De dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, Wet op de Vennootschapsbelasting 1969

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, Wet op de Vennootschapsbelasting 1969"

Transcriptie

1 De dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 Universiteit van Tilburg Master Fiscaal Recht Examencommissie: mr. G.C. van der Burgt Student: Daniëlle Reinders ANR: Datum:

2 Voorwoord Voor u ligt mijn masterthesis, welke ik heb geschreven ter afronding van de master Fiscaal Recht aan de Universiteit van Tilburg. Het schrijven van deze thesis is voor mij een lang traject geweest, mede veroorzaakt door het feit dat ik mijn studie heb gecombineerd met een fulltimebaan en een verhuizing. Om die reden is het voor mij een bijzonder inspannende, maar zeker ook een bijzonder leerzame periode geweest. Gezien mijn werkervaring binnen de vennootschapsbelastingpraktijk was het voor mij logisch om een onderwerp te kiezen op het gebied van deze vennootschapsbelasting. De Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 kenmerkt zich door een breed scala aan antimisbruikbepalingen. Wat mij bij antimisbruikbepalingen intrigeert is de vraag met welk doel de wetgever een dergelijke bepaling in het leven roept en of hij rekening houdt met de diverse voorschriften waaraan goede wetgeving moet voldoen, mede gelet op de gerechtvaardigde belangen van belastingplichtigen. Zodoende ben ik uitgekomen bij de tegenbewijsregeling van artikel 10a Wet op de Vennootschapsbelasting Artikel 10a is in het leven geroepen om winstdrainage te bestrijden. Onder winstdrainage wordt verstaan het op gekunstelde wijze creëren van schuldverhoudingen ter verijdeling van vennootschapsbelasting. De tegenbewijsregeling biedt aan belastingplichtigen de mogelijkheid aannemelijk te maken dat van een dergelijke gekunstelde constructie geen sprake is. In deze thesis neem ik deze tegenbewijsregeling nader onder de loep. Ik maak van deze gelegenheid graag gebruik om een dankwoord te richten aan de heer mr. G.C. van der Burgt, verbonden aan de Universiteit van Tilburg, voor zijn begeleiding en betrokkenheid bij de totstandkoming van deze thesis. Het manuscript is afgesloten in juni D.M.F. Reinders - 2 -

3 Lijst van afkortingen In deze thesis zijn de volgende afkortingen gebruikt: Afkorting Betekenis A-G Advocaat-Generaal Art. artikel AWR Algemene Wet inzake Rijksbelastingen BNB Beslissingen in belastingzaken Nederlandse Belastingrechtspraak DGB Directoraat-generaal Belastingdienst e.v. en volgende etc. et cetera EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens FED FED Fiscale Studieserie GW Grondwet Hfdst. Hoofdstuk HR Hoge Raad der Nederlanden HvJ EG / EU Hof van Justitie van de Europese Unie jo. Juncto LJN Landelijk Jurisprudentie Nummer MBB Maandblad Belasting Beschouwingen m. nt. met noot MvA Memorie van Antwoord MvT Memorie van Toelichting NDFR Nederlandse Documentatie Fiscaal Recht NTFR Nederlands Tijdschrift Fiscaal Recht nr. nummer nrs. nummers NnNV Nota naar aanleiding van het nader verslag NV Nader Verslag NVV Nota naar aanleiding van het verslag o.a. onder andere ond. onderdeel p. pagina Rb Rechtbank r.o. rechtsoverweging Sdu Staatsdrukkerij en Uitgeverij Stb. Staatsblad TK Tweede Kamer t/m tot en met Vgl. Vergelijk V-N Vakstudie-Nieuws Wet IB 2001 Wet Inkomstenbelasting 2001 Wet Vpb 1969 Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 WFR Weekblad Fiscaal Recht Zaaknr. Zaaknummer - 3 -

4 Inhoudsopgave Hoofdstuk Pagina 1 Inleiding van het onderwerp Inleiding Artikel 10a Wet Vpb Aanleiding van het onderzoek Probleemstelling Doelstelling Verantwoording van de opzet 8 2 Artikel 10a Wet Vpb 1969 nader beschouwd Inleiding De ontstaansgeschiedenis van artikel 10a Wet Vpb Inleiding Fraus legis De winstdrainage jurisprudentie HR 10 maart 1993, BNB 1993/ HR 10 maart 1993, BNB 1993/ HR 23 augustus 1995, BNB 1996/ HR 6 september 1995, BNB 1996/ HR 20 september 1995, BNB 1996/ HR 27 september 1995, BNB 1996/ Conclusies naar aanleiding van de fraus legis jurisprudentie Doel en strekking van artikel 10a Wet Vpb De werking van artikel 10a anno De hoofdregels Rente, kosten en valutaresultaten Rechtens dan wel in feite Direct of indirect Verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon Besmette rechtshandelingen Winstuitdeling of een teruggaaf van gestort kapitaal Kapitaalstorting Verwerving of uitbreiding van een belang Causaal verband Tegenbewijsregeling Resumé 20 3 De zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, Wet Vpb Inleiding Compenserende heffingstoets Dubbele zakelijkheidstoets In overwegende mate

5 Hoofdstuk Pagina 3.5 Zakelijke overwegingen Zakelijke overwegingen schuld Hoge Raad 1 maart Parallelliteit Onzakelijke omleiding Zakelijke overwegingen rechtshandeling EU-recht Resumé 47 4 Toetsingskader Inleiding Rechtmatigheid en verwerkelijking van rechtsbeginselen Doeltreffendheid en doelmatigheid Eenvoud en duidelijkheid Overeenstemming met het Europese recht Resumé 51 5 Uitwerking toetsingskader Inleiding Rechtmatigheid en verwerkelijking van rechtsbeginselen Doeltreffendheid en doelmatigheid Doeltreffendheid en doelmatigheid ten aanzien van artikel 10a Wet Vpb Doeltreffendheid en doelmatigheid ten aanzien van de dubbele zakelijkheidstoets Eenvoud en duidelijkheid Overeenstemming met het Europese recht Resumé 63 6 Conclusie en aanbevelingen Inleiding Conclusie Aanbevelingen Tot slot 68 Jurisprudentieregister 70 Literatuurlijst

6 1. Inleiding van het onderwerp 1.1. Inleiding De Nederlandse Wet op de vennootschapsbelasting kent een verschillende behandeling ten aanzien van de vergoeding die is gekoppeld aan vreemd vermogen (rente) en de vergoeding die is verbonden aan eigen vermogen (dividend). De door een crediteur ontvangen rentebaten zijn belast met vennootschapsbelasting en de door de debiteur betaalde rentekosten kunnen in beginsel in aftrek worden gebracht van het door de debiteur aan te geven belastbare resultaat. 2 Ook het door een aandeelhouder ontvangen dividend wordt, in beginsel 3, in de heffing van de vennootschapsbelasting betrokken. De vennootschap die het dividend uitkeert mag dit dividend echter niet in aftrek brengen van het door haar aan te geven belastbare resultaat. 4 Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een geldlening (vreemd vermogen) of van een kapitaalverstrekking (eigen vermogen) dient een formeel criterium te worden aangelegd. Dit betekent dat in beginsel de civielrechtelijke vorm waarin gelden worden verstrekt beslissend is voor de fiscale gevolgen. 5 Op deze hoofdregel wordt inbreuk gemaakt indien sprake is van een schijnlening, een deelnemerschapslening of een bodemloze-put-lening. 6 Indien zich een van deze drie uitzonderingen voordoet, dan zijn de rentekosten niet langer aftrekbaar van de winst omdat de geldverstrekking voor fiscale doeleinden wordt geherkwalificeerd naar kapitaal. 7 De rentekosten worden derhalve geherkwalificeerd naar dividend dan wel (informeel) kapitaal. 8 Wanneer men bovenstaande toets doorlopen heeft en daarbij tot de conclusie is gekomen dat de geldverstrekking ook voor fiscale doeleinden als een geldverstrekking kwalificeert, kan de aftrek van de rentekosten nog worden beperkt door een van de diverse renteaftrek beperkende maatregelen die in de Wet Vpb 1969 zijn opgenomen. 9 Het grote aanbod aan renteaftrek beperkende maatregelen in de Wet Vpb 1969 vindt zijn oorsprong onder andere in het hiervoor aangehaalde verschil in fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen. Voor belastingplichtigen kan het fiscaal aantrekkelijker zijn om de ondernemingsactiviteiten te financieren met vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen, zodat aftrekbare rentekosten worden gecreëerd waarmee de belastbare winst van de onderneming wordt verlaagd. Op dit fiscale voordeel wordt door belastingplichtigen en belastingadviseurs handig ingespeeld waardoor misbruik snel op de loer ligt. Denk bijvoorbeeld aan het creëren van een constructie waarbij, zonder valide zakelijke redenen, binnen concernverband rentelasten in Nederland ten laste van de belastbare winst worden gebracht, terwijl de daarmee corresponderende rentebaten in het buitenland tegen een laag tarief worden belast. 10 Als reactie op deze uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag heeft de wetgever artikel 10a Wet Vpb 1969 in het leven geroepen. 1 Hierna: Wet Vpb Op grond van artikel 8, eerste lid, Wet Vpb 1969 juncto artikel 3.8 Wet op de Inkomstenbelasting Indien aan de voorwaarden van artikel 13 Wet Vpb 1969 is voldaan dan is de door een vennootschap ontvangen dividenduitkering vrijgesteld van vennootschapsbelasting. 4 Op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel a en c, Wet Vpb Zie voor bevestiging HR 8 september 2006, BNB 2007/104, r.o en r.o. 3.4.,BNB 2007/104. De Hoge Raad oordeelt dat de terugbetalingsverplichting aan een geldverstrekking het kenmerk van een lening verleent. 6 HR 27 januari 1988, BNB 1988/217, HR 11 maart 1998, BNB 1998/208 en HR 10 augustus 2001, BNB 2001/364. De deelnemerschapslening is daarnaast neergelegd in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, Wet Vpb In deze thesis ga ik niet nader in op deze drie uitzonderingen en hun kenmerken. Ze worden slechts aangehaald om de problematiek rondom het verschil in fiscale behandeling tussen eigen en vreemd vermogen en de renteaftrekbeperkingen in een duidelijker perspectief weer te geven. 8 Of sprake is van dividend of kapitaal is afhankelijk van de vraag wie de debiteur/schuldenaar is (moeder- of dochtervennootschap). 9 Zoals o.a. artikel 8c, 10a, 10b, 13l en 15ad Wet Vpb Bijvoorbeeld wanneer het lichaam dat de rente ontvangt is gevestigd in een tax haven

7 1.2. Artikel 10a Wet Vpb 1969 Artikel 10a Wet Vpb 1969 is ingevoerd bij Wet van 13 december 1996, Stb. 1996, Artikel 10a Wet Vpb 1969 blokkeert de aftrek van renten over een schuld die is aangegaan bij een verbonden lichaam of bij een verbonden natuurlijk persoon, voor zover deze schuld verband houdt met: een winstuitdeling of een teruggaaf van kapitaal; een kapitaalstorting; de verwerving of uitbreiding van een belang in een verbonden lichaam. De belastingplichtige mag de rente alsnog in aftrek brengen van de winst indien hij er in slaagt tegenbewijs te leveren. Deze tegenbewijsregeling is neergelegd in artikel 10a, derde lid, Wet Vpb 1969 en houdt in dat de belastingplichtige aannemelijk dient te maken dat aan het aangaan van de schuld én aan de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Dit wordt ook wel de dubbele zakelijkheidstoets genoemd. 12 Als tweede tegenbewijsmogelijkheid 13 kan de belastingplichtige aantonen dat de rentebaten bij de ontvangende concernvennootschap naar Nederlandse maatstaven zijn onderworpen aan een redelijke winstbelasting. Bij deze tweede tegenbewijsmogelijkheid kan de inspecteur nog roet in het eten gooien door aan te tonen dat van zakelijke motieven geen of onvoldoende sprake is Aanleiding van het onderzoek Artikel 10a is met ingang van 1997 opgenomen in de Wet Vpb 1969 en is in het leven geroepen ter codificatie van de fraus legis jurisprudentie in het kader van de winstdrainageproblematiek. Winstdrainage wordt ook wel omschreven als het op gekunstelde wijze creëren van schuldverhoudingen ter verijdeling van vennootschapsbelasting. 14 Het voornaamste doel van de codificatie van deze jurisprudentie is het creëren van duidelijkheid en rechtszekerheid op het gebied van de winstdrainageproblematiek. 15 Na de invoering heeft artikel 10a Wet Vpb 1969 de nodige wijzigingen ondergaan. Met name bij de inwerkingtreding van de Wet Werken aan Winst 16 is het artikel op diverse punten aanzienlijk gewijzigd. 17 In heeft vervolgens nog een belangrijke wijziging plaatsgevonden ten aanzien van de in het derde lid neergelegde tegenbewijsregeling. Op diverse onderdelen laat artikel 10a Wet Vpb 1969 anno nu ruimte voor onduidelijkheid, hetgeen de wetgever - zoals hierboven besproken - juist trachtte te voorkomen. Met name de vraag hoe de tegenbewijsregeling van het derde lid moet worden uitgelegd is in de fiscale praktijk geregeld onderwerp van discussie. Zo dringt zich de vraag op wat moet worden verstaan onder de termen in overwegende mate en zakelijke overwegingen. In de parlementaire geschiedenis van artikel 10a 11 Tegengaan uitholling belastinggrondslag en het versterken van de infrastructuur, Kamerstukken 1996/97, , zoals dat luidt na wijziging bij artikel XVIII wet van 20 december 1996, Stb. 1996, 654 (Belastingplan 1997, Kamerstukken 1996/97, ). 12 Artikel 10a, derde lid, onderdeel a, Wet Vpb Artikel 10a, derde lid, onderdeel b, Wet Vpb Zie Marres, O.C.R.: Winstdrainage door renteaftrek, Kluwer, tweede druk, 2008, Hfdst. 1.1., p. 1. Zie ook MvT, Kamerstukken II 2005/06, , nr. 3, p MvT, Kamerstukken II 1995/96, , nr. 3, p Wet van 30 november 2006, Stb. 2006, 631, Wijziging van belastingwetten ter realisering van de doelstelling uit de nota 'Werken aan winst' (Wet Werken aan winst, Kamerstukken II 2005/2006, ). 17 Zoals o.a. samenvoeging en aanpassing van de rechtshandelingen door ze in één lid op te nemen in plaats van twee, de tegenbewijsregeling, verbondenheidscriterium, etc. 18 Wet van 20 december 2007, Stb. 2007, 653, houdende wijzigingen van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2008)

8 Wet Vpb 1969 is slechts in beperkte mate aandacht besteed aan de invulling van deze begrippen. 19 De gewezen jurisprudentie is daarnaast van dermate feitelijke aard dat ook hieruit geen algemene lijn of begripsbepaling kan worden afgeleid. In de literatuur wordt bovendien de vraag opgeworpen of de gekozen bewoordingen überhaupt de meest passende zijn, of dat een andere formulering hier op zijn plaats is. 20 Daarnaast lijkt artikel 10a Wet Vpb 1969 zich slecht te verhouden tot het Europees recht waarin een beperking van het vrije vestigingsverkeer slechts lijkt te worden gerechtvaardigd ingeval van volstrekt kunstmatige constructies. 21 Het is de vraag of de tegenbewijsregeling van het derde lid deze eventuele strijdigheid met Europees recht opheft. Recentelijk heeft A-G Niessen 22 conclusie genomen in een zaak waarbij de tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid, Wet Vpb 1969 centraal stond. Kort samengevat komt de A-G tot het oordeel dat wanneer naar een zakelijk doel meerdere wegen leiden, dit zou kunnen impliceren dat de keuze voor één van deze wegen louter of in overwegende mate door belastingverijdelende motieven is ingegeven. Op 1 maart 2013 heeft de Hoge Raad in deze zaak arrest gewezen en daarbij geoordeeld dat niet alleen sprake moet zijn van een zakelijk belang, maar ook van een zakelijke vormgeving van de financiering, wil renteaftrek mogelijk zijn Probleemstelling Het hierboven geschetste kader brengt mij tot de volgende probleemstelling: In hoeverre is de zakelijkheidstoets van artikel 10a derde lid, Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 in zijn huidige vorm een proportioneel en geschikt middel voor belastingplichtigen om tegenbewijs te leveren en wat zou een passend alternatief zijn, gelet op de (inter)nationale jurisprudentiële ontwikkelingen op het gebied van winstdrainageregels? 1.5. Doelstelling Uit de hierboven beschreven problematiek valt af te leiden dat nog altijd niet duidelijk is hoe de zakelijkheidstoets van de in artikel 10a, derde lid, Wet Vpb 1969 opgenomen tegenbewijsregeling moet worden uitgelegd en of deze zakelijkheidstoets een juiste toets is. In deze thesis neem ik de zakelijkheidstoets nader onder de loep met als doel te bezien of de toets in zijn huidige vorm kan blijven bestaan, of dat deze (op onderdelen) moet worden aangepast Verantwoording van de opzet In hoofdstuk 2 ga ik in op de ontstaansgeschiedenis van artikel 10a Wet Vpb Voor zover dat in het kader van deze thesis relevant is, behandel ik daarbij onderdelen van de parlementaire geschiedenis alsook elementen uit de fraus legis jurisprudentie. In hoofdstuk 2 bespreek ik tevens de werking van het huidige artikel 10a Wet Vpb 1969 uitvoerig. In hoofdstuk 3 ga ik vervolgens nader in op de tegenbewijsregeling en met name de zakelijkheidstoets van het derde lid van artikel 10a Wet Vpb In hoofdstuk 4 zal ik op basis van de bevindingen uit hoofdstuk 2 en 3 een toetsingskader aanleggen welke ik in hoofdstuk 5 nader zal uitwerken. Dit zal leiden tot een antwoord op de probleemstelling. In hoofdstuk 6, conclusie en aanbevelingen, zal ik de probleemstelling beantwoorden en mijn aanbevelingen doen. 19 Op hetgeen in dit verband in de parlementaire geschiedenis is behandeld kom ik in hoofdstuk 3 terug. 20 Zie o.a. Sonderen, J.C.M. van, 'Winstdrainage door renteaftrek', MBB december 2002, p. 358 e.v. en Albert, P.G.H. Renteaftrek in de Wet Vpb 1969 (Fiscale Geschriften 14), SDU 2004, p HvJ EG 12 september 2006, C-196/04 (Cadbury Schweppes), BNB 2007/54, V-N 2006/ Conclusie van A-G Niessen, 22 december 2011, nr. 11/00675, V-N 2012/ HR 1 maart 2013, zaaknr. 11/00675, LJN: BV

