Broustinlaan 88/ BRUSSEL. de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Broustinlaan 88/ BRUSSEL. de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen"

Transcriptie

1 nr van 29 september 2020 in de zaak RvV X / IV In zake: X Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat A. SAKHI MIR-BAZ Broustinlaan 88/ BRUSSEL tegen: de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen DE WND. VOORZITTER VAN DE IVE KAMER, Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 30 maart 2020 heeft ingediend tegen de beslissing van de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen van 26 februari Gelet op artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Gezien het administratief dossier. Gelet op de beschikking van 13 augustus 2020 waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 23 september Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken A. DE SMET. Gehoord de opmerkingen van de verzoekende partij, bijgestaan door advocaat A. SAKHI MIR-BAZ en van attaché K. ALLYNS, die verschijnt voor de verwerende partij. WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST: 1. Over de gegevens van de zaak 1.1. Verzoeker, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, is volgens zijn verklaringen België binnengekomen op 11 december 2018 en heeft zich vluchteling verklaard op 14 november Op 26 februari 2020 nam de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen de beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus. Deze beslissing werd op 27 februari 2020 aangetekend aan verzoeker verzonden. De bestreden beslissing luidt als volgt: A. Feitenrelaas U, S. K. A., verklaart over de Afghaanse nationaliteit te beschikken. U bent geboren in Azakhel, gelegen RvV X - Pagina 1

2 in Pakistan. U bent Pashtoun en een soennitische moslim. U ging zo n twee of drie jaar naar een Pakistaanse school. Ten tijde van de oorlog met de Russen verhuisde uw familie van Do Banday, gelegen in de provincie Logar in Afghanistan naar Pakistan. Ze vestigden zich in het vluchtelingenkamp in Azakhel. U en de meeste van uw broers en zussen werden hier geboren. Toen er in 2010 grote overstromingen plaatsvonden in Azakhel verhuisde uw familie naar Haji Camp bij Peshawar. Daar bleven jullie voor maximum twee jaar. Het was voor uw familie echter niet mogelijk om daar de huur van het huis te blijven betalen, waarna jullie vervolgens terugkeerden naar Azakhel. Hier verbleven jullie nog zo n twee jaar vooraleer jullie besloten weg te gaan uit Pakistan. Wegens problemen met de politie en andere personen, voornamelijk financiële problemen, besloten jullie terug te keren naar het geboortedorp van uw ouders Do Banday, gelegen in het district Khoshi van de provincie Logar in Afghanistan. Bij jullie terugkeer naar Afghanistan in 2015 wisten jullie enkel dat de taliban aanwezig waren in Afghanistan om jihad te voeren. U was echter niet op de hoogte van het feit dat ze mensen vermoorden of mensen onder dwang rekruteren. Nadat jullie zo n vier maanden terug in het dorp woonden, kwamen op een dag kwamen de taliban op motorvoertuigen naar uw huis. U en uw vader waren bezig met de verbouwingen aan jullie huis. Twee van hen kwamen naar jullie toe. De taliban heetten jullie welkom en vroegen of jullie nieuw waren en of u de zoon van uw vader was. Uw vader zei dat jullie inderdaad nieuw waren en u zijn zoon was. Vervolgens vroegen ze of u studeerde. Uw vader vertelde hen van niet, omdat jullie nog maar recent teruggekomen waren. De twee talibanleden vroegen uw vader u naar hen te sturen, naar de moskee of de madrassa. Uw vader legde uit dat hij dit niet onmiddellijk kon doen, daar u hem hielp met de werken aan het huis. Ook zei hij dat hij u zou sturen, wanneer de werken klaar waren. Wanneer de taliban terug vertrokken waren, kwamen de mensen van het dorp en vroegen wat er gaande was. Jullie vertelden wat er zich voor gedaan had. Van hen leerden jullie hoe slecht de taliban waren. Dat ze onschuldige mensen doden, dat ze mensen onder dwang meenemen en dat ze u ook zouden meenemen wanneer u naar de madrassa zou gaan. Ook zeiden ze dat het beter was dat u zou verdwijnen. Vervolgens besliste uw vader om u weg te sturen. U bleef nog één à twee maanden thuis en verliet toen Afghanistan. U reisde via Iran, Turkije, Bulgarije, Servië, Kroatië, Slovenië, Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk, Noorwegen, Denemarken en Duitsland naar België. U arriveerde op het Belgische grondgebied op 11 december Onderweg diende u reeds een verzoek om internationale bescherming in Noorwegen in op 12 december In kader van dit verzoek werd een negatieve beslissing genomen op 12 december U kreeg een beperkt verblijfsrecht in Noorwegen tot uw meerderjarigheid, op 14 december U besluit daarna verder te reizen en dient uw verzoek om internationale bescherming in België in op 14 december In het kader van de Dublinakkoorden werd door DVZ overname van uw dossier gevraagd aan Noorwegen, dat akkoord ging. U bleef echter in België dat verantwoordelijk werd voor behandeling van uw verzoek. U vreest bij terugkeer nog gerekruteerd of gedood te zullen worden door de taliban. Ter staving van uw verzoek legt u volgende documenten voor: de originele vluchtelingenkaarten van uw vader en moeder (PoR-kaarten), een kopie van uw eigen vluchtelingenkaart, een kopie van de taskara van uw vader en een origineel attest van de psycholoog (zonder datum). B. Motivering Na grondige analyse van het geheel van de gegevens in uw administratief dossier, moet vooreerst worden vastgesteld dat er onvoldoende concrete elementen voorhanden zijn waaruit een bijzondere procedurele nood in uw hoofde kan worden afgeleid die het nemen van bepaalde specifieke steunmaatregelen rechtvaardigt. Wat betreft de stukken die u neerlegt met betrekking tot uw gezondheidstoestand en ter staving van het argument dat deze u zou verhinderen om uw motieven naar behoren uiteen te zetten, moet er immers op worden gewezen dat deze niet aantonen dat u niet bij machte bent om op volwaardige, functionele en zelfstandige wijze aan de procedure deel te nemen. Het attest van psycholoog V. D. stelt enkel dat u bij hem in begeleiding bent. Hij haalt aan dat u moeilijk slaapt en stress heeft en dat u zich zorgen maakt omdat u al vijf maanden geen contact meer heeft met uw ouders (zie documentenmap, document 5). Er wordt geen diagnose gesteld, noch wordt er aangetoond dat u problemen zou ondervinden tijdens het persoonlijk onderhoud en niet in staat bent deel te nemen aan een persoonlijk onderhoud. Het attest levert geen bewijs dat u niet in goede staat bent om volwaardige verklaringen af te leggen tijdens een persoonlijk onderhoud. Ook werd bij de aanvang van het persoonlijk onderhoud op 5 december 2019 gevraagd of u zich goed voelde om het interview af te nemen (CGVS, p.2). U antwoordde dat u zich goed voelde. Er werd u medegedeeld dat u het kon aangeven wanneer u zich niet goed voelde, zodat een pauze kon genomen worden (CGVS, p.2). Tijdens het persoonlijk onderhoud werd door u geen melding gemaakt van ongemakken. Echter bij de afsluiting van het interview, wanneer u gevraagd werd of u in goede staat RvV X - Pagina 2

