Bedieningshandleiding

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Bedieningshandleiding"

Transcriptie

1 Bedieningshandleiding AMAz Software ISOBUS ED MG5222 BAH Printed in Germany Lees en schenk aandacht aan deze bedieningshandleiding voor u de machine in bedrijf stelt! Bewaren voor verder gebruik! nl

2 HET MAG NIET onbelangrijk of overbodig voorkomen, deze gebruiksaanwijzing te lezen en zich aan de aanwijzingen te houden; het volstaat niet van anderen te horen, dat de machine goed is, ze daarom te kopen en te denken dat alles vanzelf gaat. De persoon in kwestie berokkenent niet alleen zichzelf schade maar zal ook fouten maken waarbij het mislukken niet aan zichzelf doch aan de machine zal worden toegeschreven. Om zeker te zijn van een goede werking moet men zich bewust zijn van de handelingen en over het doel van de functies van de machine geïnformeerd zijn en er mee leren omgaan. Pas dan zal men over de machine en zichzelf tevreden zijn. Om dit doel te bereiken dient deze bedieningshandleiding. Leipzig-Plagwitz 1872.

3 Lees deze gebruiksaanwijzing aandachtig door en houd deze aan. Bewaar deze gebruiksaanwijzing voor gebruik in de toekomst. Colofon Document Copyright Servicehandleiding Product: DRILL-controller Documentnummer: Vanaf softwareversie: Originele taal: Duits Müller-Elektronik GmbH & Co.KG Franz-Kleine-Straße Salzkotten Duitsland Tel: ++49 (0) 5258 / Telefax: ++49 (0) 5258 / info@mueller-elektronik.de Internetpagina:

4 Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1 Voor uw veiligheid Principiële veiligheidsaanwijzingen Doelgericht gebruik Opbouw en betekenis van waarschuwingen Veiligheidssticker op het product Afvoeren Over de jobcomputer Functies van de jobcomputer Systeemoverzicht Specificaties op de typeplaat Over deze servicehandleiding Omvang van de handleiding Opbouw van de handelingsinstructies Opbouw van verwijzingen Principe van de bediening Jobcomputer op ISOBUS aansluiten Jobcomputer inschakelen Terminal configureren Opbouw van het werkvenster De machine op het veld bedienen Instelwaarde invoeren Afdraaiproef uitvoeren Elektrische doseeraandrijving Mechanische doseeraandrijving Voordoseren doseercellen of doseerwiel met zaaigoed vullen Zaaien starten Zaaien stoppen Voorstopfunctie Instelwaarde aanpassen tijdens het werken Verlichting in- en uitschakelen Rijpadenschakeling configureren Rijpadenschakeling gebruiken Hydraulische installatie bedienen met behulp van de jobcomputer Machine inklappen Markeurs bedienen Comfortschakeling Rij-uitschakeling Stapsgewijze uitschakeling Bloksgewijze uitschakeling Waterplasmodus gebruiken Vulvijzel activeren Aandrijfwiel optillen en neerlaten (alleen bij fronttank) Resultaten bekijken Resultaten Totaalresultaten Jobcomputer voor het werk configureren Geometrie invoeren BAH

5 Inhoudsopgave Preview-tijd voorin- en uitschakelen Snelheidsbron kiezen en configureren Snelheidssensor via de 100 m-methode kalibreren Alternatieve snelheidsbronnen Producten configureren Parameter "Hernoemen" Parameter "Producttype" Parameter "Werksnelheid" Parameter "Instelwaarde" Parameter "Aanpassing" Parameter "Kalibratiefactor" Parameter "Overbrengingsverhouding" Parameter "Min. turbinetoerental" Parameter "Max. turbinetoerental" Parameter "Alarmdrempel niveau" Parameter "Afwijkingstolerantie" Producten aan een tank toekennen Referentiekalibratie van de werkstand uitvoeren Universal Terminal (UT) en Task Controller (TC) selecteren Uitrusting van de machine configureren Algemene configuratie niveau Parameter "Werkstand" Parameter "Rijpaden" Parameter "Snelheidsbron" Parameter "Seq. DB-schakeling reset" Parameter "Waterplasmodus" Parameter "Markeurtijd" Parameter "Kalibratiefactor" Parameter "Kalibratiefactor bewerkbaar" Uitgebreide configuratie niveau Parameter extra functies Parameter "Vertragingstijd werkstand" Parameter "Weergavefilter" Parameter "Maximale variantie" Parameter "Berekeningsvertraging" Parameter "Minimale zaadkorrel" Parameter "Max. berekeningsvertraging" Parameter "Min. werksnelheid" Parameter "Max. werksnelheid" Parameter "Machinenaam" Parameter "Verz. min. snelheid" Configuratie van afzonderlijke machinedelen Configuratie van de spuitbomen Configuratie van de doseerapparaten Configuratie van de doseerassen Configuratie van de PWM-parameters Configuratie van de ERC-module Configuratie van het rijpadensysteem Configuratie van de lineaire sensoren Configuratie van de deelbreedten Oplossen van storingen Diagnose uitvoeren Diagnose ERC Versienummers controleren Werking van een sensor controleren Alarmmeldingen ISO-alarmen BAH

6 Inhoudsopgave Hydraulische alarmen Regelalarmen Machinespecifieke alarmen Compatibiliteit tussen terminal en jobcomputer Compatibiliteit met ISOBUS-terminals Compatibiliteit met ISOBUS-terminals Compatibiliteit met oudere softwareversies ISOBUS-jobcomputer configureren Technische gegevens Technische gegevens van de jobcomputer Beschikbare talen Toetsindeling van de joystick Toetsindeling bij AmaPilot Beschikbare functies bij AmaPilot Verklaring van de signalen in het bezettingsschema Notities BAH

7 Voor uw veiligheid 1 1 Voor uw veiligheid 1.1 Principiële veiligheidsaanwijzingen Bediening Tijdens het werken moeten de volgende instructies worden aangehouden: Service Lees de gebruiksaanwijzing van het landbouwapparaat door, dat u met behulp van het product gaat aansturen. Waarborg, voordat u de voertuigcabine verlaat, dat alle automatische mechanismen zijn gedeactiveerd of dat de handbedieningsmodus is geactiveerd. Houd kinderen op afstand van het apparaat en van de jobcomputer. Houdt het systeem in een werkende toestand. Volg daarvoor de volgende instructies op: Voer geen ontoelaatbare veranderingen aan het product uit. Ontoelaatbare veranderingen of ontoelaatbaar gebruik kan uw veiligheid in gevaar brengen en de levensduur of de werking van het product nadelig beïnvloeden. Niet toegestaan zijn alle veranderingen, die niet in de documentatie van het product worden beschreven. Verwijder geen veiligheidsmechanismen of stickers van het product. Maak altijd, voordat u de accu van de tractor oplaadt, de verbinding tussen de tractor en de jobcomputer los. Het product bevat geen onderdelen die gerepareerd kunnen worden. Open de behuizing niet. 1.2 Doelgericht gebruik De jobcomputer is uitsluitend bestemd voor gebruik in de landbouw. Elke andere installatie of verdergaand gebruik van de jobcomputer valt buiten de verantwoordelijkheid van de fabrikant. Voor schade aan personen of materieel die ontstaat door het niet aanhouden van de instructies, is de fabrikant niet aansprakelijk. Alle risico's voor het gebruik, anders dan waarvoor het product is bedoeld, worden gedragen door de eigenaar. Tot het correcte gebruik behoort ook het aanhouden van de door de fabrikant voorgeschreven bedrijfs- en onderhoudsinstructies. De geldende ongevallenpreventievoorschriften en alle overige algemeen erkende veiligheidstechnische, industriële, medische en verkeerstechnische regelgeving moeten worden aangehouden. Eigenmachtige veranderingen aan het apparaat doen de aansprakelijkheid van de fabrikant komen te vervallen BAH

8 1 Voor uw veiligheid 1.3 Opbouw en betekenis van waarschuwingen Alle veiligheidsinstructies, die u in deze gebruiksaanwijzing vindt, worden als volgt weergegeven: WAARSCHUWING Dit signaalwoord markeert gevaren van gemiddeld risico, die mogelijkerwijs dodelijk of ernstig lichamelijk letsel tot gevolg kunnen hebben, wanneer deze niet worden vermeden. VOORZICHTIG Dit signaalwoord verwijst naar gevaren, die licht of gemiddeld lichamelijk letsel tot gevolg kunnen hebben, wanneer deze niet worden vermeden. TIP Dit signaalwoord verwijst naar gevaren, die materiële schade tot gevolg kunnen hebben, wanneer deze niet worden vermeden. verwijst naar praktische tips en bijzonder nuttige informatie. Deze tips helpen u om alle functies van uw machine optimaal te benutten. Er bestaan ook handelingen, die in meerdere stappen worden uitgevoerd. Wanneer bij één van deze stappen een risico bestaat, verschijnt een veiligheidsaanwijzing direct in de handelingsinstructie. De veiligheidsaanwijzingen staan altijd direct voor de riskante handelingsstap en vallen op door de vetgedrukte letters en een signaalwoord. Voorbeeld 1. TIP!Dat is een aanwijzing. Deze waarschuwt voor een risico, dat bij de volgende handelingsstap bestaat. 2. Riskante handelingsstap. 8 BAH

9 Voor uw veiligheid Veiligheidssticker op het product Sticker op de jobcomputer Niet reinigen met een hogedrukreiniger. 1.5 Afvoeren Voer dit product na gebruik af conform de in uw land geldende wetgeving als elektronisch schroot BAH

