ARCHEOLOGISCHE EVALUATIE VAN HET SLUISSTRAAT 5 TE KIELDRECHT (PROV. ANTWERPEN) VERSLAG VAN RESULTATEN BODEMARCHIEF TER HOOGTE VAN DE OUDE

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ARCHEOLOGISCHE EVALUATIE VAN HET SLUISSTRAAT 5 TE KIELDRECHT (PROV. ANTWERPEN) VERSLAG VAN RESULTATEN BODEMARCHIEF TER HOOGTE VAN DE OUDE"

Transcriptie

1 ARCHEOLOGISCHE EVALUATIE VAN HET BODEMARCHIEF TER HOOGTE VAN DE OUDE SLUISSTRAAT 5 TE KIELDRECHT (PROV. ANTWERPEN) VERSLAG VAN RESULTATEN ABO Archeologische Rapporten 1142 Rapport opgemaakt door: Tine Van denhaute Februari 2020 Derbystraat Gent Dossiernr.: R.01 (intern) OE-nr.: 2020A43

2 COLOFON Titel Archeologische evaluatie van het bodemarchief ter hoogte van de Oude Sluisstraat 5 te Kieldrecht (prov. Antwerpen) Auteur Tine Van denhaute Projectnummer (intern) A43 (Agentschap Onroerend Erfgoed) Plaats en datum Gent, februari 2020 Reeks en nummer ABO archeologische rapporten 1142 ISSN A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 2

3 RAPPORTFICHE Template Versies Versie Datum Status v0 14/1/2020 Interne draft v1 27/1/2020 Externe draft / definitieve versie v2 21/2/2020 Definitieve versie Projectteam Functie Projectleider Business Unit Manager General Director Naam Jan Coenaerts Toon Moeskops Patrick Hambach 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 3

4 1 INHOUD 1.1 Thesaurus Administratieve gegevens Doel van het onderzoek Aanleiding van het onderzoek Afbakening onderzoeksgebied Onderzoeksstrategie Aard van de bedreiging Huidige situatie Toekomstige situatie Assessmentrapport: landschappelijke analyse Topografische situering Bodemkundige situering Assessmentrapport: archeologische voorkennis Geschiedkundige situering Inventarissen onroerend erfgoed Cartografische Bronnen Recente landschapsveranderingen Besluit Interpretatie en datering Inschatting potentieel tot kennisvermeerdering Samenvatting Kwaliteitscontrole en ondertekening Bibliografie A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 4

5 LIJST VAN FIGUREN Figuur 1: GRB basiskaart met aanduiding van het studiegebied (Geopunt 2020)... 9 Figuur 2: Het studiegebied weergegeven op de kadasterkaart (Geopunt 2020)... 9 Figuur 3: Het studiegebied weergegeven op de meest recente orthofoto (Geopunt 2020) Figuur 4: De zuidelijke schuur binnen het studiegebied (Google Maps 2020) Figuur 5: De zuidelijke schuur binnen het studiegebied (Google Maps 2020) Figuur 6: Zicht op het studiegebied vanaf de Polderdijk (Google Maps 2020) Figuur 7: Topografische kaart met aanduiding van het studiegebied (Geopunt 2020) Figuur 8: Het studiegebied weergegeven op een hoogtemodel (DTM 1m) (Geopunt 2020) Figuur 9: Bedijkingsplan van de Nieuw-Arenbergpolder, 1783 (ARA, Kaarten en Plans II, n 8573). Aanduiding van het studiegebied met rode stip Figuur 10: Verkavelingsplan van de Nieuw-Arenbergpolder, 1806 (ARA, Kaarten en Plans II, n 8599) Aanduiding van het studiegebied met rode stip Figuur 11: De genomen profiellijnen binnen het studiegebied (Geopunt 2020) Figuur 12: Hoogteprofiel noord-zuid (Geopunt 2020) Figuur 13: Hoogteprofiel west-oost (Geopunt 2020) Figuur 14: Skyview met aanduiding van het studiegebied (Geopunt 2020) Figuur 15: Het studiegebied weergegeven op de bodemkaart (Geopunt 2020) Figuur 16: Schematische doorsnede van de Nieuw-Arenbergpolder (Missiaen et al. 2017) Figuur 17: Gedigitaliseerde Quartairgeologische kaart (1: ) met aanduiding van het onderzoeksgebied (Geopunt 2020) Figuur 18: Quartairgeologische sequentie ter hoogte van het studiegebied (Geopunt 2020) Figuur 19: Paleo-geografische kaart van de Scheldepolders van het Waasland (Missiaen et al. 2017) 23 Figuur 20: Tertiairgeologische kaart (1:50.000) met aanduiding van het onderzoeksgebied (Geopunt 2020) Figuur 21: Bodemerosiekaart met aanduiding van het onderzoeksgebied (Geopunt 2019) Figuur 22: Bodembedekkingskaart met aanduiding van het onderzoeksgebied (Geopunt 2019) Figuur 23: Tabel met geraadpleegde bronnen Figuur 24: De huidige polders geprojecteerd op een kaart van 1575 (kopie 19 de eeuw, ARA 1051, projectie I. Jongepier; Soens et al. 2012). Het studiegebied werd aangeduid in het rood Figuur 25: Ter Venten aangeduid op een kaart uit ca (RAG, kaarten en plans,451) Figuur 26: Aanduiding van de mogelijke locaties van Ter Venten op basis van historisch kaartmateriaal (Laloo 2016, o.b.v. data I. Jongepier) Figuur 27: De inpoldering van de Nieuw-Arenbergpolder volgens een schilderij van B.A. Ridderbosch, 1785 (Arenberg Archief en Cultuurcentrum). Op het schilderij zijn rechts dijkputten te zien en vletten die grond van elders aanvoeren. De Nieuw-Arenbergpolder situeert zich links hiervan, aan de andere kant van de dijk Figuur 28: Landschapsreconstructie van de Nieuw-Arenbergpolder ca op basis van historische kaarten (Jongepier 2015). Ter hoogte van het studiegebied (rode cirkel) staat een woning aangeduid). De woningen concentreren zich meer in het noorden, het land was vruchtbaarder in het zuiden gezien zich daar een kleilaag bevond (cf. hst ) Figuur 29: De evolutie van de Wase Scheldepolders tijdens de nieuwe tijd (Mijs 1973). Ter hoogte van de huidige Nieuw-Arenbergpolder is eerst het Veensche Moer te zien, daarna de inundaties en geleidelijke herinpoldering ten zuiden. Tussen en is de overgang van slikken naar (drogere) schorren te zien A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 5

6 Figuur 30: De evolutie van de Wase Scheldepolders in de nieuwste tijd (Mijs 1973). Zoutkeet is het enige gehucht dat werd aangeduid in de Nieuw-Arenbergpolder. Merk op dat in een periode van ca. 100 jaar de kreken in de Nieuw-Arenbergpolder reeds gevoelig opgevuld zijn Figuur 31: Bouwkundig erfgoed in de omgeving van het studiegebied (Geoportaal 2020) Figuur 32: Meldingen in de CAI in de omgeving van het studiegebied (Geoportaal 2019) Figuur 33: Archeologienota s en nota s waarvan akte genomen in de omgeving van het studiegebied (Geoportaal 2019) Figuur 34: Dampierrekaart met de situatie in 1274, kopie uit 1617 (Cadzandgeschiedenis.nl) Figuur 35: Het studiegebied aangeduid op de Fricxkaart (Geopunt 2020) Figuur 36: Het studiegebied aangeduid op de Ferrariskaart (Geopunt 2019) Figuur 37: Vandermaelenkaart met aanduiding van het studiegebied (Geopunt 2019) Figuur 38: Het studiegebied aangeduid op de Poppkaart (Geopunt 2020) Figuur 39: Het studiegebied aangeduid op een orthofoto uit 1971 (Geopunt 2020) Figuur 40: Het studiegebied aangeduid op een orthofoto genomen tussen (Geopunt 2019) Figuur 41: Het studiegebied aangeduid op de meest recente orthofoto (Geopunt 2019) A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 6

7 DEEL 1 VERSLAG VAN RESULTATEN 1 INLEIDING 1.1 THESAURUS Bureauonderzoek, Kieldrecht, Beveren, Nieuw-Arenbergpolder, Verdronken Land van Saeftinghe, Oude Sluisstraat 1.2 ADMINISTRATIEVE GEGEVENS Projectcode Onroerend Erfgoed: 2020A43 ISSN-nummer Erkend Archeoloog Erkenningsnummer ABO nv OE/ERK/Archeoloog/2017/00167 Naam + adres onderzoeksgebied - straat + nr.: Oude Sluisstraat 5 - postcode : fusiegemeente : Kieldrecht - land : België Lambertcoördinaten (EPSG:31370) N: ,2867/222672,3716 Z: ,0460/222529,6971 W: ,7002/222634,8654 O: ,4962/222562,2049 Kadaster - Gemeente : Beveren - Afdeling : 7 - Sectie : E, C, B - Percelen : 6E, 8C, 15B, 12B, 11B, 7C Onderzoekstermijn Januari 2020 Thesaurus Bureauonderzoek, Kieldrecht, Beveren, Nieuw-Arenbergpolder, Verdronken Land van Saeftinghe, Oude Sluisstraat 1.3 DOEL VAN HET ONDERZOEK Het doel van de archeologienota is nagaan in welke mate het archeologisch archief bedreigd wordt door een nakende ingreep in de bodem. Het onderzoek heeft drie objectieven. Ten eerste wordt een inschatting gemaakt van het archeologisch potentieel van de site. Daarnaast wordt nagegaan welke 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 7

