Archeologische begeleiding Conform KNA protocol Opgraven

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Archeologische begeleiding Conform KNA protocol Opgraven"

Transcriptie

1 Archeologische begeleiding Conform KNA protocol Opgraven Huberroos te Dr. Hubernoodtstraat Gemeente Opdrachtgever Ten Brink Bouw Havenstraat AG DOETINCHEM nummer Status: DEFINITIEF Synthegra Rapport S leider Ir. B.A. van der Linden Autorisatie: paraaf datum BLI/UIT/SAD/S drs.j.s. Krist Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB Telefoon +31 (0) , Fax +31 (0) , Internet: Bankrelatie Friesland Bank, nr , BTW nr. NL B01, HR

2 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Colofon Opdrachtgever: Ten Brinke Bouw te nummer Titel: Archeologische begeleiding conform KNA protocol opgraven, project Huberroos te Datum: leider: Ir. B.A. van der Linden Auteurs: Ir. B.A. van der Linden, drs. S.M. Koeman, P. Wemerman Tekenaar: drs. S.Diependaal Autorisatie: drs. J.S. Krist Druk: Synthegra bv, ISSN: Synthegra bv seweg 61a, NL-7007 CB Telefoon +31 (0) , Fax +31 (0) , Internet: Bankrelatie Friesland Bank, nr , BTW nr. NL B01, HR Synthegra bv, 2009 Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 2 van 42

3 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te INHOUD Administratieve gegevens 5 Samenvatting 6 1 Inleiding Ligging en huidige situatie plangebied Onderzoekskader Onderzoeksdoel en vraagstellingen Onderzoeksmethodiek 9 2 Vooronderzoek Inleiding Inventeriserend vooronderzoek door middel van boringen Het proefsleuvenonderzoek Resultaten van het onderzoek: de profielen Inleiding De bodemopbouw Landschappelijke interpretatie Conclusie Resultaten van het onderzoek: sporen en structuren Inleiding Gasselte boerderij (structuur 1) Bijgebouwen De waterput Greppels De nederzetting in een breder kader Resultaten van het onderzoek: vondstmateriaal Inleiding Aardewerk Overig vondstmateriaal Synthese Conclusies en beantwoording van de onderzoeksvragen 38 Literatuur 40 Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 3 van 42

4 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Bijlagen: Bijlage 1: Allesporenkaart Bijlage 2: Structurenkaart Bijlage 3: Profieltekeningen Bijlage 4: Sporenlijst Bijlage 5: Vondstenlijst Bijlage 6: Specialistisch onderzoek: AMS C14 datering Bijlage 7: Overzicht van relevante geologische en archeologische tijdvakken Afbeelding voorblad: de werkput gezien vanuit het zuiden Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 4 van 42

5 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Administratieve gegevens Toponiem project Huberroos te Plaats Gemeente Provincie Gelderland nummer S Bevoegde overheid gemeente, deskundige namens de bevoegde overheid drs. M. Kocken Opdrachtgever Ten Brinke Bouw Uitvoerende instantie Synthegra bv Datum uitvoering veldwerk tot en met Uitvoerders veldwerk S. Diependaal, I. Hesseling, G. Kleijn Winkel, S. Koeman, J.S. Krist. B.A van der Linden, T.A. Spitzers en H. van Wetten. Het veldteam werd ondersteund door vrijwilligers van de Archeologische Werkgroep van Zelhem (N. van Dalfsen, S. Postma, H. Meulenveld, G. Lieverdink, R. Gosselink en J. de Gelder). Onderzoeksmelding (ARCHIS) Datum onderzoeksmelding Onderzoeksnummer (ARCHIS) nog te bepalen Kaartblad 40F Periode prehistorie tot in de nieuwe tijd Oppervlakte ca m 2 Grondgebruik braakliggend Geomorfologie Dekzandglooiing langs beekdal Bodem Beekeerdgronden Depot Documentatie en vondsten zullen worden aangeleverd aan het Provinciaal Depot van Gelderland te Nijmegen De onderzoekslocatie wordt omsloten door de volgende vier coördinaten: noordwest X: Y: noordoost X: Y: zuidoost X: Y: zuidwest X: Y: Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 5 van 42

6 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Samenvatting De aanleiding voor het hier gerapporteerde onderzoek is de aanleg van een parkeerkelder ten behoeve van de nieuw te realiseren woningbouw. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Ten Brinke Bouw. Bij het vooronderzoek is vastgesteld dat vanaf 1 m beneden maaiveld vrijwel overal een intact bodemprofiel aanwezig is en daarom resten vanaf het paleolithicum tot de nieuwe tijd binnen het plangebied kunnen worden verwacht. Het doel van opgraven is het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden. 1 Het onderzoek aan de Dr. Huber Noodtstraat is tussen 17 september en 25 september 2009 uitgevoerd, volgens de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals vastgelegd in het Programma van Eisen (PvE) dat is opgesteld door T.A. Spitzers en S. Diependaal. 2 Dit PvE is namens gemeente getoetst en goedgekeurd door M. Kocken. In totaal is één werkput gegraven, met een oppervlakte van circa 1300m 2. Tijdens de archeologische begeleiding is een deel van een nederzetting uit de 10 e tot de 12 e eeuw aangetroffen, gevormd door een Gasselte A boerderij, een schuur, twee spiekers en één (boomstam)waterput. Verder zijn (afwaterings- of afscheidings-)greppels blootgelegd. Deze sporen worden afgedekt met een eerdlaag van cm dik en dateert tussen de 10 e en 12 e eeuw. De eerdlaag is afgedekt met een plaggendek dat verstoord is geraakt door latere bewoning en (sub)recente ophogingslagen. Deze sporen en bodemlagen zijn voornamelijk gedateerd op basis van het aangetroffen aardewerk. Het aardewerk aangetroffen binnen het onderzoeksterrein bestaat onder meer uit lokaal geproduceerd handgevormd kogelpot aardewerk, te dateren tussen 900 en 1100 n. Chr. Verder is import aardewerk vooral uit Pingsdorf aangetroffen. De meeste fragmenten van het Pingsdorf type aardewerk bestaan uit onversierde wandscherven en zijn niet nader te dateren dan 900 tot 1200 n. Chr. Behalve aardewerk is ook ijzerslak, bouwmateriaal, botmateriaal en natuursteen aangetroffen. Hout van de boomstamresten van de waterput is ingezet voor een AMS C14 datering. De boom die gebruikt is voor de waterput heeft een (kap)datering van 980 tot 1050 n. Chr. 3 De waterput is waarschijnlijk zelf in de loop van de 11 e eeuw gegraven. De aangetroffen nederzetting ligt op het hoogste deel van het terrein, op een hoogte van ongeveer 11,80 m + NAP. Mogelijk behoren de greppels ook tot deze nederzetting, om het gebied af te wateren vanwege de nabijheid van de Slinge ten noorden van de vindplaats. Het noordelijke deel van het plangebied is beïnvloed door de Slingebeek. Hier is sprake van verspoeld dekzand en siltige zandafzettingen van de beek.de aanwezige greppels liggen in het laagste deel van het terrein, op een hoogte van ongeveer 11,60 m + NAP. De nederzetting verspreid zich mogelijk verder naar het zuiden, zuidwesten en zuidoosten toe, onder de huidige bebouwing en straat. De aangetroffen nederzetting is vergelijkbaar met archeologische onderzoeken in zelf, in Zelhem maar ook in de wijdere omgeving (de Veluwe, Salland en Drenthe). 1 SIKB Spitzers en Diependaal Poznan Radiocarbon Laboratory, Poznan , lab number. Poz-34178, Doewe S21/22 V52, job number 4126/09. Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 6 van 42

