Een klassieke benadering bij toezichthoudersaansprakelijkheid?

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Een klassieke benadering bij toezichthoudersaansprakelijkheid?"

Transcriptie

1 Een klassieke benadering bij toezichthoudersaansprakelijkheid? Graag! mr. D. van Tilborg 1. Inleiding Wantrouw elke drijfveer tot schrijven, behalve de vreugde van het formuleren. Dit citaat van Godfried Bomans doet mij in meerdere opzichten aan Bruno denken. Indien een student of sollicitant bij Bruno aangeeft dat het hem of haar leuk lijkt om een wetenschappelijke verhandeling te schrijven, geeft Bruno althans voor zover ik de afgelopen jaren heb kunnen waarnemen aan dat dit in eerste instantie weinig met leuk (zijn) te maken heeft, maar vooral met hard werken. Hard werken is Bruno bepaald niet vreemd. Dit moge onder meer blijken uit zijn indrukwekkende hoeveelheid wetenschappelijke publicaties en de eveneens indrukwekkende gemiddelde omvang van die publicaties. Het komt mij voor dat het harde werk, toch in ieder geval (ook) voldoening moet geven om de niet aflatende stroom van bijdragen aan de wetenschap te kunnen verklaren. Deze voldoening lijkt mij in het besef mij daarmee te begeven op het verraderlijke pad dat psychologie-van-de-koude-grond heet bij Bruno mede te zijn gelegen in de door Bomans genoemde vreugde van het formuleren. De geschriften van Bruno getuigen in mijn optiek altijd van treffende, in onberispelijk Nederlands gestelde, formuleringen. In mijn waarneming beleeft Bruno bovendien (bovengemiddeld) veel plezier aan het vinden van de juiste (mooie) formulering, al is het uiteindelijk alleen Bruno die zijn gemoedstoestand bij het schrijven daadwerkelijk kan duiden. Wat ik in ieder geval vanuit eigen waarneming (wel) kan verklaren, is dat Bruno bij de opleiding van advocaten bovengemiddelde aandacht besteed(t)(de) aan de wijze van formuleren en ik vermoed dat de (jonge) juristen bij de Raad van State hetzelfde (gelukkige) lot ten deel zal vallen. Van hard werken en goed formuleren, is het een kleine stap naar de inhoud. Bruno heeft zich in zijn werk veelvuldig beziggehouden met overheidsaansprakelijkheid. Een onderdeel daarvan wordt gevormd door de toezichthoudersaansprakelijkheid. Regelmatig wordt de burgerlijke rechter geroepen om de vraag te beantwoorden of een toezichthouder 1 1 In deze bijdrage komt aan het begrip toezichthouder niet de (beperkte) betekenis toe als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb, maar wordt daarmee in algemene zin gedoeld op een (rechts)persoon aan wiens bestuursorganen bevoegdheden (kunnen) zijn toegekend ter zake het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens wettelijke voorschriften en/of het nemen van maatregelen (al dan niet in de vorm van het opleggen van een bestuurlijke sanctie) indien het bepaalde bij of krachtens wettelijke voorschriften niet wordt nageleefd. 223

2 kort gezegd falend toezicht kan worden verweten. 2 Bruno heeft de laatste jaren regelmatig geschreven over de (mogelijke) aansprakelijkheid van toezichthouders voor (beweerd) falend toezicht. 3 In die publicaties is door hem meer dan eens aandacht gevraagd voor de gevolgen van het feit dat er aan een bestuursorgaan met betrekking tot bepaalde bevoegdheden beleids- en/of beoordelingsvrijheid toekomt voor de toetsingsintensiteit van de civiele rechter met betrekking tot het aan de orde zijnde handelen en/of nalaten van de toezichthouder. 4 Over de door de burgerlijke rechter aan te leggen toetsingsmaatstaf (de betekenis van de beleids- en beoordelingsvrijheid daaronder begrepen) bij het beoordelen van het handelen van de toezichthouder, is in het eerste decennium van deze eeuw veel geschreven. 5 In de kern genomen, waren er auteurs die pleitten voor een vrij indringende toetsing van het handelen van de toezichthouders waarbij de rol van de beleids- en beoordelingsvrijheid van de toezichthouder beperkt zou moeten zijn. Aan de andere kant van het spectrum stonden schrijvers die een meer klassieke benadering 6 voorstonden, waarbij de burgerlijke rechter, gelet op de aan de toezichthouder toekomende beleids- en beoordelingsvrijheid, een meer terughoudende toetsing zou moeten betrachten. Algemeen wordt aangenomen dat de Hoge Raad met het zogenoemde Vie d Or-arrest belangrijke richting heeft gegeven aan de wijze van beoordeling door de burgerlijke rechter van het handelen van een toezichthouder. 7 In 2013 stellen Van Ettekoven e.a. dat er sedert dat arrest geen baanbrekende jurisprudentie meer op dit vlak is verschenen, zodat het Vie d Or-arrest nog steeds richtinggevend is. 8 2 Zie voor enige recente voorbeelden uit de (lagere) rechtspraak: Rb. Amsterdam 16 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2292, PJ 2014/110, m.nt. E. Lutjens (AFM en DNB worden aangesproken door onder andere de Stichting gedupeerden Easy Life, stellende dat AFM en DNB in de omstandigheden van het betreffende geval meer en zwaardere maatregelen hadden moeten treffen tegen (enige) (rechts)personen uit het Easy Life concern), Rb. Amsterdam 15 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:500 (de gemeente Amstelveen wordt aangesproken door een bloemist die stelt dat de gemeente onvoldoende handhavend heeft opgetreden tegen de verkoop door een concurrent van bloemen in strijd met (de regels gesteld bij het bestemmingsplan) en Hof Amsterdam 26 maart 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5509, JOR 2013/173, m.nt. B.P.M. van Ravels (AFM wordt aangesproken in verband met het faillissement van DSB en wordt onder andere verweten ten onrechte niet te hebben opgetreden tegen overtredingen door DSB van de Wft met betrekking tot zogenoemde achtergestelde deposito s). 3 Bij aansprakelijkheid wegens falend toezicht kunnen in essentie twee categorieën worden onderscheiden: aansprakelijkheid wegens door de bestuursrechter vernietigde besluiten van toezichthouders en aansprakelijkheid wegen het niet of niet op een bepaalde wijze gebruiken van aan de toezichthouder toekomende bevoegdheden om bepaalde schade te voorkomen. In deze bijdrage staat uitsluitend deze laatste categorie centraal. 4 Zie bijvoorbeeld: Hof s-gravenhage 22 maart 2011, JOR 2011/316, m.nt. B.P.M. Van Ravels, Rb. Amsterdam 13 april 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ0921, JOR 2011/225, m.nt. B.P.M. Van Ravels, Hof Amsterdam 26 maart 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5509, JOR 2013/173, m.nt. B.P.M. Van Ravels. 5 Zie voor een kort overzicht van de verschillende opvattingen in de literatuur tot oktober 2006: B.P.M. Van Ravels, Schadevergoeding, NTB 2007/1 en A.R. Neerhof, Over onrechtmatigheid van toezichts- of handhavingsfalen, mensenrechten en aansprakelijkheid, O&A 2007/106 (voetnoot 1). 6 Deze term ontleen ik aan B.P.M. Van Ravels, Schadevergoeding, NTB 2007/7. 7 HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2077, onder andere gepubliceerd in Ondernemingsrecht 2006/200, m.nt. B.P.M. Van Ravels en NJ 2008/527, m.nt. C.C. Van Dam. 8 B.J. van Ettekoven, J.E.M. Polak, B.P.M. van Ravels, A.A. van Rossum, B.J. Schueler, M.K.G. Tjepkema, C. Waling & R.J.G.M. Widdershoven, Overheid en Aansprakelijkheid, Overheidsaansprakelijkheid anno 2013: de stand van de rechtsontwikkeling, O&A 2013/

3 mr. D. van Tilborg Indien naar de literatuur en de lagere rechtspraak sinds Vie d Or wordt gekeken, valt op dat kennelijk verschillende lezingen van dit richtinggevende arrest mogelijk zijn. Door de Hoge Raad is in 2010 het zogenoemde Rasmal-arrest 9 gewezen dat nader licht werpt op (de betekenis die moet worden toegekend aan) het Vie d Or-arrest. Bovendien is niet zonder belang dat de afgelopen jaren veel is nagedacht over de (gewenste) ontwikkeling van het (overheids)aansprakelijkheidsrecht, mede tegen de achtergrond van globalisering en crises. 10 Verder mag het zo zijn dat er op het gebied van de aansprakelijkheid van toezichthouders de afgelopen jaren geen baanbrekende jurisprudentie is verschenen; op vele andere gebieden van het overheidsaansprakelijkheidsrecht zijn door de Hoge Raad wel arresten gewezen met betrekking tot de te betrachten zorgvuldigheid van de overheid bij de uitvoering van publieke taken. 11 Tot slot is in de literatuur naar aanleiding van de ingevoerde wettelijke beperking van de aansprakelijkheid van de AFM en DNB 12 debat gevoerd over de wenselijkheid van een dergelijke immuniteit van toezichthouders, mede in relatie tot de in de rechtspraak ontwikkelde toetsingsmaatstaf voor de beoordeling van het handelen van toezichthouders. 13 Mede tegen de in de vorige alinea geschetste achtergrond, wil ik in deze bijdrage ingaan op de door de burgerlijke rechter aan te leggen toetsingsmaatstaf bij het beantwoorden van de vraag of het handelen (of nalaten) van de toezichthouder onrechtmatig is geweest. Ik concludeer dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een toetsingsmaatstaf moet worden aangelegd die past bij in de woorden van Van Ravels een klassieke benadering, waarin belangrijke betekenis wordt gehecht aan de verdeling van bevoegdheden over de verschillende staatsmachten binnen ons staatsbestel enerzijds, en waarbij (zoveel) mogelijk wordt aangesloten bij de wijze waarop door de bestuursrechter appellabele besluiten van de betreffende toezichthouders (met betrekking tot dezelfde aan de orde zijnde bevoegdheid) worden getoetst anderzijds. Van belang is om een terminologische kwestie voorop te stellen. In zaken die gaan over wat doorgaans falend toezicht wordt genoemd, gaat het meestal om het aan het adres van de toezichthouder gemaakte verwijt dat ten onrechte is nagelaten om (tijdig) (bepaalde) maatregelen te nemen. 9 HR 17 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7678, onder andere gepubliceerd in JOR 2010/312, m.nt. B.P.M. van Ravels, NJ 2011/88, m.nt. P. van Schilfgaarde. 10 Bijvoorbeeld door J. Spier, die zowel in zijn conclusies (bijvoorbeeld zijn conclusies voor: HR 9 juli 2010 (Enschede), ECLI:NL:PHR:2010:BL3262 en HR 10 december 2010 (Wilnis), ECLI:NL:PHR:2010:BN6236) als in zijn wetenschappelijke werk (bijvoorbeeld: J. Spier, Gedachten over een vastgelopen stelsel, AV&S 2014/6) uitvoerig aandacht vraagt voor de risico s verbonden aan een uitdijende overheidsaansprakelijkheid. Een ander voorbeeld betreft: T. Hartlief, Privaatrecht in nood. Preadvies voor de Nederlandse Juristen-Vereniging, in: Crises, rampen en recht, Deventer: Kluwer 2014, p. 65 e.v. 11 Onder andere over de mogelijke aansprakelijkheid van de Staat in verband met gebeurtenissen kort na de val van de enclave Srebrenica op 11 juli 1995 (HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9228, RvdW 2013/1036 (Staat/Mustafic c.s.), HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9225, NJB 2013/1974, RvdW 2013/1037 (Staat/Nuhanovic), de overheid als bezitter van een opstal (HR 30 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7487, JB 2013/21, m.nt. R.J.B. Schutgens, NJ 2012/689), overschrijding van de wettelijke beslistermijn (HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7579, JB 2013/43, m.nt. R.J.N. Schlössels, NJ 2013/47 en HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7040, JOR 2010/372, m.nt. B.P.M. Van Ravels, AB 2012/382, m.nt. S.M. Peek) en informatieverstrekking (HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1212, JB 2014/148, m.nt. S.A.L. van de Sande, NJB 2014/1097 en HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9920, JB 2012/176, m.nt. D.G.J. Sanderink & L.J.M. Timmermans, NJ 2012/688, m.nt. M.R. Mok (LVLN/Chipshol)). 12 Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM en bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen, Stb. 2012, Zie daarover in samenvattende zin en met veel verwijzingen: T. Hartlief, Privaatrecht in nood, Preadvies voor de Nederlandse Juristen-Vereniging, in: Crises, rampen en recht, Deventer: Kluwer 2014, p

