ALLIGATORS EN KROKODILLEN GRATIS

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ALLIGATORS EN KROKODILLEN GRATIS"

Transcriptie

1 ALLIGATORS EN KROKODILLEN GRATIS Auteur: Malcolm Penny Aantal pagina's: 128 pagina's Verschijningsdatum: none Uitgever: none EAN: Taal: nl Link: Download hier

2 Alligators en kaaimannen

3 Over het algemeen genomen zijn krokodillen gevaarlijker voor mensen dan alligators. De echte alligators worden nog door twee soorten vertegenwoordigd: de mississippialligator in Noord-Amerika en de Chinese alligator die in de Yangtzerivier leeft. De kaaimannen leven in Centraalen Zuid-Amerika, en worden vertegenwoordigd door zes soorten. De alligators en kaaimannen hebben net als echte krokodillen Crocodylidae en gavialen Gavialidae hun eigen unieke kopvorm. De kop van echte alligators lijkt op die van krokodillen maar is iets korter en breder. Het belangrijkste verschil is dat er bij een alligator met gesloten bek alleen boventanden te zien zijn, geen ondertanden zoals bij een krokodil. Kaaimannen hebben dezelfde schedelvorm als alligators, alleen nog wat korter en breder. Ze vangen er meestal vrij kleine prooi mee. Er zijn acht moderne soorten, die worden onderverdeeld in de echte alligators onderfamilie Alligatorinae, geslacht Alligator en de kaaimannen onderfamilie Caimaninae, geslachten Caiman, Paleosuchus en Melanosuchus. Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie. Onderscheid met andere krokodilachtigen [ bewerken brontekst bewerken ] De alligators en kaaimannen hebben net als echte krokodillen Crocodylidae en gavialen Gavialidae hun eigen unieke kopvorm. Taxonomie [ bewerken brontekst bewerken ]. Categorie : Krokodilachtige. Verborgen categorieën: Wikipedia:Lokale afbeelding anders dan op Wikidata Wikipedia:Commonscat met lokaal zelfde link als op Wikidata. Naamruimten Artikel Overleg. Weergaven Lezen Bewerken Brontekst bewerken Geschiedenis. De juvenielen groeien veel sneller dan oudere exemplaren, die jaarlijks slechts enkele centimeters langer worden. Soorten die kleiner blijven, groeien langzamer dan de grotere soorten. Uitgestorven soorten konden reusachtig groot worden. Sommige soorten werden meer dan twaalf meter lang, zoals Sarcosuchus uit het Vroeg- Krijt. Zie voor de uitgestorven soorten het kopje ontstaan van de krokodilachtigen. Net als bij alle andere reptielen is het gehele lichaam bedekt met schubben. Bij sommige hagedissen en slangen overlappen de schubben elkaar, maar bij krokodilachtigen niet. Behalve schubben zijn er in de huid ook kleine, zeer harde beenplaatjes aanwezig, die osteodermen worden genoemd. Deze verhoornde plaatjes zorgen voor extra versteviging en zijn met name op de rug te vinden, maar soms ook op de buik. In het weefsel van de rug is onder de schubben en eventuele osteodermen nog een derde verstevigende laag aanwezig van stevige maar flexibele plaatjes die elkaar overlappen. Osteodermen krijgen jaarlijks een nieuwe laag en net als bij bomen kan de leeftijd van een krokodilachtige worden afgeleid van de groeiringen van de osteodermen. Op de kop zijn de schubben vergroeid met de botten van de schedel. De platen in de nek worden nuchaalplaten genoemd en zijn met name bij oudere dieren zeer groot. Op de rug zijn de schubben en beenplaten sterk vergroot en zijn de schubben gekield Λ-vormig. Ze dienen ter bescherming, maar zijn daarnaast goed doorbloed om de warmte van een zonnebad door te voeren naar het lichaam. De positie en het aantal osteodermen hangt af van de soort, kleinere soorten hebben vaak een dikker pantser en meer botweefsel ter versteviging. Ze zijn hierdoor relatief zwaarder en minder beweeglijk, maar beter beschermd tegen vijanden en met name grotere soorten krokodilachtigen. Grotere soorten hebben geen zware bepantsering nodig omdat ze bijzonder sterk zijn en als volwassen exemplaar geen natuurlijke predatoren hebben. Soorten met veel osteodermen worden minder bejaagd voor hun huid: omdat osteodermen niet verwerkt kunnen worden in leer, worden ze eruit gesneden. Door de gaten in de huid is deze minder geschikt voor krokodillenleer, zodat sommige krokodilachtigen grotendeels ontsnapt zijn aan de massale jacht door de mens. Zie ook het kopje Winning van de huid. Krokodilachtigen groeien hun hele leven lang en net als bij andere reptielen groeien de schubben niet mee. Ze moeten daarom vervellen. In tegenstelling tot de hagedissen waarvan grote huidflarden loslaten en de slangen die in één keer vervellen werpen krokodilachtigen de schubben een voor een af. De beenplaten vervellen niet. De uit keratine bestaande schubben worden van binnenuit gevormd. Embryo's hebben drie huidlagen waarin de schubben worden gevormd, oudere exemplaren kunnen tot 24 lagen ontwikkelen. De osteodermen onder de schubben op de rug bestaan uit rijen van vier tot tien naast elkaar liggende plaatjes, afhankelijk van de soort. Iedere rij correspondeert met een wervel uit de wervelkolom. Op de buikzijde zijn de schubben plat om de weerstand te verminderen en de osteodermen ontbreken hier bij vrijwel alle soorten. Op de nek zijn de schubben met de osteodermen vergroeid en vormen ze samen een stevig pantser. De vorm en grootte van dit pantser is soortafhankelijk. Bepantsering staart mississippialligator. Bepantsering voorpoot mississippialligator. Zware bepantsering op de rug en nek van de nijlkrokodil. Het skelet van een krokodilachtige bestaat uit botten die wat betreft morfologie en functie te vergelijken zijn met de botten van zowel andere reptielen als zoogdieren. De wervelkolom bestaat van voor naar achter uit de halswervels A, de borstwervels B, de lendenwervels C, het heiligbeen D en ten slotte de staartwervels E. Met name de staartwervels zijn opvallend doordat ze stekelachtige uitsteeksels hebben die terugkomen in de morfologie van de krokodil. De bouw van het heiligbeen is kenmerkend voor bipedale dieren en verraadt de tweebenige leefwijze van de voorouders van de krokodilachtigen. De schedel 1 is het zwaarste bot en draagt de onderkaak 2. De voorpoten zijn met het schouderblad 3 verbonden aan het lichaam, een sleutelbeen ontbreekt wat de bewegingsvrijheid bevordert. De voorpoten dragen vijf vingers, de achterpoten hebben altijd vier tenen. Zowel de voorpoot als de achterpoot heeft een rudimentaire vinger respectievelijk teen. De voorpoten bestaan uit respectievelijk het opperarmbeen 8 en het spaakbeen 7 en de ellepijp 6, met hieraan de handwortelbeentjes 5 en