7 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te 1 Inleiding 1.1 Ligging en huidige situatie plangebied Het plangebied is circa 1630 m 2 groot en ligt aan de Dr. Huber Noodtstraat in (afbeelding 1.1). Het terrein wordt in het noordoosten begrensd door de Rozengaardweg en in het zuidwesten door de Huber Noodststraat. Het plangebied is braakliggend. De funderingen van de voormalige bebouwing zijn verwijderd. Het maaiveld ligt op circa 13 m + NAP (Normaal Amsterdams Peil). 4 Afbeelding 1.1: luchtfoto van met in rood kader de onderzoekslocatie Onderzoekskader Synthegra heeft in opdracht van Ten Brinke Bouw een archeologische begeleiding conform KNA protocol opgraven uitgevoerd op een terrein aan de Dr. Huber Noodtstraat in (afbeelding 1.1).. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen ontwikkeling van woningbouw met een parkeerkelder. De diepte van de toekomstige bodemverstoring bedraagt circa 3 m beneden maaiveld. De bodem wordt tot in het archeologische niveau verstoord, dat in dit gebied vanaf circa 1,40 m beneden maaiveld verwacht kan worden. Daar de aangetroffen archeologische waarden niet in situ behouden kunnen worden, is besloten ze ex situ te behouden. Het onderzoek vindt plaats in het kader van het traject van Archeologische Monumentenzorg. De bevoegde overheid, de gemeente, heeft de archeologische begeleiding per (mail ) bevestigd. Hierin wordt gesteld dat een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding van de onderzoekslocatie noodzakelijk is. 6 Het veldwerk dat heeft plaatsgevonden in de periode 17 september tot en met 25 september 2009 is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie Hoogteligging van het plangebied op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) in m NAP geraadpleegd op 5 Bron: provincie Gelderland 6 Spitzers & Diependaal 2009: 4 7 SIKB Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 7 van 42

8 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te De uitgangspunten en randvoorwaarden voor dit onderzoek zijn vastgelegd in het Programma van Eisen (PvE) dat is opgesteld door T.A. Spitzers en S. Diependaal. 8 Dit PvE is namens gemeente getoetst en goedgekeurd door M. Kocken van de Regio Achterhoek. De bevoegde overheid, de gemeente, zal de resultaten van het onderzoek toetsen. 1.3 Onderzoeksdoel en vraagstellingen Het doel van een archeologische begeleiding conform KNA protocol opgraven is het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden (behoud ex situ) die van belang is voor kennisvorming over het verleden. Het doel van dit onderzoek is ondermeer om vast te stellen hoe de mogelijke vindplaats(en) informatie kan bieden ten aanzien van vragen gesteld in de NOaA. Dit kan (ondermeer) hoofdstuk 11: De vroege prehistorie, hoofdstuk 17 De late prehistorie in Noord-, Oost- en Zuid-Nederland en het rivierengebied en hoofdstuk 20 van de NOaA: "De Romeinse tijd, Middeleeuwen en vroegmoderne tijd in Midden- en Oost- Nederlands zandgebied. 9 De volgende onderzoeksvragen uit het programma van eisen zullen worden beantwoord: Wat is de aard, omvang, ouderdom, fasering, gaafheid en conservering van de eventuele resten? 2. Wat is de landschappelijke context van de resten? 3. Wat is de relatie tussen de vindplaats en directe omgeving? 4. Wat is de kwaliteit van de vindplaats? 5. Ten aanzien van welke thema s uit de NOaA kan deze vindplaats informatie opleveren? Licht dit toe. 6. Indien het onderzoek geen archeologische fenomenen oplevert of categoraal beperkte (bijvoorbeeld alleen losse vondsten), welke verklaring is hiervoor dan te geven? Is (bijvoorbeeld) sprake van: verstoring van antropogene aard erosie aantoonbare afwezigheid van bewoning en/of actief landgebruik beperking van de archeologische waarnemings-mogelijkheden door werk of weeromstandigheden beperking van de archeologische waarnemings-mogelijkheden door bodemprocessen een combinatie hiervan? 7. Is er sprake van een duidelijke stratigrafie? Licht dit toe. 8. Wat is de datering van de onderscheiden lagen? 8 Spitzers & Diependaal Spitzers & Diependaal 2009:8 10 Spitzers & Diependaal 2009:8. Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 8 van 42

