State of the art als begrenzing van opstalaansprakelijkheid

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "State of the art als begrenzing van opstalaansprakelijkheid"

Transcriptie

1 State of the art als begrenzing van opstalaansprakelijkheid Dijkdoorbraak Wilnis (HR 17 december 2010, LJN BN6236) M r. J. K r u i j s w i j k J a n s e n e n m r. P. v a n d e n B r o e k * 1 Inleiding Op 17 december 2010 wees de Hoge Raad arrest in de zaak over de dijkdoorbraak die in 2003 in Wilnis plaatsvond. In deze procedure staan de gemeente De Ronde Venen (hierna: Gemeente) en het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: Hoogheemraadschap) tegenover elkaar en strijden zij over de vraag of het Hoogheemraadschap, dat de eigenaar en beheerder van de dijk is, op grond van art. 6:174 BW (risico)aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de dijkdoorbraak. Een van de punten die voor de beantwoording hiervan relevant was, betrof de vraag of bij de beoordeling van de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de dijk mocht stellen (de gebrekkigheid ), de toenmalige kennis over faalmechanismen van dijken en de toenmalige maatstaven voor belastingsituaties mee dienen te wegen. Deze laatste vraag is door de Hoge Raad bevestigend beantwoord. Dit oordeel van de Hoge Raad geeft de risicoaansprakelijkheid van art. 6:174 BW een nadere begrenzing. Het enkele feit dat een dijk, die tot het moment van doorbraak deugdelijk leek, achteraf bezien gebrekkig (en gevaarlijk) was, leidt gezien het oordeel van de Hoge Raad immers niet zonder meer tot de conclusie dat deze dijk als gebrekkig in de zin van art. 6:174 BW kan worden aangemerkt. Hierna bespreken wij allereerst de voornaamste overwegingen uit het arrest van de Hoge Raad (par. 2). Vervolgens geven wij in paragraaf 3 een algemene beschouwing over de normatieve beoordeling van de gebrekkigheid. In paragraaf 4, ten slotte, zullen wij ingaan op het aspect van de kenbaarheid van het gevaar, waarbij wij ons de vraag stellen hoe objectief deze kenbaarheid bij art. 6:174 BW dient te zijn (ook in het licht van de ratio van deze bepaling) en hoe dat criterium zich verhoudt tot de kenbaarheidscriteria van andere (risico)aansprakelijkheden. * Mr. J. Kruijswijk Jansen is advocaat bij Kennedy Van der Laan te Amsterdam. Mr. P. van den Broek is advocaat bij Kennedy Van der Laan te Amsterdam. 2 HR 17 december 2010 (Dijkdoorbraak Wilnis) In de nacht van 25 op 26 augustus 2003 is in Wilnis een naast de ringvaart gelegen tussenboezemkade ongeveer 5,5 tot 7,5 meter in de richting van de achterliggende woonwijk verschoven. De verschuiving, ofwel doorbraak, vond plaats over een lengte van 60 meter. Door de verschuiving is m 3 water de polder en woonwijk ingestroomd. De tussenboezemkade is een veendijk. De onderhavige veendijk betreft een secundaire, regionale waterkering die ongeveer 150 jaar geleden is ontstaan. Voor dit soort waterkeringen bestaan geen wettelijke veiligheidsnormen. Het Hoogheemraadschap is aangesteld voor de waterkundige verzorging en is in dit verband de eigenaar en beheerder van de onderhavige veendijk. Naar de oorzaak van de dijkdoorbraak zijn verschillende onderzoeken verricht. Het technisch onderzoeksinstituut GeoDelft, dat in opdracht van het Hoogheemraadschap een rapport heeft uitgebracht, concludeerde dat de dijkdoorbraak is veroorzaakt door langdurige droogte bij een normaal boezempeil en een (extreem) lage grondwaterstand. Deze conclusie is overgenomen in een rapport van de gezamenlijk door de provincie Utrecht, de Gemeente en het Hoogheemraadschap ingestelde commissie-houben. In opdracht van de Gemeente heeft dr. ir. S. van Baars ook een rapport uitgebracht, die een (iets) andere conclusie trekt. Volgens Van Baars was de belasting van de dijk groter dan zijn sterkte en was de periode van droogte niet de oorzaak van de doorbraak, maar wel bepalend voor het moment van de dijkdoorbraak. Begrijpen wij het goed, dan speelde in elk geval droogte een (zekere) rol bij de dijkdoorbraak; wat die rol precies was, blijkt echter niet uit de verschillende vonnissen in de daaropvolgende procedure. 2.1 Rb. Amsterdam 29 november De Gemeente heeft het Hoogheemraadschap aangesproken voor de als gevolg van de doorbraak gemaakte kosten voor bestrijding en herstel. De Gemeente baseert haar vordering op art. 6:174 BW. Volgens de Gemeente is de dijk een opstal en heeft de dijkdoorbraak plaatsgevonden als gevolg van een 1. Rb. Amsterdam 29 november 2006, LJN AZ3402. M v V , n u m m e r 4 111

2 gebrek van de dijk. Het Hoogheemraadschap is als bezitter van de veendijk aansprakelijk voor de hierdoor opgetreden schade, aldus de Gemeente. Het Hoogheemraadschap verweert zich onder meer met de stelling dat de dijk voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. Het Hoogheemraadschap onderbouwt dit door erop te wijzen dat de dijkdoorbraak is ontstaan door langdurige droogte, terwijl langdurige droogte ten tijde van de dijkdoorbraak niet als bedreiging voor de stabiliteit en veiligheid van dijken werd gezien. Dit blijkt volgens hem uit het feit dat ten aanzien van dit onbekende risico geen richtlijnen bestonden voor de inspectie van dijken en de beoordeling van de veiligheid daarvan. De programma s voor dijkinspectie waren in 2003 enkel gericht op faalmechanismen gerelateerd aan de wel bekende belastingssituaties van hoog water en extreme neerslag. De rechtbank acht de dijk een opstal, maar gaat mee met de stellingen van het Hoogheemraadschap dat de dijk voldeed aan de eisen en wijst de vordering van de Gemeente af. Daartoe overweegt de rechtbank dat het Hoogheemraadschap, gelet op de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden op het gebied van de stand van de kennis en techniek ten tijde van de dijkdoorbraak, het rechterlijk vermoeden heeft weerlegd dat de dijk vanwege het bezwijken daarvan niet voldeed aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen eisen. De exacte rol die de droogte heeft gespeeld bij de dijkdoorbraak is volgens de rechtbank hierbij verder niet van belang: Nu de belastingssituatie langdurige droogte bij een normaal waterpeil in de boezem vóór 26 augustus 2003 niet een bekend faalmechanisme was voor de kade, is niet van doorslaggevend belang welke oorzaaktheorie met betrekking tot het bezwijken van de kade de meest aannemelijke is, die van GeoDelft enerzijds of die van B [Van Baars; JKJ & PvdB] anderzijds, en evenmin of de droogte in 2003 al dan niet het stempel extreem verdiende. De in dit verband ontwikkelde stellingen van partijen behoeven daarom geen nadere bespreking Hof Amsterdam 9 juni In hoger beroep vernietigt het hof de uitspraak van de rechtbank en wijst de vordering van de Gemeente alsnog toe. Over de vraag of de dijk voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, oordeelt het hof: Anders dan in het oordeel van de rechtbank besloten ligt en door het hoogheemraadschap wordt betoogd, komt het bij de beantwoording van de vraag of de kade voldeed aan de eisen men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, niet aan op de (toenmalige) kennis over faalmechanismen en de (toenmalige) maatstaven voor belastingssituaties. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de toenmalige stand van wetenschap en techniek en de financiële kaders waarbinnen het hoogheem- 2. R.o Hof Amsterdam 9 juni 2009, JA 2009, 126, m.nt. F.T. Oldenhuis. raadschap zijn beleidsdoelstellingen tracht te realiseren niet in de weg staan aan het aannemen van aansprakelijkheid voor de bezitter van de kade. 4 Evenals de rechtbank acht het hof niet van belang welke oorzaaktheorie doorslaggevend is. Zowel de inzichten uit het rapport van Van Baars, waar de Gemeente zich op beroept, als die uit het rapport van GeoDelft, die het Hoogheemraadschap aan zijn stellingen ten grondslag legt, leiden volgens het hof tot de conclusie dat de dijk niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Over het rapport van GeoDelft overweegt het hof expliciet: Het hof kan het hoogheemraadschap niet volgen in de aan de bevindingen van GeoDelft verbonden conclusie dat de kade niet gebrekkig was. De elementen gewichtsverlies, deformatie van het dijklichaam en het kapot gaan van de beschoeiing vormen elk op zichzelf en tezamen een gebrekkige toestand die bepalend is geweest voor de kadeverschuiving. De kade voldeed derhalve niet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mocht stellen. De omstandigheid dat extreme droogte toentertijd niet werd onderkend als gevaar voor de stabiliteit van veendijken doet daaraan niet af omdat onbekendheid van het gevaar op grond van de wet voor risico van het hoogheemraadschap komt. Aangezien het gevaar zich heeft verwezenlijkt is het hoogheemraadschap in beginsel aansprakelijk HR 17 december 2010 Het Hoogheemraadschap heeft vervolgens cassatie ingesteld. Het Hoogheemraadschap stelt in zijn cassatiemiddelen meerdere punten ter discussie. Wij beperken ons hierna tot de middelen die zien op de vraag of de stand van de wetenschap en techniek ten tijde van de dijkdoorbraak dient mee te wegen in de beoordeling van de gebrekkigheid van de dijk. 6 Het Hoogheemraadschap bestrijdt in cassatie het oordeel van het hof dat het bij de beantwoording van de vraag of de dijk voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, niet aankomt op de stand van de wetenschap en techniek. Volgens het Hoogheemraadschap getuigt dit van een onjuiste rechtsopvatting, nu de toestand van de opstal steeds normatief moet worden beoordeeld, in die zin dat de normen die bepalend zijn voor de aansprakelijkheid voor eigen gedrag van de bezitter doorwerken in het antwoord op de vraag of de opstal gebrekkig was zoals bedoeld in art. 6:174 BW. 4. R.o R.o Zo komt verder in cassatie ter sprake: (1) is de dijk een opstal (r.o ), (2) is het Hoogheemraadschap aan te merken als bezitter van de dijk (r.o ), (3) gaat de tenzij-clausule op (r.o ) en (4) heeft de Gemeente wel verhaalbare schade geleden (r.o )? 112 M v V , n u m m e r 4