8 bewaring we kunnen verwachten van deze archeologische resten. Ten derde wordt nagegaan wat de impact van de geplande ingreep in de bodem zal zijn op deze resten. De gegevens voor deze analyse worden gehaald uit bestaande en ontsloten landschappelijke, bouwkundige en archeologische inventarissen en kaarten in combinatie met de plannen geleverd door de opdrachtgever. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal een advies worden geformuleerd voor eventueel archeologisch vervolgonderzoek; in situ bewaring of vrijgave van het terrein. 1.4 AANLEIDING VAN HET ONDERZOEK Deze archeologienota kwam tot stand in opdracht van de initiatiefnemer naar aanleiding van de sloop van twee schuren binnen het studiegebied. Er zijn plannen om de Nieuwe Arenbergpolder, waar het studiegebied deel van uitmaakt, in de verdere toekomst uit te bouwen tot een natuurgebied. Hiervoor zal een afgraving tot ca. 2m nodig zijn. Deze plannen zijn tot op heden niet concreet en maken geen deel uit van deze bureaustudie. Enkel de impact van de sloop van de bestaande gebouwen op het bodemarchief zal binnen deze archeologienota afgewogen worden. Doordat de oppervlakte van de percelen waarop deze ingreep betrekking heeft de grens van 3000m² overschrijdt (ca m²) en de ingreep in de bodem de grens van 1000m² (ca m²) overschrijdt buiten een archeologische zone, moet er in het kader van het Onroerend Erfgoeddecreet voorafgaand aan een omgevingsvergunning, een archeologienota worden opgemaakt om het archeologisch potentieel te evalueren (art Onroerend Erfgoeddecreet). Hierbij wordt bijgevolg een archeologienota opgemaakt op basis van een bureauonderzoek. 1.5 AFBAKENING ONDERZOEKSGEBIED Het onderzoeksgebied is landelijk gelegen en omvat de percelen 6E, 8C, 15B, 12B, 11B en 7C. In het westen wordt het studiegebied begrensd door de Oude Sluisstraat, in het noorden door de Polderdijk. De Haven van Antwerpen bevindt zich op ca. 2,5km ten zuidoosten van het studiegebied. De kerncentrale van Doel is gelegen op ca. 2,5 km ten noordoosten van het studiegebied en het centrum van Kieldrecht bevindt zich op ca. 4km ten zuidwesten. Het studiegebied is gelegen binnen een gebied dat bekend staat als de Nieuw-Arenbergpolder. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 8

9 Figuur 1: GRB basiskaart met aanduiding van het studiegebied (Geopunt 2020) Figuur 2: Het studiegebied weergegeven op de kadasterkaart (Geopunt 2020) 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 9

10 1.6 ONDERZOEKSSTRATEGIE Volgende twee stappen worden ondernomen om een archeologisch verwachtingsprofiel op te stellen: 1) Een analyse van de bestaande en ontsloten landschappelijke gegevens plaatst het studiegebied in een breder landschappelijk kader (hst.3). Hiervoor werd zowel kaartmateriaal als literaire bronnen geconsulteerd. 2) Een analyse van de bestaande en ontsloten historische en archeologische gegevens geven inzicht in het archeologisch potentieel van het studiegebied (hst.4). Hierbij werden voornamelijk inventarissen onroerend erfgoed en historische kaarten geraadpleegd. Het archeologisch verwachtingsprofiel wordt vervolgens geconfronteerd met de aard van de geplande werken teneinde de impact op het archeologisch kennispotentieel te bepalen en een advies te formuleren. 2 AARD VAN DE BEDREIGING 2.1 HUIDIGE SITUATIE Figuur 3: Het studiegebied weergegeven op de meest recente orthofoto (Geopunt 2020) Het studiegebied bestaat voornamelijk uit grasland. In het noordwesten van het terrein zijn twee gebouwen te zien. Het gaat hier om twee schuren in hout (cf. figuur 4 en 5). In de omgeving van het studiegebied bevinden zich nog enkele gebouwen. De omgeving rondom het studiegebied bestaat echter voor het grootste gedeelte uit weiland en akkerland. Ten zuidwesten van het studiegebied, aan de overkant van de straat, is een vierkant gebied op te merken in het grasland. Het gaat hier om een 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 10

11 proefveld dat in 2011 tot ca. 1,5-2m-mv werd uitgegraven in het kader van mogelijke plannen om de regio om te vormen tot een natuurgebied dat uit kwelders (zilte weides) bestaat. Figuur 4: De zuidelijke schuur binnen het studiegebied (Google Maps 2020) Figuur 5: De zuidelijke schuur binnen het studiegebied (Google Maps 2020) 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 11

12 2.2 TOEKOMSTIGE SITUATIE Figuur 6: Zicht op het studiegebied vanaf de Polderdijk (Google Maps 2020) Binnen het studiegebied zal de bestaande bebouwing gesloopt worden. Nadien komt het terrein braak te liggen. De bebouwing bestaat uit twee licht gefundeerde schuren, zonder kelders. De maximale diepte van de sloop zal tot ca. 20cm-mv reiken. Er zijn plannen om de Nieuwe Arenbergpolder, waar het studiegebied deel van uitmaakt, in de verdere toekomst uit te bouwen tot een natuurgebied. Hiervoor zal een afgraving tot ca. 2m nodig zijn. Deze plannen zijn tot op heden niet concreet en magen geen deel uit van deze bureaustudie. Enkel de impact van de sloop van de bestaande gebouwen op het bodemarchief zal binnen deze archeologienota afgewogen worden. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 12

13 3 ASSESSMENTRAPPORT: LANDSCHAPPELIJKE ANALYSE 3.1 TOPOGRAFISCHE SITUERING TOPOGRAFIE Figuur 7: Topografische kaart met aanduiding van het studiegebied (Geopunt 2020) Op de topografische kaart (figuur 7) is binnen het studiegebied bebouwing met daarrond grasland te zien. Verspreid is wat bebouwing te zien, maar het gebied is grotendeels in gebruik als landbouw- of weidegrond. Op de kaart zijn een aantal beken te zien. Het gaat hier eigenlijk om kreken, oude watergeulen die zijn ontstaan na dijkdoorbraken (cf. figuur 8). De rechte waterlopen in de omgeving zijn afwateringsgrachten die vaak gelijk lopen met oude perceelsgreppels. Nabij het studiegebied valt het toponiem de Oude Sluis op te merken. Ten noorden van het studiegebied bevinden zich de toponiemen Muggenhoek en Rapenburg, ten oosten is het toponiem Saftingen te zien. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 13

14 Figuur 8: Het studiegebied weergegeven op een hoogtemodel (DTM 1m) (Geopunt 2020) Op het hoogtemodel (figuur 8) is te zien dat het studiegebied zich lagergelegen in het landschap bevindt. Het studiegebied is gelegen binnen de Scheldepolders van het Waasland. Deze zone is gelegen ten westen van de Haven van Antwerpen en ten zuiden van het Verdronken Land van Saeftinghe. Op de overzichtskaart bij figuur 8 is dit goed waar te nemen. Het poldergebied was onderhevig aan diverse veranderingen in het landschap doorheen de tijd (cf. hst. 4.1). Het Verdronken Land van Saeftinghe, een overstromingsgebied onderhevig aan getijdenwerking reikte na dijkbreuken, stormvloeden en inundaties tijdens de 16 de eeuw tot ver ten zuiden van het studiegebied. In het landschap zijn er nabij het studiegebied nog enkele oude kreken en kreekrestanten te zien. Deze ontstonden bij het doorsteken van de dijken tijdens de 80-jarige oorlog. Soms schuurden deze echter opnieuw de beddingen uit van oudere geulen die tijdens de middeleeuwen bij dijkbreuken ontstaan waren. Het studiegebied bevindt zich tussen het Dyrinck Scheir en het Doelsche Gat (cf. figuur 9). Op het einde van de 17 de eeuw werd het gebied terug ingepolderd waarbij nieuwe dijken werden opgeworpen. De opdeling in gebieden begrensd door dijken is goed te zien op het hoogtemodel. Het studiegebied bevindt zich binnen de Nieuwe Arenbergpolder. Deze werd (opnieuw) ingedijkt op het eind van de 18 de eeuw. De perceelstructuur (het gebied werd nauwkeurig opgemeten en verkaveld) is nog goed zichtbaar in het landschap (cf. figuur 10). Meteen ten noorden van het studiegebied bevindt zich de dijk die de grens markeert met de Prosperpolder A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 14

15 Figuur 9: Bedijkingsplan van de Nieuw-Arenbergpolder, 1783 (ARA, Kaarten en Plans II, n 8573). Aanduiding van het studiegebied met rode stip. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 15