3 was om het interview te doen, antwoordde u: ik weet niet wat ik zei in het interview, maar ik deed het, ik sliep deze nacht niet (CGVS, p.27). Het feit dat u op voorhand verklaarde zich goed te voelen en tijdens het persoonlijk onderhoud geen pauzes vroeg noch enige melding maakte omtrent ongemakken, toont echter aan dat u wel degelijk in staat was het interview op volwaardige wijze af te leggen. Ook door uw advocaat werden hierover geen opmerkingen gemaakt (CGVS p. 28). Ook kon het CGVS dergelijke ongemakken niet vast stellen in uw hoofde tijdens het persoonlijk onderhoud. Gelet op wat voorafgaat kan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze worden aangenomen dat uw rechten in het kader van onderhavige procedure gerespecteerd worden evenals dat u kunt voldoen aan uw verplichtingen. Vooreerst dient opgemerkt te worden dat uw algemene geloofwaardigheid al in ernstige mate ondermijnd is door uw verklaringen over uw identiteit en de daaraan verbonden leeftijd. Het CGVS stelt immers vast dat u niet de waarheid heeft verteld wat betreft uw leeftijd. U verklaarde bij de inschrijving van uw asielaanvraag op 11 december 2018 dat u geboren bent op 31 december 2002 (Fiche inschrijving verzoek om internationale bescherming), hetgeen betekent dat u op het moment van inschrijving in België zestien jaar zou geweest zijn. Ook bij uw asielaanvraag in Noorwegen in 2015, dus drie jaar geleden, verklaarde u minderjarig te zijn, namelijk 15 jaar oud. U zou aldus geboren zijn in 2000 volgens uw verklaringen daar. Na een leeftijdsonderzoek op 16 december 2015 door de Noorse asielinstanties werd vastgesteld dat 17 jaar een goede schatting was van uw leeftijd, en dus was u bij aankomst in Noorwegen ook al zeker ouder dan de door u beweerde 15 jaar (zie map landeninfo, document 1, vertaald dossier p.17). Dat u in Noorwegen stelde 15 jaar oud te zijn en drie jaar later in België verklaarde 16 jaar oud te zijn, wijst nogmaals op uw intentie de asielinstanties te misleiden wat betreft uw leeftijd. De Pakistaanse vluchtelingenkaart (PoR kaart) die u neerlegde stelt overigens dat u geboren bent op 15 februari Hieruit zou blijken dat u op het moment van uw inschrijving in België 22 jaar oud zou zijn geweest. U verklaart hieromtrent echter dat uw vader uw leeftijd in Pakistan verhoogde, daar een ouder persoon humanitaire hulp zou krijgen in Pakistan (CGVS, p.4), hetgeen niet geloofwaardig wordt geacht. Deze vaststellingen tonen verder aan dat u bij aankomst in België wel degelijk meerderjarig was. Tijdens het medisch onderzoek uitgevoerd door het Militair Hospitaal Koningin Astrid op 7 januari 2019, werd ook vastgesteld dat u sowieso ouder bent dan 18 jaar, waarbij 21,1 jaar met een standaarddeviatie van 2 jaar een goede schatting is (zie document Federale overheidsdienst Justitie). Opnieuw wordt vastgesteld dat er geen twijfel is over uw meerderjarigheid. De vaststelling, dat u initieel de Belgische autoriteiten probeerde te misleiden wat betreft uw leeftijd, houdt al een eerste ernstige negatieve indicatie in met betrekking tot uw algemene geloofwaardigheid. Er dient te worden opgemerkt dat u doorheen uw verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat u een persoonlijke vrees voor vervolging zoals bedoeld in de Vluchtelingenconventie heeft of een reëel risico op het lijden van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming loopt. Het CGVS benadrukt vooreerst dat de bewijslast inzake de gegrondheid van een verzoek om internationale bescherming in beginsel op de verzoeker zelf rust. Dit basisprincipe is wettelijk verankerd in artikel 48/6, eerste lid Vw. en wordt uitdrukkelijk erkend door het UNHCR (zie: UNHCR, Guide des procédures et critères à appliquer pour déterminer le statut de réfugié, Genève, december 2011, 196), het Hof van Justitie (HvJ, C-465/07, Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, 2009 en HvJ, C-277/11, M.M. t. Ierland, 2012) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, Saadi t. Italië, nr /06, 28 februari 2008, 129 en EHRM, NA t. Verenigd Koninkrijk, nr /07, 17 juli 2008, 111). Het is derhalve in de eerste plaats uw verantwoordelijkheid en plicht om de gegevens te verstrekken die nodig zijn voor een correcte beoordeling van de feiten en omstandigheden waarop u zich beroept. Dit neemt niet weg dat de commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen voor de bepaling van de relevante elementen van dat verzoek met de verzoeker dient samen te werken. Deze samenwerkingsplicht in hoofde van het CGVS bestaat er in de eerste plaats in dat het CGVS nauwkeurige en actuele informatie verzamelt over de algemene omstandigheden in het land van herkomst (HvJ, C-277/11, M.M. t. Ierland, 2012, 65-68; EHRM, J.K. e.a. t. Zweden, nr /12, 23 augustus 2016, 98). Dit vloeit logischerwijze voort uit het feit dat het doel van de procedure voor de toekenning van internationale bescherming er in bestaat na te gaan of een verzoeker al dan niet nood heeft aan internationale bescherming, en bij de beoordeling van deze beschermingsnood niet alleen rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, maar ook met algemene omstandigheden in het land van oorsprong op het tijdstip waarop een beslissing wordt genomen (artikel 48/6, 5 Vw.). Wat de persoonlijke omstandigheden betreft, spreekt het voor zich en wijst ook het EHRM er op dat een verzoeker in wezen de enige partij is die in staat is om informatie over zijn persoonlijke omstandigheden te verschaffen. Bijgevolg rust de bewijslast, voor wat de individuele omstandigheden betreft, in beginsel op de schouders van de verzoeker, die zo spoedig mogelijk alle elementen ter staving van zijn verzoek RvV X - Pagina 3