9 2. Artikel 10a Wet Vpb 1969 nader beschouwd 2.1. Inleiding Binnen internationaal concernverband kan het aantrekkelijk zijn om in te spelen op de in de diverse landen geldende winstbelastingtarieven. Geregeld worden om die reden onderlinge rentedragende schuldverhoudingen aangegaan, waarbij de crediteur gevestigd is in een land met een laag winstbelastingtarief, terwijl de debiteur gevestigd is in een land met een hoog winstbelastingtarief. Op deze wijze blijft het belastbare concernresultaat gelijk, terwijl de op dit resultaat drukkende winstbelasting wordt verlaagd, nu de rentelasten in aftrek komen tegen een hoger winstbelastingtarief dan het tarief waartegen de rentebaten belast worden. Zodoende drukt het concern de hoog belaste winsten en wordt op geconsolideerd niveau een hogere nettowinst gerealiseerd. Om dergelijke situaties tegen te gaan heeft de Nederlandse wetgever in 1997 artikel 10a Wet Vpb 1969 in het leven geroepen. Artikel 10a Wet Vpb 1969 wordt ook wel het antiwinstdrainage artikel genoemd. In de literatuur wordt winstdrainage omschreven als het op gekunstelde wijze creëren van schuldverhoudingen ter verijdeling van vennootschapsbelasting. 24 Artikel 10a Wet Vpb 1969 regelt in dergelijke gevallen dat de rente niet aftrekbaar is van de Nederlandse winst. Eén van de uitzonderingen op deze renteaftrekbeperking is neergelegd in artikel 10a, derde lid, onderdeel a, Wet Vpb Wanneer een belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan de schuld en aan de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen, komt de met de schuld verband houdende rente alsnog in aftrek. De vraag hoe in dit verband de zinsnede in overwegende mate zakelijk moet worden geïnterpreteerd staat in deze thesis centraal. Om tot een antwoord op deze vraag te komen is het van belang de ontstaansgeschiedenis alsmede de huidige werking en de specifieke kenmerken van artikel 10a Wet Vpb 1969 puntsgewijs onder de loep te nemen, hetgeen ik in dit hoofdstuk zal doen. Hieruit zal onder meer blijken dat artikel 10a Wet Vpb 1969 in het leven is geroepen naar aanleiding van jurisprudentie in het kader van richtige heffing en fraus legis. Allereerst bespreek ik de ontstaansgeschiedenis 25 van het huidige artikel 10a Wet Vpb 1969 uitvoerig De ontstaansgeschiedenis van artikel 10a Wet Vpb Inleiding Artikel 10a Wet Vpb 1969 is met ingang van 1 januari 1997 in werking getreden. De invoering van het artikel is een direct gevolg van een aantal winstdrainage arresten van de Hoge Raad, alsook van de bevindingen van de Werkgroep fiscale infrastructuur naar aanleiding van een onderzoek naar de uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag in het licht van de versterking van de Nederlandse infrastructuur. 26 Uit een door deze werkgroep gepubliceerd rapport 27 volgt dat er twee vormen van winstdrainage kunnen worden onderscheiden: 1. Kasrondjes, verhangingen en schuldigerkenningen; 24 Marres, O.C.R.: Winstdrainage door renteaftrek, Kluwer, tweede druk, 2008, Hfdst. 1.1., p. 1. Zie ook MvT, Kamerstukken II 2005/06, , nr. 3, p En met name de reden voor invoering van het artikel. 26 Marres, O.C.R.: Winstdrainage door renteaftrek, Kluwer, tweede druk, 2008, Hfdst. 4.4., p Rapport werkgroep II, 19 januari 1996, onderdeel 8, V-N 1996/

10 2. Renteaftrek door overnameholdings die een fiscale eenheid aangaan met de overgenomen vennootschap. De werkgroep heeft de fraus legis jurisprudentie van de Hoge Raad als uitgangspunt genomen. Alvorens ik deze jurisprudentie bespreek ga ik kort in op de betekenis van fraus legis Fraus legis Fraus legis 28 is een bijzonder rechtsmiddel dat zijn oorsprong vindt in het algemene recht en dat wordt toegepast wanneer de belastingheffing geheel dan wel gedeeltelijk onmogelijk wordt gemaakt. 29 Wil in een bepaald geval door de inspecteur een succesvol beroep worden gedaan op fraus legis, dan dient aan een tweetal vereisten te zijn voldaan: De doorslaggevende beweegreden voor het aangaan van de rechtshandeling betreft verijdeling van de belastingheffing (het subjectieve vereiste, ook wel motiefvereiste genoemd); 2. De gekozen wijze van belastingverijdeling is strijdig met doel en strekking van de wet (het objectieve vereiste, ook wel het normvereiste genoemd) De winstdrainage jurisprudentie In dit onderdeel bespreek ik summier naar chronologie de door de Werkgroep fiscale infrastructuur aangehaalde arresten van de Hoge Raad in het kader van winstdrainage HR 10 maart 1993, BNB 1993/ In casu werden de aandelen in werkmaatschappij A BV door haar aandeelhouders C BV en D BV gestort in een door C BV en D BV opgerichte tussenhoudster. De aandelen in A BV hadden een meerwaarde 32 waardoor de tussenhoudster een schuld kreeg aan C BV en D BV. De tussenhoudster en A BV gingen vervolgens een fiscale eenheid aan in de zin van artikel 15 Wet Vpb , waardoor de rentelasten van de tussenhoudster konden worden verrekend met de operationele winsten van werkmaatschappij A BV. Daarnaast bestond er voor C BV en D BV de mogelijkheid om de rentebaten te verrekenen met compensabele verliezen, waardoor per saldo geen belastingheffing plaatsvond over deze rentebaten. De inspecteur deed in casu een beroep op fraus legis. De Hoge Raad wees echter dat van strijd met doel en strekking van de wet geen sprake was, nu C BV en D BV binnenlands belastingplichtige lichamen waren en zij dus onderworpen zijn aan Nederlandse vennootschapsbelasting. Het feit dat verliesverrekening mogelijk was waardoor over de rentebaten per saldo geen 28 Naast fraus legis werd voorheen een beroep gedaan op het leerstuk van de richtige heffing zoals nu vastgelegd in artikel 31 AWR e.v. Een belangrijk element van de richtige heffing was het wegdenken van de rechtshandeling. Mede vanwege dit wegdenken en de hiermee gepaard gaande onoverzichtelijkheid van de gevolgen wordt richtige heffing sinds 1987 door de inspecteur niet meer gebruikt. Zie tevens Geld, J.A.G. van der,: Hoofdzaken vennootschapsbelasting, zesde herziene druk, FED fiscale Studieserie, Hfdst , voetnoot 92, p Zie in dit verband HR 15 september 1982, nr , BNB 1982/ Deze vereisten zijn door de Hoge Raad geformuleerd in zijn arrest van 21 november 1984, nr , BNB 1985/32. In casu overwoog de Hoge Raad dat voor belanghebbende het bereiken van een aanzienlijke belastingbesparing het enige, althans volstrekt overwegende, motief is geweest voor het sluiten van de onderwerpelijke transacties. In HR 15 mei 1985, nr , BNB 1985/171 heeft de Hoge Raad het subjectieve en objectieve vereiste nog eens herhaald. 31 HR 10 maart 1993, nr , BNB 1993/ Een deelneming dient voor fiscale doeleinden op kostprijs of lagere bedrijfswaarde te worden gewaardeerd, HR 1 december 1971, nr , BNB 1972/16. Wanneer deze deelneming in de loop der jaren winstgevend is, dan kan het zijn dat de waarde van de deelneming is gestegen. 33 In het vervolg van deze thesis zal wanneer het begrip fiscale eenheid wordt aangehaald, wordt bedoeld een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 Wet Vpb

11 vennootschapsbelasting verschuldigd was, doet hieraan volgens de Hoge Raad niet af HR 10 maart 1993, BNB 1993/ In dit arrest was sprake van de aankoop van een dochtermaatschappij door een moedermaatschappij. De moedermaatschappij deed een kapitaalstorting van 6 miljoen gulden in de dochtermaatschappij. Daartegenover stond een lening van de dochtermaatschappij aan de moedermaatschappij van 5 miljoen gulden. De kapitaalstorting werd dus feitelijk schuldig gebleven. De dochtermaatschappij beschikte over verliezen die stamden uit de periode voordat de moedermaatschappij de aandelen in de dochtermaatschappij had verworven. Deze verliezen zouden ertoe leiden dat er geen effectieve belastingheffing zou plaatsvinden over de rentebaten bij de dochtermaatschappij, terwijl de moedermaatschappij de rentelasten in aftrek kon brengen van haar winst. Nu de verliezen (in tegenstelling tot BNB 1993/196) niet in eigen concern zijn geleden oordeelde de Hoge Raad dat sprake is van fraus legis. Volgens de Hoge Raad is het, gelet op het samenstel van rechtshandelingen, in strijd met doel en strekking van de Wet dat de moedermaatschappij de rentelasten in aftrek brengt van haar winst HR 23 augustus 1995, BNB 1996/3 35 In deze zaak was een aantal natuurlijke personen aandeelhouder van J BV. Zij richtten vervolgens I BV en X BV op. I BV werd volgestort met aandelen in J BV. Onder schuldig blijven van de koopsom aan I BV werd X BV vervolgens enig aandeelhouder van J BV. X BV en J BV vormden een fiscale eenheid en I BV werd omgezet in een zogeheten fiscale beleggingsinstelling (FBI). 36 Volgens de Hoge Raad is van strijd met doel en strekking van de Wet geen sprake wanneer de rente verschuldigd is aan een fiscale beleggingsinstelling. Hoewel deze FBI geen vennootschapsbelasting verschuldigd is, heeft deze een winstuitkeringsverplichting aan de aandeelhouders. Bij deze aandeelhouders vindt dan een compenserende heffing plaats die volgens de Hoge Raad in de weg staat aan fraus legis toepassing HR 6 september 1995, BNB 1996/4 38 In casu werd X BV opgericht door vereniging Y. De vereniging was niet vennootschapsbelastingplichtig. De aandelen van X BV werden door Y volgestort door: 1. de inbreng van de aandelen van haar dochtervennootschap A NV (die tezamen met haar beide dochtervennootschappen B BV en C BV een fiscale eenheid vormde); en 2. gedeeltelijke schuldigerkenning. Zodoende kreeg X BV een rentedragende schuld aan Y. Vervolgens gingen X BV en A NV een fiscale eenheid aan. De Staatssecretaris van Financiën heeft de inspecteur gemachtigd richtige heffing 39 toe te passen en geen rekening te houden met de aandelenoverdracht van A NV aan X BV en de door die aandelenoverdracht ontstane schuldverhouding tussen X BV en vereniging Y. 34 HR 10 maart 1993, nr , BNB 1993/ HR 23 augustus 1995, nr , BNB 1996/3. 36 Artikel 28 Wet Vpb Van der Geld merkt op dat in de literatuur betwist wordt in hoeverre BNB 1996/3 thuishoort in het rijtje van winstdrainage jurisprudentie. Zie Geld, J.A.G. van der,: Hoofdzaken vennootschapsbelasting, zesde herziene druk, FED fiscale Studieserie, Hfdst , voetnoot 101, p HR 6 september 1995, nr , BNB 1996/4. 39 In deze casus ging het om een geschil dat speelde in het jaar Zoals eerder in deze thesis aangegeven wordt richtige heffing vanaf 1987 niet meer toegepast

12 Uit rechtsoverweging 4.2. van het arrest van de Hoge Raad blijkt dat men een meer dan bijkomstig zakelijk motief (cursivering DR) had voor deze herstructurering waarbij het de bedoeling was een houdstervennootschap op te richten (X BV) zodat de verschillende werkmaatschappijen (A NV, B BV en C BV) als onafhankelijke zustervennootschappen zouden kunnen functioneren. Hoewel er meer dan bijkomstig zakelijke motieven aanwezig waren voor de herstructurering overwoog de Hoge Raad als volgt: De omstandigheid dat een samenstel van rechtshandelingen, in zijn geheel bezien, strekt ter verwezenlijking van zakelijk gefundeerde doeleinden, sluit niet uit dat daarin rechtshandelingen zijn begrepen die voor het bereiken van die doeleinden niet noodzakelijk zijn en die - indien zij voor de heffing van de vennootschapsbelasting zouden worden aanvaard - zouden leiden tot een willekeurige en voortdurende verijdeling van deze heffing. Ook een naar bedrijfseconomische maatstaven normale verhouding tussen eigen en vreemd vermogen brengt niet zonder meer mee dat met betrekking tot de verschuldigde rente geen sprake kan zijn van een willekeurige verijdeling van de heffing HR 20 september 1995, BNB 1996/5 41 In dit arrest betrof het een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde moedervennootschap, A Plc., die alle aandelen hield in twee Nederlandse dochtervennootschappen, BV X en BV B. De buitenlandse moedermaatschappij verkocht alle aandelen in BV B aan BV X voor een bedrag van 4,2 miljoen gulden. BV X blijft de koopsom van BV B schuldig aan de buitenlandse moedervennootschap door middel van een rentedragende obligatielening. Vervolgens gaan BV X en BV B een fiscale eenheid aan en worden de rentelasten verschuldigd aan de buitenlandse moedervennootschap in aftrek gebracht van de Nederlandse belastbare winst. De inspecteur stelde zich op het standpunt dat sprake was van strijd met doel en strekking van de Wet Vpb 1969 nu de rechtshandeling en de daarmee verband houdende schuldverhouding louter had plaatsgevonden om in Nederland een rentelast te creëren, terwijl de rentebaten bij de buitenlandse moedervennootschap niet leidde tot een effectieve belastingheffing omdat zij nog beschikte over te verrekenen in het buitenland betaalde belastingen en Advance Corporation Tax. 42 De Hoge Raad oordeelde in tegenstelling tot het Hof dat geen sprake was van strijd met doel en strekking van de Wet Vpb 1969, omdat de belastingheffing in het Verenigd Koninkrijk kon worden aangemerkt als een naar Nederlandse maatstaven redelijke belastingheffing HR 27 september 1995, BNB 1996/6 44 Een in Noorwegen gevestigde vennootschap, A AS, kocht van een derde partij alle aandelen van de in Nederland gevestigde vennootschap B BV. De koopsom van deze aandelen werd door A AS gefinancierd met een bij een bank afgesloten lening. Een drietal jaren later richt A AS een nieuwe Nederlandse vennootschap op, X BV. X BV koopt de aandelen in B BV van de Noorse moedervennootschap A AS voor hetzelfde bedrag als waarvoor deze de aandelen in B BV heeft verkregen. X BV blijft de koopsom rentedragend schuldig aan A AS. X BV en B BV gaan vervolgens een fiscale eenheid aan en brengen zodoende de aan A AS verschuldigde rentekosten in aftrek van de in Nederland belastbare winst. De Hoge Raad oordeelt in deze zaak dat geen sprake is van strijd met doel en strekking van de Wet Vpb 1969 omdat uiteindelijk sprake is van een schuld aan de bank. 40 HR 6 september 1995, nr , BNB 1996/4, r.o HR 20 september 1995, nr , BNB 1995/5. Dit wordt ook wel de verschillendewegenleer genoemd. 42 HR 20 september 1995, nr , BNB 1996/5, r.o HR 20 september 1995, nr , BNB 1996/5, r.o. 3.5 en HR 27 september 1995, nr , BNB 1996/

13 Conclusies naar aanleiding van de fraus legis jurisprudentie Uit de hierboven besproken jurisprudentie kan men afleiden dat de renteaftrek die verband houdt met een schuld aan een verbonden lichaam welke schuld is aangegaan voor een interne verhanging, kapitaalstorting of dividenduitkering kan worden geweigerd indien: 1. De doorslaggevende beweegreden voor het aangaan van de rechtshandeling de verijdeling van de belastingheffing betreft; 2. De gekozen wijze van belastingverijdeling strijdig is met doel en strekking van de wet. Volgens de hierboven besproken arresten is geen sprake van strijd met doel en strekking van de wet indien de rentebaten bij de crediteur in de Nederlandse vennootschapsbelastingheffing worden betrokken of indien (in internationale situaties) de crediteur in het buitenland is gevestigd en de rentebaten zijn onderworpen aan een naar Nederlandse maatstaven redelijke belastingheffing. 45 Het feit dat er uiteindelijk over de rentebaten geen belastingheffing plaatsvindt als gevolg van (binnenlandse) verliesverrekening dan wel verrekening met in het buitenland betaalde winstbelasting of Advance corporation tax doet hier aldus de Hoge Raad niets aan af. Daarentegen is renteaftrek niet toegestaan ingeval een vennootschap wordt verworven die beschikt over verliezen uit eerdere jaren waartegen de rentebaten kunnen worden afgezet. In dat geval is sprake van aangekochte verliezen en zou het toestaan van renteaftrek in strijd zijn met doel en strekking van de wet. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat ook wanneer er zakelijk gefundeerde motieven voor een samenstel van rechtshandelingen aanwezig zijn, dit niet wegneemt dat daarin rechtshandelingen zijn begrepen die voor het bereiken van dat zakelijk doel niet noodzakelijk zijn en puur vanuit belastingbesparende motieven zijn ingegeven. Het aanvaarden van dergelijke rechtshandelingen zou leiden tot een willekeurige en voortdurende verijdeling van belastingheffing. Hieruit kan dus worden afgeleid dat de financieringsbeslissing afzonderlijk getoetst moet worden aan fraus legis Doel en strekking van artikel 10a Wet Vpb 1969 Uit de parlementaire behandeling 46 blijkt dat het aan artikel 10a Wet Vpb 1969 ten grondslag liggende uitgangspunt tweeledig is. In de eerste plaats heeft de Nederlandse wetgever meer duidelijkheid en rechtszekerheid willen verschaffen door de jurisprudentie op het gebied van de zogenoemde kasrondjes 47 en verhangingen binnen concernverband 48 in de wetgeving te codificeren. Zoals we in onderdeel van deze thesis hebben gezien werden de situaties, die vanaf 1 januari 1997 onder artikel 10a Wet Vpb 1969 vallen, door de Belastingdienst bestreden met fraus legis. Uit deze arresten kan worden afgeleid dat voor een succesvol beroep op fraus legis en dus de renteaftrek mag worden geweigerd op grond van strijdigheid met doel en strekking van de wet van belang is dat de rentebaten bij de ontvanger niet in een belastingheffing wordt betrokken die is 45 Hiermee wordt blijkens de parlementaire behandeling bedoeld het daadwerkelijk onderworpen zijn van de rente aan een heffing naar de winst of het inkomen die wat grondslag en tarief betreft nog als in overeenstemming mag worden beschouwd met de door de OESO-lidstaten gehanteerde gebruikelijke normen voor binnenlands belastingplichtige vennootschappen en natuurlijke personen die niet aan een bijzonder regime zijn onderworpen. Zie MvT, Kamerstukken II 1995/96, nr. 3. p MvT, Kamerstukken II 1995/96, , nr. 3, p Van een kasrondje in de eenvoudigste vorm is in deze context sprake indien een vennootschap eigen vermogen in een verbonden lichaam stort, dit vermogen terugleent en daardoor een renteverplichting aan het verbonden lichaam krijgt. MvT, Kamerstukken II 1995/96, , nr. 3, p Bij verhanging van een in Nederland gevestigd verbonden lichaam binnen een concern, gaat het in deze context om de situatie dat geen wijziging in het uiteindelijke belang en de uiteindelijke zeggenschap in dat lichaam optreedt terwijl met het oog op de verhanging een lening is aangegaan. MvT, Kamerstukken II 1995/96, , nr. 3, p

14 aan te merken als een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing (compenserende heffing). In de tweede plaats heeft de Nederlandse wetgever een wijziging willen aanbrengen ten aanzien van de aftrekbaarheid van rentekosten als gevolg van de hiervoor 49 besproken fraus legis jurisprudentie. In het bijzonder de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 20 september 1995, BNB 1996/5 wilde de Nederlandse wetgever voorkomen met het opnemen van artikel 10a Wet Vpb De wetgever had namelijk angst dat de praktijk op dit arrest zou inspelen en er constructies zouden worden opgezet om aanspraken die buitenlandse concernmaatschappijen hebben op verrekening van bijvoorbeeld verliezen, buitenlandse bronheffing of heffingen als de ACT en die niet verrekend kunnen worden omdat er in het desbetreffende land geen of onvoldoende positieve resultaten zijn, geldend te maken door vanuit Nederland rentestromen te creëren naar de desbetreffende buitenlandse concernmaatschappijen. De Nederlandse wetgever zag hierin een dreigende aantasting van de Nederlandse belastinggrondslag in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschappen zouden over miljarden ponden aan onverrekende ACT beschikken en zag zich genoodzaakt artikel 10a Wet Vpb 1969 in het leven te roepen. 50 Na de invoering van artikel 10a Wet Vpb 1969 in 1997 heeft het artikel de nodige wijzigingen ondergaan. Met name bij de inwerkingtreding van de Wet Werken aan winst 51 is artikel 10a Wet Vpb 1969 op diverse punten 52 aanzienlijk gewijzigd. In heeft vervolgens nog een belangrijke wijziging plaatsgevonden ten aanzien van de in het derde lid neergelegde tegenbewijsregeling. Hieronder ga ik in op de werking van het huidige artikel 10a Wet Vpb De werking van artikel 10a anno De hoofdregels Artikel 10a maakt onderdeel uit van het ruime assortiment aan renteaftrekbeperkende maatregelen die zijn opgenomen in de Wet Vpb Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat renten kosten en valutaresultaten daaronder begrepen ter zake van schulden rechtens dan wel in feite, direct of indirect verschuldigd aan een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijk persoon niet in aftrek komen voor zover die schulden rechtens dan wel in feite, direct of indirect verband houden met een drietal rechtshandelingen. 54 Hieronder zal ik ingaan op de specifieke elementen van bovenstaande formulering alsmede op de drie bedoelde rechtshandelingen Rente, kosten en valutaresultaten Rente is de vergoeding die aan de crediteur wordt betaald voor het ter beschikking stellen van geld. In het kader van artikel 10a Wet Vpb 1969 wordt met rente eveneens gedoeld op kosten en valutaresultaten. Volgens de Nederlandse wetgever dient het begrip kosten ruim te worden opgevat, waardoor ook diverse andere nadelen die zich ten laste van het resultaat manifesteren als kosten kunnen worden aangemerkt. 55 Bouwman noemt als voorbeelden van dergelijke kosten afsluitkosten (bijvoorbeeld ter zake van het opstellen van de leenovereenkomst), registratiekosten, op de debiteur verhaalde invorderingskosten en kosten ter zake van het afdekken van rente- en 49 Zie onderdeel t/m van deze thesis. 50 MvT, Kamerstukken II 1995/96, , nr. 3, p Wet van 30 november 2006, Stb. 2006, 631, Wijziging van belastingwetten ter realisering van de doelstelling uit de nota 'Werken aan winst' (Wet Werken aan winst, Kamerstukken II 2005/2006, ). 52 Zoals o.a. samenvoeging en aanpassing van de rechtshandelingen door ze in één lid op te nemen in plaats van twee, de tegenbewijsregeling, verbondenheidscriterium, etc. 53 Wet van 20 december 2007, Stb. 2007, 653, houdende wijzigingen van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2008). 54 Deze rechtshandelingen worden ook wel aangeduid als besmette transacties. 55 NV, Kamerstukken II 1996/96, , nr. 5, p