de middenhandsbeentjes 4. De ribben 9 beschermen de organen, de ribben zijn aan de buikzijde tot een plaat vergroeid ter bescherming, dit is op de afbeelding niet te zien. De achterpoten bestaan uit het dijbeen 10, dat via het kuitbeen 11 en het scheenbeen 14 verbonden is met de enkel 13 en de middenvoetsbeentjes De schedel van krokodilachtigen is massief en langwerpig, maar breed en verhoudingsgewijs erg plat, de ogen en neusgaten zijn relatief klein en in de bek zijn vele tanden aanwezig. Net als veel andere in water levende of amfibische vierpotigen zijn de ogen, oren en neusgaten op dezelfde hoogte gepositioneerd. Ook de inwendige onderdelen van de schedel zijn aangepast, zoals de tong, de inwendige neusgaten en de kaakspieren. De neusgaten en de ooropeningen zijn met klepachtige flapjes afsluitbaar zodat er geen water kan doordringen bij het duiken. De tong is plat tegen de onderste kaakhelft gepositioneerd en is niet goed zichtbaar bij een geopende bek. Lange tijd werd zelfs gedacht dat krokodilachtigen geen tong hadden. De snuit is bij sommige soorten gaviaal, onechte gaviaal zeer smal vanwege de sterke voedselspecialisatie; ze eten uitsluitend vis piscivoor. Bij de meeste krokodilachtigen zijn de kop en snuit breed, bij de echte krokodillen is de snuit breder dan bij de alligators. Een belangrijk en duidelijk verschil

4 tussen deze twee groepen is het uitstekende paar onderkaakstanden van de krokodillen. De vierde onderkaakstand van voren gezien steekt bij de krokodillen uit de bek en wordt geborgen in een groef aan de zijkant van de bovenkaak. Bij de alligators past deze in een holte in de bovenkaak en is bij een gesloten bek niet zichtbaar. Krokodilachtigen hebben geen lippen, waardoor een gesloten bek nooit helemaal dicht is. Vogels en de meeste reptielen hebben ondersteunende botjes rond de oogbal, maar deze ontbreken bij de krokodilachtigen, net als bij de niet-verwante zoogdieren. Achter het oog is een opening in de schedel aanwezig die een groter aanhechtingsoppervlak biedt voor de sterke kaakspieren, ook is het gewicht van de schedel hierdoor lager. De kaakspieren kunnen zeer krachtig worden toegeslagen, maar bij het openen van de bek is minder kracht beschikbaar, waardoor de bek van alle soorten met de handen gemakkelijk dicht kan worden gehouden. In tegenstelling tot zoogdieren zijn ze echter polyphyodont waarbij de tanden vaker vernieuwd worden. De vervangende tand groeit onder de oude tand en ontstaat uit een stamcel in de lamina dentalis. De nieuwe tand drukt de oude eruit. Bij juveniele exemplaren worden de tanden sneller vervangen, ongeveer iedere maand. Bij oudere dieren vertraagt deze cyclus tot eens per twee jaar; oude dieren ontwikkelen steeds langzamer nieuwe tanden en zijn soms nagenoeg tandeloos. De uitgeworpen tanden worden soms verzameld om sieraden en halskettingen te maken en worden in het Engels ook wel swamp ivory moerasivoor genoemd. Het gebit van alle krokodilachtigen bestaat uit drie groepen tanden: twee groepen bovenkaakstanden en een lange rij onderkaakstanden. De meeste krokodilachtigen hebben ongeveer 66 tot 84 tanden. De voortanden staan helemaal vooraan in de bek in de praemaxillae, de gepaarde botten die de snuitpunt vormen. Dit zijn meestal vijf paren, soms vier en zelden zes. De gewone tanden bestaan uit twaalf tot twintig paar tanden achter de voorste tanden en zitten in de bovenkaaksbeenderen. In de gepaarde onderkaken zijn 17 tot 22 paar tanden aanwezig in de dentaria, de tanddragende voorste botten. Het aantal tanden is soortafhankelijk en kan weliswaar binnen een soort variëren, maar de combinatie overlapt zelden met een andere soort. De Orinocokrokodil bijvoorbeeld heeft altijd vijf paar voorste tanden, veertien paar boventanden en vijftien paar ondertanden. Het gebit bestaat dus uit een vast aantal van 68 tanden. De brilkaaiman daarentegen heeft een variabel aantal: vijf paar voor in de bek, dertien of veertien paar boventanden en achttien tot twintig paar ondertanden. Het totale aantal is dus 72 tot 78 tanden. Het gebit van de gaviaal heeft de meeste tanden van alle krokodilachtigen, vijf paar voor in de bek, paar tanden in de bovenkaken en paar in de onderkaken; tot tanden in totaal. Krokodilachtigen hebben een afwijkend metabolisme en een aangepaste bloedsomloop. Ze kunnen bijvoorbeeld zuurstofarm en zuurstofrijk bloed mengen door een opening in het hart. De bek heeft speciale aanpassingen om de ademhaling mogelijk te maken terwijl een prooi aan stukken wordt gescheurd. Al deze kenmerken zijn niet alleen uniek binnen de reptielen, maar komen bij geen enkele andere diergroep voor. Kenmerkend is dat een urineblaas bij alle soorten ontbreekt. De spieren van krokodilachtigen verkrijgen tijdens enige inspanning energie door een anaerobe omzetting, dit komt door de relatief kleine longen. Er wordt bij deze omzetting geen zuurstof gebruikt zoals bij zoogdieren die een aerobe omzetting kennen, maar de glucose wordt omgezet in energie ATP en melkzuur. Alleen als snel en veel energie moet worden vrijgemaakt, als bijvoorbeeld gevlucht moet worden, kunnen ook zoogdieren overschakelen op een anaerobe omzetting. Bij de krokodilachtigen is deze vorm van spierstofwisseling de gebruikelijke manier om aan energie te komen bij inspanning zoals het verschalken van grote prooien. Na ongeveer een half uur is de krokodil echter volledig uitgeput en heeft uren nodig om zich weer op te laden. Deze eigenschap kan worden gebruikt om krokodillen te vangen. De krokodilachtigen hebben verschillende aanpassingen van de bloedsomloop, wat onder andere dient om langer onder water te kunnen blijven. Ook speelt de enigszins regelbare doorbloeding van de huid een rol bij het verhogen van de lichaamstemperatuur, zie ook onder het kopje Gedrag. Het hart bestaat uit vier delen: twee boezems en twee kamers, net als bij vogels en zoogdieren. Daarmee onderscheidt het zich van alle andere reptielen en amfibieën waar het hart uit drie delen bestaat. Een verschil met de zoogdieren is dat bij deze groep het zuurstofrijke bloed strikt van het zuurstofarme bloed wordt gescheiden, bij de krokodilachtigen wordt het gemengd door een kleine opening tussen de linker- en rechteraorta, de opening van Panizza. Vroeger werd wel gedacht dat dit een onderontwikkelde versie was van het gescheiden systeem in het hart van de zoogdieren, maar het mengen van zuurstofrijk en zuurstofarm bloed biedt enkele mogelijkheden waar de