De inhoud van de oefening of opdracht moet passen binnen de Duosport-methodiek.

Transcriptie

1 I. Wat is didactiek? De kunst van het onderwijzen : onderwijsleer Instructeurs maken voor en tijdens de les constant keuzes; onder andere welk thema en welke opdrachten, maar ook; wat vertel ik, hoe vertel ik het, hoe lang praat ik, hoe lang schaatsen of oefenen de cursisten, wanneer geef ik feedback, waar geef ik feedback, wat zeg ik of wat zeg ik juist niet, doe ik het voor, schaats ik mee? Allemaal keuzes die van invloed zijn op het leerproces van de cursisten en die de veiligheid van de cursisten waarborgen. Dit gebeurt door Juiste vormen te kiezen voor de opdrachten, Juiste toon kiezen naar de cursisten Juiste manier kiezen voor feedback geven. Juiste volgorde van de les kiezen II. Voor het begin van de les. Voordat je les begint heb je al keuzes gemaakt. Deze keuzes hebben betrekking op het thema van de les en de volgorde van opdrachten. Tevens moet je ervoor zorgen dat je klaar bent om je les te geven, dit doe je door: - Duosport jas aantrekken - Lintjes meenemen - Namenboekje en pen meenemen - Weten waar je verzamelplek is III. Hoe begint je les? Je loopt de trap af en dan? Wat doe je voordat je de eerste oefening geeft. Hierbij is het belangrijk rekening te houden met de volgende punten. 1. waar sta ik 2. wat heb ik nodig 3. lintjes uitdelen 4. verzamelen groep Jeugd 5/6 Jeugd 7/8 1. krabbelbaan 1. krabbelbaan of grote baan 2. pylonen 2. pylonen 3. helpen+rugzakje 3. rugzakje 4. nog niet aan het schaatsen. 4. wat er is kan alvast rondje om de pylonen Jeugd 9+ Volw beg 1. grote baan 1. grote baan, kant krabbelbaan 2. pylonen 2. niet bijzonders 3. uitdelen+grote rondje (geef aantal) 3. zichtbaar + rondje? 4. opstelling 4. opstelling

2

3 Volw gem Volw gev 1. grote baan, rechte stuk 1. grote baan, mogelijkheid tot in de bocht 2. niets bijzonders 2. niets bijzonders 3. zichtbaar, rondjes (geef aantal) 3. je kan zelf even rijden, rijdend lintje uitdelen 4. opstelling 4. laatste rondje, vaak dan nog lintjes uitdelen IV. Wat is de beste opstelling Krabbelbaan Op de krabbelbaan gebruik je altijd een pylonen baantje. Dit pylonen baantje zet je in een ovaal neer. Verzamel de groep binnen het ovaaltje. Grote baan Op de grote baan in het heel belangrijk om te letten op de veiligheid van je cursisten. Sta daarom bij het verzamelen altijd zelf aan de schaatskant/binnenkant. De cursisten staan dan aan de buitenkant. De cursisten stel je op in een hockeystick. Bij kinderen gebruik je altijd een pylonenbaan. Laat de kinderen aan de buitenkant staan, in de pylonenbaan. Ook hier denk je weer aan de veiligheid van de kinderen. V. Praatje Plaatje Daadje Praatje In het praatje leg je kort en duidelijk uit welke opdracht je wilt doen, wat het doel ervan is, waar de cursisten specifiek op moeten letten en hoe lang de opdracht duurt. Aan het eind van het praatje vraag je of ze het begrepen hebben en of ze nog vragen hebben. Vragen met betrekking tot de opdrachten beantwoord je, andere vragen beantwoord je op een ander

