TURKIJE EN DE NAVO: EEN ONTWRICHT HUWELIJK?

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "TURKIJE EN DE NAVO: EEN ONTWRICHT HUWELIJK?"

Transcriptie

1 TURKIJE EN DE NAVO: EEN ONTWRICHT HUWELIJK? HET TURKSE LIDMAATSCHAP BEKEKEN VANUIT DE THEORIE VAN HET HISTORISCH INSTITUTIONALISME EN DE ACTUELE ONTWIKKELINGEN Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: Felix Ferret Stamnummer: Promotor: Prof. dr. Dries Lesage Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Politieke Wetenschappen afstudeerrichting Internationale Politiek Academiejaar:

2 2

3 Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat. Universiteitsbibliotheek Gent, This page is not available because it contains personal information. Ghent University, Library, 2021.

4 Dankwoord Deze masterproef is het resultaat van een proces dat al meerdere jaren rijpt. Wat begon als een voorbereidende literatuurstudie over het onderwerp in de onderzoekspaper, is nu uitgegroeid tot een volwaardige masterproef. Doorheen dat proces hebben meerdere personen een belangrijke rol gespeeld. In de eerste plaats wens ik mijn promotor, prof. Dr. Dries Lesage, te bedanken. Het was fijn samen te werken met zijn kennis en expertise. Onze ontmoetingen leverden telkens de nodige bagage en motivatie om verder te gaan. Daarnaast wens ik ook mijn familie en vooral mijn moeder te bedanken. Haar betrokkenheid en steun heeft mij geholpen om dit proces (hopelijk) tot een goed einde te brengen. Deze masterproef betekent ook het einde van een boeiende opleiding, die mij op meerdere vlakken heeft verrijkt. 4

5 5

6 Abstract Het doel van deze masterproef bestaat er in de actuele ontwikkelingen omtrent Turkije en zijn relaties met de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en Rusland te verklaren. De centrale probleemstelling wordt ingegeven door recente ontwikkelingen in relatie met het Westen en Rusland, die vragen doen rijzen over de toekomst van Turkije in de trans-atlantische alliantie. Naast verklaringen voor die recente ontwikkelingen, tracht deze masterproef dus ook een inschatting te maken van de mogelijke impact ervan op het Turkse NAVO-lidmaatschap. Allereerst zal in een literatuurstudie de historische inbedding van de thematiek worden blootgelegd. Daarbij gaat de focus vooral uit naar het huidige buitenlands beleid van Turkije en de breuklijnen tussen Turkije en het Westen die zich vandaag manifesteren. Ook de recente evoluties tussen Turkije en Rusland worden besproken. De literatuurstudie wordt afgesloten met overzicht van enkele cruciale kwesties met een potentiële impact. Vervolgens wordt er een algemene bespreking gegeven van de recente ontwikkelingen, waarin verklaringen worden aangereikt voor de houding van Turkije en andere spelers in het bredere verhaal. Tot slot volgt er een theoretische bespreking waarin zal worden nagegaan welke mechanismen ervoor zorgen dat Turkije gebonden blijft aan de NAVO en welke processen aanleiding kunnen geven tot een Turkse exit. Dit onderzoek toont aan dat er het Turkse NAVO-lidmaatschap onder druk komt te staan door recente ontwikkelingen. Er wordt echter ook positie ingenomen dat een Turkse exit niet aan de orde is, gegeven de persistentie van institutioneel lidmaatschap en de onzekerheid over alternatieve scenario s. 6

7 7

8 Inhoudsopgave Abstract... 3 Inhoudsopgave Inleiding en algemene probleemstelling Literatuurstudie Het buitenlands beleid van Turkije Van Sèvres-fobie naar zero problems with neighbours Mr. Zero Problems Post-Davutoğlu Eurazianisme Turkije binnen de NAVO Engagement sinds het einde van de Koude Oorlog Houding als opkomende macht Toekomstige scenario s Het (moeilijke) partnerschap tussen Turkije en de Verenigde Staten Post-Koude Oorlog Irak Convergentie en divergentie De noodzaak van een breder partnerschap Het (groeiend) partnerschap tussen Turkije en Rusland Koude Oorlog tot eind jaren Eind jaren 90 en verder Het energievraagstuk Blijvende elementen van spanning Ontwikkelingen op het terrein sinds De jet-crisis De mislukte couppoging van 15 juli Ballingschap Fethullah Gülen Aankoop van het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem Economische sancties Het conflict in Syrië Bespreking van de recente ontwikkelingen Analyse volgens het historisch institutionalisme Thematische toepasbaarheid

9 4.2. Concepten Padafhankelijkheid & critical junctures Unintended consequences Sequence of events Policy feedback Conceptuele toepassing Punctuated equilibrium Loyaliteit Conclusie Bibliografie

10 1. Inleiding en algemene probleemstelling Sinds 1952 is Turkije, officieel de Turkse Republiek, lid van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, of kortweg de NAVO. Deze toetreding gebeurde in een compleet verschillende setting dan die van vandaag: de Koude Oorlog behoort tot het verleden en de relaties tussen Turkije en zijn NAVObondgenoten hebben sinds 1990 een hele evolutie doorgemaakt. Geostrategisch heeft Turkije een bijzonder belangrijke ligging: het land verbindt het Westen met het Midden-Oosten en Eurazië), en binnen de NAVO is Turkije de op één na grootste netto-bijdrager. Turkije is met andere woorden van vitaal belang voor de Westerse verdedigingsalliantie. De actualiteit omtrent Turkije en zijn westerse partners doet echter veel vragen rijzen. De relaties tussen Turkije en zijn partners binnen de NAVO lijken vandaag gekenmerkt door spanningen of elementen die de samenwerking zeker niet vanzelfsprekend maken. Het hedendaagse Turkije blijkt steeds vaker op ramkoers te liggen met zijn westerse bondgenoten en schijnt af te drijven van de liberaal-democratische waarden, een van de leidende principes binnen de NAVO. Een symbolisch en illustratief voorval hierbij deed zich voor op 17 november Toen trok Turkije zijn troepen terug uit een NAVO-oefening in Noorwegen. De reden: de naam van de Turkse president Recep Tayyip Erdoğan en een afbeelding van Mustafa Kemal Atatürk, stichter van de moderne Turkse Republiek in 1923, waren te zien op een enemy chart die gebruikt werd tijdens de oefeningen. Dit werd bevestigd door de NAVO secretaris-generaal Jens Stoltenberg, die zich verontschuldigde namens de NAVO. Ook de mislukte couppoging van 15 juli 2016, waarbij het leger een poging ondernam om Erdoğan van de macht te verdrijven, liet zijn sporen na en zette de relaties tussen Turkije en zijn NAVO-partners onder druk. In de nasleep van de poging tot staatsgreep werd een groot deel van de militaire toplaag gezuiverd van dissidente elementen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, verantwoordelijk werden gehouden wegens vermeende banden met de Gülen-beweging, de groepering die verdacht wordt achter de couppoging te zitten. Onder hen vele NAVO-officieren, die nota bene hun opleiding kregen in de Verenigde Staten. Veel van die officieren werden genoodzaakt om te vluchten en vroegen politiek asiel aan in andere NAVO-landen, waaronder ook België. Een ander element dat voor spanning zorgt, was de steun die de Verenigde Staten (tot voor kort) verleent aan de YPG, de gewapende arm van de Koerdische groepering PYD in Syrië. Daar deed de YPG dienst als onderaannemer van de Verenigde Staten in de strijd tegen Islamitische Staat. Dat stuitte op ongenoegen van Turkije, dat de Verenigde Staten verwijt indirect steun te verlenen aan de terreur van de PKK. De PYD/YPG heeft (bewezen) banden met de PKK, de Koerdische Arbeiderspartij in Turkije, die internationaal als terreurbeweging gezien wordt en verantwoordelijk is voor duizenden doden op 10