krokodilachtigen voordeel van hebben, zo wordt de CO 2 in het zuurstofarme bloed waarschijnlijk gebruikt om het bijzonder sterke maagzuur te vormen. Naast de opening van Panizza hebben krokodilachtigen een extra aorta. Deze linkeraorta komt uit de rechterkamer en gaat naar organen die minder gevoelig zijn voor lage zuurstofniveaus zoals lever en maag. De rechteraorta uit de linkerkamer gaat naar zuurstofgevoelige organen als het hart en de hersenen. Tijdens normaal ademen gaat zuurstofarm bloed uit de rechterkamer onder lage druk naar de longen via de longslagader, terwijl zuurstofrijk bloed onder hoge druk uit de linkerkamer naar de linkeraorta stroomt en via de opening van Panizza ook naar de rechteraorta. Door het drukverschil zal een kleine hoeveelheid zuurstofrijk bloed uit de linkerkamer ook de rechterkamer instromen. Als het dier duikt en stopt met ademen, ontstaat pulmonale hypertensie, verhoogde bloeddruk in de longen. Dit maakt dat de bloeddruk in de rechterkamer en de pulmonale arteriële druk toeneemt. Hierdoor neemt de hoeveelheid zuurstofrijk bloed uit de linkerkamer in de linkeraorta af. Zuurstofarm bloed in de linkeraorta uit de rechterkamer neemt daarentegen toe en in de longslagader af. Op deze manier worden de zuurstofgevoelige organen zo lang mogelijk van zuurstofrijk bloed voorzien. In combinatie met anaerobe stofwisseling en inactiviteit kan een krokodil zo vijf tot zes uur onder water blijven. Net als zoogdieren, vogels en andere reptielen wordt de zuurstof die door de longen wordt opgenomen gebonden aan het ademhalingspigment hemoglobine dat het bloed ook een rode kleur geeft. Bij de afgifte van zuurstof uit het bloed aan de lichaamscellen komt CO 2 als afvalstof vrij. Tijdens het duiken, als er geen zuurstof meer wordt aangevoerd door de longen, wordt de concentratie CO 2 in het bloed hoger. De CO 2 -moleculen vormen bicarbonaten, die zich hechten aan de hemoglobine-eiwitten waardoor de zuurstofmoleculen worden verdrongen. Een krokodilachtige kan hierdoor de zuurstof uit het hemoglobine persen, waardoor er onder water veel meer O 2 uit het bloed kan worden gebruikt.

5 De afgifte van zuurstof uit hemoglobine is in vergelijking met andere dieren vele malen hoger, dit is een van de redenen waarom een krokodil zo lang onder water kan blijven zonder adem te halen. Het bloed van krokodilachtigen heeft een sterke antibacteriële werking. Dit wordt veroorzaakt door verschillende eiwitten in het bloed die de krokodilachtigen een immuunsysteem geven dat onvergelijkbaar is met dat van andere dieren. De sterke afweer tegen microben komt van pas als de dieren met elkaar vechten; tijdens het gevecht worden niet zelden zware verwondingen toegebracht of zelfs ledematen afgerukt die meestal snel en zonder infecties genezen. De eiwitten in het bloed van krokodilachtigen zijn in staat om onder andere penicillineresistente bacteriën te doden en zelfs is gebleken dat het voor mensen dodelijke hiv door het bloed wordt afgebroken. Zowel het vermogen om relatief veel zuurstof uit het bloed te halen als de sterke antibacteriële werking van het bloed worden onderzocht in de geneeskunde om zo medicijnen te ontwikkelen voor verschillende doeleinden. Krokodilachtigen hebben een dunne gepaarde spier tussen het borststuk en het achterlijf, de Musculus diaphragmaticus, die uniek is voor de reptielen. Deze met het longvlies zoals deze voorkomt bij de zoogdieren vergelijkbare structuur ondersteunt de ademhaling. Ook de ribben zijn betrokken bij de ademhaling. Ondanks deze overeenkomst met zoogdierlongen, werkt het systeem bij krokodilachtigen beduidend efficiënter doordat de lucht er altijd in een lus in één richting doorheen stroomt, en er niet als bij een balg in- en uitgepompt wordt. Deze eigenschap zou een door alle oorspronkelijke Archosauria gedeelde voorloper zijn van de ademhaling met luchtzakken zoals die bij de dinosauriërs, waaronder de latere vogels, voorkomt. De uitwendige, met flapjes afsluitbare neusgaten lopen inwendig door naar de keel. De neus- en mondholte zijn gesepareerd met een uit bot bestaande afscheiding net als bij zoogdieren, maar in tegenstelling tot andere reptielen. Het keelgat glottis staat in verbinding met de neusgaten, maar is afgesloten van de mond door een tot afsluitklep omgevormd deel van de tong waardoor er via de bek geen lucht of water in de keel, de maag of de longen kan komen, ook niet als de bek zich onderwater bevindt en volloopt. Bij het doorslikken van het voedsel kan er wel water in de maag komen wat een krokodil probeert te voorkomen. Grotere prooien worden eerst aan stukken gescheurd en de kop wordt boven water gehouden terwijl de prooi wordt opgeschrokt. Tijdens het slikken wordt de tong omlaag gehouden waardoor de opening naar de maag, die vlak onder de glottis is gepositioneerd, veel groter wordt en grote brokken voedsel naar binnen kunnen worden gewerkt. Krokodilachtigen kunnen het gevecht met grotere prooien makkelijk winnen doordat ze minstens twintig minuten de adem in kunnen houden, veel langer dan zoogdieren waardoor deze al snel het onderspit delven. In rust kan een krokodil twee uur onder water blijven en in koelere wateren kan dit oplopen tot acht uur. Krokodilachtigen slikken regelmatig steentjes in om de spijsvertering te bevorderen, ze dienen als maalsteentjes en helpen het voedsel te verkleinen. Deze steentjes worden wel gastrolieten genoemd, afkomstig van Oudgrieks γαστήρ, gastēr, buik en λίθος, lithos, steen. Lange tijd werd gedacht dat sommige soorten krokodilachtigen mensen met huid en haar verslonden, omdat onder andere door mensen als sieraad gedragen stenen zoals kralen in de maag werden teruggevonden. Het bleek echter dat bewerkte stenen die in de rivier terechtkomen bijvoorbeeld door ze te offeren aan de goden simpelweg meer opvallen vanwege het relatief slechte gezichtsvermogen van krokodilachtigen onder water, waardoor ze vaker als gastroliet worden uitgekozen. De maag van krokodilachtigen is verdeeld in twee kamers. De eerste is sterk gespierd, en wordt spiermaag genoemd. Hierin wordt het voedsel gekneed en in dit deel worden ook de gastrolieten aangetroffen. De tweede maag verteert het voedsel en bevat het sterkste maagzuur dat bekend is uit de dierenwereld. In de maag wordt de prooi in zijn geheel verteerd, inclusief de botten en eventuele hoeven, hoorns of veren. Net als andere reptielen hebben de krokodilachtigen een relatief klein stel hersenen, maar deze