4 Achter het in de vorige alinea geschetste verwijt kunnen meerdere van elkaar te onderscheiden vragen schuil gaan. 14 Gedacht kan in ieder geval in voorkomend geval worden aan de volgende vragen: (i) Heeft de toezichthouder, mede gelet op het al dan niet bestaan van aanwijzingen dat er van bepaalde overtredingen sprake zou kunnen zijn, ten onrechte geen of slechts op een bepaalde wijze onderzoek gedaan naar de naleving van de aan de orde zijnde wettelijke voorschriften? 15 (ii) Had in voorkomend geval het onderzoek de toezichthouder tot de conclusie moeten brengen dat er sprake is van de overtreding van een wettelijk voorschrift met het toezicht waarop de betreffende toezichthouder is belast? (iii) Komt de toezichthouder in het geval waarin er sprake is van een (gebleken) overtreding de bevoegdheid toe om een of bepaalde maatregel(en) te treffen en heeft de toezichthouder in voorkomend geval op een juiste wijze van die bevoegdheid gebruik gemaakt? 16 (iv) Op welke wijze had de toezichthouder een eventueel opgelegde maatregel moeten effectueren? Wat mij betreft maakt het feit dat falend toezicht een algemene term is, dat voorzichtigheid op zijn plaats is om te kunnen spreken van een algemene toetsingsmaatstaf voor het beoordelen van het handelen van een toezichthouder. Om zinnige uitspraken over de te hanteren toetsingsmaatstaf te kunnen doen, zouden in mijn optiek in ieder geval de hiervoor vier geformuleerde vragen moeten worden uirgediept en beantwoord worden. Dit zou het bestek van deze bijdrage ver te buiten gaan. In het navolgende beperk ik mij dan ook tot de wijze van beantwoording door de burgerlijke rechter van de vraag of in een bepaald geval de toezichthouder onrechtmatig heeft gehandeld door op een bepaalde wijze (het niet aanwenden daaronder begrepen) gebruik te maken van de aan deze toezichthouder toekomende bevoegdheid om maatregelen 17 te nemen jegens degene die (gebleken) handelt in strijd met een bepaald wettelijk voorschrift. De bijdrage is als volgt opgebouwd. Eerst wordt kort ingegaan op de begrippen beleidsen beoordelingsvrijheid en de wijze waarop dit doorwerkt in de bestuursrechtelijke beoordeling van (appellabele) besluiten. Vervolgens zullen kort het Vie d Or- en het Rasmalarrest worden beschreven. Daarna zal worden ingegaan op de wijze waarop de beide arresten in de literatuur worden geduid, en de wijze waarop daaraan al dan niet impliciet toepassing wordt gegeven in de lagere rechtspraak. Vervolgens zal ik een poging wagen om (nader) te duiden welke toetsingsmaatstaf nu precies uit voornoemde arresten van de Hoge Raad voortvloeit. Tot slot zal ik kort trachten die toetsingsmaatstaf te plaatsen 14 Zie daarover bijvoorbeeld de noot van Van Ravels onder Hof Amsterdam 26 maart 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5509, JOR 2013/ In voorkomend geval kan bijvoorbeeld gedacht worden aan voor zover van toepassing de uitoefening van een of meerdere bevoegdheden als bedoeld in Titel 5.2 van de Awb ( toezicht op de naleving ). 16 In het verlengde daarvan zou (bij het ontbreken van een bevoegdheid) nog de vraag gesteld kunnen worden of het onrechtmatig is dat de toezichthouder (bijvoorbeeld) een andere toezichthouder informeert over de aan de orde zijnde overtredingen (zie bijvoorbeeld: Hof Amsterdam 29 juli 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3005). 17 Het door mij gehanteerde begrip maatregelen omvat in ieder geval die bevoegdheden op grond waarvan de toezichthouder de mogelijkheid heeft om een bestuurlijke sanctie op te leggen als bedoeld in artikel 5:2 Awb. 226

5 mr. D. van Tilborg tegen de achtergrond van een aantal deels hiervoor kort geduide ontwikkelingen met betrekking tot het overheidsaansprakelijkheidsrecht. 2. Beleids- en beoordelingsvrijheid in het bestuursrecht Bestuursrechtelijke wetten voorzien doorgaans in de toedeling van bevoegdheden aan bestuursorganen, op grond waarvan bestuursorganen eenzijdig bepaalde rechtsgevolgen tot stand kunnen brengen. 18 Het is, met andere woorden, het bestuursorgaan dat in voorkomend geval de vraag moet beantwoorden of en, eveneens in voorkomend geval, hoe van de betreffende bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. In de rechtswetenschappelijke literatuur wordt voor zover te dezen relevant doorgaans een onderscheid gemaakt tussen beoordelingsruimte enerzijds en beleidsvrijheid (of beleidsruimte) anderzijds. 19 Beoordelingsruimte heeft betrekking op de vraag of een bepaalde bevoegdheid in het concrete geval toepassing kan vinden: het is aan het oordeel van het bestuursorgaan overgelaten om te bepalen of aan de wettelijke bevoegdheidscriteria is voldaan. 20 Beleidsvrijheid heeft betrekking op de vraag of en in voorkomend geval hoe een bepaalde bevoegdheid in het concrete geval wordt toegepast 21 en betekent dat het bestuursorgaan (op basis van een belangenafweging) kan besluiten de bevoegdheid niet aan te wenden, ook indien aan de voorwaarden voor de aanwending daarvan is voldaan. 22 De consequentie van de aanwezigheid van beoordelings- en/of beleidsvrijheid, is dat de bestuursrechter de door het bestuursorgaan in dat kader gemaakte keuzes marginaal of terughoudend dient te toetsen. 23 Dit betekent (uiteraard) niet dat het bestuursorgaan ter zake rechtsvrij kan handelen en evenmin dat de wijze van toetsing door de bestuursrechter steeds even terughoudend is. De vrijheid van het bestuursorgaan vindt haar begrenzing in de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. 24 De rechter toetst direct ( vol ) of de uitoefening van de betreffende bestuursbevoegdheid daarbinnen blijft. De rechter zal onder andere treden in de vraag of een bevoegdheid wel is aangewend voor 18 R.J.N. Schlössels, S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat (onderwijseditie), Deventer: Kluwer 2010, p W. Konijnenbelt & R.M. Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, Amsterdam: Reed Business 2011, p , R.J.N. Schlössels & S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat (onderwijseditie), Deventer: Kluwer 2010, p , L.J.A. Damen, Bestuursrecht 1, Den Haag: Boom 2013, p. 328 e.v. 20 W. Konijnenbelt & R.M. Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, Amsterdam: Reed Business 2011, p. 142, en L.J.A. Damen, Bestuursrecht 1, Den Haag: Boom 2013, p R.J.N. Schlössels & S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat (onderwijseditie), Deventer: Kluwer 2010, p. 160 en W. Konijnenbelt & R.M. Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, Amsterdam: Reed Business 2011, p W. Konijnenbelt & R.M. Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, 15e dr., Amsterdam: Reed Business 2011, p. 141, R.J.N. Schlössels & S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat (onderwijseditie), Deventer: Kluwer 2010, p ABRvS 1 februari 2012, ECLI:NL:CBB:2011:BU4787, AB 2012/246, m.nt. L.J.A. Damen & R.J.N. Schlössels, S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat (onderwijseditie), Deventer: Kluwer 2010, p. 164, L.J.A. Damen, Bestuursrecht 1, Den Haag: Boom 2013, p. 331 en W. Konijnenbelt & R.M. Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, Amsterdam: Reed Business 2011, p , R.J.N. Schlössels & S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat (onderwijseditie), Deventer: Kluwer 2010, p. 170, L.J.A. Damen, Bestuursrecht 1, Den Haag: Boom 2013, p ABRvS 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:

6 het doel waartoe ze is gegeven. 25 In een aantal gevallen is de beleidsvrijheid van het bestuursorgaan bovendien in belangrijke mate begrensd door de rechtspraak. Gewezen kan in dat verband bijvoorbeeld worden op de rechtspraak ter zake de beginselplicht tot handhaving op grond waarvan een bestuursorgaan slechts van handhavend optreden af mag zien als legalisering binnen afzienbare termijn te verwachten is of bij aperte onevenredigheid tussen het algemeen belang dat is gediend met handhaven en de met gedogen gediende belangen. 26 Tot slot dient niet uit het oog verloren te worden, dat de mate waarin aan een bestuursorgaan beoordelings- of beleidsvrijheid is gelaten per norm verschilt, zodat ook de mate van indringendheid van de rechterlijke toetsing van norm tot norm kan verschillen Vie d Or en Rasmal: een beschrijving De Hoge Raad heeft in het afgelopen decennium twee arresten gewezen waarin de door de burgerlijke rechter aan te leggen toetsingsmaatstaf bij de beantwoording van de vraag of een toezichthouder onrechtmatig handelt indien kort gezegd is afgezien van (een bepaald gebruik van) bepaalde aan de toezichthouder toekomende bevoegdheden centraal stond. Ten eerste het arrest met betrekking tot de gefailleerde levensverzekeringsmaatschappij Vie d Or. 28 De gedupeerden hebben in verband met de als gevolg van de deconfiture geleden schade onder andere de Verzekeringskamer (thans: DNB ) aangesproken. De Verzekeringskamer werd onder andere verweten niet tijdig een zogenoemde stille bewindvoerder te hebben benoemd. Uit het arrest laat zich ten eerste afleiden dat om te bepalen of een toezichthouder onrechtmatig handelt bij de uitoefening van de hem toekomende bevoegdheden, het aankomt op het antwoord op de vraag of het uitgeoefende toezicht voldoet aan de eisen die aan een behoorlijk en zorgvuldig toezicht moeten worden gesteld. Daarbij komt het aan op alle omstandigheden van het geval. 29 De Hoge Raad heeft voorts een aantal gezichtspunten geformuleerd die van belang is voor de beantwoording van de vraag of het uitgeoefende toezicht voldoet aan de eisen die aan een behoorlijk en zorgvuldig toezicht moeten worden gesteld. Een van de gezichtspunten betreft de vaststelling dat aan de Verzekeringskamer bij de uitoefening van haar toezicht en het al of niet gebruiken van de haar in dat verband toekomende wettelijke bevoegdheden een aanzienlijke beleids- en beoordelingsvrijheid toekomt. Dit brengt volgens de Hoge Raad een terughoudende toetsing door de rechter mee. 25 M. Schreuder-Vlasblom, Rechtsbescherming en bestuurlijke voorprocedure, Deventer: Kluwer 2013, p M. Schreuder-Vlasblom, Rechtsbescherming en bestuurlijke voorprocedure, Deventer: Kluwer 2013, p M. Schreuder-Vlasblom, Rechtsbescherming en bestuurlijke voorprocedure, Deventer: Kluwer 2013, p HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2077, Ondernemingsrecht 2006/200, m.nt. B.P.M. Van Ravels, NJ 2008/527, m.nt. C.C. Van Dam. 29 HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2077, Ondernemingsrecht 2006/200, m.nt. B.P.M. Van Ravels, NJ 2008/527, m.nt. C.C. Van Dam, r.o en

7 mr. D. van Tilborg Op grond van de door hem genoemde gezichtspunten 30, heeft de Hoge Raad een concrete maatstaf geformuleerd, die is toegesneden op het concrete verwijt dat de Verzekeringskamer heeft nagelaten tijdig van haar bevoegdheid tot benoeming van een stille bewindvoerder gebruik te maken. Het gaat er daarbij niet om of achteraf oordelend, een andere beslissing beter ware geweest en of daardoor schade aan derden door een uiteindelijke deconfiture van de verzekeraar had kunnen worden voorkomen, maar of in de omstandigheden, met de kennis van toen en alle belangen in aanmerking nemend, de Verzekeringskamer in redelijkheid tot de desbetreffende beslissing heeft kunnen komen. Het tweede relevante arrest ziet op de in 1995 gefailleerde offshore-bank Rasmal. 31 De curatoren van de bank hadden de toezichthouder (de Bank van de Nederlandse Antillen; BNA ) aangesproken in verband met falend toezicht. Voor zover hier van belang, is daarbij het verwijt gemaakt dat BNA de procureur-generaal had moeten verzoeken om de ontbinding van Rasmal te vorderen, aangezien dit had kunnen voorkomen dat de door Rasmal lokaal aangehouden tegoeden de Nederlandse Antillen konden verlaten. Volgens het hof heeft BNA onrechtmatig gehandeld door geen gebruik te maken van deze bevoegdheid, nu zij wist dat Rasmal over aanzienlijke tegoeden op de Nederlandse Antillen beschikte, zij aanzienlijke schulden aan deposanten had en er geen geschikte overnamekandidaat op de Antillen voorhanden was. BNA heeft in cassatie aangevoerd dat het hof een te weinig terughoudende toetsingsmaatstaf heeft aangelegd. De Hoge Raad stelt bij de beoordeling van de klacht onder andere voorop dat BNA in het kader van het bedrijfseconomische toezicht op kredietinstellingen slechts beschikte over zeer beperkte bevoegdheden, die bovendien volgens de wetgever met grote terughoudendheid dienen te worden uitgeoefend. Voorts stelt de Hoge Raad voorop dat BNA de vrijheid had om al dan niet gebruik te maken van de mogelijkheid de procureur-generaal te verzoeken de ontbinding van Rasmal te vorderen. Volgens de Hoge Raad heeft het hof uit het oog verloren dat deze omstandigheden nopen tot een terughoudende toetsing van de handelwijze van BNA. Naar het oordeel van de Hoge Raad had het hof de volgende toetsingsmaatstaf moeten aanleggen: niet of, achteraf oordelend, een andere beslissing beter ware geweest, maar - of in de gegeven omstandigheden, gelet op de mogelijkheden en bevoegdheden die BNA had, BNA met het oog op het effectueren van de afgesproken uitbetaling van de tegoeden aan de deposanten in redelijkheid heeft kunnen beslissen de procureur-generaal niet te verzoeken op de voet van art. 43 WvKNA een ontbindingsprocedure aanhangig te maken. 30 Naast de hiervoor genoemde beleids- en beoordelingsvrijheid betreffen dit zeer kort samengevat (i) de omstandigheid dat het aan de orde zijnde stelsel van toezicht in beginsel normatief en repressief is en in belangrijke mate bestaat uit controle achteraf, (ii) het toezicht dient er mede toe het vermogensbelang van (toekomstige) polishouders te beschermen welk belang door de toezichthouder dient te worden betrokken bij de te verrichten belangenafweging, (iii) het enkele feit dat het toezicht een deconfiture niet heeft kunnen voorkomen, is onvoldoende voor het oordeel dat het uitgeoefende toezicht onrechtmatig is geweest en (iv) de Verzekeringskamer dient haar toezichthoudende bevoegdheden zodanig uit te oefenen dat het risico van een uiteindelijke deconfiture van een verzekeraar zo gering mogelijk blijft. 31 HR 17 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7678, JOR 2010/312, m.nt. B.P.M. van Ravels, NJ 2011/88, m.nt. P. van Schilfgaarde. 229

