Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van (datum), no..., Directie Juridische Zaken;

Transcriptie

1 WIJ BEATRIX, BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE- NASSAU, ENZ. ENZ. ENZ. Besluit van... houdende regels met betrekking tot diergeneeskundigen. Besluit van Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van (datum), no...., Directie Juridische Zaken; Gelet op de artikelen 2.8, tweede, onderdeel b, en vierde lid, 2.9, vijfde lid, 4.1, tweede en derde lid, [ ] van de Wet dieren; De Raad van State gehoord ( advies van (datum en nummer)); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van (datum), no...., Directie Juridische Zaken, uitgebracht; HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN: Hoofdstuk I: Algemeen Artikel 1.1 [Begripsbepalingen] In dit besluit wordt verstaan onder: - fysiotherapie bij dieren: een of meer van de volgende vormen van therapie bij dieren: a. bewegingstherapie, als hoedanig wordt aangemerkt het uitvoeren van bewegingen op dieren; b. massagetherapie, als hoedanig wordt aangemerkt het toepassen van massagetechnieken op dieren;

2 c. fysische therapie in engere zin, als hoedanig wordt aangemerkt het op dieren toepassen van fysische prikkels, niet zijnde ioniserende stralen, door middel van: 1. electrotherapie, bestaande in laag frequente, midden frequente en hoog frequente stromen alsmede electrodiagnostiek bestaande in IT-curve en galvanopalpatie; 2. ultra-geluidtherapie, bestaande in behandeling met ultrageluid, al of niet in combinatie met chemische middelen; 3. thermotherapie, bestaande in behandeling met verschillende warmte- en koude-applicaties; 4. hydrotherapie, bestaande in behandeling met water in diverse toepassingsvormen met hydrokinetische en hydrostatische invloeden; 5. balneotherapie, bestaande in behandeling met baden waaraan een chemisch middel is toegevoegd; - ongewervelden: halfgewervelde en ongewervelde dieren, alsmede ééncellige dieren; - overzetten: inbrengen in de gastmoeder van een embryo; - winnen: verkrijgen van een embryo uit een bevrucht dier; - wet: Wet dieren. Hoofdstuk II: Ingrepen 1: Toegestane ingrepen Artikel 2.1 [Aanwijzing toegestane ingrepen] 1. Als lichamelijke ingrepen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onderdeel b, van de wet, worden aangewezen: algemeen a. ingrepen betreffende het onvruchtbaar maken van een dier; b. ingrepen bij ongewervelden; c. het inbrengen van een injectienaald ten behoeve van het afnemen van bloed; d. het aanbrengen van een oormerk ter bestrijding van vliegen, tenzij reeds een oormerk als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, of een bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift verplicht of toegestaan oormerk is aangebracht; e. de endoscopische geslachtsbepaling bij diersoorten zonder geslachtsdimorfisme;

3 3 vogels f. het leewieken van vogels die worden gehouden of aantoonbaar bestemd zijn om te worden gehouden in een niet gesloten ruimte; g. het verwijderen van een deel van de achterste teen bij mannelijke kippen bestemd voor de fokkerij, waarvan de nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor de menselijke consumptie; h. het verwijderen van de sporen bij mannelijke kippen bestemd voor de fokkerij, waarvan de nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor de menselijke consumptie; i. het verkorten van de boven- of ondersnavel bij kippen en kalkoenen jonger dan 10 dagen; j. het verwijderen van de kammen bij mannelijke kippen; k. het aanbrengen van een neuskapje bij fazanten; zoogdieren algemeen l. het onthoornen van geiten die worden gehouden met het oog op de melkproduktie, van runderen en schapen, alsmede van dieren die in een dierentuin worden gehouden; m. het verwijderen van bijspenen; n. het verrichten van de keizersnede ter verkrijging van Specific Pathogen Free dieren of gnotobionten; o. het uitvoeren van een transvaginale follikelpunctie ten behoeve van het winnen van eicellen bij zoogdieren honden p. het verwijderen van bijklauwtjes bij honden tot de leeftijd van vier dagen; herten q. het verwijderen van het gewei bij herten; varkens r. het met het oog op de veiligheid van mens of dier aanbrengen van een gladde roestvrijstalen neusring bij mannelijke varkens en mannelijke runderen bestemd voor de fokkerij; s. het verwijderen van een deel van de staart bij biggen tot de leeftijd van vier dagen indien blijkt dat zich op het bedrijf staartverwondingen voordoen wanneer de ingreep niet is toegepast; t. het door vijlen uniform verkleinen van de hoektanden van biggen tot de leeftijd van zeven dagen indien blijkt dat de uiers van zeugen of de oren of

