Archeologische begeleiding

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Archeologische begeleiding"

Transcriptie

1 Archeologische Berichten Nijmegen Briefrapport 237 Archeologische begeleiding van de aanleg van leidingen langs de Griftdijk Noord Jelle van Hemert Mark Komen Gemeente Nijmegen, Bureau Leefomgevingskwaliteit, Archeologie 2017

2 na Chr nieuwe tijd middeleeuwen Romeinse tijd ijzertijd C B A laat vol vroeg laat midden vroeg laat midden vroeg 1100 laat 2017 Gemeente Nijmegen, Bureau Leefomgevingskwaliteit, Archeologie Archeologische begeleiding van de aanleg van leidingen langs de Griftdijk Noord J. van Hemert & M.C.M. Komen bronstijd midden vroeg Projectleider : C.W. Koot laat Vormgeving : R.M.H.C. Mols Tekstredactie : C.W. Koot 2900 In opdracht van : Stichting Wiek-II Autorisatie : C.W. Koot 4200 neolithicum (jonge steentijd) midden ISSN vroeg Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo, het besluit van 29 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) van deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. De Gemeente Nijmegen aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without the written permission from the publisher voor Chr. zuid mesolithicum (midden-steentijd) paleolithicum (oude steentijd) noord

3 Inhoud 1 Inleiding Kader en administratieve gegevens Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen Uitvoeringsproblematiek Vooronderzoek en archeologische context 8 2 Methodiek van het onderzoek 10 3 Resultaten van het onderzoek Landschappelijke en bodemkundige context Sporen Vondstmateriaal Conclusie 19 4 Beantwoording onderzoeksvragen 22 5 Waardering van de vindplaats 24 Literatuur 26 Illustratieverantwoording 27

4

5 1 Inleiding 1.1 Kader en administratieve gegevens Van 21 juni tot 15 juli 2016 heeft Bureau Leefomgevingskwaliteit, Archeologie van de gemeente Nijmegen (BLAN) een archeologische begeleiding uitgevoerd in het plangebied van het Windpark Nijmegen (fig. 1). Dit plangebied ligt in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied van het grote proefsleuvenonderzoek aan de Griftdijk Noord (Dgn1). De eventueel aanwezige archeologische resten in het plangebied worden bedreigd door grondwerkzaamheden die zullen worden uitgevoerd ten behoeve van de bouw van vier windturbines langs de rijksweg A15 op het Windpark Nijmegen Betuwe. De grondberoeringen komen voort uit de aanleg van kabel- / leidingsleuven, fundatiewerken en de aanleg van werk / onderhoudswegen. In een programma van eisen was vastgesteld welke van de voorgenomen grondwerkzaamheden archeologisch begeleid zouden worden in de vorm van een zogenaamd waarderend proefsleuvenonderzoek (IVO-p).1 Deze grondingrepen staan aangegeven op de kaart van figuur 2. Een deel van de voorgenomen archeologische begeleiding is niet uitgevoerd, omdat de kabels / leidingen niet zijn aangelegd middels een open ontgraving maar met behulp van een gestuurde boring (fig. 2). Hierdoor is de kruising met het voormalige kanaal de Grift buiten beeld gebleven. Ook ter hoogte van vindplaats 10 is een deel van het grondwerk niet begeleid. Hier is het tracé verlegd en is de leidingsleuf gegraven in een deel dat reeds tijdens de proefsleuvencampagne is onderzocht en niet als behoudenswaardig aangemerkt is (fig. 2). Ressen Bemmel Oosterhout Lent Figuur 1. De locatie van het onderzoeksgebied. Administratieve gegevens 1 km Nijmegen rm 1 Koot Projectnaam Windpark Nijmegen (Dgn2) Projectcode Dgn2 Onderzoeksmeldingsnummer Provincie Gelderland Gemeente Nijmegen Plaats Nijmegen Toponiem De Grift Noord Kaartblad 40C RD-coördinaten windturbine 2 : / windturbine 3 : / windturbine 4 : / windturbine 5 : / Complex en codering vindplaatsen 10, 51 en 11 ; kanaal de Grift Projectverantwoordelijke C.W. Koot Bevoegde overheid gemeente Nijmegen, P. Franzen Opdrachtgever Stichting Wiek-II 5

6 windturbine leiding te begeleiden windturbine te begeleiden leiding te verbreden sloot m 6 Figuur 2. Het leidingtracé met in het rood de grondberoeringen die een archeologisch begeleiding conform het protocol IVO-p behoeven. Schaal 1 : sb

7 2 Koot Oppervlakte onderzoeksgebied ca m² Periode uitvoering veldwerk 21 / 06 / / 07 / 2016 Samenstelling veldteam H. Damen, H. Hommes, M.C.M. Komen en R. Stoots Archeologische periode(n) neolithicum t / m nieuwe tijd Beheer en plaats vondsten en documentatie archeologisch depot gemeente Nijmegen Grondgebruik voor aanvang veldwerk akker en wegberm 1.2 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen De archeologische begeleiding had tot doel alle bedreigde archeologische grondsporen te documenteren en archeologische voorwerpen veilig te stellen, alsmede het waarderen van eventuele nieuw aangetroffen vindplaatsen. Aangezien sprake is van een begeleiding is het onmogelijk om eventuele nieuwe vindplaatsen te begrenzen, wel is het mogelijk voor bekende vindplaatsen te concluderen dat ze al dan niet een groter oppervlak beslaan. Ten behoeve van de archeologische begeleiding is een PvE opgesteld met de volgende onderzoeksvragen en aanwijzingen.2 Waaruit bestaan de archeologische resten, te onderscheiden in grondsporen en vondsten? Wat is de aard, datering en omvang van de archeologische resten en tot welk complextype kunnen ze worden gerekend? Is er sprake van een stratigrafie en zo ja welke? Wat is de exacte locatie van de archeologische resten? Is er een fossiele An-horizont (begraven bodem, ook wel akker- of cultuurlaag genoemd) aanwezig? Wat is de conservering of gaafheid van de verschillende materiaalcategorieën, inclusief archeobotanisch en zoölogisch materiaal? Wat is de diepte (t.o.v. maaiveld) en de hoogteligging (t.o.v. nap) van de archeologische resten? Wat is de geologische context van de aangetroffen archeologische resten? Zet de spoor- en vondstverspreiding van de vindplaatsen 10, 51 en 11 zich in noordelijke richting voort? Is de voormalige Grift benut als vuilstort? Wat is de relatie tussen de vindplaats en de andere vindplaatsen in de omgeving? Sporen en vondsten uit de Tweede Wereldoorlog behoren in het standaardrapport in een afzonderlijk hoofdstuk te worden beschreven. Ter plaatse van de bedding van de Grift dienen de veldwaarnemingen te worden aangevuld met enkele handmatige gutsboringen om de diepte en opbouw van de vulling te kunnen beschrijven. 1.3 Uitvoeringsproblematiek Een deel van de grondingrepen in het plangebied vond plaats in terreinen waarvoor geen verwachting geldt op behoudenswaardige archeologische resten en behoefden derhalve geen archeologische begeleiding. Enkele andere grondingrepen zouden wel archeologisch begeleid worden, maar door misformatie, onwetendheid en andere uitvoeringswijze van het grondwerk heeft dit niet zo uitgepakt als het PvE omschrijft. Figuur 2 geeft het overzicht van de grondingrepen die wel en niet zijn begeleid. Niet begeleid zijn : De uitgraving voor de fundering van de windturbine 5 (de meest westelijke windmolen). Start uitvoering grondwerk is niet gemeld bij BLAN waardoor geen archeologisch veldwerk is verricht. Het verbreden van de sloot langs de noordzijde van vindplaats 10 is evenmin gemeld bij BLAN. Overigens is de verbreding onder zo n schuin talud gerealiseerd 7