15 valutarisico s. 56 Van valutaresultaten is sprake bij schuldverhoudingen die zijn aangegaan in een andere valuta dan de voor de crediteur geldende valuta en waarbij de waarde van de wisselkoers fluctueert. Valutaverliezen dan wel valutawinsten behaald op een lening die onder artikel 10a Wet Vpb 1969 valt, zijn niet aftrekbaar respectievelijk niet belastbaar Rechtens dan wel in feite Schulden zijn rechtens verschuldigd aan een verbonden lichaam wanneer de schuldverhouding gebaseerd is op een civielrechtelijke overeenkomst, ofwel wanneer de schuldeiser in civielrechtelijke zin als crediteur moet worden aangemerkt. Om ook situaties waarbij een verbonden lichaam of verbonden persoon geen schuldeiser is, maar feitelijk - door de verstrekte garanties - wel het debiteurenrisico draagt onder het toepassingsbereik van artikel 10a Wet Vpb 1969 te brengen, heeft de wetgever de term in feite in lid 1 opgenomen. 58 Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin een verbonden lichaam een reëel risico loopt te worden aangesproken voor de terugbetaling van de derdenlening en deze lening verband houdt met een besmette transactie in de zin van artikel 10a Wet Vpb Hierbij is beslissend of de omstandigheden van het geval leiden tot de conclusie dat de risico s die aan het crediteurschap zijn verbonden, in feite niet worden gedragen door de onafhankelijke juridische schuldeiser, maar door het verbonden lichaam. 59 Uit de parlementaire geschiedenis 60 volgt dat met de term in feite eveneens beoogd wordt schulden te treffen waarbij materieel sprake is van schuldig blijven eventueel in samenhang met een kasrondje. Als voorbeeld van een in feite schuldig gebleven winstuitdeling wordt de situatie genoemd waarbij een dochtermaatschappij tegen een te hoge prijs goederen van de moedermaatschappij aankoopt en de koopsom schuldig blijft. Ook vermomde winstuitdelingen of informele kapitaalstortingen vallen onder het bereik van de term in feite Direct of indirect Met schulden die direct verschuldigd zijn aan een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijk persoon wordt gedoeld op de situatie waarbij het verbonden lichaam dan wel de verbonden natuurlijk persoon zelf, dat wil zeggen zonder tussenschakeling van een derde, als crediteur optreedt. Onder schulden die indirect verschuldigd zijn aan een verbonden of natuurlijk persoon moet volgens de staatssecretaris 62 het volgende worden verstaan: Met de term indirect wordt gedoeld op de situatie waarbij belastingplichtigen kiezen voor een aanpak waarbij in plaats van een schuldigerkenning van dividenden, een geldlening wordt aangetrokken om de dividenden te kunnen uitkeren, en de geldverstrekker door de gerechtigde tot de dividenden in staat wordt gesteld om de lening te verstrekken. Als gevolg van de tussenschakeling van een derde is er in dit geval sprake van een indirecte verschuldigdheid. Onder derde wordt in dit kader zowel een verbonden lichaam als een niet verbonden lichaam (bijvoorbeeld een bank) verstaan. 56 Zie Bouwman, J.N., Wegwijs in de Vennootschapsbelasting, twaalfde druk 2011, Sdu Uitgevers Den Haag, p Zie HR 24 februari 2012, nr. 10/03465, BNB 2012/229c* (m. nt. S.C.W. Douma) V-N 2012/ Kamerstukken II 1995/96, , nr. 3, p. 17 en 18. Zie ook Marres, O.C.R.: Winstdrainage door renteaftrek, Kluwer, tweede druk, 2008, Hfdst p. 101 en Vleggeert, J.: Cursus Belastingrecht Vpb. Onderdeel C.d, bijgewerkt tot NVV, Kamerstukken, , nr. 5, p Kamerstukken II, 1995/96, , nr. 5. p Kamerstukken II, 1995/96, , nr. 5. p

16 Verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon In de leden 4 tot en met 6 van artikel 10a Wet Vpb 1969 is een algemene definitie opgenomen voor de termen verbonden lichaam en verbonden natuurlijk persoon. 63 Volgens lid 4 van artikel 10a Wet Vpb 1969 wordt als een met de belastingplichtige verbonden lichaam aangemerkt: a. een lichaam waarin de belastingplichtige voor ten minste een derde gedeelte belang heeft (een dochter); b. een lichaam dat voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de belastingplichtige (een moeder); c. een lichaam waarin een derde partij voor ten minste een derde gedeelte belang heeft, terwijl deze derde tevens voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de belastingplichtige (zusters); d. een lichaam dat met de belastingplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid als bedoeld in de artikelen 15 en 15a Wet Vpb Volledigheidshalve merk ik op dat het hierbij niet slechts gaat om directe belangen, maar dat ook een indirect belang tot verbondenheid kan leiden. 65 Niet alleen vennootschappen met een in aandelen verdeeld kapitaal, maar ook verenigingen en stichtingen, al dan niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting, kunnen als een verbonden lichaam worden aangemerkt. 66 Zodoende zou ook een geldlening verstrekt door een vereniging aan een vennootschap onder het toepassingsbereik van artikel 10a Wet Vpb 1969 kunnen vallen, indien deze vereniging voor ten minste een derde gedeelte aandeelhouder van de betreffende vennootschap is. Met zijn arrest 67 van 8 april 2011 heeft de Hoge Raad geduid dat een financieel belang van ten minste een derde gedeelte altijd leidt tot verbondenheid, ook wanneer het betreffende lichaam minder dan een derde gedeelte van de zeggenschap bezit. In punt 5 van zijn annotatie bij HR 8 april 2011 signaleert De Vries dat niet duidelijk is of de omgekeerde situatie - meer dan een derde zeggenschap, minder dan een derde financieel belang - eveneens tot verbondenheid leidt. 68 Overigens bestaat er ook op diverse andere punten onduidelijkheid omtrent de vaststelling van (de grootte van) het belang. Het gaat hier met name om situaties waarin het potentieel verbonden lichaam geen in aandelen verdeeld kapitaal heeft, waarin er sprake is van een informele kapitaalstorting, van deelnemerschapsleningen en situaties met vruchtgebruik van aandelen. 69 / 70 De Vries geeft de volgende onduidelijkheden weer: hoe moet na de voorgenomen vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht worden omgegaan met het zeggenschapscriterium in combinatie met het aandeel in het gestorte kapitaal?; 63 Aangezien ik mij in deze thesis vooral richt op verbonden lichamen laat ik de bespreking van verbonden natuurlijke personen in het vervolg buiten beschouwing. 64 Tenzij het de toepassing betreft van artikel 10d. 65 MvT, Kamerstukken II, , , nr. 3, p MvT, Kamerstukken II, , , nr. 3, p. 11; MvA, Kamerstukken I, , , nr. 41c, p. 10; NnV, Kamerstukken II, , , nr. 5, p. 35; NnNV, Kamerstukken II, , , nr. 8, p. 19. Zie HR 8 oktober 2004, BNB 2005/51* (m. nt. G.T.K. Meussen) r.o. 6.8 en Rechtbank s-gravenhage 29 augustus 2008, NTFR 2009/255 of V-N 2009/ HR 8 april 2011, nr. 10/00651, BNB 2011/ Vries, R.J. de, onderdeel 5 van noot bij HR 8 april 2011, nr. 10/00651, BNB 2011/ Zie o.a. Bouwman, J.N., Wegwijs in de Vennootschapsbelasting, twaalfde druk 2011, Sdu Uitgevers Den Haag, onderdeel en NDFR, artikelsgewijs commentaar 10a, onderdeel 20: Met de belastingplichtige verbonden lichaam of natuurlijk persoon: lid 4, 5 en In het kader van deze thesis ga ik op deze vraagstukken niet nader in

17 welke instrumenten kunnen een rol van betekenis spelen bij de invulling van de term belang?; en op welke manier moet rekening worden gehouden met verschillende soorten aandelen waaraan afwijkende financiële aanspraken zijn gekoppeld? Besmette handelingen Hierboven heb ik beschreven dat renten ter zake van schulden aan een verbonden lichaam (of een verbonden natuurlijk persoon 71 ) in beginsel van aftrek worden uitgesloten indien deze verband houden met een drietal nader te beschrijven rechtshandelingen, ook wel besmette handelingen genoemd. Uit de zinsnede verband houden met kan worden afgeleid dat tussen de bij een verbonden lichaam aangegane schuld en de rechtshandeling een causaal verband aanwezig moet zijn. Hoe deze causaliteit in het kader van artikel 10a Wet Vpb 1969 moet worden uitgelegd bespreek ik in de navolgende paragraaf. Eerst ga ik nader in op de drie besmette handelingen Winstuitdeling of een teruggaaf van gestort kapitaal Artikel 10a eerste lid onderdeel a, Wet Vpb 1969 bepaalt dat de rente op een geldlening aangegaan bij een verbonden lichaam van aftrek is uitgesloten indien sprake is van een winstuitdeling of een teruggaaf van gestort kapitaal door de belastingplichtige of door een met hem verbonden lichaam dat aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, aan een met hem verbonden lichaam. Blijkens de parlementaire geschiedenis kan het hierbij zowel om een formele winstuitdeling als een vermomde/verkapte winstuitdeling gaan. 72 Voorbeeld I: Als voorbeeld van een besmette winstuitdeling kan worden gedacht aan de situatie waarin een in Nederland gevestigde dochtermaatschappij een dividenduitkering doet aan de eveneens in Nederland gevestigde moedermaatschappij en ter financiering van deze dividenduitkering een geldlening aangaat bij een zustermaatschappij gevestigd in een land met een laag winstbelastingtarief. In dit voorbeeld zijn de rentelasten die de dochtermaatschappij aan de zustermaatschappij verschuldigd is, in beginsel 73 niet aftrekbaar van de Nederlandse winst op grond van artikel 10a, eerste lid, onderdeel a Wet Vpb Kapitaalstorting Artikel 10a, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969 verhindert de renteaftrek over een geldlening aangegaan bij een verbonden lichaam ingeval van een kapitaalstorting in een verbonden lichaam 71 Zoals eerder vermeld ga ik in deze thesis op de verbonden natuurlijk persoon niet nader in. 72 Zie Kamerstukken 1995/96, , nr. 5, p. 29 en Kamerstukken II 1996/97, , nr. 8, p In beginsel omdat indien voldaan is aan de tegenbewijsregeling van 10a, derde lid, de rente alsnog in aftrek mag worden gebracht. De tegenbewijsregeling van 10a, derde lid, bespreek ik in hoofdstuk 3 uitvoerig

18 door de belastingplichtige, of door een met hem verbonden lichaam dat aan de vennootschapsbelasting is onderworpen. Met een kapitaalstorting wordt gedoeld op zowel stortingen van nominaal kapitaal als agio en informeel kapitaal. 74 Ook de deelnemerschapslening 75 valt onder de werking van artikel 10a, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969 aangezien deze fiscaal wordt geherkwalificeerd naar eigen vermogen. 76 Voorbeeld II: Als voorbeeld van een formele kapitaalstorting in een verbonden lichaam kan worden gedacht aan de situatie waarin een moedermaatschappij haar dochtermaatschappij voorziet van extra aandelenkapitaal en waarbij de moedermaatschappij een rentedragende lening aangaat bij deze dochtermaatschappij ter grootte van het extra aandelenkapitaal. Voorbeeld III: Een voorbeeld van een informele kapitaalstorting is de situatie waarin een dochtermaatschappij goederen levert aan haar moedermaatschappij voor een boven marktconform bedrag en het volledige bedrag door de moedermaatschappij rentedragend wordt schuldig gebleven. Het bovenmatige gedeelte van de schuldig gebleven koopprijs wordt voor fiscale doeleinden aangemerkt als een informele kapitaalstorting in de dochtermaatschappij. De rentelasten die de moedermaatschappij verschuldigd is, vallen onder de werking van artikel 10a, eerste lid, onderdeel b Wet Vpb 1969 en blijven derhalve buiten de fiscale winstbepaling Verwerving of uitbreiding van een belang De derde en tevens laatste rechtshandeling die onder het toepassingsbereik van artikel 10a Wet Vpb 1969 valt, is neergelegd in het eerste lid, onderdeel c. Dit artikelonderdeel bepaalt dat de rente op een geldlening aangegaan bij een verbonden lichaam van aftrek is uitgesloten indien sprake is van een verwerving of uitbreiding van een belang door de belastingplichtige in een lichaam, dat na deze verwerving of uitbreiding een met hem verbonden lichaam is. Uit deze laatste zinsnede dat na deze verwerving of uitbreiding een met hem verbonden lichaam is kan worden afgeleid dat het hier gaat om zowel interne als externe acquisities. Van een interne verhanging is sprake wanneer de aandelen in een vennootschap binnen concern worden overgedragen aan een andere vennootschap waarbij de koopsom van deze overdracht van aandelen schuldig wordt gebleven, dan wel wordt gefinancierd door middel van een geldlening van een verbonden lichaam. Voorbeeld IV: Het standaardvoorbeeld van een interne verhanging in de zin van artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969 betreft de volgende situatie: een moedermaatschappij gevestigd in een land dat een laag winstbelastingtarief kent houdt 100% van de aandelen in een Nederlandse werkmaatschappij (situatie 1). Deze moedermaatschappij richt een Nederlandse houdstermaatschappij op aan wie zij vervolgens alle aandelen in de Nederlandse werkmaatschappij verkoopt. De Nederlandse houdstermaatschappij blijft de koopsom schuldig aan de (buitenlandse) 74 Zie Kamerstukken II, 1995/96, , nr. 5, p Zie artikel 10, eerste lid, onderdeel d, Wet Vpb 1969 en HR 11 maart 1998, nr , BNB 1998/ Zie o.a. Marres, O.C.R.: Winstdrainage door renteaftrek, Kluwer, tweede druk, 2008, Hfdst p

19 moedermaatschappij (situatie 2). Op deze gekunstelde wijze waarin er feitelijk niets verandert - heeft men in een Nederland een rentelast gecreëerd. Sinds vallen ook externe acquisities onder het toepassingsbereik van artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb Van een externe acquisitie is sprake indien een vennootschap de aandelen verwerft van een vennootschap die nog geen verbonden lichaam is met de vennootschap die de aandelen koopt, maar na verwerving van die aandelen een met die vennootschap verbonden lichaam is. Wanneer de financiering van deze aandelen heeft plaatsgevonden met een geldlening van een verbonden lichaam, dan is de daarover verschuldigde rente in beginsel niet aftrekbaar Causaal verband Volgens het eerste lid van artikel 10a Wet Vpb is de rente over een bij een verbonden lichaam aangegane geldlening van aftrek uitgesloten indien er een causaal verband bestaat tussen het aangaan van deze geldlening en de hiervoor behandelde besmette rechtshandelingen. Uit de parlementaire geschiedenis 79 volgt dat de aanwezigheid van een causaal verband tussen de aangegane geldlening en de verrichte besmette rechtshandeling beoordeeld dient te worden aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. Met andere woorden de materiële werkelijkheid is bepalend. Het is overigens niet noodzakelijk dat de geldlening gelijktijdig met of voorafgaand aan de verrichte rechtshandeling is aangegaan. Echter zal causaliteit minder snel worden aangenomen, naarmate het tijdsverloop tussen het aangaan van de geldlening en het verrichten van de besmette rechtshandeling toeneemt. In het eerste en tweede lid van artikel 10a Wet Vpb 1969 is geen termijn opgenomen waarna een causaal verband niet meer aanwezig wordt geacht. De Nederlandse wetgever heeft hiervoor bewust gekozen omdat hij het tijdsverloop niet doorslaggevend vindt om een causaal verband aan te nemen, maar eerder het tijdsverloop en de omstandigheden samen bezien. 80 Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 17 juni is door de Nederlandse wetgever het huidige tweede lid van artikel 10a Wet Vpb 1969 ingevoerd. Hierin is bepaald dat van een verband tussen een schuld en een rechtshandeling (in de zin van art. 10a, eerste lid, Wet Vpb 1969) ook sprake kan zijn indien de schuld is aangegaan na het verrichten van de rechtshandeling. De invoering van deze bepaling heeft tot gevolg dat er eerder een verband wordt aangenomen tussen de schuld en de besmette rechtshandeling. Als voorbeeld is in de parlementaire 77 Wet van 30 november 2006, Stb. 2006, 631, Wijziging van belastingwetten ter realisering van de doelstelling uit de nota 'Werken aan winst' (Wet Werken aan winst, Kamerstukken II 2005/2006, ). 78 In beginsel omdat doorgaans een beroep kan worden gedaan op de tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid, Wet Vpb Kamerstukken II 1995/96, , nr. 3, p. 18 (MvT). 80 NV, Kamerstukken II 1995/96, , nr. 5. p HR 17 juni 2005, nr , BNB 2005/