zijn geavanceerder dan die van andere reptielen. Zo is er bijvoorbeeld een volledig ontwikkelde hersenschors cortex cerebri. Krokodilachtigen zijn in staat zich te oriënteren op grote afstand: als ze ergens worden weggevangen en elders uitgezet probeert een krokodil altijd terug te keren naar zijn oorspronkelijke leefgebied. De ogen zijn relatief klein, en zijn meer aan de bovenzijde van de kop gepositioneerd. Ze steken duidelijk uit, maar kunnen indien nodig worden teruggetrokken in de schedel ter bescherming. De ogen hebben een extra membraan dat zich onafhankelijk van de oogleden kan sluiten en doorzichtig is waardoor een krokodilachtige een soort duikbril heeft en met 'gesloten' ogen toch goed kan zien onder water. Krokodilachtigen hebben een goed gezichtsvermogen, waarschijnlijk zien ze ook kleuren. Ze kunnen met name 's nachts uitstekend zien vanwege de verticale pupil. Dit komt ook voor bij katachtigen en nachtactieve kikkers. De oogballen kunnen een beetje draaien, net als een kompas, zodat de krokodil bij een opgeheven kop toch scherp kan zien. Hier zit wel een grens aan; een exemplaar dat op de rug terechtkomt, kan juist niet goed zien en raakt gedesoriënteerd. Achter de retina is een licht-reflecterend laagje aanwezig, wat het gezichtsvermogen sterk verbetert bij zwak licht en als bijwerking heeft dat de ogen oplichten in het donker. Dit laagje, dat ook voorkomt bij katachtigen, is het tapetum lucidum, wat vrij vertaald tapijt van licht betekent. Onder water kan een krokodilachtige door het gesloten knipvlies echter niet goed focussen en vertrouwt hier op andere zintuigen. Krokodilachtigen kunnen goed horen, ze maken in de paartijd brullende en grommende geluiden om de andere sekse te lokken. In werd een spier in het strottenhoofd geïdentificeerd, de musculus cricoarytenoideus, waarvan de structuur alligators in staat stelt een heel repertoire aan stemgeluiden voort te brengen. Het middenoor heeft complexe met lucht gevulde kamertjes en een vertakte buis van Eustachius. Net als sommige gekko's is een spier aanwezig die waarschijnlijk net als de bij zoogdieren vergelijkbare Musculus stapedius dient om sterke vibraties te dempen. Krokodilachtigen zijn zeer gevoelig voor trillingen. Ze kunnen hierdoor de kleinste prooidieren die zich in het water begeven al opmerken, evenals potentiële partners, rivalen en vijanden. Krokodilachtigen hebben een goed ontwikkeld reukvermogen, maar geen orgaan van Jacobson, dit is echter in aanleg wel aanwezig. Reptielen met een dergelijk orgaan hebben altijd een gespleten tong, zodat naast het waarnemen van een geur ook de richting ervan kan worden bepaald. Krokodilachtigen hebben een tot afsluitklep omgebouwde tong die geen rol speelt in de zintuiglijke waarneming. Krokodilachtigen identificeren potentiële prooien en vijanden voornamelijk op zicht. Op de schubben zijn vele zintuiglijke tastpuntjes aanwezig, die zichtbaar zijn als kleine zwarte spikkeltjes die functioneel lijken op de zijlijn van vissen en de tastzintuigen van sommige amfibieën zoals de klauwkikker, maar een andere ontstaansgeschiedenis hebben. Deze kleine, gepigmenteerde bultjes bevatten zenuwbundels en kunnen de kleinste veranderingen in druk en lichte vibraties in het water waarnemen, wat het mogelijk maakt om andere dieren in totale duisternis op te merken.

6 Daarnaast dienen ze als chemische en temperatuursreceptor. Krokodilachtigen zijn zonder uitzondering nachtactief en carnivoor, ze jagen voornamelijk 's nachts en voeden zich met levende prooien, het voedsel hangt af van de grootte van een krokodilachtige. Juvenielen leven de eerste tijd van kleine in en rond het water levende ongewervelden, voornamelijk insecten, kreeftachtigen en weekdieren. Als ze wat groter zijn worden kleine vissen, kikkers en grotere ongewervelden als slakken gegeten. Na enkele jaren zijn de juvenielen van grotere soorten al ongeveer een à twee meter lang, en gaan ze steeds grotere prooien eten, zoals kleine zoogdieren, watervogels en grotere vissen. Dit soort prooidieren zijn ook het voedsel van soorten die kleiner blijven 1,5 tot 2 meter. Alleen soorten die groter dan drie meter worden, schakelen uiteindelijk over op nog grotere prooien, maar zijn in beginsel nog steeds viseters. Ze zijn echter net als vrijwel alle andere reptielen zeer opportunistisch en grijpen alles wat ze kunnen pakken. Doordat de grotere krokodilachtigen erg lang en zwaar worden en zeer sterk zijn kunnen ze relatief grote prooien aan, van grote grazers als hoefdieren kafferbuffels, jonge nijlpaarden, antilopen, giraffen, rovende katachtigen leeuwen en verschillende reptielen zowel schildpadden, slangen als hagedissen. Van de zeekrokodil Crocodylus porosus is beschreven dat zelfs haaien worden verslonden. Bij de krokodilachtigen hebben maar weinig soorten zich aangepast op ander voedsel dan vissen. Een uitzondering is de Chinese alligator, die zich heeft gespecialiseerd in schelpdieren en grote slakken, de snuit en tanden zijn hier op aangepast. Krokodilachtigen schrokken een kleine prooi in één keer op uitgezonderd dieren met een schelp of schaal die eerst gekraakt worden, ze hoeven niet te kauwen vanwege de sterk ontwikkelde spijsvertering, zoals ook voorkomt bij de slangen, zie ook het kopje maag. Tijdens het schrokken wordt de kop opvallend hoog geheven en wordt een brok vlees met kenmerkende schokkende bewegingen van de kop naar achter in de keel gewerkt waarna het voedsel de maag in gaat. Grote prooien worden eerst onder water gesleurd tot ze zijn verdronken. Doordat de doodsstrijd enige tijd duurt, komen hier vaak meerdere exemplaren op af krokodilachtigen kunnen zeer goed vibraties in het water opmerken die de prooi gezamenlijk in stukken scheuren. Hierbij wordt een homp vlees in de bek genomen en draait de krokodil om zijn as om het af te scheuren van het kadaver. Veel krokodilachtigen eten ook aas, maar rottend vlees wordt niet gegeten. Soms worden mensen of huisdieren die langs de waterkant vertoeven aangevallen of gedood, maar mensen zijn geen natuurlijke prooien van krokodilachtigen, zie ook het kopje aanvallen op mensen. Alle krokodilachtigen staan bekend als grote eters. Doordat het efficiënte spijsverteringsstelsel vrijwel alle voedzame delen opslaat in het lichaam, kan met name een groot exemplaar een grote reservevoorraad opbouwen. Hierdoor kunnen krokodilachtigen tot twee jaar zonder voedsel, zodat ze een lange periode van slechte omstandigheden of