8 dat de diepte van de archeologische laag en het niveau met grondsporen nauwelijks verstoord is. Tussen de al opschietende vegetatie op deze oeverhelling zijn geen potscherven of stukken vuursteen gevonden. De aanleg van de leidingensleuf van windturbine 5 naar de bouwweg is niet gemeld. De lange leidingensleuf heeft ter hoogte van vindplaats 10 een verlegging ondergaan en is daar aangelegd in de percelen (akkers) die zijn onderzocht tijdens de proefsleuvencampagne Dgn1. Hiervoor is reeds geconcludeerd dat er geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Een deel van de leiding is aangelegd door middel van een gestuurde boring in plaats van een open ontgraving, waardoor vooral de kruising met het voormalige kanaal de Grift buiten beeld is gebleven. Deze wijze van aanleg van een leiding is overigens het minst schadelijk voor archeologische resten in de bodem. De laatste twee aanwijzingen in de bovenstaande opsomming van PvE-aandachtspunten zijn niet aan de orde : Aangezien er geen veldwaarnemingen zijn van het kanaal de Grift behoefde ook geen handboringen te worden gezet om dieper gelegen vullingen te kunnen beschrijven. Sporen en voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog zijn niet gevonden en daarom heeft dit standaardrapport daarover geen apart hoofdstuk. 1.4 Vooronderzoek en archeologische context Het plangebied ligt op de noordelijke grens van het onderzoeksgebied van het proefsleuvenonderzoek uit Tijdens dit onderzoek zijn verschillende vindplaatsen uit de late bronstijd tot en met de vroege middeleeuwen gekarteerd, begrensd en gewaardeerd in samenhang met een archeologische landschapsstudie. De leidingsleuf loopt langs drie van deze vindplaatsen (fig. 4). De meest westelijke vindplaats (vindplaats 10) heeft enkele sporen uit de midden-bronstijd opgeleverd en in het westelijk deel van de vindplaats zijn nederzettingssporen uit de late bronstijd of vroege ijzertijd aangetroffen. Ook de meer oostelijk gelegen vindplaatsen 51 en 11, zijn sporen uit de late bronstijd of vroege ijzertijd gevonden. Centraal binnen vindplaats 11 ligt een nederzettingsterrein uit de midden Romeinse tijd. 8 3 Koot e.a (in voorbereiding).

9 Figuur 3. a. De bovengrond wordt onderzocht op munitie onder begeleiding van een archeoloog. b. Archeologische begeleiding tijdens de aanleg van de leidingensleuf. blan 9

10 2 Methodiek van het onderzoek Het veldonderzoek is uitgevoerd conform de toenmalig geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna), versie 3.3, Archeologische Begeleiding (protocol IVO-p) en de Werkinstructies van BLAN. Bij aanvang van het onderzoek bleek de strook van de leidingensleuf nog niet onderzocht op de aanwezigheid van scherpe munitie en niet-gesprongen explosieven. In samenspraak met de gemeente Nijmegen en de opdrachtgever is bepaald dat de bovengrond eerst zou worden onderzocht op de aanwezigheid van munitie (fig. 3a), waarna de leidingensleuf zou worden uitgegraven door de uitvoerder. Beide grondingrepen zijn archeologisch begeleid (fig. 3b). De leidingensleuf die archeologisch is begeleid, heeft een omvang van m. Hiervoor is een vlak aangelegd in de top van het prehistorisch kleidek. Vondsten uit de bodemlagen zijn verzameld in vakken van 5 m lengte, met uitzondering van fragmenten vuursteen en metalen voorwerpen die driedimensionaal zijn ingemeten en als puntvondst verzameld. Het machinaal afgraven is gepaard gegaan met het onderzoeken van de af te graven grond met een metaaldetector. Ter plaatse van grondsporen zijn foto s van het vlak genomen en om de 25 m zijn profielkolommen aangelegd, gedocumenteerd en gefotografeerd. Bij de graafwerkzaamheden is continu een kna-archeoloog of senior veldtechnicus aanwezig geweest. Alle sporen zijn tijdens de opgraving gecoupeerd, waarna de sporen zijn gefotografeerd en ingetekend. De dagrapporten zijn in het veld geschreven op de veldlaptop en voor goedkeuring gelezen en geautoriseerd door de senior kna-archeoloog. Alle overige veldadministratie is in het veld verwerkt in de QLC ArcheoLINK-database. Na afronding van het veldwerk is een evaluatieverslag opgesteld met tussentijdse conclusies over het veldwerk en een voorstel voor analyse, rapportage en deponering aan het bevoegd gezag gegeven ter beoordeling. Na goedkeuring hiervan is het onderzoek uitgewerkt waar onderhavige rapportage het eindresultaat van is. In het volgende hoofdstuk zullen de resultaten van het onderzoek gepresenteerd worden waarbij eerst aandacht besteedt wordt aan de bodemopbouw, vervolgens zullen de sporen behandeld worden en worden de onderzoeksvragen beantwoordt. In het afsluitende hoofdstuk wordt een waardering van de vindplaats gegeven aangevuld met aanbevelingen. 10