8 4. Vie d Or en Rasmal: opvattingen in de literatuur en toepassing in de lagere rechtspraak In de literatuur is de afgelopen jaren nagedacht over de duiding die aan het Vie d Or-arrest en/of het Rasmal-arrest moet worden gegeven. Een aantal auteurs wijst erop dat met het Vie d Or-arrest (mede) toepassing is gegeven aan de zogenoemde Kelderluikcriteria, althans dat de toetsingsmaatstaf daarmee in lijn is. 32 Bij de toepassing van de Kelderluikcriteria gaat het er in essentie om dat in bepaalde gevaarzettende situaties veiligheidsmaatregelen getroffen dienen te worden ter voorkoming/verkleining van de risico s van derden die niet de vereiste voorzichtigheid en oplettendheid in acht nemen. Om te beoordelen of voldoende maatregelen zijn getroffen, komt het aan op alle omstandigheden van het geval waaronder begrepen de hoegrootheid van de kans dat ongevallen ontstaan, de daaruit (mogelijk) voortvloeiende schade en de mate waarin het treffen van bepaalde maatregelen bezwaarlijk is. 33 Andere auteurs ontwaren niet zonder meer de (mogelijke toepassing van de) Kelderluikcriteria in de rechtspraak van de Hoge Raad, maar menen wel dat deze criteria (mede) toegepast zouden moeten worden. 34 Van Dam lijkt de Vie d Or-maatstaf te zien als een poging van de Hoge Raad om de standpunten van in zijn woorden de marginale toetsers en de volle toetsers onder één noemer te brengen. Enerzijds onderkent de Hoge Raad de beleids- en beoordelingsvrijheid van de toezichthouder en de daarbij behorende terughoudende toetsing. Anderzijds snoert de Hoge Raad deze beleids- en beoordelingsvrijheid weer aanzienlijk in via het door hem ontwikkelde kader om het handelen van de toezichthouder te beoordelen. Bovendien is een terughoudende toetsing volgens Van Dam niet hetzelfde als een marginale toetsing. 35 Interessant is verder nog de opvatting van Hartlief, zoals deze blijkt uit zijn annotatie bij het zogenoemde Wilnis-arrest. 36 Hartlief betoogt, als ik het juist zie, dat de benadering van de Hoge Raad in de kwestie Vie d Or in essentie niet een wezenlijk andere is dan in de kwestie Wilnis (aansprakelijkheid in verband met de gebrekkige staat van een dijklichaam). In beide gevallen gaat het immers om het antwoord op de vraag of het betreffende overheidshandelen (uitoefening bevoegdheid, uitoefening publieke taak) in het concrete geval aan de maat was. Afhankelijk van aard en inhoud van de taak of bevoegdheid en de betrokken belangen, zal de rechter daarbij een meer of minder grote beleidsmarge voor de overheid aannemen. Indien naar de (gepubliceerde) lagere rechtspraak in de periode ná het Rasmal-arrest ( ) wordt gekeken, dan ontstaat het volgende beeld. 32 H.C.W.M. Moesker, Bouw- en woningtoezicht na Vie d Or. Hoe absoluut is relativiteit en wanneer is toezicht behoorlijk en zorgvuldig, BR 2007/44, p. 214 e.v., R.J.N. Schlössels & S.E. Zijlstra, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat (onderwijseditie), Deventer: Kluwer 2010, p en HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2077, JOR 2006/295, m.nt. D. Busch. 33 Zie recent over (de toepassing van) de Kelderluikcriteria: B.P.M. van Ravels, Schadevergoeding (w.o. onrechtmatige overheidsdaad), NTB 2014/4. 34 C.L.G.F.H. Albers, Toezichthoudersaansprakelijkheid. Een blik vanuit het bestuursrecht op Vie d Or, AV&S 2007/15 en zie ook: G.E. van Maanen, Overheidsaansprakelijkheid voor gebrekkig toezicht, RMT 2007/4. 35 HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2082, NJ 2008/529, m.nt. C.C. van Dam. 36 HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155, m.nt. T. Hartlief (randnummers 14-16). 230

9 mr. D. van Tilborg In een aantal vonnissen en arresten klinkt vooral door dat de rechter de beslissingen van de toezichthouder terughoudend moet beoordelen en dat het aankomt op het antwoord op de vraag of de toezichthouder in redelijkheid heeft kunnen handelen of beslissen zoals hij heeft gedaan. In deze uitspraken lijkt de betekenis van andere gezichtspunten voor zover deze niet zijn te herleiden tot de aan de orde zijnde bevoegdheid bij de beoordeling van het handelen van de toezichthouder niet of beperkt van belang te zijn. 37 In andere uitspraken lijkt de rechter echter minder terughoudendheid te betrachten en/of lijkt de betekenis van andere, niet zonder meer tot de aan de orde zijnde bevoegdheid te herleiden, gezichtspunten groter te zijn. In één vonnis wordt met zoveel woorden gesproken van enige terughoudendheid 38 bij de beoordeling van het aan de orde zijnde overheidshandelen. Voorts blijkt dat in sommige gevallen bij de beantwoording van de vraag of het handelen van de toezichthouder voldoet aan de eisen van een behoorlijk en zorgvuldig toezicht, onder andere (ook) betekenis wordt gehecht aan de (wetenschap van) acute en ernstige gevaren en de kans op aanmerkelijke en ernstige schade als gevolg daarvan Opnieuw Vie d Or en Rasmal: een klassieke benadering waarin voor een (open) multifactor-benadering, al dan niet met Kelderluiken/of Wilnis-criteria niet zonder meer ruimte bestaat In het navolgende zal ik bepleiten dat en waarom ik van oordeel ben dat het er bij de beoordeling van het handelen van een toezichthouder op aankomt de uitoefening van de aan de orde zijnde bevoegdheid als aangrijpingspunt voor de toetsing te nemen en de daarbij (eventueel) aan de toezichthouder toekomende beleids- en beoordelingsvrijheid centraal te stellen. Bovendien zal ik aanvoeren dat bij het beoordelen van het handelen van de toezichthouder, uitsluitend betekenis kan toekomen aan gezichtspunten/belangen, die zijn te herleiden tot de (aard, omvang en strekking van de) aan de orde zijnde bevoegdheid. Er dient door de burgerlijke rechter samengevat weergegeven zoveel mogelijk dezelfde toetsing te worden verricht als de bestuursrechter. Het voorgaande betekent mijns inziens ten eerste dat er geen of minder ruimte is voor een benadering waarin (ook) (onverkort) toepassing wordt gegeven aan de Kelderluikcriteria, of waarbij anderszins een wat ik noem multifactor-benadering (in lijn met bijvoorbeeld het Wilnis-arrest) wordt toegepast, althans voor zover daarbij zelfstandige betekenis zou worden gehecht aan factoren (denk aan de kans op het ontstaan van bepaalde schade) die niet zijn te herleiden tot de aan de orde zijnde publiekrechtelijke bevoegdheid. Het voorgaande betekent ten tweede dat ik de gezichtspunten uit het Vie d Or-arrest niet beschouw als een niet-limitatieve opsomming van algemene factoren die bij de beoordeling van het handelen van toezichthouders steeds een rol dienen te spelen 40, maar als een (in beginsel) limitatieve opsomming van de in dat specifieke geval van belang zijnde 37 Rb. Amsterdam 16 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2292, PJ 2014/110, m.nt. E. Lutjens, Hof Amsterdam 24 september 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3014, NJF 2013/428, JOR 2013/314, m.nt. C.W.M. Lieverse, Hof Amsterdam 26 maart 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5509, JOR 2013/173, m.nt. B.P.M. Van Ravels, O&A 2013/49 en Rb. Haarlem 30 november 2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9395, S&S 2012/ Rb. Amsterdam 15 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:500, NJF 2014/ Hof s-gravenhage 22 maart 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BP8578, AB 2011/245, m.nt. F.C.M.A. Michiels, O&A 2011/ C.C. van Dam, Aansprakelijkheid voor falend toezicht in tijden van financiële cholera over comabankieren, vuvuzela-juristerij en De Nederlandsche Bank, NTBR 2010/

10 omstandigheden, die de aard en reikwijdte (de betrokken belangen daaronder begrepen) bij de specifiek aan de orde zijnde bevoegdheid inkaderen, en daarmee ook de rechterlijke toetsing van (de gebruikmaking van) die bevoegdheid. Men zal mij wellicht tegenwerpen dat de Hoge Raad in het Vie d Or-arrest juist voorop stelt dat de vraag of het uitgeoefende toezicht voldoet aan de eisen van een zorgvuldig en behoorlijk toezicht, moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Bovendien zal men mij tegenwerpen dat de Hoge Raad in het betreffende arrest een aantal gezichtspunten heeft geformuleerd waarvan de aan de toezichthouder toekomende beleids- en beoordelingsvrijheid er een vormt. Het is dan toch evident dat de Hoge Raad een multifactor-benadering voor ogen staat waarin de beleids- en beoordelingsvrijheid slechts een van de in aanmerking te nemen omstandigheden vormt? Hoewel ik mij bewust ben van de in de vorige alinea geformuleerde elementen uit het Vie d Or-arrest, meen ik toch dat er argumenten zijn om de kennelijke evidentie van een multifactor-benadering en de gedachte dat de in dat arrest geformuleerde gezichtspunten een niet-limitatieve opsomming van in algemene zin in de beoordeling te betrekken omstandigheden vormt, ter discussie te stellen. Te beginnen met het Vie d Or-arrest. Het belangrijkste argument ontleen ik aan de door de Hoge Raad in dat arrest geformuleerde toetsingsmaatstaf. 41 De Hoge Raad formuleert een toetsingsmaatstaf die is toegespitst op het verwijt dat ten onrechte geen stille bewindvoerder is benoemd. 42 De toetsingsmaatstaf ziet daarmee niet zonder meer op alle aspecten van mogelijk falend toezicht 43, maar uitsluitend op de specifieke vraag of de toezichthouder onrechtmatig heeft gehandeld door geen (althans niet tijdig) maatregelen te treffen. In de formulering van de toetsingsmaatstaf is voorts door de Hoge Raad in algemene termen tot uitdrukking gebracht dat beoordeeld dient te worden of de Verzekeringskamer in redelijkheid heeft kunnen beslissen om geen stille bewindvoerder te benoemen. Daarmee brengt de Hoge Raad mijns inziens in algemene zin tot uitdrukking dat de Verzekeringskamer met betrekking tot de aan de orde zijnde beslissing in ieder geval beleidsvrijheid heeft en dat deze beslissing terughoudend getoetst moet worden. De beleids- en beoordelingsvrijheid vormt daarmee het uitgangspunt voor de wijze van toetsen die aangewezen is. Hoe vervolgens om te gaan met het feit dat de Hoge Raad in het arrest meerdere gezichtspunten heeft geformuleerd en met het feit dat de Hoge Raad uiteindelijk 44 niet alleen casseert omdat het hof onvoldoende de mate waarin de Verzekeringskamer beleids- en beoordelingsruimte toekomt heeft onderkend, maar tevens omdat het hof geen toereikende aandacht heeft besteed aan de samenhang van alle in aanmerking te nemen omstandigheden? Dit wijst toch (nog steeds) op een multifactor-benadering waarin niet alleen de beleids- en beoordelingsvrijheid relevant zijn? 41 HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2077, r.o , tweede alinea. 42 Dit laatste is van belang te (blijven) beseffen bij lezing van deze bijdrage; het is niet uitgesloten dat de Hoge Raad tot een andersoortige toetsingsmaatstaf zou zijn gekomen indien er in cassatie (ook) verwijten met betrekking tot het uitgeoefende toezicht aan de orde zouden zijn geweest die geen betrekking hadden op de uitoefening van bevoegdheden om maatregelen te treffen. 43 Zie voor een niet-limitatief bedoeld overzicht van dergelijke vragen, de hiervoor bedoelde opsomming van vragen die schuil kunnen gaan achter het begrip falend toezicht. 44 HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2077, r.o