10 3 Over deze servicehandleiding 2 Over de jobcomputer 2.1 Functies van de jobcomputer De ISOBUS-jobcomputer is de schakelcentrale van de precisiezaaimachine. Op de jobcomputer zijn meerdere sensoren aangesloten, die belangrijke machinedelen bewaken. Gebaseerd op de signalen daarvan en de instellingen van de operator stuurt de jobcomputer de machine aan. Voor de bediening wordt een ISOBUS-terminal gebruikt. Alle machinespecifieke gegevens worden in de jobcomputer opgeslagen en blijven daarom ook bij het vervangen van de terminal behouden. De jobcomputer kan onder andere de volgende werkzaamheden uitvoeren: Bewaking van de doseeras Aansturing van de markeurs Aansturing van rijpadenventielen Starten van de afdraaiproef via afdraaitoets Snelheidsregistratie vanuit verschillende bronnen Bewaking van het ventilatortoerental Bewaking en uitschakeling van elke afzonderlijke rij bij precisiezaaimachines met ERC-modules Groepering van rijen tot deelbreedten bij precisiezaaimachines 10 BAH

11 Over deze servicehandleiding Systeemoverzicht Het systeem bestaat uit één of meerdere jobcomputers, die op de precisiezaaimachine zijn gemonteerd en het werk aansturen. Elke jobcomputer is voor het aansturen van bepaalde functies verantwoordelijk en ontvangt signalen van bepaalde sensoren. ISOBUS-jobcomputer ISOBUS-connector CAN-bus-stekker Jobcomputer microgranulaat 2 (optie) ERC-signaalverdeler ERC-module Signaalverdeler Aggregaatkabel 1-12 Machineboom Jobcumputer microgranulaat 1 (optie) Kunstmestleidingbewaking (optie) Extra werkstandsensor (optie, alleen bij bewaking van de kunstmestleiding) BAH

12 3 Over deze servicehandleiding Voorbeeldvariant De volgende afbeelding toont als voorbeeld, hoe een machine kan zijn opgebouwd: Radarsensor (optie) Werkstandsensor ISOBUS-apparaatcontactdoos ISOBUS-jobcomputer Vulvijzel (optie) Microgranulaatstrooier (optie) Precisie-doseeraandrijving Volume-doseeraandrijving (kunstmest, optie) Afdraaitoets 12 BAH

13 Over deze servicehandleiding Specificaties op de typeplaat Op de behuizing van de jobcomputer bevindt zich een typeplaat. Daarmee kunt u de jobcomputer identificeren. Specificaties op de typeplaat Artikelnummer van de klant Wanneer het product voor een landbouwmachinefabrikant is geproduceerd, verschijnt hier het artikelnummer van de landbouwmachinefabrikant. Versie van de hardware Artikelnummer bij Müller-Elektronik Bedrijfsspanning Het product mag alleen worden aangesloten op spanningen, die binnen dit bereik liggen. De softwareversie op het tijdstip van uitlevering. Wanneer u de software actualiseert, is deze vermelding niet meer actueel. Serienummer BAH

14 3 Over deze servicehandleiding 3 Over deze servicehandleiding 3.1 Omvang van de handleiding In deze handleiding worden alle functies beschreven, die u met de jobcomputer kunt bedienen. Dit betekent, dat afhankelijk van de machine, niet alle hoofdstukken voor de bediening relevant zijn. 3.2 Opbouw van de handelingsinstructies Handelingsinstructies behandelen stap voor stap, hoe u bepaalde werkzaamheden met het product kunt uitvoeren. In deze gebruiksaanwijzing hebben wij de volgende symbolen gebruikt, om de handelingsinstructies te markeren: Weergavevorm Betekenis Handelingen, die u opeenvolgend moet uitvoeren. Resultaat van de handeling. Dat gebeurt, wanneer u een handeling uitvoert. Resultaat van een handelingsinstructie. Dat gebeurt, wanneer u alle stappen heeft uitgevoerd. Voorwaarden. Wanneer voorwaarden worden genoemd, moet u daaraan voldoen, voordat u een handeling uitvoert. 3.3 Opbouw van verwijzingen Wanneer er in deze gebruiksaanwijzingen verwijzingen zijn opgenomen, zien deze er altijd als volgt uit: Voorbeeld van een verwijzing: zie pagina 17 Het nummer geeft aan op welke pagina het hoofdstuk begint, waar u verder kunt lezen. 14 BAH

15 Principe van de bediening 4 4 Principe van de bediening 4.1 Jobcomputer op ISOBUS aansluiten Om de jobcomputer op de voedingsspanning en op de ISOBUS-terminal aan te sluiten, moet u de ISOBUS-kabel op een ISOBUS-aansluiting op de tractor aansluiten. Procedure Zo sluit u de jobcomputer op de ISOBUS aan: 1. Neem de ISOBUS-kabel van de jobcomputer. 2. Draai de stofbeschermdop open. 3. Steek de ISOBUS-stekker in de ISOBUS-aansluiting op de tractor. 4. Vergrendel de stekker. Bij de basisuitrustingen van Müller-Elektronica draait u daarvoor de stekker rechtsom. Bij andere ISOBUS-basisuitrustingen moet u afhankelijk van het model anders te werk gaan. De stekker zit vast. 5. Schroef de stofbeschermdop van de stekker op de stofbeschermdop van de bus BAH

16 4 Principe van de bediening 6. Na de werkzaamheden maakt u de verbinding los en plaats u de stofbeschermdoppen weer. 4.2 Jobcomputer inschakelen Procedure 1. Sluit de ISOBUS-kabel van de jobcomputer aan op de ISOBUS-aansluiting op de tractor. 2. Start de ISOBUS-terminal. De jobcomputer wordt samen met de terminal gestart. Bij de eerste inbedrijfstelling moet de jobcomputer eerst veel informatie aan de terminal overdragen. Dat duurt enkele minuten. Wanneer alle gegevens van de jobcomputer-applicatie zijn geladen, verschijnt op de terminal het symbool:. 3. Open de jobcomputer-applicatie. Houd daarbij de handleiding van de ISOBUS-terminal aan. Het werkvenster van de jobcomputer verschijnt. 4.3 Terminal configureren Wanneer u slechts één terminal als Universal Terminal (UT) en Task Controller (TC) gebruikt, bevestigt u de terminal als standaardterminal. Wanneer u meer dan één terminal of meer dan één Task Controller gebruikt, kunt u kiezen, welke u wilt gebruiken (zie Universal Terminal (UT) en Task Controller (TC) selecteren, pagina 51). 16 BAH

17 Principe van de bediening Opbouw van het werkvenster Het werkvenster is een deel van het beeldscherm, waarin u aan de getoonde symbolen kunt herkennen, in welke toestand de machine zich bevindt. Afhankelijk van de uitrusting van de machine worden niet altijd alle symbolen getoond. Informatie over de volumedoseeraandrijvingen, zie pagina 17 Informatie over de rijdoseeraandrijvingen, zie pagina 17 Informatie over de rijen, zie pagina 18 Informatie over de extra functies, zie pagina 19 Statusinformatie, zie pagina 18 Rijsnelheid De layout van de bedieningsinterface is afhankelijk van de bedieningsterminal. Informatie over de volumedoseeraandrijvingen In dit gebied ziet u: - De uitbrenghoeveelheid voor elke aangesloten doseeraandrijving. Het getal geeft aan welke doseeraandrijving is bedoeld. Hier verschijnt altijd de actuele waarde. - De door u ingestelde verandering van de gewenste waarde. Informatie over de rijdoseeraandrijvingen In dit gebied ziet u: - De uitbrenghoeveelheid voor elke aangesloten doseeraandrijving. Het getal geeft aan welke doseeraandrijving is bedoeld. Hier verschijnt altijd de actuele waarde. - De door u ingestelde verandering van de gewenste waarde BAH

18 4 Principe van de bediening Informatie over de rijen In dit gebied ziet u: In welke rijen wordt wat uitgebracht: - Zaaigoed - Vaste kunstmest De actuele afwijking van de instelwaarde per rij. - Instelwaarde wordt aangehouden. - De instelwaarde wordt binnen de toegestane afwijkingstolerantie overschreden. - De instelwaarde wordt binnen de toegestane afwijkingstolerantie onderschreden. - De instelwaarde wordt buiten de toegestane afwijkingstolerantie overschreden. Er klinkt een alarm! - De instelwaarde wordt buiten de toegestane afwijkingstolerantie overschreden. Er klinkt een alarm! - Geen zaadstroom herkent of zaadstroom in een uitgeschakelde rij herkent. - Of een rijpad wordt aangelegd. - De nummering van de rijen. Statusinformatie In dit gebied ziet u: - De actuele snelheid van de machine. - Het actuele toerental van de turbine. Het getal geeft aan, welke turbine wordt bedoeld. - De actuele druk in het bewaakte systeem. - Of de rijpadenschakeling is uitgeschakeld. - Welke oversteek u momenteel rijdt. 18 BAH