16 Figuur 10: Verkavelingsplan van de Nieuw-Arenbergpolder, 1806 (ARA, Kaarten en Plans II, n 8599) Aanduiding van het studiegebied met rode stip. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 16

17 Figuur 11: De genomen profiellijnen binnen het studiegebied (Geopunt 2020) Figuur 12: Hoogteprofiel noord-zuid (Geopunt 2020) Op de profiellijn noord-zuid zien we dat het verschil tussen het hoogste en het laagste punt ca. 4m bedraagt. Van noord naar zuid is een klein gedeelte van de Prosperpolder meegenomen in de profiellijn, gevolgd door de verhevenheid van de polderdijk, een gracht, het studiegebied, een gracht en het volgende perceel. Er valt hier te zien dat het verschil tussen de dijk en de polderpercelen ca. 4,5m bedraagt. De perceelgrachten werden ca. 1,5m diep aangelegd. Binnen het studiegebied is quasi geen hoogteverschil merkbaar. Ook bij de overige percelen kon dit worden vastgesteld. Vermoedelijk is dit een gevolg van landbouwactiviteiten. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 17

18 Figuur 13: Hoogteprofiel west-oost (Geopunt 2020) Op het hoogteprofiel west-oost is een lichte daling richting het oosten merkbaar. De hoogte lijkt hier te dalen in de richting van de voormalige kreek van het Doelse Gat. Aan de linkerzijde van de profiellijn is een lichte verheven te zien, dit is de Oude Sluisstraat die wat hoger werd aangelegd om overstroming te vermijden. Het verschil tussen het hoogte en laagste punt bedraagt ca. 0,75m. Figuur 14: Skyview met aanduiding van het studiegebied (Geopunt 2020) Op de skyview (figuur 14) is binnen het studiegebied de omtrek van de twee schuren op te merken. Enigszins ten oosten van het studiegebied kunnen twee poelen worden opgemerkt. Vermoedelijk gaat het hier om drenkpoelen voor vee. Gezien de zilte ondergrond van de polders was het aanleggen van dergelijke poelen overigens niet evident. De focus lag daarom niet zozeer op de veeteelt maar wel op akkerbouw in de poldergebieden. Ten westen en oosten van het studiegebied zijn de kreken die werden vastgesteld op de hoogtekaart (figuur 8) te zien. Deze werden deels rechtlijnig uitgegraven, vermoedelijk om wateroverlast in te 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 18

19 perken. Ten zuidwesten van het studiegebied is de proefplot met kwelder te zien als een lagergelegen gedeelte. De dijk meteen ten noorden van het studiegebied is te zien als een verhoogde lijn in het landschap. De perceelstructuur kan ook op de skyview duidelijk worden opgemerkt. 3.2 BODEMKUNDIGE SITUERING BODEMKAART Figuur 15: Het studiegebied weergegeven op de bodemkaart (Geopunt 2020) Op de bodemkaart (figuur 15) valt meteen de duidelijke scheiding op tussen bodemtype Udp (kleigrond) en de zand(leem)bodems ten zuiden hiervan. De scheidslijn volgt exact de Prosperdijk. Dit is een gevolg van de inpoldering van de Nieuw-Arenbergpolder. Deze werd ingepolderd ca. 1749, de Prosperpolder ten noorden daarvan werd pas ingepolderd ca Het overstromingsgebied van het Verdronken Land van Saeftinghe werd dus kleiner en de verdere opslibbing van de schorren en slikken aan de buitenkant van de dijk werd versneld ingezet (dikkere sliblaag gezien een kleiner afzetgebied). Eens de schorren voldoende opgehoogd waren met afzettingsmateriaal (na ongeveer een eeuw) werd de Prosperpolder ingedijkt. Het westelijke deel van het studiegebied staat als gekarteerd bodemtype OB. Dit is een door menselijk ingrijpen gewijzigde bodem waarvan het oorspronkelijke bodemtype niet meer achterhaald kon worden. Het gaat hier om het gedeelte van het studiegebied waar bebouwing aanwezig is of was. Op de orthofoto uit 1971 (cf. hst. 4.4) valt namelijk bebouwing op te merken in de noordwestelijke hoek van het terrein. Intussen is deze reeds verdwenen. Bodemtype Sep komt voor in de oostelijke helft van het studiegebied, het gaat hier om een natte lemige zandbodem zonder profiel. De roestverschijnselen kunnen al waargenomen worden in de bouwvoor. Vanaf 30cm-mv kan bleekgrijs, licht kleiig stroomzand opgemerkt worden. De 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 19

20 reductiehorizont (blauwgrijs) bevindt zich op ca. 1m-mv. Deze bodems zijn te nat voor landbouw en kennen voornamelijk een gebruik als weidegrond. Ze komen voor als lokale overslagvlekken in het landschap. Overslaggronden ontstaan wanneer bij een dijkbreuk een wiel (diepe, met water gevulde put) wordt uitgeschuurd. Aan de randen van dat wiel wordt dan zandig materiaal afgezet. Het grootste gedeelte van de Nieuwe Arenbergpolder bestaat uit bodemtype Pep. Het gaat hier om een natte, lichte zandleembodem zonder profiel. De bouwvoor is donker(grijs)bruin met roestverschijnselen. Vanaf 25cm-mv is de bodem bruingrijs en sterk roestig. Vanaf ca. 40cm-mv wordt de bodem grijs en is er een gelaagd profiel met afwisselend zandige en kleiige laagjes. Het gereduceerd materiaal begint op ca. 1m-mv. De bodems zijn eerder geschikt voor weiland maar mits drainage ook als landbouwgrond. Bodemtype Pfp komt iets ten oosten van het studiegebied voor. Het gaat hier om een zeer natte, lichte zandleembodem zonder profiel. De bouwvoor is donkerbruin tot grijsbruin en bevat roestverschijnselen. De bovengrond is soms verveend. De reductiehorizont komt voor tussen 0,5 en 1m-mv. Op deze diepte is zwartblauw slib te zien met inclusies van plantenresten. Deze bodems komen periodiek onder water en zijn daarom enkel geschikt als weiland. Bodemtype Pgp is een uiterst natte, lichte zandleembodem zonder profiel. De bovengrond is ca. 15cm dik en verveend. Daaronder komt gereduceerd stroomzand voor, afgewisseld met sliblaagjes. De reductiehorizont begint op ca. 60cm-mv. Meestal gaat het om moerasland, deze gronden zijn zelfs te nat voor grasland. Bodemtypes Uep en Egp zijn beide natte kleibodems. Deze komen voor op het diepste punt van de (voormalige) kreken (cf. hst. 3.1). Samengevat zijn de bodems nabij het studiegebied sterk antropogeen beïnvloedt door het inpolderen van de Nieuwe Arenbergpolder in de 18 de eeuw. Het is deze situatie die op de bodemkaart wordt weergegeven gezien voor de bodemclassificatie tot 125cm-mv werd geboord. De bewoning binnen deze polder concentreerde zich nabij de nattere gronden, die eerder ongeschikt waren voor een gebruik als akkerland. Gezien de ligging van het studiegebied binnen de Scheldedelta is de situatie echter meer complex. Bij de start van het Holoceen kwamen dekzanden voor, lokaal uitgeschuurd door geulen van de Scheldedelta. Door stijgende temperaturen begon bos te ontwikkelen waardoor veen ontstond in de geulen. Tijdens het midden-holoceen steeg de zeespiegel waardoor schorren en slikken ontstonden, onderhevig aan getijdenwerking. Het veen bleef aangroeien en tijdens het laat-holoceen was quasi het volledige gebied bedekt met veen. Tijdens de volle middeleeuwen begon men dijken te bouwen en veen te winnen. Als gevolg daarvan begon de bodem in te klinken. Na de uitputting van het veen werd de bodem gedraineerd en omgevormd tot landbouwgrond. Door dijkbreuken en inundaties tijdens de 16 de eeuw werden er weer schorren en slikken gevormd binnen het gebied en werden grote delen door kreken uitgeschuurd met de bijhorende zandafzettingen. Het zijn deze kreekafzettingen die zorgen voor de natte zandleemgronden binnen en nabij het studiegebied. Na het inpolderen vulden de kreken geleidelijk aan op. De meest diepe gedeeltes zijn echter nog bewaard als natte plekken in het landschap. Op het diepste punt van de (voormalige) kreken en elders in het polderlandschap komen kleibodems voor door de afzetting van sliblagen. In het zuiden van de Nieuw-Arenbergpolder komen kleigronden voor als gevolg van sliblagen die werden afgezet tijdens de overstroomde fasen binnen het gebied (cf. hst. 4.1). Deze gronden waren meer vruchtbaar voor landbouwactiviteiten. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 20