20 behandeling 82 de situatie genoemd waarin een kapitaalstorting in een groepsvennootschap in een laag belastend land een jaar later wordt teruggeleend, terwijl het voornemen tot teruglening nog niet in concrete vorm bestond ten tijde van de kapitaalstorting Tegenbewijsregeling In het derde lid van artikel 10a Wet Vpb 1969 is de tegenbewijsregeling opgenomen. Deze tegenbewijsregeling houdt in dat de rente die op grond van het eerste lid van artikel 10a Wet Vpb 1969 van aftrek is uitgesloten alsnog in aftrek mag worden gebracht van de belastbare winst ingeval: a. de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan de schuld en de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen (zakelijkheidstoets); of b. de belastingplichtige aannemelijk maakt dat over de rente bij degene aan wie de rente rechtens dan wel in feite direct of indirect is verschuldigd, per saldo een belasting naar de winst of het inkomen wordt geheven welke naar Nederlandse maatstaven redelijk is en dat er geen sprake is van verrekening van verliezen of van andersoortige aanspraken uit jaren voorafgaande aan het jaar waarin de schuld is aangegaan waardoor over de rente per saldo geen heffing naar bedoelde redelijke maatstaven is verschuldigd (compenserende heffingstoets). Bij deze tweede tegenbewijsmogelijkheid kan de inspecteur de renteaftrek nog weigeren als hij met succes aannemelijk maakt dat de schuld is aangegaan met het oog op het verrekenen van verliezen of andersoortige aanspraken welke in het jaar zelf zijn ontstaan dan wel op korte termijn zullen ontstaan of dat aan de schuld of aan de daarmee verband houdende rechtshandeling niet in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Uit de woorden de belastingplichtige aannemelijk maakt dat, zoals opgenomen in onderdeel a en b van het derde lid van artikel 10a Wet Vpb 1969, kan worden afgeleid dat de bewijslast op de belastingplichtige rust, hetgeen begrijpelijk is aangezien de tegenbewijsregeling een uitzondering is op de hoofdregel van artikel 10a Wet Vpb 1969, waardoor de rente wel in aftrek kan worden gebracht. 83 In hoofdstuk 3 kom ik uitvoerig terug op de tegenbewijsregeling, aangezien deze het centrale onderwerp van mijn thesis vormt Resumé Artikel 10a Wet Vpb 1969 is een reactie van de Nederlandse wetgever op de fraus legis rechtspraak. Uit deze rechtspraak kan de conclusie worden getrokken dat de rente van aftrek wordt geweigerd indien het toestaan van deze renteaftrek in strijd zou komen met doel en strekking van de Wet Vpb Daarvan is sprake indien de renteontvangsten bij de verbonden geldverstrekker niet zijn onderworpen aan een belastingheffing die is aan te merken als een naar Nederlandse maatstaven redelijke belastingheffing. Omdat een beroep op fraus legis niet in alle situaties succesvol kon worden ingeroepen door de Belastingdienst en om duidelijkheid en rechtszekerheid te scheppen op het gebied van de winstdrainageproblematiek, heeft de Nederlandse wetgever besloten de jurisprudentie op dit punt te codificeren en voor een deel te corrigeren. Met name de uitkomst van het arrest van 20 september 1995 (BNB 1995/5), achtte de Nederlandse wetgever niet wenselijk. In dit arrest werd renteaftrek toegestaan omdat sprake zou zijn van compenserende 82 Kamerstukken II 2005/06, , nr. 3, p. 49 (MvT). 83 Kamerstukken II 1995/96, , nr. 3, p. 20 (MvT)

21 heffing, terwijl effectief geen heffing plaatsvond als gevolg van te verrekenen belastingen. Bij Wet Werken aan Winst is artikel 10a Wet Vpb 1969 gestroomlijnd en heeft er een aantal wijzigingen plaatsgevonden. In 2008 is artikel 10a Wet Vpb 1969 nog gewijzigd op het gebied van de tegenbewijsregeling. Anno 2014 bepaalt artikel 10a Wet Vpb 1969 dat de rente verschuldigd aan een verbonden lichaam niet in aftrek mag worden gebracht van de belastbare winst indien deze rente verband houdt met: een winstuitdeling of een teruggaaf van kapitaal; een kapitaalstorting; of de verwerving of uitbreiding van een belang in een verbonden lichaam. Deze rechtshandelingen worden ook wel besmette rechtshandelingen genoemd. De belastingplichtige mag de rente alsnog in aftrek brengen van de winst indien hij er in slaagt tegenbewijs te leveren. Hiertoe heeft de belastingplichtige twee mogelijkheden. In de eerste plaats kan de belastingplichtige aannemelijk maken dat zowel aan de schuld als aan de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen (de dubbele zakelijkheidstoets). Hoewel dit in de fiscale praktijk van essentieel belang is, is nog altijd niet duidelijk wat onder de terminologie in overwegende mate zakelijke overwegingen moet worden verstaan. Daarnaast is het de vraag hoe de zakelijkheidstoets zich verhoudt tot het Europees recht. De tweede tegenbewijsmogelijkheid is dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de ontvangen rente bij de ontvangende vennootschap onderworpen is aan een naar Nederlandse maatstaven redelijke belastingheffing en er geen sprake is van verrekening van verliezen of andere soortige aanspraken, die ertoe leiden dat effectief geen sprake is van een naar Nederlandse maatstaven redelijke belastingheffing (de compenserende heffing). Zelfs als de belastingplichtige aannemelijk maakt dat sprake is van compenserende heffing kan de inspecteur zich nog op het standpunt stellen dat aan de schuld of de rechtshandeling geen in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Dit geeft te denken over de waarde van de compenserende heffingstoets. In hoofdstuk 3 staat het voornaamste onderwerp van deze thesis centraal, de tegenbewijsregeling en dan met name de dubbele zakelijkheidstoets. Ik ga daarbij tevens in op de vraag hoe deze tegenbewijsregeling dient te worden uitgelegd en wat onder de begrippen in overwegende mate en zakelijke overwegingen moet worden verstaan

22 3. De zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, Wet Vpb Inleiding In het voorgaande hoofdstuk is de ontstaansgeschiedenis en de werking van het huidige artikel 10a Wet Vpb 1969 besproken. Daarbij is aan bod gekomen dat de renteaftrekbeperking van het eerste lid geen toepassing vindt indien de belastingplichtige een succesvol beroep kan doen op de tegenbewijsregeling zoals neergelegd in derde lid van artikel 10a Wet Vpb Deze tegenbewijsregeling bestaat uit twee mogelijkheden voor de belastingplichtige om tegenbewijs te leveren namelijk: (a) de (dubbele) zakelijkheidstoets; (b) de compenserende heffingstoets. De bewijslast voor de tegenbewijsregeling van artikel 10a, derde lid, Wet Vpb 1969 ligt bij de belastingplichtige. 84 Deze bewijslastverdeling kan als redelijk worden beschouwd aangezien de belastingplichtige de mogelijkheid wordt geboden om de renteaftrekbeperking van het eerste lid van artikel 10a Wet Vpb 1969 te voorkomen. 85 Het zou immers voor een belastingplichtige in beginsel eenvoudiger moeten zijn om aannemelijk te maken waarom voor de transactie is gekozen alsook voor de financiering van deze transactie. 86 In dit hoofdstuk bespreek ik de dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969 uitvoerig. Ik ga daarbij in op de uitleg van de begrippen in overwegende mate en zakelijke overwegingen. Daarnaast zal ik uitgebreid stilstaan bij de diverse voorbeelden die zijn te vinden in de parlementaire geschiedenis inzake de vraag wanneer aan de rechtshandeling en de daarmee verband houdende schuld in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Tevens zal ik nog kort ingaan op de vraag hoe de dubbele zakelijkheidstoets zich verhoudt tot de rechtspraak van het HvJ EU in het kader van de vrijheid van vestiging. Alvorens ik hierop inga bepreek ik eerst de compenserende heffingstoets van artikel 10a, derde lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969, aangezien in deze compenserende heffingstoets voor de inspecteur eveneens een tegenbewijsmogelijkheid is opgenomen. Deze zakelijkheidstoets is vergelijkbaar met de zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, onderdeel a, Wet Vpb Compenserende heffingstoets Op grond van artikel 10a, eerste lid, Wet Vpb 1969 wordt de rente over een bij een verbonden lichaam aangegane schuld van aftrek uitgesloten indien deze verband houdt met een van de eerder genoemde besmette rechtshandelingen. De belastingplichtige heeft twee tegenbewijsmogelijkheden ter beschikking waarmee hij deze rente alsnog in aftrek kan brengen. In dit onderdeel bespreek ik summier de compenserende heffingstoets. 87 De compenserende heffingstoets vloeit voort uit het in het kader van de winstdrainageproblematiek gewezen arrest van 20 september Daarin oordeelde de Hoge Raad dat geen sprake was van strijd met doel en strekking van de Wet Vpb 1969 wanneer de rentebaten bij de buitenlandse 84 Dit blijkt uit de aanhef van artikel 10a, derde lid onderdeel a als onderdeel b, Wet Vpb 1969 waar staat dat indien de belastingplichtige aannemelijk maakt ( ). Dit in tegenstelling tot de jurisprudentie in het kader van de winstdrainageproblematiek, daar lag de bewijslast bij de inspecteur. 85 Zie Marres, O.C.R.: Winstdrainage door renteaftrek, Kluwer, tweede druk, 2008, Hfdst p Fiscale Encyclopedie Vennootschapsbelasting, aantekening Bewijslastverdeling bij: Wet Vpb 1969, artikel 10a. 87 Op de andere tegenbewijsmogelijkheid, de dubbele zakelijkheidstoets, ga ik vervolgens juist uitgebreid in. Deze staat immers centraal in deze thesis. 88 HR 20 september 1995, nr , BNB 1995/5. Zie ook hoofdstuk 2 onderdeel van deze thesis

23 crediteur was onderworpen aan een naar Nederlandse maatstaven redelijke belastingheffing. Het feit dat er bij de buitenlandse crediteur effectief geen belasting werd geheven over de rentebaten als gevolg van buitenlandse verliesverrekening deed hier volgens de Hoge Raad niets aan af. De Nederlandse wetgever 89 zag bovengenoemd arrest van de Hoge Raad als een dreigende aantasting van de Nederlandse heffingsgrondslag. Hij had namelijk signalen ontvangen dat de praktijk zou inspelen op dit arrest, bijvoorbeeld door het creëren van een rentestroom vanuit Nederland waarbij een Nederlandse vennootschap een schuld heeft aan een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde concernvennootschap. Zo worden er in Nederland rentekosten gecreëerd die de Nederlandse belastingdruk verlagen, terwijl in het Verenigd Koninkrijk de rentebaten konden worden verrekend. 90 De wetgever 91 achtte het noodzakelijk deze dreigende aantasting van de Nederlandse belastinggrondslag tegen te gaan, met name gelet op het feit dat in het Verenigd Koninkrijk gevestigde concernvennootschappen over miljarden ponden aan onverrekende ACT s beschikten. Met het oog op het voormelde heeft de wetgever bij de invoering van artikel 10a Wet Vpb 1969 in 1997 de uit de fraus legis jurisprudentie voortvloeiende compenserende heffingstoets in beperkte vorm opgenomen in de Wet Vpb Zo diende de belastingplichtige om de rente alsnog in aftrek te kunnen brengen van de winst aannemelijk te maken dat: 92 degene aan wie de rente is verschuldigd niet beschikt over aanspraken op verrekening van verliezen of andersoortige aanspraken uit jaren voorafgaande aan het jaar waarin de lening is opgenomen waardoor over de rente per saldo geen heffing naar bedoelde redelijke maatstaven is verschuldigd. Bij de Wet werken aan winst 93 heeft de wetgever de compenserende heffingstoets nader ingevuld door toe te voegen dat een naar de winst geheven belasting naar Nederlandse maatstaven redelijk is indien deze resulteert in een heffing naar een tarief van ten minste 10% over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde winst. 94 Amper een jaar na de invoering van de Wet werken aan winst is de compenserende heffingstoets wederom gewijzigd. 95 Met ingang van 2008 heeft de inspecteur de mogelijkheid om aannemelijk te maken dat de belastingplichtige de schuld is aangegaan met het oog op het verrekenen van verliezen of andersoortige aanspraken welke in het jaar zelf zijn ontstaan dan wel op korte termijn zullen ontstaan. Daarnaast heeft de inspecteur de mogelijkheid gekregen om - ook al heeft de belastingplichtige aannemelijk gemaakt dat sprake is van een naar Nederlandse maatstaven redelijke belastingheffing - aannemelijk te maken dat aan de schuld óf aan de daarmee verband houdende rechtshandeling niet in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. De achtergrond van deze wetswijziging is gelegen in het feit dat het met invoering van het 10% criterium het volgens de staatssecretaris 96 eenvoudig was geworden om in Nederland een aftrekpost te creëren door middel van een constructie die primair op belastingbesparing is gericht. In het gunstigste geval zou daar voor de belastingplichtige een heffing van 10% tegenover staan MvT, Kamerstukken II 1995/96, , nr. 3, p MvT, Kamerstukken II 1995/96, , nr. 3, p MvT, Kamerstukken II 1995/96, , nr. 3, p MvT, Kamerstukken II 1995/96, , nr. 3, p Wet van 30 november 2006, Stb. 2006, 631, Wijziging van belastingwetten ter realisering van de doelstelling uit de nota 'Werken aan winst' (wet Werken aan winst, Kamerstukken II 2005/2006, ). 94 Laatste volzin van artikel 10a, derde lid, onderdeel b, Wet Vpb Wet van 20 december 2007, Stb. 2007, 653, houdende wijzigingen van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2008). 96 NvW, Kamerstukken II 2006/07, , nr. 7, p. 7 en NvW, Kamerstukken II 2006/07, , nr. 7, p. 7 en

24 Tijdens de parlementaire behandeling heeft de staatssecretaris 98 ten aanzien van deze wetswijziging het volgende opgemerkt: In het artikel 10a ligt het draaipunt van de bewijslast bij een heffing van 10%. Beneden dit percentage ligt de bewijslast voor de zakelijkheid bij de belastingplichtige. Vanaf de 10% ligt de bewijslast voor de onzakelijkheid bij de inspecteur. Ik zeg de heer Kortenhorst toe dat artikel 10a niet wordt toegepast als duidelijk is dat de belastingbesparing van ondergeschikt belang is. Dat betekent voor gevallen waarin sprake is van maar een klein tariefsverschil, dat het tariefsverschil op zichzelf beschouwd voor de inspecteur geen aanleiding is om de zakelijkheid van de transactie te onderzoeken, bijvoorbeeld als het tarief bij de renteontvanger 90% van het Nederlandse Vpbtarief is. Als er met evident onzakelijke constructies wordt gewerkt waarbij bijvoorbeeld gebruik wordt gemaakt van een buitenlandse brievenbusmaatschappij, is er geen goede reden om artikel 10a buiten toepassing te laten, ook al zou er sprake zijn van een dergelijke 90%-situatie. In de literatuur is overigens kritiek geuit op de snelle toevoeging van de tegenbewijsmogelijkheid voor de inspecteur per 1 januari Zo stelt Strik 99 dat de wijziging na één jaar schadelijk is voor de rechtszekerheid en daardoor voor het vestigingsklimaat. Tevens geeft hij aan dat kennelijk onbezonnen per 1 januari 2007 een absolute norm is ingevoerd. Nu de compenserende heffingstoets summier 100 is besproken ga ik in het volgende onderdeel in op de andere aan de belastingplichtige openstaande tegenbewijsmogelijkheid van artikel 10a, derde lid, Wet Vpb 1969, te weten de dubbele zakelijkheidstoets Dubbele zakelijkheidstoets De zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969 houdt in dat de (op grond van het eerste lid) van aftrek uitgesloten rente alsnog in aftrek mag worden gebracht, wanneer de belastingplichtige aannemelijk maakt dat zowel aan de rechtshandeling als aan de schuld in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Zoals in deze thesis al herhaaldelijk is vermeld behelst dit een dubbele zakelijkheidstoets. Dat de wetgever een dubbele zakelijkheidstoets voor ogen heeft, blijkt uit de parlementaire geschiedenis 101 van artikel 10a Wet Vpb Het door de Staatssecretaris neergelegde beleid sluit op deze bedoeling van de wetgever aan. Dit blijkt uit het besluit van 25 maart 2013 waarin de Staatssecretaris het volgende aangeeft: 102 De dubbele zakelijkheidstoets behelst dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan zowel de schuld als aan de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Zo overwoog de Hoge Raad dat de omstandigheid dat een dividenduitkering strekt ter verwezenlijking van een zakelijk gefundeerd doel, niet uitsluit dat dit niet geldt voor de wijze van financiering van de dividenduitkering. Bij een zodanige bestemming van de geleende gelden kan nochtans de manier van financiering op een zodanige wijze door fiscale motieven zijn ingegeven dat geen sprake is van een geldlening waaraan in overwegende mate zakelijke motieven ten grondslag liggen (HR 1 maart 2013, nr. 11/00675, LJN BV ). Overigens valt te betwisten of voor alle 10a-rechtshandelingen geldt dat zowel de zakelijkheid van de rechtshandeling als de zakelijkheid van de schuld moet worden getoetst. Met name ten aanzien 98 Handelingen, Kamerstukken II 2007/08, p Strik S.A.W.J., De aanscherping van de redelijke heffingstoets, NTFRB De precieze werking van de compenserende heffingstoets en de daarin opgenomen bepalingen als een naar Nederlandse maatstaven bepaalde winst dan wel de verrekening van verliezen of van andersoortige aanspraken laat ik in het kader van deze thesis buiten beschouwing gezien de omvang. 101 MvT, Kamerstukken II 1995/1996, , nr. 3, p Besluit Staatssecretaris van Financiën van 25 maart 2013, nr. BLKB2-13/110M. 103 Dit arrest van de Hoge Raad zal tijdens deze thesis nog uitvoerig aan bod komen

25 van externe acquisities is dit niet volledig uitgekristalliseerd. Zo oordeelde de Hoge Raad in zijn arrest van 17 december dat, wanneer sprake is van een zakelijke externe acquisitie, de zakelijkheid van de schuld een gegeven is en dus niet meer afzonderlijk hoeft te worden getoetst. 105 Inmiddels heeft de Hoge Raad de onduidelijkheid rondom de toepassing van de dubbele zakelijkheidstoets gedeeltelijk weggenomen door in zijn arrest van 1 maart 2013 in ieder geval voor wat betreft dividenduitkeringen te oordelen dat de zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969 een dubbele toets is. 106 Op andere 10a-rechtshandelingen gaat de Hoge Raad in dit verband niet in. In zijn noot bij dit arrest werpt Marres 107 derhalve opnieuw de vraag op of het hierboven besproken arrest van de Hoge Raad van 17 december 2004 van belang blijft. Met andere woorden, of nu moet worden geconcludeerd dat ten aanzien van een zakelijke externe acquisitie de zakelijkheid van de schuld niet afzonderlijk getoetst hoeft te worden. In de navolgende onderdelen ga ik nader in op de dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, onderdeel a, Wet Vpb Ik bespreek daarbij achtereenvolgens: de term in overwegende mate (onderdeel 3.4.); de term zakelijke overwegingen (onderdeel 3.5); zakelijke overwegingen schuld (onderdeel 3.6); zakelijke overwegingen rechtshandeling (onderdeel 3.7) In overwegende mate De renteaftrekbeperking van het eerste lid van artikel 10a Wet Vpb 1969 is niet van toepassing wanneer de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan de schuld en de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. De vraag hoe de woorden in overwegende mate uitgelegd dienen te worden is tijdens de parlementaire behandeling - anders dan in de literatuur - niet uitvoerig aan bod gekomen. In dit onderdeel ga ik in op de betekenis van de woorden in overwegende mate. In de parlementaire geschiedenis van de in de Wet Vpb 1969 opgenomen fusie- en splitsingsfaciliteiten waarbij (destijds) een soortgelijke zakelijkheidstoets is opgenomen - is door de staatssecretaris uitleg gegeven over de betekenis van de term in overwegende mate: 109 De leden van de PvdA-fractie, die ermee instemmen dat de voorgestelde faciliteiten slechts worden verleend als aan de splitsing of fusie in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen, vragen om uitleg van de betekenis in overwegende mate. Mijn antwoord hierop is dat hiermee wordt bedoeld dat zakelijke overwegingen beslissend (onderlijning DR) zijn voor de fusie c.q. splitsing. In dit verband wijs ik op het eerste en derde lid van artikel 10a van de Wet Vpb, waar dezelfde terminologie wordt gehanteerd. Marres deelt deze uitleg van de staatssecretaris niet, blijkens zijn (herziene) proefschrift Winstdrainage door renteaftrek. 110 Volgens Marres leidt een grammaticale uitleg van de term in overwegende mate tot de conclusie dat de zakelijke overwegingen zwaarder wegen dan de fiscale overwegingen, hetgeen volgens Marres wat anders is dan dat de zakelijke overwegingen beslissend 104 Hoge Raad 17 december 2004, nr , BNB 2005/ Dit arrest handelde weliswaar om een casus die door de inspecteur werd bestreden met fraus legis en zich dus vóór de invoering van artikel 10a Wet Vpb 1969 in 1997 afspeelde. 106 HR 1 maart 2013, nr. 11/00675, BNB 2013/ HR 1 maart 2013, nr. 11/00675, BNB 2013/137, met noot Marres, O.C.R, punt Zie de artikelen 14a (oud) en 14b (oud) Wet Vpb Kamerstukken II 1997/1998, , nr. 5, p Zie Marres, O.C.R.: Winstdrainage door renteaftrek, Kluwer, tweede druk, 2008, Hfdst p