voedselgebrek kunnen overleven. Soms worden gedode prooidieren aangetroffen onder boomwortels en stenen, wat aanleiding geeft tot theorieën over het bewaren van een maaltje voor een latere tijdstip. Bovendien wordt het vlees van de kadavers zachter door het rottingsproces waardoor het makkelijker af te scheuren is. Er is bij een aantal soorten beschreven dat gedode prooidieren soms tussen objecten worden verankerd om het vlees makkelijker los te scheuren. Dit kan beschouwd worden als een primitieve vorm van het gebruik van gereedschap. Van 13 van de 23 soorten krokodilachtigen is bekend dat ze occasioneel fruit eten. Onder meer door het eten van prooidieren die zelf fruit aten, maar mogelijk doen ze dit ook bewust om hun dieet aan te vullen. Krokodilachtigen hebben met name als embryo en als juveniel veel vijanden, afhankelijk van de geografische locatie en de soort. De legsels van de Afrikaanse en Australische krokodilachtigen hebben veel te duchten van de vraatzuchtige en zeer brutale varanen, zoals de nijlvaraan Varanus niloticus die de eieren van de nijlkrokodil opeet. In Amerika komen geen varanen voor, maar hier hebben de tejuhagedissen hun rol overgenomen, een andere familie van relatief grote hagedissen. Een voorbeeld is de gebandeerde reuzenteju Tupinambis teguixin die het broedsel van de brilkaaiman belaagt. Ook verschillende soorten zoogdieren zoals marters, varkens, wasberen en zelfs sommige vogels, waaronder de Afrikaanse maraboe, graven de eieren op. De moeder, en soms ook de vader, verdedigt het nest fel, maar de sluwe varanen en de snelle zoogdieren en vogels zijn haar vaak te snel af. Bovendien moet ze op hete dagen regelmatig afkoelen in het water om niet oververhit te raken, zodat roofdieren hun kans kunnen grijpen. Eenmaal uit het nest hebben de juvenielen nog meer vijanden, doordat ze meer opvallen en vrijzwemmend zijn worden ze ook door verschillende roofvogels, roofvissen en reptielen inclusief grotere exemplaren van dezelfde soort gegeten. De moederdieren beschermen hun jongen fel, maar veel juvenielen eindigen uiteindelijk in de maag van hun soortgenoten. De vergaande broedzorg bij krokodilachtigen is vrij uniek onder de reptielen, en kwam waarschijnlijk ook voor bij de dinosauriërs. Een volwassen krokodilachtige heeft maar weinig vijanden en heeft alleen te duchten van grote roofdieren. Voorbeelden zijn leeuwen en jaguars [16] die zich op het land begevende krokodillen aanvallen en grote wurgslangen zoals de netpython. Ook grotere soortgenoten die hun territorium verdedigen, kunnen zware tot fatale verwondingen toebrengen. Enkele soorten kleine krokodilachtigen hebben te vrezen van grotere soorten, zoals de anderhalve meter lange breedvoorhoofdkrokodil die belaagd wordt door de drie meter lange pantserkrokodil en de tot vijf meter lange nijlkrokodil. Krokodilachtigen zijn net als schildpadden uitsluitend eierleggend, de jongen worden nooit levend geboren zoals voorkomt bij sommige slangen en hagedissen. De paring vindt in het voorjaar plaats, de eieren worden altijd afgezet in een nest, hoewel de vorm en locatie van het nest verschilt. Mannetjes en vrouwtjes zijn moeilijk uit elkaar te houden bij de krokodilachtigen. De mannetjes worden gemiddeld aanzienlijk groter, maar dit is alleen te zien bij heel grote exemplaren. Vrouwtjes zijn te onderscheiden aan de platte omgeving van de cloaca, die van mannetjes is meer gewelfd wat veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van de hemipenis. Om het geslacht van een krokodil te bepalen kan het dier worden gesekst door te sonderen wat echter uiterst voorzichtig moet gebeuren om beschadigingen te voorkomen. Juveniele exemplaren zijn wat betreft hantering makkelijker te seksen, maar doordat ze nog onderontwikkelde geslachtsorganen cliteropenis hebben lijken die van mannetjes en vrouwtjes op elkaar. Mannetjes hebben een groter en langer orgaan, dat van vrouwtjes is meestal kleiner, maar er is een kleine overlap. Naarmate de mannetjes groter worden en de penis zich verder ontwikkelt, is het verschil steeds duidelijker te zien. De mannetjes en vrouwtjes zijn afhankelijk van de soort geslachtsrijp bij een lengte van ongeveer twee derde van de maximale lengte, in

7 gevangenschap kan de tijd die een krokodilachtige nodig heeft om deze lengte te bereiken aanzienlijk worden verkort. Krokodilachtigen lokken elkaar met visuele prikkels, trillingen, geluid en geur. De mannetjes lokken de vrouwtjes door het creëren van bubbels onder water en het trillen van de borstkas. Ook is geurherkenning belangrijk; de mannetjes scheiden geurstoffen af uit klieren aan de staartbasis. Sommige soorten, zoals de gangesgaviaal, kennen een seksuele dimorfie, de mannetjes hebben een opvallende vergroeiing op de snuitpunt die dient als visuele prikkel. De paring vindt altijd onder water plaats, het mannetje en vrouwtje raken elkaar aan, blazen luchtbellen en proberen elkaar onder water te duwen om elkaars kracht te testen. Krokodilachtigen zijn niet monogaam, mannetjes paren met meerdere vrouwtjes, maar zijn erg territoriaal, ze verdedigen het territorium fel tegen andere mannetjes. Na de paring en de bevruchting zoekt het vrouwtje moerassige wateren langs de kust op om een nest te maken. Het nest wordt altijd gegraven door het vrouwtje, ze gebruikt hierbij haar achterpoten. Er zijn grofweg twee soorten nesten, een kuil in de grond waarin de eieren worden afgezet waarna het gat wordt gedicht met zand en modder of bladeren is het meest voorkomende type. Schneiders gladvoorhoofdkaaiman bouwt het nest in bossen bij termietenhopen. Sommige soorten zoals de alligators bouwen een bovengronds nest van plantaardig materiaal, waarin de eieren worden afgezet en vervolgens worden toegedekt met bladeren of modder. Het nest is ongeveer een meter hoog en twee meter in doorsnede. Het materiaal kan zo hard worden dat de jongen het nest niet zonder hulp van de ouders kunnen verlaten. De embryo's van krokodilachtigen hebben geen geslachtschromosomen, het geslacht wordt bepaald door de temperatuur in een vroeg stadium van de ontwikkeling van het embryo. Dit wordt veroorzaakt door een van de temperatuur afhankelijke ontwikkeling van de hormoonhuishouding. Als de temperatuur van de eieren ongeveer 30 graden Celsius is, komen vrouwtjes uit het ei, bij een hogere temperatuur ontstaan mannetjes. Doordat de temperatuur in het nest nooit overal hetzelfde is, bestaat er een kans dat er jongen van beide