dienst SZW Den Haag,...oktober 2003 Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand

Transcriptie

1 RV dienst SZW Den Haag,...oktober 2003 Op 1 januari 2004 treedt de Wet werk en bijstand (Wwb) in werking. De gemeente moet op die datum op grond van artikel 8 van de Wwb een verordening toeslagen en verlagingen gereed hebben, die de gemeentelijke verhoging en/of verlaging van de wettelijke landelijke norm regelt. Hoewel artikel 3 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand regelt dat de oude verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnorm gezien moet worden als een verordening op grond van de Wwb, is het gelet op de rechtszekerheid voor de Haagse burgers goed tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de nieuwe Wwb ook een verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand in te voeren. De verplichting tot het instellen van een dergelijke verordening is overigens niet nieuw. Sinds 1996 kent de gemeente een verordening die de verhoging/verlaging van de bijstandsnorm op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) regelt. Deze verordening is laatstelijk gewijzigd op 1 juli 2001 en komt met de invoering van de onderhavige verordening te vervallen. Doel van de verordening De verordening voorziet in een stelsel van toeslagen en verlagingen op de landelijke norm ingevolge de Wwb, voor uitkeringsgerechtigden onder de 65 jaar. Met de landelijke norm wordt bedoeld het in de wet opgenomen percentage van het wettelijk minimumloon waarop een alleenstaande (50%), een alleenstaande ouder (70%) of een gezin (100%) op grond van de artikelen 20 en 21 van de Wwb recht heeft. Op de bijstandsuitkering van een persoon boven de 65 jaar worden geen toeslagen of verlagingen toegepast, aangezien voor deze categorie uitkeringsgerechtigden eenduidige wettelijke normen zijn vastgesteld die overeenstemmen met de uitkeringen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Een alleenstaande of alleenstaande ouder die hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan de landelijke norm, en waarvan die kosten hoger zijn omdat ze niet geheel of gedeeltelijk met een ander kunnen worden gedeeld, heeft een wettelijk recht op een toeslag, die maximaal 20% van het wettelijk minimumloon bedraagt. De verordening voorziet tevens in een verlaging van de landelijke norm op grond van de Wwb als het een gezin betreft. Dit is mogelijk als het gezin lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de kosten met een ander. Overname bestaand beleid in nieuwe verordening. Het bestaande stelsel van toeslagen en verlagingen blijft in de nieuwe verordening intact. Verdere aanpassing van het beleid is gelet op de slechts marginale wijziging van de Wwb op dit onderwerp naar ons oordeel niet aan de orde. Dit betekent dat in de nieuwe verordening slechts kleine wijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van de oude, die met name betrekking hebben op de gebruikte terminologie. Zowel in de algemene als de artikelsgewijze toelichting wordt daarom uitsluitend op deze kleine wijzigingen ingegaan. Bloedverwanten in de tweede graad Als gevolg van een amendement op artikel 3 en 4 van de Wwb kan een gezamenlijke huishouding niet meer worden aangenomen tussen bloedverwanten van de tweede graad (broers en zusters) als één van de twee bloedverwanten zorgbehoevend is. De wetgever beoogt hiermee een alleenstaande (ouder) met een inwonende zorgbehoeftige broer of zuster voor de bijstand een alleenstaande of alleenstaande ouder te laten blijven. De huidige verordening ziet af van een verlaging van de toeslag als sprake is van een hulpbehoevende medebewoner: in de nieuwe verordening is de terminologie van een hulpbehoevende uitgebreid met een bloedverwant in de tweede graad die zorgbehoeftig is. Hierdoor gaat voor bloedverwanten in de tweede graad dezelfde systematiek gelden als voor hulpbehoevende alleenstaanden en (Den Haag Verordening toeslagen en verlagingen WWB versie raad