21 Figuur 16 geeft een schematische doorsnede van de ondergrond binnen de Nieuw-Arenbergpolder. De doorsnede werd genomen aan de zuidkant, waardoor er bij de toplaag geen sprake is van de kreekafzettingen. Deze komen enkel in het noorden van de Nieuw-Arenbergpolder voor. Figuur 16: Schematische doorsnede van de Nieuw-Arenbergpolder (Missiaen et al. 2017) QUARTAIRGEOLOGISCHE KAART Het studiegebied bestaat uit het Quartaire pakket type 3e. Het gaat hier om fluviatiele afzettingen van het Weichseliaan (Laat-Pleistoceen), met daarboven een laag eolische afzettingen van (zand tot silt) uit het Weichseliaan (Laat Pleistoceen) of mogelijk het Vroeg Holoceen. Deze laag kan voorkomen met hellingsafzettingen uit het Quartair. De bovenste laag bestaat uit fluviatiele afzettingen (organisch en perimarien incluis). Deze afzettingen dateren uit het Holoceen en mogelijk Tardiglaciaal (Laat- Weichseliaan). Hierboven komen nog getijdenafzettingen (mariene en estuariene) voor uit het Holoceen. De Quartairgeologische sequentie geeft mooi de landschappelijke ligging weer van het studiegebied binnen de voormalige Scheldedelta en onderhevig aan getijdenafzettingen. De dekzanden aan de start van het Holoceen werden vervangen door fluviatiele afzettingen (schorren en slikkengebied) tijdens het midden-holoceen. Het veen groeide door stijging van de temperaturen en de zeespiegel gestaag tijdens het Holoceen tot quasi het hele gebied met veen bedekt was tijdens het laat-holoceen. Door getijdenwerking kwam in het oostelijke gedeelte Figuur 17 geeft de Quartairgeologische kaart weer voor de omgeving van het studiegebied, de Quartairgeologische sequentie t.h.v. het studiegebied kan gevonden worden in figuur 18. Figuur 19 geeft de landschappelijke veranderingen weer vanaf het vroeg-holoceen tot het laat-holoceen. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 21

22 Figuur 17: Gedigitaliseerde Quartairgeologische kaart (1: ) met aanduiding van het onderzoeksgebied (Geopunt 2020) Figuur 18: Quartairgeologische sequentie ter hoogte van het studiegebied (Geopunt 2020) 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 22

23 Figuur 19: Paleo-geografische kaart van de Scheldepolders van het Waasland (Missiaen et al. 2017) 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 23

24 3.2.3 TERTIAIRGEOLOGISCHE KAART Figuur 20: Tertiairgeologische kaart (1:50.000) met aanduiding van het onderzoeksgebied (Geopunt 2020) Het studiegebied bevindt zich binnen de Formatie van Lillo. Deze formatie bestaat uit groen tot grijsbruin fijn marien zand. Dit zand is schelphoudend en bevat weinig glauconiet. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 24

25 3.2.4 BODEMEROSIEKAART Figuur 21: Bodemerosiekaart met aanduiding van het onderzoeksgebied (Geopunt 2019) Op de bodemerosiekaart (figuur 21) valt te zien dat het potentieel tot bodemerosie verwaarloosbaar is. Gezien de ligging in een lagergelegen, ingedijkt gebied is dit binnen de lijn der verwachtingen. Ook de ruime omgeving is gekarteerd als verwaarloosbaar. Een uitzondering hierop zijn de opgeworpen dijken, hier is wel een potentieel tot bodemerosie aanwezig. Meteen ten noorden van het studiegebied is bv. de Polderdijk te zien met een medium tot hoog potentieel op bodemerosie. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 25

26 3.2.5 BODEMBEDEKKINGSKAART Figuur 22: Bodembedekkingskaart met aanduiding van het onderzoeksgebied (Geopunt 2019) Op de bodembedekkingskaart (figuur 23) staan binnen het studiegebied de twee schuren aangeduid. Het overige deel van het studiegebied bestaat uit grasland. De omgeving rondom het studiegebied is eveneens weergegeven als grasland maar het grootste gedeelte van de poldergebieden is weergegeven als akkerland. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 26

27 4 ASSESSMENTRAPPORT: ARCHEOLOGISCHE VOORKENNIS Geraadpleegde bronnen hoofdstuk 4 met betrekking tot archeologische voorkennis Toelichting Inventarissen Inventaris Archeologische zone Buiten archeologische zone Inventaris Bouwkundig erfgoed Relevant, cf Beschermde monumenten Relevant, cf Beschermde stads- en dorpsgezichten Relevant, cf Centraal Archeologische Inventaris Relevant, cf Inventaris Historische stadskern Relevant, cf. 4.1 Inventaris gebieden waar geen archeologie te verwachten valt (GGA) Archeologienota s en nota s waarvan reeds akte genomen werd Niet binnen GGA gelegen Relevant, cf. hst Cartografische bronnen Deventerkaart Relevant, cf Villaretkaart ( ) Relevant, cf Ferrariskaart (ca ) Relevant, cf Atlas der Buurtwegen (ca. 1841) Relevant, cf Vandermaelen kaarten ( ) Relevant, cf Popp kaarten ( ) Relevant, cf Figuur 23: Tabel met geraadpleegde bronnen 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 27

28 4.1 GESCHIEDKUNDIGE SITUERING Het studiegebied bevindt zich binnen de Scheldepolders van het Waasland. Deze zijn gelegen op de linkeroever van de Schelde en vormen een aparte entiteit. Om de historische achtergrond van het studiegebied beter te begrijpen is het nodig de vorming en historiek van deze Scheldepolders te schetsen. Steentijd Tijdens het laat-paleolithicum bevond dit gebied zich binnen de Schelde-delta. Eolische afzettingen van zand zorgden voor het ontstaan van zandruggen (droge zones), terwijl de insnijdingen van de (vlechtende) paleo-schelde zorgden voor de aanvoer van vers drinkwater. Dit zorgde ervoor dat het gebied erg in trek was tijdens de steentijd. Uit de periode tussen het laat-paleolithicum en het laatmesolithicum zijn diverse resten aangetroffen. De veenvorming en de afzettingen van kleirijke sliblagen (door overstromingen en inundaties) tijdens latere periodes creëerden gunstige omstandigheden voor bewaring gezien de bodems op die manier werden afgedekt (Missiaen et al. 2017). Tijdens het laat-mesolithicum begonnen de temperaturen te stijgen. Dit zorgde voor een dichte bosvegetatie en op de meest laaggelegen plaatsen begon zich veen te vormen. De riviergeulen die de vlechtende rivier kenmerken droogden langzaam op en de Schelde ontwikkelde zich tot een meanderende rivier. Vanaf het laat-mesolithicum zijn er steeds minder prehistorische sites gekend, vermoedelijk vanwege het langzaam opdrogen van de geulen. Hierdoor was immers nog maar weinig drinkwater beschikbaar. Tijdens het midden-neolithicum werd het water van de Schelde brak door de stijgende zeespiegel en ontstond een getijdenlandschap bestaande uit schorren en slikken. Her en der waren kreken met zoet water aanwezig. Enkel de hoger gelegen zandruggen nabij deze kreken waren nog geschikt voor bewoning. Tijdens deze periode vond ook de overgang naar een sedentaire levenswijze plaats, op de zandruggen werden nu nederzettingen gevormd. Het veengebied bleef echter aangroeien en ook overstromingen vonden regelmatig plaats. Slechts een klein gedeelte van het gebied was nog bewoonbaar (Missiaen et al. 2017). Metaaltijden en Romeinse tijd Tijdens de bronstijd daalde de zeespiegel. Het getijdenlandschap droogde dan ook gradueel op, wat veenvorming in de hand werkte. Het gebied van de Wase Scheldepolders bestond tijdens de periode van de bronstijd tot en met de Romeinse tijd dan ook voornamelijk uit veen. Archeologisch bewijs van bewoning binnen deze periode werd niet aangetroffen. Er zijn echter wel sites gekend uit Nederland, net over de grens (Missiaen et al. 2017). Vermoedelijk ligt de afwezigheid van resten in België dan ook aan de stand van het onderzoek. Gezien de Nieuw-Arenbergpolder vanaf de laatste inpoldering eind 18 de eeuw tot nu in gebruik was als landbouwgrond vonden er slechts weinig diepere bodemingrepen plaats waardoor er ook geen nood was aan archeologisch onderzoek (Lalloo 2016). Ook kan de veenwinning die op grote schaal plaatsvond tijdens de volle middeleeuwen deze eerdere sporen gewist hebben. Vroege middeleeuwen Over de situatie tijdens de vroege middeleeuwen is weinig gekend. Het landschap bestond tijdens de periode van de vroege middeleeuwen waarschijnlijk voornamelijk uit veen afgewisseld met enkele smalle zandruggen en poelen. Uit het bodemarchief is gekend dat de aangroei van veen ter hoogte van de Wase Scheldepolders ophield ca. 730 AD. Dit werd veroorzaakt door een toename van de getijdenwerking van de Schelde en de aanvoer van brak water. Het veen werd hierdoor afgedekt met 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 28