9 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te 1.4 Onderzoeksmethodiek Het onderzoek is uitgevoerd volgens de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals vastgelegd in het Programma van Eisen. 11 Tijdens het veldonderzoek is er geen reden gweeest om van de beschreven onderzoeksmethodiek af te wijken. De strategie van het veldwerk is afhankelijk geweest van het civieltechnische werk. Voorafgaande aan de werkzaamheden is tussen de civieltechnische aannemer en de archeologen overleg gepleegd. De keuze van de afmetingen van de opgravingsput is bepaald door de civieltechnische aannemer. Tijdens het onderzoek is het veldteam ondersteund door vrijwilligers van de Archeologische Werkgroep Zelhem (Nico van Dalfsen, Sikke Postma, Henk Meulenveld, Gert Lieverdink, Rob Gosselink en Job de Gelder). Het veldwerk heeft plaatsgevonden conform de vigerende versie van de KNA (3.1). Voorafgaande aan het onderzoek is gebleken dat een deel van het terrein al deels is afgegraven, tot circa 1 m beneden maaiveld. Een U-vorm was uitgegraven, langs de westelijke rand, zuidelijke rand en oostelijke rand van het plangebied. In het westelijke reeds afgegraven deel waren al omvangrijke sporen zichtbaar die in een rij lagen (oost-west georiënteerd), mogelijk behorend tot een boerderij van het type Gasselte A. In het zuidelijke reeds gegraven deel waren geen sporen zichtbaar. In het oostelijke reeds afgegraven deel waren kleinere sporen aanwezig die ook in een rij lagen (oost-west georiënteerd), mogelijk behorend tot een kleinere structuur als een schuur. Verdere ontgraving zou de volgende dag hervat worden tot circa 1 tot 1,5 m diepte. Het vlak van het resterende deel van de bouwput is aangelegd door een graafmachine voorzien van een dichte bak met een glad snijvlak. De vlakaanleg heeft laagsgewijs plaatsgevonden. De bovengrond is in lagen verwijderd. Vanaf dit niveau is in dunne lagen machinaal verdiept tot op het vlakniveau waarop de grondsporen zichtbaar zijn en het vlak interpretabel is (circa 1,50 m beneden maaiveld). Per haal van de graafmachine is met behulp van de metaaldetector het vlak afgezocht. Behalve het vlak is ook de stort met behulp van de metaaldetector onderzocht. Na iedere haal van de graafmachine is het vlak op vondsten en grondsporen gecontroleerd. Het vlak is getekend op een schaal van 1:50 en gefotografeerd. Het vlak is lithologisch beschreven conform de NEN en bodemkundig 13 geïnterpreteerd. Alle aangetroffen sporen zijn gecoupeerd en afgewerkt. Grondsporen die behoren bij een structuur zijn in hun totaliteit, voor zover opgravingtechnisch mogelijk, blootgelegd zodat de structuur integraal is onderzocht. De aangetroffen waterput is gedocumenteerd (dit wil zeggen gecoupeerd, gefotografeerd, getekend op schaal 1:20 en afgewerkt) en bemonsterd voor specialistisch onderzoek. Alle coupes over sporen zijn op schaal 1:20 getekend en gefotografeerd. Vondsten zijn per spoor, per laag, per segment en waar relevant in vakken van 5 bij 5 meter met de hand verzameld. Tien kolomopnames met een onderlinge afstand van maximaal 10 m over de gehele locatie zijn gedocumenteerd (getekend schaal 1:20 en gefotografeerd) en beschreven door een fysisch geograaf. Vijf kolommen zijn genomen van het oostelijke profiel, vier van het westelijke profiel en één van het noordelijke profiel. De profielkolommen zijn, zoals het vlak, lithologisch beschreven conform de NEN en bodemkundig 15 geïnterpreteerd. 11 Spitzers & Diependaal Nederlands Normalisatie-instituut De Bakker en Schelling Nederlands Normalisatie-instituut De Bakker en Schelling Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 9 van 42

10 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Het gebruikte meetsysteem is in het Rijksdriehoekstelsel door een erkende landmeter uitgezet. Van het vlak is de hoogte genomen met een tussenafstand van 5 m over de volledige lengte op de vijf meetlijnen van de werkput. Van alle sporen is apart minimaal één hoogtemaat genomen. De hoogte van het maaiveld rondom de hele werkput is ook om de vijf meter gemeten.. Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 10 van 42

11 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te 2 Vooronderzoek 2.1 Inleiding Ter plekke van de onderzoekslocatie hebben twee vooronderzoeken plaatsgevonden. In oktober 2004 heeft Synthegra bv een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. In december 2006 heeft het archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel van proefsleuven. De resultaten van deze twee onderzoeken worden hieronder verder besproken Inventeriserend vooronderzoek door middel van boringen Het inventariserend bodemonderzoek is uitgevoerd op 13 oktober 2004, in opdracht van MVO projecten te. Er zijn in totaal 7 boringen gezet. Hoewel er in het Programma van Eisen voorgeschreven staat dat er met een megaboor van 15 cm geboord moet worden, is tijdens het veldwerk besloten om voor de boringen 1, 2 en 5 hiervan af te wijken. Het bleek fysiek niet haalbaar om met een megaboor de puinhoudende laag te doordringen. Deze 3 boringen zijn daarom met een Edelmanboor met een doorsnede van 7 cm gezet. Bijna alle boringen zijn tot minimaal 100 cm geroerd. Het verstoorde pakket is zeer rijk aan puinmateriaal, maar ook aan archeologische indicatoren zoals aardewerk scherven en dergelijke (zie vondstenlijst). De vondsten bevinden zich dus niet meer in hun oorspronkelijke context. Vanaf ongeveer 140 cm mv is het bodemprofiel wel intact. In alle boringen is matig fijn zand aangetroffen met een korrelgrootte van tussen de μm. Op basis van de korrelgrootte is het zand geclassificeerd als de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden, ook wel dekzand genoemd. Er zijn verschillende archeologische indicatoren, zoals steenkool, metaal, glas, en aardewerk in de boringen aangetroffen. Alle archeologische waarden bevinden zich in het puinhoudende pakket (tussen 0 en 140 cm beneden maaiveld). De meeste vonden zijn niet te dateren. Er zijn echter ook aardewerkfragmenten uit de ijzertijd en uit de Romeinse tijd in de boringen aangetroffen. Op basis van het door Synthegra Archeologie bv uitgevoerde onderzoek zijn er geen aantoonbare bezwaren tegen het voornemen op het onderzochte deel van de onderzoekslocatie nieuwbouw te realiseren, mits de bodemverstorende activiteiten niet dieper reiken dan 140 cm beneden maaiveld Het proefsleuvenonderzoek In opdracht van Econsultancy bv uit heeft Becker & Van de Graaf een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd op 21 en 22 december Het onderzoek bestaat conform het PvE (Van der Kuijl 2005) uit de aanleg van twee proefsleuven (elementen 4 en 5) van 4 x 20 m in het noordelijke deel van het onderzoeksterrein. Daarnaast is een extra, oost-west georiënteerde, proefsleuf aangelegd (element 15) in het noordelijke deel van het plangebied, om de resten van een vermoedelijk theehuis ter plekke op te sporen. De diepte van de sleuf is geringer dan van beide andere sleuven, namelijk ca. 1 m beneden maaiveld in plaats van circa 1,6 m beneden maaiveld. De resten zijn niet dieper te verwachten. Ter controle van de bodemopbouw en de mate van verstoring is in het zuidelijke deel tenslotte nog een extra kijkgat (element 14) gegraven. Aan de uiteinden van de werkputten 4 en 5 zijn kijkgaten van 2 x 3 m gegraven voor het fysisch geografische onderzoek. Zie bijlage 1 voor een overzicht van de aangelegde werkputten en gedocumenteerde sporen. 16 Emaus, Helmich & Krist 2004: 15, Van der Graaf, Hoven & de Kramer Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 11 van 42