11 mr. D. van Tilborg Indien naar de overige (lees: naast de constatering dat de Verzekeringskamer bij de aan de orde zijnde bevoegdheden over ruime beleids- en beoordelingsvrijheid beschikt) door de Hoge Raad, in het kader van de uiteindelijk geformuleerde toetsingsmaatstaf, relevant geachte gezichtspunten wordt gekeken, valt op dat deze in essentie zien op de aard en reikwijdte van de aan de orde zijnde bevoegdheid enerzijds en bij de uitoefening daarvan betrokken mogelijk tegengestelde belangen anderzijds. Door de Hoge Raad is vooral veel betekenis gehecht aan de omstandigheid dat de aan de orde zijnde bevoegdheid mede aan de Verzekeringskamer was gegeven om polishouders zo goed mogelijk te beschermen tegen het gevaar verbonden aan een deconfiture van de verzekeraar. 45 Tegen voornoemde achtergrond, hecht de Hoge Raad (mede) belangrijke betekenis aan het betrekken van de belangen van de polishouders in de belangenafweging enerzijds en het op een zodanige wijze uitoefenen van het toezicht dat het gevaar van een eventuele deconfiture zoveel mogelijk blijft afgewend anderzijds. Zie ik het goed, dan neemt de Hoge Raad bij de beoordeling van het handelen van de toezichthouder de aan de orde zijnde bevoegdheid als het aangrijpingspunt voor de toetsing. Vervolgens toetst de Hoge Raad of de Verzekeringskamer op de aan de orde zijnde wijze gebruik heeft kunnen maken van de betreffende bevoegdheid. Dit betreft in aanmerking nemend de door de wetgever beoogde beleids- en beoordelingsvrijheid in de basis een terughoudende of marginale toetsing, waarbij door de rechter wel gelet op de aan de orde zijnde bevoegdheid en de daarmee gediende belangen (mede) in aanmerking dient te worden genomen welke belangen in de te verrichten afweging dienen te worden betrokken. Zie ik het eveneens goed, dan kent de Hoge Raad in het betreffende arrest geen kenbare betekenis toe aan omstandigheden/gezichtspunten, die niet rechtstreeks verband houden met de (aard en reikwijdte van en de belangen betrokken bij de) aan de orde zijnde publiekrechtelijke bevoegdheid. In het Vie d Or-arrest zijn geen daarbuiten vallende gezichtspunten terug te vinden, die aansluiten bij de Kelderluik- of Wilnis-criteria. Zo wordt door de Hoge Raad geen zelfstandige betekenis gehecht aan bijvoorbeeld de kans dat een bepaald risico intreedt of de omvang van de mogelijk daaruit voortvloeiende schade. Dat de Hoge Raad niet een dergelijke multifactor-benadering voor ogen heeft gestaan, blijkt wat mij betreft ook uit het specifieke door het hof gehanteerde en door de Hoge Raad onjuist geoordeelde toetsingscriterium. Het hof achtte een toetsing op zijn plaats, waarbij het aankomt op alle omstandigheden van het geval waaronder de omstandigheid dat aan de toezichthouder een zekere beleidsvrijheid toekomt. Dit hield volgens het hof evenwel geen marginale toetsing van het handelen van de toezichthouder in. 46 Deze door het hof relevant geachte, maar door de Hoge Raad verworpen, toetsingsmaatstaf sloot veel meer aan bij een multi-factor-benadering in lijn met (bijvoorbeeld) Wilnis. De hiervoor uit het Vie d Or-arrest afgeleide toetsingsmaatstaf is door de Hoge Raad bevestigd met het Rasmal-arrest. Mij valt op dat de Hoge Raad anders dan in het Vie d Or-arrest niet voorop stelt dat het antwoord op de vraag of het door de BNA uitgeoefende toezicht aan de eisen van een 45 HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2077, r.o , en (steeds in onderlinge samenhang bezien). 46 Hof s-gravenhage 27 mei 2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:AP0151, r.o. 7.4 en 7.5, NJ 2004/470 (met verwijzing naar: HR 9 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5302, NJ 2002/446, m.nt. C.J.H. Brunner). 233

12 behoorlijk en zorgvuldig toezicht voldoet, moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Wel overeenkomstig de Vie d Or-benadering, is het (uitsluitend) benoemen van gezichtspunten met betrekking tot de (niet) van toepassing zijnde bevoegdheden, aard en doel van deze bevoegdheden en de daarbij aan de toezichthouder toekomende vrijheden. Deze gezichtspunten monden vervolgens uit in een toetsingsmaatstaf op grond waarvan moet worden onderzocht of BNA in de gegeven omstandigheden, gelet op de aan de orde zijnde bevoegdheden, in redelijkheid heeft kunnen beslissen de procureur-generaal niet te verzoeken een ontbindingsprocedure aanhangig te maken. Ook in het Rasmal-arrest past de Hoge Raad geen Kelderluik(achtige) criteria of Wilnis(achtige) criteria toe, althans niet voor zover deze niet zijn te herleiden tot (de aard, strekking en reikwijdte van) de aan de orde zijnde bevoegdheid en de daarbij betrokken belangen. Sterker nog: de door het hof gehanteerde toetsingsmaatstaf waarin veel (zelfstandige) betekenis werd gehecht aan de wetenschap van de toezichthouder dat Rasmal over aanzienlijke tegoeden op de Nederlandse Antillen beschikte en aanzienlijke schulden aan deposanten had, werd door de Hoge Raad (als zijnde te weinig terughoudend) verworpen. 6. De (bepleite) klassieke benadering nader beschouwd: over wetten en praktische bezwaren Mijn klassieke interpretatie van het Vie d Or-arrest en het Rasmal-arrest, komt er zeer kernachtig samengevat op neer dat de burgerlijke rechter zoveel mogelijk het gebruik dat van de aan de orde zijnde bevoegdheid is gemaakt, moet toetsen op de wijze waarop deze toetsing in voorkomend geval door de bestuursrechter zou worden verricht. Dit betekent dat er in algemene zin geen ruimte is voor een multifactor-benadering, voor zover zo n benadering ruimte laat om in de afweging gezichtspunten/belangen te betrekken die niet zijn te herleiden tot de aan de orde zijnde bevoegdheid. De door mij voorgestane lezing van het Vie d Or-arrest en het Rasmal-arrest, is niet zonder meer in overeenstemming met de lezing die daaraan in (delen van) de literatuur wordt gegeven. Hiervoor heb ik aan de hand van de tekst van de betreffende arresten proberen toe te lichten dat en waarom de betreffende arresten steun bieden voor mijn interpretatie. Het lijkt mij echter aangewezen om te onderzoeken of mijn interpretatie ook in een breder perspectief juister is dan andere mogelijke benaderingen. Deze bijdrage leent zich er niet voor om alle mogelijke aspecten te benoemen en in extenso te bespreken. Wel wens ik aan een aantal aspecten kort enige aandacht te besteden Praktische relevantie van de aan te leggen toetsingsmaatstaf? De vraag kan natuurlijk gesteld worden of de door mij aan het Vie d Or-arrest/Rasmal-arrest gegeven uitleg in de praktijk tot andere uitkomsten leidt dan een benadering die (meer) uitgaat van een beoordeling van alle omstandigheden van het geval en/of waarbij de in het Vie d Or-arrest genoemde gezichtspunten (ook) een meer algemene gelding hebben. Naar mijn oordeel kan er in voorkomend geval wel degelijk een verschil in uitkomst bestaan indien de ene of de andere toetsingsmaatstaf wordt toegepast. In de benadering die uitgaat van een (open) multifactor-beoordeling, komt het bij de beantwoording van de vraag of het uitgeoefende toezicht aan de maat is in essentie aan op een afweging van 234

13 mr. D. van Tilborg zorg en risico. Daarbij heeft te gelden: hoe groter het risico hoe hoger de te betrachten zorg. In die benadering zal de omstandigheid dat een toezichthouder op de hoogte is van een riskante situatie waarbij omvangrijke belangen zijn gemoeid, er in beginsel toe nopen dat de toezichthouder actief wordt. 47 Het voorgaande uitgangspunt mag in het algemeen juist zijn, maar dat kan anders komen te liggen indien de aan de orde zijnde bevoegdheid er niet toe strekt om het aan de orde zijnde risico te voorkomen of eraan in de weg staat de met het risico samenhangende belangen in de afweging te betrekken. Gewezen kan in dat verband bijvoorbeeld worden op de Rasmal-zaak. Het hof nam daarbij aansprakelijkheid van de BNA aan (mede) omdat de toezichthouder wist dat Rasmal over aanzienlijke tegoeden op de Nederlandse Antillen beschikte en aanzienlijke schulden aan deposanten had. De Hoge Raad casseerde omdat het hof gelet op de aan de orde zijnde beperkte bevoegdheden, de daarbij betrokken belangen en de dienaangaande aan de toezichthouder toekomende vrijheden uit was gegaan van een te weinig terughoudende toetsingsmaatstaf. Ik ben mij er overigens bewust van dat een andersluidende uitkomst met betrekking tot de onrechtmatigheidsvraag, nog niet hoeft te betekenen dat de toezichthouder in het geval waarin (bijvoorbeeld met toepassing van een (open) multifactor-benadering) wel wordt geoordeeld dat er sprake is van onrechtmatig handelen van de toezichthouder deze ook aansprakelijk is voor de aan de orde zijnde schade. Het zogenoemde relativiteitsvereiste zou immers in voorkomend geval alsnog aan toewijzing van de vordering in de weg kunnen staan Argumenten voor een klassieke benadering In essentie wordt bij mijn interpretatie van het Vie d Or en het Rasmal-arrest, beoordeeld of de toezichthouder in acht nemend de wet, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de aan de toezichthouder eventueel toekomende beleids- en beoordelingsvrijheid rechtens tot de aan de orde zijnde aanwending van de betreffende publiekrechtelijke bevoegdheid heeft kunnen komen. Dit komt in de kern genomen neer op de wijze van toetsing die door de bestuursrechter wordt gehanteerd indien deze wordt geroepen te oordelen over besluiten van de betreffende toezichthouder omtrent de in voorkomend geval aan de orde zijnde bevoegdheid. Wat mij betreft bestaan er voor een dergelijke wijze van toetsing door de burgerlijke rechter verschillende rechtsstatelijke argumenten. Ten eerste wijs ik op het belang van de binnen ons staatsbestel nagestreefde verdeling van bevoegdheden over de verschillende staatsmachten. 49 Indien de wetgever het bestuur bij de uitoefening van een bepaalde bevoegdheid, beleids- of beoordelingsvrijheid heeft toegekend, dient de rechter deze vrijheid in beginsel te respecteren door middel van een terughoudende of marginale toetsing. Dit past bij de positie van de rechter ten opzichte van het bestuur en de wetgever in ons staatsbestel. 50 Deze positie is ten opzichte van de wetgever mede tot uitdrukking gebracht in artikel 11 van de Wet Algemene Bepalingen, 47 C.C. Van Dam, Aansprakelijkheid voor falend toezicht in tijden van financiële cholera. Over comabankieren, vuvuzela-juristerij en De Nederlandsche Bank, NTBR 2010/30, paragraaf en P.W. den Hollander, Relativiteit en de verhouding van de rechter tot de wetgever, in: T. Barkhuysen, W. den Ouden en M.K.G. Tjepkema (red.), Coulant compenseren? Over overheidsaansprakelijkheid en rechtspolitiek, Deventer: Kluwer B.P.M. Van Ravels, Schadevergoeding, NTB 2007/7. 50 J. Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, Deventer: Kluwer 2009, hoofdstuk 7 (nummer 175). 235