19 Principe van de bediening 4 Informatie over de extra functies In dit gebied ziet u, wanneer bepaalde functies zijn geactiveerd. - Het zwaailicht is ingeschakeld. - De tankverlichting is ingeschakeld. - De werkschijnwerper is ingeschakeld. - De waterplasmodus is ingeschakeld. - De doseerwielen worden met zaaigoed gevuld. - Beide markeurs worden gebruikt. - De linker markeur wordt gebruikt. - De rechter markeur wordt gebruikt. - Er wordt geen markeur gebruikt. - De linker markeur wordt gebruikt. Wisselmodus van de markeur is geactiveerd. - De rechter markeur wordt gebruikt. Wisselmodus van de markeur is geactiveerd. - De hindernismodus is ingeschakeld. - De applicatie ISOBUS-TC is ingeschakeld. - SECTION-Control is ingeschakeld en in de automatische modus. - Een tank meldt een alarm. - De machine staat in de werkstand. - De voorstopfunctie is ingeschakeld BAH

20 5 Machine op het veld bedienen 5 De machine op het veld bedienen 5.1 Instelwaarde invoeren In het venster "Instellingen/doseerapparaat" kunt u voor elk doseerapparaat de volgende parameters instellen of inzien. Druk in het werkvenster op: Venster "Instellingen/doseerapparaat" verschijnt. Definieert het actueel gekozen doseerapparaat. 1: Zaaigoed 2: Kunstmest (optie) 3: Microgranulaat (optie) 4: Microgranulaat (optie) Definieert, hoeveel zaaigoed of kunstmest per hectare moet worden uitgebracht. Definieert bij de precisiezaaimachine, hoeveel korrels per omwenteling van het doseerwiel worden uitgebracht. Slaat de instellingen voor het gekozen doseerapparaat op. "Min. snelheid" Geeft de minimale snelheid aan, die voor het strooien nodig is. "Max. snelheid" Geeft de maximaal mogelijke snelheid voor het strooien aan. Wanneer de maximaal mogelijke snelheid wordt overschreden, stopt de applicatie automatisch. "Aanpassing" Definieert, met hoeveel procent de instelwaarde moet worden veranderd, wanneer u deze tijdens het uitbrengen handmatig verandert (zie pagina 46). 20 BAH

21 Machine op het veld bedienen 5 Procedure 1. Druk in het werkvenster op: Venster "Instellingen/doseerapparaat" verschijnt. 2. Configureer de parameter (zie pagina 20) 3. - Bij een precisiezaaimachine slaat u (zie pagina 20) als optie de instellingen voor het gekozen doseerapparaat op. Daarbij wordt bovendien de parameter "Overbrengingsverhouding"(zie pagina 47) van het gekozen product overgenomen. 5.2 Afdraaiproef uitvoeren Wanneer u de afdraaiproef moet uitvoeren, leest u in de gebruiksaanwijzing van de machine. U kunt de afdraaiproef alleen uitvoeren, wanneer de machine gereed is voor gebruik. U heeft de machine en de doseeraandrijvingen voorbereid voor de afdraaiproef zoals beschreven staat in de gebruiksaanwijzing van de machinefabrikant. De tank is gevuld met voldoende zaaigoed of kunstmest. Vul de tank niet helemaal, zodat u eventueel een doseerrotor gemakkelijker kunt demonteren of verstellen. Machine staat stil. Activeer de toepassing Elektrische doseeraandrijving Deactiveer de regeleenheid voor de turbine van de machine. Procedure 1.Druk in het werkvenster op: Venster "Instellingen/doseerapparaat" verschijnt. 2. Wanneer u meerdere doseerapparaten gebruikt, kies dan het doseerapparaat, waarvoor u de afdraaiproef wilt uitvoeren (zie pagina 20). U herkent het momenteel gekozen doseerapparaat aan het getal boven in het venster. 3. Voer een "Instelwaarde" (zie pagina 20) in, waarmee u later wilt werken. 4. Druk op de functietoets van de doseeraandrijving, waarvoor u een afdraaiproef wilt uitvoeren, bijvoorbeeld Venster "Afdraaiproef" verschijnt. 5. In het invoerveld onder de tekst "Snelheid correct?" voert u in, met welke snelheid u later bij het zaaien wilt rijden Vul de doseercellen met doseerproduct BAH

22 5 Machine op het veld bedienen De doseerwielen draaien enkele seconden, tot de ingestelde hoek uit de parameter "Hoek voorinstelling (zie pagina 64) is bereikt Start de afdraaiproef. 8. Start de afdraaiproef van de machine. Ga te werk, zoals beschreven staat in de gebruiksaanwijzing van de machinefabrikant. 9. Wacht tot de gewenste hoeveelheid wordt uitgebracht. De jobcomputer berekent uit de aanwezige gegevens een gewicht en toont dit in het veld "Berekende waarde". 10. Beëindig de afdraaiproef van de machine. Ga te werk, zoals beschreven staat in de gebruiksaanwijzing van de machinefabrikant. Op het beeldscherm verschijnt een venster met de tekst: "3". Resultaat. 11. Weeg het doseerproduct, dat tijdens de afdraaiproef is uitgebracht. 12. Voer het gewicht in het veld "Gewogen waarde" in. De jobcomputer berekent de afwijking in procenten tussen de berekende en de gewogen waarde. De jobcomputer berekent de minimale en de maximale snelheid waarbij deze uitbrenghoeveelheid bij de gebruikte doseerrotor mogelijk is. Bij opnieuw indrukken van de afdraaitoets telt de afdraaiproef bij gewogen waarde verder Bevestigen Mechanische doseeraandrijving De jobcomputer slaat alle gegevens voor het product op in de productdatabase. U heeft de machine en de doseeraandrijvingen voorbereid voor de afdraaiproef zoals beschreven staat in de gebruiksaanwijzing van de machinefabrikant en de stand van de aandrijving voor de mechanische doseeraandrijving bepaald. Procedure 1.Druk in het werkvenster op: Venster "Instellingen/doseerapparaat" verschijnt Druk op de functietoets voor de afdraaiproef met een mechanische kunstmestdoseeraandrijving. 3. In het invoerveld onder de tekst "Snelheid correct?" voert u in, met welke snelheid u later bij het zaaien wilt rijden Start de registratie van de afdraaiproef. 5. Ga verder met de afdraaiproef aan de machine. Ga te werk, zoals beschreven staat in de gebruiksaanwijzing van de machinefabrikant. 6. Gedurende de afdraaiproef berekent de jobcomputer uit de beschikbare gegevens een gewicht en toont dit in het veld Berekende waarde. 22 BAH

23 Machine op het veld bedienen 5 7. Beëindig de afdraaiproef van de machine. Ga te werk, zoals beschreven staat in de gebruiksaanwijzing van de machinefabrikant. Op het beeldscherm verschijnt een venster met de tekst: "3". Resultaat. 8. Voer het gewicht in het veld "Gewogen waarde" in. De jobcomputer berekent de afwijking in procenten tussen de berekende en de gewogen waarde. De jobcomputer berekent de minimale en de maximale snelheid waarbij deze uitbrenghoeveelheid bij de gebruikte doseerrotor mogelijk is Bevestig. De jobcomputer slaat alle gegevens voor het product op in de productdatabase. 5.3 Voordoseren doseercellen of doseerwiel met zaaigoed vullen Procedure Om te waarborgen dat u vanaf het begin kunt zaaien en om niet-gezaaide delen aan het begin van het veld te voorkomen, moet u de doseercellen en de doseerwielen met zaaigoed vullen, voordat u begint. Bovendien kunt u deze functie gebruiken voor het voordoseren. 1. In het werkvenster drukt u bij volumedosering: De doseercellen draaien gedurende enkele seconden (parameter "Voorlooptijd zie pagina 64). bij precisiezaaien: > De doseerwielen draaien enkele seconden, tot de ingestelde hoek uit de parameter "Hoek voorinstelling (zie pagina 64) is bereikt. Zolang de doseercellen of het doseerwiel worden gevuld, verschijnt in het werkvenster het symbool: resp. 2. Begin pas met rijden, wanneer het symbool is verdwenen. Bij het voordoseren uitgebrachte hoeveelheden worden opgeslagen. Wanneer voor de hydraulische doseeraandrijving geen olie beschikbaar is, dan verschijnt een foutmelding. Controleer de correcte stand van de regeleenheden. Doseeraandrijving staat stil! BAH

24 5 Machine op het veld bedienen 5.4 Zaaien starten Procedure De machine rijdt. De machine is neergelaten. De doseercellen of het doseerwiel zijn met zaaigoed gevuld. De turbine heeft het minimale toerental bereikt Start het zaaien. 5.5 Zaaien stoppen Procedure 1. - Stop het zaaien. In het werkvenster verschijnt de melding: "Toepassing werd gestopt." Alle doseeraandrijvingen worden gestopt. 5.6 Voorstopfunctie Procedure 1. - Stop het zaaien voor de geselecteerde doseeraandrijvingen. Alle geselecteerde doseeraandrijvingen worden gestopt. Kiezen van de doseeraandrijving met de parameter "Voorlooptijd (zie pagina 64). In bepaalde landen moeten machine en/of aanvullende doseerapparaten zodanig zijn uitgerust dat bepaalde werkzame stoffen (bijvoorbeeld giftige microkunstmest) niet op het zaaibed liggen! Doseerapparaten die giftige werkzame stoffen uitbrengen, moeten op een voorstoptijd van 0 seconden worden ingesteld (zie pagina 64). Voor het optillen van de machine de geselecteerde doseerapparaten met voldoende afstand tot de voorakker handmatig uitschakelen. Informeer bij uw importeur/machinehandel naar de wettelijke voorschriften. 24 BAH