3 In zijn arrest geeft De Hoge Raad allereerst een theoretische inleiding over het gebrekcriterium van art. 6:174 BW. Daarbij wijst hij er onder meer op dat het bij de eisen als bedoeld in art. 6:174 lid 1 BW gaat om de eisen die men uit het oogpunt van veiligheid aan de betreffende opstal mag stellen, en dat daarbij gedragsnormen als veiligheidsnormen en aan een bezitter te stellen zorgvuldigheidsnormen een belangrijke rol spelen. Verder stelt de Hoge Raad voorop dat het antwoord op de vraag of sprake is van een gebrekkige toestand, afhangt van verschillende omstandigheden, waaronder naast de aard, functie, fysieke toestand en te verwachten gebruik van de opstal ook de grootte van de kans op verwezenlijking van het aan de opstal verbonden gevaar, evenals de mogelijkheid en bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. De Hoge Raad overweegt vervolgens dat deze gezichtspunten de aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW begrenzen en dat de wetgever een te ruime aansprakelijkheid van de bezitter heeft willen voorkomen door bepaalde begrenzingen die in afdeling aan aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad worden gesteld, ook te laten gelden voor de onderhavige aansprakelijkheid. De Hoge Raad voegt daaraan toe, onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis: Van een op de bezitter van een zaak rustende garantienorm is dan ook geen sprake. Na deze (algemene) inleiding over het gebrekcriterium overweegt de Hoge Raad het volgende: Bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, komt het derhalve aan op de naar objectieve maatstaven te beantwoorden vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn Toegesneden op de onderhavige vraagstelling betekent het vorenstaande dat rekening moet worden gehouden met factoren als de aard en bestemming van de kade (een publiek toegankelijke dijk), de waarborgfunctie van de veendijk (bescherming van omwonenden tegen water), de fysieke toestand van de kade ten tijde van de verwezenlijking van het gevaar, de naar objectieve maatstaven te beoordelen kenbaarheid van het gebrek en het daaraan verbonden gevaar van kadeverschuiving, de bij de uitvoering van zijn publieke taak aan het Hoogheemraadschap toekomende beleidsvrijheid en de financiële middelen die hem in dat verband ten dienste staan, een en ander mede gelet op de toenmalige stand van de wetenschap en de techniek en de daadwerkelijke (technische) mogelijkheid van het nemen van afdoende veiligheidsmaatregelen. De Hoge Raad geeft vervolgens aan dat reeds het enkele feit dat de dijk is verschoven, in het algemeen voldoende zal zijn voor het aannemen van het vermoeden dat de dijk niet voldeed aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen eisen, behoudens door de bezitter te leveren tegenbewijs ( res ipsa loquitur ). Daarbij verdient het volgens de Hoge Raad aantekening dat van de hiervoor genoemde factoren de aard, bestemming en waarborgfunctie van de dijk zwaarwegende factoren zijn die kunnen meebrengen dat aan andere daartegenover te stellen factoren minder gewicht toekomt of ertoe kunnen nopen dat aan de onderbouwing van de stellingen ten aanzien van de niet-kenbaarheid van het gevaar van een dijkverschuiving strenge eisen worden gesteld. In licht van dit alles heeft het hof volgens de Hoge Raad: (...) blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het bij de beantwoording van de vraag of de kade voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, niet aankomt op de toenmalige kennis over faalmechanismen en de toenmalige maatstaven voor belastingssituaties, en dat de toenmalige stand van wetenschap en techniek en de financiële kaders waarbinnen het Hoogheemraadschap zijn beleidsdoelstellingen tracht te realiseren niet in de weg staan aan het aannemen van aansprakelijkheid voor de bezitter van de kade. Anders dan het hof heeft geoordeeld komt betekenis toe aan genoemde omstandigheden bij de beoordeling of de kade gebrekkig was. 7 De Hoge Raad oordeelt verder dat bij de beoordeling van de gebrekkigheid van de dijk ook relevant is de stelling van het Hoogheemraadschap dat de dijkdoorbraak zich heeft voorgedaan als gevolg van specifieke en uitzonderlijke omstandigheden. Deze stelling kan immers van belang zijn voor het antwoord op de vraag of met betrekking tot de dijk, gelet op de toenmalige stand van de wetenschap en techniek, alle nodige veiligheidsmaatregelen waren getroffen. In dit kader merkt de Hoge Raad tevens op dat: (...) het oordeel van het hof in rov dat onbekendheid van het gevaar op grond van de wet voor risico van het Hoogheemraadschap komt in het algemeen niet juist is voor een geval waarin, zoals het Hoogheemraadschap te dezer zake heeft gesteld, het specifieke gevaar dat zich heeft verwezenlijkt naar de toenmalige stand van de wetenschap en de techniek niet bekend en dus naar objectieve maatstaven niet kenbaar was. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, dat opnieuw zal moeten beoordelen of de dijk voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. 7. R.o M v V , n u m m e r 4 113

4 3 Algemene beschouwing De opstalaansprakelijkheid van art. 6:174 BW heeft met het onderhavige arrest van de Hoge Raad nader vorm gekregen. Hoewel in het midden blijft of het Hoogheemraadschap aansprakelijk is voor de dijkdoorbraak, geeft de Hoge Raad duidelijk weer aan de hand van welke factoren de aansprakelijkheidsbeoordeling dient plaats te vinden. 3.1 Normatieve beoordeling gebrekkigheid Het arrest biedt inzicht in de toets die moet worden aangelegd ten aanzien van de beoordeling of een opstal gebrekkig is in de zin van art. 6:174 BW. Uit de tekst van art. 6:174 BW volgt dat de gebrekkigheid van de opstal wordt vastgesteld aan de hand van de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Uit het arrest Blommaert/Staat der Nederlanden is reeds af te leiden dat het gaat om de eisen die men uit het oogpunt van de veiligheid aan de opstal mag stellen. 8 In de hiervoor aangehaalde rechtsoverwegingen en van het onderhavige arrest vult de Hoge Raad deze maatstaf in met specifieke factoren. Wat opvalt in deze rechtsoverwegingen is de duidelijk herkenbare aanwezigheid van de Kelderluik-criteria in de gebrekkigheidsmaatstaf. Zo noemt de Hoge Raad in rechtsoverweging onder meer de hoegrootheid van de kans op verwezenlijking van het gevaar en de vraag welke maatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Duidelijk is daarmee dat de Hoge Raad een normatieve interpretatie van het gebrekcriterium voorstaat. Dit blijkt eens te meer uit de verdere uitwerking in rechtsoverweging 4.4.5, waar de Hoge Raad onder meer de naar objectieve maatstaven te beoordelen kenbaarheid van het gebrek en het daaraan verbonden gevaar van kadeverschuiving als bij de gebrekbeoordeling mee te wegen factor noemt, evenals de aan het Hoogheemraadschap toekomende beleidsvrijheid en de stand van de wetenschap en de techniek en de daadwerkelijke technische mogelijkheid van het nemen van afdoende maatregelen. Anders gezegd: uit de nadere invulling van de maatstaf voor de beoordeling van de toestand van de opstal blijkt dat in feite sprake is van beoordeling van gedrag. Gedrag dat wordt getoetst aan een gedragsnorm. Of een opstal als gebrekkig moet worden gekwalificeerd, is volgens de hiervoor genoemde factoren mede afhankelijk van wat, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, van de opstalbezitter mocht worden verwacht om de opstal veiliger te maken, waarbij dit verwachtingspatroon wordt vastgesteld aan de hand van de (normatieve) Kelderluik-criteria HR 6 december 1963, NJ 1965, 9 m.nt. GJS (Blommaert/Staat der Nederlanden). Hoewel dit arrest is gewezen onder vigeur van art BW (oud), dat een aansprakelijkheid vestigde voor instortende gebouwen, kan worden aangenomen dat het in 1992 ingevoerde art. 6:174 BW op dit punt hierop heeft voortgebouwd. 9. Althans, sterk op de Kelderluik-criteria lijkende criteria. 3.2 Toepassing Kelderluik ter vaststelling van redelijke verwachting Deze (meer) normatieve beoordeling van de gebrekkigheid komt ons niet onlogisch voor. Bij de maatstaf of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, gaat het immers in wezen om het verwachtingspatroon dat men redelijkerwijs mag hebben ten aanzien van de veiligheid van persoon en zaak. 10 Deze maatstaf behelst aldus op zichzelf reeds een normatieve opvatting van een gebrek. 11 Het is naar ons oordeel bovendien ook juist om het verwachtingspatroon dat men bij een bepaalde zaak mag hebben, te zoeken door middel van weging van de Kelderluikcriteria. De verwachting die men bij een zaak mag hebben, is immers anders moeilijk te bepalen en sterk afhankelijk van het perspectief. Potentiële benadeelden zullen immers in de regel hoge veiligheidsverwachtingen hebben ( een dijk behoort niet door te breken ), terwijl de verwachtingen vanuit het perspectief van de opstalbezitter anders zullen zijn (omdat deze weet dat hoge eisen ook hoge publieke lasten opleveren en bovendien weet dat een dijk nooit 100% veilig kan zijn). 12 Zou uitsluitend het eerstgenoemde perspectief worden meegewogen, dan zou art. 6:174 BW neigen naar een absolute waarborg tegen gevaren. 13 Uit de parlementaire geschiedenis kan worden opgemaakt dat dit niet zo is bedoeld. Zoals hiervoor besproken, wijst de Hoge Raad daar ook expliciet op. De wetgever stelt dat risicoaansprakelijkheid zich ten opzichte van schuldaansprakelijkheid niet laat onderscheiden door een scherpe tegenstelling als garantienorm versus gedragsnorm en voegt daaraan toe: Enerzijds spelen bij de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan een zaak mag stellen, gedragsnormen als veiligheidsvoorschriften en in het algemeen aan een bezitter of gebruiker van die zaak te stellen zorgvuldigheidsnormen een belangrijke rol. Anderzijds komen in het kader van de onrechtmatigheid bedoeld in artikel en het huidige artikel 4101 B.W. [thans art. 6:162 BW; JKJ & PvdB] geformuleerde zorgvuldigheidsnormen dichter in de buurt van garantienormen naar mate men ze strenger maakt; (...) C.H.W.M. Sterk, Verhoogd gevaar in het aansprakelijkheidsrecht, Deventer: Kluwer 1994, p Zie Scholten in zijn noot onder HR 6 december 1963, NJ 1965, 9 m.nt. GJS (Blommaert/Staat der Nederlanden), evenals C.H. Sieburgh, Wat beweegt de buitencontractuele aansprakelijkheid omstreeks 2000?, WPNR (2001) 6450, p Zie ook A-G Spier in zijn conclusie voor het arrest (6.30.3) en T. Hartlief, Schuld en risico: wereld van verschil of één pot nat?, NJB 2001, p Zie F.T. Oldenhuis, Groene Serie Privaatrecht, Onrechtmatige daad (losbl.), Deventer: Kluwer, art. 174, aant. 83 en zijn noot onder het arrest van het Hof Amsterdam in de Wilnis-zaak, waarin hij stelt dat ter zake van gebouwen niet een absolute en onvoorwaardelijke aansprakelijkheid bestaat. 14. Parl. Gesch. Boek 6 Inv., p M v V , n u m m e r 4