14 waarin is bepaald dat de rechter in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet mag beoordelen. Voor wat betreft bestuur is deze gedachte mede gecodificeerd in het bepaalde in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. 51 Dit is wat mij betreft iets anders dan een volledige toetsing aan een zorgvuldigheidsnorm ex artikel 6:162 BW. 52 Ten tweede wijs ik erop dat het in de hier aan de orde zijnde gevallen gaat om het antwoord op de vraag of de toezichthouder in voorkomend geval (op een andere wijze) gebruik had moeten maken van een aan hem toekomende publiekrechtelijke bevoegdheid. Indien de toezichthouder in voorkomend geval wel gebruik zou hebben gemaakt van de aan de orde zijnde bevoegdheid 53, zou dit in veel gevallen tot een besluit hebben geleid ten aanzien waarvan het voor belanghebbenden (doorgaans) mogelijk is om een oordeel van de bestuursrechter te verkrijgen. Van Ravels heeft er terecht op gewezen dat zowel de wet als de (civiele) rechtspraak tot uitgangspunt nemen dat de bestuursrechter bij uitstek geschikt is om te beoordelen of een (appellabel) besluit in overeenstemming is met het recht. 54 Het is, zou ik menen, tegen die achtergrond logisch indien de civiele rechter de vraag of een toezichthouder onrechtmatig heeft gehandeld door in een bepaald geval van een bepaalde bevoegdheid geen gebruik te maken (respectievelijk daar op een bepaalde wijze gebruik van te maken) beantwoordt op een wijze die inhoudelijk, waar mogelijk, zoveel mogelijk aansluit bij de wijze waarop de bestuursrechter besluiten van diezelfde toezichthouder (met gebruikmaking van de aan de orde zijnde bevoegdheid) zou beoordelen. Door zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de wijze van toetsing door de bestuursrechter, kan zoveel mogelijk worden voorkomen dat er door de bestuursrechter en de burgerlijke rechter tegenstrijdige uitspraken worden gedaan met betrekking tot de uitoefening van een bepaalde bevoegdheid. 55 Niet uit het oog mag worden verloren dat aan toezichthouders bevoegdheden worden toegekend om in voorkomend geval eenzijdig de rechtspositie van burgers te bepalen en daarmee de aan de burgers toekomende rechten en vrijheden te beperken. Er is sprake van zogenoemde Eingriffsverwaltung. 56 Het legaliteitsbeginsel brengt met zich mee dat toezichthouders slechts mogen ingrijpen indien daartoe een bevoegdheid is gegeven bij wet in formele zin en deze bevoegdheid binnen de door de wetgever gestelde grenzen wordt uitgeoefend. Het legaliteitsbeginsel begrenst daarmee de aan de toezichthouder toekomende bevoegdheid. Het is daarom mede niet in overeenstemming met het legaliteitsbeginsel, indien de burgerlijke rechter bij het beoordelen van het handelen van een toezichthouder betekenis zou hechten aan belangen/gezichtspunten die niet tot de aan de orde zijnde bevoegdheid zijn te herleiden. 51 ABRvS 9 mei 1996, ECLI:NL:RVS:1996:ZF2153, JB 1996/158, AB 1997/ B.P.M. Van Ravels, Schadevergoeding, NTB 2007/1. Anders (zij het in het kader van de criteria voor het beoordelen van opstalaansprakelijkheid): J. Spier, Gedachten over een vastgelopen stelsel, AV&S 2014/6, p. 3 en T. Hartlief in zijn annotatie bij HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155 (nrs ). 53 Of een verzoek om handhavend optreden zou hebben afgewezen. 54 B.P.M. Van Ravels, Schadevergoeding (w.o. onrechtmatige overheidsdaad), NTB 2014/4. 55 Min of meer gelijkluidende argumenten liggen ten grondslag aan het door de Hoge Raad als onontbeerlijk geoordeelde leerstuk van de formele rechtskracht. HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7774, AB 2006/286, m.nt. F.J. van Ommeren, JB 2005/275, m.nt. R.J.N.S. 56 Zie de conclusie van Staatsraad A-G R.J.G.M. Widdershoven d.d. 23 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2260 onder 3.2 en voetnoot 21 (bij de conclusie). 236

15 mr. D. van Tilborg 6.3. Leidt een klassieke benadering tot een chilling effect 57 voor toezichthouders? De vraag kan gesteld worden of de door mij bepleite klassieke toetsingsmaatstaf, de mogelijkheid voor de rechter om het handelen van de toezichthouder voldoende kritisch te beoordelen zou beletten. De aanleiding voor deze vraag kan gevonden worden in de opvatting dat een toezichthouder het behoorlijk bont moet maken voordat hij aansprakelijk is en dat de terughoudende opstelling van de rechter ten opzichte van toezichthouders wordt gerealiseerd door gebruik te maken van (het leerstuk van) de beleids- en beoordelingsvrijheid. 58 Het is wat mij betreft een belangrijke misvatting om te veronderstellen dat een klassieke benadering, zou (moeten) leiden tot een (te) weinig kritisch(e) beoordeling van het handelen van de toezichthouder. Gewezen moet in dat verband worden op het feit dat aan het bestuursorgaan beoordelings- en/of beleidsvrijheid toekomt, niet betekent dat het bestuur rechtsvrij kan handelen. De rechter dient vol te toetsen of de bevoegdheidsuitoefening in voorkomend geval blijft binnen de grenzen van de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De toetsing gaat daarbij derhalve uitdrukkelijk verder dan uitsluitend het verrichten van een redelijkheidstoets. 59 Bovendien wisselt de mate van beleids- en of beoordelingsvrijheid ook per de aan de orde zijnde bevoegdheid, zodat er soms sprake is van een meer en dan weer van een minder indringende toetsing. Daar komt dan nog bij dat indien er sprake is van een zeer ruime beleidsvrijheid de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat dit een zeer terughoudende toetsing van het aan de orde zijnde besluit betekent, maar dat dit onverlet laat dat de Afdeling aangezien er beroep tegen het besluit is opengesteld wel inhoud aan de rechterlijke toetsing dient te geven. 60 Uit de betreffende uitspraak volgt dat de Afdeling in voorkomend geval vooral de (zorgvuldigheid van de) voorbereiding en motivering toetst. In het zogenoemde CMI-arrest heeft het Hof s-gravenhage de aansprakelijkheid van DCMR en de gemeente in verband met falend toezicht in belangrijke mate gebaseerd op de omstandigheid dat zij niet overtuigend hebben kunnen motiveren waarom niet tot handhavend optreden is overgegaan Deze term ontleen ik aan: B.P.M. Van Ravels, schadevergoeding, NTB 2007/1. 58 T. Hartlief, Privaatrecht in nood, Preadvies voor de Nederlandse Juristen-Vereniging, in: Crises, rampen en recht, Deventer: Kluwer 2014, p Zie ook HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR3058, NJ 2013/58, m.nt. P.A.M. Mevis. 60 ABRvS 22 april 2009, zaaknr , ECLI:NL:RVS:2009:BI1842, JB 2009/144, m.nt. J.L.W. Broeksteeg. 61 Hof s-gravenhage 22 maart 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BP8578, JOR 2011/316, m.nt. B.P.M. van Ravels, AB 2011/245, m.nt. F.C.M.A. Michiels. Overigens houdt het arrest ook een (te) indringende toetsing aan het bepaalde in artikel 3:4 lid 2 Awb in en voorts een (onterechte) toepassing van Kelderluikcriteria, zodat in zoverre wel de nodige kritiek op het arrest denkbaar is. 237

16 6.4. Ruimte voor de beginselplicht? In de literatuur wordt wel de opvatting verdedigd dat er in het kader van toezichthoudersaansprakelijkheid geen sprake is van een beginselplicht tot handhaving 62 omdat de toezichthouder beleidsvrijheid heeft bij de beantwoording van de vraag of er moet worden ingegrepen en welke maatregelen er getroffen moeten worden. 63 In de literatuur is tevens de opvatting verdedigd dat in het kader van de toezichthoudersaansprakelijkheid aansluiting gezocht zou moeten worden bij de Kelderluikcriteria omdat op die manier op een rechtens juiste wijze betekenis gehecht zou kunnen worden aan voornoemde beginselplicht. 64 Wat mij betreft is het enerzijds onjuist om in algemene zin te stellen dat er in het kader van de toezichthoudersaansprakelijkheid in het geheel geen beginselplicht zou bestaan, terwijl het anderzijds onjuist is te veronderstellen dat alleen met toepassing van de Kelderluikcriteria een juiste betekenis aan de beginselplicht zou kunnen worden gehecht. Indien mijn interpretatie wordt gevolgd, betekent dit dat afhankelijk van de aan de orde zijnde bevoegdheid, moet worden bepaald of en in hoeverre er sprake is van beleidsvrijheid. Daarbij komt in voorkomend geval betekenis toe aan voornoemde beginselplicht, aangezien deze beginselplicht de aan de toezichthouder toekomende beleidsvrijheid in voorkomend geval (in belangrijke mate) inperkt. Het voorgaande hoeft overigens niet een uitbreiding van de overheidsaansprakelijkheid voor falend toezicht in te houden, in die zin dat er reeds sprake is van onrechtmatig handelen van de toezichthouder indien deze niet (direct), met gebruikmaking van een bepaalde bevoegdheid, optreedt bij een gebleken overtreding. Van belang is dat de beginselplicht uitsluitend betrekking heeft op zogenoemde herstelsancties (en dus bijvoorbeeld niet ziet op het opleggen van een bestuurlijke boete) en bovendien niet zonder meer van toepassing lijkt te zijn op alle rechtsgebieden waar toezichthouders de bevoegdheid hebben om herstelsancties op te leggen. 65 Bovendien ziet de beginselplicht op het antwoord op de vraag of in verband met de overtreding van een wettelijk voorschrift een herstelsanctie moet worden opgelegd. De beginselplicht ziet dus niet op de vragen (1) of daaraan voorafgaand toezicht dient te worden uitgeoefend op de naleving van bepaalde voorschriften, (2) op welke termijn en met gebruikmaking van welke bevoegdheden handhavend dient te worden opgetreden en (3) of de opgelegde maatregelen ook moeten worden geëffec tueerd. 66 Toezichthouders komt bijvoorbeeld de mogelijkheid toe om prioriteitsstelling toe te passen in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de handhavingstaak Dit betreft de met name in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak tot uitdrukking gebrachte regel dat gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien (zie onder andere: ABRvS 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2751 en ABRvS 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2735). 63 M.W. Scheltema, in: GS Onrechtmatige daad, V C.L.G.F.H. Albers, Toezichthoudersaansprakelijkheid. Een blik vanuit het bestuursrecht op Vie d Or, AV&S 2007/ F.R. Vermeer, de beginselplicht gedetermineerd, JBplus 2011/1. 66 Zie over de beperkte strekking van de beginselplicht o.a. F.M.C.A. Michiels, Bewegingen in het handhavingsrecht, JBplus 2012/2 (de schrijver pleit in voornoemd artikel echter voor een aanzienlijke uitbreiding van de reikwijdte van de beginselplicht). 67 ABRvS 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1982, JB 2014/153, NJB 2014/

17 mr. D. van Tilborg 6.5. Is de (bepleite) klassieke benadering niet een zwarte zwaan? Enige observaties omtrent de relatie tussen Vie d Or en andere arresten van de Hoge Raad inzake overheidsaansprakelijkheid Aan het begin van deze bijdrage heb ik gewezen op het feit dat er door de Hoge Raad op vele andere terreinen binnen het overheidsaansprakelijkheidsrecht in de afgelopen jaren arresten zijn gewezen. Deze arresten hebben mede betrekking op de wijze waarop door de civiele rechter wordt getoetst of de overheid onrechtmatig heeft gehandeld bij de uitoefening van bepaalde aan haar opgedragen of door haar uitgeoefende taken. Ten eerste betreft het arresten die zien op de mogelijkheid dat bij wet ingestelde adviesorganen onrechtmatig handelen jegens derden bij de wijze waarop deze organen in een concreet geval uitvoering hebben gegeven aan deze taak. Uit de relevante arresten moet worden afgeleid dat een dergelijk orgaan in voorkomend geval onrechtmatig handelt indien het bij de uitvoering van de in de wet opgedragen taak niet de zorgvuldigheid in acht neemt die in het maatschappelijk verkeer jegens de betrokkene betaamt. 68 Om te beoordelen of de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen, komt het aan op alle omstandigheden van het geval, waaronder begrepen het belang van de betrokken derden en de omvang van de kans dat het verstrekken van onjuiste informatie tot nadeel voor de betrokken derde leidt. Ten tweede betreft het arresten die zien op het antwoord op de vraag wanneer de overheid aansprakelijk kan worden gehouden voor het beheer van bepaalde opstallen waarmee zij (wettelijk) is belast (veendijk 69, riool 70 ). Bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het aan op de naar objectieve maatstaven te beantwoorden vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Bij het beantwoorden van de betreffende vraag, dient onder andere rekening te worden gehouden met de bij de uitvoering van zijn publieke taak aan het overheidslichaam toekomende beleidsvrijheid en de financiële middelen die hem in dat verband ten dienste staan. Indien voornoemde arresten worden bezien, valt voor zover hier van belang een aantal zaken op. Ten eerste dat de Hoge Raad steeds centraal stelt dat in essentie de vraag dient te worden beantwoord of de overheid bij de uitvoering van de (al dan niet wettelijk opgedragen) overheidstaak, de zorgvuldigheid heeft betracht die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarbij komt het steeds aan op alle omstandigheden van het geval, waarbij in voorkomend geval rekening kan worden gehouden met de aan het overheidslichaam bij de uitvoering van de taak toekomende beleidsvrijheid. Tot slot lijkt in voornoemde arresten steeds (mede) toepassing te zijn gegeven aan de zogenoemde Kelderluikcriteria, waarbij bijvoorbeeld meer in het bijzonder betekenis is gehecht aan de belangen van derden, de omvang van de kans op schade voor derden en de mate waarin het voor het 68 HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1212, JB 2014/148, m.nt. S.A.L. van de Sande, RvdW 2014/749 en HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9920, JB 2012/176, m.nt. D.G.J. Sanderink & L.J.M. Timmermans, NJ 2012/688, m.nt. M.R. Mok (LVLN/Chipshol). 69 HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155, m.nt. T. Hartlief. 70 HR 30 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7487, JB 2013/21, m.nt. R.J.B. Schutgens, NJ 2012/