25 Machine op het veld bedienen Instelwaarde aanpassen tijdens het werken U kunt de instelwaarde tijdens het werken aanpassen. Wanneer u met meerdere producten werkt, kunt u de instelwaarde voor elk product afzonderlijke aanpassen. In het scherm en op de functiesymbolen verschijnt dan voor telkens een product een getal. Functiesymbool Betekenis Verhoogt de instelwaarde. Verlaagt de instelwaarde. Hersteld weer de instelwaarde van 100 %. De instelwaarde wordt met de waarde veranderd, die u in het venster "PRODUCTDATABASE" heeft ingesteld (zie pagina 46). Procedure U heeft de parameters "Instelwaarde" en "Aanpassing" gedefinieerd. 1. Druk in het werkvenster op: De functiesymbolen voor het aanpassen van de instelwaarde verschijnen. 2., of - Verander de instelwaarde. De instelwaarde van de doseerapparaten wordt gewijzigd: De jobcomputer regelt het zaaien aan de hand van de nieuwe instelwaarde. Na een minuut werken met de veranderde instelwaarde, begint het display te knipperen BAH

26 5 Machine op het veld bedienen 5.8 Verlichting in- en uitschakelen U kunt tijdens het werken de verlichting in- en uitschakelen. Functiesymbool Betekenis Schakelt de werkschijnwerper aan en uit. Schakelt de tankverlichting aan en uit. Schakelt het zwaailicht aan en uit. Procedure 1. Druk in het werkvenster op: De functiesymbolen verschijnen. 2. Kies de verlichting. In het werkvenster verschijnen de symbolen voor ingeschakelde verlichting. Voor transportritten alleen de daarvoor bedoelde verlichting inschakelen. 26 BAH

27 Machine op het veld bedienen Rijpadenschakeling configureren Wanneer u een precisiezaaimachine gebruikt, moet u in het venster "Instellingen/Rijpaden" de volgende parameters configureren: Definieert de werkbreedte van de veldspuit, waarvoor u de rijpaden wilt aanleggen. Definieert de spoorbreedte van de tractor. Definieert, hoeveel rijen u voor het aanleggen van een rijpad per wiel moet uitschakelen. Per wiel kunnen 1-3 rijen worden uitgeschakeld. Definieert, waar u met het werken wilt beginnen: "Veldrand links" / "Veldrand rechts" Zo gaat u te werk, wanneer u de rijpadenschakeling van een precisiezaaimachine configureert: Procedure U heeft de rijpadenschakeling geactiveerd. 1. Druk in het werkvenster op: > Venster "Instellingen/Rijpaden" verschijnt. 2. Stel de parameters in. U heeft de rijpadenschakeling van de precisiezaaimachine geconfigureerd Rijpadenschakeling gebruiken De jobcomputer kan u helpen bij het aanmaken van de rijpaden voor andere voertuigen, zoals bijvoorbeeld de veldspuit. Een rijpad wordt aangemaakt, door de zaaislangen naar de zaaikouters te sluiten. Daardoor wordt achter de machine een bereik gecreëerd, waar niets wordt gezaaid. Wanneer de rijpadenschakeling is geactiveerd, wordt het aantal oversteken geteld, om bij een bepaald aantal de rijpaden aan te leggen. Het aantal wordt verhoogd, zodra u de machine uit de grond tilt BAH

28 5 Machine op het veld bedienen Een rijpad wordt aangelegd. Aan de linkerzijde van de machine wordt een rijpad aangemaakt. Aan deze zijde van de machine, is de rijpadenschakeling niet actief. Er wordt dus geen rijpad bij deze oversteek aangelegd. Er verschijnt geen symbool. Lengte van de rijpadenverdeling Aantal oversteken, tot de rijpadenverdeling wordt herhaald. Nummer van de actuele oversteek Procedure 1. Druk in het werkvenster op: U kunt het nummer van de oversteek veranderen. Verhoogt het aantal van de oversteken. Zodat u bijvoorbeeld, na het verlaten van het veld weer bij dezelfde oversteek het werk kunt voortzetten. Verlaagt het aantal van de oversteken. Bijvoorbeeld, wanneer u de machine tijdens een oversteek heeft opgetild en de jobcomputer automatisch de volgende oversteek heeft geactiveerd. 28 BAH

29 Machine op het veld bedienen 5 Schakelt de rijpadenschakeling uit. Wanneer u de rijpadenschakeling uitschakelt, worden geen oversteken meer geteld. Zo kunt u bijvoorbeeld de wendakker bewerken. De ingestelde rijpadenverdeling speelt dan geen rol meer. Wanneer de rijpadenschakeling is geactiveerd, verschijnt in het werkvenster het symbool: Wanneer dit symbool verschijnt, worden in de automatische modus ook de markeurs niet verder geschakeld. Opent het venster voor de configuratie van de rijpadenschakeling bij een precisiezaaimachine Hydraulische installatie bedienen met behulp van de jobcomputer De jobcomputer is bedoeld om de positie van de hydraulische ventielen zodanig in te stellen, dat de oliedruk naar de gewenste delen van de machine wordt geleid. Bij de bediening met de jobcomputer, moet u er rekening mee houden, dat de jobcomputer de oliedruk niet kan regelen. U moet zelf de regeleenheid in de tractor bedienen, om druk in het systeem te genereren. Voorbeeld De bediening bij deze systemen kan er dan als volgt uitzien: 1. U drukt op een functietoets op de terminal. Bijvoorbeeld voor het inklappen van de machine. In het werkvenster verschijnt het symbool van de functie. Dat is de bevestiging, dat het hydraulisch ventiel gereed is en dat deze functie nu hydraulisch kan worden aangestuurd. 2. Bedien de regeleenheid van de hydraulische installatie in de tractor, die voor het inklappen van de machine is bedoeld. De druk wordt opgebouwd. De machine wordt ingeklapt. 3. Wanneer u nu de druk van het ventiel afneemt, wordt de machine uitgeklapt. Het symbool voor de functie moet in het werkvenster verschijnen, zowel wanneer u de machine uitklapt als wanneer u de machine inklapt. In de hierna volgende paragrafen vindt u, welke hydraulische functies u met de jobcomputer kunt bedienen BAH

30 5 Machine op het veld bedienen Machine inklappen U kunt de machine in- of uitklappen, wanneer deze is opgetild en stilstaat. U kunt pas met de werkzaamheden beginnen, wanneer de machine is uitgeklapt. Functiesymbool Betekenis Machine uitklappen Machine inklappen Element rechts optillen om de hindernissen te ontwijken Element rechts neerlaten Element links optillen om de hindernissen te ontwijken Element links neerlaten TIP Omdat de terminal de positie van het element niet herkent, is de uitklapprocedure na het opnieuw starten van de terminal nodig. Procedure 1. Druk in het werkvenster op: 2. of - Activeer de hydraulische functie. 3. Klap de machine in of uit Bevestig. 30 BAH

31 Machine op het veld bedienen 5 Wanneer tijdens het werken hindernissen opduiken: Procedure 1. Druk in het werkvenster op: 2. of - Activeer de hydraulische functie. 3. Element optillen om de hindernissen te ontwijken Bevestig Markeurs bedienen U kunt tijdens het werk markeurs gebruiken, om een oversteek te markeren. Functiesymbool Betekenis Alleen de linker markeur gebruiken. Bij het optillen van de machine wordt niet van markeur gewisseld. Bijvoorbeeld om de wendakker te bewerken. De markeurs beide uitschakelen. De markeurs optillen, om hindernissen te passeren. De machine zelf wordt niet opgetild. Beide markeurs tegelijkertijd gebruiken. Deze functie kunt u bijv. gebruiken, wanneer u geen vooropkomst markeur op de machine heeft. Alleen de rechter markeur gebruiken. Bij het optillen van de machine wordt niet van markeur gewisseld. Bijvoorbeeld om de wendakker te bewerken. De markeurs afwisselend gebruiken. Er wordt van markeur gewisseld, elke keer als u de machine optilt. De markeurs handmatig wisselen. Er wordt van markeur gewisseld, elke keer als u de functietoets indrukt BAH

32 5 Machine op het veld bedienen Procedure 1. Druk in het werkvenster op: > 2. Kies aan welke zijde de markeur als eerste moet zijn neergelaten. Druk daarvoor op: of In het werkvenster ziet u, welke markeur beneden is. 3. Activeer de automatische regeling van de markeur met: De linker markeur wordt neergelaten. 4. Druk opnieuw op, om tussen de linker en rechter markeur te wisselen. Afhankelijk van de instelling, verschijnt in het werkvenster een symbool voor de markeur. TIP Wanneer de tractor stopt tijdens het automatisch optillen van de markeur, dan volgt een storingsmelding en blijven de markeurs in de positie staan. Om de procedure voort te zetten, moet de melding worden bevestigd! Beweging van de markeur gepauzeerd. Snelheid te laag. 32 BAH

33 Machine op het veld bedienen Comfortschakeling Wanneer minder tractorregeleenheden ter beschikking zijn dan nodig, dan kan een tractorregeleenheid worden bezet met twee machinefuncties. De functies kunnen worden verwisseld! Voor het bedienen van de tractorregeleenheid de schakelstand van de schakeleenheid controleren. Procedure 1. Druk in het werkvenster op: 2. Activeer de hydraulische functie: activeert de functie " Machine klappen" Toont de geactiveerde functie activeert de functie "Markeur klappen" BAH