4 om internationale bescherming dient neer te leggen (EHRM, J.K. e.a. t. Zweden, nr /12, 23 augustus 2016, 96). In het licht van het voorgaande en overeenkomstig artikel 48/6, 1, eerste lid Vw. bent u derhalve verplicht om van bij aanvang van de procedure uw volle medewerking te verlenen bij het verschaffen van informatie over uw verzoek om internationale bescherming, waarbij het aan u is om de nodige feiten en relevante elementen aan te brengen bij de Commissaris-generaal, zodat deze kan beslissen over het verzoek om internationale bescherming. Deze relevante elementen omvatten luidens artikel 48/6, 1, tweede lid van de Vreemdelingenwet onder meer, doch niet uitsluitend, uw verklaringen en alle documentatie of stukken in uw bezit met betrekking tot uw identiteit, nationaliteit(en), leeftijd, achtergrond, ook die van de relevante familieleden, land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere verzoeken, reisroutes, reisdocumentatie en de redenen waarom u een verzoek indient. Niettegenstaande u bij de aanvang van uw persoonlijk onderhoud uitdrukkelijk gewezen werd op de medewerkingsplicht die op uw schouders rust (CGVS, p.1), blijkt uit het geheel van de door u afgelegde verklaringen en de door u voorgelegde stukken duidelijk dat u niet heeft voldaan aan deze plicht tot medewerking. U verklaarde geboren en opgegroeid te zijn in Pakistan. De laatste vijf maanden voor uw vertrek in 2015 naar Europa zou u in Logar, Afghanistan doorgebracht hebben (CGVS, p.25). Het CGVS uit geen twijfel over uw geboorte en verblijf in Pakistan. De beweerde feiten omtrent uw vrees in en terugkeer naar Afghanistan worden echter ongeloofwaardig geacht. U beroept uw vrees voor vervolging op problemen met de taliban. Deze problemen ontstonden in 2015, toen u met uw familie in Afghanistan ging wonen, nadat u altijd in Pakistan geleefd had. Verschillende elementen maken uw vrees voor de taliban niet aannemelijk. Ten eerste verklaart u dat jullie bij de terugkeer naar Afghanistan niet echt op de hoogte waren van het doen en laten van de taliban (CGVS, p.24). U stelt dat u enkel gehoord had dat ze jihad deden, maar niet wist welk soort jihad en dat ze mensen vermoorden of onschuldige mensen rekruteren (CGVS, p.24). Het gegeven dat u niet op de hoogte zou zijn geweest van de wreedheden van de taliban is compleet ongeloofwaardig. Zelfs wanneer u heel uw leven in Pakistan verbleef, moet u hiervan op de hoogte zijn geweest. Er zijn immers veel contacten tussen Afghanen die in Pakistan leven en Afghanen die in Afghanistan wonen, zeker in de regio s die aan de gemeenschappelijke grens liggen. Bovendien was uw vader in die periode chauffeur en reed hij van Pakistan naar Afghanistan en omgekeerd (CGVS, p.24). U vermeldt zelf dat hij vertelde over gevechten in Afghanistan (CGVS, p.24). Dat u bijgevolg helemaal niets afwist van de wreedheden van de taliban kan niet als geloofwaardig geacht worden. Vervolgens verklaart u dat u en uw vader vier maanden na jullie aankomst in Afghanistan plots benaderd werden door de taliban (CGVS, p.24, 25). Ze heetten jullie welkom als nieuwkomers en vroegen of u naar school ging (CGVS, p.24). Toen uw vader van nee antwoordde, zeiden ze dat hij u naar de madrassa moest sturen. Uw vader vertelde hen dat hij dit zou doen wanneer jullie huis af was, daar hij u nodig had voor de renovatie (CGVS, p.24). Het is allereerst opmerkelijk dat de taliban pas na vier maanden uw familie een bezoekje zouden brengen, terwijl het blijkbaar nodig zou zijn om personen te rekruteren. Er kan alleszins geen haast vastgesteld worden bij de taliban. Ook na hun bezoekje zit er geen al te grote haast achter de door u aangehaalde rekrutering. U verbleef nog zo n anderhalve maand in het dorp en kreeg geen bezoek meer van de taliban, daar zij dachten dat u verder aan het huis werkte (CGVS, p.26). Het feit dat ze niet meer kwamen controleren, en u gewoon uw leven lieten begaan, benadrukt verder de onaannemelijkheid van de gedwongen rekrutering. Ze hadden wel zeer veel geduld en moeten geweten hebben dat u gemakkelijk kon vluchten wanneer ze niet meer langskwamen. Verder haalt u aan dat de andere mensen in het dorp zeiden dat ze naar jonge mensen op zoek zijn (CGVS, p.25). Het Commissariaat-generaal benadrukt dat uit de beschikbare informatie aldus blijkt dat het loutere feit dat u een Afghaanse jongeman bent op zich niet voldoende is om te besluiten dat u tot de groep van jongens en mannen die het risico lopen gerekruteerd te worden door een gewapende antigouvernementele groepering (AGE s) of door de Afghaanse Lokale Politie (ALP) behoort (zie administratief dossier map landeninfo, document 2). U dient uw vrees in concreto aan te tonen, iets waarin u niet bent geslaagd. Ook uw familie verblijft verder in het dorp zonder al te veel problemen. U haalt aan dat de taliban na uw vertrek nog bij u thuis langskwamen en naar u vroegen (CGVS, p.8). Wanneer u gevraagd werd of uw familie bedreigingen krijgt, haalt u enkel aan dat ze naar u vroegen (CGVS, p.8). Dit toont aan dat uw familie hun leven verder kan leiden en de taliban geen grote bedreiging voor hen vormen. Ook doet dit opnieuw afbreuk aan de geloofwaardigheid van uw vrees voor vervolging wegens de taliban. Bovendien doen ook uw verklaringen bij uw verzoek om internationale bescherming in Noorwegen verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van uw vrees. U verklaarde in Noorwegen ook dat de taliban u wilden rekruteren, echter schoof u er een andere versie van de feiten naar voren over hoe ze u benaderd zouden hebben. Zo zouden de taliban een eerste keer zijn langsgekomen bij u thuis toen u in de moskee was en kwamen ze daarna nogmaals langs waarbij ze uw huis doorzochten en u wilden RvV X - Pagina 4