11 Dgn2 S11 S12 S14 S22 S19 S18 S17 S16 S Dgn1 51 Gf22 Ny m archeologisch begeleid 124 greppels aansluitend op percelering gezien tijdens Dgn voorafgaand onderzoek niet begeleid steenstrook vindplaatscontour en nummer 1 greppel groep paalsporen Figuur 4. Situering van de meest nabij gelegen archeologische onderzoeken onder vermelding van de in de tekst vermelde projectcodes, alsmede de contouren van de vastgestelde vindplaatsen. Schaal 1 : bt 3 Resultaten van het onderzoek 3.1 Landschappelijke en bodemkundige context Het onderzoeksgebied ligt in het noordwestelijke deel van Nijmegen-Noord. Aan dit terrein is een zeer hoge archeologische waarde toegekend. Het deel van de leidingensleuf dat open ontgraven is, passeert drie verschillende vindplaatsen (van west naar oost nummers : 10, 51 en 11 ; fig. 4), enkele restgeulen, komgronden en kronkelwaardafzettingen. Gezien de verschillen in de bodemopbouw per vindplaats worden deze hieronder kort beschreven. Vindplaats 10 Deze vindplaats bevindt zich op de westelijke flank van een laat-pleistocene of vroeg-holoceen fluviatiel grindpakket (Formatie van Kreftenheye). Hierop is een ca. 50 tot 70 cm dik kleidek gesedimenteerd tot in het 2e millennium voor Chr. (tabel 1). Hierin is vanaf ca voor Chr. een bodem in ontstaan. Tot in de Romeinse tijd is nauwelijks kleiopslibbing, die start weer rond 500 tot ongeveer 1200 en is ca. 20 cm dik. Vindplaats 10 omvat een begraven bodem met daarin potscherven en fragmenten van steen. Dit vondstmateriaal dateert vanaf de midden-bronstijd tot in de ijzertijd. De hiermee geassocieerde grondsporen zijn enkele kuilen en verspreid gelegen groepjes paalsporen. Tijdens het voorgaande proefsleuvenonderzoek Dgn1 is gebleken dat deze bodem zich voortzet in de top van beddingsedimenten van een restgeul. Het terrein waar de restgeul doorheen stroomde, was vermoedelijk zeer drassig gezien de sedimentatie van een kleidek gedurende het meso- en neolithicum. Dit milieu was aantrekkelijk voor de jager-verzamelaars die in tijdelijke kampementen verbleven. Neolithische boeren zullen zich hier niet hebben gevestigd, tenzij een grindrug voldoende groot is geweest voor het huisvesten van enkele families en hun akkers. In de loop van de bronstijd is de periodieke sedimentatie van 11

12 5000 S Figuur 5. bodemopbouw noordprofiel (profielkolom 8) ter hoogte van vindplaats 10. blan klei zo goed als beëindigd en ontstaat een dunne bodem. Incidentele sporen uit de midden-bronstijd tonen aan dat mensen deze gronden opzochten, maar evidente bewoningssporen ontbreken. Op de overgang van de late bronstijd naar de vroege ijzertijd hebben mensen zich hier wel gevestigd. laagnr. kleur en textuur interpretatie 5000 donkergrijze, sterk zandige klei bouwvoor 999 donkerbruin-grijze, sterk zandige klei recent verstoorde bodem 5030 bruingrijze, sterke siltige klei met mangaan- en ijzervlekken kleidek 6000 bruingrijze, matig siltige klei met veel mangaanvlekken geulvulling 6001 Grijze, zwal siltige klei met mangaan- en ijzervlekken geulvulling Tabel 1. Overzicht van de bodemopbouw van vindplaats 10. Vindplaats 51 Enkele honderden meters ten oosten van vindplaats 10 is tijdens het proefsleuvenonderzoek Dgn1 een prehistorische bodem of tredhorizont aangesneden met een strooiing van potscherven en fragmenten natuur- en vuursteen alsmede sporen van palen en kuilen (tabel 2). Beide vindplaatsen zijn van elkaar gescheiden door een daartussen gelegen grindrug. Vindplaats 51 ligt op de zandige westoever van een 12 laagnr. kleur en textuur interpretatie 999 donkerbruin-grijze, sterk zandige klei recent verstoorde bodem 5020 bruingrijze, matig zandige klei begraven bodem 5030 bruingrijze, sterk siltige klei met mangaan- en ijzervlekken kleidek 5080 lichtgrijs-bruine, uiterst siltige klei met veel ijzervlekken kleidek 5090 lichtgrijze, matig siltig zand met kleilaagjes top van fossiele beddingafzettingen Tabel 2. Overzicht van de bodemopbouw van vindplaats 51.

13 S Figuur 6. Bodemopbouw noordprofiel (profielkolom 19) ter hoogte van vindplaats 51. blan holocene insnijding in het pleistocene grindterras (formatie van Kreftenheye). De insnijding of geul is na verloop van tijd verland. Deze sporen en vondsten wijzen op bewoning in de vroege ijzertijd en activiteiten of kortstondig verblijf tijdens de midden-bronstijd en vroege middeleeuwen. Vindplaats 11 Tijdens het proefsleuvenonderzoek Dgn1 is geconstateerd dat deze vindplaats is gesitueerd op een zuidoost noordwest georiënteerde zandrug, die een fluviatiele afzetting is en geen zandduin (donk). Het betreft zandige kronkelwaardsedimenten van het vroeg tot midden-holoceen (tabel 3). Op de vindplaats waren eerder vondsten aangetroffen (veldkartering) die wijzen op een lange periode van activiteit (vanaf het neolithicum tot aan de Romeinse tijd) op de plaats. Tijdens het proefsleuvenonderzoek is een groot nederzettingsterrein uit de Romeinse tijd (2e en 3e eeuw na Chr.) ontdekt, met daartussen enkele sporen die op een oudere datering (ijzertijd) wijzen. Op de oostelijke flank van de zandrug is een oude A-horizont zichtbaar, rijk aan vondstmateriaal. Deze bodem zet zich oostwaarts voort in het flankerende kleidek. De top van de zandrug is afgevlakt. laagnr. kleur en textuur interpretatie 999 donkerbruin-grijze, sterk zandige klei recent verstoorde grond (opgebracht) 5010 donkerbruine, matig zandige klei (sub)recente bouwvoor 5020 bruingrijze, matig zandige klei begraven bodem 5030 bruingrijze, sterk siltige klei met mangaan- en ijzervlekken kleidek 5040 lichtbruin-grijze, sterk siltige klei met veel mangaanvlekken kleidek 5080 lichtgrijs-bruine, uiterst siltige klei met veel ijzervlekken kleidek Tabel 3. Overzicht van de bodemopbouw van vindplaats