34 5 Machine op het veld bedienen 5.12 Rij-uitschakeling Uitgeschakelde rij Ingeschakelde rij Actuele cursorpositie Gemarkeerde rij Bij de precisiezaaimachine is de volgende status van de rijen mogelijk: - De rij is tijdens het uitbrengen geactiveerd. - De rij is tijdens het uitbrengen door SECTION-Control of de gebruiker uitgeschakeld. - De rij wordt geactiveerd, zodra het uitbrengen wordt gestart. - De rij blijft uitgeschakeld, zodra het uitbrengen wordt gestart. - De rij is voor permanent in- of uitschakelen gemarkeerd. 34 BAH

35 Machine op het veld bedienen Stapsgewijze uitschakeling Wanneer u een precisiezaaimachine gebruikt, kunt u de rijen stapsgewijs in- of uitschakelen. Functiesymbool Betekenis Schakelt van links naar rechts uit. Schakelt van rechts naar links uit. Schakelt van links naar rechts in. Schakelt van rechts naar links in. Schakelt alle rijen in. Ook bij uitschakeling van de rijen door Section Control Bloksgewijze uitschakeling Wanneer u een precisiezaaimachine gebruikt, kunt u de rijen bloksgewijs in- of uitschakelen. Functiesymbool Betekenis Beweegt de cursor in het werkvenster van links naar rechts. Voorkeuze welke rijen moeten worden uitgeschakeld. Meervoudige keuze mogelijk! Beweegt de cursor in het werkvenster van rechts naar links. Voorkeuze welke rijen moeten worden uitgeschakeld. Meervoudige keuze mogelijk! Selectie bevestigen. Neemt de rij op in de meervoudige keuze. Al geselecteerde rijen door nogmaals indrukken deselecteren. Schakelt alle geselecteerde deelbreedten/rijen uit of in. Procedure 1. Druk in het werkvenster op: 2. Voer de gewenste schakelingen uit BAH

36 5 Machine op het veld bedienen 5.13 Waterplasmodus gebruiken U kunt tijdens het werken de machine optillen of neerlaten, zonder het werk te onderbreken. Daardoor voorkomt u: Dat de machine in een poel wegzinkt. Dat een nieuwe oversteek wordt geteld. Dat de markeurs schakelen. Procedure De machine is neergelaten. 1. Druk in het werkvenster op: > In het werkvenster verschijnt het symbool voor de waterplasmodus: 2. - Beëindig de waterplasmodus. Het symbool voor de waterplasmodus verdwijnt Vulvijzel activeren U kunt tijdens het werk een vulvijzel activeren. Procedure 1. Stop het zaaien: 2. Druk in het werkvenster op: > De vulvijzel wordt geactiveerd. Op de terminal wordt geen terugmelding getoond Aandrijfwiel optillen en neerlaten (alleen bij fronttank) U kunt tijdens het werken een aandrijfwiel optillen en neerlaten. Procedure 1. Druk in het werkvenster op: > Het aandrijfwiel wordt opgetild of neergelaten. Op de terminal wordt geen terugmelding getoond. 36 BAH

37 Machine op het veld bedienen Resultaten bekijken Resultaten In het venster "Resultaten ziet u, hoeveel u van elk product heeft uitgebracht en op welk oppervlak. U kunt de tellers in dit venster voor aanvang van de werkzaamheden resetten. Bovendien kunt u in het venster "PRODUCTDATABASE (zie pagina 46) ook resultaten voor elk product bekijken. Functiesymbool Betekenis Reset de teller. Roept het venster "Totaalresultaat" op. De volgende tellers zijn aanwezig: "Oppervlak" - Oppervlak, over welke de machine zich in de werkstand bevond. "Hoeveelheid" - Uitgebrachte hoeveelheid. "Capaciteit" - Bewerkte oppervlak per uur. Bij het voordoseren uitgebrachte hoeveelheden worden opgeslagen. Procedure 1. Druk in het werkvenster op: Het venster "Resultaten" verschijnt. Bovendien kunt u in het venster "PRODUCTDATABASE" ook resultaten voor elk product bekijken (zie pagina 46) BAH

38 5 Machine op het veld bedienen Totaalresultaten In het venster "Totaalresultaten" vindt u de tellers, die sinds de eerste ingebruikname van de jobcomputer de werkzaamheden documenteren. De volgende tellers zijn aanwezig: "Bedrijfsuren" - Tijd, gedurende welke de jobcomputer is ingeschakeld. "Totaaltijd" - Tijd gedurende de jobcomputer heeft uitgebracht. "Totaaltraject" - Bewerkte traject. "Totaal oppervlak" - Bewerkte oppervlak. "Capaciteit" - Bewerkte oppervlak per uur. "Totale hoeveelheid" - Voor elke doseeraandrijving. Procedure 1. Druk in het werkvenster op: > Het venster "Totaalresultaten machine" verschijnt. 2. In het venster "Totaalresultaten machine"drukt u op: Het venster "Totaalresultaten doseerapparaat" verschijnt. De volgende tellers zijn aanwezig: 1: Zaaigoed 2: Kunstmest (optie) 3: Microgranulaat (optie) 38 BAH

39 Jobcomputer voor het werk configureren 6 6 Jobcomputer voor het werk configureren 6.1 Geometrie invoeren Met de geometrie van een landbouwkundige machine wordt een serie parameters bedoeld, die de afmetingen beschrijven. De geometrie is vooral belangrijk voor alle systemen, waarbij GPS-gestuurd wordt gewerkt. Welke afstanden u invoert, hang ervan af, of de landbouwmachine wordt getrokken, op een tractor is opgebouwd of zelfrijdend is. U moet de volgende afstanden van de machine invoeren: Spuitboom 1: Zaaigoedpositionering Spuitboom 2/3: Kunstmest/microgranulaatpositionering (optie) Connector: Gedragen machine = 0 Verzet Y Afstand van het middelpunt van de machine tot het middelpunt van de doseerpositionering. Positieve waarde: middelpunt van de zaairail ligt rechts van het middelpunt van de machine. Negatieve waarde: middelpunt van de zaairail ligt links van het middelpunt van de machine. Verzet X Afstand van het koppelpunt (houder trekstang) van de machine tot de doseerpositionering. Positieve waarde: zaairail ligt voor het koppelpunt (houder trekstang). Negatieve waarde: zaairail ligt achter het koppelpunt (houder trekstang). Preview-tijd voor uitschakelen (zie pagina 40) Preview-tijd voor inschakelen (zie pagina 40) BAH

40 6 Jobcomputer voor het werk configureren Preview-tijd voorin- en uitschakelen Bovendien kunt u voor de betreffende spuitboom de traagheid bij het in- en uitschakelen van de machine invoeren. Wanneer missers optreden, kan de instelling door de klant altijd worden geoptimaliseerd: dit is geen reclamatiegeval! Een handmatige controle van de zaaigoedplaatsing in het veld en de aanpassing van de preview-tijd op de individuele toepassingsomstandigheden is absoluut noodzakelijk. De preview-tijd dient voor de instelling van een naadloze bewerking van het veld bij de overgang van onbewerkte- naar bewerkte oppervlakken. bij de overgang van onbewerkte- naar bewerkte oppervlakken. De grootte van de overlapping/onderlapping is o.a. afhankelijk van de rijsnelheid. De preview is een tijdsaanduiding in milliseconden. Grotere previewtijden en hoge snelheden kunnen ongewenst schakelgedrag tot gevolg hebben. Voor precies schakelen op de wendakker, in het bijzonder bij zaaimachines, zijn de volgende punten absoluut noodzakelijk: RTK-nauwkeurigheid van de GPS-ontvanger (update-frequentie min. 10 Hz) Gelijkmatige snelheid bij het rijden in/uit de wendakker Optimale bewerking van het veld (1) Wendakker/bewerkt veld (2) Naadloze bewerking van het veld zonder overlapping 40 BAH

41 Jobcomputer voor het werk configureren Overlapping van bewerkte oppervlakken Preview-tijd voor uitschakelen (zie pagina 39) Preview-tijd inschakelen (zie pagina 39) (A) Lengte van de overlapping Uitschakelen Toegang tot een bewerkt oppervlak: previewtijd vergroten (zie pagina 42). Inschakelen Verlaten van een bewerkt oppervlak: previewtijd verminderen (zie pagina 42) Onbewerkt bereik Preview-tijd voor uitschakelen (zie pagina 39) Preview-tijd inschakelen (zie pagina 39) Uitschakelen Toegang tot een bewerkt oppervlak: preview-tijd verminderen (zie pagina 42). (B) Lengte van het onbewerkte bereik Inschakelen Verlaten van een bewerkt oppervlak: previewtijd verhogen (zie pagina 42) BAH

42 6 Jobcomputer voor het werk configureren Correctietijden voor previewtijden bij overlapping/onbewerkte vlakken De correctietijden zijn niet met elke bedieningsterminal compatibel. Rijsnelheid [km/h] Lengte van de overlapping (A) / Lengte onbewerkt oppervlak (B) 0,5 m 1,0 m 1,5 m 2,0 m 2,5 m 3,0 m ms 720 ms 1080 ms 1440 ms 1800 ms 2160 ms ms 600 ms 900 ms 1200 ms 1500 ms 1800 ms ms 514 ms 771 ms 1029 ms 1286 ms 1543 ms ms 450 ms 675 ms 900 ms 1125 ms 1350 ms ms 400 ms 600 ms 800 ms 1000 ms 1200 ms ms 360 ms 540 ms 720 ms 900 ms 1080 ms ms 327 ms 491 ms 655 ms 818 ms 982 ms ms 300 ms 450 ms 600 ms 750 ms 900 ms ms 277 ms 415 ms 554 ms 692 ms 831 ms ms 257 ms 386 ms 514 ms 643 ms 771 ms ms 240 ms 360 ms 480 ms 600 ms 720 ms Correctietijden voor niet genoemde snelheden en afstanden (A, B) kunnen worden geëxtrapoleerd/geïnterpoleerd of via de volgende formule worden berekend: Correctietijden voor previewtijden [ms] = Lengte [m] Rijsnelheid [km/h] x 3600 De preview-tijd in de zaaitechniek voor het in- en uitschakelen wordt beïnvloed door de volgende factoren: Transporttijden afhankelijk van Soort zaaigoed Transportafstand Turbinetoerental Rijgedrag afhankelijk van Snelheid Versnelling Remmen GPS-nauwkeurigheid afhankelijk van Correctiesignaal Update-frequentie van de GPS-ontvanger 42 BAH