4 4 staarten van andere varkens worden verwond wanneer de ingreep niet is toegepast, en onder de voorwaarde dat de tanden glad en intact blijven; vissen u. het met het oog op leeftijdsonderzoek of visstandbeheer nemen van schubben bij vissen. 2. Voorts worden aangewezen als lichamelijke ingrepen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onderdeel b, van de wet, de navolgende ingrepen, voorzover zij dienen ter identificatie van een dier, met dien verstande dat bij het dier ten hoogste twee van elk der genoemde ingrepen mogen worden verricht: algemeen a. het aanbrengen van een tatoeage; b. het subcutaan of intramusculair aanbrengen van micro-electronica; zoogdieren c. het aanbrengen van een oormerk in één oor bij runderen, varkens, schapen en geiten; d. het verwijderen van een stukje van de oorschelp bij knaagdieren, onvruchtbaar gemaakte verwilderde zwerfkatten, alsmede bij dieren die in een dierentuin in groepen worden gehouden; e. het verwijderen van een teen bij pasgeboren knaagdieren; f. het vriesbranden bij runderen, paarden en vissen; vogels g. het aanbrengen van een merkteken aan een vleugel bij kippen; h. het inknippen van teenvliezen bij kippen en eenden; vissen en reptielen i. het nemen van ten hoogste vijf schubben bij reptielen; j. het verwijderen of perforeren van delen van vinnen, vetvinnen of vinstralen bij vissen; k. het aanbrengen bij vissen van een uitwendig door middel van een draad in huid, onderliggend spierweefsel of bekhoek bevestigd genummerd metalen of kunststof plaatje of genummerd kunststof pijpje of slangetje. Artikel 2.2 [Voorwaarden voor uitvoeren ingreep] 1. De in artikel 2.1 bedoelde ingrepen worden uitgevoerd op zodanige wijze dat bij het dier geen onnodige pijn of onnodig letsel wordt veroorzaakt en zodat het dier niet meer dan nodig is in zijn functioneren wordt belemmerd.

5 5 2. De in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel s en t, bedoelde ingrepen worden alleen uitgevoerd wanneer kwetsuren van spenen bij zeugen of van oren en staarten zijn geconstateerd bij varkens die zich in dezelfde stal bevinden en niet dan nadat ter voorkoming van die kwetsuren omgevingsfactoren of beheerssystemen zijn aangepast of andere maatregelen zijn genomen om staartbijten en andere gedragsstoornissen te voorkomen. 3. Het castreren van mannelijke varkens, die ouder zijn dan zeven dagen, is uitsluitend toegestaan als die ingreep onder anesthesie en met aanvullende langdurige analgesie wordt uitgevoerd door een dierenarts. Artikel 2.3 [Beroepsmatig uitvoeren van diergeneeskundige handelingen] Als diergeneeskundige handelingen, bedoeld in artikel 2.9, derde lid, van de wet worden aangewezen het beroepsmatig: a. toedienen van een diergeneesmiddel door een persoon waaraan het toedienen krachtens artikel 2.19, derde lid, van de wet is toegestaan, waaronder begrepen het verrichten van een lichamelijke ingreep, indien die ingreep onderdeel uitmaakt van de voor dat diergeneesmiddel voorgeschreven toedieningswijze; b. leewieken van kippen, kalkoenen en ganzen tot de leeftijd van twee dagen; c. verkorten van de boven- en ondersnavel van kippen tot de leeftijd van acht weken en kalkoenen tot de leeftijd van dertig weken; d. verwijderen van sporen bij mannelijke kippen; e. injecteren van een mineralenoplossing ter voorkoming van uitdroging bij kuikens van kippen tot een leeftijd van twee dagen; f. aanbrengen van oormerken bij runderen, varkens, schapen en geiten; g. vriesbranden bij runderen, paarden en vissen; h. subcutaan of intramusculair aanbrengen van micro-electronica voor de identificatie bij dieren; i. tatoeëren van dieren; j. verwijderen van tenen bij kippen en kalkoenen tot de leeftijd van twee dagen; k. inknippen van teenvliezen bij kippen en eenden tot de leeftijd van twee dagen; l. verwijderen van de kammen bij mannelijke kippen tot de leeftijd van twee dagen; m. aanbrengen van merktekens aan een vleugel bij kippen tot de leeftijd van twee dagen; n. openleggen van zoolzweren bij runderen, schapen en geiten;

6 6 o. verwijderen van neuslellen bij kalkoenen tot de leeftijd van twee dagen; p. aanbrengen van uitwendige merktekens bij vissen; q. verwijderen of perforeren van delen van vinnen, vetvinnen of vinstralen bij vissen; r. inbrengen van een injectienaald bij vissen, en s. verrichten van diergeneeskundige handelingen bij ongewervelden.