11 Turks grondgebied. De situatie mondde uiteindelijk uit in een rondje zwartepieten tussen Turkije en de Verenigde Staten, waarbij de ene de andere ervan beschuldigde steun te verlenen aan terreurorganisaties in Syrië. Dat alles speelt zich af in een context waar Turkije er dezer dagen schijnbaar goeie relaties op na houdt met Rusland, wat niet evident is, gegeven de internationale context en de gedeelde geschiedenis. Volgens de NAVO vormt Rusland een pertinente bedreiging voor de collectieve veiligheid van het Westen. Bovendien zaten de onderlinge relaties tussen Rusland en Turkije enkele jaren geleden nog op een dieptepunt. Op 24 november 2015 haalde de Turkse luchtmacht een Russisch gevechtsvliegtuig neer nabij de Syrische grens, omdat het Turkse luchtruim geschonden zou zijn geweest. Het incident zorgde voor een zware crisis tussen beide landen. De Russische president Vladimir Poetin omschreef het voorval als een verraderlijke messteek in de rug door Turkije. Rusland reageerde en stelde zware economische sancties in tegen Turkije, die de Turkse economie schade toebrachten. In juni 2016 heeft president Erdoğan zich via een brief aan Moskou formeel geëxcuseerd hiervoor. Hij hoopte dat beide landen het incident achter zich konden laten en de banden terug aangehaald konden worden. Op zo n twee jaar tijd zijn de bilaterale relaties tussen Turkije en Rusland geëvolueerd van een dieptepunt naar een ongezien hoogtepunt, waarbij men nauw samenwerkt. In de context van de Syrische burgeroorlog houden beide landen er nauwe contacten op na. Samen met Iran houden ze in Astana (Kazachstan) vredesgesprekken omtrent een politieke oplossing voor het conflict. Dit gebeurde initieel buiten de Verenigde Staten om, de belangrijkste NAVO-partner van Turkije en een cruciale actor met belangen in Syrië. Ook op economisch en militair vlak vinden Turkije en Rusland elkaar. In de energiesector is men een partner, en eind 2017 kondigde Turkije de aankoop van Russische S-400 luchtverdedigingssystemen ter waarde van 2,5 miljard dollar aan. De aankoop van militair materieel bij een land dat door de NAVO als bedreiging wordt gezien, is ongezien voor een NAVO-lid. Bovendien valt dergelijk systeem niet te integreren in de militaire architectuur van de NAVO. Officials waarschuwden Turkije ervoor dat de aankoop gevolgen kan hebben. Het voorgaande vormt slechts een bloemlezing van enkele actuele ontwikkelingen die zonder meer de wenkbrauwen doen fronsen. Het zijn die elementen die de centrale probleemstelling omtrent het thema ingeven en aanleiding geven voor de centrale onderzoeksvraag van deze masterproef, namelijk: Hoe vallen de recente ontwikkelingen omtrent Turkije in relatie tot zijn NAVO-partners en Rusland te verklaren, en wat is de mogelijke weerslag daarvan op het engagement van Turkije binnen de NAVO? 11

12 De centrale onderzoeksvraag van de masterproef is dus tweeledig van aard. Voor het onderzoek wordt elk deel onderverdeeld in deelvragen, die elk verband houden met een deel van de centrale onderzoeksvraag. Wat betreft het eerste deel van de onderzoeksvraag, dat handelt over de recente ontwikkelingen, worden twee deelvragen onderscheiden. Ten eerste: hoe fundamenteel zijn de huidige spanningen? Ten tweede: wat zijn de verklaringen voor de toenadering tussen Turkije en Rusland, die vanaf juni 2016 was vast te stellen? Voor het tweede deel, dat handelt over de mogelijke effecten op het Turkse NAVO-lidmaatschap, onderscheiden volgende drie deelvragen zich. Ten eerste: hoe sterk zit Turkije verankerd in het westerse kamp? Ten tweede: ziet Turkije zijn fundamentele veiligheidsbelangen in het westerse kamp? En tot slot, als mogelijk toekomstig scenario: wat als Turkije gedwongen wordt om te kiezen tussen de NAVO en Rusland? Die onderzoeksvragen moeten de centrale probleemstelling van antwoord voorzien. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden, is een zekere kennis van feiten en een theoretische basis vereist. Daarom zal er eerst een literatuurstudie worden gemaakt volgens de afbakening van de thematiek (cf. infra). Hiervoor zullen vooral secundaire bronnen gehanteerd worden, maar ook primaire bronnen zoals statements van officials en publicaties zoals strategische concepten. Die literatuurstudie zal vooral van belang zijn om een redenering op te bouwen rondom het eerste deel van de centrale onderzoeksvraag, want de actuele ontwikkelingen kennen een historische inbedding, met breuklijnen die moeten worden blootgelegd. Hiervoor zullen ook verscheidene mediabronnen de nodige input leveren, gegeven het feit dat het om recente ontwikkelingen gaat waarover vaak nog geen wetenschappelijke literatuur bestaat. Er zal voornamelijk gefocust worden op het buitenlands beleid van Turkije en de totstandkoming ervan, het partnerschap tussen de Verenigde Staten en Turkije, en de relatie tussen Turkije en Rusland. De masterproef zal ook een theoretisch kader voorzien, dat ons vooral in staat moet stellen om te redeneren rondom het tweede deel van de centrale onderzoeksvraag. Dat deel draait rond de mogelijke evoluties van het partnerschap tussen Turkije en de NAVO. Om dat facet de kaderen, zal het Turkse lidmaatschap besproken worden aan de hand van de theorie van het historisch institutionalisme. Die theorie moet een dieper inzicht verschaffen in de manier waarop een institutie het gedrag van staten gaat sturen. Volgens de theorie van het historisch institutionalisme laten instituties zich niet enkel gelden op een rationale manier, maar overstijgt het lidmaatschap het louter strategische. Het gedrag van actoren wordt ook bepaald door een set van morele waarden binnen een institutie. Een actor is met andere woorden op meerdere manieren gebonden aan een institutie. Na het voeren van de literatuurstudie en de theoretische omkadering van het Turkse NAVO-lidmaatschap, zal de nodige bagage aanwezig zijn om te reflecteren over de centrale probleemstelling. 12