14 S Figuur 7. Bodemopbouw noordprofiel (profielkolom 16) ter hoogte van vindplaats 11. blan 3.2 Sporen De archeologische begeleiding heeft 20 sporen opgeleverd. In het westelijke deel van de sleuf, in vindplaats 10, lag een concentratie van vijf paalsporen (S1 3, S5 en S8). De sporen hebben een diepte van 34 tot 51 cm (fig. 8) en hebben een grijsbruine tot blauwgrijze vulling van matig tot sterk siltige klei (ks2 ks3). Deze sporen tekenden zich af onder de begraven bodem (5020) uit de late prehistorie (late bronstijd tot in de Romeinse tijd). De omvang en diepte van paalsporen doet vermoeden dat hier een bouwwerk gestaan heeft. De grijsbruine kleur wijst op een prehistorische datering. Paalsporen uit de Romeinse tijd zijn meer donkergrijs en die uit de middeleeuwen onderscheiden zich door forse paalkuilen met een gevlekt gekleurde vulling en doorsnijden de begraven bodem. Deze prehistorische datering wordt bevestigd door een scherf van handgevormd aardewerk uit een van de paalsporen (S1), op basis waarvan uitgegaan mag worden van een datering in de ijzertijd. Uit de overige paalsporen zijn geen vondsten afkomstig. Mogelijk kan nog een zesde paalspoor (S7) tot dezelfde structuur gerekend worden, maar de geringe spoordiepte van 6 cm roept vraagtekens op. 14 Langs vindplaats 51 zijn twee ondiepe paalkuilen aangetroffen (S20 en S21) die circa 2,5 m van elkaar verwijderd lagen. Ongeveer 1,5 m ten westen van S21 ligt een greppel (S22) met een noord zuid oriëntatie. Mogelijk behoren de palen en de greppel tot dezelfde structuur. De sporen worden afgedekt door een kleidek (laag 5030). De diepte van de sporen in combinatie met de afdekking door laag 5030 duidt op een prehistorische datering zoals de overige sporen van vindplaats 51. Tussen vindplaats 10 en 51 liggen nog twee andere greppels met een noord zuid oriëntatie (S11 12) die afgedekt worden door het kleidek (laag 5030 ; fig. 10). De

15 Figuur 8. Coupes van de paalsporen in vindplaats 10 (S1 3 en S5). blan diepte van de sporen doet vermoeden dat ook hier sprake is van een datering in de prehistorie. Direct ten noordwesten van vindplaats 11 lag een strook van gebroken natuursteen (S18). Door de beperkte omvang van de sleuf is de oriëntatie slechts globaal vast te stellen als noordwest zuidoost. De steenconcentratie ligt op de flank van een zandrug en heeft een breedte van ca. 2,5 m en de dikte van de breuksteenstrook varieert tussen 6 en 10 cm. Opvallend is dat de strook een schuin gelegen positie heeft ; van 8,36 naar 7,92 m +nap (fig. 9). De strook bestaat uit een grote hoeveelheid gebroken natuurstenen. Tussen de stenen bevindt zich enig archeologisch vondstmateriaal in de vorm van scherven van prehistorisch handgevormd aardewerk en brokjes vesiculaire lava (maalsteen). Gezien de ligging boven het grondwater zijn eventuele botanische resten en botfragmenten niet aangetroffen. Monsters voor eventuele 14C-analyse heeft dit veldonderzoek daarom niet opgeleverd. Op voorhand mag echter niet worden uitgesloten dat tussen de stenen fragmenten verbrand bot liggen. Mochten die ooit worden gevonden, dan zijn die wel voor zo n analyse geschikt. Het aantal potscherven bedraagt acht en zij zijn van aardewerk uit de late bronstijd of vroege ijzertijd. Verspreid over de leidingensleuf lagen vijf noord zuid georiënteerde sloten (S10, S13 14, S16 en S19, fig. 10). Deze lagen direct onder de opgebrachte grond (S999) of de subrecente bouwvoor (laag 5010), die vermoedelijk eveneens ontstaan is door opgebrachte grond (waarschijnlijk uit de brede sloot die de rijksweg A15 flankeert). Alle sloten liggen dichtbij de huidige kavelgrenzen en de oriëntatie sluit goed aan bij de laat-middeleeuwse en nieuwetijdse verkavelingssloten, die nog altijd zichtbaar zijn in de velden ten zuiden van de leidingsleuf. Ook tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn veel noord zuid georiënteerde verkavelingssloten opgegraven.4 15

16 O m +NAP W 9,00 matig siltige klei (Ks2) sterk tot uiterst siltige klei (Ks3 4) sterk tot uiterst siltige klei met zandlagen (Ks3 4 + zl) zwak tot matig siltig zand (Zs1 2) antropogene sporen 8,00 grind Figuur 9. De coupetekening van de steenstrook. rs S999v1 S10v1 S10v2 S10v3 5020v1 5030v1 5040v1 5050v1 S999v1 5030v1 5040v1 6000v1 6000v1 (reductie) S11v2 S11v1 S999 S12v1 S v1 5030v1 5040v1 6000v1 S999v1 5010v1 5020v1 S13v1 5030v1 5040v1 S999v1 S14v2 5020v1 5030v1 S999v1 S14v1 5040v1 5020v1 5060v1 S16v1 5030v1 5080v1 5090v1 S999v1 5020v1 S16v2 S19v2 S19v1 S19v2 5030v1 5040v1 5050v1 S999v1 5030v1 16 Figuur 10. Coupes van de greppels. Schaal1 : 50. S22v1 0 2 m 5040v1 5035v1 blan

17 3.3 Vondstmateriaal Aardewerk De hoeveelheid vondstmateriaal is uiterst beperkt. Er zijn tien scherven van prehistorisch handgevormd aardewerk aangetroffen, behorende tot maximaal zes potten en afkomstig uit drie verschillende sporen : acht scherven uit het breuksteenpad S18, een scherf uit het paalspoor S1 en een scherf uit een vulling van geul Het aardewerk toont karakteristieken van zowel late-bronstijd als vroege-ijzertijd aardewerk. De acht scherven uit het breuksteenpad behoren tot vier potten (fig. 12). Twee fragmenten zijn versierd, een met kamstreek- en een nagelindrukversiering. In twee gevallen is sprake van een magering met kwartsgruis. Geen van de scherven vertoont sporen van secundaire verbranding. Het feit dat niet alle scherven zijn van aardewerk met een fijne kwartsgruismagering, lijkt erop te wijzen dat dit aardewerk wellicht een ijzertijddatering heeft, maar feitelijk is dit hooguit een vermoeden dat niet is te onderbouwen op basis van tien scherven. Daarnaast is er nog een klein fragmentje van onverbrande leem gevonden in paalkuil S21. Dit materiaal is zo gefragmenteerd en zo onsamenhangend ten opzichte van elkaar dat het is te bestempelen als vuilnis. Het zijn scherven van vaatwerk dat menig maal is verplaatst en daardoor op en is afstand is geraakt van de plek waar het ooit is gebruikt en oorspronkelijk afgedankt. De breukstenen in het pad zijn het gevolg van menselijk handelen, het steen is gebroken en hiernaar toe verplaatst om de strook aan te leggen. Mogelijk is op de locatie waar het gesteente is gebroken de vermenging met overig afval ontstaan. Metaal Figuur 11. Een bronzen beslagstuk uit laag Schaal 1 : 1. rm De enige metaalvondst is een bronzen beslagstuk uit de begraven bodemlaag 5020 (fig. 11). Het knoopvormige beslag is in het midden voorzien van een rond gat. Mogelijk gaat het hier om een dolk- of mesheftbekroning en was dit gat bestemd voor de angel. De patina is een aanwijzing voor een datering in de late middeleeuwen. Natuursteen In totaal is bijna 10 kg natuursteen verzameld uit het stenen pad (S18). Het betreft een steekproef, waarvan de stukken zijn gedetermineerd op soort, aantal en gewicht. De resultaten worden weergegeven in onderstaande tabel (tabel 4 ; fig. 12). Uit het overzicht blijkt dat vooral zandsteen aanwezig is. Vergeleken met dit gesteente zijn de andere steensoorten duidelijk in mindere mate aangetroffen. Het soortelijk gewicht van basalt is aanmerkelijk groter dan die van de andere soorten, waardoor in gewicht uitgedrukt dit gesteente een hoog aandeel heeft terwijl maar weinig stukken zijn gevonden. Daarnaast zijn de brokjes vesiculaire lava verhoudingsgewijs sterker gefragmenteerd dan de andere steensoorten maar dit is te verklaren doordat dit gesteente dankzij de poreuze structuur makkelijk verweert en breekt.5 Naast een sterke verwering is het oppervlak van de verschillende brokjes fijnporeus. 4 Koot e.a (in voorbereiding). 5 Met vesiculaire lava wordt hetzelfde materiaal bedoeld wat elders wordt omschreven als tefriet of basaltlava. Voor het gebruik van de term vesiculaire lava in plaats van tefriet / basaltlava, zie : Melkert 2012, 129, noot 312. De afronding en patina van de meeste stenen wijst op natuurlijke verwering van rolstenen. Het grootste deel van de gesteenten is vermoedelijk op natuurlijke wijze aangevoerd. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan natuurlijk transport via steensoort N gewicht (gram) zandsteen kwartsiet kwarts basalt 6 1,220 vesiculaire lava totaal 105 9,555 Tabel 4 : Overzicht soorten natuursteen verzameld uit het stenen pad S18. 17