43 Jobcomputer voor het werk configureren 6 Procedure Het zaaien is gestopt. 1. Druk in het werkvenster op: > > > Het venster "Geometrie" verschijnt. Op het beeldscherm ziet u, welke maten u moet meten en waar u deze kunt invoeren. 2. Voer de gemeten waarden in. U heeft de geometrie ingevoerd. 6.2 Snelheidsbron kiezen en configureren Wanneer de snelheid van 20 km/h wordt overschreden, stopt de applicatie automatisch. Voor een optimaal afleggen moet bij voorkeur de snelheidssensor op de machine worden gebruikt. De snelheidssensor via de "100 m-methode" kalibreren (zie pagina 44). Procedure Het zaaien is gestopt. 1. Druk in het werkvenster op: > > > Venster "Instellingen/Snelheid" verschijnt indrukken. In de parameter "Snelheidsbron" verschijnt de waarde "Machine" bevestigen BAH

44 6 Jobcomputer voor het werk configureren Snelheidssensor via de 100 m-methode kalibreren Bij de kalibratie van de snelheidssensor met de 100 m-methode bepaalt u het aantal impulsen, dat de snelheidssensor over een afstand van 100 m geeft. De snelheidssensor "Machine" kan als bodemwiel-impulsteller of als radarsensor zijn uitgevoerd. Wanneer het aantal impulsen bekend is, kan de jobcomputer de actuele snelheid berekenen. Na de eerste kalibratie, kunt u het aantal impulsen handmatig als waarde voor de parameter "Kalibratiefactor" invoeren. Procedure Het zaaien is gestopt. 1. Rijdt de machine op het veld. 2. Markeer de bandenpositie op de grond. Bijvoorbeeld met een steen. 3. Meet een recht, 100 m lang traject af en markeer het einde daarvan. 4. Druk in het werkvenster op: > > > Venster "Instellingen/Snelheid" verschijnt indrukken. In de parameter "Snelheidsbron" verschijnt de waarde "Machine" Roep het venster "Kalibratie" op. Het venster "Kalibratie" verschijnt Start de kalibratie. 8. Rijdt het gemarkeerde traject. Tijdens het rijden worden de getelde impulsen in het veld "Aantal impulsen" getoond Druk in, wanneer u bij het eindpunt bent gekomen. De kalibratie wordt beëindigd. Bij wisselend bodemgesteldheid de kalibratie herhalen Alternatieve snelheidsbronnen Wanneer de snelheidssensor "Machine" geen bruikbaar signaal levert, kan in uitzonderingsgevallen het snelheidssignaal van de tractor (zie pagina 45) of een gesimuleerde snelheid (zie pagina 45) worden gebruikt. De alternatieve snelheidsbronnen kunnen een negatief effect op de aflegkwaliteit hebben! 44 BAH

45 Jobcomputer voor het werk configureren Snelheidssignaal van de tractor gebruiken In plaats van de machinesnelheidssensor wordt het snelheidssignaal via de ISOBUS-kabel van de tractor aan de jobcomputer van de machine doorgegeven. Procedure Het zaaien is gestopt. 1. Druk in het werkvenster op: > > > Venster "Instellingen/Snelheid" verschijnt indrukken. In de parameter "Snelheidsbron" verschijnt de waarde "Tractor" Gesimuleerde snelheid ingeven 3. - bevestigen. VOORZICHTIG Lichamelijk letsel door werkende machine Wanneer de functie wordt geactiveerd, kan de bestuurder bij stilstaande machine functies activeren, die anders alleen tijdens het rijden kunnen worden geactiveerd. Daardoor kunnen personen in de omgeving van de machine gewond raken. Waarborg, dat niemand zich in de buurt van de machine ophoudt. Procedure Het zaaien is gestopt. 1. Druk in het werkvenster op: > > > Venster "Instellingen/Snelheid" verschijnt indrukken. In de parameter "Snelheidsbron" verschijnt de waarde "Simulatie". 3. Voer in de parameter "Sim. snelheid" in, welke snelheid moet worden gesimuleerd bevestigen. De gewenste snelheid wordt gesimuleerd. Wanneer u de jobcomputer opnieuw start, wordt de gesimuleerde snelheid automatisch op de waarde "0" ingesteld BAH

46 6 Jobcomputer voor het werk configureren 6.3 Producten configureren U kunt alle producten, waar u meer werkt, in de product-database configureren. Procedure 1. Druk in het werkvenster op: > > Venster "PRODUCTDATABASE" verschijnt. 2. Kies het product, dat u wilt configureren. 3. Stel de parameters in. U heeft het product geconfigureerd Parameter "Hernoemen" 4. - Als optie wist u de configuratie voor het product. Bovendien kunt u in het venster "PRODUCTDATABASE" ook resultaten voor elk product bekijken Parameter "Producttype" Voer een naam in of een nummer voor de identificatie van het product Parameter "Werksnelheid" Voer een producttype in. Het hangt van het gekozen producttype af, welke symbolen in het werkvenster worden getoond. U moet altijd een producttype kiezen: - "Zaaigoed" - "Kunstmest" Parameter "Instelwaarde" Geeft de waarde aan, die bij de afdraaiproef werd bepaald Parameter "Aanpassing" Geeft de waarde aan, die bij de afdraaiproef werd bepaald. Stel in, met hoeveel procent de instelwaarde moet worden veranderd, wanneer u deze tijdens het uitbrengen handmatig verandert. 46 BAH

47 Jobcomputer voor het werk configureren Parameter "Kalibratiefactor" Parameter "Overbrengingsverhouding" Bij een precisiezaaimachine stelt u in, hoeveel korrels per omwenteling van het doseerwiel worden uitgebracht. Geeft de waarde aan, die bij de afdraaiproef werd bepaald Parameter "Min. turbinetoerental" Voer de overbrengingsverhouding tussen doseerapparaat en product in. Voorbeeld: een overbrengingsverhouding van 50/1 betekent, dat de doseeras 50 keer moet draaien, zodat de motoras eenmaal draait. Voer het minimale turbinetoerental in, die nodig is, om het product uit te brengen. Wanneer het minimale toerental tijdens het werken wordt onderschreden, verschijnt een alarmmelding. Met het toerental wordt alleen rekening gehouden, wanneer u aan de tank, waarin het product zich bevindt, een turbine heeft toegekend. Onder 200 tpm ventilatortoerental blijft de elektromotor, die de doseerrol in de doseerder aandrijft, stilstaan Parameter "Max. turbinetoerental" Voer het maximale toerental in, tot welke het betreffende product moet worden uitgebracht. Wanneer het maximale toerental tijdens het werken wordt overschreden, verschijnt een alarmmelding. Met het toerental wordt alleen rekening gehouden, wanneer u aan de tank, waarin het product zich bevindt, een turbine heeft toegekend. Wanneer het maximale turbinetoerental wordt overschriden, klinkt een waarschuwingssignaal Parameter "Alarmdrempel niveau" Kies wanneer alarmen voor het niveau van de tank moeten worden getoond. De volgende alarmdrempels zijn mogelijk: "laag" De alarmen "Tank heeft laag niveau" en "Tank is leeg" zijn ingeschakeld. "leeg" Het alarm "Tank is leeg" is geactiveerd. "uitgeschakeld" Alle niveau-alarmen zijn uitgeschakeld BAH

48 6 Jobcomputer voor het werk configureren Parameter "Afwijkingstolerantie" Stel voor elk product in, vanaf hoeveel afwijking ten opzichte van de instelwaarde, een alarm moet worden gegeven. Bij een precisiezaaimachine geldt de afwijkingstolerantie voor elke rij. De linkerwaarde geldt voor een afwijking naar boven, de rechter voor een afwijking naar beneden. Kunstmestdosering met mechanische doseeraandrijving: Bij machines met mechanische kunstmestdoseeraandrijving is de afwijkingstolerantie zodanig ingesteld, dat het alarm pas bij variaties groter dan ± 25% wordt gegeven. 6.4 Producten aan een tank toekennen In het venster "Instellingen/Tank" kunt u aan elke tank een product toekennen. De volgende parameters zijn aanwezig: "Tank" Definieert de actueel gekozen tank. "Toegekend product" Definieert, welk product aan een tank moet worden toegekend. "Status" Geeft aan, of het toegekende product momenteel geactiveerd is. Procedure 1. Druk in het werkvenster op: > Venster "Instellingen/Tank" verschijnt. 2. Stel de parameters in Verander als optie de status van het gekozen product. 48 BAH