13 Om de beheersbaarheid en bevattelijkheid van de thematiek te waarborgen, zal de masterproef ook een zekere afbakening hanteren. Die afbakening situeert zich ten eerste in het tijdsbestek waarop gefocust wordt. De masterproef legt de klemtoon op recente ontwikkelingen. Daaronder worden de gebeurtenissen op het terrein sinds 2015 verstaan. Die ontwikkelingen kennen uiteraard een historische inbedding, die dan ook zal worden uitgelicht. Daarvoor zal de aandacht vooral uitgaan naar de algemene evolutie die het buitenlands beleid van Turkije de afgelopen vijftien jaar onderging onder het premier- en presidentschap van Recep Tayyip Erdoğan, en de cruciale sleutelmomenten daarin. De actoren die in het verhaal meespelen, vormen een tweede afbakening van het onderwerp. Twee betrokken actoren komen naar voor: de Verenigde Staten en Rusland. Wanneer er over merkwaardige ontwikkelingen gesproken wordt, dan betreft het interacties tussen Turkije en deze spelers. De opbouw van de masterproef zal in het teken staan van de methodologische keuzes die hierboven werden beschreven. Het eerste deel van de masterproef zal bestaan uit de literatuurstudie, die de nadruk zal leggen op de historische inbedding van de besproken thematiek. Vervolgens worden de recente ontwikkelingen besproken en verklaard. Hierbij wordt vooral aandacht besteed aan het bredere verhaal waarin alles plaatsvindt. Het derde deel bevat vervolgens een theoretische bespreking van het Turkse NAVO-lidmaatschap volgens de theorie van het historisch institutionalisme. Tot slot zal er een conclusie geformuleerd worden. De belangrijkste krachtlijnen worden er samengevat door de deelvragen, en uiteindelijk ook de centrale onderzoeksvraag, van antwoord te voorzien. Daarbij zal er teruggekoppeld worden naar de literatuurstudie en de theoretische bespreking. 13

14 2. Literatuurstudie 2.1. Het buitenlands beleid van Turkije Van Sèvres-fobie Een deel van de bestaande literatuur die verband houdt met het onderwerp van deze masterproef besteedt aandacht aan de basiskenmerken van het Turkse buitenlands beleid. Zo stelt Kirişci (2006) dat het buitenlands beleid lang werd gekenmerkt door de zogeheten Sèvres-fobie; de overtuiging dat de buitenwereld samenspant om Turkije intern te verzwakken, om het land vervolgens te gaan opdelen (zoals bij het Verdrag van Sèvres in 1920). Dit is met andere woorden een visie die sterk gegrondvest is in een perspectief van realpolitik. Dit wordt onder meer bevestigd door Lesage (2016), die stelt dat het beleid introvert was en geobsedeerd door spanningen met nabije buren. Het Turkse veiligheidsbeleid was gestoeld op de dreigingen uit de Sovjet-Unie, Griekenland, Irak en Syrië. Daarnaast benadrukt Kirişci (2006) eveneens dat die zogenaamde Sèvres-fobie voor de Turkse elite ook een middel was om de publieke opinie te bespelen, een alibi dat militaire expansie rechtvaardigde. Het kemalistische ancien régime was met andere woorden volledig doordrenkt met dit denken in termen van realpolitik en argwaan. Dat ging gepaard met een zeer inschikkelijke houding jegens de Verenigde Staten (Lesage, 2016), met onder meer een sterke militaire samenwerking als sluitstuk. Vanaf 1990 kwam er echter een grote ommekeer. Met de teloorgang van de Sovjet-Unie en het einde van de bipolaire wereldorde, ging Turkije een nieuwe periode in qua veiligheidsbeleid. Kirişci (2006) identificeert dit als het moment waarop het buitenlands beleid van Turkije een meer veelzijdige invulling kreeg, weg van de focus op de dreiging vanuit de Sovjet-Unie. Ook Oğuzlu (2013) stelt dat het einde van de Koude Oorlog voor een radicale shift zorgde in de definitie van de identiteit (meer uitgesproken niet-westers/europees) en veiligheidsbelangen van Turkije. Pertinente veiligheidskwesties stonden nog steeds op de agenda, zoals Griekenland. Daarbij kwam nu ook de groeiende dreiging uit naburige landen uit Midden-Oosten en de Perzische Golf, én ook de Koerdische Arbeiderspartij (PKK), die vanaf jaren 90 steeds driester te werk ging. Deze veelzijdigheid aan bedreigingen ging gepaard met een toenemende expansie inzake bewapening; sindsdien hoorde Turkije binnen de NAVO tot de landen die het meeste bijdroegen in verhouding tot hun bruto nationaal product. Hierbij maakt de auteur toch de kritische opmerking dat Turkije vanaf het einde van de Koude Oorlog een meer kritische houding aannam jegens de NAVO: de NAVO bleef een belangrijke hoeksteen in het Turkse veiligheidsbeleid, maar het engagement was niet meer hetzelfde als tijdens de Koude Oorlog (toen Turkije volgens Stein (2014) een zeer inschikkelijke houding aannam binnen de NAVO en tegenover de VS). Hierover later meer. 14