18 a b d c e f 18 Figuur 12. Overzicht van het vondstmateriaal uit de breuksteenstrook S18: a. aardewerk ; b. zandsteen ; c. basalt ; d. vesiculaire lava ; e. kwartsiet ; f. kwarts. Schaal 1 : 1 (aardewerk), 1 : 2. rm

19 6 Van den Broeke 2013, 78 ; mondelinge mededeling Eckhart Heuncks. 7 Kars 1983, 18 ; Van Heeringen Zoals bij het recente onderzoek in Lent, waar tijdens het veldonderzoek verschillende typen prehistorische maalstenen zijn aangetroffen, zie : Komen 2016, Fermin 2008, ; Kastelein & Hermsen 2011, Van den Broeke 2013, De vondst is aangetroffen aan de Wieselseweg in Apeldoorn, zie : Fontijn & Jansen 2016, Van den Broeke 2013 (Db6) ; Daniël 2010 (Zn2) ; Van den Broeke e.a (Zv1 11) ; Daniël 2013 (Ngo7) ; Van der Linde e.a (Nla5). 13 Van den Broeke 2013, Van den Broeke 2013, 44 47, Van den Broeke 2013, Van Hemert 2017 (in voorbereiding). 17 Van den Broeke de rivier of aanvoer tijdens de ijstijd, waarna de stenen lokaal zijn achterbleven in de stuwwallen.6 Slechts één soort is vermoedelijk door menselijk handelen aangevoerd. Het betreffen de brokjes vesiculaire lava die oorspronkelijk samen een maalsteen vormden. Aangezien dit materiaal sterk verweerd lijkt aanvoer op natuurlijke wijze niet plausibel. De herkomst van dit gesteente moet gezocht worden in de Duitse Eifel, waar reeds in de prehistorie een kleine industrie in maalstenen ontstond.7 Voorbeelden van prehistorische maalstenen zijn ook elders uit de Waalsprong bekend.8 Opvallend is dat al het gesteente gebroken is. Het gaat dan in alle gevallen om scherpe of grillige breukvlakken of een combinatie van beide. Een breed gedragen verklaring voor de breukvlakken is dat de steen is gesprongen door een snelle temperatuursverandering. Meestal wordt daarbij primair gedacht aan gebruik als kooksteen.9 De vraag is nu of tijdens de aanleg van de verschillende steenstructuren opzettelijk deze kookstenen zijn gebruikt. Een andere vraag is of de gesteenten überhaupt zijn ingezet als kooksteen of dat de intentioneel gebroken stenen specifiek voor toepassing in het plaveisel zijn gebroken. 3.3 Conclusie De paalsporen ter hoogte van vindplaats 10 lijken gezien hun omvang te wijzen op bebouwing. Een datering in de late bronstijd of vroege ijzertijd is aannemelijk gezien de ligging bij de vindplaats 10 en de vondst van een scherf handgevormd aardewerk in een van de paalkuilen. Het meest bijzondere spoor is zonder twijfel de strook breukstenen. Prehistorische steenstrooiingen langs (rest)geulen zijn op verschillende plaatsen in Nijmegen-noord aangetroffen (fig. 13), terwijl ze buiten Nijmegen een zeer zeldzaam fenomeen vormen.10 Een van de zeldzame voorbeelden is een kuilenrij uit de midden-bronstijd te Apeldoorn, waarin een aanzienlijke hoeveelheid intentioneel gebroken stenen zijn aangetroffen.11 De aard van deze sporen blijft in de meeste gevallen erg onduidelijk. Zijn het echte paden die locaties met elkaar verbinden en om welke (heilige of profane?) locaties gaat het dan? Is het een lokale variant op de knuppelpaden of houtwegen richting depositieplaatsen, die bekend zijn uit de noordelijke venen. Of betreft het landschapsmarkeringen waarvan de betekenis ons vreemd is? De steenconcentraties in Nijmegen-Noord zijn op basis van het aardewerk hoofdzakelijk gedateerd in de overgangsperiode van late bronstijd naar vroege ijzertijd. Ze zijn bekend van opgravingen op De Boel (Db6), het Zuiderveld (Zn2 en Zv1 11), Groot Oosterhout (Ngo7) en Lauwik (Nla5).12 In Nijmegen-Ressen, De Boel lagen zelfs drie steenplaveisels op de flank van een grote restgeul. Voor twee steenplaveisels wordt de functie van aanlegplaats als meest waarschijnlijk beschouwd.13 Het derde plaveisel betreft een steenpad van voornamelijk breuksteen dat over een lengte van circa 200 meter gevolgd kon worden.14 Het pad had een breedte van ongeveer één meter en was enkelsteens diep. Een verschil met de steenstrooiing in het plangebied van de De Grift Noord is dat de stenen hier ingebed waren in een mengsel van klei en zand. Van den Broeke veronderstelt dat het pad mogelijk functioneerde als een soort processieweg richting de belangrijke cultusplaats op het Kops Plateau, ten zuiden van (de voorloper van) de Waal. Deze cultusplaats bestond uit een rechthoekige stenen enclosure waarop een strook met natuursteen aansloot dat voerde in de richting van een grote bronstijdgrafheuvel. In Europa zijn verschillende processiewegen bekend en natuurlijk hebben ook de veenwegen in Drenthe een vergelijkbaar ritueel karakter.15 Een dergelijke functie is ook denkbaar voor het plaveisel in de Grift Noord. Hierbij hoeft niet perse gedacht te worden aan het eventuele zuidelijke vervolg van de verharde route naar het Kops Plateau. Wellicht lag de cultusplaats wel dichter bij huis. Zo is tijdens het proefsleuvenonderzoek in het zuidwesten van het plangebied De Grift Noord een bronstijd sikkel en kledingnaald aangetroffen bij de oostelijke oeverzone van geul 9000 (ter plaatse van de hedendaags Rietgraaf). Het bijzondere karakter van deze vondsten en de natte context maken een interpretatie als depositievondsten aannemelijk.16 Overigens is ook al in het Smitjesland te Lent een cultusplaats bekend die uit dezelfde periode dateert.17 Het is dus goed mogelijk dat de steenstrook van Dgn2 ook naar een depositielocatie voert, waar dan verschillende opmerkelijke vondsten zouden mogen verwacht. 19