7 7 Hoofdstuk III: Paraveterinairen 1: Fysiotherapie bij dieren Artikel 3.1 Onze Minister laat tot het uitoefenen van fysiotherapie bij dieren toe degene, die aantoont dat hij: a. in het bezit is van een getuigschrift als bedoeld in artikel 28 van de Wet beroepen individuele gezondheidszorg, b. een door Onze Minister aangewezen opleiding heeft gevolgd ter verkrijging van de noodzakelijke theoretische kennis en praktische vaardigheid om fysiotherapie bij dieren te kunnen uitoefenen, en c. met goed gevolg een examen heeft afgelegd na de opleiding, bedoeld in onderdeel b, waaruit blijkt van voldoende theoretische kennis en praktische vaardigheid om fysiotherapie bij dieren te kunnen uitoefenen. Artikel 3.2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent: a. de eisen waaraan de opleiding, bedoeld in artikel 3.1, onderdeel b, dient te voldoen, en b. de inrichting en de inhoud van het examen, bedoeld in artikel 3.1, onderdeel c. Artikel 3.3 Degene bedoeld in artikel 3.1 past dierfysiotherapie uitsluitend toe bij een dier ingevolge een verwijzing door een dierenarts. 2. Transplanteren van embryo's Artikel 3.4 Onze Minister laat degene die de krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificatie van embryotransplanteur of embryotransplanteur/-winner heeft behaald, dan wel de combinatie van deelkwalificaties die recht geeft op de desbetreffende kwalificatie, toe tot het als beroep verrichten van handelingen met betrekking tot: a. het winnen en overzetten van embryo's of eicellen bij dieren, en b. het bij runderen toepassen van epiduraalanesthesie in relatie tot dat winnen en overzetten. Artikel 3.5

8 8 De handelingen, bedoeld in artikel 3.4, worden uitgevoerd op aanwijzing van en onder controle van een dierenarts. Artikel 3.6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent: a. de omvang van de toelating, bedoeld in artikel 3.4; b. de wijze waarop de dierenarts wordt geïnformeerd over de verrichte handelingen, bedoeld in artikel 3.4, en de toegepaste epiduraalanesthesie alsmede de omstandigheden waaronder die plaatsvinden. Artikel 3.7 Als handeling, als bedoeld in artikel 2.9, derde lid, van de wet worden aangewezen het verrichten van de handelingen bedoeld in artikel 3.4 door personen, die een opleiding volgen ten behoeve van het behalen van een kwalificatie, als bedoeld in artikel 3.4, voor zover die handeling wordt verricht onder de leiding van een dierenarts en gedurende de periode waarbinnen de opleiding wordt gevolgd. 3. Dierenartsassistent Artikel 3.8 Onze Minister laat degene die de krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificatie van dierenartsassistent paraveterinair heeft behaald, dan wel de combinatie van deelkwalificaties die recht geeft op de desbetreffende kwalificatie, toe tot het als beroep verrichten van handelingen met betrekking tot: a. het onderzoeken van een dier, het toepassen van een behandeling, een voorkoming of genezing van een infectieziekte of een parasitaire ziekte bij een dier dan wel ter genezing, leniging, onderkenning of opheffing van een aandoening, ziekte of ziekteverschijnsel, in- of uitwendig letsel, pijn of gebrek bij dat dier; b. het afnemen van bloed en het toedienen van diergeneesmiddelen, waarvan het toedienen niet krachtens artikel 2.19, derde lid is voorbehouden aan een dierenarts, waaronder in voorkomende geval worden begrepen ingrepen, die voor het uitvoeren van die handelingen worden verricht; c. het toepassen bij een dier van een algemene of plaatselijke verdoving; d. het verlenen van hulp bij de geboorte van een dier, waaronder niet begrepen een operatie; e. handelingen ten behoeve van een door een dierenarts uit te voeren verwijdering van een vrucht van een dier alsmede het onvruchtbaar maken van een dier.