2 alleenstaande ouders. De uitbreiding van de kring van bijstandsgerechtigden door de introductie van genoemde zorgbehoeftige bloedverwanten in de tweede graad zal naar verwachting geen majeure toename van het bijstandsvolume genereren, omdat ook nu slechts in een beperkt aantal gevallen sprake is van inwonende broers of zusters en deze wetswijziging in die situatie niet veel verandering zal brengen. Financiering geschiedt uit het I-deel van het Wwb budget. Technische aanpassingen in de nieuwe verordening De Wwb heeft enkele wijzigingen doorgevoerd in de mogelijkheden een toeslag of verlaging op de norm toe te passen. Het gaat om de volgende onderwerpen: 1. introductie van het begrip niet aanhouden van een woning. Dit begrip is nieuw en is opgenomen ter onderscheiding van het begrip een woning bewonen waaraan geen woonkosten zijn verbonden. Hierdoor kan zowel een korting op de uitkering worden toegepast als een uitkeringsgerechtigde wel in een woning woont maar geen woonkosten heeft, als wanneer de uitkeringsgerechtigde in het geheel geen woning bewoont en feitelijk dus dakloos is. 2. omzetting van het begrip Wiw-loon naar het wettelijk minimumjeugdloon. De hoogte van de toeslag voor alleenstaande jongeren van 21 en 22 jaar is in de huidige verordening gerelateerd aan het Wiw-loon dat een jongere kan verdienen. Omdat de Wiw vervalt met de inwerkingtreding van de Wwb, is ervoor gekozen het nettominimumjeugdloon als nieuw referentie -inkomen voor de norm plus toeslag op te nemen. Bij beide punten is sprake van staand beleid. Inhoudelijk zijn er voor de bijstandsgerechtigden geen wijzigingen. Overgangsrecht Op grond van de Invoeringswet Wet werk en bijstand moet op een aanvraag om bijstand worden beslist met toepassing van de Algemene bijstandswet, als het recht op bijstand ingaat voor 1 januari Dit houdt in dat in dat geval de eventuele toeslag of verlaging op de norm moet zijn gebaseerd op de oude verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnorm. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Het begrip hulpbehoevende is uitgebreid met de bloedverwant in de tweede graad. Komt een broer of zus inwonen bij een alleenstaande of alleenstaande ouder, omdat de broer of zus hulpbehoevend is, dan blijft de uitkering van de alleenstaande of alleenstaande ouder ongewijzigd. Artikel 9 De uitbeiding van dit artikel met het begrip het niet aanhouden van een eigen woning is een betere juridische onderbouwing voor een specifieke verlaging indien het een persoon zonder woonkosten of vaste woon- of verblijfplaats betreft. Conform het bestaande beleid bedraagt deze verlaging 18%. Artikel 10 Het begrip Wiw-loon is gewijzigd in het wettelijk minimumjeugdloon. Materieel maakt dit geen verschil. De nettobedragen zullen worden afgeleid van het salaris dat een jongere ontvangt bij een dienstverband via de gemeente op grond van de Wwb. Artikel 13 (Den Haag Verordening toeslagen en verlagingen WWB versie raad 2

3 Het overgangsrecht houdt in dat een aanvraag om bijstand na inwerkingtreding van de Wwb wordt afgehandeld op grond van de oude Algemene bijstandswet als de ingangsdatum ligt voor de datum van inwerkingtreding van de Wwb. In dat geval moet de eventuele toeslag of verlaging op de norm worden toegepast op grond van de oude verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnorm. HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen Artikel 1 In deze verordening wordt verstaan onder 1. de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, nr xxx) 2. woning: een woonruimte waarin geen wezenlijke woonfuncties, te weten woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere wooneenheden worden gedeeld. Onder een woning wordt mede verstaan een woonwagen en een woonschip. 3. woonkosten:1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs, als bedoeld in de Huursubsidiewet; 1. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud; 4. norm: de uitkeringsbedragen zoals bedoeld in artikel 21 van de wet. 5. hulpbehoevende: degene die, indien hij niet tezamen met een andere, niet tot het gezin behorende persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een verzorgingshuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging. Onder hulpbehoevende wordt ook verstaan een bloedverwant in de tweede graad die zorgbehoeftig is. 6. peildatum: de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand. HOOFDSTUK 2 Toeslagen op de norm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder Artikel 2 De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 De norm wordt verhoogd: 1. met een toeslag gelijk aan 20% van de norm als bedoeld in artikel 21, aanhef onder c van de wet indien de alleenstaande of alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kind(eren) een woning bewoont waarin geen ander hoofdverblijf heeft, tenzij het betreft een of meer anderen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt; (Den Haag Verordening toeslagen en verlagingen WWB versie raad