5 3.3 Koppeling tussen gebreksnorm en onrechtmatigheidsnorm Uit een en ander volgt dat tussen de norm ter vaststelling van een gebrek in de zin van art. 6:174 BW en de norm ter vaststelling van onrechtmatig gedrag volgens art. 6:162 BW een zekere koppeling bestaat. 15 Deze wisselwerking tussen de gebreksnorm van art. 6:174 BW en de onrechtmatigheidsnorm van art. 6:162 BW laat zich overigens met name zien als het gevaar dat zich heeft verwezenlijkt, verband houdt met onvoldoende onderhoud, maatregelen of waarschuwingen. 16 Het gebrek houdt dan niet zozeer verband met de primaire functie en de fysieke toestand van de opstal, maar zit meer in het handelen of nalaten van de bezitter. 17 In die situatie richten de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de opstal mag stellen zich dan ook logischerwijs meer op gedragsnormen. Het onderhavige arrest maakt duidelijk dat het toepassingsbereik van deze wisselwerking breder getrokken moet worden, namelijk ook naar die gevallen waarin het mogelijke gebrek wel verband houdt met de primaire functie en de fysieke toestand van de opstal (zoals een dijk die beoogt het water tegen te houden). Ook dan spelen gedragsnormen mede een rol in de gebrekkigheidsbeoordeling. 3.4 Normatieve beoordeling versus risicoaansprakelijkheid? De vraag is wel hoe deze normatieve gebrekkigheidsbeoordeling zich verhoudt tot het feit dat de opstalaansprakelijkheid een kwalitatieve aansprakelijkheid betreft waarbij voor aansprakelijkheid van de opstalbezitter niet is vereist dat hem een verwijt treft. Door in de gebrekkigheidsbeoordeling acht te slaan op gedragsnormen lijkt het vervolgens, wanneer met inachtneming van deze gedragsnormen geconcludeerd wordt dat sprake is van een gebrek, weinig relevant meer dat voor aansprakelijkheid voor de uit het gebrek voortvloeiende schade niet is vereist dat sprake is van schuld of verwijtbaarheid. De schuld en verwijtbaarheid lijken dan immers (deels) al meegenomen in de gebrekkigheidsbeoordeling en hebben daar wél een rol gespeeld. 18 De vraag is derhalve: wat is voor benadeelden dan nog het voordeel van art. 6:174 BW boven art. 6:162 BW? Uit de parlementaire geschiedenis kan worden opgemaakt dat met het feit dat voor aansprakelijkheid van de opstalbezitter niet is vereist dat hij een toerekenbare fout heeft begaan, in elk geval bedoeld is dat de opstalbezitter zich niet tegen aansprakelijkheid kan verweren met een beroep op feitelijke onbekendheid met het gebrek. Zo stelt de wetgever: 15. Dit onderschrijven ook (o.a.) Sieburgh 2001, p , Asser-Hartkamp & Sieburgh 6-IV, Deventer: Kluwer 2011, nr. 218 en 236 en T. Hartlief, Aansprakelijkheid voor watersnoodschade, NJB 1995, p Asser-Hartkamp & Sieburgh 2011, nr Zie ook T. Hartlief, De aansprakelijkheid voor zaken, in: Onrechtmatige daad, BW-krant Jaarboek 1996, Deventer: Gouda Quint 1996, p Zie ook Hartlief 1996, p Met name bij wegbeheerdersaansprakelijkheid is hiervan sprake. Zie bijvoorbeeld de arresten HR 20 maart 1992, NJ 1993, 547 (Bussluis-arrest), HR 3 mei 2002, NJ 2002, 465 (ZOAB) en HR 26 september 2003, NJ 2003, 660 (Gekantelde vrachtwagen). 18. Evenzo F.T. Oldenhuis, Hoge Raad zet in Wilnis-zaak rem op te ruime risicoaansprakelijkheid, NJB 2011, p Het onderscheid tussen aansprakelijkheid op grond van afdeling en de aansprakelijkheid uit de artikelen en [art. 6:174 BW; JKJ & PvdB] ligt dan ook veeleer hierin dat bij toepasselijkheid van deze laatste artikelen het verweer van onbekendheid met het betreffende gebrek c.q. het daardoor veroorzaakte gevaar niet wordt aanvaard en dat derhalve in dit opzicht wordt geabstraheerd van het vereiste van schuld Kenbaarheid van het gevaar wel/niet relevant? Bij dit citaat zou echter nog de vraag kunnen worden gesteld of de zinsnede het verweer van onbekendheid met het betreffende gebrek c.q. het daardoor veroorzaakte gevaar niet wordt aanvaard aldus moet worden opgevat dat niet alleen wordt geabstraheerd van de feitelijke bekendheid met de aanwezigheid van een gebrek, maar tevens wordt geabstraheerd van de mogelijkheid om ermee bekend te zijn dat een bepaalde feitelijke toestand een gevaar zou opleveren en die toestand daarom als gebrekkig heeft te gelden (anders gezegd: de kenbaarheid van het gevaar). 20 In de parlementaire geschiedenis zelf is geen expliciet antwoord op deze vraag te vinden. Dat de wetgever ook bedoeld heeft te abstraheren van de kenbaarheid van het gevaar, ligt wat ons betreft echter niet erg voor de hand, nu de wetgever immers (wel) expliciet heeft gewezen op de doorwerking van aansprakelijkheidsbegrenzingen uit afdeling en er ook expliciet op heeft gewezen dat geen absolute waarborg tegen gevaren is bedoeld. Uit het onderhavige arrest volgt dat volgens de Hoge Raad de kenbaarheid van het gevaar wel degelijk een rol speelt bij de aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW. De Hoge Raad wijst immers uitdrukkelijk op de mee te wegen factor van de kenbaarheid van het gebrek en het daaraan verbonden gevaar van kadeverschuiving. Art. 6:174 BW abstraheert dus in beginsel slechts van de feitelijke bekendheid bij de opstalbezitter met het gebrek en het daaraan verbonden gevaar. Dat zou betekenen dat als gevolg van de normatieve interpretatie van het gebrekcriterium van art. 6:174 BW het voordeel voor de benadeelde van art. 6:174 BW boven art. 6:162 BW zich in eerste instantie beperkt tot het feit dat de benadeelde bij een beroep op art. 6:174 BW sowieso niet hoeft te stellen en bewijzen dat de opstalbezitter feitelijk bekend was met het gebrek en het daaraan verbonden gevaar, terwijl dit bij een vordering op grond van een onrechtmatige gedraging in de zin van art. 6:162 BW in veel gevallen 21 wel benodigd zal zijn. Voor het overige lijkt op het eerste 19. Parl. Gesch. Boek 6 Inv., p Het hof leek ervan uit te gaan dat ook van deze kenbaarheid van het gevaar is geabstraheerd, waar het overwoog dat de onbekendheid van het gevaar op grond van de wet voor risico van het Hoogheemraadschap komt. 21. Het gaat het bestek van deze bijdrage te buiten om uitvoerig op de bekendheidseisen (en kenbaarheidsvereisten) onder art. 6:162 BW in te gaan. Voor aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW zal in de regel echter vereist zijn dat de aangesprokene bekend was met de aanwezigheid van het gevaar, of dat behoorde te zijn. M v V , n u m m e r 4 115