12 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Tijdens het onderzoek zijn een 13 e eeuwse akkerlaag en greppels en kuilen uit de middeleeuwen en nieuwe tijd aangetroffen. Daarnaast zijn ploegsporen (element 6) waargenomen in werkput 4. De sporen zijn goed geconserveerd door de diepe ligging onder een circa 1 tot 1,4 m dikke plaggendek en andere ophogingslagen. De bodem bestaat uit een pakket opgebrachte en deels verstoorde grond dat bestaat uit de resten van een plaggendek en latere, veelal recente ophogingslagen. Daaronder liggen natuurlijke afzettingen waarvan de top aangeploegd is en als een oude akkerlaag beschreven kan worden. Deze natuurlijke afzettingen zijn vermoedelijk door een beek- of riviersysteem afgezet, maar of dat de Slinge is geweest of een (vroeg)holocene voorloper ervan is onduidelijk. Hieronder ligt de overgang tussen de beekafzettingen en een zandpakket (circa 1,8 tot 2,2 m beneden maaiveld) dat de top van het pleistocene dekzandpakket vormt. Uit de akkerlaag zijn kookpotfragmenten uit de 13 e eeuw tevoorschijn gekomen. Verder zijn losse vondsten gedaan uit het plaggendek op de akkerlaag. Door het geringe aantal vondsten is het niet mogelijk het ontstaan en het einde van de laag goed te dateren. De ploegsporen en de greppels die zijn aangetroffen in het vlak onder deze laag hangen waarschijnlijk met de akkerlaag samen. Een datering van deze resten van twee elkaar vermoedelijk opvolgende afwateringssystemen moet derhalve in de late middeleeuwen B ( ) gezocht worden. Het is onbekend wat de functie van kuil 10 is geweest (werkput 4). Het gaat om een grote kuil of misschien om een greppel. Het spoor wordt door greppel 8 en 9 gesneden en moet dus de oudste datering hebben. Het is echter niet waarschijnlijk dat het spoor veel ouder is dan greppel 8. De kuilen 12 en 13 in werkput 5 hebben vermoedelijk dezelfde datering. Fragmenten van een pijpaarden beeldje in kuil 12 dateert het spoor in de 16 e - 17 e eeuw. De greppels en de ploegsporen hangen samen met de akkerlaag die door beakkering vanaf de late middeleeuwen en misschien zelfs vroege middeleeuwen is ontstaan. De aangetroffen archeologische waarden betreffen vermoedelijk een laat-middeleeuws off-site greppelsysteem en enkele vermoedelijk eveneens off-site sporen uit de Nieuwe tijd. Daarmee is de vindplaats niet behoudenswaardig. Gezien de oude akkerlaag en het niet gevonden koepelgebouw, is het goed mogelijk dat zich binnen het plangebied nog archeologische resten bevinden. Er wordt daarom geadviseerd de graafwerkzaamheden op het terrein extensief archeologisch te begeleiden. Dit houdt in dat een archeoloog de graafwerkzaamheden vanaf 0,9 m mv begeleidt tot aan de bovenkant van het natuurlijke sediment. 18 Het niveau waarop de sporen zich aftekenen ligt onder het plaggendek en onder laag 2, de oude akkerlaag uit het proefsleuvenonderzoek (circa 1 tot 1,4m beneden maaiveld). Jongere sporen zijn mogelijk boven het plaggendek en de akkerlaag bewaard gebleven maar zijn bij het proefsleuvenonderzoek niet waargenomen. Het vooronderzoek heeft aanwijzingen opgeleverd dat in de eerste plaats kan worden gedacht aan sporen in de vorm van greppels die behoren bij een laat-middeleeuws ontginningscomplex en een koepelgebouw uit de 18 e eeuw. De gehele onderzoekslocatie wordt gerekend tot een off-site akkercomplex. Op grond van het vooronderzoek moet in de eerste instantie rekening worden gehouden met aardewerk. Verder kunnen vondstcategorieën als vuursteen, natuursteen, glas, bouwkeramiek en metaal worden aangetroffen. Het vooronderzoek heeft geen concrete aanwijzingen gegeven, maar men kan denken aan botmateriaal, hoorn, gewei, schelp, hout, textiel en leer. Onder de grondwaterspiegel kunnen verkoolde en onverkoolde paleoecologische resten worden verwacht Van der Graaf, Hoven & de Kramer Spitzers & Diependaal 2009: 7,8 Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 12 van 42

13 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te 3. Resultaten van het onderzoek: de profielen 3.1 Inleiding Het huidige landschap waar het plangebied in ligt, heeft grotendeels vorm gekregen in de laatste ijstijd, het Weichselien (circa jaar geleden). Het bevindt zich in een zone langs het dal van de Oude IJssel waar in het Laat-Glaciaal (circa jaar geleden) rivierduinzand en dekzand is afgezet. Vanaf het Laat-Glaciaal is het gebied ten zuidwesten van het plangebied beïnvloed door de rivier de Oude IJssel. Aan het einde van het Laat-Glaciaal, de Jonge Dryas (circa jaar geleden), is het tijdelijk heel koud en droog geworden en hebben de rivieren deels weer een vlechtend rivierpatroon gekregen. Vanwege het koude en droge klimaal zijn delen van de overstromingsvlakte een groot deel van het jaar droog en onbegroeid. 20 Op deze manier is zand beschikbaar gekomen, dat door de wind is weggeblazen en elders op de hogere delen langs de rivier weer is neergelegd. Zo zijn de rivierduinen gevormd en is dekzand afgezet. Het rivierduinzand bestaat uit matig gesorteerd, matig grof, scherp zand en wordt tot het Laagpakket van Delwijnen van de Formatie van Boxtel gerekend (gemiddelde mediaan van circa 300 μm). 21 Het plangebied ligt verder van de rivier af waar fijner zand is afgezet, het zogenaamde dekzand. Dit (vaak lemige) zand is kalkloos, fijnkorrelig ( μm), goed afgerond, goed gesorteerd en arm aan grind en wordt tot het Laagpakket van Wierden van de Formatie van Boxtel gerekend. 22 Tijdens het eerder uitgevoerde proefsleuvenonderzoek is in de natuurlijke ondergrond inderdaad dekzand aangetroffen. 23 In het Holoceen (circa jaar geleden tot heden) is het klimaat warmer en vochtiger geworden. Het dekzand en rivierduinzand zijn door de toenemende vegetatie vastgelegd en de beken en rivieren hebben zich ingesneden. Ze volgen meestal de natuurlijke laagten in het landschap zoals de eerder gevormde pleistocene dalen. Een goed voorbeeld hiervan is de Slingebeek, die langs de noordkant van het plangebied heeft gestroomd. De beekloop is echter wel door mensen beïnvloed. Oorspronkelijke liep de beek door het beekdal ten noorden van het plangebied. Later is de beek gekanaliseerd en langs de westgrens van het plangebied getrokken richting de grachten, die in de late middeleeuwen rond zijn aangelegd (afbeelding 3.1). 24 Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn boven het zwak siltige, matig fijne dekzand sterk tot uiterst siltige zandlagen aangetroffen, die zijn geïnterpreteerd als beekafzettingen. 25 Het is onduidelijk of deze van de Slinge afkomstig zijn of van een (vroeg) holocene voorloper ervan. 20 Berendsen 2004, Berendsen 2004, Berendsen 2004, Van der Graaf, Hoven & de Kramer 2007: Van de Graaf, Hoven & de Kramer 2007: Van de Graaf, Hoven & de Kramer 2007: 11. Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 13 van 42