geslachten uit het nest komen. Om de kans hierop te verhogen worden de eieren in lagen afgezet, als er een gelijke verdeling van juvenielen van verschillende seksen ontstaat heeft dit voordelen voor de populatie van de soort. Het streven naar een gelijkmatige verdeling van de seksen gaat ver; als een vrouwtje een nest graaft en ze komt hierbij wortels van woekerende planten tegen, die later in het seizoen het nest overschaduwen met hun bladeren en zo de temperatuur verlagen, wordt het graven gestaakt en naar een andere locatie gezocht. Het aantal eieren hangt af van de soort, van de grootte van het vrouwtje en van de nestgrootte, er worden tussen 20 en 80 eieren in het nest afgezet, een vrouwtje bouwt een enkel nest per jaar en legt ieder jaar eieren. De eieren hebben de vorm en grootte van ganzeneieren en hebben een dunne schaal. De eieren in het nest hebben vele vijanden, zoals verschillende zoogdieren, reptielen en zelfs sommige vogels, zie ook onder het kopje vijanden. Als de juvenielen uitkomen wordt het ei met de eitand geopend, dit tand-achtige uitsteeksel zit op de bovenzijde van de snuit. De eitand wordt alleen gebruikt om vlak voor de geboorte een gaatje in het ei te maken, waarna de schaal eenvoudig uitscheurt en de krokodil zich kan bevrijden. Na enige dagen valt de tand af en na een paar weken is het plekje waar de tand gezeten heeft niet meer te zien. Deze graaft de uitgekomen jongen uit waarna ze naar het water kruipen, en eventuele niet-uitgekomen eieren worden voorzichtig in de bek genomen en tussen de tong en het verhemelte gerold tot de schaal breekt, dus niet tussen de tanden zoals wel wordt beweerd. Daarna worden de achtergebleven jongen bij veel soorten in kleine groepjes door de moeder in de bek genomen en naar het water gebracht. Doordat krokodilachtigen geen duidelijke tong hebben, is er genoeg plaats voor de kleintjes. Eenmaal in het water schudt ze voorzichtig met haar kop om de jongen te stimuleren het water in te gaan. Uitzonderingen zijn de gaviaal en de onechte gaviaal, hun bek is te smal om de jongen in te dragen. De jongen groeien vooral het eerste jaar snel, wat te merken is aan het voedselpatroon dat al snel verschuift van voornamelijk ongewervelden als kreeftachtigen en weekdieren naar kleine gewervelden als kikkers. Het duurt echter afhankelijk van de soort, het klimaat en het voedselaanbod nog 6 tot 8 jaar eer ze volwassen zijn en zich kunnen voortplanten. De maximale leeftijd van krokodilachtigen is niet precies bekend, enkele exemplaren zouden meer dan jaar oud zijn geworden. De grootste soorten worden waarschijnlijk niet ouder dan 40 tot 60 jaar oud, kleinere soorten als kaaimannen bereiken een leeftijd van ongeveer 30 tot 40 jaar. Krokodilachtigen kennen een beperkte sociale interactie, ze kennen een hiërarchische sociale structuur van dominante en meer onderdanige individuen. Incidenteel wordt samengewerkt bij de jacht, waarbij sommige dieren de prooi opdrijven en andere in een hinderlaag liggen. Daarnaast is ook het feit dat de juvenielen worden uitgegraven en beschermd door de ouders bijzonder, evenals de verschillende soorten communicatie die worden gebruikt tijdens de balts. Net als andere amfibische dieren die meestal in het water leven zal een krokodil in nood altijd zo snel mogelijk het water in proberen te vluchten. Krokodilachtigen bewegen zich zo min mogelijk, voornamelijk om hun lichaamsprocessen goed te kunnen benutten, maar ook om zo minder goed zichtbaar te blijven voor prooidieren. Dankzij de zeer lage bewegingsactiviteit blijft het energieverbruik laag, zodat ze relatief weinig hoeven te eten. Het eten, en met name het grijpen en verdrinken van de prooi is overigens een uitputtende bezigheid. Bij aanhoudende slechte weersomstandigheden wordt een langere rustperiode genomen, soorten die in streken leven met een koude winter gaan in een winterslaap, soorten die in warme gebieden leven houden tijdens de droge en hete zomers een zomerslaap of estivatie. Alle krokodilachtigen kunnen een periode van koude overleven, maar alleen gedurende de zomermaanden kunnen ze zich voortplanten en zijn ze op hun actiefst. De twee soorten uit het geslacht Alligator hebben een wat grotere tolerantie voor lagere temperaturen en komen op hogere altitudes voor. De meeste krokodilachtigen leven echter in laaggelegen gebieden waar het het gehele jaar relatief warmer is. Krokodilachtigen zijn zoals alle reptielen koudbloedig, meer specifiek poikilotherm, wat wil zeggen dat ze hun eigen lichaamstemperatuur niet inwendig kunnen verhogen. Om warmer te worden wordt regelmatig een zonnebad genomen. Als reptielen zijn opgewarmd door de zon kunnen ze zich vanwege hun koudbloedigheid sneller bewegen, maar bij krokodilachtigen dient het nemen van een zonnebad voornamelijk om de spijsvertering te versnellen. Door het platte, brede lichaam en de donkere huidskleur wordt relatief veel warmte opgenomen. Tijdens het nemen van een zonnebad verwijden de aderen onder de huid zich en de beenplaten op de rug zijn extra doorbloed om efficiënter warmte op te nemen. De huid heeft een isolerende werking waardoor krokodilachtigen zich in een koeler klimaat toch goed kunnen handhaven. Bij hitte wordt het water opgezocht, en bij langdurige hete perioden waarbij het water opdroogt schuilen ze in een zelf

8 gegraven hol. Tijdens koele weersomstandigheden, zoals bij wind, of juist op hete zomerdagen blijven krokodilachtigen in het water om hun lichaamstemperatuur respectievelijk hoger en lager te houden. De zwaar bepantserde huid van krokodilachtigen laat door de ondoordringbaarheid van water geen evaporatie toe, ze kunnen dus niet zweten om af te koelen. Om toch enigszins verkoeling te verkrijgen wordt de bek geopend, waardoor water direct uit de binnenzijde van de bek kan verdampen. Vermoed wordt dat het gapen ook dient om de bek te laten opdrogen, zodat de binnenzijde van de bek ontdaan wordt van ziekteverwekkers als schimmels en bacteriën. Het gapen heeft waarschijnlijk ook een sociale functie, daar ook gegaapt wordt tijdens regen of 's nachts. Krokodilachtigen zijn op het eerste gezicht slome dieren, als ze lopen wordt de buik over de grond gesleept. Indien nodig kan een krokodil dankzij het flexibele skelet echter hoger op de poten staan waardoor de buik los van de grond komt en een korte sprint kan worden gemaakt, de tred komt overeen met die van een hond. De voorouders van krokodilachtigen waren overigens snelle