15 Naast deze kwesties van high politics identificeert men ook een andere dimensie van het Turkse buitenlands beleid, die vanaf de jaren 90, onder het presidentschap van Turgut Özal, vorm kreeg. Het gaat hier om een dimensie die focust op samenwerking en dialoog. Het ging hier voornamelijk over kwesties die als low politics bestempeld kunnen worden, maar ook voor kwesties van hoog politiek belang ging de Turkse diplomatie zich constructief gaan engageren in multilaterale fora. Op die manier poogde het land een actieve, stabiliserende rol te spelen in zijn naburige regio. Dit beleid werd door de volgende Turkse regeringen verder bestendigd, onder andere door de AKP-regeringen begin jaren naar zero problems with neighbours Onder de slogan zero problems with neigbours trachtten de AKP-regeringen vanaf 2002 de relaties met de buurlanden te verbeteren (Stein, 2014; Lesage 2016). Deze nieuwe fase van het Turks buitenlands beleid ging dus gepaard met een verzwakking van de Sèvres-fobie. Tijdens de eerste jaren onder het bewind van de AKP werd Turkije meer en meer geïntegreerd in de internationale liberale orde, en werd het land internationaal geprezen als gidsland voor de moslimwereld (Kirişci, 2018). De breuklijnen met het Westen verdwenen op de achtergrond, en Turkije begon naast de strategische belangen ook duidelijk liberale waarden te delen met het Westen. Kirişci (2006) illustreert de nieuwe weg die Turkije was ingeslagen onder de AKP met een voorbeeld. Eind mei 2005 kwam het tot een crisis tussen Turkije en Rusland wanneer de Russische overheid een embargo instelde op de import van onder meer fruit en groenten uit Turkije. De rol die Recep Tayyip Erdoğan (toen Eerste Minister) hier speelde is opmerkelijk en ongezien te noemen stelt de auteur. Hij sprak geen harde taal tegen Rusland, maar sloeg een verzoenende toon aan in een duidelijk bilateraal conflict en beloofde de directe dialoog aan te gaan met de Russische president Vladimir Poetin. Erdoğan stelde hierbij expliciet dat hij vriendschappen wilde sluiten voor Turkije, in plaats van vijanden te maken (Radikal aangehaald in: Kirişci, 2006, p.41). Volgens de auteur was die toon ongebruikelijk en gold het als een duidelijk voorbeeld van het nieuwe buitenlands beleid van Turkije. In het verleden zou de kwestie niet de aandacht krijgen van de Eerste Minister. Indien dit toch het geval zou zijn, dan zou de kwestie al rap resulteren in een blame game, waarbij een harde toon om populistische redenen politiek gewin zou kunnen opleveren. Zelf identificeert Kirişci (2006) drie centrale kenmerken van het buitenlands beleid van Turkije onder de AKP. Ten eerste is het beleid proactief van aard, met een bereidheid om risico s te nemen. Waar het traditionele buitenlands beleid eerder gericht was op een status quo en omzichtigheid, is het buitenlans beleid er sinds 2002 sterk op gericht om spanningen in de regio aan te kaarten en het 15

16 initiatief te nemen om deze op te lossen. Een voorbeeld hiervan is de Turkse steun aan het plan van VN-secretaris-generaal Kofi Annan om Cyprus te herenigen (Lesage, 2016). Een tweede kenmerk van het buitenlands beleid onder de AKP bestaat er in actief de banden met buurlanden aan te halen en ze te verbeteren. Nauwere culturele, economische en sociale relaties vormden hier onderdelen van. Zo stelt Lesage (2016) dat onder de AKP, Turkije de hand uitstak naar onder meer Armenië en Syrië. Erdoğan, Bashar al-assad en andere partners in de regio onderhielden goede relaties sinds Turkije een nieuwe koers was ingeslagen wat betreft zijn buitenland beleid. Dat is dan ook waar het beleid van zero problems with neighbours op gericht was (cf. infra). Het derde en volgens Kirişci (2006) het meest zichtbare aspect van het nieuwe buitenlands beleid van Turkije is de manier waarop de beleidsmakers de arena van de internationale politiek zien. Het traditionele buitenlands beleid ten tijde van het kemalistische regime benaderde de internationale politiek als een zero-sum game; een partij die wint en een partij die verliest was een onvermijdelijke uitkomst. De Sèvres-fobie die Kirişci (2006) aanhaalde is hier een voorbeeld van. De auteur merkt echter op dat er wel ruimte was voor win-win situaties, maar dit was enkel inzake kwesties van minder politiek belang. Onder de AKP ging men er wel meer van uit dat win-win situaties absoluut mogelijk zijn op het niveau van high politics. Omstreeks 2013 werd er volgens Kirişci (2018) een definitief en fundamenteel keerpunt bereikt in de goede verstandhouding tussen Turkije en het Westen. De hardhandig neergeslagen protesten in het Gezipark en op het Taksimplein, gericht tegen het groeiende autoritaire bewind van premier Erdoğan, worden door de auteur gezien als het symbool van het groeiend autoritarisme in Turkije en de breuk tussen Turkije en het Westen. Erdoğan trok de macht steviger naar zich toe. De Koerdische kwestie kwam op een gewelddadige manier terug en ook de radicaalislamitische terreur van Islamitische Staat bedreigden de Turkse veiligheidsbelangen. De noodtoestand die in juli 2016 werd uitgeroepen na de mislukte couppoging riep nog meer vragen op over de repressie, vrijheid van pers en meningsuiting, de rechtsstaat en de scheiding der machten. De westerse perceptie van Turkije is sinds 2013 dus grondig gewijzigd. Mr. Zero Problems Het buitenlands beleid onder de AKP werd voornamelijk ingegeven door Ahmet Davutoğlu (Stein, 2014). Hij was de hoofdadviseur inzake buitenlandse betrekkingen toen Erdoğan Eerste Minister was ( ), in de periode was hij minister van Buitenlandse Zaken en tussen was hij premier. Hij was het die in 2003 voor het eerst kwam aanzetten met de slogan zero problems with neigbours (Hounshell, 2010). Als voornaamste architect van het buitenlands beleid van Turkije 16

17 onder de AKP identificeert hij drie methodologische en vijf operationele principes die achter de internationale diplomatie van Turkije zitten (Stein, 2014; Davutoğlu, 2010; Davutoğlu, 2012). Een eerste methodologisch principe is een visionaire benadering van buitenlandse kwesties in plaats van de focus op bestaande crisissen. Die laatste benadering domineerde immers tot het einde van de Koude Oorlog (cf. supra). Davutoğlu haalt hierbij enkele voorbeelden aan waarbij Turkije diplomatiek efficiënt en visionair te werk ging. Er was het Turkse beleid richting Libanon, de pogingen die ondernomen werden om te bemiddelen tussen Syrië en Israël teneinde verzoening met de Palestijnen te bereiken, de constructieve betrokkenheid inzake Iran en zijn nucleaire aspiraties, etc. Een Turks buitenlands beleid, gebaseerd op een consistent en systematisch kader vormt een tweede methodologisch principe. Dat houdt in dat het buitenlands beleid van Turkije in het Midden-Oosten niet in tegenspraak mag zijn met de benadering in Centraal-Azië. Hierbij komt dat Turkije actief de banden aanhaalt met landen in de regio. Hierin zit een parallel met één van de principes die Kirişci (2006) onderscheidde: Turkije streeft goeie banden na met zijn buurlanden, ondersteund via culturele, economische en sociale relaties. Een derde en laatste principe zit volgens Davutoğlu in het nieuwe discours en de nieuwe diplomatieke stijl die Turkije aannam. Concreet houdt dit in dat Turkije geen dreigementen uit naar zijn buren, ondanks dat Turkije militair zeer sterk staat. Het resulteerde volgens hem in de verspreiding van de soft power van Turkije in de nabije regio, waarbij vooral de civiel-economische macht van Turkije centraal staat. Davutoğlu (2010) onderscheidt ook nog vijf operationele principes die het buitenlands beleid van Turkije mee richting geven in de praktijk. Ten eerste probeert het land een balans na te streven tussen veiligheid en democratie. Men wil in staat zijn de veiligheid van het land te waarborgen zonder te raken aan de burgerlijke vrijheden. Daarom dat Turkije sinds 2002 burgerlijke vrijheden heeft gepromoot zonder dat deze de veiligheid ondermijnden. Er zijn bijvoorbeeld veel hervormingen doorgevoerd die de Koerdische identiteit een grotere erkenning gaven, gepaard met investeringen in de regio in het zuidoosten van het land. De roep om vergaande bestuurlijke autonomie voor de Koerden is echter nog niet ingewilligd (Lesage, 2016). Een tweede principe is de implementatie van de zero problems with neighbours slogan in de praktijk. Sinds begin 2000 heeft Turkije volgens Davutoğlu hier al grote stappen gezet. Er wordt meer samengewerkt met de buurlanden en de economische interdependentie is toegenomen. Ook Kirişci (2006) benadrukte dat principe als centrale pijler van het buitenlands beleid van Turkije sinds Zo heeft Turkije in 2009 High Level Strategic Council meetings opgezet met Irak, Syrië, Griekenland en 17