29 een kleilaagje en kon niet verder aangroeien. Het land werd waarschijnlijk vooral benut voor jacht- en visvangst, beweiding van schapen/geiten en veenwinning op kleinere schaal (Missiaen et al. 2017). Volle middeleeuwen Algemeen wordt aangenomen dat vanaf de 10 de - 11 de eeuw begonnen werd met de eerste bedijkingen. Deze hadden vermoedelijk eerder een plaatselijk karakter en maakten geen deel uit van een groter, aaneengesloten geheel. Ze dienden eerder om het eigen erf of gehucht te vrijwaren van overstroming. De wegen werden opgehoogd tot dammen die de gemeenschappelijke weidegronden en moergebieden (waar turf gestoken werd) vrijwaarden van overstroming (Guns 2008). Naar het einde van deze periode toe begonnen de lokale heren zich te interesseren voor deze voorheen verwaarloosde, dunbevolkte gebieden en gradueel konden zij hier een machtsbasis uitbouwen en mee profiteren van de economische exploitatie van deze regio. Vanaf de 12 de eeuw worden de dorpen Kieldrecht, Kallo en Verrebroek vermeld. Alle drie zijn deze ontstaan op zandige pleistocene ruggen die her en der in het moerassige landschap voorkomen. Het zijn ontginningsdorpen, ze dienen als uitvalsbasis om de moeren in de regio te ontginnen (Jongepiers 2015). Late middeleeuwen Tijdens de 13 de -14 de eeuw werd het landschap meer georganiseerd ingericht. Een patroon van dijken ontstond (zgn. moerdijken ) werd opgericht om het veengebied te vrijwaren van overstroming. Gebieden waar turf gestoken wordt zijn daar erg gevoelig aan gezien de extractie van veen betekent dat de grond inklinkt en de bodem daalt. Complementair aan deze dijken werden ook grachten en wegen aangelegd om het veen makkelijk te kunnen vervoeren. Enerzijds kwam dit veen op de markt als brandstof, anderzijds werd ook darincdelven toegepast. Het veen werd daarvoor (vaak ter plaatse) verbrand in een speciale oven. Aan de as werd water toegevoegd en na het uitkoken van deze vloeistof bleef zout over. Dit zout werd dan ook verhandeld (Jongepiers 2015). Op initiatief van de graaf van Vlaanderen werd ook begonnen met het indijken van het moerasland nabij de Schelde. Er was immers nood aan meer landbouwgrond. Voor het indijken en in cultuur brengen van deze gronden werden vaak abdijen ingezet. Op historische documenten voor de regio worden de abdijen van Ter Duinen en Ter Doest vermeld. In latere eeuwen lieten deze de exploitatie vaak tegen betaling aan leken over. Het dorp Saeftinghe, dicht gelegen bij de Schelde, werd een bolwerk van de graaf van Vlaanderen. Hij liet er het kasteel van Saeftinghe bouwen en controleerde zo de scheepvaart over de Schelde (Soens 2012a). De 14 de eeuw was het hoogtepunt van de veenwinning, diverse nieuwe ontginningsdorpen schoten uit de grond, waaronder o.a. Namen, Casuwele, Sint-Laureins, ). Ook Ter Venten dient in dit verband vermeld te worden. Dit gehucht werd voor het eerst vermeld in Ter Venten was dan wel een gehucht maar had wel een groot economisch belang in het kader van de turfhandel. Er was een klein haventje, gelegen aan de slikken en schorren die toegang gaven tot de Schelde en een sluis in de noordelijke hoek van de dijk. De turf uit de Veensche (of Ventsche) Moer, waarbinnen Ter Venten zich bevond, kon via de sluiswerking op vletten verscheept worden naar de meer zuidelijk gelegen polders en omgekeerd (Lalloo 2016; Soens 2012a). Op figuur 24 is te zien dat het studiegebied zich op de grens tussen het Veensche en Casuweelse Moer bevond. Uit de bronnen is gekend dat er in Ter Venten een sluismeester actief was evenals moermeester, moerknapen en moerklerken. In Ter Venten moest namelijk de tolle vanden torve betaald worden. Die tol moest voor elke turfschipper en -handelaar bepaald, betaald en geregistreerd worden (Lalloo 2016). 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 29

30 Figuur 24: De huidige polders geprojecteerd op een kaart van 1575 (kopie 19 de eeuw, ARA 1051, projectie I. Jongepier; Soens et al. 2012). Het studiegebied werd aangeduid in het rood. Figuur 25: Ter Venten aangeduid op een kaart uit ca (RAG, kaarten en plans,451). 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 30

31 De oudste beschikbare historische kaart waarop Ter Venten staat aangeduid dateert uit De turfhandel was toen reeds sterk teruggelopen en Ter Venten wordt weergegeven als een gehucht. De kans is echter groot dat tot de vroege 16 de eeuw, wanneer de turfhandel nog rijkelijk floreerde, Ter Venten veel groter was. Op figuur 25 is te zien dat Ter Venten zich op de hoek van de dijk bevindt die de Casuweelse Moer (noord) van de Veensche Moer (zuid, met Ter Venten inbegrepen) scheidt. Ten oosten bevindt zich de Doelpolder. Meteen ten oosten van Ter Venten staan drie sluizen aangeduid, de Ter Vensche (of Ter Ventse) sluis binnen de Veensche Moer en de sluis van Kieldrecht en de sluis van Aandorp net binnen de polder van Doel. Deze laatste bestond echter pas vanaf 1567, vroeger zouden de twee laatst vermelde sluizen dan ook toegang hebben geboden tot de Schelde. Gezien de dijken ook fungeerden als wegen was Ter Venten gelegen aan een knooppunt (Lalloo 2016, Soens 2012). Ca (de Farnese-inundaties, zie verder) overstroomde Ter Venten voorgoed en verdween. De precieze locatie van Ter Venten is tot op heden niet gekend (Lalloo 2016). Op basis van een studie van de historische kaarten werden vier locaties afgebakend, deze bevinden zich alle vier in de onmiddellijke omgeving van het studiegebied (cf. figuur 26). Figuur 26: Aanduiding van de mogelijke locaties van Ter Venten op basis van historisch kaartmateriaal (Laloo 2016, o.b.v. data I. Jongepier) De nieuwe tijd Op het einde van de late middeleeuwen, in 1431, verkocht de Bourgondische hertog Filips de Goede een groot gedeelte van de schorren. Ook de locatie van het studiegebied was inbegrepen in deze verkoop die de Slijkkoop of Grote koop van Aandorp werd genoemd. Een rechtstreeks gevolg was de aanleg van verschillende nieuwe polders aan het begin van de nieuwe tijd. Als laatste werd de Doelpolder aangelegd in Dit had grote gevolgen voor de regio rondom het studiegebied. Door de aanleg van deze polder wordt de dijk van het Veensche Moer, ter hoogte waarvan het studiegebied 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 31

32 gelegen is, een binnendijk. Ter Venten was vanaf dan niet langer bereikbaar vanuit de Schelde (tenzij complexer via sluiswerking). Een duidelijk teken dat het belang van Ter Venten en (daarmee samenhangend) het economisch belang van de veenwinning uitgespeeld was. De massale inpoldering aan het begin van de nieuwe tijd zorgde voor een betere drainage en bedijking, nodig om landbouw en dan met name akkerbouw mogelijk te maken. Na de uitputting van het veen verschoof de economische focus in het gebied immers naar akkerbouw (Soens 2012b). De nieuwe tijd wordt in de regio van de Wase Scheldepolders sterk bepaald door natuurgeweld en oorlog. Tijdens de Allerheiligenvloed van 1570 loopt een groot deel van het gebied onder water, waaronder de volledige heerlijkheid van Saeftinghe. Het verdronken land van Saeftinghe reikt tot helemaal aan Kieldrecht, ook het studiegebied staat blank. De 80-jarige oorlog en de Farnese-inundaties die daarin kaderen geven een tiental jaar later de genadeslag. De polders werden toen blank gezet als verdediging tegen de opmars van de Spaanse troepen in de zuidelijke Nederlanden. De polders bleven tientallen jaren onder water staan. De schade was aanzienlijk, het middeleeuwse dijklandschap verdween onder een dikke sliblaag en diverse dorpen verdronken. Deze werden in veel gevallen nooit terug opgebouwd. Ook Ter Venten en Saeftinghe verging het op dezelfde wijze. De meeste geulen en kreken die nog in het landschap te zien zijn ontstonden als gevolg van de Farnese-inundaties. Sommige schuurden zich echter uit in oude waterlopen uit de middeleeuwen die op hun beurt ook weer kunnen teruggaan op oudere, premiddeleeuwse geulen (cf. hst. 3.1) (Lalloo 2016). In de onmiddellijke nabijheid van het studiegebied bevinden zich twee grote kreken: Deirinck Scheir en het Doelsche Gadt (cf. hst. 3.1, fig. 10). Toen de 80-jarige oorlog in 1648 werd beëindigd door de vrede van Münster werd door grootgrondbezitters en de adel snel een aanvang genomen met het herindijken van het voormalige polderlandschap. In deze periode waren het de hertogen van Arenberg die het land van Beveren in handen hadden. De Nieuw-Arenbergpolder was een van de laatste polders die in deze fase werd ingedijkt. De indijking gebeurde door het graven van zgn. dijkputten om grond te recupereren voor het dijklichaam. Ook grond van elders werd met vletten aangevoerd. De werken werden voltooid in De dijk werd zodanig geplaatst dat de aanwezige geulen op hun meest smalle gedeelte dienden gekruist te worden (Soens 2012a). Deze Nieuwe Arenbergpolder werd gekenmerkt door rechte, aangelegde wegen en schaarse bewoning langsheen deze wegen. De bewoning werd voornamelijk aangelegd op de nattere gronden binnen de polder die minder geschikt waren voor bewoning (cf. hst ). Weides waren schaars en lagen voornamelijk langsheen de voormalige geulen. De focus binnen de Scheldepolders lag op akkerbouw gezien veeteelt door het zilte grondwater erg bemoeilijkt werd. De situatie die werd bestendigd met de bouw van de Nieuw-Arenbergpolder is voor het grootste deel nog steeds de huidige situatie. Het gebied is schaars bebouwd met her en der verspreide boerderijen en voornamelijk in gebruik als akkerland. De wegen en dijken lopen nog steeds volgens het patroon uit 1784.Het studiegebied bevindt zich binnen de meest noordelijke bewoningskern van de Nieuw-Arenbergpolder (Jongepier 2015). 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 32