5 meenemen (zie map landeninfo, document 1, vertaling dossier p.5). U had zich verstopt maar de taliban vonden u toch, toen ze u onder dwang wilden meenemen sloegen ze uw moeder en vader. Ze waarschuwden jullie dat ze u gingen doden als u de derde keer niet vrijwillig zou meekomen en gingen daarop weg. Het feit dat u in Noorwegen een andere versie van deze feiten aanhaalt, toont verder aan dat de geloofwaardigheid van uw vluchtmotieven sterk in vraag gesteld moet worden. Ook uw algemene geloofwaardigheid wordt hierdoor verder aangetast. Verder wordt de ongeloofwaardigheid van uw vluchtrelaas nog extra kracht bijgezet gezien uw ongeloofwaardige terugkeer naar het dorp Do Banday in Logar in Afghanistan. Er wordt immers vastgesteld dat er geen geloof kan worden gehecht aan uw beweerde plaatsen van eerder verblijf in Afghanistan vóór uw komst naar België. Het verschaffen van duidelijkheid over uw eerdere verblijfplaatsen is echter van wezenlijk belang voor de inschatting van de vrees voor vervolging die u stelt te koesteren. Immers, indien doorheen het onderzoek van het dossier moet worden vastgesteld dat een verzoeker geen zicht biedt op zijn reële verblijfsituatie voorafgaand aan zijn vertrek uit Afghanistan, dient immers te worden besloten dat de vervolgingsfeiten, die zich volgens zijn verklaringen in een plaats van eerder verblijf in Afghanistan zouden hebben voorgedaan, niet aangetoond worden. In casu werd vastgesteld dat u niet de waarheid vertelde over uw terugkeer naar Afghanistan in Verschillende zaken onderbouwen deze bevinding. Ten eerste legde u de vluchtelingenkaarten voor van uzelf, uw vader en uw moeder. Deze werden door UNHCR gecontroleerd en teruggevonden in hun systeem (zie map landeninfo, document 3). Wat uit deze controle naar voren komt is het feit dat zowel uw vader en moeder, als enkele van uw jongere broers en zussen met UNHCR gerepatrieerd werden naar Afghanistan in oktober Voor u blijkt echter niet dat u zou gerepatrieerd zijn, uw vluchtelingenkaart is volgens de bijgevoegde informatie nog steeds geldig. Nochtans stelde u samen met uw familie teruggekeerd te zijn naar Afghanistan (CGVS, p.18, 20). Bovendien werd de terugkeer van uw ouders en jongere broers en zussen geregistreerd in 2016 (zie map landeninfo, document 3), terwijl u altijd beweerde dat jullie al terugkeerden in 2015 (CGVS, p19). Het CGVS stelt bijgevolg vast dat u niet de waarheid verteld heeft omtrent uw terugkeer. Reeds op 12/12/2015 diende u immers een verzoek om internationale bescherming in Noorwegen in, dus nog voor de repatriëring van uw familieleden naar Afghanistan (zie map landeninfo, document 4). Dit toont opnieuw aan dat u niet met uw familie mee terugkeerde naar Afghanistan toen zij gerepatrieerd werden in Ook de vluchtelingenkaarten (PoR kaart) bevestigen dit gegeven. Zowel bij de kaart van uw vader als die van uw moeder is de rechterbovenhoek ervan geknipt. Bij de door u voorgelegde kopie van uw kaart is dit echter niet het geval. Wanneer u gevraagd werd of uw kaart ook geknipt werd, antwoordt u enkel dit niet meer te weten (CGVS, p.18). Voorts kunt u ook niet veel info verschaffen over jullie terugkeer naar Afghanistan. Zo stelt u dat u aan de grens niets moest doen, dat u niet weet wat er met de vluchtelingenkaarten gebeurde, en heeft u geen idee wat er bij de check-in moest gebeuren (CGVS, p.18). Uw gebrek aan kennis hieromtrent bevestigt verder de bevindingen van het CGVS inzake uw vermeende terugkeer naar Afghanistan. Vervolgens doet uw gebrek aan kennis over uw beweerde verblijfplaats in Afghanistan verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van uw terugkeer naar het dorp Do Banday. U kunt enkele zaken aanhalen die in het dorp waren, zoals een bron en een heiligdom (CGVS, p.20). Echter heeft u geen idee welk heiligdom dit was (CGVS, p.20). U kunt uw dorp niet situeren in het district, u kent geen enkele bazaar in het district, verder kent u geen grote wegen in het district, en u weet niet hoe het districtscentrum genoemd wordt (CGVS, p20, 21). U stelt nooit naar het districtscentrum geweest te zijn (CGVS, p.22). Ook kent u geen specifieke incidenten die gebeurden in uw dorp of regio, heeft u geen weet van controleposten van de overheid en weet u niet wie het districtshoofd of de provinciegouverneur waren ten tijde van uw vertrek (CGVS, p.23). U kunt dan wel weer de andere districten naast Khoshi opnoemen in de provincie Logar en ook enkele dorpen die in de omgeving zouden liggen van uw dorp Do Banday (CGVS, p.21). Het feit dat u dagdagelijkse zaken niet kunt meedelen, maar wel een lijstje aan dorpen en districten kunt opnoemen, doet het CGVS vermoeden dat u deze opzocht en uit het hoofd leerde. Indien u effectief vijf maanden in Do Banday verbleven zou hebben voor uw komst naar Europa en de eerste vier maanden geen problemen of bedreigingen ondervond, kan redelijkerwijs verwacht worden dat u een grotere algemene kennis heeft over uw dorp en de omgeving ervan. Uit wat voorafgaat blijkt dat u uw beweerde verblijf in Do Banday, gelegen in het district Khoshi van de provincie Logar voor uw komst naar Europa niet aannemelijk maakt, waardoor evenmin enig geloof kan worden gehecht aan de feiten die u er zou hebben meegemaakt en die de aanleiding zouden zijn geweest voor uw vlucht uit Afghanistan. Aan het einde van uw persoonlijk onderhoud op het CGVS op 5 december 2019 werpt u ook nog een element van verwestersing op. Zo verklaart u niet terug te kunnen naar Afghanistan wegens uw aanpassingsprobleem, u kan niet hetzelfde zijn als hier (CGVS, p.27). U stelt dat dit gaat over hoe u zich kleedt en hoe u leeft. U wil niet door iemand gecontroleerd worden en wanneer u iemand iets fout ziet doen, zal u hen corrigeren. Vervolgens zouden de mensen zeggen dat u een buitenlander bent RvV X - Pagina 5

