Blok P3 Groeien. Algemene Economie (macro)

Transcriptie

1 Blok P3 Groeien Algemene Economie (macro) Literatuur Onderneming en omgeving: basiskennis economie voor het hoger onderwijs. Dr.R. Schöndorff, drs. JFB Pleus, dr. CA de Kam. Beschrijving Economische kringloop. Actualiteiten die betrekking hebben op de geldstromen uit de economische kringloop benoemen en beschrijven. De fasen in de conjunctuurcyclus beschrijven en en de omslagpunten verklaren. Uitleggen welke invloed de overheid kan uitoefenen op de economie/conjunctuur. Het ontstaan van de huidige economische crisis beschrijven en verklaren. Verbanden (uit)leggen tussen verschillende macro- economische variabelen die in de lessen aan bod komen. Een gegeven betalingsbalans lezen en interpreteren. De invloed van het buitenland op een economie/conjunctuur beschrijven. Inflatie berekenen en verklaren. De taken van DNB en het ontstaan van de E(M)U beschrijven. Naar aanleiding van alle gebeurtenissen sinds het uitbreken van de economische crisis in 2008 hebben we een pakket lessen samengesteld waarin jullie de actualiteit krijgen, maar ook moeten brengen. Iedereen weet het: we zitten al een tijdje in een recessie en we klimmen er langzaam uit. Toch?? De kranten staan er al tijden vol mee in ieder geval! Als het over economische factoren gaat, zoals werkloosheid, consumentenvertrouwen, de waarde van de Euro etcetera, heb je het over Macro- economie. Een kringloopschema toont een model (vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid) van de belangrijkste geldstromen in een economie. In het meest uitgebreide model onderscheiden we een vijftal sectoren: gezinnen bedrijven overheid financiële instellingen en het buitenland. Onderstaand schema toont de belangrijkste geldstromen tussen deze sectoren Economische kringloop Conjunctuurcyclus

2 Bedrijfseconomie Literatuur Verplichte literatuur: Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties, vijfde druk, auteur A.W.W. Heezen. van de module: Hfdst. 4 (helemaal), Hfdst. 5 1 tot en met 3, Hfdst. 6 2, Hfdst. 7 7 en 8. Na dit blok kun je: - Verschil tussen kosten, uitgaven, opbrengsten en ontvangsten herkennen en de consequenties van deze verschillen op de resultatenrekening verwerken. - De 5 genoemde kostenindelingen beschrijven en toepassen. - Het verschil tussen variabele en vaste kosten herkennen en de consequenties van deze verschillen op de kostprijs verwerken. - De integrale kostprijsmethode (AC) toepassen op een eenvoudige casus. - De klassieke en geanalyseerde methode kunnen toepassen - Bezettingsresultaat op vaste kosten berekenen. - De begrote en de werkelijke resultatenrekening kunnen uitwerken. - De verschillen tussen de begrote en de werkelijke resultaten kunnen analyseren. - Alle berekeningen in excel uitvoeren. In de komende weken zal in het vak bedrijfseconomie stilgestaan worden bij het onderwerp kosten en kostencalculaties. Hierbij wordt ingegaan op de belangrijkste definities, indelingen en methodieken die gebruikt worden om de kosten van een organisatie te beheersen. Daarnaast wordt een eerste stap gemaakt met het analyseren van kosten en het maken van een resultatenrekening.

3 Belastingrecht Het vak geeft een inleiding op belastingrecht. Het onderwerp zal niet terugkomen in jullie beroepsproduct, maar heeft alles te maken met werken (je eigen aangifte) en belasting betalen als ondernemer (van eenmanszaak tot NV). In de H4 zal die inleiding worden verbreed met de invalshoek van internationalisering. Als je daarvoor kiest wordt in de minor Financiële Dienstverlening een verdieping aangebracht. Daarmee is de BedrijfskundeMER student waarvoor hij is opgeleid: geen specialist maar een goede gesprekspartner op fiscaal gebied. - benoemen wie loonbelastingplichtig zijn; - opzoeken en uitrekenen waarover loonbelasting wordt betaald; - vrijstellingen opzoeken en toepassen; - de tarieven van de Loonbelasting opzoeken en toepassen; - de Boxen van de inkomstenbelasting opnoemen; - uitleggen waarom er een boxenstelsel is; - de verschillende tarieven in de Inkomstenbelasting toepassen; - een vermogensvergelijking opstellen voor een IB- ondernemer; - verschillende vrijstellingen opzoeken en toepassen; - berekenen hoeveel Inkomstenbelasting er is verschuldigd; - opzoeken welk soort bedrijven belast worden in de vennootschapsbelasting; - bij een gegeven winst de te betalen vennootschapsbelasting berekenen. Verplichte literatuur Belastingrecht voor Bachelors en Masters 2013/2014 Mr. G.A.C. Aarts MFP ea ISBN Uitgeverij Convoy Belastingwetten 2013 pocketeditie (Ch.PA Geppaart) Kluwer / 1e druk / ISBN- 13: Toepassing Soorten belasting - Directe belasting, voorbeeld: inkomstenbelasting, loonbelasting - Indirecte belasting, belasting dat via een tussenpersoon naar de overheid gaat - Tijdvakbelastingen: gaat over een bepaalde periode. - Tijdstipbelastingen: gaat over de grootte van het bedrag op dat moment, vb.: erfenis Dienstbetrekking - Privaatrechtelijke (art 7:610 BW) Gezagsverhouding, loon, arbeid moet persoonlijk verricht worden - Fictieve (art 3 lid 1 sub e, f, g + art 4 sub a, b, c, d wet LB)Inkomstenbelasting Box 1: inkomen uit werk en woning (art 2.10 wet IB) Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang, tarief is 25% (art 2.12 wet IB) Box 3: inkomen uit sparen en beleggen, 4% rendement geacht, tarief is 30% (art 2.13 wet IB)