33 Figuur 27: De inpoldering van de Nieuw-Arenbergpolder volgens een schilderij van B.A. Ridderbosch, 1785 (Arenberg Archief en Cultuurcentrum). Op het schilderij zijn rechts dijkputten te zien en vletten die grond van elders aanvoeren. De Nieuw-Arenbergpolder situeert zich links hiervan, aan de andere kant van de dijk. Figuur 28: Landschapsreconstructie van de Nieuw-Arenbergpolder ca op basis van historische kaarten (Jongepier 2015). Ter hoogte van het studiegebied (rode cirkel) staat een woning aangeduid). De woningen concentreren zich meer in het noorden, het land was vruchtbaarder in het zuiden gezien zich daar een kleilaag bevond (cf. hst ). 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 33

34 Figuur 29: De evolutie van de Wase Scheldepolders tijdens de nieuwe tijd (Mijs 1973). Ter hoogte van de huidige Nieuw-Arenbergpolder is eerst het Veensche Moer te zien, daarna de inundaties en geleidelijke herinpoldering ten zuiden. Tussen en is de overgang van slikken naar (drogere) schorren te zien. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 34

35 Nieuwste tijd Op historische kaarten vanaf de 19 de eeuw is de naam Zoutkeet (soms Zoutkeert gespeld) te zien nabij het studiegebied. De naam doet vermoeden dat er bij de oude getijdengeulen zout gewonnen werd. Zeker tot en met de aanleg van de Prosperpolder in 1845 meteen ten noorden van het studiegebied was brak water (waaruit zout kon gewonnen worden) dichtbij aanwezig. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden diverse gebieden geïnundeerd. Ook de Scheldepolders werden in 1914 onder water gezet door gebruik te maken van het sluizensysteem. De Nieuw-Arenbergpolder werd hier echter van gevrijwaard om de afwatering van de polders die niet onder water dienden te worden gezet (lees: de Nederlandse polders) te garanderen. Ook bij de stormvloeden in 1953 en 1976 bleef de Nieuw-Arenbergpolder gespaard van het water (Van Pul 2014). Figuur 30: De evolutie van de Wase Scheldepolders in de nieuwste tijd (Mijs 1973). Zoutkeet is het enige gehucht dat werd aangeduid in de Nieuw-Arenbergpolder. Merk op dat in een periode van ca. 100 jaar de kreken in de Nieuw-Arenbergpolder reeds gevoelig opgevuld zijn. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 35

36 4.2 INVENTARISSEN ONROEREND ERFGOED INVENTARIS BOUWKUNDIG ERFGOED Figuur 31: Bouwkundig erfgoed in de omgeving van het studiegebied (Geoportaal 2020) Binnen een straal van 1km rond het studiegebied bevinden zich twee meldingen van bouwkundig erfgoed. De melding met ID betreft een boerenburgerhuis uit De tweede melding met ID gaat over een langschuur uit de 2 de helft van de 19 de eeuw. Gezien deze meldingen uit de 19 de eeuw of later dateren zijn deze in het kader van deze bureaustudie minder relevant. Ze zullen dan ook niet verder besproken worden. Ten noorden van het studiegebied staat een landschappelijk element aangeduid met ID Het gaat hier om een kapelboom aangeplant op de grens tussen Doel en Kieldrecht. De ouderdom werd niet bepaald maar vermoedelijk werd de boom in de 19 de eeuw geplant. Binnen de bufferzone bevindt zich tot slot nog een landschappelijk geheel met ID Het betreft hier de brakwaterschorren langsheen de Schelde noorden van Antwerpen. Deze bevinden zich eigenlijk meer naar het noorden maar binnen de zuidelijke grensafbakening werd ook een gedeelte van het specifieke cultuurlandschap van de Prosperpolder opgenomen BESCHERMDE MONUMENTEN, DORPSGEZICHTEN EN LANDSCHAPPEN Binnen een straal van 1km rond het studiegebied bevinden zich geen beschermde monumenten of dorpsgezichten. Wel kan vermeld worden dat zich op ca. 1,4km ten noordwesten van het studiegebied (binnen de Prosperpolder) de Prosperhoeve situeert. Deze herenhoeve dateert uit het midden van de 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 36

37 19 de eeuw. Ze werd na de inpoldering gebouwd door hertog Prosper van Arenberg die het initiatief had genomen voor het ontstaan van de Prosperpolder CENTRALE ARCHEOLOGISCHE INVENTARIS (CAI) Figuur 32: Meldingen in de CAI in de omgeving van het studiegebied (Geoportaal 2019) Binnen een straal van 1km rond het studiegebied bevinden zich twee meldingen in de CAI. ID bevindt zich op ca. 65m ten zuidwesten van het studiegebied. Het betreft hier een toevalsvondst tijdens een afgraving in het kader van experimentele natuurcompensatie (proefplot). De vondst bestond uit verschillende houtfragmenten waaronder een gepunt stuk hout. Op welke diepte het hout werd aangetroffen is niet gekend (CAI 2020). De melding met ID betreft een zone van ca. 167 ha. Het gebied werd onderzocht d.m.v. van geofysisch onderzoek en landschappelijke boringen in het kader van de aanleg van een natuurgebied ter compensatie van de aanleg van het Verrebroekdok en het teloorgaan van de Verrebroekse plassen. In totaal konden zes zones met een potentieel op bewaring van steentijdvindplaatsen worden afgebakend. De opeenvolging van sliblagen, eigen aan de Scheldedelta waartoe het gebied oorspronkelijk behoorde zorgde voor een afdekking van de bodem waardoor een grote kans is op een bewaarde paleo-bodem en dus op vondsten uit de steentijd. Het geofysisch onderzoek legde sporen van de oude dijken- en wegenstructuur bloot uit de volle middeleeuwen en later bloot. Ook mogelijke kleiputten voor de winning van materiaal voor de aanleg van de dijken werden vastgesteld. De landschappelijke boringen toonden onderstaande stratigrafie aan van onder naar boven: -Begraven laatglaciale bodems in het dekzand: finaalpaleolithische vindplaatsen - Het dekzand: mesolithische, neolithische en afhankelijk van de ligging (TAW-waarde top dekzand) mogelijk ook metaaltijdsites 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 37

38 - De top van het veen: Romeinse periode en mogelijk vroege middeleeuwen - Alluviale sedimenten: vol-, laat- en/of postmiddeleeuwse vindplaatsen indien er een langdurige stabilisatieperiode aanwezig is (bv. na eerdere, middeleeuwse, pogingen tot bedijking) - inpoldering. In dit geval zijn er dus eind 18de begin 19de eeuwse tot recente sporen te verwachten - In geulen : potentieel voor toevalsvondsten als boten Op welke diepte de verschillende lagen zich bevinden varieert. Algemeen echter zat het dekzand op ca. 5,8m-mv en waar er geulen waren uitgesneden werden de geulsedimenten vastgesteld tot op ca. 3,5 of 4m diepte. (Saey et al. 2016). Het gebrek aan meldingen in de CAI ligt aan de stand van het onderzoek. Gezien het gebied na de inpoldering in de 18 de eeuw tot nu een gebruik als landbouwgebied met schaarse bewoning kende gebeurden er geen tot weinig grondwerken. Hierdoor werden er geen toevalsvondsten gedaan en was ook verplicht archeologisch onderzoek niet nodig. De twee meldingen die gekend zijn, zijn dan ook het gevolg van ontwikkelingsplannen met het gebied die dateren uit de 21 ste eeuw. De melding met ID is zeer sprekend voor het rijke archeologische potentieel van het gebied. Gezien er weinig relevante informatie is gedocumenteerd over de toevalsvondst van gepunte stukken hout kan hier helaas weinig uit afgeleid worden. Wel is het een indicatie van de goede bewaringsgraad voor organisch materiaal die de drassige ondergrond biedt ARCHEOLOGIENOTA S EN NOTA S WAARVAN REEDS AKTE GENOMEN WERD Figuur 33: Archeologienota s en nota s waarvan akte genomen in de omgeving van het studiegebied (Geoportaal 2019) 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 38