4 1. met een toeslag gelijk aan 14% van de norm als bedoeld in artikel 21, aanhef onder c van de wet indien de alleenstaande of alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kind(eren) een woning bewoont waarin tevens een of meer anderen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, hoofdverblijf hebben. HOOFDSTUK 3 Verlagingen van de norm voor gehuwden van 21 jaar en ouder Artikel 4 De norm wordt verlaagd voor zover de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 5 De norm wordt verlaagd: met een bedrag gelijk aan 6% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef onder c van de wet indien de gehuwden met eventueel ten laste komende kind(eren) een woning bewonen waarin tevens één of meer anderen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, hoofdverblijf hebben. Artikel 6 In afwijking van artikel 5 van de verordening wordt de norm niet verlaagd indien de gehuwden met eventuele ten laste komende kind(eren) een woning bewonen waarin geen anderen tevens hoofdverblijf hebben, tenzij het betreft een of meer anderen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt. HOOFDSTUK 4 Uitzonderingen op het toeslagen- en verlagingenbeleid ingevolge hoofdstuk 2 en 3 Artikel 7 De bijstandsuitkering van de ouder(s) wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 onder a dan wel artikel 6 van de verordening, indien naast eventuele in de norm begrepen kind(eren ) uitsluitend sprake is van één of meer niet ten laste komende inwonende kind(eren) van 18 jaar of ouder en elk van deze kinderen geacht wordt te kunnen beschikken over eigen inkomsten van ten hoogste de norm bedoeld in artikel 21, aanhef onder a van de wet. Onder inkomsten wordt mede begrepen een toelage op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering. Met niet ten laste komende kinderen van 18 jaar of ouder, bedoeld in dit artikel, worden gelijkgesteld pleegkinderen die vóór het bereiken van de leeftijd van 18 jaar zijn geplaatst op grond van de Wet op de Jeugdhulpverlening. Artikel 8 1. De bijstandsverlening wordt eveneens vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 onder a dan wel artikel 6 van de verordening ten aanzien van: a. een hulpbehoevende; b. degene die, behoudens met de tot het gezin behorende personen, tezamen met één of meer op zijn verzorging aangewezen hulpbehoevenden, hoofdverblijf heeft in dezelfde woning;

5 2. De bijstandsverlening wordt eveneens vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 onder a dan wel artikel 6 van de verordening ten aanzien van degene die tezamen met de tot zijn gezin behorende personen: a. na bemiddeling van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten tijdelijk is gehuisvest in een daarvoor bestemde voorziening voor noodopvang; b. tijdelijk is gehuisvest in een door het college aan te wijzen voorziening voor noodopvang dan wel maatschappelijke opvang. HOOFDSTUK 5 Overige verlagingen en kortingen Artikel 9 De norm en toeslag worden verlaagd met een bedrag gelijk aan 18% van de norm als bedoeld in artikel 21, aanhef onder c van de wet indien de belanghebbende een woning bewoont waaraan geen woonkosten verbonden zijn of geen woning aanhoudt. Artikel 10 Indien de norm voor de alleenstaande van 21 en 22 jaar, vermeerderd met een toeslag, hoger is dan het voor hem van toepassing zijnde bedrag van het wettelijk minimumjeugdloon, verminderd met 5%, wordt de som van norm en toeslag verlaagd tot dit bedrag. Hierbij geldt als maatstaf het wettelijk minimumjeugdloon dat gold een half jaar voorafgaand aan de ingangsdatum van de bijstand. Artikel 11 De op grond van de artikelen 3b en 5 bepaalde hoogte van de bijstandsuitkering van de belanghebbende wordt voor elke bij deze inwonende die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, tenzij het betreft ouder(s) en/of kind(eren), verminderd met een bedrag gelijk aan 9% van de norm als bedoeld in artikel 21, aanhef onder c van de wet, vanwege veronderstelde inkomsten uit het hebben van huurder(s), onderhuurder(s) of kostganger(s). HOOFDSTUK 6 Overgangsrecht Artikel 12 De verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnorm, risnummer 86179_010510, wordt ingetrokken. Artikel 13 Op een aanvraag tot het verlenen van bijstand wordt beslist met toepassing van de verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnorm, indien het recht op bijstand ingaat voor of op de peildatum. Gaat het recht op bijstand in na de peildatum, dan is de verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand van toepassing. HOOFDSTUK 7 Slotbepalingen Artikel 14 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

6 Artikel 15 Deze verordening kan worden aangehaald als:.