20 Dgn2 Zv10 Ngo7 Zv2 Zv4 Zv7 Zv3 Zn2 Zv11 Zv5 Zv9 Zv8 Zv6 Nla3 500 m Pleistoceen (> BP) verspoeld (grindrijk) terrasrestant (Kreftenheye IV V) terrasdal (Kreftenheye IV-V) terrasrug (Kreftenheye VI) terrasdal (Kreftenheye VI) Holoceen ( BP) BP BP BP kronkelwaardrug stroomgordel (oever op bedding) strang kronkelwaardgeul geul kronkelwaard na bedijking vroeg holocene restgeul BP wiel BP voormalig wiel stroomgordel (oever op bedding) stroomgordel (oever op bedding) restgeul/kronkelwaardgeul geul geul waarschijnlijke restgeul/kronkelwaardgeul crevasse oever en kom boringen Figuur 13. De verspreiding van de vindplaatsen met (breuk)steenconcentraties op de gecombineerde geomorfologische en topografische ondergrond. De vindplaatsen zijn aangeduid met hun projectcode. bt

21 De ligging op de flank van een zandrug wijst er in ieder geval op dat verharding ten behoeve van de toegankelijkheid niet nodig was. Dit maakt een rituele functie aannemelijker, zeker ook gezien het ontbreken van dergelijke paden in nederzettingen. Door de beperkte omvang van de leidingensleuf is er slecht zicht op de exacte vorm en lengte van steenplaveisel, waardoor het onduidelijk blijft in hoeverre het daadwerkelijk om een pad gaat. Niet uit te sluiten is dat het deel uitmaakt van een steenplateau. Ook in dit geval zou het om een rituele functie kunnen gaan, vergelijkbaar met de keienvloertjes in Drenthe.18 Hier zijn echter verder geen aanwijzingen voor. 18 Van der Sanden

22 4 beantwoording onderzoeksvragen 22 Waaruit bestaan de archeologische resten, te onderscheiden in grondsporen en vondsten? De archeologische grondsporen bestaan voornamelijk uit paalkuilen (S1 3, 5 8, 20, 21) en greppels (S10 14, 16, 19, 22). Bijzonder is de vondst van een pad (S18) bestaande uit een aaneenschakeling van gebroken kiezels. De sporen bevatten zo goed als geen vondstmateriaal. Het pad vormt daarop een uitzondering. De aangetroffen vondsten lijken allemaal uit dezelfde periode (ijzertijd) te dateren en zijn van handgevormd aardewerk, vesiculaire lava (vermoedelijk gebruikt als maalsteen), een brokje onverbrande klei / leem en een bronzen beslagstuk. Wat is de aard, datering en omvang van de archeologische sporen en resten en tot welk complextype kunnen ze worden gerekend? De paalsporen kunnen beschouwd worden als nederzettingssporen. Hun vullingen bevatten geen vondsten, op één scherf aardewerk na, waardoor de mogelijke datering weinig robuust is. De vondst uit paalspoor S1 was een scherf van handgevormd aardewerk uit de ijzertijd. Een ijzertijddatering lijkt ook voor de meeste andere sporen aannemelijk gezien de aanwezigheid van de vindplaatsen 10 en 51. De meeste sloten geven een ander beeld, op basis van stratigrafie en oriëntatie lijkt hier sprake te zijn van verkavelingssloten die zijn gegraven tegen het einde van de middeleeuwen of in de nieuwe tijd. Het is niet mogelijk om te zien of de sporen deel uitmaken van structuren of andere grotere complexen want daarvoor is het onderzochte oppervlak te bescheiden. De strook van gebroken kiezels met potscherven en fragmentjes vesiculaire lava wordt geïnterpreteerd als een pad. Aangezien het aannemelijk is dat de kiezels zijn gebroken door verhitting en daarna plotselinge afkoeling is nogal wat energie en arbeid geïnvesteerd in dit pad. Opmerkelijk is het ontbreken van grondsporen ter hoogte van het nederzettingsterrein uit de Romeinse tijd (vindplaats 11). Evenmin zet de vondstverspreiding in de top van het zand zich niet voort tot in de leidingensleuf. Zodat mag worden aangenomen dat de noordelijke begrenzing van deze vindplaats inderdaad min of meer samenvalt met de noordelijke grenzen van de percelen waarin deze vindplaats is gelegen. Is er sprake van stratigrafie en zo ja, welke? In de leidingensleuf neemt een brede zandrug, als gevolg van hoog reikende kronkelwaardafzettingen een prominente plaats in. Aan weerszijden daarvan liggen kleidekken op zandige beddingsedimenten die dieper overgaan in grind. In deze beddingsedimenten hebben zich her en der restgeulen ingesneden, zoals de lagen 6000, 6001 en De waarnemingen tijdens deze begeleiding bevestigen de bodemopbouw van het proefsleuvenonderzoek Dgn1. De uitzondering hierop zijn de recente ophogingen als gevolg van de aanleg van de bermsloot van de rijksweg A1 en de ventweg. Wat is de exacte locatie van de archeologische resten? De paalsporen bevestigen dat vindplaats 10 zich in noordelijke richting voortzet. De strook met breuksteen kan geschaard worden onder vindplaats 51, maar behoeft een apart vindplaatsnummer. Het ontbreken van Romeins vondstmateriaal en grondsporen op de zandrug bevestigt dat de noordelijke begrenzing van vindplaats 11 binnen de akkers net ten zuiden van de leidingensleuf ligt. Is er een fossiele An-horizont (begraven bodem, ook wel akker- of cultuurlaag genoemd) aanwezig)? Ja, er is een begraven bodem in de vorm van een laag meer humusrijke, grijze en gerijpte klei : Deze laag representeert een stabiel milieu, plantgroei en betreding, maar is arm aan archeologisch afval. Gezien de bewoning in de ijzertijd en Romeinse tijd lijkt het logisch dat deze laag ook akkergronden representeert, maar dit kan niet 19 Hielkema e.a. 2002, 184, afb Van den Broeke Fontijn & Jansen 2016.