4 moment. Wanneer je uitleg onverhoopt toch langer duurt of er worden veel vragen gesteld, probeer dan nog even de belangrijkste punten kort samen te vatten. De juiste toon hierbij is: Vriendelijk; Open; Duidelijk; Zelfverzekerd Plaatje Probeer altijd een voorbeeld te geven, veel cursisten begrijpen pas echt wat je bedoelt als ze het zien. Een voorbeeld moet lang genoeg en goed zichtbaar zijn voor al jouw cursisten. Het liefst geef je één duidelijk voorbeeld en laat je dit direct volgen door actie. De uitvoering van het voorbeeld moet geen vragen oproepen, laat dus zien wat je ook bij jouw cursisten wilt zien. Dit houdt in de gewenste snelheid, in de gewenste houding en in de gewenste uitvoering. (zie verder het handboek) Daadje Het daadje wordt vaak gezien als de uitvoer van de opdracht door de cursisten. Maar ook de instructeur heeft een daadje. Hoe zorg je er als instructeur voor dat je je cursisten ziet en in staat bent om feedback te geven. Er zijn verschillende opties; langs de kant staan en roepen, meerijden (eerst met de snelste of eerst met de langzaamste?) of na de opdracht verschillende aanwijzingen/opmerkingen geven. Welke optie je kiest hang af van de opdracht die je geeft en van het niveau van je groep. Zorg er altijd voor dat je cursisten weten wat je doet en bedoelt, maar vooral ook waar je staat. Het mooiste is als je erachter kunt komen wat de cursist voelt bij jouw opdracht. VI. Lengte van opdrachten Aan een opdracht moet een tijdsduur gekoppeld worden. Een aantal factoren spelen een rol bij het bepalen hiervan. Één van die factoren betreft het vaardigheidsniveau van de cursisten. Gevorderden kunnen langere opdrachten aan dan beginners, simpelweg omdat ze meer kunnen en beter getraind zijn. Een indicatie van de tijd die cursisten doen over een rondje van 400 meter. Beginners: 2-10 minuten Middengroep: 1-3 minuten Gevorderden: 45 seconden 1 minuut 30 seconden Dit zijn de tijden van rondes tijdens een rijopdracht, bij oefeningen moet je langer rekenen VII. Opdrachtsoorten Oefening Bij een oefening haal je één aspect uit de schaatsbeweging om dit apart te gaan oefenen. Het voordeel is dat de cursist zich helemaal kan concentreren op dit aspect. Het nadeel is dat je dit aspect weer moet invoegen in de totaalbeweging. Rij-opdracht Bij een rij-opdracht leg je een accent op een aspect van de schaatsslag tijdens de complete schaatsbeweging. Er is sprake van een aandachtspunt tijdens het schaatsen van een aantal rondes.

5 Variatie - meertallen - gebruik van materiaal - gebruik maken van de weersomstandigheden - variëren in uitvoering - gebruik maken van visualisatie - meetopdracht van maken - gebruik maken van spelvormen - gebruik maken van wedstrijdvormen - gebruik maken van rondrijvormen (zie het handboek voor verdere uitwerking) De inhoud van de oefening of opdracht moet passen binnen de Duosport-methodiek. VIII. Aantal oefeningen of opdrachten tijdens de les. Houd er rekening mee dat een les maar 60 minuten duurt en dat daarbinnen de cursisten het schaatsen wil leren. Voor een zo goed mogelijk leerproces moet je je beperken in het aantal opdrachten die je geeft. Volwassenen: ongeveer 6 opdrachten per les Kinderen: ongeveer 12 opdrachten per les Voorbeeld avondles om uur uur trap af, ijs op, naar verzamelplek uur op verzamelplek komen cursisten 1 voor 1 langs. Je geeft ze een lintje, oefent de namen en laat ze een paar ronden inrijden. Er is tijd voor vragen en een praatje. Als 2/3 van de groep aanwezig is, roep je laatste ronde en ga je de groep verzamelen. Geef de langzaamste als eerste de opdracht laatste ronde uur Hele groep is aanwezig, zet ze veilig neer!! Uitleg (waarom deze les, deze opdracht), uitleg opdracht, voorbeeld, organisatie opdracht, veilig wegschaatsen uur observeren/feedback/stimuleren Kies verschillende vormen, zorg dat je snel de groep helemaal ziet, kies dan wie extra aandacht nodig heeft. Nb ga niet op je verzamelpunt observeren(ze denken dan dat je wil stoppen) uur laatste ronde IX. Afsluiting van je les Zorg bij de afsluiting van je les op de volgende punten: - Geef feedback POSITIEF!!! - Huishoudelijke mededelingen (als die er zijn) - Lintjes innemen - ZORG VOOR EEN GOED GEVOEL BIJ DE CURSIST EN BIJ JEZELF Eindig liever iets eerder dan te laat met je les.

6