18 Rusland. Op die manier moet de samenwerking met landen in de regio gemaximaliseerd worden, stelt Davutoğlu. Een proactieve en preventieve vredesdiplomatie is een derde principe. Dit betekent dat de Turkse diplomatie maatregelen moet nemen vóór dat een crisis zich voordoet en kan escaleren. Als voorbeeld hierbij haalt Davutoğlu de Turkse inspanning aan om de sjiitische & soennitische bevolking in Irak te verzoenen, de bemiddelende rol die het land speelde tussen Israël en Syrië, etc. Hij benadrukt hierbij dat Turkije deze rol vrijwillig opnam in het kader van de vredesdiplomatie, zonder dat deze rol van buitenaf werd opgelegd. Hier kan een parallel vastgesteld worden met het eerste kenmerk dat Kirişi (2006) identificeerde, namelijk dat de Turkse diplomatie er actief op gericht is om spanningen in de regio aan te kaarten en initiatief neemt om deze op te lossen. Dit houdt een bereidheid in om risico s te nemen. Het vierde operationele aspect dat Davutoğlu aanhaalt raakt aan de kern van deze masterpoef: het buitenlands beleid van Turkije moet veelzijdig blijven. De relaties die Turkije aangaat met andere landen dienen complementair te zijn, niet in competitie met elkaar. Zo ziet Davutoğlu het goede nabuurschapsbeleid met Rusland consistent met het NAVO-lidmaatschap, net omdat deze verbanden complementair zijn. De sterke historische banden met de Verenigde Staten rivaliseren dus evenmin met Rusland. Het is nog maar de vraag of de relaties tussen Turkije en Rusland vandaag niet zorgen voor een meer competitief karakter tussen Turkije en het Westen. Andersom geldt deze bemerking eveneens. Vanuit hedendaags perspectief kunnen dus vraagtekens geplaatst worden bij dit aspect dat Davutoğlu formuleerde in Tot slot oppert Davutoğlu dat Turkije een meer actieve rol moet gaan spelen in de internationale politiek door ten volle te participeren in internationale fora zoals de NAVO, maar ook de G-20, de Afrikaanse Unie en de Arabische Liga. Davutoğlu refereert hiernaar met de term rhythmic diplomacy. De eerste grote test voor het nieuw geformuleerde buitenlands beleid van de AKP kwam er met de Irakoorlog in Men was bezorgd om het imago van Turkije in de moslimwereld, en ook binnen de AKP ontstond er onenigheid over de rol die Turkije moest opnemen (cf. infra Irak 2003 ). De principes die Davutoğlu formuleerde, kwamen in de praktijk ook tot uiting in de vorm van symbolische staatsbezoek aan Poetin en Assad in Turkije steunde pogingen tot democratisering in het Midden-Oosten en wilde een voorbeeld zijn voor landen in de regio (Kirişci, 2018). De ambities die Davutoğlu koesterde werden al snel ingehaald door de realiteit van de Syrische burgeroorlog (Kirişci, 2018). Turkije was er lang op uit om regime change te bewerkstelligen in Syrië, en daarin een leidende rol te spelen. Men probeerde president Assad tevergeefs hervormingen te 18

19 laten doorvoeren, en Turkije raakte geïsoleerd op het regionale toneel. Onder impuls van Erdoğan verleende Turkije openlijk zijn steun aan de Syrische oppositie, in lijn met de meeste westerse mogendheden met de Verenigde Staten op kop. De beoogde regime change kwam er echter niet, en het conflict ontaarde in een burgeroorlog waar meerdere actoren, statelijk en niet-statelijk, steeds verder in werden meegezogen, waaronder Turkije. In de strijd tegen Assad begon het steun te verlenen aan radicaal-jihadistische rebellengroepering, wat tot veel kritiek leidde. Onder Davutoğlu werd Turkije alsmaar dieper gezogen in het debacle in Syrië, stelt Kirişci (2018) scherp. Zeker wanneer Rusland en Iran ten tonele verschijnen, en de toenmalige Obama-administratie haar rode lijnen niet waarmaakte in Syrië. Daarbovenop kwam ook nog eens dat Turkije getroffen werd door de terreur van Islamitische Staat. Het plan van Davutoğlu om op een pijnloze manier regime change te bewerkstelligen in de regio had dus spectaculair gevraagd, wat hem duur kwam te staan. Zijn falend beleid kreeg de laconieke stempel zero problems without neighbours. Turkije verloor meer en meer van zijn soft power in de regio en raakte geïsoleerd. De relaties met het Westen en met de bondgenoten van Assad, Rusland en Iran, kwamen onder druk te staan. Ook de groeiende instroom van Syrische vluchtelingen en aanslagen van Islamitische Staat en de PKK, een spill over effect van de Syrische chaos, stelden Turkije voor een groot probleem. Het beleid dat Davutoğlu voor ogen had, had gefaald en Turkije betaalde zijn betrokkenheid in Syrië politiek en economisch cash. Davutoğlu kreeg de kritiek te ideologisch gedreven te zijn, in plaats van realistisch en pragmatisch, maar bleef zijn koers wel aanhouden. In 2014 werd hij eerste minister. Turkije ging de rebellengroepen in het noorden van Syrië actiever steun, met steun van Qatar en Saoedi-Arabië. Vanaf 2015 ging men ook actief Islamitische Staat bestrijden langs de Turkse zuidgrens en startte men een offensief tegen de Koerdische YPG die westwaarts begon op te rukken. Die demarches, samen met de Golfstaten, om gebieden onder controle te krijgen rondom Aleppo, zouden de trigger geweest zijn voor Rusland om vanaf 2015 militair te interveniëren in Syrië. Het was de voorbode van het op een lager pitje zetten van de relaties tussen Turkije en Rusland, met het neerhalen van een Russisch gevechtsvliegtuig door Turkije nabij zijn grens met Syrië als dieptepunt. Post-Davutoğlu Het debacle in Syrië zou volgens Kirişci (2018) bijgedragen hebben aan het aftreden van Davutoğlu in Zijn opvolger, Binali Yıldırım, volgde een meer pragmatische koers. Turkije moest meer vrienden gaan maken, en minder vijanden. Er werden openingen richting Rusland gemaakt. Het luidde het begin in van de toenadering die vast te stellen was tussen Turkije en Rusland, in de personen van Recep Tayyip Erdoğan en Vladimir Poetin. In Syrië werd de beoogde regime change minder prioritair en begon Turkije zich meer te distantiëren van de radicaalislamitische groeperingen die streden tegen Assad. Op 19