49 Jobcomputer voor het werk configureren Referentiekalibratie van de werkstand uitvoeren Om de waarborgen dat de jobcomputer correct herkent, wanneer uw machine in de werkstand staat, moet u een kalibratie uitvoeren. Een handmatige controle van de zaaigoedpositionering in het veld is absoluut noodzakelijk. Toestanden bij de referentiekalibratie Machine is niet in de werkstand Schakelpunt: wanneer deze machinehoogte wordt onderschreden, schakelen de doseringen in (inschakelhoogte) Schakelpunt: wanneer deze machinehoogte wordt overschreden, stoppen de doseringen (uitschakelhoogte) Machine is in werkstand Procedure 1. - Zaaien stoppen. 2. > > - Bevestig. 3. > - Open het venster voor de referentiekalibratie BAH

50 6 Jobcomputer voor het werk configureren 4. In het venster referentiekalibratie scrolled u naar de instelling van de werkstand. Laat uw machine neer en til deze aansluitend op, tot het zaaigoedaflegpunt 1 cm boven de bodem staat. Wanneer deze machinehoogte wordt overschreden, schakelen de doseringen uit (uitschakelhoogte). - Bevestig. Wanneer zaaigoed op het zaaibed ligt, de uitschakelhoogte stapsgewijs verminderen. Opgelet: stel de uitschakelhoogte niet te laag in! Wanneer de machine kortstondig boven het uitschakelpunt springt, slaan de doseringen daarna niet meer aan. In dat geval moet de machine geheel worden opgeheven en weer worden neergelaten. 5. In het venster referentiekalibratie scrolled u naar de instelling van de niet-werkstand. Til uw machine op en laat deze aansluitend neer, tot het zaaigoedaflegpunt 11 cm boven de bodem staat. Wanneer deze machinehoogte wordt onderschreden, schakelen de doseringen in (inschakelhoogte). - Bevestig. Wanneer zaaigoed op het zaaibed ligt, de inschakelhoogte stapsgewijs verminderen. Opgelet: stel de inschakelhoogte niet te laag in! In dat geval starten de doseringen te laat. Wanneer missers optreden, kan de instelling door de klant altijd worden geoptimaliseerd: dit is geen reclamatiegeval! U heeft de kalibratie afgesloten. Als optie kunt u voor een nieuwe kalibratie van de werkstand de vastgestelde waarde opnieuw gebruiken en deze handmatig in het venster invoeren. 50 BAH

51 Jobcomputer voor het werk configureren Universal Terminal (UT) en Task Controller (TC) selecteren Wanneer u meer dan één terminal of meer dan één Task Controller gebruikt, kunt u kiezen, welke u wilt gebruiken. 1. Druk in het werkvenster op: > > > 2. Kies welke Universal Terminal (UT) u wilt gebruiken. 3. Kies welke Task Controller (TC) u wilt gebruiken Bevestig. U heeft de Universal Terminal en de Task Controller gekozen BAH

52 7 Uitrusting van de machine configureren 7 Uitrusting van de machine configureren De uitrusting van de machine wordt in een afzonderlijk deel van de applicatie geconfigureerd. Binnen dat deel vindt u verschillende parameters. Voor elke parameter bestaan onafhankelijk van elkaar autorisatieniveaus: Niveau 0 Iedereen kan de configuratie veranderen. Niveau 1 Alleen met het wachtwoord kan de configuratie worden veranderd. Procedure Zo voert u een configuratie uit: 1. Stop het zaaien: 2. Druk in het werkvenster op: > > > Venster "Instellingen" verschijnt. Achter elk functiesymbool vindt u parameters betreffende een machinedeel. Welk functiesymbool voor welk machinedeel staat, vindt u in het volgende hoofdstuk. U kunt alleen de parameters configureren, waarvoor het autorisatieniveau 0 is ingesteld. 3. Stel de parameters in. 52 BAH

53 Uitrusting van de machine configureren Algemene configuratie niveau 0 Bij de configuratie van de machine moet u de basisuitrusting van de machine instellen. De machine moet u altijd als eerste configureren Parameter "Werkstand" Machinedeel, dat momenteel wordt geconfigureerd Parameterlijst Hier verschijnt een getal, wanneer er meerdere configureerbare dezelfde machinedelen bestaan. Het getal geeft het machinedeel aan, dat momenteel wordt geconfigureerd (doseerapparaat 1...3) Parameter "Rijpaden" Kies waarvan de jobcomputer informatie over de werkstand ontvangt: Van een werkstandsensor op de machine (zie "Referentiekalibratie van de werkstand uitvoeren", pagina 49) De sensor, die u kunt kiezen, schakelt een bepaalde component van de machine verder (bijvoorbeeld rijpaden of markeur). "Tractor" Kies, of de machine over een rijpadenschakeling beschikt. Om de rijpadenschakeling te activeren, voert u de volgende configuratie uit: Procedure In het venster "Instellinge/machine" kiest u: Rijpadensysteem: JA U kunt de rijpadenschakeling nu configureren (zie "Rijpadenschakeling configureren", pagina 27) BAH

54 7 Uitrusting van de machine configureren Parameter "Snelheidsbron" Parameter "Seq. DB-schakeling reset" Kies de bron, van waaruit de jobcomputer de actuele snelheid ontvangt. U moet de snelheidsbron configureren (zie Snelheidsbron kiezen en configureren, pagina 43) Parameter "Waterplasmodus" Deze parameter heeft u alleen nodig, wanneer u een precisiezaaimachine gebruikt. Kies, of de deelbreedteschakeling na het werken in de wendakker automatisch weer moet worden geactiveerd. Allee die deelbreedten worden opnieuw geactiveerd, die u in de deelbreedteschakeling handmatig heeft uitgeschakeld Parameter "Markeurtijd" Kies, of de machine over een waterplasmodus beschikt Parameter "Kalibratiefactor" Stel de tijd in, gedurende welke het ventiel van een markeur met stroom wordt gevoed. De instelling geldt niet voor de configuratie van alle markeurs Parameter "Kalibratiefactor bewerkbaar" Bij een volumedosering stelt u in, hoeveel zaaigoed of kunstmest per omwenteling van de doseeras wordt uitgebracht. Bij een precisiezaaimachine stelt u in, hoeveel korrels per omwenteling van het doseerwiel worden uitgebracht. Kies, of de machine over een bewerkbare kalibratiefactor beschikt. 54 BAH

55 Uitrusting van de machine configureren Uitgebreide configuratie niveau 1 1. Stop het zaaien: 2. Druk in het werkvenster op: > > > Venster "Instellingen" verschijnt. Achter elk functiesymbool vindt u parameters betreffende een machinedeel. Welk functiesymbool voor welk machinedeel staat, vindt u in het volgende hoofdstuk Open de invoer van het wachtwoord 4. Voer het wachtwoord in. Het wachtwoord is "456123". U bevindt zich nu in niveau 1 en ziet extra parameters. 5. Stel de parameters in. Tijdens de uitgebreide configuratie ziet u de volgende vensters: Machinedeel, dat momenteel wordt geconfigureerd Geactiveerde extra functie Beschikbare extra functies Hier verschijnt een getal, wanneer er meerdere configureerbare dezelfde machinedelen bestaan. Het getal geeft het machinedeel aan, dat momenteel wordt geconfigureerd (doseerapparaat 1...3). Lijst met de aanvullende parameters BAH

56 7 Uitrusting van de machine configureren Parameter extra functies Afhankelijk van de uitrusting worden de genoemde functies niet door de jobcomputer ondersteund. U bevindt zich in niveau 1. Kies, welke extra functies op de machine aanwezig zijn. De volgende extra functies worden door de jobcomputer ondersteund: - Hydraulisch in- en uitklappen van de machine - Hydraulisch verstelbare markeurs - Verlichting - Verstelbaar aandrijfwiel - Hydraulische vulvijzel De overige extra functies worden niet door de jobcomputer ondersteund. - Openen van de afdraaikleppen - Verstelbare dissel op de zaaiwagen - Verstelbare topstang op zaaiwagen - Verstelbare aflegdiepte - Wielverstelling Parameter "Vertragingstijd werkstand" U bevindt zich in niveau 1. Voer de tijdsperiode in, waarbinnen de machine in de werkstand of niet in de werkstand moet zijn, voordat deze toestand wordt herkend en door het systeem verder kan worden verwerkt. De drempelwaarde bepaalt u in de referentiekalibratie van de werkstand. 56 BAH

57 Uitrusting van de machine configureren Parameter "Weergavefilter" U bevindt zich in niveau Parameter "Maximale variantie" Voer een tijd in, na welke de weergave van de snelheid in het werkvenster moet worden geactualiseerd. Deze parameter heeft geen invloed op de dosering. Wanneer de impulsgevende snelheidssensor op de machine weinig impulsen levert, realiseert u met dit filter een stabilisatie van de getoonde snelheid. U bevindt zich in niveau Parameter "Berekeningsvertraging" Wanneer u een precisiezaaimachine gebruikt, stelt u in, hoe de balken in het werkvenster tijdens het werken moeten uitslaan. Des te hoger de waarde is, des te gevoeliger reageren de balken bij versnellen of afremmen van de precisiezaaimachine. De balken slaan verder uit. U bevindt zich in niveau Parameter "Minimale zaadkorrel" Wanneer u een precisiezaaimachine gebruikt, stelt u een periode in, die wordt afgewacht, voordat de jobcomputer een foutberekening uitvoert. De minimale wachttijd is 0,1 seconden. De vertraging wordt voor elke rij afzonderlijk uitgevoerd. U bevindt zich in niveau Parameter "Max. berekeningsvertraging" Wanneer u een precisiezaaimachine gebruikt, voert u hier voor elke rij onafhankelijk het aantal korrels in, dat moet worden geteld voordat een foutberekening wordt uitgevoerd. Een foutberekening actualiseert de balk in het werkvenster. Een hogere waarde heeft tot gevolg, dat de balken niet zo sterk verspringt Parameter "Min. werksnelheid" U bevindt zich in niveau 1. Wanneer u een precisiezaaimachine gebruikt, stelt u de tijd in, na afloop waarvan, onafhankelijk van de parameters "Maximale variantie" en/of "Minimale zaadkorrel" en foutberekening wordt uitgevoerd. Na deze tijd worden de balken in het werkvenster geactualiseerd. U bevindt zich in niveau 1. Voer de minimale werksnelheid in, die nodig is voor het strooien BAH