39 Binnen een straal van 1 km bevindt zich één archeologienota waarvan reeds akte genomen werd. Deze archeologienota met ID 76 werd opgesteld in het kader van geplande natuurherinrichtingswerken. Specifiek in het kader van deze nota betreffen de werken het opbreken van een gedeelte van de Oude Sluisstraat en het aanleggen van een omleidingsweg in het gebied. De omleidingsweg zal ca. 550m lang zijn met aan weerszijden een afwateringsgracht en rietveld. De werken zullen hiervoor tot ca. 50cmmv diep gaan. In het kader van de geplande natuurinrichting werd een geofysisch booronderzoek gedaan samen met landschappelijke boringen (cf. hst ). Hoewel er een groot archeologisch potentieel aanwezig is, gaan de geplande werken niet diep genoeg om het archeologisch bodemarchief te verstoren. Bijgevolg werd dan ook vrijgave geadviseerd (Laloo 2016). Tot op heden zijn de geplande natuurinrichtingswerken nog niet uitgevoerd, ook de geplande omleidingsweg werd nog niet gerealiseerd. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 39

40 4.3 CARTOGRAFISCHE BRONNEN DAMPIERREKAART (CA. 1274) Figuur 34: Dampierrekaart met de situatie in 1274, kopie uit 1617 (Cadzandgeschiedenis.nl) Op deze kaart zijn de verschillende veenontginningsdorpen en de belangrijkste waterwegen te zien. Op deze kaart is goed te zien dat zowel Kieldrecht als Verrebroek en Kallo op een hoger gelegen zandrug zijn ingeplant. Ze behoren tot het Land van Waes. Ten noorden van het studiegebied is het Land van Saeftinghe te zien met het dorp van Saeftinghe en het kasteel (een bolwerk van de graaf van Vlaanderen, cf. hst. 4.1) ten noordoosten van het dorp. Het kasteel is gelegen ten zuiden van de Honte, zoals de Westerschelde toen werd genoemd. In deze periode was deze slechts moeilijk navigeerbaar en kon slechts bij hoogtij gebruikt worden. Hier kwam pas verandering in bij een grotere getijdenwerking van de Schelde in de nieuwe tijd. Op de rechteroever van de Schelde staat Antwerpen aangeduid. Hulst (in het huidige Nederland) is de enige stad die op de linkeroever wordt aangeduid. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 40

41 4.3.2 FRICXKAART (1744) Figuur 35: Het studiegebied aangeduid op de Fricxkaart (Geopunt 2020) Op deze kaart (figuur 35) zien we dat het studiegebied te veel is opgeschoven naar het noordoosten. Gezien historische kaarten moeilijk te refereren zijn kan dit soms voorkomen. De gele pijl geeft aan waar het studiegebied zich eigenlijk dient te bevinden en dat is binnen het Verdronken Land van Saeftinghe. De Fricxkaart dateert uit 1744 en geeft dus de situatie weer voor de Nieuw-Arenbergpolder werd ingedijkt in De Oude Arenbergpolder staat wel reeds aangeduid op deze kaart, samen met de Doelpolder. Deze bevinden zich respectievelijk ten zuiden en ten oosten van het studiegebied. Het studiegebied bevindt zich hier duidelijk binnen een schorren- en slikkengebied. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 41

42 4.3.3 FERRARISKAART (CA ) Figuur 36: Het studiegebied aangeduid op de Ferrariskaart (Geopunt 2019) Op de Ferrariskaart (figuur 36) zien we dat het studiegebied zich nog steeds binnen het schorren- en slikkengebied van het Verdronken Land van Saeftinghen bevind. Het studiegebied staat hier aangeduid tussen twee kreken, nl. het Doelsche Gat en Deirinck Scheir (cf. hst. 3.1). Het zal nog ongeveer een decennium duren voor de werken aan de Nieuw-Arenbergpolder startten, maar op deze kaart is de locatie van de dijk wel reeds aangeduid. Het studiegebied bevindt zich in werkelijkheid ten zuiden van de dijk en niet ten noorden. Mogelijk heeft zich een kleine verschuiving voorgedaan omdat historische kaarten niet altijd even correct gegeorefereerd kunnen worden. De gele pijl geeft aan waar het studiegebied zich eigenlijk dient te bevinden. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 42

43 4.3.4 VANDERMAELENKAART (CA ) Figuur 37: Vandermaelenkaart met aanduiding van het studiegebied (Geopunt 2019) Op de Vandermaelenkaart (figuur 37) is te zien dat zich drie gebouwen binnen het studiegebied bevinden. Deze lijken omringd te zijn door een kleine dijk of gracht. Net ten noorden van het studiegebied, in de dijk, staat een sluis aangeduid. De geul gekend als Deirinck Scheir staat aangeduid ten westen van het studiegebied, het Doelsche gat ten oosten. Nabij het studiegebied zijn nog enkele gebouwen aangeduid. Het gehucht staat in zijn geheel gekend als Zoutkeert wat mogelijks kan gelinkt worden aan zoutwinning (cf. hst. 4.1). 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 43

44 4.3.5 POPPKAART (CA ) Figuur 38: Het studiegebied aangeduid op de Poppkaart (Geopunt 2020) Op de Poppkaart (figuur 38) zien we ongeveer hetzelfde beeld als op de Vandermaelenkaart (figuur 37). Op de Poppkaart zijn nu evenwel vier gebouwen te onderscheiden binnen het studiegebied. De sluis is ook nog steeds aangeduid. Het gehucht staat op deze kaart bekend als Zoutkeet. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 44

45 4.4 RECENTE LANDSCHAPSVERANDERINGEN Figuur 39: Het studiegebied aangeduid op een orthofoto uit 1971 (Geopunt 2020) Op de orthofoto uit 1971 (figuur 39) zijn de huidige twee schuren die zich binnen het studiegebied bevinden te zien. Ten noorden hiervan is los gegroepeerde bebouwing rondom een centraal erf te zien. Vermoedelijk een hoeve met bijgebouwen. Of deze hoeve teruggaat op de bebouwing die op de 19 de - eeuwse kaarten in het noorden van het studiegebied te zien was is moeilijk te zeggen. De oriëntatie van de gebouwen is in elk geval gelijklopend. Voor de twee schuren is dit niet het geval, deze zijn duidelijk anders georiënteerd dan de bebouwing die te zien was op de kaarten uit de 19 de eeuw. De bebouwing aan de overkant van de Oude Sluisstraat lijkt ongewijzigd ten opzichte van de Poppkaart (figuur 38). Historisch is gekend dat zich hier een hoeve bevond die opklimt tot ca Weliswaar hebben er verbouwingen en wijzigingen plaatsgevonden aan de oorspronkelijke gebouwen tijdens de 20 ste eeuw (Van den Borne 2012). Ook de bebouwing ten zuiden van het studiegebied was reeds te zien op de Poppkaart (fig. 38) uit de 19 de eeuw. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 45

46 Figuur 40: Het studiegebied aangeduid op een orthofoto genomen tussen (Geopunt 2019) Op deze orthofoto, genomen in 1989, is te zien dat er quasi geen verandering heeft plaatsgevonden ten opzichte van de vorige orthofoto uit A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 46

47 Figuur 41: Het studiegebied aangeduid op de meest recente orthofoto (Geopunt 2019) Op deze, meest recente, orthofoto is te zien dat de bebouwing in het noordwesten van het studiegebied verdwenen is. Ook is nu de proefplot (cf. hst. 2.1) waar te nemen die werd uitgegraven in Deze is te zien ten zuidwesten van het studiegebied. 5 BESLUIT 5.1 INTERPRETATIE EN DATERING Op basis van landschappelijke en archeologisch/historische gegevens kan een inschatting gemaakt worden van de aard en ouderdom van eventuele archeologische vindplaatsen ter hoogte van het studiegebied. Het studiegebied bevindt zich lagergelegen in het landschap en maakt deel uit van de Scheldepolders van het Waasland. Dit landschap wordt getekend door diverse fasen van overstroming/inundatie en herinpoldering. Nabij het studiegebied zijn op het hoogtemodel nog enkele oude kreken en kreekrestanten te zien. De laatste inpolderingsfase t.h.v. het studiegebied was de Nieuw- Arenbergpolder in In deze periode werd het gebied verkaveld en die perceelstructuur is nog goed zichtbaar op het hoogtemodel. Bodemkundig bestaat het studiegebied uit bodemtypes OB, Pep en Sep. Bodemtype OB, een door menselijke ingrepen verstoorde bodem komt voor in het noordwesten van het studiegebied. Hier bevond zich in de 20 ste eeuw bebouwing (cf. hst. 4.4) wat het voorkomen van dit bodemtype verklaart. Bodemtype Pep is een natte, lichte zandleembodem zonder profiel. Deze bodems zijn eerder geschikt voor weiland maar mits drainage ook als landbouwgrond. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 47