20 die meer pragmatische houding, en hoe die zich manifesteerde op het Syrische terrein, wordt dieper ingegaan in een volgend hoofdstuk. De auteur merkt wel op dat het pragmatisme werd afgewisseld met de populistische en ideologische afwegingen van president Erdoğan. Daardoor bleven ook de relaties met het Westen gespannen; president Erdoğan bleef het Westen de schuld geven voor de chaos in de regio en de steun voor de PYD/YPG in Syrië was een doorn in het oog. Die populistische en ideologische retoriek dreigen de pragmatische koers te fnuiken, stelt Kirişci (2018). De geregeld harde uithalen naar het Westen, en de Verenigde Staten in het bijzonder, zaaien volgens hem twijfel over de mogelijke oriëntatie van Turkije op lange termijn. Om de zo veel tijd trekt president Erdoğan ook de kaart van de hypothetische toetreding tot de Shanghai Cooperation Organization (SCO), als uiting van de Turkse frustratie over andere multilaterale fora. Binnen de SCO is Turkije momenteel het enige NAVO-land dat dienst doet als dialoogpartner, en Turkije is bereid om de banden verder te versterken. Lidmaatschap van de SCO zou aanlokkelijk zijn voor Turkije, aangezien de leden, waaronder Rusland en China, minder struikelen over democratische en mensenrechtenkwesties. Die kwesties vormen volgens de auteur een breuklijn tussen Turkije en het Westen, want de liberale normen & waarden vormen immers een van de fundamenten van de NAVO. Dat alles draagt bij aan het onvoorspelbare imago van Turkije in de westerse wereld, ondanks de economische, militaire en politieke banden die Turkije deelt met het Westen. Het mag dan wel onduidelijk zijn hoe een eventueel lidmaatschap van de Shanghai Cooperation Organization compatibel zou kunnen zijn met het lidmaatschap van de NAVO, toch gedijen dergelijke hypothetische scenario s meer en meer sinds Bovendien gedijt de Rusland-lobby goed in Turkije na de mislukte couppoging van 2016, en kreeg het idee om de banden met de Europese Unie en de NAVO te verbreken meer en meer voet aan grond in het debat. Toch blijft merendeel van de publieke opinie in Turkije voorstander van het NAVO-lidmaatschap (Kirişci, 2018). Eurazianisme Wat betreft het buitenlands beleid sinds het einde van de Koude Oorlog, merkt Aktürk (2015) op dat een nieuwe stroming in de jaren 90 aan zichtbaarheid en populariteit won. Het gaat hier om de zogeheten eurazianisten, een intellectuele stroming (naast Islamisme, Turkisme en occidentalisme) die Rusland als de belangrijkste bondgenoot van Turkije ziet en ingang vond binnen het leger, de politiek en de intellectuele elite. Zo staan onder meer Tuncer Kılınç (voormalig secretaris-generaal van de Turkse Nationale Veiligheidsraad), Suat Ilhan (voormalig generaal binnen het Turkse leger), Şener Eruygur (voormalig hoofd van de Turkse politiediensten), Doğu Perinçek (voorzitter van de 20

21 Arbeiderspartij), maar ook Mümtaz Soysal en Şükrü Sina Gürel (voormalige ministers van buitenlandse zaken) bekend als eurazianisten. Ook zowat alle huidige oppositiepartijen hebben eurazianisten in hun rangen (Aktürk, 2015). Volgens diezelfde auteur is de opkomst van deze stroming een gevolg van meerdere evoluties. Het zou onder meer een reactie zijn van kemalistische en nationalistische elites tegen de opkomst van het islamisme, dat het kemalistische establishment uitdaagde. Daarnaast kadert het eurazianisme in een klimaat van groeiende antiwesterse sentimenten sinds de jaren Deze sentimenten gaven het islamisme als alternatief identiteitsproject wind in de zeilen. Het eurazianisme wilde deze antiwesterse sentimenten dan ook capteren om een andere geopolitieke en seculiere koers te varen, tegen het islamisme in. Men sprak openlijk zijn steun uit voor de postmoderne coup van 1997, waarbij premier Erbakan aftrad na een memorandum/ultimatum van het leger en zijn Refah Partisi verboden werd. Eurazianistische & kemalistische krachten binnen het leger waren spilfiguren hierbij. Ook de onvrede die was ontstaan bij de militaire en politieke elite over de westerse koers die werd gevaren, onder andere gericht op toetreding tot de EU, voedde de euraziatische stroming (Aktürk, 2015). Wanneer de islamitische AKP in 2003 aan de macht kwam gingen de eurazianisten ver in hun kritiek op de regering en riep men op tot massaprotesten. De islamitische krachten (nu aan de macht) sloegen terug met de Ergenekon en Balyoz processen. Prominente eurazianisten, zoals Doğu Perinçek, en krachten binnen het leger (met generaal Çetin Doğan op kop) werden ervan beschuldigd plannen te beramen om de nieuwe democratisch verkozen islamitische regering omver te werpen. Zo zou er een directe link zijn tussen de eurazianisten en het militaire apparaat in Turkije. Rodrik (2011, 2014) merkt hierbij op dat dit schijnprocessen waren. Ze waren bedoeld om de macht van de AKP, die kersvers aan de macht was gekomen, en Fethullah Gülen, islamitisch prediker met een netwerk in Turkse bestuurslagen én bondgenoot van Erdoğan, te consolideren en definitief te breken met de ondemocratische rol van het leger in de staat. Hij staaft aan de hand van het dubieuze bewijsmateriaal: het tekstdocument waarin het plan voor de coup beschreven staat stond vol vreemde anachronismen. Bovendien waren het Erdoğan en zijn entourage zelf die bevestigden dat de processen bedoeld waren om af te rekenen met het leger. Erdoğan leek deze allegaties met weinig woorden zelf te bevestigen. Dat gebeurde na de split tussen Erdoğan en Gülen. Lang vormden ze een alliantie tegen de militaire en seculiere elites. Erdoğan maakte handig gebruik van Gülen en zijn netwerk, dat infiltreerde in het staats- en militaire apparaat, om zijn eigen macht te bestendigen (Jenkins, 2009). Eens de gemeenschappelijke vijand verslagen was, belandden beide in een pure en ruwe machtsstrijd om de controle over het staatsapparaat eens en voor altijd te verwerven (Rodrik, 2014). Toch stelt Aktürk (2015) dat deze euraziatische stroming nog 21