14 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Afbeelding 3.1: Bewerkt detail van de kaart van Jacob van Deventer (ca. 1560) met daarop in rood aangegeven het onderzoeksgebied De bodemopbouw Tijdens het onderzoek is de volgende bodemopbouw aangetroffen (zie bijlage 3): de bovenste 1,0-1,4 m bestaat uit recente ophogingslagen met in het onderste deel een verstoord plaggendek. Dit plaggendek is sterk omgewerkt tijdens latere bewoning. De top van de verstoorde laag bestaat uit recent opgebrachte grond, waaronder ophoogzand. Onder het (verstoorde) plaggendek is een donkere, humeuze laag zichtbaar, die is geïnterpreteerd als de natuurlijke A-horizont, die door beakkering is omgeploegd. De akkerlaag gaat geleidelijk over in de natuurlijke ondergrond. Voor de interpretatie van de landschappelijke ligging van het plangebied en de analyse van de stratigrafie op het terrein zijn in totaal 10 profielkolommen gedocumenteerd. De profielkolom 1 t/m 5 zijn in het oostprofiel aangelegd, de profielkolommen 6 t/m 8 in het westprofiel en profiel 9 en 10 in het noordprofiel (bijlage 3). Aan de hand van deze profielen is een goed beeld ontstaan van de bodemopbouw in het plangebied Landschappelijke interpretatie De bodemopbouw in de diverse profielkolommen is vergelijkbaar. De bovenste cm bestaat uit een recent ophogingspakket, waarvan het onderste gedeelte uit een verstoord plaggendek bestaat. Met uitzondering van profielkolom 10 is dit pakket als één laag beschreven (laag 1). In het noordelijke deel van het plangebied is onder dit ophogingspakket een restant van de oorspronkelijke bovengrond aanwezig, zoals die ook in het proefsleuvenonderzoek is aangetroffen. Deze laag is duidelijk vermengd als gevolg van beakkering. Daarom kan worden gesproken van een akkerlaag (afbeelding 3.2). De dikte van de akkerlaag varieert van circa 10 tot 40 cm. In profielkolom 7 is een fragment handgevormd kogelpot uit Rijnland/Munsterland gevonden (bijlage 6, vondst 13). Hiermee kan deze akkerlaag worden gedateerd tussen de 10 e en 12 e eeuw. Deze datering komt overeen met de sporen/structuren die in het plangebied zijn gevonden (zie hoofdstuk 4). 26 Van de Graaf, Hoven & de Kramer 2007: 10 Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 14 van 42

15 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Onder de akkerlaag is de C-horizont aangetroffen, die uit matig tot sterk siltig grijs zand bestaat. Het hoge siltgehalte wijst op invloed van de Slingebeek. Waarschijnlijk is het een combinatie van verspoeld dekzand en (slib)materiaal dat door de beek is afgezet. In het zuidelijke deel van het plangebied is het zand minder lemig en geel van kleur (profielkolom 5, laag 6). Hier is de invloed van de Slingebeek niet meer merkbaar en is dekzand aanwezig. Vanwege het ontbreken van een geheel intact bodemprofiel is het oorspronkelijke reliëf van het oppervlak niet meer intact. Toch lijkt het aannemelijk dat het terrein geleidelijk op loopt in zuidelijke richting. De akkerlaag lijkt vanwege het hoge humusgehalte en de zwarte kleur oorspronkelijk een eerdlaag te zijn geweest. Dit wijst op een relatief hoge grondwaterstand, waardoor zich een eerdlaag heeft ontwikkeld. De bodem kan dus worden geclassificeerd als een beekeerdgrond. 27 Bij relatief lage grondwaterstanden zouden podzolgronden zijn ontwikkeld. Alleen in profielkolom 5 lijkt sprake te zijn van humus/ijzer-inspoeling waardoor een B-achtige horizont is ontstaan. Toch lijkt het waarschijnlijk dat gezien de structuren die zijn gevonden (hoofdstuk 4) dat het plangebied niet altijd een hoge grondwaterstand heeft gekend. Ook tegenwoordig is geen sprake meer van een hoge grondwaterstand, want de Slingebeek loopt niet meer langs het plangebied. Vòòr de verlegging/kanalisatie van de Slingebeek (waarschijnlijk eind 13 e eeuw of 14 e eeuw) heeft de grondwaterspiegel zeker in het zuidelijke deel van het plangebied lager gestaan, waardoor podzolering heeft kunnen plaatsvinden. Waarschijnlijk is door de verlegging van de Slingebeek en de daarmee samenhangende stijging van de grondwaterstand de podzolgrond uitgespoeld, waardoor hier geen resten meer van zijn terug te vinden. De roestvorming in profielkolom 9 wijst op grondwaterschommelingen in het verleden (afbeelding 3.2) Afbeelding 3.2: Oostelijke deel van profielkolom 9, waarin de akkerlaag duidelijk zichtbaar is. 27 De Bakker en Schelling 1989, 147. Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 15 van 42

16 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Tijdens het couperen van de aangetroffen waterput (S21 en 22, zie paragraaf 4.5) is informatie verkregen over de samenstelling van de diepere ondergrond onder het archeologische niveau. Onder het dekzand is een gelaagdheid van zandige leemlagen met zand waargenomen. Naar beneden toe wordt het uiteindelijk een vrij massieve leemlaag. In de onderste rand van profielkolom 9 is ook de top van deze gelaagdheid zichtbaar (laag 13). Het leempakket is ruim 80 cm dik. Daaronder is met een scherpe ondergrens matig grof, slecht gesorteerd zand aangetroffen. Dit zand is geïnterpreteerd als rivierzand van de Formatie van Kreftenheye. Dit zand is afgezet door de Rijn, die in het Laat-Saalien (circa jaar geleden) tot in de eerste helft van het Pleniglaciaal (tot circa C-jaren geleden) ter plaatse van het plangebied heeft gestroomd. 28 De Rijn heeft zich daarna naar het zuiden verlegd. Het plangebied is in het Laat-Glaciaal (circa jaar geleden) nog wel onderdeel geweest van het komgebied van de Rijn. De leemlaag die is aangetroffen, is geïnterpreteerd als een komafzetting van de Rijn (Laag van Wijchen, Formatie van Kreftenheye) Conclusie De natuurlijke ondergrond in het plangebied bestaat uit grofzandige rivierafzettingen van de Formatie van Kreftenheye afgedekt met een laag laatglaciale komafzettingen van de Rijn van circa 80 cm dik. De komafzettingen zijn afgedekt met dekzand. Het noordelijke deel van het plangebied is beïnvloed door de Slingebeek. Hier is sprake van verspoeld dekzand en siltige zandafzettingen van de beek. In het grootste deel van het plangebied is sprake van beekeerdgronden. De eerdlaag is duidelijk bewerkt en kan dus worden gezien als een akkerlaag. De akkerlaag is cm dik en dateert tussen de 10 e en 12 e eeuw. Onder de eerdlaag is het sporenniveau intact aanwezig. De eerdlaag is afgedekt met een plaggendek dat verstoord is geraakt door latere bewoning en (sub)recente ophogingslagen. 28 Busschers Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 16 van 42