4 Oudedagreserve: mag met maximaal 12% van de winst uit de onderneming, met een maximum van (art 3.68 wet IB) Ondernemersaftrek (art 3.74 en verder), bijvoorbeeld: zelfstandigenaftrek (art 3.76 wet IB) en startersaftrek (art 3.76 lid 3 wet IB) MKB- winstvrijstelling (art 3.79a wet IB): 14% van de winst (na vermindering met ondernemersaftrek!) Vennootschapsbelasting (art 2 lid 1 wet VPB): lichamen die genoemd worden en in Nederland gevestigd (art 3 wet VPB): buitenlandse belastingplichtigen die Nederlands inkomen hebben Vaak zelfde regels als voor een IB- onderneming van belang (art 8 lid 1 wet VPB)

5 HRM In P3 staat groei centraal. Groei van een organisatie heeft zonder meer consequenties voor het personeelsbestand. Maar voordat je overgaat tot het aannemen van personeel is het belangrijk om je te verdiepen in het werving- en selectieproces dat hieraan vooraf gaat door een goed, strategisch, arbeidsmarktcommunicatieplan te maken. Doe je dit niet dan loop je immers het risico op investeringen die niets opleveren, bijvoorbeeld omdat je niet de juiste kandidaten kunt vinden of omdat de mensen die je hebt aangenomen je organisatie, te snel weer zullen verlaten. Vooraf goed nadenken over wat voor personeel je zoekt, waar je hen kunt vinden, hoe je hen kunt bereiken en hoe je je definitieve keuze gaat maken is daarom zeker de moeite waard. Deze onderwerpen komen dit blok uitvoerig aan bod in de lessen HRM, waar instroom centraal staat. uitleggen wat arbeidsmarktcommunicatie inhoudt, de doelen ervan noemen en in eigen woorden weergeven wat het effect is op de instroom in een organisatie uitleggen wat de situatie op de arbeidsmarkt voor een invloed heeft op instroom en de instroominstrumenten werving en selectie uitleggen wat competentiegerichte werving en selectie is uitleggen uit welke onderdelen een arbeidsmarktcommunicatieplan bestaat en hoe je daarmee bijdraagt aan competentiegerichte werving en selectie werving- en selectiemiddelen benoemen, uitleggen wanneer je welke gebruikt en bij welke doelgroep bij een groeiende organisatie passende onderdelen van het arbeidsmarktcommunicatieplan, inclusief de werving en selectiemiddelen, opstellen, je keuzes hierin onderbouwen en organisaties hierover adviseren bovenstaande leerdoelen toepassen op en herkennen in praktijkcasuïstiek: bestaande organisaties en actuele voorbeelden Verplichte literatuur Schoemakers, I. en Koopmans, F. Operationeel personeelsmanagement. Een praktische handleiding, Wolters- Noordhoff (2012), ISBN: (Reeds in bezit).

6 Management In P3 staat groei centraal. In de lessen Management wordt er gekeken naar de groei en ontwikkeling van een organisatie. Groei en ontwikkeling van een organisatie betekenen vrijwel altijd dat een organisatie groter en complexer wordt. Groeien gaat niet in één keer, maar gebeurt in kleine stapjes (evolutie), gevolgd door grotere stappen (revolutie). Het algemene groeimodel van Keuning (stadia) beschrijven en toepassen Het model van de groeifases van Keuning (fases, crises) beschrijven en toepassen De eerste zeven fases en crises beschrijven en toepassen Diverse organisaties plaatsen op de juiste plek in de modellen van Keuning Het model van Lewin en Ezerman beschrijven Toepassen van de modellen van Lewin en Ezerman op veranderingen. Het model van Keuning laat de 7 stadiums en de 4 fases zien waar een organisatie zich in kan bevinden.