22 steeds latent aanwezig zou zijn en een stempel heeft nagelaten op de geopolitieke identiteit van Turkije. Ook het partnerschap met de Verenigde Staten is onderhevig aan de opkomst van het eurazianisme. De Verenigde Staten moeten vandaag omgaan met wijzigende politieke elites en sociale krachten binnen Turkije nu de positie van het Kemalistische establishment verzwakt is. Kirişci (2018) ziet het eurazianisme als een breuklijn tussen Turkije en het Westen, die tussen Turkije en de NAVO kan komen te staan. Volgens de auteur laat de strekking nu al haar stempel na op het buitenlands beleid van president Erdoğan; meer bepaald de nadruk op autoritarisme en islamisme Turkije binnen de NAVO Engagement sinds het einde van de Koude Oorlog Volgens Oğuzlu (2013) ging het einde van de Koude Oorlog gepaard met wijzigende Turkse identiteitsen veiligheidspercepties, ten gevolge van meerdere dynamieken. Ten eerste is de macht (in termen van hard en soft power) van Turkije de laatste decennia sterk toegenomen. Er werd in dit literatuuroverzicht reeds aangehaald dat dit gepaard ging met toenadering tot landen in de regio die niet in het Westerse kamp hoorden. Bovendien evolueerde de internationale constellatie steeds meer richting een multipolaire orde. Dat had zijn weerslag op het Turkse engagement binnen de NAVO. Het buitenlands beleid in tijden van een bipolaire wereldorde (eenzijdig en gestoeld op het NAVOlidmaatschap) was verouderd geworden. Dreigingen werden bovendien ook veelzijdiger (cf. supra), maar hierbij merkt de auteur op dat dit eerder risico s en uitdagingen waren dan dreigingen. Bijgevolg werd de NAVO minder als cruciaal gezien in het veiligheidsbeleid en begon de positie van de alliantie als hoeksteen van het Turkse buitenlands beleid meer en meer te eroderen. Daarnaast wilde Turkije als regionale macht ook een beleid voeren dat op meer gestoeld was dan hard power. Het wilde de banden aanhalen met landen in de regio. Een buitenlands en veiligheidsbeleid gestoeld op het NAVOlidmaatschap zou dit dan ook in de weg kunnen staan. Er kon bijvoorbeeld pas aan de relaties met Rusland en Iran gewerkt worden wanneer Turkije de NAVO-lijn begon te verlaten. Deze wijzigende Turkse attitude jegens de NAVO is volgens Oğuzlu (2013) op verschillende manieren merkbaar. Zo is Turkije een meer actieve rol gaan nastreven in het herdefiniëren van de NAVO in het post-koude Oorlog tijdperk. Davutoğlu stelde als architect van het buitenslands beleid van Turkije in de jaren 2000 dan ook expliciet dat men er naar streeft om subject and owner te zijn van de Alliantie. Turkse initiatieven waren er voornamelijk op gericht om te zorgen dat het beleid van de NAVO en de Westerse bondgenoten in het post-koude Oorlog tijdperk de multilaterale identiteit en de multidimensionale belangen van het Turkse buitenlands beleid niet ondermijnden. Immers, in het heroriënteringsproces 22

23 van het NAVO-beleid na de Koude Oorlog moest Turkije balanceren tussen zijn westerse NAVOpartners en zijn buren in de regio waarmee het de banden wil aanhalen. Die evenwichtsoefening is vandaag merkbaar in de banden die Turkije vandaag wil aanhalen met Rusland. Ten tweede is Turkije tijdens de transformatie van de NAVO een kritische houding gaan aannemen. Men wilde voorkomen dat de relaties met buurlanden en het positieve imago van Turkije in de islamitische wereld verstoord werden door het lidmaatschap van de NAVO. Als voorbeeld haalt Oğuzlu (2013) de NAVO-top in Lissabon van november 2010 aan. Turkije wilde voorkomen dat Iran als bedreiging vermeld werd in het veiligheidsdocument dat werd aangenomen. Op die top werd ook beslist om het Missile Shield (advanced missile defence capabilities) van de VS te delen met de NAVOpartners. Uiteindelijk zou Turkije defensieve radarcomponenten toelaten op zijn grondgebied, maar op voorwaarde dat geen derde land expliciet geviseerd mocht worden (Kirişci, 2018). Turkije wilde Iran niet voor de borst stoten en benadrukte daarbij ook nog eens de louter defensieve doeleinden van het systeem. Een derde kenmerk van de wijzigende attitude is het strategisch stemgedrag van Turkije. Kritisch, maar toch voorkomen dat Turkije een paria wordt binnen de NAVO. Een voorbeeld hiervan is de NAVOinterventie in Libië (2011). Turkije was er zich van bewust dat deze westerse interventie, in een islamitisch land, veel mensenlevens kon kosten en vreesde voor zijn imago in de islamitische wereld. De andere leden waren het snel eens om tot actie over te gaan. Turkije wilde niet alleen komen te staan en schaarde zich achter de consensus, maar speelde wel een actieve rol in het definiëren van het mandaat en stelde operationele limieten voorop (cf. infra), temeer omdat het wilde voorkomen dat westerse mogendheden individueel zouden gaan optreden. Bovendien nam Turkije ook geen gevechtsrol op. Tot slot merkt Oğuzlu (2013) op dat een terugtrekking uit de NAVO of dwarsliggen binnen de alliantie niet meteen aan de orde is. De relaties tussen Turkije en zijn westerse partners zouden negatief beïnvloed worden en Turkije zou er een deel van zijn soft power mee verliezen. De NAVO zal een belangrijke rol blijven spelen in het buitenlands en veiligheidsbeleid van Turkije volgens de auteur, maar zal geen geprivilegieerde positie meer bekleden in het Turkse veiligheidsbeleid. Houding als opkomende macht Oğuzlu (2013) benadrukt dat de ambities van Turkije om zijn strategische autonomie te vergroten gezien moeten worden in de context van hoe omgegaan wordt met andere NAVO-leden. Volgens de auteur zegt dat veel over de aard, het bereik en de limieten van de Turkse aspiraties als opkomende macht. Andere zogenaamde opkomende machten, zoals de BRICS, interageren binnen de VN, G-20, 23