18 betreffende overheidslichaam bezwaarlijk is om maatregelen te treffen om schade te voorkomen. De vraag kan worden gesteld of ik met mijn interpretatie van het Vie d Or-arrest/Rasmalarrest, niet een rechtsopvatting voorsta die (teveel) afwijkt van de rechtsopvatting zoals deze lijkt te volgen uit de in de vorige alinea bedoelde (recente) arresten van de Hoge Raad met betrekking tot de door de overheid te betrachten zorgvuldigheid bij de uitvoering door de overheid van bepaalde aan haar opgedragen of door haar aan zich getrokken taken. Hiervoor heb ik toegelicht dat en waarom ik van oordeel ben dat in voorkomend geval de aan de toezichthouder toekomende beleids- en beoordelingsvrijheid het uitgangspunt dient te vormen voor de rechterlijke toetsing en dat en waarom (ook overigens) zoveel mogelijk aansluiting gezocht zou moeten worden bij de wijze van toetsing door de bestuursrechter van vergelijkbare besluiten van diezelfde toezichthouder. Dit houdt in zoverre in afwijking van de hierboven bedoelde arresten in dat er bij het beoordelen van het betreffende handelen van de toezichthouder niet zonder meer ruimte is voor een (open) multifactor-benadering, waarbij mede toepassing wordt gegeven aan de Kelderluikcriteria. Van een onverklaarbaar verschil tussen deze wijze van toetsing en de wijze van toetsing in de andere zaken is denk ik echter geen sprake. Het begrip publieke taak vormt een zeer breed begrip. Per taak zal door de rechter bepaald moeten worden wat de betreffende taak precies inhoudt, welke belangen daarmee zijn gediend en op welke wijze daar uitvoering aan kan worden gegeven. 71 Op die manier bepaalt in essentie het legaliteits-/specialiteitsbeginsel wat de overheid bij de uitvoering van de betreffen taak wel en niet vermag en bepaalt daarbij ook de grenzen waarbinnen de rechterlijke toetsing dient plaats te vinden. Bij de beoordeling van de wijze waarop de overheid invulling geeft aan de taak van opstalbeheerder, heeft de Hoge Raad in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever geoordeeld dat de bij deze taak aan het overheidslichaam toekomende beleidsvrijheid een van de in de beoordeling te betrekken omstandigheden vormt. 72 Bij de beoordeling van de wijze waarop door bepaalde adviesorganen invulling wordt gegeven aan hun wettelijke taak om te adviseren, komt aan de organen geen beleids- en beoordelingsvrijheid toe, zodat daarmee terecht geen rekening is gehouden bij de door de Hoge Raad geformuleerde toetsingsmaatstaf. Wel moet volgens de Hoge Raad mede rekening worden gehouden met de wettelijke taak ter uitvoering van welke taak een advies wordt gegeven. In voorkomende gevallen oordeelde de Hoge Raad dat deze wettelijke taken niet uitsloten dat het adviesorgaan bij de uitvoering daarvan gelet op alle omstandigheden van het geval onrechtmatig zou kunnen handelen jegens (bepaalde) derden. In het kader van de opstalaansprakelijkheid is het gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:174 BW en het feit dat dit artikel ziet op gevaarzettende situaties voorts logisch dat de Hoge Raad in het kader van de aan te leggen toetsingsmaatstaf mede toepassing heeft gegeven aan de Kelderluikcriteria. Dat de Hoge Raad in het kader van de aan te leggen toetsingsmaatstaf bij het beoordelen van de vereiste zorgvuldigheid bij het uitbrengen van 71 Zie de conclusie van Staatsraad advocaat-generaal Widdershoven 23 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2260 onder 3.2 en voetnoot 21 (bij de conclusie). 72 HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155, m.nt. T. Hartlief, r.o (verwijzing naar Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1394). 240

19 mr. D. van Tilborg wettelijk verplichte adviezen mede toepassing geeft aan de Kelderluikcriteria, is voorstelbaar omdat de aan de orde zijnde wettelijke taken zich daar in dat geval niet tegen verzetten. Op bovenstaande punten manifesteert zich het verschil met het geval waarin de uitvoering van de wettelijke taak (het houden van toezicht) bestaat uit het aanwenden van een bepaalde bevoegdheid om eenzijdig maatregelen op te kunnen leggen. In dat geval vloeit juist uit de aan de orde zijnde wettelijke taak voort dat bij de invulling daarvan de aan de (eventueel) aan de toezichthouder toekomende beleids- en beoordelingsvrijheid het uitgangspunt voor de rechterlijke toetsing dient te vormen en sluit de wettelijke taak uit, dat bij het beantwoorden van de onrechtmatigheidsvraag betekenis wordt gehecht aan gezichtspunten/belangen die niet kunnen worden herleid tot de aan de orde zijnde bevoegdheid. 7. Slot In het voorgaande heb ik hopelijk aangetoond dat bij de beantwoording van de vraag door de burgerlijke rechter of een toezichthouder onrechtmatig heeft gehandeld door met betrekking tot een bepaalde (gebleken) overtreding op een bepaalde wijze gebruik te maken van een aan hem toekomende bevoegdheid om maatregelen te nemen, een zogenoemde klassieke benadering op zijn plaats is. Die klassieke benadering houdt in de kern genomen in dat de wijze van toetsing zoveel mogelijk dient te worden afgestemd op de wijze van toetsing die aan de orde zou zijn bij de toetsing door de bestuursrechter van dezelfde of vergelijkbare besluiten van de betreffende toezichthouder. Dit betekent in voorkomend geval onder andere dat de beleids- en beoordelingsvrijheid niet een van de relevante gezichtspunten in de rechterlijke toetsing vormt, maar het uitgangspunt dient te zijn bij de rechterlijke toetsing. Bovendien is de klassieke benadering in mijn optiek iets anders dan een (open) multifactor-benadering, waarbij (al dan niet mede) zonder meer betekenis kan worden gehecht aan wat ik noem Kelderluik- en/of Wilnis-criteria. Het antwoord op de vraag of de toezichthouder onrechtmatig heeft gehandeld hangt weliswaar af van alle omstandigheden van het geval, maar dat laat onverlet mate van de intensiteit van de toetsing door de burgerlijke rechter wordt begrensd door de wet en de algemene beginselen van bestuur enerzijds en de belangen en gezichtspunten die tot de aan de orde zijnde bevoegdheid kunnen worden herleid anderzijds. Voor meer of andere gezichtspunten is wat mij betreft geen sprake. Volgens mij bestaan er voor voornoemde klassieke benadering belangrijke rechtstatelijke argumenten. In essentie: het respecteren van de verdeling van bevoegdheden over de verschillende machten binnen het staatsbestel, het respecteren van de taakverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter waaronder mede begrepen het belang van het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken en een correcte toepassing van het legaliteitsbeginsel. De bepleite klassieke benadering is volgens mij niet alleen voorzien van een rechtstatelijke onderbouwing, maar leidt evenmin tot een te weinig kritische beoordeling door de civiele rechter van het handelen van toezichthouders, biedt (juist) de mogelijkheid om de juiste betekenis aan de zogenoemde beginselplicht toe te kennen en past tot slot in de overige rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de door de overheid te betrachten zorgvuldigheid bij het uitoefenen van aan haar opgedragen c.q. aan zich getrokken (wettelijke) taken. De hiervoor gegeven opsomming rechtvaardigt mijns inziens dat de in de titel gestelde vraag of in het kader van toezichthoudersaansprakelijkheid een klassieke benadering is gewenst wat mij betreft (volmondig) met ja dient te worden beantwoord. 241

Aansprakelijkheid van toezichthouders wegens inadequaat handhavingstoezicht

Aansprakelijkheid van toezichthouders wegens inadequaat handhavingstoezicht Aansprakelijkheid van toezichthouders wegens inadequaat handhavingstoezicht VIDE Jaarcongres 15 juni 2012 A.J. (Lian) van Poortvliet aj.vanpoortvliet@pelsrijcken.nl June 17, 2012 Programma Juridisch kader

Nadere informatie

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

DEEL III. Het bestuursprocesrecht DEEL III Het bestuursprocesrecht Inleiding op deel III In het voorgaande deel is het regelsysteem van art. 48 (oud) Rv besproken voor zover dit relevant was voor art. 8:69 lid 2 en 3 Awb. In dit deel

Nadere informatie

BESLUIT. Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Mededingingswet.

BESLUIT. Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Mededingingswet. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 3698-22 Betreft zaak: natuurlijke persoon Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 79, eerste

Nadere informatie

WEBINAR Kwalitatieve aansprakelijkheid febr. 2015

WEBINAR Kwalitatieve aansprakelijkheid febr. 2015 Datum 28-02-2014 1 WEBINAR Kwalitatieve aansprakelijkheid febr. 2015 Jurisprudentie Actualiteiten Datum 28-02-2014 2 Rb. Gelderland 15 oktober 2014, C/05/253886 / HA ZA 13-753 (Zurich-Gem. Nijmegen)(niet

Nadere informatie

3 Onrechtmatige overheidsdaad

3 Onrechtmatige overheidsdaad Monografieen Privaatrecht 3 Onrechtmatige overheidsdaad Rechtsbescherming door de burgerlijke rechter Prof. mr. G.E. van Maanen Prof. mr. R. de Lange Vierde druk Deventer - 2005 Inhoud VERKORT AANGEHAALDE

Nadere informatie

Wetenschap. Wat niet weet, wat niet deert? De maatstaf voor de toetsing van de wetenschap van de overheid bij gesteld onrechtmatig (zuiver) nalaten

Wetenschap. Wat niet weet, wat niet deert? De maatstaf voor de toetsing van de wetenschap van de overheid bij gesteld onrechtmatig (zuiver) nalaten T.W. Franssen en D. van Tilborg 1 Wat niet weet, wat niet deert? De maatstaf voor de toetsing van de wetenschap van de overheid bij gesteld onrechtmatig (zuiver) nalaten Indien de overheid aansprakelijk

Nadere informatie

A26a Overheidsprivaatrecht

A26a Overheidsprivaatrecht MONOGRAFIEËN BW A26a Overheidsprivaatrecht Algemeen deel Mr. G. Snijders Raadsheer in de Hoge Raad, Staatsraad in buitengewone dienst Tweede druk Kluwer a Wolters Kluwer business Deventer - 2011 INHOUD

Nadere informatie

Actualiteiten rechtspraak bestuursprocesrecht. 2 september :00 uur - 17:00 uur Online

Actualiteiten rechtspraak bestuursprocesrecht. 2 september :00 uur - 17:00 uur Online Actualiteiten rechtspraak bestuursprocesrecht 2 september 2015 16:00 uur - 17:00 uur Online Wat gaan we doen: rechtspraak over.. 1. De 3 B s (bestuursorgaan-, belanghebbende- en besluitbegrip) 2. Schadevergoeding

Nadere informatie

Datum 11 maart 2011 Betreft: Beperking van de aansprakelijkheid van de financiële toezichthouders

Datum 11 maart 2011 Betreft: Beperking van de aansprakelijkheid van de financiële toezichthouders > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA 'S-GRAVENHAGE Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.minfin.nl

Nadere informatie

Staats- en bestuursrecht

Staats- en bestuursrecht F.C.M.A. Michiels (red.) Staats- en bestuursrecht Tekst en materiaal Met bijdragen van Gio ten Berge Leonard Besselink Henk Kummeling Lex Michiels Rob Widdershoven KLUWER J ^ Deventer - 2003 Thema 1 -

Nadere informatie

Jurisprudentie Ondernemingsrecht

Jurisprudentie Ondernemingsrecht Jurisprudentie Ondernemingsrecht 3 februari 2015 Mr. P.J. Peters 1 HR 23 mei 2014, JOR 2014, 229 Kok/Maas q.q. Bestuurdersaansprakelijkheid/selectieve betaling Casus P. Kok ( Kok ) 100% bestuurder Kok

Nadere informatie

Over ontslagvergoeding: ontbinding of opzegging?