9 9 Artikel De handelingen, bedoeld in artikel 3.7, onderdelen a en b, worden uitgevoerd op aanwijzing van en onder controle van een dierenarts. 2. De handelingen, bedoeld in artikel 3.7, onderdelen c, d en e, worden uitgevoerd onder leiding van een dierenarts. Artikel 3.10 Bij regeling van Onze Minister kunnen regelen worden gesteld omtrent de omvang van de toelating, bedoeld in artikel 9. Artikel 3.11 Als handeling, als bedoeld in artikel 2.9, derde lid, van de wet worden aangewezen het onder leiding van een dierenarts en gedurende de periode waarbinnen de opleiding wordt gevolgd door personen die een opleiding volgen, die een opleiding volgen ten behoeve van het behalen van een kwalificatie, als bedoeld in artikel 3.7: a. afnemen van bloed en het geven van injecties andere dan die voor een algemene of plaatselijke verdoving; b. toepassen bij een dier van een algemene of plaatselijke verdoving; c. toepassen van diergeneesmiddelen aangewezen krachtens artikel 29 van de Diergeneesmiddelenwet 1985 (Stb. 410); d. verrichten van handelingen waarbij levende weefsels worden verbroken ten behoeve van een door een dierenarts uit te voeren operatie waarbij een dier onvruchtbaar wordt gemaakt of een vrucht wordt verwijderd. 4. Opleiding tot dierenarts Artikel 3.12 Als handelingen, als bedoeld in artikel 2.9, derde lid, van de wet worden aangewezen handelingen verricht door personen, die een opleiding als bedoeld in artikel 1.1, derde streepje, van de wet onder de leiding van een dierenarts en gedurende de periode waarbinnen de opleiding wordt gevolgd. 5. Activiteiten in kader van de politionele en georganiseerde dierziektenbestrijding Artikel Onze Minister kan, voor zover dat voor de wering en de bestrijding van besmettelijke dierziekten noodzakelijk is voor een periode van ten hoogste

10 10 één jaar personen toelaten om door hem aangewezen diergeneeskundige handelingen te verrichten. 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de toelating, bedoeld in het eerste lid, die ten minste betrekking hebben op: a. de opleiding die dient te zijn gevolgd alsmede het examen of de onderdelen daarvan die met goed gevolg dienen te zijn afgelegd; b. de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgeoefend, waarbij wordt bepaald of deze onder leiding of op aanwijzing en onder controle van een dierenarts moeten geschieden, en c. de geldingsduur van de toelating. 6. Toelating diergeneeskundigen met een in het buitenland verkregen bevoegdheid Artikel 3.14 Onze Minister kan personen of groepen van personen, die buiten Nederland de bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde in haar volle omvang hebben verkregen, tot de uitoefening van de diergeneeskunde toelaten. 7. Nadere regels Artikel Een toelating, als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.4, 3.8, 3.13 en artikel 4.2, wordt op aanvraag verstrekt. 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de wijze waarop een toelating, als bedoeld in het eerste lid, kan worden aangevraagd en omtrent de gegevens die daarbij worden verstrekt. Artikel Degene die is toegelaten krachtens de artikelen 3.1, 3.4, 3.8, 3.13 of 4.2 is verplicht Onze Minister binnen een maand in kennis te stellen van wijzigingen ten aanzien van diens op de toelating vermelde adresgegevens of gegevens met betrekking tot plaats van vestiging. 2. Een toelating als bedoeld in het eerste lid kan door Onze Minister worden ingetrokken, indien degene aan wie de toelating is verstrekt handelt in strijd met het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk.