6 gezicht te gelden dat ten aanzien van het stellen (en bewijzen) van de gebrekkigheid ex art. 6:174 BW de aan onrechtmatigheid en verwijtbaarheid ten grondslag liggende gedragsnormen alsnog om de hoek komen kijken Wellicht toch een tweede verschil, naast bekendheidseis? Echter, er is misschien nog wel een tweede verschil tussen de twee grondslagen aan te wijzen, namelijk wat betreft de maatstaf voor de bij beide grondslagen dus relevante factor van de kenbaarheid van het gevaar. Deze lijkt namelijk voor art. 6:162 BW strenger dan onder art. 6:174 BW. Meer specifiek gaat het daarbij om de mate waarin deze kenbaarheid van het gevaar subjectief dient te zijn. Op het uit het arrest af te leiden criterium voor de kenbaarheid van het gevaar in het kader van art. 6:174 BW zullen wij hierna nader ingaan. Daarbij zal onder meer de verhouding tot het kenbaarheidscriterium in het kader van art. 6:162 BW, evenals de verhouding tot de kenbaarheidscriteria van andere risicoaansprakelijkheden, aan de orde komen. 4 Kenbaarheid gevaar bij art. 6:174 BW: zuiver objectief? Zoals hiervoor besproken, volgt uit het onderhavige arrest duidelijk dat art. 6:174 BW volgens de Hoge Raad niet abstraheert van de kenbaarheid van het gevaar. De vraag of, gelet op de stand van de wetenschap en techniek, het gevaar van kadeverschuiving als gevolg van langdurige droogte kenbaar was, moet worden meegewogen bij de vraag op de dijk voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. De Hoge Raad overweegt daarbij bovendien dat deze kenbaarheid van het gevaar naar objectieve maatstaven moet worden beoordeeld. Aannemende dat de Hoge Raad hier het oog heeft op zuiver objectieve niet-kenbaarheid van het gebrek/ gevaar, in de zin dat het zelfs met het meest geavanceerde niveau van de wetenschappelijke en technische kennis ( state of the art ) onmogelijk was om het gebrek te ontdekken, dient deze kenbaarheid dus volledig los van de persoon van de bezitter te worden beoordeeld. Dit lijkt ook in overeenstemming met de hiervoor geciteerde passage uit de wetsgeschiedenis, waarin werd gesteld dat bij toepasselijkheid van art. 6:174 BW het verweer van onbekendheid met het betreffende gebrek c.q. het daardoor veroorzaakte gevaar niet wordt aanvaard. Bij een strikte lezing kan deze passage immers aldus worden begrepen dat een beroep op de onbekendheid met het gevaar, waar het strikt genomen wel mogelijk was daarmee bekend te zijn, nimmer zal slagen. 4.1 Verschil tussen art. 6:174 BW enerzijds en art. 6:173 en 6:175 BW anderzijds Dat bij art. 6:174 BW slechts zuiver objectieve niet-kenbaarheid van het gevaar leidt tot afwezigheid van aansprakelijkheid, lijkt ook in overeenstemming met het feit dat de bekendheidseis zoals die is opgenomen in art. 6:173 BW (aan- 22. Zie ook Hartlief, die deze conclusie al lange tijd vóór het arrest in de Wilnis-zaak had getrokken: Hartlief 1996, p sprakelijkheid voor gebrekkige zaken) en in art. 6:175 BW (aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen), niet is terug te vinden in de tekst van art. 6:174 BW. De bekendheidseis in art. 6:173 BW houdt in dat voor aansprakelijkheid van de bezitter nodig is dat van de zaak bekend is dat zij een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert indien zij niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Blijkens de parlementaire geschiedenis 23 moet deze bekendheid met de mogelijkheid van het gevaar bestaan in de kring van personen waartoe de bezitter behoort. 24 Uit de parlementaire geschiedenis van art. 6:175 BW volgt dat daar eenzelfde criterium geldt: bekendheid in de kring van hen die in het maatschappelijk verkeer met de betreffende stof te maken hebben. 25 Het betreft derhalve een gesubjectiveerd objectief criterium voor de kenbaarheid van het gevaar. Nu art. 6:174 BW naar de letterlijke tekst deze bekendheidseis niet kent, ligt het voor de hand om bij art. 6:174 BW voor wat betreft de kenbaarheid van het gevaar uit te gaan van een strikter objectief criterium. 4.2 Vergelijkbaar met state of the art -criterium van art. 6:185 BW? Een dergelijk zuiver objectieve (niet-)kenbaarheid sluit voorts ook aan bij het kenbaarheidscriterium zoals dat geldt bij de productaansprakelijkheid van art. 6:185 BW. Lid 1 en onder e van dit artikel bepaalt dat geen aansprakelijkheid van de producent voor een gebrekkig product bestaat wanneer het op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het tijdstip waarop hij het product in het verkeer bracht, onmogelijk was het bestaan van het gebrek te ontdekken. Uit het arrest Commissie/Verenigd Koninkrijk van het Hof van Justitie 26 volgt dat daarbij niet beslissend is de stand van de wetenschappelijke en technische kennis in de specifieke (al of niet nationale) productiesector, maar het meest geavanceerde niveau van die kennis op het tijdstip van in het verkeer brengen van het product zonder meer. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid/uniformiteit is er wellicht wat voor te zeggen de kenbaarheidscriteria van deze twee risicoaansprakelijkheden (die beide geen bekendheidseis bevatten) gelijk te trekken. Men kan zich echter de vraag stellen of, ter zake de vraag wat de aangesproken partij kon weten, niet een onderscheid gerechtvaardigd zou zijn tussen een bedrijfsmatige producent enerzijds en een willekeurige bezitter van een opstal anderzijds (waarbij het in dit laatste geval ook kan gaan om particulieren of kleine bedrijven). Voorts zou ook het feit dat de consumentenbescherming, die bij de productaansprakelijkheidsrichtlijn zeer pregnant is, bij art. 6:174 BW een veel minder duidelijke 23. MvA II, Parl. Gesch. 6, p De wetgever werkt dit verder uit door erop te wijzen dat algemene bekendheid een te ver gaande eis is, maar dat het evenmin voldoende is dat ergens ter wereld de wetenschap het aan het gebrek verbonden gevaar heeft ontdekt. 25. MvT, Kamerstukken II 1988/89, , nr. 3, p. 42 en MvT, Kamerstukken II 1990/91, , nr. 6, p HvJ EG 29 mei 1997, NJ 1998, 522, 116 M v V , n u m m e r 4