Over ontslagvergoeding: ontbinding of opzegging? Over ontslagvergoeding: ontbinding of opzegging? september 2009 mr J. Brouwer De auteur heeft grote zorgvuldigheid betracht in het weergeven van delen uit het geldende recht. Evenwel noch de auteur noch

Nadere informatie

Overheidsaansprakelijkheid een klein variété van wetgeving en rechtspraak. VMR 20 maart 2014

Overheidsaansprakelijkheid een klein variété van wetgeving en rechtspraak. VMR 20 maart 2014 Overheidsaansprakelijkheid een klein variété van wetgeving en rechtspraak VMR 20 maart 2014 Titel 8.4 Awb Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013/50) 2 onderwerpen:

Nadere informatie

Ingezonden bijdrage; De kruimelvergunning en het begrip stedelijk ontwikkelingsproject: voorstel tot een praktische toetsingsmaatstaf

Ingezonden bijdrage; De kruimelvergunning en het begrip stedelijk ontwikkelingsproject: voorstel tot een praktische toetsingsmaatstaf Actualiteiten Bouwrecht Nieuws Ingezonden bijdrage; De kruimelvergunning en het begrip stedelijk ontwikkelingsproject: voorstel tot een praktische toetsingsmaatstaf Publicatiedatum: 24-11-2016 En weer

Nadere informatie

BEGELEIDINGSPLAN VOOR DE CURSUS INLEIDING

BEGELEIDINGSPLAN VOOR DE CURSUS INLEIDING BEGELEIDINGSPLAN VOOR DE CURSUS INLEIDING BESTUURSRECHT (R08181) (onderdeel traject Propedeuse Rechten) studiecentrum: Zwolle tijdvak: november 2010 t/m januari 2011 begeleider: mr drs G.E.P. ter Horst

Nadere informatie

mr. P.C. Cup mr.ing. C.R. van den Berg Kamer D0353 Directoraat-Generaal Milieu Interne postcode 880 Directie Strategie en Bestuur

mr. P.C. Cup mr.ing. C.R. van den Berg Kamer D0353 Directoraat-Generaal Milieu Interne postcode 880 Directie Strategie en Bestuur Gemeenschappelijke Dienst Directie Juridische Zaken AJBZ mr. P.C. Cup mr.ing. C.R. van den Berg Kamer D0353 Directoraat-Generaal Milieu Interne postcode 880 Directie Strategie en Bestuur Telefoon 070 339

Nadere informatie

Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B (Nestlé/Mars)

Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B (Nestlé/Mars) De art. 6:193a e.v. BW, art. 6:194 BW en art. 6:194a BW Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen Noot onder Vzr. Rb. Amsterdam 25 november 2010, B9 9243 (Nestlé/Mars) 1. In Vzr. Rb. Amsterdam 25 november

Nadere informatie

Bestuurs(proces)recht II- B Samenvatting van de stof - Bestuursrecht in het Awb- tijdperk, T. Barkhuysen e.a., Kluwer 2014.

Bestuurs(proces)recht II- B Samenvatting van de stof - Bestuursrecht in het Awb- tijdperk, T. Barkhuysen e.a., Kluwer 2014. AthenaSummary Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid Bachelorjaar 2 Bestuurs(proces)recht II- B Samenvatting van de stof - Bestuursrecht in het Awb- tijdperk, T. Barkhuysen e.a., Kluwer

Nadere informatie

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Mr. Z. Kasim 1 HR 13 juli 2007, nr. C05/331, LJN BA231 Verplichte deelneming pensioenfonds, criteria arbeidsovereenkomst BW artikel 7: 610, artikel

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

Onrechtmatige overheidsdaad

Onrechtmatige overheidsdaad s tu diepock et s p r i v a a t r e c h t 28 Onrechtmatige overheidsdaad Rechtsbescherming door de burgerlijke rechter derde druk Prof. mr. G.E. van Maanen Prof. mr. R. de Lange 2000 W.E.J. Tjeenk Willink

Nadere informatie

Aansprakelijkheid Scholen

Aansprakelijkheid Scholen Aansprakelijkheid Scholen Mr. B.M. (Brechtje) Paijmans KBS Advocaten / Universiteit Utrecht 12 januari 2011 1 www.kbsadvocaten.nl NRC Handelsblad 11 maart 2006 2 Schade op school: aansprakelijke partijen

Nadere informatie

voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak

voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak Aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie De heer mr. dr. K.H.D.M. Dijkhoff Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Betreft: consultatieverzoek naar aanleiding

Nadere informatie

Onder Professoren. Aansprakelijkheid van bestuurders. 14 april 2015 VAAN Utrecht. prof. mr. Claartje Bulten

Onder Professoren. Aansprakelijkheid van bestuurders. 14 april 2015 VAAN Utrecht. prof. mr. Claartje Bulten Onder Professoren Aansprakelijkheid van bestuurders 14 april 2015 VAAN Utrecht prof. mr. Claartje Bulten Aansprakelijkheid van bestuurders Onderwerpen Interne aansprakelijkheid Externe aansprakelijkheid

Nadere informatie

Noot bij Hof s-gravenhage 24 August 2010, LJN BN4316

Noot bij Hof s-gravenhage 24 August 2010, LJN BN4316 Rotterdam Institute of Private Law Accepted Paper Series Noot bij Hof s-gravenhage 24 August 2010, LJN BN4316 I. van der Zalm & S.E. Poutsma Published in JA 2011/1, 7, p. 72-97 1 [BW art. 6:162] Noot 1.

Nadere informatie

Toezichthouderaansprakelijkheid: de stand van zaken

Toezichthouderaansprakelijkheid: de stand van zaken Toezichthouderaansprakelijkheid: de stand van zaken Aansprakelijkheid van financiële toezichthouders jegens derden na HR 13 oktober 2006, JOR 2006/295 (DNB/Stichting Vie d Or) m.nt. Busch en HR 23 februari

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 467 Oprichting van het College voor de rechten van de mens (Wet College voor de rechten van de mens) Nr. 9 AMENDEMENT VAN HET LID HEIJNEN Ontvangen

Nadere informatie

BESLUIT. 2. Bij brief van 21 oktober 2002 heeft P. Abegg tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

BESLUIT. 2. Bij brief van 21 oktober 2002 heeft P. Abegg tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 2960/ 24 Betreft zaak: Abegg - CZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het tegen zijn

Nadere informatie

Opinie inzake Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht 17 augustus 2007, LJN: BB1867 (Sint Antonius Ziekenhuis)

Opinie inzake Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht 17 augustus 2007, LJN: BB1867 (Sint Antonius Ziekenhuis) Opinie inzake Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht 17 augustus 2007, LJN: BB1867 (Sint Antonius Ziekenhuis) mr. J.C. (Kees) van de Water, KW Legal, juli 2008 Aan de orde in onderhavige zaak is (mede)

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

Datum 24 april 2013 Betreft Beantwoording Kamervragen van het lid Dijkgraaf (SGP) over de column dat Deutsche Bank in strijd handelt met de zorgplicht

Datum 24 april 2013 Betreft Beantwoording Kamervragen van het lid Dijkgraaf (SGP) over de column dat Deutsche Bank in strijd handelt met de zorgplicht > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

»Samenvatting. Wetsbepaling(en): AWB artikel 3:15, AWB artikel 6:13 Ook gepubliceerd in: ECLI:NL:RVS:2016:99, JIN 2016/116, JOM 2016/505

»Samenvatting. Wetsbepaling(en): AWB artikel 3:15, AWB artikel 6:13 Ook gepubliceerd in: ECLI:NL:RVS:2016:99, JIN 2016/116, JOM 2016/505 JB2016/45 RvS, 20-01-2016, nr. 201504247/1/A4, ECLI:NL:RVS:2016:99 Plaatsingsplan van ondergrondse restafvalcontainers, Zienswijze, indienen, Zienswijze, indienen via website, Bewijs indiening, Bewijslast

Nadere informatie

Academie voor bijzondere wetten

Academie voor bijzondere wetten Academie voor bijzondere wetten Auteur Academie voor bijzondere wetten Hoofdonderwerp Conclusie van staatsraad Advocaat-Generaal Widdershoven (hierna: A-G ) met betrekking tot het rechtskarakter van het

Nadere informatie

Onvoldoende toezicht op een advocaat die het geld van zijn cliënten onzorgvuldig beheert

Onvoldoende toezicht op een advocaat die het geld van zijn cliënten onzorgvuldig beheert NOTENKRAKER Onvoldoende toezicht op een advocaat die het geld van zijn cliënten onzorgvuldig beheert Rb. Den Haag 16 september 2009, NJF 2010, 8, LJN BJ8974 1 Inleiding In toenemende mate worden ook vrije

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Destructief toezicht en aansprakelijkheid Mr. dr. B.J.P.G Roozendaal. vrijdag 27 februari 2009

Destructief toezicht en aansprakelijkheid Mr. dr. B.J.P.G Roozendaal. vrijdag 27 februari 2009 Destructief toezicht en aansprakelijkheid Mr. dr. B.J.P.G Roozendaal vrijdag Inleiding Bestuursorganen beschikken over diverse controle en handhavingsbevoegdheden om op te treden tegen burgers of ondernemingen

Nadere informatie

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt:

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt: Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 6494_1/309; 6836_1/220 Betreft zaak: Limburgse bouwzaken 1 en 2 / de heer [A] Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit

Nadere informatie

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen.

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen. BESLUIT Nummer 2600/ 41 Betreft zaak: Ralet vs CZ en VGZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 Rapport Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 2 Klacht Op 10 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Heemstede, met een klacht over een gedraging van de Huurcommissie

Nadere informatie

Besluit tot openbaarmaking

Besluit tot openbaarmaking Besluit als bedoeld in artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur Zaak: OB/001 Kenmerk: 00.061.063 Openbaarmaking onder kenmerk: Besluit tot openbaarmaking Besluit tot openbaarmaking van de besluiten

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2016:3387

ECLI:NL:RVS:2016:3387 ECLI:NL:RVS:2016:3387 Instantie Raad van State Datum uitspraak 21-12-2016 Datum publicatie 21-12-2016 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201507118/1/A1 Bestuursrecht Hoger

Nadere informatie

CENTRALE RAAD VAN BEROEP U I T S P R A AK

CENTRALE RAAD VAN BEROEP U I T S P R A AK CENTRALE RAAD VAN BEROEP 97/524 WW U I T S P R A AK in het geding tussen: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, appellant, en A, wonende te B, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met

Nadere informatie

BEGELEIDINGSPLAN VOOR DE CURSUS INLEIDING

BEGELEIDINGSPLAN VOOR DE CURSUS INLEIDING BEGELEIDINGSPLAN VOOR DE CURSUS INLEIDING BESTUURSRECHT (R08191) (onderdeel traject Propedeuse Rechten) studiecentrum: Enschede tijdvak: november 2011 t/m januari 2012 begeleider: mr drs G.E.P. ter Horst

Nadere informatie

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, X Z (belanghebbende), \ beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2013. Bij brief van 11 oktober 2013 heeft de griffier mij

Nadere informatie

Privaatrechtelijk kostenverhaal door de wegbeheerder

Privaatrechtelijk kostenverhaal door de wegbeheerder Privaatrechtelijk kostenverhaal door de wegbeheerder De Hoge Raad schept duidelijkheid over verhaal van kosten voor opruimwerkzaamheden na een ongeval Hoge Raad van 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3594

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

Turbo-liquidatie en de bestuurder

Turbo-liquidatie en de bestuurder Turbo-liquidatie en de bestuurder Juni 2012 mr J. Brouwer De auteur heeft grote zorgvuldigheid betracht in het weergeven van delen uit het geldende recht. Evenwel is noch de auteur noch Boers Advocaten

Nadere informatie

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen: Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te 14.30 uur Kenmerk: 160102 PLEITNOTA Inzake: Deken orde van Advocaten Den Haag - mr. M.J.F. Stelling Raadsman: W.H. Jebbink Geen ontzegging tot onafhankelijke

Nadere informatie

AB 2015/165: Wns van toepassing op verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn; overgangsrecht. Analoge toepassing Wns.

AB 2015/165: Wns van toepassing op verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn; overgangsrecht. Analoge toepassing Wns. Page 1 of 6 AB 2015/165: Wns van toepassing op verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn; overgangsrecht. Analoge toepassing Wns. Instantie: Afdeling bestuursrechtspraak van de

Nadere informatie

Magna Charta Newsroom

Magna Charta Newsroom Magna Charta Newsroom Conclusie van 23 juni 2014 van Staatsraad Advocaat-Generaal Mr. R.J.G.M. Widdershoven over het begrip bestuursorgaan Mr. W.J. Bosma Advocaat-Partner Van der Feltz Advocaten Aanleiding

Nadere informatie

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen Memo Van prof. Mr. Ch.P.A. Geppaart Onderwerp Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1. Via het hoofd van de afdeling Directe belastingen van het Ministerie van Financiën ontving ik Uw

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:CRVB:2013:2879 ECLI:NL:CRVB:2013:2879 Instantie Datum uitspraak 17-12-2013 Datum publicatie 19-12-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 13-211 WWB Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

Overheidsaansprakelijkheid

Overheidsaansprakelijkheid T.W. Franssen, B.J.P.G. Roozendaal & S.A.L. van de Sande 1 Kroniek Overheidsaansprakelijkheid 1. A l g e m e e n 2. S c h a d e ve r g o e d i n g 2.1 Onrechtmatige overheidsdaad 2.1.1 Burgerlijke rechter

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558 ECLI:NL:RBGEL:2016:2558 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 12-05-2016 Datum publicatie 19-05-2016 Zaaknummer AWB - 15 _ 7447 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden 4 november 2016 Eerste Kamer 15/00920 LZ/IF Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: tegen STICHTING PENSIOENFONDS PERSONEELSDIENSTEN, gevestigd te Amsterdam, VOOR VERWEERSTER in cassatie, advocaat:

Nadere informatie

JOR 2013/312 CBB, 10-09-2013, AWB 12/42310, ECLI:NL:CBB:2013:104 135 PW),

JOR 2013/312 CBB, 10-09-2013, AWB 12/42310, ECLI:NL:CBB:2013:104 135 PW), JOR 2013/312 CBB, 10-09-2013, AWB 12/42310, ECLI:NL:CBB:2013:104 Pensioenfonds, Beleggingsbeleid moet in overeenstemming zijn met prudent-person regel (art. 135 PW), Invulling norm door pensioenfondsen,

Nadere informatie

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem De vaststellingsovereenkomst Prof. mr dr Edwin van Wechem Wat is een vaststellingsovereenkomst? Artikel 7:900 BW Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van

Nadere informatie

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar.