23 worden onderbouwd met bemestingsafval of sporen van ploegen of spitten. Wat deze laag representeert en hoe die is gebruikt is mogelijk te onderzoeken met behulp van micromorfologisch bodemonderzoek of pollenonderzoek. Wat is de conservering of gaafheid van de verschillende materiaalcategorieën, inclusief het archeobotanische en zoölogische materiaal? De conservering van anorganische materialen is goed, maar het aantal fragmenten is laag Wat vooral te wijten is aan het feit dat op de kleine groep paalsporen na overige evidente sites ontbreken. Voorts dient te worden opgemerkt dat het aardewerk en de maalstenen destijds al erg gefragmenteerd of gebroken zijn. Organisch materiaal is niet aangetroffen. Dat is deels te verklaren door het zo goed als ontbreken van archeologische sporen, maar uit het proefsleuvenonderzoek Dgn1 is bekend dat de conserveringscondities voor macroresten, pollen, hout en bot slecht zijn boven de gemiddelde grondwaterstand. Wat is de diepte (t.o.v. maaiveld) en de hoogteligging (t.o.v. nap) van de archeologische resten? De bovenkant van de paalkuilen (S1, 2, 3, 5, 8) en de greppels (10, 11 en 12) in het westelijke deel van werkput 1 liggen rond 8,60 / 8,50 m +nap. Dat is ongeveer 80 cm onder het huidige maaiveld. Afwijkend zijn de greppels S 13 en 14. Deze greppels liggen respectievelijk 60 en 40 cm onder het maaiveld, respectievelijk 8,70 / 8,80 m +nap. De breuksteenstrook ligt 70 tot 110 cm onder het maaiveld, wat in nap-hoogten resulteert in 8,36 en 7,92 m Wat is de geologische context van de aangetroffen archeologische resten? De sporen en vondsten zijn aangetroffen in kleidekken die zijn gesedimenteerd gedurende het derde en tweede millennium voor Chr. De beddingafzettingen dateren in het algemeen in het laat-pleistoceen en vroeg-holoceen, de zandrug van de kronkelwaard zal midden-holocene ouderdom hebben. Zet de spoor-en vondstverspreiding van de vindplaatsen 10, 51 en 11 zich in noordelijke richting voort? De spoorverspreiding van vindplaats 10 zet zich in noordelijke richting voort. Van de drie genoemde vindplaatsen zet de vondstverspreiding zich niet voort. De strook met breuksteen en daarin enig archeologisch afval uit de ijzertijd is niet waargenomen tijdens het proefsleuvenonderzoek Dgn1. Is de voorma lige Grift benut als vuilstort? Het snijpunt met de voormalige Grift is geen open ontgraving geweest maar een gestuurde boring, zodat deze waarneming niet is verricht. Wat is de relatie tussen de vindplaats en de andere vindplaatsen in de omgeving? Zie figuren 2 en

24 5 Waardering van de vindplaats 24 De strook breuksteen met daarin een strooiing van potscherven van handgevormd aardewerk uit de ijzertijd en brokjes vesiculaire lava (maalsteen) wordt beschouwd als een archeologische vindplaats. Deze strook is mogelijk een ijzertijdpad. Een vergelijkbaar fenomeen is al een paar maal eerder waargenomen in Nijmegen-Noord maar niet eerder is nagegaan welke waarnemingen behoren tot één en hetzelfde archeologische fenomeen of dat juist meer van deze structuren zijn aangelegd. De waardering van de vindplaats is conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna, versie 3.3, bijlage IV) bepaald aan de hand van belevingswaarde, de fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit. Aan de afzonderlijke criteria is een lage score (1), gemiddelde score (2) of hoge score (3) toe te kennen. De belevingswaarde is in dit geval niet van toepassing, aangezien geen bovengrondse resten bewaard zijn gebleven. Evenmin is sprake van herinneringswaarde, over deze locaties gaan geen verhalen rond over wat zich hier heeft afgespeeld of wat voor monument hier heeft gelegen. De fysieke kwaliteit van een archeologische vindplaats behelst de criteria gaafheid (sporen) en conservering (vondstmateriaal). Voor gaafheid heeft de vindplaats een goede waardering (3) gekregen. Ondanks dat de bodem vergraven is (i.v.m. de naastliggende snelweg), zijn op 60 tot 80 cm onder het maaiveld intacte sporen aangetroffen die gezien de ligging ten opzichte van de naastgelegen vindplaatsen, daaraan gekoppeld kunnen worden. Bij conservering is gekeken naar de mate waarin archeologisch vondstmateriaal bewaard is gebleven. Het aantal vondsten buiten de gebroken kiezels om is beperkt en bestaat uit kleine potscherven en brokjes vesiculaire lava (maalsteen). De verwachting van voorwerpen van andersoortig anorganisch materiaal in de steenlaag is laag. Botfragmenten mogen op voorhand niet worden uitgesloten, maar op een pad zullen die ook gefragmenteerd zijn en gezien de ligging boven de gemiddelde grondwaterstand slecht geconserveerd. Hout zal niet bewaard zijn, wel eventueel houtskool. Derhalve is de score voor de conservering van materiaal laag : 1 punt. De gezamenlijke score van gaafheid en conservering bedraagt 4 punten. Daarmee is de vindplaats niet behoudenswaardig op louter zijn fysieke kwaliteiten. Het is daarom ook van belang de inhoudelijke aspecten te waarderen. Het pad verbindt verschillende delen van het laat-prehistorische landschap met elkaar en biedt daarmee de mogelijkheid de gelijktijdigheid van of de chronologie tussen die verschillende elementen te achterhalen of te beredeneren. IJzertijdvindplaatsen in deze omgeving bevinden zich in de vindplaatsen 10, 51, 1 en 11. Hoe verder het pad zich naar het zuiden uitstrekt, des te groter wordt het aantal ijzertijdvindplaatsen, met inbegrip van urnenvelden. De ensemblewaarde scoort daarom 3 punten. Hoewel op meerdere plaatsen in de Waalsprong vergelijkbare stroken breuksteen langs geulen of zandruggen in kronkelwaardafzettingen zijn aangetroffen (fig. 13), is de aard van deze sporen onduidelijk. Zijn het echt paden die locaties met elkaar verbinden en welke locaties liggen dan op die route? Of zijn het juist markeringen van plekken in he landschap waarvan wij de betekenis nog niet hebben doorgrond? Dit spoor wijst op een inrichting en monumentalisering van het landschap die zelden is waargenomen in de Nederlandse ijzertijd. Vergelijkbare voorbeelden zijn zeer schaars. Mogelijk mag hier een vergelijking worden gemaakt met de allee met palenrij in Betuweroute-vindplaats Meteren-De Bogen of de knuppelpaden en houtwegen die bekend zijn uit de venen in Drenthe.19 Het zijn derhalve zeldzame sporen (score : 3), die ons nog een hoop kunnen leren over de inrichting en de toenmalige beleving van het landschap, alsmede de sociale cohesie en structuur in de ijzertijd omdat het de vraag is welke lieden dit hebben gecreëerd (score : 3). Is dit werk vanuit een buurtschap, een lokale groep of mogelijk een nog ruimer sociaal verband? Het is niettemin mogelijk dat deze steenstrooiing veel beperkter in omvang is en geen pad. In dat geval kan een vergelijking worden gemaakt met de late-bronstijd steencirkel op het Kops Plateau of met het steenplateau uit de midden-bronstijd in Nijmegen-Noord.20 Een ander voorbeeld hiervan is de kuilenrij bij een grafheuvel in Apeldoorn.21 Dit laat onverlet dat het een zeldzaam fenomeen is en een belangrijke nieuw soort site tussen de bekende huisplaatsen, grafvelden en geuldumpen uit de ijzertijd in Nijmegen-Noord.