26 zijn. Marres komt tot de conclusie dat het bij de invulling van de term in overwegende mate gaat om de vraag of de rechtshandelingen ook hadden plaatsgevonden zonder de fiscale motieven. 111 / 112 In de literatuur is de interpretatie van de woorden in overwegende mate veelvuldig onderwerp van discussie geweest. Ter afsluiting van dit onderdeel volgt hieronder een overzicht van de diverse interpretaties: Volgens Boer en Bouwman dienen de woorden in overwegende mate als volgt te worden uitgelegd: 113 De woorden in overwegende mate geven daarbij aan dat de zakelijke gronden zwaarder moeten hebben meegewogen dan het oogmerk belasting te besparen. Dit laatste motief mag slechts een bijkomstige rol hebben gespeeld. In zijn artikel Fiscale hoegrootheden vertaalt Van Es de zinsnede in overwegende mate als: 114 Op verschillende plaatsen in de Wet Vpb 1969 komt de zinsnede in overwegende mate (zakelijke c.q. in overwegende mate gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing) voor. Denk aan art. 10a, derde lid, art. 14, vierde lid, art. 14a zesde lid, en art. 14b, vijfde lid. Het begrip in overwegende mate kan worden vertaald als beslissend/doorslaggevend, in feite een soort meer dan 50%. Kok concludeert dat met de woorden in overwegende mate niet wordt geëist dat aan de schuld louter zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Volgens Kok mag een beetje onzakelijkheid best. 115 In hun artikel Winstdrainageperikelen omschrijven Kok en De Vries omschrijven de woorden in overwegende mate als volgt: 116 Artikel 10a lid 3 onderdeel a Wet Vpb 1969 eist dat aan de schuld en de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Dit betekent dat een zekere mate van onzakelijke, al dan niet fiscale, motieven dus acceptabel is. Anders geformuleerd, de omstandigheid dat aan het aangaan van een lening (ter financiering van een art. 10a-transactie) mede onzakelijke of fiscale overwegingen ten grondslag liggen, is geen probleem voor belastingplichtige, mits de zakelijke of niet-fiscale overwegingen maar zwaarder wegen bij de gekozen financieringswijze. 111 Tot dat oordeel komt Marres nadat hij een viertal situaties heeft geanalyseerd waarbij zowel zakelijke als fiscale overwegingen aanwezig zijn. Op deze vier situaties ga ik in deze thesis niet nader in. Zie Marres, O.C.R.: Winstdrainage door renteaftrek, Kluwer, tweede druk, 2008, Hfdst p. 149 t/m Vergelijk in dit verband het arrest van de Hoge Raad van 1 december 1999, nr , BNB 2000/111. In dit arrest inzake de toepassing van de fusiefaciliteit bij een aandelenruil betrok de Hoge Raad in zijn beoordeling de vraag of de aandelenruil ook zou zijn uitgevoerd indien het niet-fiscale doel niet zou bestaan. 113 Prof. Dr. J.N. Bouwman, dr. M.J. Boer, Wegwijs in de Vennootschapsbelasting, dertiende druk 2013, Sdu Uitgevers Den Haag. 114 Van Es, J.A.G., WFR 2011/1069, onderdeel Kok, Q.W.J.C.H, Eén jaar Werken aan winst, MBB 2008, nr. 1. In een voetnoot bij dit artikel staat: Wat in overwegende mate in procenten is, is niet aangegeven. Een bij het normale spraakgebruik aansluitende interpretatie is dat in overwegende mate inhoudt: meer dan 50%. 116 Kok, Q.W.J.C.H en de Vries, R.J., Winstdrainageperikelen, WFR 2014/

27 3.5. Zakelijke overwegingen Uit voorgaande paragraaf kan worden opgemaakt dat een eenduidige interpretatie van de woorden in overwegende mate ontbreekt. In deze paragraaf ga ik onderzoeken wat moet worden verstaan onder zakelijke overwegingen. Uit de parlementaire geschiedenis 117 volgt dat de dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a Wet Vpb 1969 moet worden onderscheiden van het zakelijkheidscriterium dat wordt gehanteerd bij het vaststellen van de totaalwinst van de onderneming. 118 Immers, bij het vaststellen van de totaalwinst dienen de onzakelijke elementen die niet voortvloeien uit de ondernemingsuitoefening maar uit aandeelhoudersmotieven te worden geëlimineerd. Pas wanneer dit zakelijkheidscriterium is doorlopen (en men daarbij tot de conclusie komt dat de geldlening zakelijk is) komt men toe aan de dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, onderdeel a Wet Vpb Nu we weten dat de dubbele zakelijkheidstoets een andere toets is dan het zakelijkheidscriterium bij de bepaling van de winst 119, rijst de vraag hoe de term zakelijke overwegingen uitgelegd dient te worden. Uit de in het kader van de winstdrainage gewezen fraus legis jurisprudentie - welke grotendeels is gecodificeerd in artikel 10a Wet Vpb kan worden afgeleid dat de term zakelijke overwegingen moet worden uitgelegd als niet belastingverijdelende overwegingen. 120 In de parlementaire geschiedenis is dit door de wetgever ook als zodanig uitgelegd: 121 Ingevolge de fraus legis jurisprudentie wordt in strijd met doel en strekking van de wet getreden wanneer aan de rechtshandeling in overwegende mate fiscale, belastingbesparende motieven ten grondslag liggen. Bij de tegenbewijsregeling van artikel 10a zal de belastingplichtige aannemelijk moeten maken dat aan de geldlening en de rechtshandeling in overwegende mate zakelijke motieven ten grondslag liggen. Bij de beoordeling van de zakelijkheid van de motieven worden fiscale overwegingen buiten beschouwing gelaten. Een verschil in behandeling wanneer twee vennootschappen dezelfde rechtshandeling verrichten, terwijl de rechtshandeling bij de ene belastingplichtige wel is ingegeven door (in overwegende mate) zakelijke motieven en bij de andere belastingplichtige niet, strookt met de opzet van de regeling. Net zoals bij de fraus legis jurisprudentie, is de regeling er niet op gericht om transacties welke niet zijn ingegeven door fiscale motieven in de weg te staan. In de belastingadviespraktijk wordt het uitleggen van de strekking van het zakelijkheidscriterium van artikel 10a Wet Vpb 1969 aan belastingplichtigen als lastig ervaren. Immers, door belastingplichtigen wordt het verlagen van de belastingdruk vanuit bedrijfseconomische perspectief doorgaans als zakelijk ervaren. Daarentegen is ook het standpunt van de Nederlandse wetgever begrijpelijk. De wetgever ziet het verlagen van de belastingdruk om fiscale motieven namelijk als niet zakelijk omdat dit uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag teweegbrengt Kamerstukken II 1995/96, , nr. 5 (NV), pagina 32 en Artikel 8 Wet Vpb 1969 juncto artikel 3.8 Wet IB 2001, alsook artikel 8b Wet Vpb 1969 inzake het zakelijk handelen tussen gelieerde vennootschappen. 119 Artikel 8 (en 8b) Wet Vpb 1969 juncto artikel 3.8 Wet IB Zie ook Marres, O.C.R.: Winstdrainage door renteaftrek, Kluwer, tweede druk, 2008, Hfdst p Kamerstukken I 1996/1997, , nr. 52b, p Zie ook Marres, O.C.R.: Winstdrainage door renteaftrek, Kluwer, tweede druk, 2008, Hfdst p

28 De term zakelijke overwegingen, moet derhalve worden gelezen als niet-fiscale motieven. Ofwel, wanneer de rechtshandeling én de schuld zijn ingegeven door niet-fiscale motieven is sprake van zakelijke overwegingen als bedoeld in artikel 10a, derde lid, Wet Vpb Overigens is er tijdens de parlementaire behandeling van artikel 10a Wet Vpb 1969 kritiek geuit op de term in overwegende mate zakelijke overwegingen. 124 De leden van de VVD-fractie merken op dat in het voorgestelde artikel 10a bij herhaling sprake is van in overwegende mate zakelijke overwegingen. Enerzijds kunnen zij hiervoor begrip opbrengen omdat dit criterium aansluit bij jurisprudentie inzake fraus legis. Anderzijds menen zij dat hierop ook wel iets af te dingen valt, omdat wanneer verschillende vennootschappen geheel soortgelijke handelingen uitvoeren het niet zonder meer juist is dat een verschil in motief een verschil in fiscaal resultaat met zich brengt. In dit verband noemen zij een belastingbesparende constructie waarvoor - toevallig een zakelijk motief kan worden aangevoerd. Zij vragen of het wel juist is om het genoemde criterium op te nemen in een uitgewerkte regeling als thans wordt voorgesteld en vragen voorts of het mogelijk is om op wat langere termijn te zoeken naar een ander criterium. Deze kritiek op het gebruik van de term in overwegende mate zakelijke overwegingen vindt overigens steun in de literatuur. Zo stelt Van Sonderen 125 voor om de term zakelijke overwegingen te vervangen door niet gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Albert 126 is van mening dat de wetgever beter had kunnen kiezen voor de bewoordingen in overwegende mate andere dan belastingbesparende motieven of in overwegende mate niet-fiscale overwegingen Zakelijke overwegingen schuld Voor een succesvol beroep op de tegenbewijsregeling dient de belastingplichtige aannemelijk te maken dat aan zowel de schuld als aan de rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. In dit onderdeel ga ik nader in op de zakelijkheid van de schuld. De zakelijkheid van de schuld is in beginsel een separate toets. 127 Echter heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 17 december 2004, BNB 2005/ specifiek ten aanzien van zakelijke externe acquisities geoordeeld dat de zakelijkheid van de schuld gegeven is en derhalve niet afzonderlijk hoeft te worden getoetst. Bij de parlementaire behandeling van de Wet werken aan winst heeft de wetgever vervolgens wederom bepaald 129 dat ook ten aanzien van zakelijke externe acquisities de zakelijkheid van de schuld afzonderlijk dient te worden getoetst. Op die manier heeft de wetgever het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2004 overruled. Vervolgens heeft ook de Hoge Raad (in zijn arrest van 1 maart ) geoordeeld dat sprake is van een dubbele zakelijkheidstoets. Het lijkt er echter op dat de Hoge Raad dit oordeel slechts van toepassing verklaart op dividenduitkeringen. Zodoende zou het arrest van 1 maart 2013 aldus kunnen worden uitgelegd dat het arrest van 17 december 2004 opnieuw van belang is geworden Marres vertaalt dit als volgt Alle niet-fiscale motieven kwalificeren derhalve als zakelijke motieven. Daarbij geeft hij aan dat het zijns inziens niet geheel duidelijk is of alle fiscale overwegingen onzakelijk zijn. Daarbij doelt hij op het feit dat buitenlandse fiscale overwegingen bijvoorbeeld wel als zakelijke overwegingen kunnen kwalificeren. Datzelfde geldt ook voor de voorkoming van dividendbelasting. Marres, O.C.R.: Winstdrainage door renteaftrek, Kluwer, tweede druk, 2008, Hfdst p. 147 en MvA, Kamerstukken I , , nr. 52b, p Sonderen, J.C.M. van, 'Winstdrainage door renteaftrek', MBB december 2002, p. 358 e.v. 126 Albert, P.G.H. Renteaftrek in de Wet Vpb 1969 (Fiscale Geschriften 14), SDU 2004, p Blijkens MvT Kamerstukken II, 1995/ nr. 3 p HR 17 december 2004, nr , BNB 2005/ Zie NV, Kamerstukken II, 2005/06, nr. 8 p Dit arrest wordt in het navolgende onderdeel uitvoerig behandeld. 131 Zie tevens punt 14 van de noot van Marres bij HR 1 maart 2013, nr. 11/00675, BNB 2013/

29 Het gaat bij toets naar de zakelijkheid van de schuld niet om de vraag of sprake is van een zakelijke schuld 132 (ofwel, de voorwaarden waaronder de geldlening is aangegaan wel zakelijk zijn), maar om de toets of de financiering van de rechtshandeling met een schuld aan een verbonden lichaam is ingegeven door in overwegende mate zakelijke (niet-fiscale) overwegingen. In de parlementaire behandeling van artikel 10a Wet Vpb 1969 alsook in het door de staatssecretaris geformuleerde beleid 133 zijn voorbeelden gegeven waarin aan een schuld in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Zo is een schuld aan een verbonden lichaam ingegeven door in overwegende mate zakelijke overwegingen wanneer deze schuld uiteindelijk (dat wil zeggen vanuit het concern bezien) geleend is van een derde. Er dient dan sprake te zijn van parallelliteit ten aanzien van de schuld aan een verbonden lichaam en de schuld aan de derde. Deze parallelliteit alsook andere voorbeelden zal ik hierna bespreken. Eerst bespreek ik het arrest van de Hoge Raad van 1 maart 2013, aangezien dit arrest een belangrijk voorbeeld is waarin de zakelijkheid van de financiering in geschil was Hoge Raad 1 maart 2013 Voordat ik het arrest van de Hoge Raad bespreek wil ik eerst opmerken dat het arrest betrekking heeft op belastingjaar 2001 en dat de wetswijzigingen van 2007 en 2008 derhalve nog niet van toepassing zijn in de onderhavige casus. Desalniettemin wordt dit arrest ook nu van groot belang geacht, aangezien artikel 10a Wet Vpb 1969 ondanks de wetwijzigingen in 2007 en 2008 op veel punten gelijk is gebleven. 134 De feiten van de casus zijn als volgt: X Holding BV (hierna: belanghebbende) fungeerde tot het najaar van 1999 als tophoudster van een concern dat zich bezighield met de fabricage van verpakkingen voor industrie en consument. X Holding BV was 100% aandeelhouder van de Belgische vennootschap B NV, die op haar beurt alle aandelen hield in de Belgische financieringsvennootschap C NV (hierna: het coördinatiecentrum). In oktober 1999 is belanghebbende overgenomen door het Finse D-concern (hierna: D) die eveneens actief is in de verpakkingsindustrie, maar dan met name op het gebied van verpakkingen van consumentengoederen. Begin 2000 heeft D besloten de activiteiten van het X-concern op het gebied van industriële verpakkingen te verkopen (dus X Holding BV inclusief B NV en het coördinatiecentrum). Het Amerikaanse F-concern meldde zich in oktober 2000 als overnamekandidaat voor de aandelen in belanghebbende (inclusief B NV en het coördinatiecentrum). Het coördinatiecentrum had echter omvangrijke vorderingen op zowel concernonderdelen die actief waren op het gebied van consumentenverpakkingen, als op concernonderdelen die zich bezighielden met industriële verpakkingen. De vorderingen op concernonderdelen die actief waren op het gebied van consumentenverpakkingen waren niet in de verkoop begrepen en dienden binnen D te blijven. Om tot een afsplitsing te komen van de concernonderdelen die actief waren op het gebied van industrieverpakkingen zijn de volgende stappen genomen: i) In de periode juni-oktober 2000 heeft G, een in Finland gevestigde zustervennootschap van belanghebbende, tegen een schuldig gebleven koopsom van , consumentenvorderingen van het coördinatiecentrum overgenomen. Het schuldig gebleven bedrag is later omgezet in een lening. ii) Op 27 oktober 2000 is de vordering van het coördinatiecentrum op G, inclusief aangegroeide rente ten bedrage van , door het coördinatiecentrum gecedeerd 132 Kamerstukken II 1995/1996, , nr. 5 (NV), p Besluit Staatssecretaris van Financiën 25 maart 2013, nr. BLKB 2013/110M. Dit besluit is een actualisering van het besluit van 23 december 2005, nr. CPP2005/2662M en bevat een aantal nieuwe standpunten en goedkeuringen. 134 Zie ook aantekening van de redactie Vakstudie Nieuws, V-N 2013/

30 aan belanghebbende. Belanghebbende is de koopsom tot hetzelfde bedrag schuldig gebleven. Het schuldig gebleven bedrag is later omgezet in een lening. iii) In november 2000 verkreeg belanghebbende consumentenvorderingen van het coördinatiecentrum voor een koopsom van De koopsom tot hetzelfde bedrag is schuldig gebleven en later omgezet in een lening. Het coördinatiecentrum heeft aldus vorderingen op belanghebbende verkregen voor een totaalbedrag van ( ). Om de financiering van de overdracht van de aandelen in belanghebbende te vergemakkelijken, is besloten om het vermogen van belanghebbende te verkleinen door middel van een dividenduitkering van Door dit dividend uit te keren in de vorm van concernvorderingen, waaronder de vorderingen genoemd in punt ii en iii hiervoor, is tevens de splitsing voltooid tussen de concernonderdelen die zich richten op consumentenverpakkingen en de concernonderdelen die zich richten op industriële verpakkingen. Bij akte van 2 maart 2001 zijn de aandelen in belanghebbende overgedragen aan het Amerikaanse F-concern. Een en ander kan als volgt schematisch worden weergegeven. 135 In 2001 is belanghebbende een bedrag van aan rente verschuldigd aan het coördinatiecentrum. In geschil is of belanghebbende de rente vanaf 21 februari 2001, de dag waarop belanghebbende het dividend heeft uitgekeerd, verschuldigd aan het coördinatiecentrum in aftrek kan brengen van de Nederlandse belastinggrondslag. Niet in geschil was dat de aan het coördinatiecentrum verschuldigde rente verband houdt met een winstuitdeling aan een verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, lid 2, letter a, van de Wet (oud). De rente komt derhalve niet voor aftrek in aanmerking, tenzij belanghebbende aannemelijk maakt dat aan de geldlening en de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. 136 Partijen waren het erover eens dat aan de dividenduitkering in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag lagen, namelijk het lichter maken van de aandelen in belanghebbende met het oog op de voorgenomen verkoop. Partijen verschilden echter van mening over de vraag of aan de schuld in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag lagen. 135 Bovenstaande casusomschrijving is ontleend aan onderdeel 3 Uitgangspunten in cassatie. HR 1 maart 2013, nr. 11/ Aan de tweede tegenbewijsmogelijkheid, de onderworpenheidstoets, werd niet voldaan omdat de rente verschuldigd aan het Belgische coördinatiecentrum (als gevolg van het voor het coördinatiecentrum geldende fiscale regime) in feite onbelast blijven. Onderdeel van HR 1 maart 2013, nr. 11/