7 rol speelt, kunnen rechtvaardigen dat de risicoverdeling (op het punt van de kenbaarheid) bij art. 6:174 BW een andere is dan bij art. 6:185 BW. Tot slot zou nog kunnen worden gewezen op het feit dat de tenzij-clausule in art. 6:174 BW een duidelijke link met art. 6:162 BW legt, terwijl een dergelijke tenzij-clausule in art. 6:185 BW ontbreekt, waaraan mogelijk ook argumenten voor een minder zuiver objectief kenbaarheidscriterium kunnen worden ontleend. Wij laten dat laatste hier echter verder onbesproken. 4.3 Belangrijk verschil met kenbaarheid conform Kelderluik-maatstaf Uitgaande van een zuiver objectief criterium voor wat betreft de kenbaarheid van het gevaar in het kader van art. 6:174 BW zou sprake zijn van een belangrijk verschil met het criterium voor de kenbaarheid van het gevaar zoals dat meestal bij de onrechtmatigheidsbeoordeling in het kader van art. 6:162 BW wordt toegepast (de Kelderluik-criteria). Daarbij is immers veeleer sprake van een tot op zekere hoogte meer subjectieve kenbaarheid van het gevaar, waarbij met name de vraag is of de aangesprokene het gevaar had kunnen en moeten kennen. 27 Bij de beoordeling van dat laatste speelt de persoon van de aangesprokene, en de kennis die van hem verwacht mag worden, een rol. De (theoretische) constatering van dat wezenlijke verschil roept de vraag op of wel zeker is dat de Hoge Raad een zuiver objectief criterium voor de kenbaarheid van het gevaar (bij art. 6:174 BW) heeft bedoeld. Een dergelijk zuiver objectief kenbaarheidscriterium lijkt immers niet goed te verenigen met de door de Hoge Raad gekozen normatieve beoordeling van het gebrek, en de daarbij vrij expliciete verwijzing naar de Kelderluik-criteria. Essentie van deze normatieve beoordeling is immers dat het gaat om toetsing aan een gedragsnorm; om beoordeling van hetgeen redelijkerwijs te verwachten is van de aangesproken persoon. Wanneer echter uitgegaan wordt van een zuiver objectieve kenbaarheid, dan is niet relevant of de aangesprokene, gezien zijn persoon en de maatschappelijke kring waartoe hij behoort, het gevaar redelijkerwijs kon kennen. Men kan zich afvragen of van een normatieve beoordeling, althans een die lijkt op een beoordeling langs de Kelderluik-criteria, dan nog wel sprake is. 4.4 Ligt een gesubjectiveerd objectief criterium niet meer voor de hand? De vraag is dan ook of met betrekking tot de kenbaarheid niet toch een (enigszins) gesubjectiveerd objectief criterium meer voor de hand ligt. Bijvoorbeeld een criterium dat kijkt naar de bestaande kennis bij de kring waartoe de bezitter behoort, zoals ook Oldenhuis (in zijn noot onder het arrest van het hof 28 ) kennelijk voor ogen had daar waar hij stelt dat de eisen die in de gegeven omstandigheden aan de dijk werden gesteld 27. Zie onder meer de arresten Natronloog (HR 18 januari 1982, NJ 1982, 614), Taxusstruik (HR 22 april 1994, NJ 1994, 624) en Westfriese Flora (HR 29 november 2002, NJ 2003, 549). 28. Hof Amsterdam 9 juni 2009, JA 2009, 126 m.nt. F.T. Oldenhuis. volgens hem niet beneden aanvaardbaar niveau lagen, indien het gebrek niet eerder is onderkend in de kring van dijkbeheerders. Een criterium wellicht dat wat betreft de kenbaarheid lijkt op de door de Hoge Raad ontwikkelde maatstaf voor aansprakelijkheid van werkgevers voor het laten werken met asbest, zoals onder meer kenbaar uit Van Buuren Van Swaay/ Heesbeen, 29 welke maatstaf er in grote lijnen op neerkomt dat het aankomt op de vraag vanaf welk moment binnen de maatschappelijke kring waartoe de aangesproken werkgever behoort, het gevaar bekend moest worden geacht (en bovendien dat voor de vraag welke maatregelen vanaf dat moment van de werkgever mochten worden verwacht, mede van belang is vanaf wanneer over het concrete gevaar in de wetenschap een redelijke mate van zekerheid bestond). Een maatstaf die, zo leert de asbestjurisprudentie ons wel, bij grote bedrijven wellicht niet veel van een zuiver objectieve ( state of the art -)maatstaf verschilt, maar bij kleinere bedrijven, en zeker bij particulieren, tot een wezenlijk ander resultaat kan leiden. 4.5 Pleit ratio art. 6:174 BW niet ook voor een meer gesubjectiveerde kenbaarheid? Argumenten voor een dergelijke subjectivering van het objectieve kenbaarheidsvereiste zijn wellicht ook te vinden in de ratio achter de risicoaansprakelijkheid van art. 6:174 BW, en in wat daarover gezegd is in de parlementaire geschiedenis en literatuur. Zonder op die ratio hier al te uitvoerig in te gaan (we verwijzen wat dat betreft graag naar de conclusie voor het arrest van A-G Spier, met name het gehele onderdeel 5), willen we één aspect daarvan eruit pikken. Het betreft de achter de risicoaansprakelijkheid van art. 6:174 BW liggende gedachte dat het onbevredigend is dat het, gezien het feit dat opstallen een lange levensduur plegen te hebben, voor benadeelden die wellicht (dus) vele tientallen jaren na het bouwen van het werk door een gebrekkige toestand daarvan schade lijden, ondoenlijk zou zijn om uit te zoeken of dat gebrek is teweeggebracht door een fout bij de bouw of door een onderhoudsverzuim, en zo ja, aan wie die fout of dat verzuim kan worden toegerekend. Om die reden is de benadeelde het recht gegeven om de bezitter van de opstal aan te spreken, zodat deze persoon het risico krijgt te dragen dat het gebrek niet is te verhalen op een ander. Gelijk ook door Spier in onderdeel van zijn conclusie wordt beargumenteerd, kan uit deze grondgedachte achter de risicoaansprakelijkheid van de bezitter van een opstal mogelijk worden afgeleid dat geen aansprakelijkheid is beoogd in situaties waarin geen rechtsgrond aanwezig is op grond waarvan de bezitter op zijn beurt de bouwer kan aanspreken voor de van meet af aan bestaande toestand van de opstal, noch een rechtsgrond kan worden gevonden voor een vordering op degene die de opstal heeft onderhouden wegens een aan dit onderhoud toe te schrijven toestand van de opstal. Indien 29. HR 17 februari 2006, NJ 2007, 285, r.o M v V , n u m m e r 4 117

8 daarvan wordt uitgegaan, dan noopt dit tot het hanteren van een meer gesubjectiveerd objectief criterium voor wat betreft de kenbaarheid van het gevaar. Immers, voor aansprakelijkheid van zowel de bouwer als de onderhouder voor de als gevolg van een gebrek veroorzaakte schade zal nodig zijn dat zij het gevaar verbonden aan dat gebrek (zoals dat zich heeft verwezenlijkt) behoorden te kennen, of minst genomen dat dit gevaar bekend mocht worden geacht in de kring waartoe deze bouwer of onderhouder behoort. Wanneer deze redenering verder wordt gevolgd, dan zou het onder de vigeur van art. 6:174 BW dus niet gaan om de kenbaarheid van het gevaar voor de persoon van de bezitter, maar om de kenbaarheid van het gevaar voor de persoon van de hypothetische derde (bouwer, onderhoudsbedrijf, enz.) waarop de bezitter regres zou willen nemen. Dit lijkt, gegeven de complexiteit daarvan, echter hoe dan ook een weinig aanlokkelijk perspectief. En bovendien zou dat ook niet eenvoudig zijn te verenigen met het te veronderstellen gegeven dat het bij de normatieve beoordeling van het gebrek, en de daarbij om de hoek komende Kelderluik-criteria, eerder zal gaan om beoordeling van het gedrag van de bezitter dan het gedrag van een hypothetische derde. 4.6 Waar leidt dit alles toe? We zouden dan weer uitkomen bij een op de bezitter gericht gesubjectiveerd objectief kenbaarheidscriterium. Bijvoorbeeld een criterium dat kijkt naar de bestaande kennis over het gevaar bij de kring waartoe de bezitter behoort, zoals die strikt genomen beter zou passen bij een daadwerkelijke normatieve beoordeling van het gebrek (langs de lijn van de Kelderluik-criteria), en zoals Oldenhuis deze kennelijk ook voor ogen had. Probleem is echter dat er op het punt van de kenbaarheid van het gevaar dan geen verschil (meer) zou bestaan met de risicoaansprakelijkheden van art. 6:173 en 6:175 BW, terwijl het toch voor de hand ligt om aan te nemen dat de wetgever, door aan deze twee artikelen een bekendheidseis toe te voegen, bewust een onderscheid op dit punt heeft willen aanbrengen. 5 Conclusie en afronding De Hoge Raad heeft in het arrest onderschreven dat de vraag of sprake is van een gebrek in de zin van art. 6:174 BW, normatief moet worden beoordeeld. Bovendien heeft de raad daarbij duidelijk aansluiting gezocht bij de Kelderluik-criteria. Daaruit volgt dat ook de kenbaarheid van het gevaar (verbonden aan een bepaalde feitelijke toestand van de opstal) moet worden meegewogen. Uit het arrest blijkt dat die kenbaarheid volgens de Hoge Raad naar objectieve maatstaven moet worden beoordeeld. De Hoge Raad lijkt daarmee bewust te hebben gekozen voor een (vrij) zuiver objectief kenbaarheidscriterium, waarbij voldoende is dat het gevaar op het meest geavanceerde niveau van de wetenschappelijke en technische kennis ( state of the art ) bekend was. Als dat juist is, dan verschilt de kenbaarheidsmaatstaf in de gebreksmaatstaf onder art. 6:174 BW van de kenbaarheidsmaatstaf in art. 6:162 BW (of beter: in de Kelderluik-criteria), die een meer subjectieve kenbaarheid vereist. Voor hen die vrezen voor het zelfstandig bestaansrecht van de risicoaansprakelijkheid van art. 6:174 BW naast art. 6:162 BW moet dat een geruststellende gedachte zijn: de in art. 6:174 BW verwerkte gedragsnorm is dan nog steeds een andere dan de gedragsnorm van art. 6:162 BW. 31 Toegegeven: geen wezenlijk andere, maar wel een andere. Hoewel (ook) wij niet in het hoofd van de Hoge Raad kunnen kijken, vermoeden wij dat de herhaaldelijke verwijzing naar de objectieve maatstaven waarmee volgens de Hoge Raad de kenbaarheid moet worden bepaald, 30 doelbewust is gekozen, in de zin dat (ook) de Hoge Raad dit onderscheid benadrukt. Onze voorzichtige conclusie is dan ook dat de Hoge Raad een vrij zuiver objectief kenbaarheidscriterium lijkt voor te staan. Als gezegd bijt dit in zekere mate met het eveneens (en zelfs bijna expliciet) onderschreven uitgangspunt van de toepasselijkheid van de Kelderluik-criteria, maar onze veronderstelling is dat de Hoge Raad op dit punt bewust een nuance aanbrengt. 30. Zie r.o , en (slot). 31. Zodat dan ook geen sprake is van één pot nat, zoals Hartlief stelt in zijn Vooraf in NJB 2011/ M v V , n u m m e r 4

Opstalaansprakelijkheid bij dijkdoorbraak?

Opstalaansprakelijkheid bij dijkdoorbraak? Rotterdam Institute of Private Law Accepted Paper Series Opstalaansprakelijkheid bij dijkdoorbraak? Annotatie HR 17 december 2010, LJN BN6236 S.D. Lindenbergh Published in Ars Aequi, 2011/03, p. 208-213.