17 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te 4. Resultaten van het onderzoek: sporen en structuren 4.1. Inleiding Tijdens het onderzoek is het archeologische vlak aangelegd, op een diepte van circa 1,50 m beneden maaiveld. De sporen tekenden zich af als donkerbruingrijze of zwarte verkleuringen in het gele dekzand. De laag waarin de sporen zijn aangetroffen komen overeen met het C-horizont van de gedocumenteerde profielen. Deze sporen bevinden zich onder de oude akkerlaag die is aangetroffen in de profielen, die een datering in de 10 e tot de 12 e eeuw heeft. In totaal zijn 156 spoornummers uitgedeeld, onder te verdelen in paalsporen, kuilen, greppels, één waterput, recente verstoringen en natuurlijke verstoringen. De recente verstoringen betreffen kuilen van de voormalige bebouwing en twee proefsleuven van het vooronderzoek (sleuf 4 en 5). De aangetroffen paalsporen liggen onder de voormalige bebouwing en vormen meerdere structuren, onder andere een boerderij plattegrond van het type Gasselte A, een schuur en twee spiekers. Deze structuren behoren tot een grotere nederzetting en dateren uit de 10 e tot de 12 e eeuw. De vondst van deze nederzettingsporen verwerpt de conclusie van het vooronderzoek, namelijk dat de sporen een off-site gebied presenteren. De aangetroffen sporen bevinden zich in het hogere deel van het plangebied, in het zuidelijk deel. De waterput ligt ten zuiden van de boerderij en de schuur. De greppels liggen in het lagere, noordwestelijke deel van het plangebied en betreffen waarschijnlijk afwateringsgreppels. De relevante sporen worden hieronder verder beschreven, waarbij de recente en natuurlijke sporen komen te vervallen. Zie bijlage 1 voor een overzicht van alle sporen (samen met de sporen van het vooronderzoek) en bijlage 2 voor een overzicht van de herkende structuren. De sporenlijst bevindt zich in bijlage Gasselte boerderij (structuur 1) In het zuidwestelijke deel van de werkput zijn paalsporen aangetroffen die in een configuratie liggen met een ongeveer oostwestelijke oriëntatie. Deze sporen vormen een deel van een bootvormige boerderij plattegrond (zie afbeelding 4.1.). De boerderij wordt gevormd door de sporen 148, 1, 2, 3, 16, 17, 18/19, 20, 14, 12, 11, 10, 9, 8, 7, 146. De blootgelegde plattegrond heeft een afmeting van minstens 15 m lang en 7 m breed. De paalsporen liggen op een afstand van 75 tot 100cm uit elkaar. Mogelijk heeft de boerderij twee ingangen gehad: tussen S11 en S12 en tussen S2 en S3, zoals weergegeven door de twee pijlen op afbeelding 4.1. De paalsporen zijn ovaal tot onregelmatig van vorm en hebben een doorsnede van 75 tot 100cm bij een resterende diepte tussen 30 cm en 90 cm onder het vlakniveau (zie afbeelding 4.2). De vulling van de sporen bestaat uit bruin gevlekt donkergrijs iets lemig zand. Sommige paalsporen bevatten sporen houtskool en verbrande leem. Het verbrande leem is mogelijk afkomstig van de lemen vloer of muur van de boerderij. Enkele paalsporen zijn dubbele paalsporen (de sporen S11, en in mindere mate S9 en 7); die laten sporen van reparatie zien, waarschijnlijk toen een oorspronkelijke paal is versleten of gebroken. Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 17 van 42

18 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Afbeelding 4.1: plattegrond van de Gasselte boerderij zoals waargenomen in Afbeelding 4.2: detailfoto coupe spoor S1, gezien vanuit het oosten Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 18 van 42

19 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Enkele paalsporen bevatten dateerbare aardewerkvondsten. Deze fragmenten aardewerk betreffen voornamelijk wandfragmenten handgevormd en locaal vervaardigd kogelpotaardewerk. Verder zijn enkele wandfragmenten Pingsdorf aardewerk afkomstig uit het Rijnland/Munsterland verzameld. Deze fragmenten aardewerk dateren uit de 10 e tot de 12 e eeuw Interpretatie van structuur 1 De woonstalhuizen van midden- en oost Nederland maken gedurende de vroege en hoge middeleeuwen een geleidelijke ontwikkeling door. In het droge milieu van de zandgronden bavatten de paalsporen veelal geen (on)verbrand hout waardoor ze aan de hand van C14 analyse gedateerd kunnen worden. Daarbij speelt ook een rol, dat het lokale aardewerk typochronologisch behoorlijk gelijk is en dat de ontwikkeling van het aardewerk mogelijk gelijksoortige faseverschillen vertoont als de ontwikkeling van de boerderijen. De bestaande dateringen van plattegronden zijn daarom vrij globaal. De beschikbare dateringen uit midden- en oost Nederland wijzen erop, dat de ontwikkeling van de huistypen niet overal gelijktijdig verliep. De eerste huizen van het type Gasselte verschenen in Dorestad en Kootwijk in de loop van de 8 e eeuw. In Drenthe was dat pas ongeveer een eeuw later. Wat de Achterhoek betreft, zijn vergelijkbare plattegronden aangetroffen in Zelhem. Deze plattegronden dateren uit de 9 e en 10 e eeuw. 29 Elders in Nederland komen woonstalhuizen van het type Gasselte helemaal niet voor. We beperken ons daarom noodgedwongen tot de bootvormige woonstalhuizen van pleistoceen noord-nederland en de Achterhoek, de Veluwe, Salland, Twente en Drenthe. De bootvormige eenschepige houten woonstalhuizen ontwikkelden zich van de 8 e tot de 14 e eeuw in vier stadia: Odoorn C1 is het oudste type dat bootvormig wordt, gevolgd door het type Gasselte A, Gasselte B en tenslotte Gasselte B1 (typologie van Huijts op basis van Waterbolk). 30 De binnenindeling blijft onveranderlijk; drie ongelijk lange delen: woning en/of werkruimte, deel en stal. Tussen de delen kunnen dwarswanden aanwezig zijn, de zijdelingse ingangen liggen daar tegenaan. De typologische reeks is duidelijk, maar de werkelijkheid is weerbarstiger. Een belangrijk verschil tussen Gasselte A en B is de maat en frequentie van het gebruik van de uitkubbing als koestal. In de praktijk kunnen uitkubbingen onzichtbaar worden in het opgravingsvlak vanwege de ondiepe wandpalen. Een groter aantal Gasselte A huizen kan dus (meer) kubbingen gehad hebben. In Odoorn vertoont Odoorn type C1 al sporen van externe stalboxen, die wijzen op een zijdelingse aanbouw, waarvan de palen zelf niet gevonden zijn. Dit duidt mogelijk op een andere constructiewijze. 31 De vier bovengenoemde typen hadden de volgende meetbare kenmerken, volgens Huijts 1992 en herzien door Waterbolk 2009: 29 Kenemans en Van der Velde 2002a, 2002b; Van Klaveren en Van der Linden Waterbolk 1973; Waterbolk en Harsema 1979, Huijts 1992, Waterbolk 2009: Waterbolk 1973: 57. Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 19 van 42