48 Bodemtype Sep komt voor in de oostelijke helft van het studiegebied, het gaat hier om een natte lemige zandbodem zonder profiel. Deze bodems zijn te nat voor landbouw en kennen voornamelijk een gebruik als weidegrond. Ze komen voor als lokale overslagvlekken in het landschap. Samengevat zijn de bodems nabij het studiegebied sterk antropogeen beïnvloedt door het inpolderen van de Nieuwe Arenbergpolder in de 18 de eeuw. Het is deze situatie die op de bodemkaart wordt weergegeven gezien voor de bodemclassificatie tot 125cm-mv werd geboord. De bewoning binnen deze polder concentreerde zich nabij de nattere gronden, die eerder ongeschikt waren voor een gebruik als akkerland. In het zuiden van de Nieuw-Arenbergpolder komen kleibodems voor, de aanwezigheid van de geulen zorgde echter voor afzettingen van zand(leem) waardoor nabij het studiegebied geen kleibodems maar zand(leem)bodems voorkomen. Gezien de ligging van het studiegebied binnen de Scheldedelta is de situatie complexer dan de bodemkaart laat vermoeden. In de ondergrond komen begraven dekzanden voor gevolgd door veenafzettingen (waar deze niet uitgeput zijn door veenwinning in het verleden) en daarboven diverse sliblagen ontstaan bij overstromingen/inundaties tijdens de middeleeuwen en nieuwe tijd. Voor een uitgebreid overzicht cf. hst. 3.2 en 4.1. Uit de CAI zijn slechts 2 meldingen gekend. Dit gebrek aan meldingen ligt aan de stand van het onderzoek. Sinds het einde van de 18 de eeuw tot nu was de Nieuw-Arenbergpolder immers in gebruik als landbouwgrond. Het gebied werd dus niet ontwikkeld waardoor er ook geen archeologisch onderzoek noodzakelijk was. Bij een afgraving in 2011 werden verschillende houtfragmenten gevonden (ID ). De diepte waarop deze gevonden werden is niet gekend, de fragmenten konden ook niet gelinkt worden aan een bepaalde periode. Net ten noorden van het studiegebied vond een uitgebreid geofysisch en landschappelijk bodemonderzoek plaats in het kader van de aanleg van een natuurgebied (ID ). Dit gecombineerde onderzoek toonde potentieel aan tussen de steentijd en de nieuwe tijd door het aantreffen van begraven bodems (paleo-bodems, in het geval de oorspronkelijke dekzanden) en de oude dijken-en wegenstructuur uit de volle middeleeuwen en later. De diepte van de aangetroffen structuren en paleo-bodems varieert. Algemeen zitten de paleobodems op ca. 5,8m diepte en gaan de uitgeschuurde geulen tot ca. 3,5 à 4m diep. De verschillende fasen van de ontwikkeling van het landschap en de daarbij horende menselijke activiteit zijn dus bewaard gebleven in de bodem. Voor de metaaltijden tot en met de Romeinse tijd valt een hiaat op te merken. Het gebied was toen quasi geheel met veen bedekt. Net over de grens echter, in Nederland, zijn sporen uit deze periodes in het veen ontdekt. Deze sporen zijn dan ook mogelijk verloren gegaan bij veenwinning in het verleden of zijn nog niet ontdekt door de stand van het onderzoek. Op historische kaarten vanaf de 13 de eeuw (kopie uit de 18 de eeuw) is de complexe historiek van het landschap goed te zien. Tijdens de volle middeleeuwen was het gebied ingedijkt en werd er vooral aan veenwinning gedaan. Tijdens de late middeleeuwen werd de bedijking geïntensifieerd en werd er op grotere schaal aan veenwinning gedaan. Tijdens de nieuwe tijd zorgden stormvloeden en inundaties voor het voorgoed verdwijnen van een aantal dorpen. Ook het gehucht Ter Venten, mogelijk tijdens de late middeleeuwen een belangrijk centrum voor de veenwinning verdween. De precieze locatie is tot op heden niet gekend maar het dorp zou zich dicht bij het studiegebied bevonden hebben (cf. hst. 4.1). De dijkgebieden stonden decennia lang onder water. Pas na de 80-jarige oorlog kon opnieuw ingepolderd worden. Het studiegebied bevindt zich binnen de Nieuw-Arenbergpolder en kon opnieuw ingepolderd worden in Op kaarten uit de 19 de eeuw is bebouwing te zien binnen het studiegebied. Nabij het studiegebied is een sluis aangeduid. De aanwezige bebouwing staat hier mogelijk mee in verband. De huidige bebouwing binnen het studiegebied, aangevuld met wat lijkt op een boerderij met losse bijgebouwen, is te zien op een orthofoto uit Deze bebouwing is thans 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 48

49 verdwenen en werd vermoedelijk aan het begin van de 21 ste eeuw afgebroken. Enkel de beide schuren zijn nog bewaard. Op basis van bovenstaande argumenten wordt het archeologisch potentieel binnen het studiegebied ingeschat als hoog. Het gebied kende een complexe geschiedenis en voor de omgeving zijn er duidelijk aanwijzingen (cf. hst ) van begraven bodems (steentijdpotentieel) en sporen van de bedijking e.d. uit de volle middeleeuwen en later. De herindijkingsfase uit de 18 de eeuw is zeer goed bewaard in het landschap en nog te zien op het hoogtemodel (cf. hst. 3.1). Ook sporen uit de metaaltijden, Romeinse tijd en volle middeleeuwen kunnen niet uitgesloten worden: net over de grens in Nederland werden sporen uit deze periodes aangetroffen in de veenlaag. 5.2 INSCHATTING POTENTIEEL TOT KENNISVERMEERDERING Binnen het studiegebied zal de bestaande bebouwing gesloopt worden. Nadien komt het terrein braak te liggen. Er zijn plannen om de Nieuwe Arenbergpolder, waar het studiegebied deel van uitmaakt, in de verdere toekomst uit te bouwen tot een natuurgebied. Hiervoor zal een afgraving tot ca. 2m nodig zijn. Deze plannen zijn tot op heden niet concreet en magen geen deel uit van deze bureaustudie. Enkel de impact van de sloop van de bestaande gebouwen op het bodemarchief wordt hier afgewogen. Hoewel het archeologisch potentieel hoog werd ingeschat zal de impact van de werken zeer beperkt zijn. De te slopen gebouwen zijn immers schuren die licht gefundeerd zijn en waaronder geen kelders aanwezig zijn. De impact op het bodemarchief is dan ook klein met een maximale diepte van de werken tot ca. 20cm-mv. Op basis van het bovenstaande wordt het potentieel tot kennisvermeerdering dan ook laag ingeschat. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 49

50 5.3 SAMENVATTING Deze archeologienota werd opgesteld door ABO nv naar aanleiding van de sloop van twee schuren binnen het studiegebied. Ten eerste werd op basis van de beschikbare informatie nagegaan of er archeologische resten te verwachten zijn op het terrein. Ten tweede werd nagegaan hoe goed deze archeologische resten zijn bewaard en in hoeverre deze zijn bedreigd door de geplande bouwwerken. Ten derde werd nagegaan wat het potentieel tot kennisvermeerdering is. 1) Uit het historische, landschappelijke en archeologische onderzoek (hst. 3 en 4) blijkt dat het studiegebied zich lager gelegen in het landschap bevindt, binnen het gebied van de Wase Scheldepolders. Bodemkundig bestaat het studiegebied uit bodemtypes OB, Pep en Sep. Het gaat hier bij de twee laatste om natte zandleembodems. Deze komen voor als afzettingsmateriaal aan de rand van de door de kreken in de omgeving uitgeschuurde bedding. Uit de CAI blijkt een potentieel voor begraven bodems (steentijd) en sporen van de eerdere bedijkingsfase uit de volle middeleeuwen. Op cartografische bronnen zijn sporen van bewoning te zien in de 19 de eeuw (in 1784 werd de Nieuw-Arenbergpolder ingedijkt, waartoe ook het studiegebied behoort). In de 20 ste eeuw is er een boerderij met bijgebouwen te zien, thans zijn enkel nog twee schuren over. 2) De geplande werken binnen het studiegebied bestaan uit de sloop van de eerder vermelde schuren. Deze zijn licht gefundeerd en niet onderkelderd. De impact van de werken zal dan ook niet dieper gaan dan ca. 20cm-mv. Het potentieel tot kennisvermeerdering is dan ook laag. 3) Het studiegebied kent een hoog archeologisch potentieel door de complexe landschapsgeschiedenis en de verschillende overstromingen/inundaties die telkens zorgden voor een sliblaag die de eerdere bodem bedekte. Er zijn voornamelijk sporen te verwachten uit de steentijd, volle en late middeleeuwen en de nieuwe tijd. Ook sporen uit de metaaltijden, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen kunnen niet uitgesloten worden. Voorbeelden hiervan zijn aangetroffen in de veenlaag net over de grens in Nederland. Op basis van bovenstaande argumenten wordt vrijgave geadviseerd. Hoewel het studiegebied een hoog archeologisch potentieel kent is de impact van de werken zeer beperkt zowel in oppervlakte als diepte. Gelet op de kosten-baten en het lage potentieel tot kenniswinst is een vooronderzoek dan ook niet te verantwoorden. 2020A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 50

51 6 KWALITEITSCONTROLE EN ONDERTEKENING Naam Functie Handtekening Datum Patrick Hambach General Director 21 februari 2020 Toon Moeskops Business Unit Manager 21 februari 2020 Jan Coenaerts Archeoloog / Kwaliteitsverantwoordelijke 21 februari A43 (AOE)/27528.R.01 (intern) 51