Nadere informatie

Kennisdag Inspectie Waterkeringen. Prof.dr. Marleen van Rijswick Arnhem, 24 maart 2011

Kennisdag Inspectie Waterkeringen. Prof.dr. Marleen van Rijswick Arnhem, 24 maart 2011 Kennisdag Inspectie Waterkeringen Prof.dr. Marleen van Rijswick Arnhem, 24 maart 2011 Waterkeringen, inspecties, innovatie en aansprakelijkheid U vraagt, wij draaien Doelmatig beheer in relatie tot crisissituaties

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

Kluwer Online Research Bedrijfsjuridische berichten Verruiming van de zorgplicht en werkgeversaansprakelijkheid

Kluwer Online Research Bedrijfsjuridische berichten Verruiming van de zorgplicht en werkgeversaansprakelijkheid Bedrijfsjuridische berichten Verruiming van de zorgplicht en werkgeversaansprakelijkheid Auteur: Mr. T.L.C.W. Noordoven[1] Hoge Raad 23 maart 2012, JAR 2012/110 1.Inleiding Maakt het vanuit het oogpunt

Nadere informatie

Platform WOW Aansprakelijkheid en wegbeheer

Platform WOW Aansprakelijkheid en wegbeheer Platform WOW Aansprakelijkheid en wegbeheer Wie zijn wij? Melior Verzekeringen - Marc Mutsaars accountmanager - Cherrie Elfferich senior jurist overheidsaansprakelijkheid Wat gaan we vandaag doen? Ochtend:

Nadere informatie

KLACHTPLICHT BIJ NON-CONFORMITEIT

KLACHTPLICHT BIJ NON-CONFORMITEIT KLACHTPLICHT BIJ NON-CONFORMITEIT Bij de aankoop van een woning blijkt achteraf nogal eens dat iets anders geleverd is dan op grond van de koopovereenkomst mocht worden verwacht. Er kan bijvoorbeeld sprake

Nadere informatie

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen: Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te 14.30 uur Kenmerk: 160102 PLEITNOTA Inzake: Deken orde van Advocaten Den Haag - mr. M.J.F. Stelling Raadsman: W.H. Jebbink Geen ontzegging tot onafhankelijke

Nadere informatie

Rb. 's-gravenhage 6 juli 2012, LJN BX2021, JA 2012/183. Trefwoorden: Sommenverzekering, Voordeelstoerekening, Eigen schuld

Rb. 's-gravenhage 6 juli 2012, LJN BX2021, JA 2012/183. Trefwoorden: Sommenverzekering, Voordeelstoerekening, Eigen schuld Rb. 's-gravenhage 6 juli 2012, LJN BX2021, JA 2012/183 Trefwoorden: Sommenverzekering, Voordeelstoerekening, Eigen schuld Auteurs: mr. M. Verheijden en mr. L. Stevens Samenvatting In maart 2009 vindt een

Nadere informatie

De bodem in beweging: wie betaalt de rekening?

De bodem in beweging: wie betaalt de rekening? MR. RENS SNEL ADVOCAAT BESTUURSRECHT RONDGANG DOOR JURISPRUDENTIE De bodem in beweging: wie betaalt de rekening? 1 2019 Programma Bodembeweging: een geïsoleerd (Gronings) probleem? Betrokkenheid lagere

Nadere informatie

Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B (Nestlé/Mars)

Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B (Nestlé/Mars) De art. 6:193a e.v. BW, art. 6:194 BW en art. 6:194a BW Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B9 9243 (Nestlé/Mars) 1. In Vzr. Rb. Amsterdam 25 november

Nadere informatie

DE TOELATINGSREGELING BIJ SERVICEFLATS

DE TOELATINGSREGELING BIJ SERVICEFLATS DE TOELATINGSREGELING BIJ SERVICEFLATS Bij serviceflats komt het regelmatig voor, dat een ballotageregeling van toepassing is. Wat betekent een dergelijke ballotageregeling eigenlijk? En is een dergelijke

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden 4 november 2016 Eerste Kamer 15/00920 LZ/IF Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: tegen STICHTING PENSIOENFONDS PERSONEELSDIENSTEN, gevestigd te Amsterdam, VOOR VERWEERSTER in cassatie, advocaat:

Nadere informatie

Risicoaansprakelijkheid en de rol van de objectieve onbekendheid van het gebrek, na het arrest Dijkdoorbraak bij Wilnis.

Risicoaansprakelijkheid en de rol van de objectieve onbekendheid van het gebrek, na het arrest Dijkdoorbraak bij Wilnis. Risicoaansprakelijkheid en de rol van de objectieve onbekendheid van het gebrek, na het arrest Dijkdoorbraak bij Wilnis. Masterscriptie Koen Lamers Universiteit van Tilburg ANR: 751794 Afstudeerrichting:

Nadere informatie

Hoge Raad 23 november 2012, LJN: BX5880: als twee vechten om een been, mag de WAM-verzekeraar van de medeschuldenaar er mee heen?

Hoge Raad 23 november 2012, LJN: BX5880: als twee vechten om een been, mag de WAM-verzekeraar van de medeschuldenaar er mee heen? Hoge Raad 23 november 2012, LJN: BX5880: als twee vechten om een been, mag de WAM-verzekeraar van de medeschuldenaar er mee heen? Feiten In 2007 vindt een ongeval plaats tussen twee auto s. De ene wordt

Nadere informatie

Onrechtmatige daad. Benadeling van de boedel. Misbruik van rechtspersoonlijkheid.

Onrechtmatige daad. Benadeling van de boedel. Misbruik van rechtspersoonlijkheid. Annotatie bij HR 27-02-2009, C07/168HR, LJN BG6445 Onrechtmatige daad. Benadeling van de boedel. Misbruik van rechtspersoonlijkheid. [BW art. 6:162] Een gefailleerde natuurlijke persoon heeft de eigendom

Nadere informatie

Verjaring in het verzekeringsrecht ACIS 2 november 2018

Verjaring in het verzekeringsrecht ACIS 2 november 2018 Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) Verjaring in het verzekeringsrecht ACIS 2 november 2018 Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse Verjaring (1) Art. 7:942 lid 1 BW gaat voor een vordering tegen de verzekeraar

Nadere informatie

WEBINAR Kwalitatieve aansprakelijkheid febr. 2015

WEBINAR Kwalitatieve aansprakelijkheid febr. 2015 Datum 28-02-2014 1 WEBINAR Kwalitatieve aansprakelijkheid febr. 2015 Jurisprudentie Actualiteiten Datum 28-02-2014 2 Rb. Gelderland 15 oktober 2014, C/05/253886 / HA ZA 13-753 (Zurich-Gem. Nijmegen)(niet

Nadere informatie

Risicoaansprakelijkheid voor gebrekkige roerende zaken en opstallen Een onderzoek naar de overeenkomsten en verschillen tussen art.

Risicoaansprakelijkheid voor gebrekkige roerende zaken en opstallen Een onderzoek naar de overeenkomsten en verschillen tussen art. Risicoaansprakelijkheid voor gebrekkige roerende zaken en opstallen Een onderzoek naar de overeenkomsten en verschillen tussen art. 6:173 en 6:174 BW Amsterdam, juli 2011 Joris Mencke Studentnummer: 6338224

Nadere informatie

Aansprakelijkheid Scholen

Aansprakelijkheid Scholen Aansprakelijkheid Scholen Mr. B.M. (Brechtje) Paijmans KBS Advocaten / Universiteit Utrecht 12 januari 2011 1 www.kbsadvocaten.nl NRC Handelsblad 11 maart 2006 2 Schade op school: aansprakelijke partijen

Nadere informatie

Aansprakelijkheid, de wegbeheerder en het verkeer: een overzicht van bewijs(last)kwesties

Aansprakelijkheid, de wegbeheerder en het verkeer: een overzicht van bewijs(last)kwesties Aansprakelijkheid, de wegbeheerder en het verkeer: een overzicht van bewijs(last)kwesties Ivo Giesen Utrecht Centre for Accountability and Liability Law ( UCALL ) & Molengraaff Instituut voor Privaatrecht

Nadere informatie

Hoge Raad, 26 januari 2001 (Weststrate/De Schelde); blootstelling aan asbest niet aangetoond. Vordering afgewezen.

Hoge Raad, 26 januari 2001 (Weststrate/De Schelde); blootstelling aan asbest niet aangetoond. Vordering afgewezen. Hoge Raad, 26 januari 2001 (Weststrate/De Schelde); blootstelling aan asbest niet aangetoond. Vordering afgewezen. Samenvatting Werknemer met mesothelioom spreekt werkgever aan. De schadevergoeding wordt

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 20-06-2008 Datum publicatie 20-06-2008 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/041HR

Nadere informatie

OPSTALAANSPRAKELIJKHEID EN DE DIJKDOORBAAK IN WILNIS

OPSTALAANSPRAKELIJKHEID EN DE DIJKDOORBAAK IN WILNIS ESSAY WATER & INFRASTRUCTUUR 2014 OPSTALAANSPRAKELIJKHEID EN DE DIJKDOORBAAK IN WILNIS Paulina Blom 3389189 Docent: prof. H.F.M.W. van Rijswick 1. INLEIDING Een van de warmere zomers hebben we mogen ervaren

Nadere informatie

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2011 1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2. Advies Commissie Wetenschappelijke Integriteit KLACHT Bij brief van 2010,

Nadere informatie

Inleiding. Het systeem II 15. Causaal verband Relativiteit Groepsaansprakelijkheid. Aansprakelijkheid voor personen

Inleiding. Het systeem II 15. Causaal verband Relativiteit Groepsaansprakelijkheid. Aansprakelijkheid voor personen Inhoud I 1 2 Deel 1 II 3 4 5 6 7 8 9 10 III 11 12 13 14 15 Inleiding Aansprakelijkheidsrecht Het systeem Vestiging Aansprakelijkheid voor eigen onrechtmatig handelen (art. 6:162 BW) Onrechtmatige daad

Nadere informatie

Edelachtbaar college,

Edelachtbaar college, Edelachtbaar college, X% Namens cliënten, a «a ^ ^ ^ ^ ^ M l e n tel^^^^ tekenen wij beroep in cassatie aan tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 22 september 2011 op het beroepschrift van 10

Nadere informatie

Zaaknummer : S21-75 Datum uitspraak : 16 maart 2017 Plaats uitspraak : Zeist

Zaaknummer : S21-75 Datum uitspraak : 16 maart 2017 Plaats uitspraak : Zeist Zaaknummer : S21-75 Datum uitspraak : 16 maart 2017 Plaats uitspraak : Zeist Bindend Advies in het geschil tussen: W. Kumutat en E. Kumutat-Dam wonende te Nieuw-Vossemeer verder te noemen: Kumutat c.s.