11 11 Hoofdstuk IV: Diergeneesmiddelen Artikel 4.1 Cascade voor dieren die niet voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd 1. Om voor de productie van levensmiddelen bedoelde dieren onaanvaardbaar lijden te besparen kan de dierenarts indien geen toegelaten diergeneesmiddel beschikbaar is, deze dieren behandelen met diergeneesmiddelen waarvoor: a. een vergunning als bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet is afgegeven met het oog op toepassing aan andere diersoorten of voor een andere aandoening bij dezelfde diersoort, b. in een andere lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig richtlijn 2001/82/EG is afgegeven voor de betrokken diersoort, dan wel voor andere diersoorten, voor zowel de betrokken aandoening als een andere aandoening, c. een handelsvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet is verleend, of d. een bereiding is gehanteerd volgens een bereiding ex tempore. 2. De dierenarts beziet eerst of het in het eerste lid, onder a bedoelde diergeneesmiddel verkrijgbaar is, daarna of de onder b of c bedoelde diergeneesmiddelen verkrijgbaar zijn, alvorens een recept voor een bereiding als bedoeld onder d uit te schrijven. 3. De dierenarts draagt de verantwoordelijkheid voor de toepassing van het diergeneesmiddel, als bedoeld in het eerste lid. Het toedienen door een ander dan de dierenarts staat aan deze verantwoordelijkheid niet in de weg. 4. Met betrekking tot paardachtigen is dit artikel van toepassing op paardachtigen die zijn geregistreerd volgens artikel 2.11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit diergeneesmiddelen. Artikel 4.2 Cascade voor productie van levensmiddelen bedoelde dieren 1. Om voor de productie van levensmiddelen bedoelde dieren onaanvaardbaar lijden te besparen kan de dierenarts indien geen toegelaten diergeneesmiddel beschikbaar is, deze dieren behandelen met diergeneesmiddelen waarvoor: a. een vergunning als bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet is afgegeven met het oog op toepassing aan andere diersoorten of voor een andere aandoening bij dezelfde diersoort, b. in een andere lidstaat een vergunning voor het in de handel brengen overeenkomstig richtlijn 2001/82/EG is afgegeven voor de betrokken diersoort, dan wel voor andere diersoorten, voor zowel de betrokken aandoening als een andere aandoening,

12 12 c. een handelsvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet is verleend, of d. een bereiding is gehanteerd volgens een bereiding ex tempore. 2. De dierenarts beziet eerst of het in het eerste lid, onder a bedoelde diergeneesmiddel verkrijgbaar is, daarna of de onder b of c bedoelde diergeneesmiddelen verkrijgbaar zijn, alvorens een recept voor een bereiding als bedoeld onder d uit te schrijven. 3. Het is alleen toegestaan diergeneesmiddelen te gebruiken waarvan de farmacologisch werkzame stoffen zijn opgenomen in bijlage I, II of III bij verordening 2377/90/EG of een daartoe voor de vervanging van genoemde bijlagen bij artikel 27, eerste lid, van verordening 470/2009/EG vastgestelde EG-verordening en de arts een passende wachttijd vaststelt die niet minder bedraagt dan: - 7 dagen voor eieren, - 7 dagen voor melk, - 28 dagen voor vlees van pluimvee en zoogdieren, met inbegrip van vet en afval, en graaddagen voor visvlees. 4. De dierenarts houdt, bij toepassing van dit artikel, een register bij, welke voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde vereisten. 5. De dierenarts draagt de verantwoordelijkheid voor de toepassing van het diergeneesmiddel, bedoeld in het eerste lid. Het toepassen door een ander dan de dierenarts staat aan deze verantwoordelijkheid niet in de weg. 6. Met betrekking tot paardachtigen is dit artikel van toepassing op paardachtigen die niet geregistreerd zijn volgens artikel 2.11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit diergeneesmiddelen. 7. In afwijking van het derde lid is het toegestaan diergeneesmiddelen bij paardachtigen toe te passen waarvan de werkzame stof is vermeld op een lijst als bedoeld in artikel 10, derde lid, van richtlijn 2001/82/EG indien de wachttijd ten minste zes maanden bedraagt. Artikel 4.3 Cascade homeopathische diergeneesmiddelen 1. Een homeopathisch diergeneesmiddel als bedoeld in de artikelen 3.4 en 3.5 van het Besluit diergeneesmiddelen mag onder verantwoordelijkheid van een dierenarts worden toegepast voor een andere diersoort dan voorgeschreven in de vergunning, bedoeld in artikel 2.12 van het Besluit diergeneesmiddelen, indien het diergeneesmiddel bestemd is voor dieren die: a. niet voor de productie van levensmiddelen worden gehouden of b. voor de productie van levensmiddelen worden gehouden en het op die dieren toe te passen diergeneesmiddel een farmacologisch werkzame stof bevat die is opgenomen in bijlage II bij verordening 2377/90/EG