6 (CGVS, p.27). Dit toont echter niet in concreto aan dat uw verblijf in Europa van u een dusdanig verwesterde man zou hebben gemaakt dat u niet uw leven in Afghanistan zou kunnen opnemen. Het aanpassen van kledij en het niet kunnen dragen van een oorbel (wat overigens werd opgemerkt door uw advocaat en niet door uzelf) zijn allerminst aanpassingen aan de lokale zeden en gewoonten die gezien kunnen worden als schendingen van uw fundamentele mensenrechten. Dit geldt ook voor het aanpassen van uw gedrag. U toont niet aan dat uw gedrag dermate veranderd is. Het corrigeren van mensen wanneer ze iets fout doen, is uiterst hypothetisch. Ook bijvoorbeeld op religieus vlak zou u zich perfect kunnen herintegreren, daar u hier nog steeds uw religie uitoefent (CGVS, p.27). Verder haalt uw advocaat aan dat u op zeer jonge leeftijd naar Europa gekomen bent en dat u hier ontwikkeld bent (CGVS, p.27). U verklaarde dat u in 2015 naar Europa vertrok (Verklaring DVZ, p.12) en zoals supra aangehaald werd u in 2015 in Noorwegen 17 jaar oud verklaard. U vertrok bijgevolg niet als kind, maar als jongvolwassene. Het is dus niet zo dat u in Europa verbleef tijdens uw volledige persoonlijke ontwikkeling van kind tot (jong-)volwassene. U verblijft tot op heden slecht vier jaar in Europa (zie Eurodac Hit administratief dossier). Er moet dan ook besloten worden dat u niet aantoont dat u door uw verblijf in Europa dermate ingrijpend veranderde en dat in uw hoofde fundamentele mensenrechten geschonden zouden worden zodat u hierdoor een gegronde vrees op vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Afghanistan. Volledigheidshalve dient opgemerkt te worden dat het CGVS niet betwist dat u over de Afghaanse nationaliteit beschikt, noch dat u geboren bent in Pakistan en er langer hebt gewoond. U komt echter niet in aanmerking voor de toekenning van de subsidiaire bescherming. Immers bemerkt het CGVS dat u beschikt over een (familiaal) netwerk in Afghanistan en dat een terugkeer naar Afghanistan in uw geval redelijk is. Uw familie keerde in 2016 terug naar Afghanistan en vestigde zich volgens uw verklaringen in Do Banday in de provincie Logar. De enige problemen die uw ouders daar kennen, zijn diegene gelinkt aan uw persoonlijke vrees voor de taliban. Daar deze vrees niet geloofwaardig wordt geacht, en ze geen verdere actuele vrees voor vervolging koesteren blijkens uw verklaringen (CGVS p. 9), is het CGVS van mening dat uw familie in Do Banday zonder noemenswaardige problemen hun leven kan leiden. Bijgevolg is het voor u dan ook mogelijk zich bij uw familie te vestigen. Uw familiaal netwerk in Afghanistan is trouwens ruimer dan u initieel in Noorwegen aangaf: nu blijkt uit uw verklaringen dat uw vader vier broers heeft en drie zussen en uw moeder vier broers en twee zussen, terwijl u in Noorwegen beweerde dat uw vader enig kind was en uw moeder slechts één broer had (zie vertaling interview Noorwegen p. 2/18 en 3/18). Van deze ooms en tantes wonen sommigen zelfs in Logar, zo gaf u nu aan (CGVS p. 5). U heeft momenteel ook nog altijd regelmatig contact met uw eigen familie, in tegenstelling tot wat u in Noorwegen beweerde (CGVS p. 7; vertaling interview Noorwegen p. 3/18). U geeft verder aan dat uw vader in het geboortedorp jullie huis, dat zijn eigendom is, is beginnen renoveren zodat er ook geen probleem is van onderdak (CGVS p. 20). Tevens verklaarde u dat uw vader vroeger als truckchauffeur werkte tussen Pakistan en Afghanistan en kan aldus worden aangenomen dat uw vader voldoende vertrouwd is met de Afghaanse normen en waarden en deze ook zal hebben doorgegeven aan zijn gezin (CGVS p. 9). U verklaart ook zelf dat hij soms terugkeerde naar Afghanistan (CGVS p. 9). Sinds zijn terugkeer zou hij niet meer werken, echter zorgen uw drie oudere broers voor het familie-inkomen door zelf als chauffeur of bijrijder van transporten te werken (CGVS p. 20). U spreekt zelf vlot Pashtu en Dari, naast Urdu, Engels, en Noors (CGVS p. 3-4). Aldus blijkt uw band met Afghanistan voldoende sterk te zijn zodat dit geen hindernis kan vormen voor een terugkeer naar het geboortedorp in Logar, waar uw ouders en een deel van uw broers en zussen weer wonen, en blijken er geen elementen die erop wijzen dat u er in een mensonwaardige situatie zal terechtkomen bij een eventuele terugkeer. Naast de toekenning van een beschermingsstatus aan Afghanen met een risicoprofiel kan een Afghaanse asielzoeker ook een subsidiaire beschermingsstatus toegekend worden wanneer de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict in het land van herkomst dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomende geval, naar het betrokken gebied louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, 2, c) van de Vreemdelingenwet. Asielzoekers uit een groot aantal gebieden in Afghanistan krijgen de subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 2 c van de Vreemdelingenwet toegekend op basis van de algemene toestand in hun regio; dit indien zij hun reële herkomst uit deze regio en hun achtergrond aannemelijk maken en voor zover blijkt dat er geen reëel intern vluchtalternatief bestaat. Bij de evaluatie van de actuele veiligheidssituatie in Afghanistan wordt het rapport UNHCR Eligibility Guidelines for assessing the international protection needs of asylum-seekers from Afghanistan van 30 augustus 2018 (beschikbaar op of refworld.org) en de EASO Country Guidance note: Afghanistan van juni 2019 (beschikbaar op RvV X - Pagina 6

7 sites/default/files/country_guidance_afghanistan_2019.pdf of in rekening genomen. Nergens in voornoemde UNHCR-richtlijnen wordt geadviseerd om voortgaande op een analyse van de algemene veiligheidssituatie aan elke Afghaan een complementaire vorm van bescherming te bieden. UNHCR benadrukt daarentegen dat elk verzoek om internationale bescherming op eigen merites dient beoordeeld te worden. Rekening houdend met het veranderlijke karakter van het conflict in Afghanistan, dienen de asielaanvragen van Afghanen elk nauwgezet onderzocht te worden, dit in het licht van enerzijds de bewijzen aangevoerd door de betrokken asielzoeker en anderzijds actuele en betrouwbare informatie over de situatie in Afghanistan. UNHCR wijst er op dat verzoekers afkomstig uit conflict-affected areas nood kunnen hebben aan bescherming omdat zij het risico lopen blootgesteld te worden aan een ernstige en individuele bedreiging van hun leven of persoon als gevolg van willekeurig geweld. UNHCR adviseert dat bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in de gebieden waar er sprake is van een actief conflict volgende objectieve elementen in ogenschouw genomen worden om te bepalen of er sprake is van veralgemeend, willekeurig geweld: (i) het aantal burgers dat het slachtoffer is van