Nadere informatie

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt:

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt: Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 6494_1/309; 6836_1/220 Betreft zaak: Limburgse bouwzaken 1 en 2 / de heer [A] Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit

Nadere informatie

IN NAAM DER KONINGIN

IN NAAM DER KONINGIN 2 januari 1987 Eerste Kamer Nr. 12.932 RF/AT IN NAAM DER KONINGIN Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: "VASTELOAVESVEREINIGING DE ZAWPENSE", gevestigd te Grevenbricht, gemeente Born EISERES

Nadere informatie

Privaatrechtelijk kostenverhaal door de wegbeheerder

Privaatrechtelijk kostenverhaal door de wegbeheerder Privaatrechtelijk kostenverhaal door de wegbeheerder De Hoge Raad schept duidelijkheid over verhaal van kosten voor opruimwerkzaamheden na een ongeval Hoge Raad van 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3594

Nadere informatie

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483 ECLI:NL:HR:2014:2652 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-09-2014 Datum publicatie 10-09-2014 Zaaknummer 13/01257 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd ECLI:NL:HR:2017:1064 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-06-2017 Datum publicatie 09-06-2017 Zaaknummer 16/04866 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410,

Nadere informatie

Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster

Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster Honderbezitter aansprakelijk voor schade aangericht door hond aan hondenuitlaatster LJN: BW9368, Rechtbank Amsterdam, 6 juni 2012 2. De feiten 2.1. [A] en [B] wonen tegenover elkaar in [plaats]. [C] woont

Nadere informatie

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep van de heer B. te Y..

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep van de heer B. te Y.. No. CvB 2013/10 HET COLLEGE VAN BEROEP van het Nederlands Instituut van Psychologen heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep

Nadere informatie

Bewijslastverdeling bij gestelde uitputting

Bewijslastverdeling bij gestelde uitputting Cassatiemiddel Schending van het recht inz. artikel 2.23 lid 3 BVIE (art. 13A lid 9 BMW oud), zoals deze bepaling geïnterpreteerd en toegepast dient te worden in het licht van art 7 lid 1 van de Eerste

Nadere informatie

13-05- 14. Programma van vandaag. Aansprakelijkheid van (brede) scholen

13-05- 14. Programma van vandaag. Aansprakelijkheid van (brede) scholen 13 mei 2014 Netwerk sport bewegen en gezonde leefstijl Brechtje Paijmans Doelen Advocatuur & Universiteit Utrecht paijmans@doelenadvocatuur.nl Programma van vandaag ongevallen Aspecten van verzekering

Nadere informatie

RISICO-AANSPRAKELIJKHEDEN BIJ PAARDEN. I. Risico-aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door dieren

RISICO-AANSPRAKELIJKHEDEN BIJ PAARDEN. I. Risico-aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door dieren RISICO-AANSPRAKELIJKHEDEN BIJ PAARDEN I. Risico-aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door dieren In de Nederlandse wet is een aantal risico-aansprakelijkheden opgenomen, waaronder voor dieren. De

Nadere informatie

DE OPZEGGING VAN DUUROVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE TIJD

DE OPZEGGING VAN DUUROVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE TIJD DE OPZEGGING VAN DUUROVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE TIJD Aruba, 8 februari 2018 1. INLEIDING Op 2 februari 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een belangrijk arrest gewezen over de vraag of, en zo

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. A.C. de Bie, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. A.C. de Bie, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 2017-721 (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. A.C. de Bie, secretaris) Klacht ontvangen op : 5 januari 2017 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

Ondernemingsrecht. Nieuwsbrief

Ondernemingsrecht. Nieuwsbrief Nieuwsbrief Ondernemingsrecht Prospectusaansprakelijkheid Een prospectus dient een getrouw beeld te geven omtrent de toestand van de uitgevende instelling op de balansdatum van het laatste boekjaar waarover

Nadere informatie

hikking RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Afdeling Civiel recht kantonrechter locatie Utrecht zaaknummer: UE VERZ MAR/1217

hikking RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Afdeling Civiel recht kantonrechter locatie Utrecht zaaknummer: UE VERZ MAR/1217 Afdeling Civiel recht kantonrechter locatie Utrecht zaaknummer: 4498796 UE VERZ 15-500 MAR/1217 Beschikking van 23 december 2015 hikking RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND inzake [VERZOEKSTER], wonende te Wijk

Nadere informatie

Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse

Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) De Brandverzekering en Risicoverzwaring: over primaire dekkingsbepalingen, risicoverzwaringsmededelingsclausules en preventieve garantieclausules Prof. mr.

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken. I f^l öobuicq3~o\ Den Haag, 2 O MRT 2012 Kenmerk: DGB 2012-753 TL Motivering van liet beroepsciirir: in cassatie (rolnummer 12/00641) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 21 december

Nadere informatie

Onder Professoren. Aansprakelijkheid van bestuurders. 14 april 2015 VAAN Utrecht. prof. mr. Claartje Bulten

Onder Professoren. Aansprakelijkheid van bestuurders. 14 april 2015 VAAN Utrecht. prof. mr. Claartje Bulten Onder Professoren Aansprakelijkheid van bestuurders 14 april 2015 VAAN Utrecht prof. mr. Claartje Bulten Aansprakelijkheid van bestuurders Onderwerpen Interne aansprakelijkheid Externe aansprakelijkheid

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392 ECLI:NL:HR:2014:156 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-01-2014 Datum publicatie 24-01-2014 Zaaknummer 13/00392 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1257,

Nadere informatie

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190 Rapport Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190 2 Klacht Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Utrecht hun verzoek om vergoeding van de schade als gevolg van een politieonderzoek in

Nadere informatie

Mededelingsplicht, onderzoeksplicht, onrechtmatigheid en eigen schuld 1

Mededelingsplicht, onderzoeksplicht, onrechtmatigheid en eigen schuld 1 Mededelingsplicht, onderzoeksplicht, onrechtmatigheid en eigen schuld 1 1 - Mr. L.F. Kloppenburg is advocaat bij Groenendijk & Kloppenburg Advocaten te Leiden. 30 Magna Charta ~ Leergang contractenrecht

Nadere informatie

Over ontslagvergoeding: ontbinding of opzegging?

Over ontslagvergoeding: ontbinding of opzegging? Over ontslagvergoeding: ontbinding of opzegging? september 2009 mr J. Brouwer De auteur heeft grote zorgvuldigheid betracht in het weergeven van delen uit het geldende recht. Evenwel noch de auteur noch

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 Instantie Datum uitspraak 28-05-2009 Datum publicatie 22-06-2009 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-4976 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

Het verstrekken van referenties na einde dienstverband; goed ex-werkgeverschap vereist?

Het verstrekken van referenties na einde dienstverband; goed ex-werkgeverschap vereist? Laura Gringhuis Advocaat Het verstrekken van referenties na einde dienstverband; goed ex-werkgeverschap vereist? Belastingrecht 28 september 2018 Het opgeven van oud-werkgevers als referent en het verstrekken

Nadere informatie

Bahialaan 100 3065WC Rotterdam

Bahialaan 100 3065WC Rotterdam Bahialaan 100 3065WC Rotterdam T: +31 (0)10-764 0804 F: +31 (0)10 254 0015 M: +31 (0)6 51 99 78 08 E: dehaas@dehaasadvocatuur.nl I: www.dehaasadvocatuur.nl Mevrouw mr. P. (Priscilla) de Haas 11-8-2015

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

2. Conclusie Op grond van al het vorenstaande kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Wij verzoeken Uw Raad daarom de uitspraak van het Hof te

2. Conclusie Op grond van al het vorenstaande kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Wij verzoeken Uw Raad daarom de uitspraak van het Hof te i. Cassatiemiddelen l.i. Eerste middel Schending van het Nederlandse recht, met name van artikel 27, lid 5, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) (tekst tot en met 1996), van artikel 13a, lid 1,

Nadere informatie

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten, Vonnis RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Heerenveen zaak-/rolnummer: 371218 CV EXPL i 1-5231 vonnis van de kantonrechter d.d. 14 maart 2012 inzake X wonende te eiser. procederende met toevoeging.

Nadere informatie

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig.