31 Belanghebbende had onder andere aangevoerd dat er in overwegende mate zakelijke overwegingen aan de schuld ten grondslag lagen omdat vaststond dat de winstuitkering op zakelijke overwegingen is geschiedt. 137 De Hoge Raad overweegt hierover het volgende: 138 Het Hof is er terecht van uitgegaan dat de omstandigheid dat een dividenduitkering strekt ter verwezenlijking van een zakelijk gefundeerd doel, niet uitsluit dat dit niet geldt voor de wijze van financiering van die dividenduitkering. Bij een zodanige bestemming van geleende gelden kan nochtans de manier van financiering op een zodanige wijze door fiscale motieven zijn ingegeven dat geen sprake is van een geldlening waaraan in overwegende mate zakelijke motieven ten grondslag liggen. De Hoge Raad geeft hiermee dus aan dat de zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969 een dubbele toets behelst. Zowel de rechtshandeling als de schuld dienen in overwegende mate te zijn ingegeven door zakelijke motieven. De vraag die zich in dit verband voordoet is of de Hoge Raad met de zinsnede bij een zodanige bestemming van de geleende gelden slechts op interne aangelegenheden zoals dividenduitkeringen en interne verhangingen doelt. Marres concludeert in zijn noot 139 bij dit arrest dat de Hoge Raad zijn overwegingen heeft beperkt tot dividenden en in het midden laat wat rechtens is voor andere 10a-gevallen. In de procedure voor het Hof heeft belanghebbende daarnaast als argument aangevoerd dat aan de schuld in overwegende mate zakelijke motieven ten grondslag lagen omdat de door haar gekozen weg de enige mogelijke weg was om de nagestreefde zakelijke doelen te realiseren. De inspecteur heeft de stelling gemotiveerd betwist door te stellen dat het op concernniveau beoogde einddoel ook langs een andere weg bereikt had kunnen worden. Zo wijst de inspecteur 140 er onder meer op dat uit de jaarrekening van 2000 blijkt dat het eigen vermogen van het coördinatiecentrum per ultimo bedraagt, hetgeen het bedrag van de aan belanghebbende gecedeerde en verkochte vorderingen (in totaal ) ruimschoots te boven gaat. Hierdoor was het volgens de inspecteur ook mogelijk geweest dat het coördinatiecentrum tot terugbetaling van kapitaal, uitkering van dividend en/of inkoop van aandelen was overgegaan. In rechtsoverweging oordeelt het Hof 141 dat: belanghebbende de door de inspecteur betwiste stellingen dat de tijd ontbrak voor een terugbetaling van kapitaal, omdat daarvoor de tussenkomst van een notaris en een accountant, alsmede een wettelijke voorgeschreven wachttermijn noodzakelijk waren er haast geboden was om haar verkoopklaar te maken, niet aannemelijk gemaakt dat de door de inspecteur geschetste optie van inkoop eigen aandelen op formelen gronden onmogelijk was, dan wel praktisch onuitvoerbaar zou zijn geweest. Vaststaat immers zoals de rechtbank onder 2.3. heeft overwogen dat het besluit tot verkoop van de activiteiten op het gebied van de industriële verpakking reeds begin 2000 was genomen. Tussen het zoeken naar een koper en de uiteindelijk verkoop aan het [Y]-concern is ongeveer een jaar verstreken; niet aannemelijk is geworden dat die periode te kort zou zijn geweest voor het voldoen aan de formele vereisten voor de inkoop van de eigen aandelen. De ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep door [B] (destijds Vice President Finance van belanghebbende) afgelegde verklaringen, onder meer inhoudend dat er vanaf oktober 2000 sprake was van een enorme tijdsdruk en dat mede om die reden de herstructurering zo eenvoudig mogelijk is gehouden, zijn naar het oordeel van het Hof niet voldoende onderbouwd. 137 HR 1 maart 2013, nr. 11/00675, onderdeel HR 1 maart 2013, nr. 11/00675, r.o HR 1 maart 2013, nr. 11/00675, BNB 2013/137, met noot Marres, O.C.R, punt Gerechtshof Amsterdam 6 januari 2011, nr. P08/01047, r.o Gerechtshof Amsterdam 6 januari 2011, nr. P08/01047, r.o

32 Het Hof vervolgt: 142 De inspecteur heeft op dit punt gesteld dat het in elk geval in het in geschil zijnde jaar nog veelvuldig voorkwam dat in vergelijkbare concerns als het [A]-concern ook andere concernonderdelen dan de topholding konden beschikken over extern krediet, terwijl er van geen enkele feitelijke of juridische belemmering is gebleken voor [A Oy] om op een andere wijze dan zij heeft gedaan te voorzien in de financiering van de overname van de consumentenvorderingen. Het had op de weg van belanghebbende gelegen met concrete bewijsmiddelen haar stelling nader te onderbouwen dat de door de inspecteur beschreven alternatieven in feite niet mogelijk waren. Met de door [B] afgelegde verklaringen levert zij niet het verlangde bewijs, nu in deze verklaringen slechts in algemene bewoordingen wordt medegedeeld dat banken vanwege het risico van onvoldoende verhaalsrechten al jaren geen financieringen meer verstrekken onder in concerns. Ook de overige standpunten van belanghebbende ter zake zijn te weinig concreet en onvoldoende onderbouwd om aannemelijk te maken dat de door de inspecteur vermelde alternatieve financieringswijzen onmogelijk waren. In cassatie had belanghebbende aangevoerd dat de eis van het Hof dat het aan belanghebbende is te bewijzen dat er geen alternatieven mogelijkheden waren de dividenduitkering te financieren, te stringent is. 143 De Hoge Raad overweegt ten aanzien van dit door belanghebbende aangehaalde argument als volgt: 144 Het oordeel van het Hof dat het aan belanghebbende was om aan te tonen dat de door de inspecteur aangedragen mogelijkheden tot splitsing niet bestonden, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De inspecteur heeft immers deze mogelijkheden aangedragen ter weerspreking van de stelling van belanghebbende dat de door haar gevolgde weg de enig mogelijke weg was om de nagestreefde zakelijke doelen te realiseren. Het oordeel van het Hof dat belanghebbende niet is geslaagd in de van haar verlangde weerlegging, kan, als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Uit bovenstaande passages kan de conclusie worden getrokken dat ondanks het feit dat belanghebbende zakelijke motieven aanvoert voor de dividenduitkering én voor de financiering van deze dividenduitkering door middel van een schuld aan het coördinatiecentrum, belanghebbende niet slaagt in het van haar verlangde tegenbewijs. 145 Niet ter discussie stond dat aan de dividenduitkering in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag lagen. Het draait in casu met name om de vraag of aan de schuld in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag lagen. Hoewel belanghebbende zakelijke motieven aanvoert voor de schuld, lijkt het erop dat zij haar eigen ruiten heeft ingegooid door te stellen dat de door haar gekozen route de enige route was om haar zakelijke doelen te realiseren. Zo stellig dient de zakelijkheidstoets ten aanzien van de schuld dus niet uitgelegd te worden. Ten slotte had belanghebbende in deze zaak nog het standpunt ingenomen dat artikel 10a Wet Vpb 1969 in strijd is met het EU-recht. Dit standpunt wil ik niet hier bespreken, maar komt in een afzonderlijk onderdeel genaamd EU-recht aan bod. 142 Gerechtshof Amsterdam 6 januari 2011, nr. P08/01047, r.o HR 1 maart 2013, nr. 11/00675, onderdeel HR 1 maart 2013, nr. 11/00675, r.o Overigens was Rechtbank Haarlem in eerste aanleg van mening dat belanghebbende wel slaagde in het van verlangde tegenbewijs dat aan de schuld en de rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag lagen. Rechtbank Haarlem 19 augustus 2008, nr. 06/

33 Parallelliteit In zijn geactualiseerde besluit van 25 maart geeft de staatssecretaris als voorbeeld aan dat van een geslaagd beroep op de dubbele zakelijkheidstoets sprake kan zijn als de ontvanger van de rente met het oog op een (vanuit het concern bezien) externe overname een externe lening is aangegaan. Er dient dan sprake te zijn van zogeheten parallelliteit tussen de door het verbonden lichaam verstrekte lening en de externe lening. Daarbij verwijst de staatssecretaris naar het in het kader van de winstdrainageproblematiek gewezen fraus legis arrest van de Hoge Raad van 27 september In de literatuur 148 is de discussie ontstaan of het door de staatssecretaris aangehaalde voorbeeld er op duidt dat parallelliteit tussen de interne en externe lening louter geldt ten aanzien van externe overnames. Dit zou namelijk een beperking inhouden ten opzichte van het oude beleid en de parlementaire geschiedenis. 149 De vraag of sprake is van parallelliteit dient te worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomsten en verschillen tussen de interne en externe leningsvoorwaarden zoals de looptijd, aflossing, rentevergoeding, omvang en het tijdstip van het aangaan van de interne en externe lening. 150 In zijn besluit van 25 maart heeft de staatssecretaris aangegeven dat met name de looptijd en het aflossingsschema bepalend zijn voor de beoordeling of sprake is van parallelliteit. Daarbij heeft hij aangegeven dat de parallelliteit niet doorbroken hoeft te worden door verschillen in de rentevergoeding, zolang de rentevergoeding maar is vastgesteld op basis van het at arms lenght-beginsel. Parallelliteit hoeft ook niet doorbroken te worden wanneer een verschil in aflossing veroorzaakt wordt door valutawijzingen. Bij parallelliteit dient de belastingplichtige dus een verband aan te tonen tussen de interne en externe lening, waarbij met name de looptijd en het aflossingsschema bepalend zijn. Dat sprake is van parallelliteit tussen de interne en externe lening dient ieder jaar door de belastingplichtige aangetoond te worden. De parallelliteit kan immers doorbroken worden wanneer de externe lening afgelost wordt en de interne lening niet. 152 Parallelliteit kan derhalve worden gezien als een doorlopende toets. De staatssecretaris heeft in zijn besluit van 25 maart 2013 de eis van parallelliteit aangescherpt 153 door aan te geven dat van parallelliteit alleen sprake is als de in- en uitgaande leningen civiel- én 146 Besluit Staatssecretaris van Financiën 25 maart 2013, nr. BLKB 2013/110M Onderdeel Externe financiering: parallelliteit lening verbonden lichaam (en natuurlijke personen). 147 HR 27 september 1995, nr , BNB 1996/6. In hun artikel Het nieuwe art. 10a-besluit ; de teugels worden aangetrokken bespreken de auteurs in onderdeel of de verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad wel op zijn plaats is. Daarbij komen zij tot de conclusie dat het door de staatssecretaris aangehaalde arrest (BNB 1996/6) ziet op een interne verhanging die werd gefinancierd met een uiteindelijk externe lening. De verwijzing naar dit arrest schept volgens de auteurs onduidelijkheid over de vraag of parallelliteit ook bij een interne verhanging kwalificeert voor de dubbele zakelijkheidstoets. Van Strien, J. en Elsweier, F.J., Het nieuwe art. 10a-besluit ; de teugels worden aangetrokken, NTFR 2013/9 148 Van Strien, J. en Elsweier, F.J., Het nieuwe art. 10a-besluit ; de teugels worden aangetrokken, NTFR 2013/9. Ruijschop, M.H.C., commentaar besluit over toepassing art. 10a Wet Vpb 1969, NTFR 2013/ NNV, Kamerstukken II 1995/1996, , nr. 5, p. 29, NV, Kamerstukken II 2005/06, , nr. 8, P. 81, Besluit staatssecretaris van Financiën van 2 november 2001, nr. CPP2001/2359M. Dit besluit is geactualiseerd met het besluit van 23 december 2005, Besluit staatssecretaris van Financiën van 23 december 2005, nr. CPP2005/2662M, BNB 2006/ MvA, Kamerstukken I 2006/07, , C, P Onderdeel Externe financiering: parallelliteit lening verbonden lichaam (en natuurlijke personen) van het Besluit Staatssecretaris van Financiën 25 maart 2013, nr. BLKB 2013/110M. 152 De staatssecretaris noemt dit ook wel van een niet-besmette geldlening naar een besmette geldlening. 153 Alhoewel uit de aanhef van het besluit van 25 maart 2013 blijkt dat de staatssecretaris ten aanzien van dit onderdeel geen wijzigingen of nieuwe standpunten heeft ingenomen lijkt dit wel degelijk het geval. Zie ook V-N 2013/ aantekening bij onderdeel van het besluit, Van Strien, J. en Elsweier, F.J., Het nieuwe art. 10a-besluit ; de teugels worden aangetrokken, NTFR 2013/9. Ruijschop, M.H.C., commentaar besluit over toepassing art. 10a Wet Vpb 1969, NTFR 2013/

34 fiscaalrechtelijk parallel zijn. Van civielrechtelijke parallelliteit is bijvoorbeeld geen sprake als bij één van de tussenschakels het ingeleende bedrag niet is uitgeleend, maar is aangewend als kapitaalstorting. 154 Volgens de staatssecretaris 155 is van fiscaalrechtelijke parallelliteit geen sprake als een of meer betrokken jurisdicties de leningen niet als vreemd vermogen aanmerken. Een en ander kan als volgt schematisch worden weergegeven. 156 In de laatste volzin van onderdeel van zijn besluit van 25 maart merkt de staatssecretaris nog op dat wanneer de (parallelle) schuld via een hybride lichaam wordt geleid waardoor de rente in meer landen aftrekbaar zou zijn, mogelijk geen sprake is van in overwegende mate zakelijke overwegingen. Dit standpunt van de staatssecretaris is nieuw en stuit op veel kritiek in de literatuur. Zo wordt in de Vakstudie-Nieuws 158 in de aantekening bij onderdeel opgemerkt dat het standpunt van de staatssecretaris dat een hybride tussenschakel de zakelijkheid weg kan nemen niet terug te vinden is in artikel 10a Wet Vpb 1969 en dat ook uit de wetsgeschiedenis niet valt af te leiden dat een hybride tussenschakel een probleem zou vormen voor de zakelijkheid van artikel 10a Wet Vpb Zij wijzen daarbij naar het primaire doel van artikel 10a Wet Vpb 1969, namelijk het voorkomen van uitholling van de Nederlandse grondslag door interne leningen voor bepaalde besmette transacties. Of een dergelijke situatie zich nog voordoet, wanneer de belastingplichtige kan aantonen dat de vereiste parallelliteit aanwezig is en er dus voldoende verband bestaat tussen de interne en externe lening, is nog maar de vraag. Zij sluiten af met de opmerking dat wanneer de staatssecretaris parallelliteit bij hybride tussenschakels niet aanvaardt, een wetswijziging wenselijk, zo niet vereist, is. Van Strien en Elsweier gaan uitgebreid in op civielrechtelijke en fiscaalrechtelijke parallelliteit. 159 Daarbij geven zij aan dat de civielrechtelijke parallelliteit lijkt te volgen uit de wetgeschiedenis en jurisprudentie. Dit in tegenstelling tot de fiscaalrechtelijke parallelliteit, welke is gericht op fiscaalrechtelijke (buitenlandse) structuren. Zij stellen daarbij de vraag of de aanwezigheid van dispariteiten tussen landen zonder meer met zich brengt dat geen sprake is van zakelijke overwegingen voor toepassing van artikel 10a Wet Vpb Daarnaast werpen zij de vraag op of de Hoge Raad de zienswijze van de staatssecretaris ten aanzien van de fiscaalrechtelijke parallelliteit zal volgen. Daarbij merken zij op dat de zienswijze van de staatssecretaris ertoe zou 154 Dit voorbeeld wordt door de staatssecretaris genoemd in onderdeel van zijn besluit van 25 maart Besluit Staatssecretaris van Financiën 25 maart 2013, nr. BLKB 2013/110M. 155 Dit voorbeeld wordt door de staatssecretaris genoemd in onderdeel van zijn besluit van 25 maart Besluit Staatssecretaris van Financiën 25 maart 2013, nr. BLKB 2013/110M. 156 Voorbeelden afkomstig uit het artikel van Van Strien en Elsweier. Van Strien, J. en Elsweier, F.J., Het nieuwe art. 10a-besluit ; de teugels worden aangetrokken, NTFR 2013/9, p Besluit Staatssecretaris van Financiën 25 maart 2013, nr. BLKB 2013/110M. 158 V-N 2013/ Van Strien, J. en Elsweier, F.J., Het nieuwe art. 10a-besluit ; de teugels worden aangetrokken, NTFR 2013/

35 leiden dat het doel van artikel 10a Wet Vpb 1969 aanzienlijk wijzigt c.q. wordt uitgebreid. Evenals de redactie van Vakstudie-Nieuws refereren zij aan het doel aanvankelijk van artikel 10a Wet Vpb 1969, te weten het voorkomen van uitholling van de Nederlandse heffingsgrondslag. Met het introduceren van de voorwaarde van fiscaalrechtelijke parallelliteit lijkt de staatssecretaris zich nu ook te richten op het voorkomen van het uithollen van de buitenlandse heffingsgrondslag. 160 De auteurs gaan ook nog in de op vraag of - wanneer de zakelijkheid van de schuld gegeven is (op basis van de parallelliteit) - de fiscus zich dan nog op standpunt kan stellen dat de zakelijkheid van de rechtshandeling nog separaat getoetst dient te worden. Zij zijn van mening dat dit niet als zodanig uit het besluit valt af te leiden. Dit zou volgens hen ook niet in lijn zijn met de wetsgeschiedenis van artikel 10a Wet Vpb Ten slotte is nog vermeldenswaardig dat in het oude besluit 162 de goedkeuring was opgenomen dat, indien de belastingplichtige door middel van een garantstelling door een verbonden lichaam een externe financiering verkrijgt en de opgenomen geldlening vanuit de groep bezien als een echte derdenlening kan worden beschouwd, aan de externe financieringseis werd voldaan. Indien een overnameholding met het oog op een overname een banklening aantrekt die zij zelf niet op eigen kracht zou hebben kunnen verkrijgen en een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijk persoon zich garant stelt voor deze lening is er op basis van de wettekst sprake van een (indirecte) lening van een verbonden persoon. Er zou geen beroep op de externe financieringseis gedaan kunnen worden omdat de verbonden persoon geen extern vermogen uit hoofde van de geldlening heeft aangetrokken. Dat heeft belanghebbende (de overnameholding) immers gedaan. Aan de externe financieringseis zou wel zijn voldaan indien de banklening rechtstreeks door de verbonden persoon was aangegaan en vervolgens aan belanghebbende (de overnameholding) zou zijn doorgeleend. Indien voor de groep verbonden personen als geheel de door belanghebbende opgenomen lening als een echte derdenlening kan worden beschouwd, ben ik van oordeel dat aan de externe financieringseis is voldaan. 163 In de parlementaire geschiedenis van de Wet werken aan winst 164 is door leden van de CDA-fractie de vraag gesteld of bovenstaande toezegging in het besluit van 23 december inzake externe financiering en garantstelling ook geldt ten aanzien van het gewijzigde artikel 10a Wet Vpb De staatssecretaris heeft deze vraag destijds bevestigend beantwoord. Opvallend is dat deze toezegging van de staatssecretaris inzake garantstelling niet terugkomt in het geactualiseerde besluit van 25 maart Waarom deze toezegging van de staatssecretaris niet terugkomt is onduidelijk. 168 Het is daarom nog maar de vraag of aan de zakelijkheidstoets van artikel 10a Wet Vpb 1969 is voldaan ingeval van externe financiering door garantstelling van een 160 Hiervoor hebben wij al een artikel namelijk art. 13l, lid 6, Wet Vpb 1969, aldus Van Strien, J. en Elsweier, F.J. Overigens geeft Ruijschop in zijn commentaar op het nieuwe art. 10a besluit van 25 maart 2013 aan dat de fiscaalrechtelijke parallelliteit past binnen het antimisbruikkarakter van artikel 10a Wet Vpb Daarentegen geeft hij ook aan dat betoogd kan worden dat de fiscaalrechtelijke parallelliteit niet is terug te vinden in de wetgeschiedenis van artikel 10a Wet Vpb 1969 en dat artikel 10a Wet Vpb 1969 niet ten doel heeft de buitenlandse winstbelastinggrondslag te beschermen. Ruijschop, M.H.C., commentaar besluit over toepassing art. 10a Wet Vpb 1969, NTFR 2013/ Deze visie wordt gedeeld door o.a. Van der Streek & Strik, Cursus Belastingrecht Vpb E. b3., Kok, Q.W.J.C.H en de Vries, R.J., Winstdrainageperikelen, WFR 2014/ Besluit staatssecretaris 23 december 2005, nr. CPP2005/2662M, BNB 2006/90 (V-N 2006/5.15). 163 Onderdeel Externe financiering en garantstelling van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 23 december 2005 nr. CPP2005/2662M, BNB 2006/ Kamerstukken I 2006/2007, , C. p Onderdeel Externe financiering en garantstelling van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 23 december 2005 nr. CPP2005/2662M, BNB 2006/ In 2007 is artikel 10a Wet Vpb 1969 op een aantal punten aanzienlijk gewijzigd. 167 Besluit Staatssecretaris van Financiën 25 maart 2013, nr. BLKB 2013/110M. 168 Zie ook Van Strien, J. en Elsweier, F.J., Het nieuwe art. 10a-besluit ; de teugels worden aangetrokken, NTFR 2013/9, Ruijschop, M.H.C., commentaar besluit over toepassing art. 10a Wet Vpb 1969, NTFR 2013/