willekeurig geweld, waaronder bomaanslagen, luchtaanvallen en zelfmoordaanslagen; (ii) het aantal conflict gerelateerde incidenten; en (iii) het aantal personen dat omwille van het conflict ontheemd werd. UNHCR benadrukt dat het aantal burgerslachtoffers en het aantal veiligheidsincidenten belangrijke indicatoren zijn voor het bepalen van de intensiteit van het voortdurend conflict in Afghanistan. In voormelde EASO Guidance Note wordt, in navolging van de rechtspraak van het Hof van Justitie, benadrukt dat het bestaan van een gewapend conflict niet volstaat om de subsidiaire beschermingsstatus toe te kennen, maar dat er minstens sprake moet te zijn van willekeurig geweld. In de EASO Guidance Note wordt er op gewezen dat de schaal van het willekeurig geweld in Afghanistan verschilt van regio tot regio en dat bij de beoordeling van de veiligheidssituatie per provincie rekening moet gehouden worden met volgende elementen: (i) de aanwezigheid van actoren van geweld; (ii) de aard van de gebruikte methodes en tactieken; (iii) de frequentie van de veiligheidsincidenten; (iv) de mate waarin het geweld geografisch verspreid is binnen een provincie; (v) het aantal burgerslachtoffers; en (vi) de mate waarin burgers ingevolge het gewapend conflict de provincie ontvluchten. In de objectieve informatie waarover het Commissariaat-generaal beschikt, worden voornoemde aspecten in rekening gebracht bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in Afghanistan. Ook met andere indicatoren wordt er rekening gehouden, in de eerste plaats bij de beoordeling van de individuele nood aan bescherming, maar ook bij de beoordeling van de nood aan bescherming omwille van de veiligheidssituatie in de regio van herkomst, indien de hierboven vermelde indicatoren niet voldoende zijn om het reëel risico voor burgers te beoordelen. Zowel uit de analyse van de situatie en de UNHCR Guidelines, als uit de EASO Guidance Note komt duidelijk naar voren dat het geweldsniveau, de schaal van het willekeurig geweld, en de impact van het conflict in Afghanistan regionaal erg verschillend is. Deze sterke regionale verschillen typeren het conflict in Afghanistan. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er slechts een beperkt aantal provincies te kampen heeft met een voortdurende en open strijd tussen AGE s en de Afghaanse veiligheidsdiensten, of tussen AGE s onderling. De situatie in deze provincies worden vaak gekenmerkt door aanhoudend en wijdverspreid geweld dat veelal de vorm aanneemt van ground engagements, luchtbombardementen, IED s, etc. In deze provincies vallen veel burgerslachtoffers te betreuren, en het geweld dwingt burgers om hun woonplaats te ontvluchten. De mate van willekeurig geweld in de provincies waar zich een voortdurende open strijd afspeelt, is dermate hoog dat er slechts minimale individuele elementen vereist zijn om aan te tonen dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar de betrokken provincie aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon in de zin van artikel 48/4, 2, c) van de vreemdelingenwet. In andere Afghaanse provincies vinden weliswaar met enige regelmaat incidenten plaats, maar kan er geen gewag gemaakt worden van een situatie van open combat of hevige en voortdurende of onderbroken gevechten. De omvang en de intensiteit van het geweld zijn er beduidend lager dan in de provincies waar openlijk gevochten wordt. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er wat deze provincies betreft niet kan gesteld worden dat de mate van willekeurig geweld dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat elke burger die terugkeert naar het betrokken gebied aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon. De subsidiaire beschermingsstatus kan niettemin worden verleend indien een verzoeker aannemelijk maakt dat er in zijn hoofde persoonlijke omstandigheden bestaan die het reëel risico om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld verhogen (HvJ, 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, nr. C-465/07, 28). Tot slot zijn er nog een beperkt aantal provincies waar het niveau van willekeurig geweld dermate laag is dat in het algemeen kan gesteld worden dat er geen reëel risico bestaat voor burgers om persoonlijk getroffen te worden door het willekeurig geweld dat plaatsvindt in de provincie. RvV X - Pagina 7

8 Inzake de veiligheidssituatie wordt voorts vastgesteld dat de situatie in de steden, vooral in de provinciehoofdplaatsen, sterk verschilt van deze op het platteland. De meerderheid van de steden staan immers onder controle van de Afghaanse overheid, die de infiltratie van insurgents in de steden tracht te voorkomen door in te zetten op een verhoogde aanwezigheid van militaire en politionele diensten. In het algemeen worden Afghaanse steden dan ook relatief veiliger geacht dan rurale gebieden. Dat is ook de reden waarom vooral stedelijke gebieden een toevluchtsoord vormen voor burgers die het geweld in de rurale gebieden wensen te ontvluchten. Het gros van het geweld dat in de grootsteden plaatsvindt kan toegeschreven worden aan AGE s die in deze stedelijke gebieden actief zijn, en die met hun acties voornamelijk leden van de Afghaanse veiligheidsdiensten, overheidsmedewerkers, en buitenlandse (diplomatieke) aanwezigheid viseren. Het geweld dat in de grootsteden er plaatsvindt is dan ook doorgaans doelgericht van aard en neemt er in hoofdzaak de vorm aan van aanvallen op high profile doelwitten, doelgerichte moorden en ontvoeringen. Met high profile doelwitten worden overheidsgebouwen, overheidsmedewerkers, gebouwen en leden van de Afghaanse veiligheidsdiensten, alsook plaatsen met een internationale diplomatieke, militaire, humanitaire, supranationale of andere aanwezigheid bedoeld. Omwille de aard van de doelwitten die geviseerd worden, is het gros van de aanslagen die in de steden plaatsvindt op bepaalde plaatsen in een stad geconcentreerd. Hoewel veel van deze doelgerichte aanslagen gebeuren zonder rekening te houden met mogelijk collateral damage onder burgers, is het duidelijk dat gewone Afghaanse burgers niet het voornaamste doelwit zijn van de opstandelingen. Om het geheel van bovenstaande redenen dient niet alleen rekening te worden gehouden met