24 het IMF, etc. ook met westerse machten. Echter, deze platformen worden gekenmerkt door hun universele lidmaatschap. Met andere woorden: Turkije die als opkomende macht in een exclusief westerse club zit, maakt de situatie uniek. Hierboven werd reeds aangehaald dat het buitenlands beleid van Turkije er op gericht is om samenwerkingsverbanden na te streven met verschillende landen. Qua strategisch beleid wil Turkije dan ook niet al zijn eieren in het mandje van de NAVO leggen. Ook Zanotti (2011) wijst hier op en haalt het voorbeeld van de NAVO-betrokkenheid in Libië aan (cf. supra). Turkije sprak zijn steun hiervoor uit, om later een actieve rol te kunnen spelen in het politieke en operationele besluitvormingsproces binnen de NAVO. Op die manier kon Turkije dus controle uitoefenen over het bereik van de westerse betrokkenheid in Libië, zonder zelf een gevechtsrol op te nemen, aldus de auteur. Zo worden de VS en gelijkgezinde coalitiepartners beknot in hun manoeuvreerruimte. Turkije vond dat gerechtvaardigd, gegeven zijn toenemende invloed in de regio en de wereldpolitiek. Toekomstige scenario s Kirişci (2018) onderscheidt in zijn werk Turkey and the West: Fault Lines in a Troubled Alliance enkele mogelijke scenario s die het partnerschap tussen Turkije en de NAVO zouden kunnen kenmerken in de toekomst. Volgens de auteur is het zeer aannemelijk dat de huidige situatie zich verdergezet, met echo s naar de situatie zoals in de jaren 90. Turkije heeft het economisch moeilijk, en president Erdoğan zal voor zijn electoraal gewin de spanningen met het Westen blijven opzoeken en hen beschuldigen voor wat misloopt in Turkije. Het huidige bewind in Turkije zet zich volgens de auteur ook duidelijke af tegen de erfenis van het oude Turkije, met name de westerse oriëntatie, en neemt ook afstand van het vroege AKP-bewind, waarbij Turkije sterk geïntegreerd was in de internationale liberale orde. Toch benadrukt de auteur dat Erdoğan op het terrein, meer bepaald in Syrië, gedwongen wordt om pragmatisme aan de dag te leggen. Veiligheidsbelangen zijn daarvoor de belangrijkste determinant. Bovendien is de machtsrelatie met Rusland eerder asymmetrisch én overlappen hun langetermijnbelangen niet volledig. Later meer daarover. Vandaag zit Turkije dus in een verhaal waarbij het land structureel gebonden blijft aan de trans- Atlantische gemeenschap en bijhorende partners, waardoor een definitieve exit een extreem scenario blijft. Geopolitieke, institutionele, economische en veiligheidsfactoren zullen een invloed blijven uitoefenen op Turkije. Op die institutionele gebondenheid wordt dieper gegaan in de theoretische bespreking van deze masterproef. Tegelijk zijn er ook breuklijnen vast te stellen, waardoor beide kampen van elkaar vervreemden en zal de ideologische gedrevenheid van Erdoğan twijfel blijven zaaien over de relaties tussen Turkije en het Westen, en de plaats van Turkije in de trans-atlantische 24

25 gemeenschap. Bestaande breuklijnen zullen zich verderzetten, en misschien verdiepen, waardoor de bestaande relaties louter transactioneel van aard zullen worden (Kirişci, 2018) Het (moeilijke) partnerschap tussen Turkije en de Verenigde Staten Post-Koude Oorlog Zoals reeds aangehaald zien meerdere auteurs het einde van de Koude Oorlog als een scharniermoment in het Turkse buitenlands en veiligheidsbeleid. Gedurende de Koude Oorlog zat Turkije stevig in het westerse kamp. De dreiging van de Sovjet-Unie zorgde er voor dat de rangen grotendeels gesloten bleven en disputen op de achtergrond verdwenen. Toch zorgde een kwestie omtrent Cyprus voor een kritiek moment, waardoor Turkije de alliantie anders ging waarderen. In juli 1974 stuurde Turkije troepen uit, voorzien met Amerikaans militair materieel. Officieel om de minderheid van Turkse Cyprioten te beschermen tegen de militaire coup, aangestuurd door de Griekse junta. In augustus had Turkije al 40% van het eiland ingenomen. Het Amerikaans Congres reageerde door een wapenembargo in te stellen tegen Turkije en militaire leningen stop te zetten. Een zware klap voor Turkije, dat reageerde door Amerikaanse inlichtingen- en defensiebasissen te sluiten. De installaties die voor NAVO-doeleinden dienden werden ontzien. Door het voorval had het vertrouwen in het partnerschap met de VS en de NAVO een deuk gekregen. Turkije voelde zijn belangen niet serieus genomen en herformuleerde zijn strategische prioriteiten: de importbronnen van militair materieel werden gediversifieerd, en de ontwikkeling van de eigen defensie-industrie werd gestimuleerd (Zanotti, 2011). Ook vandaag staan die strategische prioriteiten duidelijk hoog op de agenda. Vanaf het einde van de Koude Oorlog onderging het partnerschap tussen Turkije en de VS belangrijke wijzigingen. Toch bleef er onenigheid bestaan omtrent bepaalde kwesties. Kirişci (1998) haalt hiervoor twee redenen aan. Ten eerste bleef Turkije voor de Verenigde Staten van groot strategisch belang. Incidenten en onenigheid wogen hier niet tegen op. Daarnaast stelt hij dat het partnerschap meer is dan louter strategisch: het is gestoeld op een basis van gedeelde waarden, onderschreven door het moderne Turkije dat vanaf 1940 startte met een democratiseringsproces, met een westerse, seculiere oriëntatie. Zo gaven beide staten na de Koude Oorlog de voorkeur aan democratische, seculiere en pro-westerse regimes in het Midden-Oosten. De periode waarin de auteur dit schreef (1998), moet hierbij in acht genomen worden. Lesser (2006) stelt dat die gedeelde waarden ondergeschikt zijn aan de strategische waarde van het partnerschap. Bovendien werd het partnerschap begin 2000 minder vanzelfsprekend volgens hem. Sinds het einde van de Koude Oorlog ontstond er veel divergentie inzake de belangen en prioriteiten. De Irakoorlog wordt aangehaald als voorbeeld. Ook Menon en Wimbush (2007) gaan mee in die 25