36 verbonden lichaam Onzakelijke omleiding In het geactualiseerde besluit van 25 maart geeft de staatssecretaris in onderdeel aan dat aan de zakelijkheidstoets niet wordt voldaan wanneer sprake is van een zogenoemde onzakelijke omleiding. Hij haalt daarbij het volgende voorbeeld uit de parlementaire behandeling aan: Ter verduidelijking kan worden opgemerkt dat als de crediteur van een geldlening ter financiering van een acquisitie is gevestigd in een tax haven en deze het daarvoor aangewende eigen vermogen met het oog op die financiering heeft verkregen van een (al dan niet buitenlandse) groepsmaatschappij, in principe sprake is van een onzakelijke omleiding van de ter financiering benodigde geldstroom. Daarvan kan ook sprake zijn als het door de maatschappij in de taxhaven verkregen eigen vermogen uiteindelijk door de groep extern is ingeleend. 171 De staatssecretaris is echter van mening dat het begrip onzakelijke omleiding ruimer uitgelegd dient te worden. 172 Ook andere structuren die materieel hetzelfde doel beogen te bereiken, dienen naar de mening van de staatssecretaris onder het begrip onzakelijke omleiding te vallen. Volgens de staatssecretaris moet hierbij worden gedacht aan het creëren van een mismatch door gebruik te maken van het verschil in fiscale kwalificatie van een rechtsvorm (hybride rechtsvormen: transparant / niet-transparant) dan wel financieringsvorm (hybride financieringsvormen: vreemd vermogen / eigen vermogen). In het besluit 173 geeft de staatssecretaris van beide situaties een voorbeeld. Voorbeeld a: hybride rechtsvorm: transparant / niet-transparant Een buitenlands concern leent geld van de bank voor de acquisitie van een Nederlandse vennootschap. De gelden worden ingeleend door een buitenlands lichaam dat de gelden doorleent aan een Nederlandse coöperatie BA of WA De Nederlandse coöperatie stort de gelden, binnen fiscale eenheid, in een overnamehoudster die de doelvennootschap koopt. Leden van de coöperatie zijn twee Britse groepsmaatschappijen. Omdat een coöperatie BA of WA in het Verenigd Koninkrijk als fiscaal transparant wordt aangemerkt, komt de door de coöperatie verschuldigde rente twee keer in aftrek. Eén keer in Nederland bij de coöperatie en één keer in het Verenigd Koninkrijk bij de leden van de coöperatie. De routing via de coöperatie is daarmee (potentieel) een onzakelijke omleiding. Er wordt materieel hetzelfde bereikt als in het voorbeeld in de hierboven geciteerde wetsgeschiedenis. Bovenstaande conclusie geldt zelfs als alle leningen parallel zijn, zie punt hiervoor. 169 Zie wederom Van Strien, J. en Elsweier, F.J., Het nieuwe art. 10a-besluit ; de teugels worden aangetrokken, NTFR 2013/9, Ruijschop, M.H.C., commentaar besluit over toepassing art. 10a Wet Vpb 1969, NTFR 2013/805. Ze zien dit overigens beiden als een verslechtering voor de praktijk. 170 Besluit Staatssecretaris van Financiën 25 maart 2013, nr. BLKB 2013/110M. 171 Kamerstukken I 2006/2007, , nr. F. blz In het hiervoor aangehaalde voorbeeld uit de parlementaire behandeling wordt volgens de staatssecretaris en mismatch gecreëerd door tegenover de rentelast in Nederland een onbelaste bate te zetten. 173 Besluit Staatssecretaris van Financiën 25 maart 2013, nr. BLKB 2013/110M

37 Schematische weergave: 174 Voorbeeld b: hybride financieringsvorm: vreemd vermogen / eigen vermogen Een Nederlandse overnamehoudster heeft een lening voor een overname aangetrokken van een buitenlandse vennootschap. Deze groepsvennootschap heeft de gelden aangetrokken door het uitgeven van CPEC s (Convertible Preferred Equity Certificates). Laatstgenoemd instrument wordt fiscaal in het land van de uitgever als vreemd vermogen behandeld (dus met renteaftrek). In het land van de houder van de CPEC s worden ze als eigen vermogen beschouwd; de baten uit de CPEC s zijn voor de ontvanger onbelast. Ook in dit geval is sprake van een mismatch, en is (potentieel) sprake van een onzakelijke omleiding. Schematische weergave: 175 De ruimere uitleg door de staatssecretaris van het begrip onzakelijke omleiding uitbreiding van double dip structuren (voorbeeld a) of structuren met hybride vennootschappen (voorbeeld b) is in de literatuur kritisch ontvangen. De kritiek richt zich met name op het feit dat de extensieve uitleg van de staatssecretaris niet is terug te vinden in de parlementaire behandeling van artikel 10a Wet Vpb Ook zou het standpunt van de staatssecretaris niet in lijn zijn met de ratio van artikel 10a Wet Vpb 1969, te weten het voorkomen van het uithollen van de Nederlandse heffingsgrondslag. Daarnaast wordt opgemerkt dat het eerste voorbeeld ( double dip ) van de 174 Figuur ontleend uit Van Strien, J. en Elsweier, F.J., Het nieuwe art. 10a-besluit ; de teugels worden aangetrokken, NTFR 2013/9, p Figuur ontleend uit Van Strien, J. en Elsweier, F.J., Het nieuwe art. 10a-besluit ; de teugels worden aangetrokken, NTFR 2013/9, p Zie o.a. aantekening in de Vakstudie Nieuws bij onderdeel 4.2.3, V-N 2013/19/19, Van Strien, J. en Elsweier, F.J., Het nieuwe art. 10a-besluit ; de teugels worden aangetrokken, NTFR 2013/9, p

De dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a lid 3a Wet Vpb 1969 bij feitelijke derdenleningen, borg- en garantstellingen en onzakelijke leningen

De dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a lid 3a Wet Vpb 1969 bij feitelijke derdenleningen, borg- en garantstellingen en onzakelijke leningen De dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a lid 3a Wet Vpb 1969 bij feitelijke derdenleningen, borg- en garantstellingen en onzakelijke leningen Universiteit van Amsterdam Masterscriptie Fiscale economie

Nadere informatie

Fiscale aspecten van groepsfinanciering van vastgoed

Fiscale aspecten van groepsfinanciering van vastgoed Fiscale aspecten van groepsfinanciering van vastgoed Wet VPB 1969 In een themanummer over vastgoedfinanciering kan een bijdrage over de fiscale aspecten niet ontbreken. In dit artikel gaan wij in op de

Nadere informatie

De dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a Wet op de Vennootschapsbelasting 1969

De dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 De dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 De parallelliteitstoets bij externe financieringen Bachelor Scriptie Tilburg University Tilburg School of Economics and

Nadere informatie

De renteaftrekbeperking bij externe acquisities in art. 10a Vpb

De renteaftrekbeperking bij externe acquisities in art. 10a Vpb De renteaftrekbeperking bij externe acquisities in art. 10a Vpb Auteur: R.H. Honing Studentnummer: 5603218 Onder begeleiding van: Tweede beoordelaar: Universiteit: Faculteit: Opleiding: Studierichting:

Nadere informatie

De onzakelijke omleiding inzake de dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, Wet op de Vennootschapsbelasting 1969

De onzakelijke omleiding inzake de dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 De onzakelijke omleiding inzake de dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a, derde lid, Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 Bachelor thesis Fiscale Economie Universiteit van Tilburg Student: Maud Joosen

Nadere informatie

PRAKTIJKNOTITIE Fiscaal. 1. Inleiding. 2. De fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting Inleiding Voorwaarden vormen fiscale eenheid VPB

PRAKTIJKNOTITIE Fiscaal. 1. Inleiding. 2. De fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting Inleiding Voorwaarden vormen fiscale eenheid VPB Van: NOAB Adviesgroeplid Marree & Van Uunen Belastingadviseurs Datum: februari 2019 Onderwerp: Spoedreparatie fiscale eenheid VPB voor het MKB 1. Inleiding In 2018 werd aangekondigd dat de regeling voor

Nadere informatie

Vennootschapsbelasting. Toepassing van artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Belastingdienst /Directie Vaktechniek Belastingen.

Vennootschapsbelasting. Toepassing van artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Belastingdienst /Directie Vaktechniek Belastingen. 1 Vennootschapsbelasting. Toepassing van artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 Belastingdienst /Directie Vaktechniek Belastingen. Besluit van 25 maart 2013,nr. BLKB2013/110M. De Staatssecretaris

Nadere informatie

Valutaresultaten en art. 10a Wet Vpb 69.

Valutaresultaten en art. 10a Wet Vpb 69. Valutaresultaten en art. 10a Wet Vpb 69. M.I. van Zielst Administratienummer: 321463 Afstudeerscriptie Fiscaal Recht Afstudeerdatum: 28 september 2011 Examencommissie: drs. F.J. Elsweier en prof. dr. J.A.G.

Nadere informatie

De behandeling van positieve valutaresultaten bij artikel 10a Wet Vpb

De behandeling van positieve valutaresultaten bij artikel 10a Wet Vpb Universiteit van Amsterdam Faculteit Economie en Bedrijfskunde Masterscriptie Fiscale economie De behandeling van positieve valutaresultaten bij artikel 10a Wet Vpb Anita Liu Studentnummer: 0468851 Eerste

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 8768 3 april 2013 Vennootschapsbelasting. Toepassing van artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 25 maart

Nadere informatie

Fiscale workshop Renteaftrekbeperkingen

Fiscale workshop Renteaftrekbeperkingen Fiscale workshop Renteaftrekbeperkingen J.F.H.M. Knevels RV FB Stelling Rente is in Nederland NIET aftrekbaar, tenzij.. 2 1 vreemd vermogen vs eigen vermogen Fiscale hoofdregel: - Vergoeding op eigen vermogen

Nadere informatie

Fraus Legis naast artikel 10a wet Vpb 1969?

Fraus Legis naast artikel 10a wet Vpb 1969? Fraus Legis naast artikel 10a wet Vpb 1969? Naam: Joëlla Scholte Studentnummer: 342324 Begeleider: drs. M.H.M. Smeets Datum : 22 juli 2014 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding... 4 1.1 Schets van het probleemveld...

Nadere informatie

De verbondenheidsbepalingen van artikel 10a Wet VPB

De verbondenheidsbepalingen van artikel 10a Wet VPB De verbondenheidsbepalingen van artikel 10a Wet VPB Bachelor Thesis Fiscale Economie Universiteit van Tilburg Faculteit economie en bedrijfswetenschappen Departement Fiscale Economie Naam : S.G.A. Daris

Nadere informatie

De zakelijkheidstoets van de vennootschapsbelasting.

De zakelijkheidstoets van de vennootschapsbelasting. De zakelijkheidstoets van de vennootschapsbelasting. Welke invloed heeft de uitspraak van Hof Arnhem van 1 december 2009 op artikel 10a Wet Vpb? Bachelor Thesis Fiscale Economie Faculteit economie en bedrijfswetenschappen

Nadere informatie

10a en fraus legis BESTAAT ER NOG RUIMTE VOOR BIJZONDERE RECHTSMIDDELEN NAAST ART. 10A WET VPB 1969?

10a en fraus legis BESTAAT ER NOG RUIMTE VOOR BIJZONDERE RECHTSMIDDELEN NAAST ART. 10A WET VPB 1969? 10a en fraus legis BESTAAT ER NOG RUIMTE VOOR BIJZONDERE RECHTSMIDDELEN NAAST ART. 10A WET VPB 1969? Oscar Smeets Herculesstraat 27-I 1076 RZ Amsterdam T +31 (0)6 422 66 555 E mail@oscarsmeets.nl W www.oscarsmeets.nl

Nadere informatie

ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM. Erasmus School of Economics. Bachelorscriptie Fiscale Economie. Naam student: Anouk Schipper Studentnummer:

ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM. Erasmus School of Economics. Bachelorscriptie Fiscale Economie. Naam student: Anouk Schipper Studentnummer: ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Erasmus School of Economics Bachelorscriptie Fiscale Economie Winstdrainage, derdenfinanciering en de zakelijkheidstoets Een onderzoek naar de motivatie, inhoud en implicaties

Nadere informatie

Bachelor Thesis. De zakelijkheidstoets van artikel 10a Wet VPB : T.L.A. Tournois

Bachelor Thesis. De zakelijkheidstoets van artikel 10a Wet VPB : T.L.A. Tournois Bachelor Thesis De zakelijkheidstoets van artikel 10a Wet VPB 1969 Naam : T.L.A. Tournois Studierichting : Fiscale Economie Administratienummer : 334794 Datum : Mei 2011 Examencommissie : Prof. Dr. J.A.G.

Nadere informatie

Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking

Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking Jasper van Nes Advocaat Belastingadviseur Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking Belastingrecht 23 maart 2018 Rente op een geldlening voor de financiering

Nadere informatie

Memorandum RECENTE BELASTINGONTWIKKELINGEN MET BETREKKING TOT DE FISCALE EENHEID

Memorandum RECENTE BELASTINGONTWIKKELINGEN MET BETREKKING TOT DE FISCALE EENHEID Memorandum REENTE ELASTINGONTWIKKELINGEN MET ETREKKING TOT DE FISALE EENHEID Op 6 juni 2018 heeft de Staatssecretaris van Financiën het wetsvoorstel Wet spoedreparatie fiscale eenheid gepubliceerd. In

Nadere informatie

Thijs van schijndel januari 2015 Begeleider : G.C. van der Burgt

Thijs van schijndel januari 2015 Begeleider : G.C. van der Burgt Op welke manier worden valutaresultaten en afdekkingsinstrumenten behandeld onder de renteaftrekbeperkingsregeling van artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en hoe zouden ze idealiter

Nadere informatie

Wijziging van artikel 15ad Wet Vpb Einde aan de excessen of onnodig complexe wetgeving?

Wijziging van artikel 15ad Wet Vpb Einde aan de excessen of onnodig complexe wetgeving? Wijziging van artikel 15ad Wet Vpb Einde aan de excessen of onnodig complexe wetgeving? (verkorte versie ten behoeve van de internetconsultatie Enkele wijzigingen van specifieke renteaftrekbeperkingen

Nadere informatie

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 27 april 1994

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 27 april 1994 BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 27 april 1994 Vonnisnummer : 1993-040 (op CD rom Jurdoc 1994-040) Datum : 27 april 1994 Rechters : mrs. Warnink, Moltmaker en Ilsink Middel : winst Artikel : 6 Belastingjaar

Nadere informatie

Wetsvoorstel Zorginstellingen en Deelnemingsrente vennootschapsbelasting. Cervus, juni 2012

Wetsvoorstel Zorginstellingen en Deelnemingsrente vennootschapsbelasting. Cervus, juni 2012 Wetsvoorstel Zorginstellingen en Deelnemingsrente vennootschapsbelasting Cervus, juni 2012 Agenda BOSAL-rente een korte terugblik Wanneer wordt BOSAL-rente een BOSAL-gat? Eerdere reparatievoorstellen Wetsvoorstel

Nadere informatie

Beperking van de aftrek van groepsrente in verband met winstdrainage per 1 januari 2007

Beperking van de aftrek van groepsrente in verband met winstdrainage per 1 januari 2007 Beperking van de aftrek van groepsrente in verband met winstdrainage per 1 januari 2007 Mr.drs. J.L. van de Streek * 1. Inleiding Art. 10a Wet VPB 1969 is gericht tegen constructies in groepsverband waarbij

Nadere informatie

Uitleg van het begrip belang voor artikel 10a Wet Vpb 1969

Uitleg van het begrip belang voor artikel 10a Wet Vpb 1969 Uitleg van het begrip belang voor artikel 10a Wet Vpb 1969 Naam auteur: Jasper van der Meij Collegekaartnummer: 0424056 Inleverdatum: 22 augustus 2010 Afstudeervariant: Fiscale economie FEB UVA Eerste

Nadere informatie

SRA-Praktijkhandreiking. Spoedreparatie fiscale eenheid vennootschapsbelasting

SRA-Praktijkhandreiking. Spoedreparatie fiscale eenheid vennootschapsbelasting SRA-Praktijkhandreiking Spoedreparatie fiscale eenheid vennootschapsbelasting Inhoudsopgave 1 Algemeen... 3 2 Verloop en historie... 4 3 Hoofdlijn... 5 3.1 Terugwerkende kracht naar 1 januari 2018... 5

Nadere informatie

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 18 februari 1999

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 18 februari 1999 BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 18 februari 1999 Vonnisnummer : 1997-144 Datum : 18 februari 1999 Rechters : mrs. A.W.M. Bijloos, voorzitter, J.K. Moltmaker en Th. Groeneveld, leden Middel : Winstbelasting

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 22561 29 april 2016 Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht 25 april 2016 nr. DGB 2016/1731M

Nadere informatie

Fiscale eenheid. Impact spoedmaatregelen. Agenda. februari dr. A. Rozendal. Toepassing art. 10a. Toepassing art. 20a.

Fiscale eenheid. Impact spoedmaatregelen. Agenda. februari dr. A. Rozendal. Toepassing art. 10a. Toepassing art. 20a. Fiscale eenheid Impact spoedmaatregelen februari 2019 dr. A. Rozendal 1 Agenda Inleiding Toepassing art. 10a Toepassing art. 20a 2 Inleiding Toepassing art. 10a Toepassing art. 20a 3 Inleiding Voordelen

Nadere informatie

Het toekomstperspectief van artikel 10a Wet VPB 1969

Het toekomstperspectief van artikel 10a Wet VPB 1969 Het toekomstperspectief van artikel 10a Wet VPB 1969 Heeft artikel 10a Wet VPB in de toekomst nog bestaansrecht gelet op de rapporten van de OESO en de Anti Tax Avoidance Directive van de Europese Commissie?

Nadere informatie

Financiering - Earningsstripping. 11 juni 2019 Dr. F.J. (Frank) Elsweier

Financiering - Earningsstripping. 11 juni 2019 Dr. F.J. (Frank) Elsweier Financiering - Earningsstripping 11 juni 2019 Dr. F.J. (Frank) Elsweier Programma 19.00 20.00: Breaking news, kwalificatie geldverstrekking, onzakelijke lening 20.00 20.10: Pauze 20.10 21.00: Renteaftrekbeperkingen

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1996 651 Wet van 13 december 1996 tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag

Nadere informatie

De toepassing van het leerstuk van de onzakelijke lening op de ongebruikelijke terbeschikkingstelling

De toepassing van het leerstuk van de onzakelijke lening op de ongebruikelijke terbeschikkingstelling Erasmus Universiteit Rotterdam Erasmus School of Economics Bachelorscriptie NADRUK VERBODEN De toepassing van het leerstuk van de onzakelijke lening op de ongebruikelijke terbeschikkingstelling Naam Wopke

Nadere informatie

Eigen vermogen versus vreemd vermogen

Eigen vermogen versus vreemd vermogen Eigen vermogen versus vreemd vermogen ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Erasmus School of Economics Bachelorscriptie Fiscale Economie Naam: Arwin van Helden Studentnummer: 432850 Begeleider: R.B.N. van Ovost

Nadere informatie

Reactie Register Belastingadviseurs (RB) inzake de aangekondigde spoedmaatregelen inzake de fiscale eenheid vennootschapsbelasting

Reactie Register Belastingadviseurs (RB) inzake de aangekondigde spoedmaatregelen inzake de fiscale eenheid vennootschapsbelasting Per post en per e-mail Aan de Vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer der Staten-Generaal T.a.v. mevrouw P.F.L.M. Tielens-Tripels Postbus 20018 2500 EA Den Haag Culemborg, 17 januari 2018 Betreft:

Nadere informatie

Uitvoeringsbesluit aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente

Uitvoeringsbesluit aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente Uitvoeringsbesluit aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente Artikel 1 Reikwijdte en definities 1. Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 13l en 15ad van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

Nadere informatie

Het$leerstuk$van$fraus$legis;$wel$of! geen#verandering?#!!