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig. Uitspraak Commissie van Beroep 2013-15 d.d. 24 mei 2013 (prof. mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. F. Peijster en mr. A. Rutten-Roos, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Nadere informatie

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012 BEDRIJFSOPVOLGINGSFACILITEIT SUCCESSIEWET OOK VOOR PRIVÉVERMOGEN? Op 13 juli 2012 heeft rechtbank Breda uitspraak gedaan in een zaak over de bedrijfsopvolgingsfaciliteit uit de Successiewet 1956 (LJN:

Nadere informatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden. Uitspraak 10 oktober 2014 Nr. 13/04777 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 augustus 2013, nr. 12/00472,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4930 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4930 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4930 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 28-04-2009 Datum publicatie 02-06-2009 Zaaknummer 200.003.858 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201107998/1/V2. Datum uitspraak: 29 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. M.H.P. Leijendekker, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. M.H.P. Leijendekker, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-144 (prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. M.H.P. Leijendekker, secretaris) Klacht ontvangen op : 12 april 2017 Ingediend door : Consument Tegen

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201109405/1 /V4. Datum uitspraak: 20 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. C.I.S. Dankelman, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. C.I.S. Dankelman, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-094 (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. C.I.S. Dankelman, secretaris) Klacht ontvangen op : 25 april 2018 Ingediend door : Consument Tegen

Nadere informatie

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen:

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen: '"Sr "- AANTEKENEN Hoge Raad der Nederlanden Postbus 20303 2500 EH 'S-GRAVENHAGE Datum Referentie Betreft beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem (08/00041) op het hoger beroep

Nadere informatie

Nieuwsbrief Zorg. 10 december 2015. De verhouding tussen de zorgverzekeraar en de zorgaanbieders bij inkoopprocedures

Nieuwsbrief Zorg. 10 december 2015. De verhouding tussen de zorgverzekeraar en de zorgaanbieders bij inkoopprocedures Nieuwsbrief Zorg 10 december 2015 De verhouding tussen de zorgverzekeraar en de zorgaanbieders bij inkoopprocedures Inleiding Het Gerechtshof van Den Bosch heeft in het arrest van 12 mei 2015 bij wijze

Nadere informatie

Partijen: De medezeggenschapsraad van de openbare basisschool "De Quint" te Alkmaar, nader aan te duiden als medezeggenschapsraad (MR)

Partijen: De medezeggenschapsraad van de openbare basisschool De Quint te Alkmaar, nader aan te duiden als medezeggenschapsraad (MR) Uitspraaknr. G416 Datum: 17 november 1993 Soort geschil: Interpretatiegeschil Partijen: De medezeggenschapsraad van de openbare basisschool "De Quint" te Alkmaar, nader aan te duiden als medezeggenschapsraad

Nadere informatie

Datum 8 juni 2011 Onderwerp De op het goed werkgeverschap gebaseerde verzekeringsplicht

Datum 8 juni 2011 Onderwerp De op het goed werkgeverschap gebaseerde verzekeringsplicht 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG sector privaatrecht Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus

Nadere informatie

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) De artikelen 43 EG en 49 EG leggen overigens geen algemene verplichting tot gelijke behandeling op, maar een verbod van discriminatie

Nadere informatie

MOTIVERING CASSATIEBEROEPSCHRIFT

MOTIVERING CASSATIEBEROEPSCHRIFT MOTIVERING CASSATIEBEROEPSCHRIFT Cassatiemiddelen Schending van het recht, in het bijzonder doel en strekking van artikel 16 lid 2 letter c van de Algemene Wet Rijksbelastingen (hierna ook: I6,2,c AWR),

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, X Z (belanghebbende), \ beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2013. Bij brief van 11 oktober 2013 heeft de griffier mij

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2017:7283

ECLI:NL:RBDHA:2017:7283 ECLI:NL:RBDHA:2017:7283 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 10-05-2017 Datum publicatie 04-07-2017 Zaaknummer 5069821 RL EXPL 16-14147 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642 ECLI:NL:HR:2018:484 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 30-03-2018 Datum publicatie 30-03-2018 Zaaknummer 17/01642 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:46

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-057 d.d. 20 februari 2015 (prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. E.E. Ribbers, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-057 d.d. 20 februari 2015 (prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. E.E. Ribbers, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-057 d.d. 20 februari 2015 (prof. mr. M.L. Hendrikse en mr. E.E. Ribbers, secretaris) Samenvatting Inboedelverzekering. Uitleg van verzekeringsvoorwaarden.

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

GEDRAGSCODE. Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen

GEDRAGSCODE. Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen GEDRAGSCODE Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen Het College gerechtelijk deskundigen, met inachtneming van artikel 51k, eerste lid van de Wet deskundige in strafzaken (Stb. 2009, 33; hierna de

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 162 d.d. 2 september 2010 (mr. M.M. Mendel, voorzitter, mr. B.F. Keulen en dr. D.F. Rijkels) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 21-07-2015 Datum publicatie 23-07-2015 Zaaknummer 200.128.839-01 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Hoger beroep

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M. Veldhuis, Secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M. Veldhuis, Secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-846 (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M. Veldhuis, Secretaris) Klacht ontvangen op : 21 september 2016 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 10 januari 2014 nr. 09/01485 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 maart 2009, nr. 07/00372, betreffende

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 Instantie Datum uitspraak 24-04-2013 Datum publicatie 24-04-2013 Zaaknummer 20-000702-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 04-02-2009 Datum publicatie 03-03-2009 Zaaknummer 265169 / HA ZA 06-1949 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste

Nadere informatie

Jurisprudentie Ondernemingsrecht

Jurisprudentie Ondernemingsrecht Jurisprudentie Ondernemingsrecht 3 februari 2015 Mr. P.J. Peters 1 HR 23 mei 2014, JOR 2014, 229 Kok/Maas q.q. Bestuurdersaansprakelijkheid/selectieve betaling Casus P. Kok ( Kok ) 100% bestuurder Kok

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (mr. E.L.A. Van Emden, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (mr. E.L.A. Van Emden, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 2017-419 (mr. E.L.A. Van Emden, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris) Klacht ontvangen op : 3 augustus 2016 Ingediend door : Consumenten

Nadere informatie

KWADE TROUW VAN DE BELASTINGADVISEUR IN DE ZIN VAN ARTIKEL 16 AWR

KWADE TROUW VAN DE BELASTINGADVISEUR IN DE ZIN VAN ARTIKEL 16 AWR KWADE TROUW VAN DE BELASTINGADVISEUR IN DE ZIN VAN ARTIKEL 16 AWR Inleiding In artikel 16 AWR is bepaald dat een feit dat de inspecteur bekend was of redelijke wijs bekend had kunnen zijn geen grond voor

Nadere informatie

Rechtbank Rotterdam 19-08-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:6179, (X/Y)

Rechtbank Rotterdam 19-08-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:6179, (X/Y) commentaar op Rechtbank Rotterdam 19-08-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:6179, (X/Y) datum 13-11-2015 auteur R.P. Wijne Rechtbank Rotterdam 19-08-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:6179, (X/Y) Een niet te onderkennen gebrek,

Nadere informatie

LEI Plagiaat ongegrond

LEI Plagiaat ongegrond CASUS WETENSCHAPPELIJKE INTEGRITEIT 2016 LEI Plagiaat ongegrond Universiteit Leiden 1. Onderwerp van de klacht Plagiaat 2. Advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit 25 mei 2016 De Commissie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319 ECLI:NL:RBBRE:2011:5319 Instantie Rechtbank Breda Datum uitspraak 06-12-2011 Datum publicatie 22-05-2017 Zaaknummer AWB- 11_1954 Formele relaties Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2178, Bekrachtiging/bevestiging

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (J.S.W. Holtrop, voorzitter en mevrouw mr. D.W.Y.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (J.S.W. Holtrop, voorzitter en mevrouw mr. D.W.Y. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-027 (J.S.W. Holtrop, voorzitter en mevrouw mr. D.W.Y. Sie, secretaris) Klacht ontvangen op : 25 augustus 2016 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2017:73. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

ECLI:NL:CRVB:2017:73. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie ECLI:NL:CRVB:2017:73 Instantie Datum uitspraak 04-01-2017 Datum publicatie 13-01-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 16/1380 WSF Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 30-01-2009 Datum publicatie 30-01-2009 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/181HR

Nadere informatie

Tuchtcollege van de Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT)

Tuchtcollege van de Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) Dossiernummer: 20161017 Datum: 16 februari 2017 UITSPRAAK Tuchtcollege van de Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) Partijen: X, wonende te Y, klager, tegen: A, register taxateur, wonende

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. F.M.M.L. Fleskens, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. F.M.M.L. Fleskens, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-028 (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. F.M.M.L. Fleskens, secretaris) Klacht ontvangen op : 12 februari 2018 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 Instantie Datum uitspraak 19-03-2013 Datum publicatie 19-03-2013 Zaaknummer 21-000368-12 Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2009:BH3578,

Nadere informatie

Rotterdam Institute of Private Law Accepted Paper Series

Rotterdam Institute of Private Law Accepted Paper Series Rotterdam Institute of Private Law Accepted Paper Series Annotatie 2006 bij HR 10 november M. van Kogelenberg Published in JA 2007, 20 (Astrazeneca c.s./ Menzis c.s.) 1 Aansprakelijkheid zorgverzekeraar.

Nadere informatie

Casus 10 Om ziek van te worden

Casus 10 Om ziek van te worden Casus 10 Om ziek van te worden De derde casus over ziekte, nu toegespitst op de vraag wanneer iemand recht heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet, ervan uitgaande dat een thuiswerkster niet werkzaam

Nadere informatie

Uitspraak. is de aanslag onroerendezaakbelasting 2015 (OZB) vastgesteld op 433,78.

Uitspraak. is de aanslag onroerendezaakbelasting 2015 (OZB) vastgesteld op 433,78. Auteur: mr. R.T. Wiegerink Verschenen in: Belastingblad (BB), november 2018, BB 2018/434 Datum: 11 september 2018 Instantie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Titel: Bij nieuwe WOZ-beschikking wegens onjuiste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308 ECLI:NL:GHDHA:2013:4308 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 12-11-2013 Datum publicatie 14-11-2013 Zaaknummer 200.092.575 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

31 mei 2012 z2012-00245

31 mei 2012 z2012-00245 De Staatssecretaris van Financiën Postbus 20201 2500 EE DEN HAAG 31 mei 2012 26 maart 2012 Adviesaanvraag inzake openbaarheid WOZwaarde Geachte, Bij brief van 22 maart 2012 verzoekt u, mede namens de Minister

Nadere informatie