20 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Type Odoorn C1 Gasselte A Gasselte B Gasselte B1 Datering 9 e eeuw 10 e eeuw 11 e -14 e eeuw 11 e -14 e eeuw Maximale lengte Breedte midden *; 10-12** 7-9 *; 12-14** breedte eind 5 m 5 m 6 m 6 m Diameter paalgat (cm) >100 >200 Paaldikte (cm) ? Buitenpalen ja nee nee nee Uitkubbingen nee plaatselijk bijna rondom bijna rondom Breedte uitkubbing nvt 1 1,2 1,5 1,8 >2 Stal in uitkubbing nvt soms ja ja Overige kenmerken wandgreppel * zonder uitkubbingen ** met uitkubbingen De boerderij van heeft de volgende maten: Lengte: minimaal 15 m Breedte middenbeuk midden: 7 m Breedte middenbeuk eind: 4 m Breedte kubbing: waar aanwezig, 1,5 m Afmeting enkelvoudige paalsporen: 75 tot 100 cm Paalkernen, voor zover te zien in paalsporen: 25 tot 30 cm. Gezien de afmeting van de plattegrond, de omvang van de sporen en slechts één spoor dat op een mogelijke uitkubbing wijst, behoort de in aangetroffen boerderijplattegrond waarschijnlijk tot het type Gasselte A. Mogelijk wijst het spoor dat als uitkubbing is geïnterpreteerd ook naar in ingang van de boerderij. 32 Het gebouw kan aan de hand van het aangetroffen aardewerk (kogelpot aardewerk en Pingsdorf aardewerk) gedateerd worden tussen de 10 e en 12 e eeuw. Deze datering, gebaseerd op 26 fragmenten aardewerk afkomstig uit vijf sporen, komt overeen met de periode waarin Gasselte A boerderijen voorkomen (10 e tot de 12 e eeuw). 32 Waterbolk 2009: 97 Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 20 van 42

21 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Afbeelding 4.3: een plattegrond en opstanden van een Gasselte A boerderij Huijts 1992: 200, 201 Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 21 van 42

22 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te 4.3. Bijgebouwen Bijgebouwen dienden waarschijnlijk als een extra onderkomen voor vee of werden gebruikt als opslagplaats. Het is ook mogelijk dat ze gebruikt werden als werkschuur voor het uitoefenen van een ambacht. Bijgebouwen zijn meestal anders gebouwd en veel kleiner dan de huizen zelf. De groottes van de diverse bijgebouwen kunnen variëren. 34 Spiekers bestaan uit constructies van vier tot tien palen in een min of meer rechthoekige vorm. 35 Ze zijn gebouwd om graan of hooi en andere landbouwproducten op te slaan. Het gebouwtje staat op palen met de vloer hoog boven de grond om onder andere te voorkomen dat de voedselvoorraad door ongedierte wordt aangevreten. 36 In de 8 ste en 9 de eeuw na Christus wordt de oorspronkelijk rechthoekige spiekers vervangen door veelhoekige vijf- of zespalige spiekers. Twee eeuwen later komen ze niet meer voor Structuur 2 schuur Ten noordoosten van structuur 1 bevindt zich een tweede structuur, gevormd door de sporen 143/20, 27, 69, 29, 30, 31, 32/33, en middenstaanders S34 en S35, 39, 41, 43, 44 (zie afbeelding 4.4). Deze structuur is rechthoekig van vorm en heeft ook een ongeveer oostwestelijke oriëntatie. De afmeting van de structuur is minstens 10 m in de lengte en 4,5 m in de breedte. Afbeelding 4.4: plattegrond van de schuur 34 Koster 1997; Bouwmeester, Deeben, Groothedde, Groenewoudt, Peeters & Peeters-Vereau Hermsen Bouwmeester, Deeben, Groothedde, Groenewoudt, Peeters & Peeters-Vereau 2001; Koster Beuker, van der Sanden, van Vilsteren 1993; Van der Velde Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 22 van 42

23 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te De paalsporen zijn circa 50 tot 75 cm in omvang en zijn ovaal tot vierkant van vorm. De vulling van de sporen bestaat uit donkergrijs iets lemig zand. De paalsporen reiken tussen de 10 en 30 cm beneden het vlakniveau. Mogelijk betreft deze structuur een schuur van het type Odoorn 45, met een datering in de vroege middeleeuwen. 38 Afbeelding 4.5.: detailfoto coupe spoor S41, gezien vanuit het oosten De sporen S31 en S44 hebben dateerbare aardewerkvondsten geborgen. Deze fragmenten aardewerk betreffen één fragment Pingsdorf aardewerk en één fragment handgevormd locaal vervaardigd kogelpot aardewerk, respectievelijk met een datering in de 10 e tot de 11 e eeuw en in de 10 e tot 12 e eeuw. Deze datering komt overeen met de datering van structuur 1, de Gasselte A boerderij. De sporen S37, 40 en 42 liggen ook op een rij, maar in een iets afwijkende oriëntatie. Mogelijk behoren deze sporen ook tot de schuur. S42 heeft een fragment Pingsdorf aardewerk opgeleverd, met een datering in de 10 e tot de 11 e eeuw. 38 Waterbolk 2009: 117, afbeelding 80f Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 23 van 42

24 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Structuur 3 spieker De derde structuur wordt gevormd door de vier sporen S46, 56, 60 en 105 (zie afbeelding 4.8). Deze spieker ligt ten noorden van structuur 1 en ten westen van structuur 2 en is vierkant van vorm. De afmeting van de structuur, waarschijnlijk een spieker, betreft 2,5 x 2,5 m. De paalsporen zelf zijn 25 tot 50 cm in doorsnede, met een diepte variërend tussen 6 en 20 cm beneden het vlakniveau. De vulling van deze sporen bestaat uit donkergrijs iets lemig zand. S60 bevat sporen houtskool. De sporen hebben geen vondsten opgeleverd maar de structuur dateert waarschijnlijk uit dezelfde periode als de bovengenoemde structuren. Afbeelding 4.6: detailfoto coupe spoor S56, gezien vanuit het zuiden Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 24 van 42

25 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Structuur 4 spieker De tweede spieker is eveneens vierpalig, gevormd door de sporen S61, 71, 106, 111 (zie afbeelding 4.8). Deze spieker is rechthoekig van vorm in een ongeveer noord-zuidelijke oriëntatie. De spieker heeft een afmeting van 3 x 2,5 m. De paalsporen hebben een doorsnede van 25 tot 50 cm bij een diepte van 10 tot 22 cm beneden maaiveld. De vulling van de sporen bestaat uit donkergrijsbruin iets lemig zand. S106 heeft vier fragmenten aardewerk opgeleverd; twee wandfragmenten handgevormd kogelpot aardewerk en twee wandfragmenten Pingsdorf aardewerk, respectievelijk met een datering tussen de 10 e en 12 e eeuw en tussen de 10 e en 11 e eeuw. Deze datering komt ook overeen met de datering van de boerderij plattegrond. Afbeelding 4.7: detailfoto coupe spoor S106, gezien vanuit het oosten Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 25 van 42