Het$leerstuk$van$fraus$legis;$wel$of! geen#verandering?#!! Het$leerstuk$van$fraus$legis;$wel$of geen#verandering?# Naam: Luz Marina Rodrigues Pita Studie: Fiscale economie Studentnummer: 352379 Begeleider: Drs. M. Nieuweboer Datum: 6 juli 2015 Erasmus Universiteit

Nadere informatie

DenHaa9 '05JAN2010. Kenmerk: DGB 2009-6450

DenHaa9 '05JAN2010. Kenmerk: DGB 2009-6450 Qöd ^4co5 DenHaa9 '05JAN2010 Kenmerk: DGB 2009-6450 Beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam X van 26 november 2009, nr. 08/00445, inzake IEËli ifai«ibaélsga^aili^i

Nadere informatie

De onzakelijke lening

De onzakelijke lening C. Olmtak LL.M. KPMG Tax & Legal Services Curaçao, 17 augustus 2011 De onzakelijke lening Vennootschappen hebben een continue financieringsbehoefte in het kader van de uitoefening van hun ondernemingsactiviteiten.

Nadere informatie

Elsevier Belastingcongres 2009

Elsevier Belastingcongres 2009 Elsevier Belastingcongres 2009 Reorganisaties Prof.mr. Gerard Meussen Radboud Universiteit Nijmegen/BDO 26.11.2009 G.T.K. Meussen 1 Inkomstenbelasting, leningen in box 1 of gefacilieerd in box 3 De terbeschikkingstellingsregelingen

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2017 2018 34 788 Wijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de introductie

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 38029 30 december 2014 Vennootschapsbelasting. Fiscale eenheid. Wijziging van het besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/4620M,

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2017 2018 34 323 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met enkele aanpassingen inzake de fiscale eenheid

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE. Voorwoord bij de vierde druk /V. Lijst van afkortingen / XIII. Hoofdstuk 1 Inleiding /1

INHOUDSOPGAVE. Voorwoord bij de vierde druk /V. Lijst van afkortingen / XIII. Hoofdstuk 1 Inleiding /1 INHOUDSOPGAVE Voorwoord bij de vierde druk /V Lijst van afkortingen / XIII Hoofdstuk 1 Inleiding /1 1.1 Het onderwerp / 1 1.2 Historisch overzicht / 2 1.3 Een eerste verkenning van het begrip totale winst

Nadere informatie

Weekblad voor Fiscaal Recht, Valutawinsten en renteaftrekbeperkingen; de gevolgen van HR 24 februari 2012

Weekblad voor Fiscaal Recht, Valutawinsten en renteaftrekbeperkingen; de gevolgen van HR 24 februari 2012 Page 1 of 7 Weekblad voor Fiscaal Recht, Valutawinsten en renteaftrekbeperkingen; de gevolgen van HR 24 februari 2012 Vindplaats WFR 2012/628 Bijgewerkt tot 10-05-2012 Auteur Drs. F.J. Elsweier en dr.

Nadere informatie

MSc.Scriptie. Eindversie. Titel : Renteaftrek: toch geen VPB 2010? Terecht.

MSc.Scriptie. Eindversie. Titel : Renteaftrek: toch geen VPB 2010? Terecht. MSc.Scriptie Eindversie Titel : Renteaftrek: toch geen VPB 2010? Terecht. Vak : Belastingheffing van Concerns Eerste beoordelaar : Dr. H. Vermeulen Tweede beoordelaar : Prof. dr. mr. G.W.J.M. Kampschöer

Nadere informatie

1. Lichamen met financiële dienstverleningsactiviteiten binnen concernverband

1. Lichamen met financiële dienstverleningsactiviteiten binnen concernverband Lichamen met financiële dienstverleningsactiviteiten binnen concernverband zonder reële economische aanwezigheid in Nederland; geen zekerheid vooraf, verstrekken van inlichtingen en beperking verrekening

Nadere informatie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA s-gravenhage

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA s-gravenhage > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA s-gravenhage Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

I. ALGEMEEN. Memorie van toelichting. 1. Inleiding

I. ALGEMEEN. Memorie van toelichting. 1. Inleiding Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een tussenregeling voor valutaresultaten op deelnemingen (Tussenregeling valutaresultaten op deelnemingen) Memorie

Nadere informatie

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 34 323 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met enkele aanpassingen inzake de fiscale eenheid (Wet aanpassing fiscale eenheid) NOTA VAN WIJZIGING Het

Nadere informatie

Update Winstbelasting. Peter Furer 11 november 2011

Update Winstbelasting. Peter Furer 11 november 2011 Update Winstbelasting Peter Furer 11 november 2011 Programma Voorkomen verliesverdamping Overig VAMIL of crisisafschrijving Zelfstandigenaftrek (Bestel)auto van de zaak Onzakelijke leningen Voorkomen verliesverdamping

Nadere informatie

Fraus legis bij concernfinanciering

Fraus legis bij concernfinanciering Fraus legis bij concernfinanciering Naam: Nanette Burger Studentnummer: 374231 Begeleider: R.C. de Smit Rotterdam, 22 juli 2015 Inhoudsopgave 1. Hoofdstuk 1 Inleiding o Fraus legis o Doel o Probleemstelling

Nadere informatie

Groninger Fiscale Eenheid Onderneming & Belastingheffing Hoorcolleges

Groninger Fiscale Eenheid Onderneming & Belastingheffing Hoorcolleges Groninger Fiscale Eenheid Onderneming & Belastingheffing Hoorcolleges Dit product wordt aangeboden als aanvulling op de verplichte stof voor het vak. De Carrièrecommissie accepteert geen enkele verantwoordelijkheid

Nadere informatie

29-09-15. Actualiteiten VPB 2015. Stand van de VPB 2015. Belastingplicht overheidsbedrijven. 5 oktober / 26 oktober 2015 Hengelo (OV)/Deventer

29-09-15. Actualiteiten VPB 2015. Stand van de VPB 2015. Belastingplicht overheidsbedrijven. 5 oktober / 26 oktober 2015 Hengelo (OV)/Deventer Actualiteiten VPB 2015 Erwin Nijkeuter Meijburg & Co 06-21237533 nijkeuter.erwin@kpmg.com RB Studiekring Gelderland/Overijssel 5 oktober / 26 oktober 2015 Hengelo (OV)/Deventer Stand van de VPB 2015 Brief

Nadere informatie

Checklist Deelnemingsvrijstelling

Checklist Deelnemingsvrijstelling Checklist Deelnemingsvrijstelling Wie een (persoonlijke) holding bezit met daarin aandelen in een werkmaatschappij, zal al snel achter het belang van de deelnemingsvrijstelling komen. De deelnemingsvrijstelling

Nadere informatie

BACHELORSCRIPTIE. De kwalificatie van kapitaal na een herfinanciering

BACHELORSCRIPTIE. De kwalificatie van kapitaal na een herfinanciering BACHELORSCRIPTIE De kwalificatie van kapitaal na een herfinanciering Naam: Guus Baak Studentnummer: 360356 Begeleider: R.B.N. van Ovost Rotterdam, 17 juli 2014 Inhoudsopgave 1. Inleiding... 3 2. Fraus

Nadere informatie

Onzakelijke lening. Nog steeds niet alles duidelijk. Tilburg University. Masterthesis Fiscale Economie. Door : Hanife Senal

Onzakelijke lening. Nog steeds niet alles duidelijk. Tilburg University. Masterthesis Fiscale Economie. Door : Hanife Senal Tilburg University Onzakelijke lening Nog steeds niet alles duidelijk Masterthesis Fiscale Economie Door : Hanife Senal Studentnummer : 730835 Examencommissie : Drs. F.J. Elsweier Prof. Dr. J.A.G. van

Nadere informatie

Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! CROP.NL

Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! CROP.NL Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! Bovenmatig lenen bij eigen vennootschap wordt ontmoedigd! Algemeen De belastingdienst stelt de laatste jaren steeds

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 696 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het versterken

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 1996 1997 Nr. 52d 24 696 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en

Nadere informatie

Bachelor Thesis Fiscale Economie Tilburg University Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen Departement Fiscale Economie

Bachelor Thesis Fiscale Economie Tilburg University Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen Departement Fiscale Economie Bachelor Thesis Fiscale Economie Tilburg University Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen Departement Fiscale Economie Het nationale artikel 10a Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in internationaal

Nadere informatie

No.W /III 's-gravenhage, 7 september 2015

No.W /III 's-gravenhage, 7 september 2015 ... No.W06.15.0279/III 's-gravenhage, 7 september 2015 Bij Kabinetsmissive van 31 augustus 2015, no.2015001437, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 29 034 Wijziging van enkele belastingwetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 30/08/2016

Datum van inontvangstneming : 30/08/2016 Datum van inontvangstneming : 30/08/2016 Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 15/00194 8 juli 2016 Ingeschreven in het register van bet Hof van Justitie onder nr.. :LQ~...2St ~ Arrest Luxemburg 1

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 696 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het versterken

Nadere informatie

Spoedreparatie in de Fiscale Eenheid Vennootschapsbelasting

Spoedreparatie in de Fiscale Eenheid Vennootschapsbelasting Spoedreparatie in de Fiscale Eenheid Vennootschapsbelasting moeder dochter(s) WHITE PAPER 1 belastingplichtige Bol Adviseurs 29 November 2017 Inhoudsopgave Samenvatting... 3 Spoedreparatie in de Fiscale

Nadere informatie

VALUTAWINSTEN EN RENTEAFTREKBEPERKINGEN DRS. F.J. ELSWEIER EN DR. J. VAN STRIEN 1. 1 Inleiding. 2 Het arrest in een notendop

VALUTAWINSTEN EN RENTEAFTREKBEPERKINGEN DRS. F.J. ELSWEIER EN DR. J. VAN STRIEN 1. 1 Inleiding. 2 Het arrest in een notendop 628 Weekblad fiscaal recht. 6953. 10 mei 2012 VALUTAWINSTEN EN RENTEAFTREKBEPERKINGEN DE GEVOLGEN VAN HR 24 FEBRUARI 2012 DRS. F.J. ELSWEIER EN DR. J. VAN STRIEN 1 1 Inleiding Op 24 februari 2012 heeft

Nadere informatie

Fiscale aspecten van aandelenvennootschappen met een dubbele vestigingsplaats

Fiscale aspecten van aandelenvennootschappen met een dubbele vestigingsplaats Fiscale aspecten van aandelenvennootschappen met een dubbele vestigingsplaats door Dr. M. van Dun 1997 KLUWER - DEVENTER Inhoudsopgave LUST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN XVI 1 INLEIDING 1 2 DE ONTSTAANSGESCHIEDENIS

Nadere informatie

Spoedreparatie fiscale eenheid. Michel Ruijschop

Spoedreparatie fiscale eenheid. Michel Ruijschop Spoedreparatie fiscale eenheid Michel Ruijschop Spoedreparatiemaatregelen Uitgangspunten en vragen Geen temporele beperking (!) Hoe ver gaat het wegdenken? Ook wegdenken als de fiscale eenheid nadelig

Nadere informatie

Fiscale eenheid. Agenda. 4 juni dr. A. (Aad) Rozendal. Verlies verrekening. Entreeproblematiek. Bezitseis. Verlies verrekening.

Fiscale eenheid. Agenda. 4 juni dr. A. (Aad) Rozendal. Verlies verrekening. Entreeproblematiek. Bezitseis. Verlies verrekening. Fiscale eenheid 4 juni 2018 dr. A. (Aad) Rozendal Agenda Entreeproblematiek Verlies verrekening Entreeproblematiek Verlies verrekening Voordelen Resultatensaldering Interne rechtsverhoudingen onzichtbaar

Nadere informatie

Zowel de moedervennootschap als de dochtervennootschap(pen) moet(en) feitelijk in Nederland zijn gevestigd.

Zowel de moedervennootschap als de dochtervennootschap(pen) moet(en) feitelijk in Nederland zijn gevestigd. Onderneemt u vanuit meerdere bv s, dan kan het fiscaal aantrekkelijk zijn om de bv s een fiscale eenheid te laten vormen. Zowel in de vennootschapsbelasting als in de omzetbelasting is een fiscale eenheid

Nadere informatie

PRAKTIJKNOTITIE Reparatiemaatregelen fiscale eenheid Vpb. 1. Inleiding. 2. Waar ging en gaat de discussie over? 2.1. Globale beschrijving

PRAKTIJKNOTITIE Reparatiemaatregelen fiscale eenheid Vpb. 1. Inleiding. 2. Waar ging en gaat de discussie over? 2.1. Globale beschrijving Van: NOAB Adviesgroep-lid Punt & Van de Weerdt Belastingadviseurs Datum: Februari 2018 Onderwerp: 1. Inleiding Het is weer zover. Het Ministerie van Financiën lijdt in Luxemburg bij de Europese rechter

Nadere informatie

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * WELTHGROVE BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 * In zaak C-102/00, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangige

Nadere informatie

Alles onder Controle!

Alles onder Controle! Alles onder Controle! VPB 2010 Het consultatiedocument Maurice de Clercq & Gunther Hoffmann 25 november 2009 Programma Inleiding Groepsrentebox Renteaftrekbeperkingen Laagbelaste beleggingsdeelneming Inleiding

Nadere informatie

\4CA^< CGLS. Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen:

\4CA^< CGLS. Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen: \4CA^< CGLS Edelhoogachtbaar college, 1. Bij brief van I november 2010 heeft B.V., Irechtstreeks beroep in cassatie als bedoeld in artikel 28 AWR ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem (hierna:

Nadere informatie

Kluwer Online Research

Kluwer Online Research Vakblad Financiële Planning Terbeschikkingstelling: een update Kluwer Online Research Auteur: Drs. J.E. van den Berg[1] Tussen november 2011 en mei 2012 zijn enkele belangrijke uitspraken en arresten verschenen

Nadere informatie

Partiële fiscale eenheid in het kader van de toepassing van artikel 10a Wet VPB Huidige Fiscale Eenheid in gevaar?

Partiële fiscale eenheid in het kader van de toepassing van artikel 10a Wet VPB Huidige Fiscale Eenheid in gevaar? Partiële fiscale eenheid in het kader van de toepassing van artikel 10a Wet VPB 1969 Huidige Fiscale Eenheid in gevaar? Auteur: Studierichting: ANR: Studentnummer: Ruud van Rijckevorsel Bsc. Fiscale Economie

Nadere informatie

1 Positie van de DGA binnen het fiscale spectrum

1 Positie van de DGA binnen het fiscale spectrum 1 Positie van de DGA binnen het fiscale spectrum 1.1 Inleiding In het onderhavige en de navolgende vier hoofdstukken staat de DGA binnen de Wet IB 2001 centraal. Gestart wordt met de afbakening van de

Nadere informatie

(A)symmetrie bij de behandeling van valutaresultaten op 10a-schulden?

(A)symmetrie bij de behandeling van valutaresultaten op 10a-schulden? Weekblad voor Fiscaal Recht, (A)symmetrie bij de behandeling van valutaresultaten op 10a-schulden? Klik hier om het document te openen in een browser venster Vindplaats: WFR 2009/1010 Bijgewerkt tot: 01-01-2009

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 1996 1997 Nr. 26c 24 583 (R 1564) Wijziging van de Belastingregeling voor het Koninkrijk in verband met maatregelen met het oog op het tegengaan van misbruik

Nadere informatie

DE VERPLICHTE GROEPSRENTEBOX EN DE BEPERKINGEN VAN DE AFTREK VAN DE RENTE GETOETST AAN TWEE CRITERIA

DE VERPLICHTE GROEPSRENTEBOX EN DE BEPERKINGEN VAN DE AFTREK VAN DE RENTE GETOETST AAN TWEE CRITERIA De verplichte groepsrentebox en de aftrekbeperkingen van de rente getoetst aan twee criteria Gepubliceerd in Weekblad Fiscaal Recht 2009/6822, blz. 960-968 J. Vleggeert, Associate Professor at the Institute

Nadere informatie

138 De Pensioenwereld in 2014

138 De Pensioenwereld in 2014 17 138 De Pensioenwereld in 2014 Beleggingen 139 EU-claims: geen grijs gedraaide plaat Auteurs: Susan Groot Koerkamp en Erwin Nijkeuter In de meeste Europese landen worden of werden buitenlandse pensioenfondsen

Nadere informatie

Interne rente bij de vaste inrichting

Interne rente bij de vaste inrichting 3 Internationaal Belastingrecht en Dividendbelasting Master Internationaal en Europees Belastingrecht Universiteit van Amsterdam Interne rente bij de vaste inrichting Het in aanmerking nemen van interne

Nadere informatie

Voorwoord. Lijst van gebruikte afkortingen HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1

Voorwoord. Lijst van gebruikte afkortingen HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1 INHOUDSOPGAVE Voorwoord V Lijst van gebruikte afkortingen XIII HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1 1.1 Totaalwinst, transfer pricing mismatches en art. 10b Wet VPB 1969 1 1.2 Probleemstelling 3 1.2.1 Aanleiding voor

Nadere informatie

Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! CROP.NL

Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! CROP.NL Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! Belastingdienst gaat bovenmatig lenen bij eigen vennootschap aanpakken. Inleiding De Belastingdienst stelt de laatste

Nadere informatie

Masterscriptie Fiscaal Recht (690902)

Masterscriptie Fiscaal Recht (690902) Masterscriptie Fiscaal Recht (690902) Renteaftrek in de Vennootschapsbelasting Naam: Chantal Claessens Adres: Begoniastraat 36 Postcode en Plaats: 5462 AS VEGHEL Telefoonnummer: 0413-342207 Studentnummer:

Nadere informatie

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen Memo Van prof. Mr. Ch.P.A. Geppaart Onderwerp Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1. Via het hoofd van de afdeling Directe belastingen van het Ministerie van Financiën ontving ik Uw

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 241 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de dividendbelasting 1965 in verband

Nadere informatie

Zaak C-524/04. Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue

Zaak C-524/04. Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue Zaak C-524/04 Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue [verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, om een prejudiciële beslissing]

Nadere informatie

Het dichten van het Bosal-gat door artikel 13l Wet vennootschapsbelasting 1969 of door artikel 10d Wet vennootschapsbelasting 1969.

Het dichten van het Bosal-gat door artikel 13l Wet vennootschapsbelasting 1969 of door artikel 10d Wet vennootschapsbelasting 1969. Het dichten van het Bosal-gat door artikel 13l Wet vennootschapsbelasting 1969 of door artikel 10d Wet vennootschapsbelasting 1969. Naam: L. Horsmeijer Studie: Master Fiscaal Recht, accent directe belastingen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 950 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2014) Nr. 4 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 12 juni 2014 Het

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 26-09-2008 Datum publicatie 16-10-2008 Zaaknummer AWB 08/537 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Wet werken aan winst in Staatsblad

Wet werken aan winst in Staatsblad Wet werken aan winst in Staatsblad De Wet werken aan winst is op 12 december 2006 in het Staatsblad gepubliceerd. Dit betekent dat de meeste wijzigingen ingevolge deze wet op 1 januari 2007 in werking

Nadere informatie

Naar aanleiding van üw brief van 20 november 2018 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van üw brief van 20 november 2018 heb ik de eer het volgende op te merken. t. * * Den Haag, 2 G DÉC. 2018 ) Kenmerk: 2018-0000224190 Motivering van het beroepschrift In cassatie (rolnummer 18/04792) tegen de xz uitspraak van het Gerechtshof Den Haag (het Hof) van 5 oktober 2018,

Nadere informatie

Renteaftrek bij acquisities. Samenvatting

Renteaftrek bij acquisities. Samenvatting Ondernemingsrecht, Renteaftrek bij acquisities Klik hier om het document te openen in een browser venster Vindplaats: Ondernemingsrecht 2014/48 Bijgewerkt tot: 14-03-2014 Auteur: Prof. dr. Q.W.J.C.H. Kok

Nadere informatie

Omzetting van vordering in aandelenkapitaal. regels voor de debiteur

Omzetting van vordering in aandelenkapitaal. regels voor de debiteur Dit artikel uit Vennootschap is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme Omzetting van vordering in aandelenkapitaal debiteur: fiscale regels voor de debiteur Inleiding Het omzetten

Nadere informatie

h._dfi.,6q?/qraandeelhoudejidaanneebeslisseridezeggensghap^heeft-in

h._dfi.,6q?/qraandeelhoudejidaanneebeslisseridezeggensghap^heeft-in Den Haag, "2 AUG 2010 Kenmerk: DGB 2010-4549 Motivering van liet beroepschrift in cassatie (rolnummer 10/02824) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 26 mei 2010, nr. 09/00793, X

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 034 Wijziging van enkele belastingwetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni

Nadere informatie