13 13 of een daartoe voor de vervanging van genoemde bijlagen bij artikel 27, eerste lid, van verordening 470/2009/EG vastgestelde EGverordening. 2. Na toepassing van een diergeneesmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is er geen wachttijd. 3. Onze Minister stelt regels voor de toepassing van homeopathische diergeneesmiddelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, waarvoor in een andere EU-lidstaat overeenkomstig richtlijn 2001/82/EG een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt. Artikel 4.4 Afwijking voorschriften toepassing 1. Een dierenarts of een paraveterinair kan bij het voorschrijven van een diergeneesmiddel of het toepassen van een diergeneesmiddel afwijken van de voorschriften, bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, aanhef, van de wet, indien de zorgplicht, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de wet dit noodzakelijk maakt. 2. Indien een aanbeveling in een door Onze Minister beoordeelde gids voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44, tweede lid, van de wet in verband met de zorgplicht, bedoeld in het eerste lid, leidt tot niet naleven van voorschriften als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de wet, wordt vermoed dat deze niet naleving gerechtvaardigd is. 3. Onverminderd het tweede lid kan Onze Minister regels stellen over gevallen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onderdeel d, van de wet, indien sprake is van een diergeneeskundige noodzaak tot het afwijken van voorschriften, bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, aanhef, van de wet. Artikel 4.5 Administratie dierenartsen 1. Onze Minister stelt regels inzake de administratie van de ontvangst, aflevering en toepassing van diergeneesmiddelen door dierenartsen en andere personen, die bevoegd zijn tot het verrichten van diergeneeskundige handelingen. 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op een gecentraliseerd register als bedoeld in artikel 2.8, vierde lid, onderdeel f, en 2.21, derde lid, van de wet.

14 14 Hoofdstuk V: Slotbepalingen 1: Overgangsrecht Artikel 5.1 Overgangsrecht De ingrepen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen j, l en q, worden aangewezen tot 1 september 2011, voor zover zij worden verricht bij dieren die worden gehouden of aantoonbaar bestemd zijn om te worden gehouden in een huisvestingssysteem waarvan de gebruiker kan aantonen dat het op 1 september 2001 reeds bestond en nadien niet is herbouwd of verbouwd. Artikel 5.2 Paraveterinairen 1. Tot het beroepsmatig verrichten van de handelingen, bedoeld in artikel 3.1, 3.4, 3.8 of 3.13, zijn toegelaten personen waaraan het verrichten van die handelingen tot het moment van inwerkingtreding van artikel 2.9, eerste lid van de wet is toegestaan. 2. Degenen die op het moment van inwerkingtreding van dit artikel in het bezit zijn van een geldige, hun ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wet op de Uitoefening van de Diergeneeskunst verleende vergunning tot uitoefening van de verloskunde, zijn toegelaten tot het als beroep verlenen van hulp met betrekking tot de geboorte of verwijdering van een vrucht van dieren van in die vergunning genoemde soorten, voor zover deze hulp bestaat uit: a. het zonder operatie of verdoving van het moederdier mogelijk maken van de geboorte van de vrucht, dan wel het verkleinen van de vrucht en het verwijderen ervan in gedeelten zonder operatie of verdoving, niet zijnde epiduraal anesthesie, van het moederdier; b. het door hem die de onder a bedoelde hulp verleent, op het moederdier vóór of onmiddellijk na de geboorte of verwijdering van de vrucht toepassen van door Onze Minister aangewezen handelingen welke direct met die geboorte of verwijdering verband houden. 3. Degenen die op het moment van inwerkingtreding van dit artikel in het bezit zijn van een geldige, hun ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wet op de Uitoefening van de Diergeneeskunst verleende vergunning tot het kastreren, zijn toegelaten tot het als beroep verrichten van een of meer der navolgende handelingen: a. het onvruchtbaar maken van mannelijke biggen en ramlammeren en, voor zover de in de aanhef genoemde vergunning zich hiertoe uitstrekt, van andere mannelijke varkens en mannelijke schapen en hengsten, stieren, bokken, reuen en katers, een en ander mits de primaire geslachtsklieren bij deze dieren op de normale plaats aanwezig zijn en geen afwijkingen vertonen;

15 15 b. het langs de weg van een operatie behandelen van scrotaalbreuken bij varkens, voor zover deze ingreep tegelijkertijd met het onvruchtbaar maken plaatsvindt; c. het toepassen van plaatselijke verdoving bij de onder a en b genoemde ingrepen; d. het behandelen met wondpoeders van wonden welke een direct gevolg zijn van de onder a en b genoemde ingrepen. 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de personen, bedoeld in het tweede lid, de in de onderdelen a en b van dat lid genoemde ingrepen mogen verrichten alsmede omtrent de diergeneesmiddelen die zij daarbij mogen toepassen en de wijze waarop zij deze mogen toepassen. Artikel 5.3 Inwerkingtreding De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Artikel 5.4 Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit diergeneeskundigen. Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, G. Verburg