de actuele situatie in uw land van herkomst, maar ook met de veiligheidssituatie in het gebied van waar u afkomstig bent. Gezien uw verklaringen met betrekking tot uw herkomst uit Afghanistan, dient in casu de veiligheidssituatie in de provincie Logar te worden beoordeeld. Uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie (zie EASO Country of Origin Information Report : Afghanistan Security Situation december 2017 (pag en , beschikbaar op of Country of Origin Information Report : Afghanistan Security Situation- Update mei 2018 (pag en , beschikbaar op of en het EASO Country of Origin Information Report : Afghanistan Security Situation juni 2019, (pag en , beschikbaar op PLib/Afghanistan_security _situation_2019.pdf), blijkt dat het grootste aandeel van het geweld en de kern van het conflict in Afghanistan te situeren is in het Zuiden, Zuidoosten en het Oosten. De provincie Logar behoort tot de centrale regio van Afghanistan en wordt in de Easo Guidance Note bestempeld als een provincie waar willekeurig geweld niet op grote schaal plaatsvindt en er dus een hoger niveau van persoonlijke omstandigheden vereist is om aan te tonen dat men bij terugkeer naar de provincie een reëel risico op ernstige schade zou lopen. Uit de beschikbare informatie blijkt dat de provincie Logar ruw geschat inwoners heeft en dat er in 2018 in de gehele provincie 143 burgerslachtoffers vielen. Tijdens de rapporteringsperiode vonden 151 incidenten gerelateerd aan de opstandelingen plaats. Aldus dient besloten te worden dat de provincie Logar in zijn geheel relatief laag scoort wat betreft het aantal veiligheidsincidenten in verhouding met het aantal burgers. Uit de beschikbare informatie blijkt dat de Taliban en andere gewapende groeperingen actief zijn in de provincie. Het merendeel van de gewelddaden die in Logar plaatsvinden zijn voornamelijk doelgericht van aard en het geweld neemt er voornamelijk de vorm aan van gewapende confrontaties tussen opstandelingen en Afghaanse veiligheidsdiensten, targeted killings en complexe aanvallen. Hoewel het geweld in de provincie hoofdzakelijk doelgericht van aard is, zorgt de aard van het gebruikte geweld er voor dat ook burgers zonder specifiek profiel gedood of verwond worden. Intern ontheemden in de provincie zoeken hun toevlucht voornamelijk binnen de provincie of in aangrenzende provincies. De Commissaris-generaal beschikt over een zekere appreciatiemarge en is gezien hogervermelde vaststellingen en na grondige analyse van de beschikbare informatie tot de conclusie gekomen dat er voor burgers in de provincie Logar actueel geen reëel risico bestaat om het slachtoffer te worden van een ernstige bedreiging van hun leven of hun persoon als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict. U bracht geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt. Volledigheidshalve merkt het CGVS op dat de door u voorgelegde documenten bovenstaande vaststellingen niet in positieve zin kunnen wijzigen. De vluchtelingenkaarten (PoR kaart) van uzelf, uw vader en uw moeder bevestigen uw nationaliteit en verblijf in Pakistan. En tonen zoals supra aangehaald uw misleidende verklaringen aan omtrent uw terugkeer naar Afghanistan samen met uw familie. De taskara van uw vader bewijst enkel zijn Afghaanse nationaliteit, wat hier niet betwist wordt. Het attest van uw psycholoog verwijst naar uw mentale toestand en heeft geen bewijskracht omtrent uw asielmotieven. Na analyse van het persoonlijk onderhoud dient te worden vastgesteld dat uw verklaringen op tal van aspecten gedetailleerd zijn en bovendien plausibel gesitueerd zijn in tijd en RvV X - Pagina 8

9 ruimte. Er dient dan ook te worden aangenomen dat u in staat bent om op een autonome en functionele wijze uw asielrelaas te verdedigen. Dit attest geeft geen elementen aan die wat dit betreft tot een andere beoordeling zouden leiden. Er is dan ook geen enkele indicatie dat u moeilijkheden zou hebben op cognitief niveau of dat deze een verklaring zouden bieden voor de boven aangehaalde argumenten. Dit attest vermag dan ook geenszins uw geloofwaardigheid te herstellen. Ten tweede mag verwezen worden naar de algemeenheid van dit niet-gedateerde attest, dat geen enkele uitspraak doet over een eventuele diagnose of pathologie, noch over de begindatum of frequentie van de behandeling. C. Conclusie Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet. 2. Over de gegrondheid van het beroep 2.1. Verzoekschrift Middelen In een eerste middel beroept verzoeker zich op de schending van artikel 1, A van het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 en goedgekeurd bij wet van 26 juni 1953 (hierna: Vluchtelingenverdrag), van artikel 48/3 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: Vreemdelingenwet) en van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955 (hierna: EVRM) juncto artikel 48/4, 2, b) van de Vreemdelingenwet. In wat zich aandient als een tweede middel voert verzoeker de schending aan van artikel 3 van het EVRM juncto artikel 48/4, 2, b) van de Vreemdelingenwet. Verzoeker vraagt in hoofdorde om hem als vluchteling te erkennen, minstens hem de subsidiaire beschermingsstatus te verlenen en in ondergeschikte orde om de bestreden beslissing te vernietigen en terug te sturen naar het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen voor verder onderzoek Beoordeling Bevoegdheid De Raad wijst erop dat hij inzake beslissingen van de commissaris-generaal over volheid van rechtsmacht beschikt. Dit wil zeggen dat het geschil met alle feitelijke en juridische vragen in zijn geheel aanhangig wordt gemaakt bij de Raad, die een onderzoek voert op basis van het rechtsplegingdossier. Als administratieve rechter doet hij in laatste aanleg uitspraak over de grond van het geschil (wetsontwerp tot hervorming van de Raad van State en tot oprichting van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Parl. St. Kamer , nr. 2479/001, 95, 96 en 133). Door de devolutieve kracht van het beroep is de Raad niet noodzakelijk gebonden door de motieven waarop de bestreden beslissing is gesteund en de kritiek van de verzoekende partij daarop Vluchtelingenstatus Verzoeker voert aan in Pakistan te zijn geboren en te hebben verbleven tot hij samen met zijn familie in 2015 terugkeerde naar het dorp Do Banday, district Khoshi van de provincie Logar. Verzoeker stelt daar problemen te hebben gehad met de taliban die hem gedwongen poogde te rekruteren. In de bestreden beslissing wordt verzoeker de vluchtelingenstatus geweigerd omdat (i) de vaststelling dat verzoeker leugenachtige verklaringen aflegde over zijn leeftijd, zijn algemene geloofwaardigheid ondermijnt; (ii) geen geloof kan worden gehecht aan zijn vrees in en terugkeer naar Afghanistan vermits (1) het ongeloofwaardig is dat verzoeker niets afwist van de wreedheden van de taliban op het ogenblik van zijn terugkeer naar Afghanistan, (2) het niet aannemelijk is dat de taliban verzoekers familie pas na vier maanden een bezoek zou brengen zo zij daadwerkelijk personen moesten rekruteren, ook uit hun gedrag na het bezoek geen haast blijkt en zij moeten hebben geweten dat verzoeker gemakkelijk kon RvV X - Pagina 9