landroofdieren en zaten hun prooi achterna, wat af te lezen is aan hun goed ontwikkelde enkelbotten die bij de huidige soorten ontbreken. Een onlangs gevonden tussenvorm is Junggarsuchus die miljoen jaar geleden leefde in China. Bij het zwemmen worden de poten tegen het lichaam gedrukt en worden krachtige slagen gemaakt door de staart, die voor de voortstuwing zorgt. De poten worden gebruikt om te sturen. Alle krokodilachtigen hebben vliezen tussen de tenen, maar deze dienen niet om beter mee te zwemmen zoals de zwemvliezen van bijvoorbeeld amfibieën. De vliezen verhogen het contactoppervlak bij het lopen in het water of op een modderige bodem. Dergelijke contactverhogende zwemvliezen komen ook voor bij sommige in grotten levende salamanders die hierdoor verticaal tegen rotswanden kunnen klimmen, zie ook Hydromantes. Bij de moeraskrokodil en de Amerikaanse alligator is een primitieve vorm van werktuiggebruik waargenomen. Beide soorten gebruiken daarbij takken als lokaas om reigers aan te trekken die op zoek zijn naar nestmateriaal. De krokodilachtige verzamelt eerst wat geschikte takken en laat die op het wateroppervlak drijven. Daarna duikt hij onder de takken op zodat ze op zijn snuit liggen. Zo toegerust zwemt hij langzaam het water onder een broedkolonie binnen en blijft daar urenlang stilliggen. Als een vogel de takken wil verzamelen, wordt hij gegrepen. De krokodilachtigen vertonen dit gedrag alleen tijdens het broedseizoen van de vogels en gebruiken takken van andere bomen dan die waarin de nesten gebouwd zijn, zodat de takken niet puur toevallig op het hoofd van een in de kolonie opduikende krokodilachtige terecht zijn gekomen. Dit zou de eerste keer zijn dat werktuiggebruik bij een koudbloedig reptiel werd vastgesteld. Incidenteel is waargenomen dat krokodilachtigen spelen. Soms doen jonge dieren bewegingsspelletjes zoals het herhaaldelijk van een hellinkje naar beneden glijden. In dierentuinen spelen de dieren vaak met objecten. Ze slingeren kleurrijke speeltjes weg of bijten die kapot. Krokodilachtigen spelen soms met elkaar door samen in een kringetje te zwemmen of schijngevechten aan te gaan. Als ze door zoogdieren geplaagd worden, gaan ze ook daar soms schijngevechten mee aan. Bij enkele soorten verspreid over de wereld is vastgesteld dat ze soms in bomen klimmen. Verondersteld wordt dat ze hiermee een alternatieve plek opzoeken voor hun thermoregulatie of dat ze hierdoor een beter overzicht van de omgeving krijgen. Op het eerste gezicht lijken krokodilachtigen een negatieve invloed op hun omgeving te hebben omdat ze zoveel dieren eten, maar feitelijk is dit niet juist. Krokodilachtigen ruimen voornamelijk zieke, zwakke en onoplettende exemplaren op wat bijdraagt aan een gezonde populatie, ongeacht de diersoort. Ze spelen zelfs een ecologisch belangrijke rol, zo worden dode dieren in de natuur gegeten, waardoor voorkomen wordt dat deze gaan rotten en het oppervlaktewater vervuilen. Ook eten ze grote hoeveelheden roofvissen die andere vissoorten opeten, zoals vraatzuchtige meervallen. Bij de nijlkrokodil is gebleken dat als het reptiel verdwijnt, er minder vissen zijn vanwege een toename van roofvissen. Dit heeft effect op andere dieren, veel vogels eten grote hoeveelheden vis. Als de visstand lager wordt, vertrekken ook de vogels. Hun uitwerpselen zijn echter een zeer belangrijke directe of indirecte voedselbron voor de vissen, waardoor een negatieve vicieuze cirkel ontstaat. De holen die in de oever gegraven worden door krokodilachtigen, worden ook door andere dieren gebruikt voor een veilig heenkomen. De holen van soorten die een winterrust houden, zoals de mississippialligator, worden in de zomer gebruikt door bijvoorbeeld de bijtschildpad, die ook in Noord-Amerika leeft. Sommige soorten schildpadden hebben de gewoonte om hun eieren af te zetten bij de nesten van krokodilachtigen, voorbeelden zijn sommige moerasschildpadden uit Noord-Amerika en enkele soorten weekschildpadden. Als de schildpad erin slaagt haar eieren dicht bij het krokodillennest te begraven, hebben ze een grotere kans uit te komen, omdat de krokodil alle mogelijke vijanden zal verjagen. Alle informatie over de nijlkrokodil Ze vangen er meestal vrij kleine prooi mee. Er zijn acht moderne soorten, die worden onderverdeeld in de echte alligators onderfamilie Alligatorinae, geslacht Alligator en de kaaimannen onderfamilie Caimaninae, geslachten Caiman, Paleosuchus en Melanosuchus. Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie. Onderscheid met andere krokodilachtigen [ bewerken brontekst bewerken ] De alligators en kaaimannen hebben net als echte krokodillen Crocodylidae en gavialen Gavialidae hun eigen unieke kopvorm. Taxonomie [ bewerken brontekst bewerken ]. Categorie : Krokodilachtige. Verborgen categorieën: Wikipedia:Lokale afbeelding anders dan op Wikidata Wikipedia:Commonscat met lokaal zelfde link als op Wikidata. Naamruimten Artikel Overleg. Weergaven Lezen Bewerken Brontekst bewerken Geschiedenis. Gebruikersportaal Snelcursus Hulp en contact Donaties. Vooral de vierde tand van voren in de onderkaak is van buitenaf goed te zien. Onderste hoektanden zijn ook zichtbaar wanneer de bek dicht is. Noord- en Zuid-Amerika en China. Vis, reptielen en zoogdieren. Korte en brede snuit. De bovenkaak valt óver de onderkaak zogenaamde overbeet. Extra rijen pantserplaten. India, Pakistan, Nepal. Lange, dunne snuit. Deze graaft de uitgekomen jongen uit waarna ze naar het water kruipen, en eventuele niet-uitgekomen eieren worden voorzichtig in de bek genomen en tussen de tong en het verhemelte gerold tot de schaal breekt, dus niet