26 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Afbeelding 4.8: plattegrond van structuur 3 (turkoois) en 4 (heldergroen) Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 26 van 42

27 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te 4.4. De waterput Bij iedere boerderij heeft minstens een waterput toebehoord. Omdat de gemiddelde levensduur van een waterput korter is dan die van een middeleeuws huis, worden er meestal meerdere aangetroffen bij een huisplattegrond. Waterputten zijn meestal te herkennen als donkere grote cirkelvormige grondverkleuringen van ongeveer twee tot vijf meter in doorsnede. De put zelf is nooit zo groot in diameter geweest deze verkleuring is de kuil van de put waarin de houten palen of putwanden zijn gegraven, terwijl de donkere kern die te zien is in een dwarsdoorsnede de waterput zelf is. Wanneer de putwand diep genoeg in het water is gegraven, heeft men de kuil rondom de put weer dichtgegooid. Bij onvoldoende water of bij vervuiling, functioneerde de put vaak als afvalpu. Op deze wijze is hij langzamerhand gedempt met afval van het boerenerf. 39 De aangetroffen waterput S21/22 betreft een boomstamput en ligt ten zuidoosten van de boerderij en ten zuiden van de schuur. Om een boomstamput te maken is een dikke boomstam in verschillende segmenten in de lengte gekloofd. Het hout is verwerkt tot planken en palen. De buitenschillen van de stam, het jongste kernhout en spinthout blijven over en zijn als putwand gebruikt. De planken en palen zijn vervolgens tegen elkaar gezet in een diepe kuil. Om te voorkomen dat deze losse delen door de druk van de grond langs elkaar schieten en de waterput instort, zijn de segmenten aan elkaar verbonden met houten verbindingsstukken (houten pennen, duigen en touw of vlechtwerk). Vervolgens is de kuil rondom de put weer opgevuld met grond. 40 De waterput is aangetroffen deels onder een recente verstoring maar bij het verdiepen is de hele waterput tevoorschijn gekomen. De waterput heeft een omvang van circa 210 cm en een totale diepte van circa 2 m beneden het vlakniveau (9.89 m + NAP). De put zelf heeft diverse lagen, bestaande uit mindere en meerdere mate humeus, gelaagd lichtgrijs, lichtbruin, grijsbruin matig fijn zand. De vulling van de insteek van de waterput bestaat uit zeer gevlekt lichtbruin en oranje bruingrijs matig fijn zand. De houtresten van de boomstam bevinden zich op een diepte van 110 cm onder het vlakniveau en reiken tot de onderkant van de waterput. De houtresten hebben vermoedelijk tot de bovenkant van de put gereikt maar gezien de bovenste meter van de waterput boven de grondwaterspiegel lag, is dit hout vergaan. De sporen van dit hout zijn nog te zien in de coupe van de put als laag 9. Eén fragment van het dieper gelegen hout is naar Poznan Radiocarbon Laboratory in Polen gestuurd voor een AMS C14 datering. 41 De datum van het hout bedraagt BP (gecalibreerd in de periode 980 tot 1050 n. Chr.). Dit is de periode waarin de boom is gekapt. Waarschijnlijk is de waterput, waarvoor deze boomstam nodig is geweest, in de loop van de 11 e eeuw gegraven en in gebruik genomen. De waterput heeft 18 fragmenten dateerbaar aardewerk opgeleverd, waaronder wandfragmenten handgevormd kogelpot aardewerk en wandfragmenten Pingsdorf aardewerk. Dit aardewerk is afkomstig uit diverse lagen van de kern en insteek van de waterput en dateert uit de periode 10 e tot de 12 e eeuw. Gezien de aard van de datering van het hout, zou een datering vanaf de 11 e eeuw meer waarschijnlijk zijn dan een vroege datum. Verder zijn fragmenten leisteen, kwartsitisch zandsteen en dierlijk bot verzameld. 39 Bouwmeester, Deeben, Groothedde, Groenewoudt, Peeters & Peeters-Vereau 2001; Koster 1997; Groothedde Bouwmeester, Deeben, Groothedde, Groenewoudt, Peeters & Peeters-Vereau Poznan Radiocarbon Laboratory, Poznan , lab number. Poz-34178, Doewe S21/22 V52, job number 4126/09 Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 27 van 42

28 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te Afbeelding 4.9: detailfoto van de coupe over de waterput, gezien vanuit het zuidwesten Afbeelding 4.10: de houtresten van de waterput, gezien vanuit het zuiden Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 28 van 42

29 : Archeologische Begeleiding conform KNA protocol opgraven, Huberroos te 4.5. Greppels Greppels tekenen zich af als zwarte strepen of banen op het vlak. Ze zijn vaak aangelegd als erfafscheidingen. Dit soort greppels lopen meestal tussen huizen en gebouwen. Gegraven sloten kunnen, in combinatie met de daaruit opgeworpen wal van aarde, hebben gediend als omheining. In het dorp Gasselte is een voorbeeld waarbij de sloten als erfbegrenzingen overgaan in paalrijen en zo de grens markeren tussen twee erven. 42 Greppels kunnen ook worden aangelegd met als doel het (akker)land te ontwateren. De aangetroffen greppels bevinden zich voornamelijk in het noordelijke deel van de vindplaats. De greppels hebben twee oriëntaties, namelijk oostwest (S85/96, 97, 100) en noordzuid (greppels 57, 129, 116 en 91). De greppels S91, 100 en 116 lijken één greppelsysteem te vormen. Mogelijk behoort greppel S129 ook tot dit systeem. Deze drie greppels zijn circa 1 m in breedte en hebben een resterende diepte van 35 tot 55 cm onder het vlakniveau. De vulling van deze greppels bestaat uit humeus donkerbruingrijs, iets gevlekt lemig zand. Greppel S116 en 129 bevat sporen verbrande leem. Deze greppels betreffen waarschijnlijk afwateringssgreppels, vanwege hun humeuze vulling en ligging in het lagere deel van het landschap. Greppel S100 wordt oversneden door greppel S97. Greppel S97 lijkt niet tot dit afwateringssysteem te horen. De vulling van deze greppel wijkt ook iets af en bestaat uit (licht)bruin zand. Afbeelding 4.11: detailfoto coupe spoor S100 gezien vanuit het westen In het vooronderzoek is in proefsleuf 5 greppel S116 waargenomen (S11 genomed) en in proefsleuf 4 zijn de greppels S97 en 100 waargenomen (respectievelijk S9 en S8 genoemd). Greppel S9 en 11 zijn geïnterpreteerd als greppels behorend tot één afwateringssysteem. Het huidige onderzoek heeft dit bevestigd. 42 Waterbolk 2009: 139 Synthegra bv, seweg 61a, NL-7007 CB 29 van 42