10 vluchten wanneer ze niet meer langskwamen, (3) uit de beschikbare informatie blijkt dat het loutere feit dat verzoeker een Afghaanse jongeman is op zich niet voldoende is om te besluiten dat hij tot de groep van jongens en mannen behoort die het risico lopen gerekruteerd te worden door AGE s of door de ALP en hij er niet in slaagt om zijn vrees in concreto aan te tonen, (4) de vaststelling dat verzoekers familie zonder al te veel problemen in het dorp verblijft verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen en (5) het feit dat verzoeker in Noorwegen een andere versie van deze feiten aanhaalde, verder de geloofwaardigheid van zijn vluchtrelaas ondermijnt; (iii) verzoeker zijn beweerde terugkeer naar het Afghaanse dorp Do Banday, district Khoshi van de provincie Logar niet aannemelijk maakt aangezien (1) UNHCR op basis van de door verzoeker voorgelegde vluchtelingenkaarten aangeeft dat zowel zijn vader, zijn moeder als enkele van zijn jongere broers en zussen met UNHCR gerepatrieerd werden naar Afghanistan in oktober 2016, dat niet blijkt dat verzoeker samen met hen gerepatrieerd zou zijn en de terugkeer van verzoekers familie geregistreerd is in 2016 terwijl hij steeds beweerde dat zij al terugkeerden in 2015 hetgeen erop wijst dat hij niet de waarheid heeft verteld omtrent hun terugkeer en hetgeen ook blijkt uit de door verzoeker voorgelegde Proof of Registration (PoR)-kaarten, (2) verzoeker reeds op 12 december 2015 een verzoek om internationale bescherming indiende in Noorwegen en dus voor de repatriëring van zijn familie naar Afghanistan, hetgeen erop duidt dat hij niet mee terugkeerde naar Afghanistan met zijn familie, (3) verzoekers kennis over hun terugkeer naar Afghanistan erg beperkt is en (4) verzoeker een gebrekkige kennis vertoont van dagdagelijkse zaken over zijn beweerde verblijfplaats in Afghanistan; (iv) aangaande verzoekers voorgehouden verwestersing moet worden opgemerkt dat hij niet in concreto aantoont dat zijn verblijf in Europa van hem een dusdanig verwesterd man heeft gemaakt dat hij zijn leven in Afghanistan niet zou kunnen opnemen, zoals wordt toegelicht; (v) zo verzoekers advocaat aangeeft dat hij op zeer jonge leeftijd naar Europa is gekomen, moet worden opgemerkt dat uit leeftijdsonderzoek blijkt dat hij als jongvolwassene en niet als kind is vertrokken en hij tot op heden slechts vier jaar in Europa verblijft, zodat hij bijgevolg niet aantoont dat hij door zijn verblijf in Europa dermate ingrijpend veranderde en dat er in zijn hoofde fundamentele mensenrechten zouden worden geschonden zodat er een gegronde vrees voor vervolging bestaat in zijn hoofde en (vi) de door verzoeker voorgelegde documenten niet van die aard zijn dat ze de appreciatie van zijn verzoek om internationale bescherming in positieve zin kunnen ombuigen, zoals wordt toegelicht Na lezing van het administratief dossier besluit de Raad in navolging van de commissarisgeneraal voor de vluchtelingen en de staatlozen dat verzoeker geen geloofwaardige elementen aanbrengt waaruit kan blijken dat hij zijn land van herkomst is ontvlucht of dat hij er niet zou kunnen terugkeren omwille van een gegronde vrees voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin De Raad benadrukt dat een verzoeker om internationale bescherming de verplichting heeft om zijn volle medewerking te verlenen bij het verschaffen van informatie over zijn verzoek om internationale bescherming en het is aan hem om de nodige feiten en alle relevante elementen aan te brengen aan de asielinstanties zodat deze kunnen beslissen over de verzoeken om internationale bescherming. De medewerkingsplicht vereist dus van verzoeker dat hij zo gedetailleerd en correct mogelijke informatie geeft over alle facetten van zijn identiteit, leefwereld en vluchtrelaas. De Raad stelt echter vast dat verzoeker heeft getracht de Belgische autoriteiten intentioneel te misleiden en vervolgens, na confrontatie met een negatieve beslissing, volledig afwijkende verklaringen aflegt aangaande zijn verblijfplaatsen voor zijn komst naar België en zijn vluchtrelaas. Zo verklaart verzoeker in het verzoekschrift dat hij naar Europa is gevlucht omdat hij het leven in Pakistan te zwaar vond en dat zijn ouders, broer en zussen na zijn vertrek naar Europa (meer bepaald in 2016) zijn teruggekeerd naar de Afghaanse provincie Logar. Verzoeker geeft daarbij aan dat hij niet naar Afghanistan kon gaan omdat dit een totaal onbekend land was voor hem en omdat hij vreesde terug te keren naar een land waar 40 jaar oorlog gaande is. In zoverre verzoeker in dit verband aanvoert dat hij met psychologische problemen kampt en dit de reden is dat hij verkeerde adviezen van derden heeft gevolgd, dient te worden benadrukt dat uit het door verzoekers voorgelegde psychologisch attest niet kan blijken dat hij niet in staat zou zijn om volwaardige, coherente en geloofwaardige verklaringen af te leggen, dan wel dat hij niet in staat zou zijn om op een autonome en functionele wijze zijn vluchtrelaas te verdedigen. Bovendien kan uit dit niet gedateerde attest geen diagnose of pathologie blijken, noch een begindatum of frequentie van verzoekers behandeling. De argumentatie in het verzoekschrift kan bijgevolg niet overtuigen als verschoning of verklaring voor zijn leugenachtige verklaringen. RvV X - Pagina 10