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar. Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar. In het kader van het uit elkaar gaan van klager en zijn partner moet de gemeenschappelijke woning getaxeerd

Nadere informatie

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483 ECLI:NL:HR:2014:2652 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-09-2014 Datum publicatie 10-09-2014 Zaaknummer 13/01257 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Limburg. Datum: 16 oktober 2013. Rapportnummer: 2013/147

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Limburg. Datum: 16 oktober 2013. Rapportnummer: 2013/147 Rapport Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Limburg. Datum: 16 oktober 2013 Rapportnummer: 2013/147 2 Aanleiding Op 7 april 2013 om 16.52 uur komt er bij de regionale eenheid

Nadere informatie

Aansprakelijkheid en schadevergoeding Awb

Aansprakelijkheid en schadevergoeding Awb Aansprakelijkheid en schadevergoeding Awb Contactgroep Algemeen Bestuur Prof. mr. G.A. van der Veen AKD Rotterdam Rijksuniversiteit Groningen 9 april 2014 Inhoud lezing 1. Inleiding: de nieuwe regeling

Nadere informatie

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 ... No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 18 juni 2012, no.12.001344, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

Masterclass Toezicht op en in de financiële sector

Masterclass Toezicht op en in de financiële sector Masterclass Toezicht op en in de financiële sector ALGEMEEN KADER BESTUURSRECHT PROFMR LODEWIJK ROGIER 19 MAART 2019 1 BESTUURSRECHT 2 BESTUURLIJKE HANDHAVING 3 BESTUURSRECHTELIJK HANDHAVINGSKADER 4 TOEZICHT

Nadere informatie

Kennisneming door de rechter van vertrouwelijke stukken buiten partijen om

Kennisneming door de rechter van vertrouwelijke stukken buiten partijen om NOTENKRAKER Kennisneming door de rechter van vertrouwelijke stukken buiten partijen om CBb 14 oktober 2011, nr. AWB 10/85 en 10/86 E.J. Daalder 1 Inleiding Uit het in, onder meer, artikel 6 EVRM neergelegde

Nadere informatie

Naming and Shaming door de OPTA: kunnen nog niet onherroepelijk geworden boetes openbaar worden gemaakt?

Naming and Shaming door de OPTA: kunnen nog niet onherroepelijk geworden boetes openbaar worden gemaakt? NOTENKRAKER Naming and Shaming door de OPTA: kunnen nog niet onherroepelijk geworden boetes openbaar worden gemaakt? ABRvS 10 november 2010, LJN BO3468 1 Inleidende opmerkingen De Onafhankelijke Post en

Nadere informatie

Onjuiste pensioenopgaven

Onjuiste pensioenopgaven Onjuiste pensioenopgaven Aansprakelijkheid voor pensioenfondsen en de rol van disclaimers Artikel Senior adviseur collectieve pensioenen mr. A.M.Z. Rondas (AZL) Onjuiste pensioenopgaven Aansprakelijkheid

Nadere informatie

Besluit tot openbaarmaking

Besluit tot openbaarmaking Besluit als bedoeld in artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur Zaak: 10826 Kenmerk: 12517 / 01.038.932 Openbaar gemaakt onder kenmerk Besluit tot openbaarmaking Besluit tot openbaarmaking van het

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2011 1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2. Advies Commissie Wetenschappelijke Integriteit KLACHT Bij brief van 2010,

Nadere informatie

Voorwoord. Op het grensvlak waarvan eigenlijk?

Voorwoord. Op het grensvlak waarvan eigenlijk? Voorwoord Op het grensvlak waarvan eigenlijk? De titel van deze bundel Op het grensvlak, duidt op de aanwezigheid op een bepaald punt binnen een vlak dat als grens fungeert. De titel houdt geen nadere

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988 ECLI:NL:RVS:2005:AU2988 Instantie Raad van State Datum uitspraak 21-09-2005 Datum publicatie 21-09-2005 Zaaknummer 200501988/1 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Hoger beroep

Nadere informatie

Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, in haar vergadering van 26 juli 2005;

Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, in haar vergadering van 26 juli 2005; Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, in haar vergadering van 26 juli 2005; gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 1, tweede lid, en 29a, tweede lid, van

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 52 d.d. 14 juli 2009 (mr R.J. Verschoof, voorzitter, mr drs M.L. Hendrikse en mr M.M. Mendel) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 Instantie Datum uitspraak 21-06-2016 Datum publicatie 24-04-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie - Vindplaatsen Uitspraak Gerechtshof

Nadere informatie

Actualiteiten bestuurs(proces)recht

Actualiteiten bestuurs(proces)recht 1 Actualiteiten bestuurs(proces)recht VMR Actualiteitendag 2017 Prof. mr. K.J. (Kars) de Graaf 2 Onderwerpen Organisatie hoogste bestuursrechtspraak Einde ne bis in idem-rechtspraak (art. 4:6 Awb) Inherente

Nadere informatie

Besluit tot openbaarmaking

Besluit tot openbaarmaking Besluit als bedoeld in artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur Kenmerk: Besluit tot openbaarmaking Besluit tot openbaarmaking van het besluit tot het opleggen van de lasten onder dwangsom aan de

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2015:3233

ECLI:NL:RVS:2015:3233 ECLI:NL:RVS:2015:3233 Instantie Raad van State Datum uitspraak 21-10-2015 Datum publicatie 21-10-2015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201500429/1/A2 Eerste

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2011-346 d.d. 2 december 2011 (mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. B.F. Keulen en mr. A.W.H. Vink, leden, en mr.drs. D.J. Olthoff, secretaris)

Nadere informatie

Uitspraken CRvB inzake boetes en overgangsrecht (in kader Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving)

Uitspraken CRvB inzake boetes en overgangsrecht (in kader Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving) Uitspraken CRvB inzake boetes en overgangsrecht (in kader Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving) Inleiding Op 24 november 2014 heeft de CRvB de eerste uitspraak gedaan over boetes

Nadere informatie

afspraken die in het Najaarsoverleg 2008 zijn gemaakt. Volstaan wordt dan ook met hiernaar te verwijzen.

afspraken die in het Najaarsoverleg 2008 zijn gemaakt. Volstaan wordt dan ook met hiernaar te verwijzen. Reactie op de brief van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek in verband met het limiteren van de hoogte van de

Nadere informatie

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT ALGEMENE WET BESTUURSRECHT Besluitvorming Toezicht Sancties Rechtsgebied bestuursrecht oktober 2011 Rechtsgebied bestuursrecht Verhoudingen tussen bestuursorgaan/belanghebbende - stelt het bestuur is staat

Nadere informatie

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING gegeven naar aanleiding van diverse verzoeken van de verdediging in de strafzaak in

Nadere informatie

- dat de advocaat zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten,

- dat de advocaat zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten, AA000l17.dok Deken der Orde van Advocaten in het arrondissement Roermond mr. A.F.Th.M. Heutink De heer J.J.E. Dulfer 6,,Les Marchais" St. Pierre à Champ F-79290 CERSAY France Postbus 107 6590 AC Gennep

Nadere informatie

Samenvatting. Consument, ARAG SE, gevestigd te Leusden, hierna te noemen: Aangeslotene. 1. Procesverloop

Samenvatting. Consument, ARAG SE, gevestigd te Leusden, hierna te noemen: Aangeslotene. 1. Procesverloop Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-373 d.d. 9 oktober 2014 (mr. P.A. Offers, prof. mr. E.H. Hondius en drs. W. Dullemond, leden en mr. E.E. Ribbers, secretaris) Samenvatting

Nadere informatie

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig.

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig. Uitspraak Commissie van Beroep 2013-15 d.d. 24 mei 2013 (prof. mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. F. Peijster en mr. A. Rutten-Roos, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Nadere informatie

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151 Permanente link: http://deeplink.rechtspraa Instantie Raad van State Datum uitspraak 29-12-2010 Datum publicatie 29-12-2010 Zaaknummer Rechtsgebieden

Nadere informatie

Ons kenmerk [VERTROUWELIJK] Contactpersoon [VERTROUWELIJK]

Ons kenmerk [VERTROUWELIJK] Contactpersoon [VERTROUWELIJK] Autoriteit Persoonsgegevens AANGETEKEND Datum Contactpersoon Onderwerp Besluit tot invordering en voornemen tot publicatie Geachte, Bij besluit van 11 mei 2017 met kenmerk heeft de Autoriteit Persoonsgegevens

Nadere informatie

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148 Rapport Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148 2 Klacht Op 1 februari 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer Y. te Zwolle, ingediend door de Stichting Rechtsbijstand Asiel

Nadere informatie

Besluit tot openbaarmaking

Besluit tot openbaarmaking Kansspelautoriteit OPENBAAR Besluit als bedoeld in artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur Zaak: 399 Kenmerk: 00.080.086 Openbaarmaking onder kenmerk: 00.082. 721 Besluit tot openbaarmaking Besluit

Nadere informatie

Zaaknummers : CBHO nrs. 93/69 t/m 93/73

Zaaknummers : CBHO nrs. 93/69 t/m 93/73 Zaaknummers : CBHO nrs. 93/69 t/m 93/73 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 5 januari 1994 Partijen : Appellanten tegen Christelijke Hogeschool Noord-Nederland Trefwoorden : bevoegdheid voorzitter

Nadere informatie

Zaaknummer: 2000/026 en 2000/026.1 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 22 mei 2000 X tegen het college van bestuur van de Universiteit Leiden

Zaaknummer: 2000/026 en 2000/026.1 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 22 mei 2000 X tegen het college van bestuur van de Universiteit Leiden Zaaknummer: 2000/026 en 2000/026.1 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 22 mei 2000 Partijen: X tegen het college van bestuur van de Universiteit Leiden Trefwoorden: Algemeen verbindend voorschrift,

Nadere informatie

VMR Actualiteitendag 2015

VMR Actualiteitendag 2015 Datum 19-03-2015 1 VMR Actualiteitendag 2015 Actualiteiten bestuurs(proces)recht Prof. mr. K.J. (Kars) de Graaf k.j.de.graaf@rug.nl www.rug.nl/staff/k.j.de.graaf Datum 19-03-2015 2 Inhoud Bestuursorgaan

Nadere informatie

Bestuursrecht. Bestuursrecht. Mr. R.L. Vucsan, dr. H.B. Winter. Inleiding

Bestuursrecht. Bestuursrecht. Mr. R.L. Vucsan, dr. H.B. Winter. Inleiding Bestuursrecht Mr. R.L. Vucsan, dr. H.B. Winter Inleiding Deze aflevering van het Katern bestuursrecht is geheel gewijd aan de jurisprudentie van de administratieve rechters met betrekking tot terugvorderingsbeslissingen,

Nadere informatie

Nadere Notitie Burgerrechtenvereniging Vrijbit voor procedure UTR 16/3326 WBP V97 (zitting ).

Nadere Notitie Burgerrechtenvereniging Vrijbit voor procedure UTR 16/3326 WBP V97 (zitting ). 20-11-2016 Nadere Notitie Burgerrechtenvereniging Vrijbit voor procedure UTR 16/3326 WBP V97 (zitting 2-12-2016). In het verlengde van de bezwaren zoals die naar voren zijn gebracht in de bezwaarprocedure

Nadere informatie

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 225359 Datum uitspraak: 15-02-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 17-02-2012 Handelszaak Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: In deze zaak

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 27 augustus 1985,

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Ede (Gelderland)

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Ede (Gelderland) Registratienummer Afdeling Ede, 25565 Samenleving en beleid 10 februari Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede; gelet op artikel 18a, van de Participatiewet, artikel 20a van de

Nadere informatie

Masterclass Toezicht op en in de financiële sector

Masterclass Toezicht op en in de financiële sector Masterclass Toezicht op en in de financiële sector ALGEMEEN KADER STAATSRECHT PROFMR LODEWIJK ROGIER 19 MAART 2019 1 STAATSRECHT 2 RECHTSSTAAT 3 CONCORDANTIEBEGINSEL 4 BESTUURLIJKE HANDHAVING ALGEMEEN

Nadere informatie

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 September 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 September 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen 010 Rechtbank Rotterdam 15:23:33 13-09-2016 2/7 uitspraak RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats Rotterdam Team Bestuursrecht 3, V-nummer: uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 September 2016 op het

Nadere informatie