25 Met de maximale score van 9 voor de inhoudelijke kwaliteit is deze vindplaats waardevol en zal zeker dienen te worden bepaald hoe ver deze strook van breuksteen zich zuidwaarts uitstrekt. Deze vindplaats is behoudenswaardig en zo luidt ook ons selectieadvies. waarden criteria scores totale score beleving schoonheid n.v.t. herinneringswaarde n.v.t. fysieke kwaliteit gaafheid 3 conservering 1 4 inhoudelijke kwaliteit zeldzaamheid 3 informatiewaarde 3 9 ensemblewaarde 3 representativiteit n.v.t. Tabel 2. Scoretabel waardestelling archeologische vindplaats (naar KNA versie 4.0) 25

26 Literatuur Broeke, P.W. van den, 2004 : Rituelen in de Waalsprong, Ulpia Noviomagus 4. Broeke, P.W. van den (red.), 2013 : Laat-prehistorische steenstructuren in Nijmegen- Noord, Archeologisch onderzoek op De Boel, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen Rapport 34) Broeke, P.W. van den, J.A. den Braven & E.A.G. Ball, 2010 : Midden-neolithicum tot en met vroeg-romeinse tijd in het Zuiderveld. Onderzoek van nederzettingssporen en graven te Nijmegen-Ressen, Nijmegen Archeologische Berichten Nijmegen Rapport 15). Daniël, A., 2010 : Proefsleuvenonderzoek naar een vindplaats in het Zuiderveld te Nijmegen-Ressen, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen Briefrapport 72) Daniël, A., 2013 : Proefsleuvenonderzoek in plangebied Groot Oosterhout te Nijmegen- Noord, project Ngo7, Nijmegen Archeologische Berichten Nijmegen Rapport 39). Fermin, H.A.C., 2008 : Kooksteen in de steentijd en bronstijd, in : H.M.P. Bouwmeester e.a. (red.), Geschapen landschap. Tienduizend jaar bewoning en ontwikkeling van het cultuurlandschap op de Looërenk in Zutphen, s-hertogenbosch (BAAC rapport ), Fontijn, D. & R. Jansen, 2016 : Oneindig landschap? Onderzoek en erfgoed van grafheuvellandschappen, Archeobrief, 20 4, Heeringen, R.M. van, 1985 : Typologie, zeitstellung und verbreitung der in die Niederlande importierten vorgeschichtlichen mahlsteine aus tephrit, Archäologisches Korrespondenzblatt 15, Hemert, J. van, 2017 (in voorbereiding) : Metaal, in : C.W. Koot, J. Hendriks & E. Heunks, 2017 (in voorbereiding) : Woon-, verblijf- en begraafplaatsen in hun landschappelijke habitat. Een proefsleuvenonderzoek en landschapsstudie in het plangebied De Grift Noord (Dgn1), Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen Rapport). Hielkema, J.B., A.J. Brokke & B.H.F.M. Meijlink, 2002 : Sporen en structuren, in : B.H.F.M. Meijlink en P. Kranendonk (red.), Archeologie in de Betuweroute. Boeren, erven, graven. De boerengemeenschap van de Bogen bij Meteren ( v. Chr.), Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 87). Kars, H., 1983 : Het maalsteenproduktiecentrum bij Mayen in de Eifel, Grondboor en Hamer vol.37 / 3 4, Kastelein, D. & I. Hermsen, 2011 : In grote vaart door de prehistorie. Archeologisch onderzoek van de prehistorische bewoningsresten in het tracé van de verbrede Siemelinksweg te Colmschate (gemeente Deventer), Deventer (Rapportages Archeologie Deventer 43). Komen, M.C.M., 2016 : Natuursteen, in : E.N.A. Heirbaut & C.W. Koot (red.), Archeologische monumentenzorg in het plangebied van de dijkteruglegging bij Lent 4. Archeologisch onderzoek naar vindplaats 9 / 57 en de bewoningsgeschiedenis van de ijzertijd en Romeinse tijd, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen-Rapport 61), Koot, C.W., 2016 : Programma van Eisen De Grift Noord, Nijmegen (intern rapport Bureau Leefomgevingskwaliteit Archeologie Nijmegen). 26

27 Koot, C.W., J. Hendriks & E. Heunks, 2017 (in voorbereiding) : Woon-, verblijf- en begraafplaatsen in hun landschappelijke habitat. Een proefsleuvenonderzoek en landschapsstudie in het plangebied De Grift Noord (Dgn1), Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen Rapport). Linde, C. van der, J. van der Leije & M. Hemminga, 2012 : Proefsleuven in het plangebied Laauwik te Nijmegen-Noord (1). Projecten Nla1 5, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen Rapport 32). Melkert, M.J.A., 2012 : Natuursteen, in : H.A.P. Veldman & R.C.A. Geerts (red.), Romeinse bewoning tussen ijzertijdgraven. Een archeologische opgraving te Groesbeek- Hüssenhof, Amersfoort (ADC-Rapport 2697), Sanden, W.A.B. van der, 2002 : Structuren in het Drentse veen, Nieuwe Drentse Volksalmanak 119, Illustratieverantwoording bt rm rs sb Benjamin Tunker Rob Mols Robin Stoots Susanne Bartels 27

28 28