9 tussen de tanden zoals wel wordt beweerd. Daarna worden de achtergebleven jongen bij veel soorten in kleine groepjes door de moeder in de bek genomen en naar het water gebracht. Doordat krokodilachtigen geen duidelijke tong hebben, is er genoeg plaats voor de kleintjes. Eenmaal in het water schudt ze voorzichtig met haar kop om de jongen te stimuleren het water in te gaan. Uitzonderingen zijn de gaviaal en de onechte gaviaal, hun bek is te smal om de jongen in te dragen. De jongen groeien vooral het eerste jaar snel, wat te merken is aan het voedselpatroon dat al snel verschuift van voornamelijk ongewervelden als kreeftachtigen en weekdieren naar kleine gewervelden als kikkers. Het duurt echter afhankelijk van de soort, het klimaat en het voedselaanbod nog 6 tot 8 jaar eer ze volwassen zijn en zich kunnen voortplanten. De maximale leeftijd van krokodilachtigen is niet precies bekend, enkele exemplaren zouden meer dan jaar oud zijn geworden. De grootste soorten worden waarschijnlijk niet ouder dan 40 tot 60 jaar oud, kleinere soorten als kaaimannen bereiken een leeftijd van ongeveer 30 tot 40 jaar. Krokodilachtigen kennen een beperkte sociale interactie, ze kennen een hiërarchische sociale structuur van dominante en meer onderdanige individuen. Incidenteel wordt samengewerkt bij de jacht, waarbij sommige dieren de prooi opdrijven en andere in een hinderlaag liggen. Daarnaast is ook het feit dat de juvenielen worden uitgegraven en beschermd door de ouders bijzonder, evenals de verschillende soorten communicatie die worden gebruikt tijdens de balts. Net als andere amfibische dieren die meestal in het water leven zal een krokodil in nood altijd zo snel mogelijk het water in proberen te vluchten. Krokodilachtigen bewegen zich zo min mogelijk, voornamelijk om hun lichaamsprocessen goed te kunnen benutten, maar ook om zo minder goed zichtbaar te blijven voor prooidieren. Dankzij de zeer lage bewegingsactiviteit blijft het energieverbruik laag, zodat ze relatief weinig hoeven te eten. Het eten, en met name het grijpen en verdrinken van de prooi is overigens een uitputtende bezigheid. Bij aanhoudende slechte weersomstandigheden wordt een langere rustperiode genomen, soorten die in streken leven met een koude winter gaan in een winterslaap, soorten die in warme gebieden leven houden tijdens de droge en hete zomers een zomerslaap of estivatie. Alle krokodilachtigen kunnen een periode van koude overleven, maar alleen gedurende de zomermaanden kunnen ze zich voortplanten en zijn ze op hun actiefst. De twee soorten uit het geslacht Alligator hebben een wat grotere tolerantie voor lagere temperaturen en komen op hogere altitudes voor. De meeste krokodilachtigen leven echter in laaggelegen gebieden waar het het gehele jaar relatief warmer is. Krokodilachtigen zijn zoals alle reptielen koudbloedig, meer specifiek poikilotherm, wat wil zeggen dat ze hun eigen lichaamstemperatuur niet inwendig kunnen verhogen. Om warmer te worden wordt regelmatig een zonnebad genomen. Als reptielen zijn opgewarmd door de zon kunnen ze zich vanwege hun koudbloedigheid sneller bewegen, maar bij krokodilachtigen dient het nemen van een zonnebad voornamelijk om de spijsvertering te versnellen. Door het platte, brede lichaam en de donkere huidskleur wordt relatief veel warmte opgenomen. Tijdens het nemen van een zonnebad verwijden de aderen onder de huid zich en de beenplaten op de rug zijn extra doorbloed om efficiënter warmte op te nemen. De huid heeft een isolerende werking waardoor krokodilachtigen zich in een koeler klimaat toch goed kunnen handhaven. Bij hitte wordt het water opgezocht, en bij langdurige hete perioden waarbij het water opdroogt schuilen ze in een zelf gegraven hol. Tijdens koele weersomstandigheden, zoals bij wind, of juist op hete zomerdagen blijven krokodilachtigen in het water om hun lichaamstemperatuur respectievelijk hoger en lager te houden. De zwaar bepantserde huid van krokodilachtigen laat door de ondoordringbaarheid van water geen evaporatie toe, ze kunnen dus niet zweten om af te koelen. Om toch enigszins verkoeling te verkrijgen wordt de bek geopend, waardoor water direct uit de binnenzijde van de bek kan verdampen. Vermoed wordt dat het gapen ook dient om de bek te laten opdrogen, zodat de binnenzijde van de bek ontdaan wordt van ziekteverwekkers als schimmels en bacteriën. Het gapen heeft waarschijnlijk ook een sociale functie, daar ook gegaapt wordt tijdens regen of 's nachts. Krokodilachtigen zijn op het eerste gezicht slome dieren, als ze lopen wordt de buik over de grond gesleept. Indien nodig kan een krokodil dankzij het flexibele skelet echter hoger op de poten staan waardoor de buik los van de grond komt en een korte sprint kan worden gemaakt, de tred komt overeen met die van een hond. De voorouders van krokodilachtigen waren overigens snelle landroofdieren en zaten hun prooi achterna, wat af te lezen is aan hun goed ontwikkelde enkelbotten die bij de huidige soorten ontbreken. Een onlangs gevonden tussenvorm is Junggarsuchus die miljoen jaar geleden leefde in China. Bij het zwemmen worden de poten tegen het lichaam gedrukt en worden krachtige slagen gemaakt door de staart, die voor de voortstuwing zorgt. De poten worden gebruikt om te sturen. Alle krokodilachtigen hebben vliezen tussen de tenen, maar deze dienen niet om beter mee te zwemmen zoals de zwemvliezen van bijvoorbeeld amfibieën. De vliezen verhogen het contactoppervlak bij het lopen in het water of op een modderige bodem. Dergelijke contactverhogende zwemvliezen komen ook voor bij sommige in grotten levende salamanders die hierdoor verticaal tegen rotswanden kunnen klimmen, zie ook Hydromantes. Bij de moeraskrokodil en de Amerikaanse alligator is een primitieve vorm van werktuiggebruik waargenomen. Beide soorten gebruiken daarbij takken als lokaas om reigers aan te trekken die op zoek zijn naar nestmateriaal. De krokodilachtige verzamelt eerst wat geschikte takken en laat die op het wateroppervlak drijven. Daarna duikt hij onder de takken op zodat ze op zijn snuit liggen. Zo toegerust zwemt hij langzaam het water onder een broedkolonie binnen en blijft daar urenlang stilliggen. Als een vogel de takken wil verzamelen, wordt hij gegrepen. De krokodilachtigen vertonen dit gedrag alleen tijdens het broedseizoen van de vogels en gebruiken takken van andere bomen dan die waarin de nesten gebouwd zijn, zodat de takken niet puur toevallig op het hoofd van een in de kolonie opduikende krokodilachtige terecht zijn gekomen. Dit zou de eerste keer zijn dat werktuiggebruik bij een koudbloedig reptiel werd vastgesteld. Incidenteel is waargenomen dat krokodilachtigen spelen. Soms doen jonge dieren bewegingsspelletjes zoals het herhaaldelijk van een hellinkje naar beneden glijden. In dierentuinen spelen de dieren vaak met objecten. Ze slingeren kleurrijke speeltjes weg of bijten die kapot. Krokodilachtigen spelen soms met elkaar door samen in een kringetje te zwemmen of schijngevechten aan te gaan. Als ze door zoogdieren geplaagd worden, gaan ze ook daar soms schijngevechten mee aan. Bij enkele soorten verspreid over de wereld is vastgesteld dat ze soms in bomen klimmen. Verondersteld wordt dat ze hiermee een alternatieve plek opzoeken voor hun thermoregulatie of dat ze hierdoor een beter