58 7 Uitrusting van de machine configureren Parameter "Max. werksnelheid" Parameter "Machinenaam" U bevindt zich in niveau 1. Voer de maximaal mogelijke werksnelheid voor het strooien in. U bevindt zich in niveau Parameter "Verz. min. snelheid" Voer een naam voor de machine in. Deze naam wordt bijvoorbeeld in de applicatie ISOBUS-TC getoond. U bevindt zich in niveau 1. In combinatie met een mechanische doseeraandrijving voert u in, hoe lang de machinesnelheid onder de minimale snelheid van de machine moet liggen, voordat de markeer doorschakelt. 7.3 Configuratie van afzonderlijke machinedelen Wanneer u afzonderlijke machinedelen wilt configureren, vindt u in de hoofdstukken betreffende de afzonderlijke machinedelen de informatie, hoe u bij het betreffende configuratievenster komt. Bij bepaalde machinedelen zijn verschillende manieren mogelijk. Daar wordt altijd slechts één mogelijke manier genoemd. Functiesymbolen voor de machinedelen Functiesymbolen voor de bediening U bevindt zich in niveau 1. Parameters met deze opmerking zijn alleen in de uitgebreide configuratie te zien. 58 BAH

59 Uitrusting van de machine configureren 7 Functiesymbolen voor de machinedelen Functiesymbool Machinedelen Bomen zie Configuratie van de spuitbomen, pagina 61 Doseerapparaten zie Configuratie van de doseerapparaten, pagina 63 Doseerassen zie Configuratie van de doseerassen, pagina 65 PWM-parameters zie Configuratie van de PWM-parameters, pagina 65 Lineaire sensoren zie Configuratie van de lineaire sensoren, pagina 69 Deelbreedte zie Configuratie van de deelbreedten, pagina 69 Rijpadensysteem zie Configuratie van het rijpadensysteem, pagina 68 Functiesymbolen voor de bediening Functiesymbool Betekenis Scrollt naar boven. Scrollt naar beneden. Start het venster voor het volgende deel van hetzelfde type. Start het venster voor het volgende deel van hetzelfde type. Invoer wachtwoord Terug BAH

60 7 Uitrusting van de machine configureren De configuratie van de volgende machinedelen wordt niet door de jobcomputer ondersteund. Functiesymbool Machinedelen (geen configuratie mogelijk) Tanks (geen configuratie mogelijk) Connectoren (geen configuratie mogelijk) Lineaire aandrijvingen (geen configuratie mogelijk) Afdraaikleppen (geen configuratie mogelijk) Toerentalsensoren (geen configuratie mogelijk) Magneetventielen (geen configuratie mogelijk) Rijen (geen configuratie mogelijk) Turbine (geen configuratie mogelijk) Aandrijvingen (geen configuratie mogelijk) 60 BAH

61 Uitrusting van de machine configureren Configuratie van de spuitbomen Procedure 1. Stop het zaaien: 2. Druk in het werkvenster op: > > > Venster "Instellingen" verschijnt. U heeft het venster voor de configuratie opgeroepen Parameter "ISOBUS-TC-functionaliteit" 3. - Configureer de spuitbomen Kies, of en welke functionaliteiten van ISOBUS-TC de spuitbomen ondersteunen. "Nee" "TC-BAS" Meterstanden worden ontvangen. "TC-BAS/TC-GEO" Meterstanden worden ontvangen. Meterstanden worden gezonden en opdrachten kunnen met applicatiekaarten worden gepland. "TC-BAS/TC-SC" Meterstanden worden ontvangen. Automatische deelbreedteschakeling wordt ondersteund. "TC-BAS/TC-GEO/TC-SC Meterstanden worden ontvangen. Meterstanden worden gezonden en opdrachten kunnen met applicatiekaarten worden gepland. Automatische deelbreedteschakeling wordt ondersteund BAH

62 7 Uitrusting van de machine configureren Parameter "Werkstand" Parameter "Traagheid bij aan" Kies uit welke bron de jobcomputer informatie over de werkstand ontvangt. Wanneer u met meerdere werkstanden werkt, kunnen ook meerdere sensoren worden gekozen. Voer voor de betreffende spuitboom de traagheid bij het inschakelen van de machine in. Wanneer de machine te laat schakelt, verhoogt u de traagheid. Wanneer de machine te vroeg schakelt, verlaagt u de traagheid Parameter "Traagheid bij uit" Voer voor de betreffende spuitboom de traagheid bij het uitschakelen van de machine in. Wanneer de machine te laat schakelt, verhoogt u de traagheid. Wanneer de machine te vroeg schakelt, verlaagt u de traagheid Parameter "Verzet Y" U bevindt zich in niveau 1. Voer voor elke connector de verzet Y in. Welke afstand u daarvoor moet meten, vindt u in het hoofdstuk "Geometrie invoeren" (zie pagina 39) Parameter "Verzet X" U bevindt zich in niveau 1. Voer voor elke spuitboom het verzet X in. Welke afstand u daarvoor moet meten, vindt u in het hoofdstuk "Geometrie invoeren" (zie pagina 39). 62 BAH

63 Uitrusting van de machine configureren Configuratie van de doseerapparaten Procedure 1. Stop het zaaien: 2. Druk in het werkvenster op: > > > Venster "Instellingen" verschijnt. U heeft het venster voor de configuratie opgeroepen. 3. Druk in het venster "Instellingen/Machine" op: Parameter "Instelwaarde" > U kunt de doseerapparaten configureren Parameter "Kalibratiefactor" Voer voor elk doseerapparaat een instelwaarde in. De instelwaarde definieert, hoeveel zaaigoed of kunstmest per hectare moet worden uitgebracht. Bij een zaaimachine stelt u in, hoeveel zaaigoed of kunstmest per omwenteling van de doseeras wordt uitgebracht. Bij een precisiezaaimachine stelt u in, hoeveel korrels per omwenteling van het doseerwiel worden uitgebracht BAH

64 7 Uitrusting van de machine configureren Parameter "Voorlooptijd" Parameter "Voorstoptijd" U bevindt zich in niveau 1. Stel de tijd in, gedurende welke het doseerapparaat moet voorlopen, wanneer de voorloopfunctie actief is. Indien u binnen deze tijd met het werk begint, neemt de jobcomputer de regeling over. Indien u binnen deze tijd niet met het werk begint, dan schakelt de doseeraandrijving na deze tijdsperiode uit Parameter "Hoek voorinstelling" U bevindt zich in niveau 1. Voer de tijd in, na welke het doseerapparaat moet stoppen, wanneer de voorstopfunctie actief is. Nadat de functie is geactiveerd, duurt het de opgegeven tijd, tot het doseerapparaat stopt. Alle doseerapparaten met de waarde 0 stoppen direct bij een druk op de toets "Voorstopfunctie" Parameter "Alarmvertr. stilstand" U bevindt zich in niveau 1. Voer de hoek in, waarnaar het doseerapparaat moet draaien, wanneer u in de afdraaiproef de voorinstelling start. U bevindt zich in niveau Parameter "Werkelijke waarde filter" Voer de tijd in, die moet worden afgewacht, voordat een alarmmelding verschijnt, indien door de doseeras geen impulsen worden ontvangen. Deze parameter heeft u alleen nodig, wanneer uw doseerapparaat via een mechanisch aandrijfwiel wordt aangedreven. Wanneer het doseerapparaat niet mechanisch wordt aangedreven, wordt de alarmtijd dynamisch berekend. De ingestelde tijd wordt dan bij de dynamische alarmtijd opgeteld. U bevindt zich in niveau 1. Kies voor elk doseerapparaat, of u een werkelijke waarde filter wilt gebruiken. U kunt een werkelijke waarde filter gebruiken, om te voorkomen, dat de aangewezen werkelijke waarde tijdens het strooien sterk varieert. Kunstmestdosering met mechanische doseeraandrijving: Bij machines met mechanische kunstmestdoseeraandrijving is het werkelijke waarde filter zodanig ingesteld, dat de aanwijzing van de werkelijke waarde pas bij variaties groter dan ± 25% wordt geactualiseerd. 64 BAH

65 Uitrusting van de machine configureren Configuratie van de doseerassen Procedure Ga als volgt te werk, om het configuratievenster op te roepen: 1. Stop het zaaien: 2. Druk in het werkvenster op: > > > > 3. Voer het wachtwoord in Venster "Instellingen" verschijnt. U heeft het venster voor de configuratie opgeroepen. 4. Druk in het venster "Instellingen/Machine" op: > > > U kunt de doseerassen configureren Configuratie van de PWM-parameters Procedure Ga als volgt te werk, om het configuratievenster op te roepen: 1. Stop het zaaien: 2. Druk in het werkvenster op: > > > > 3. Voer het wachtwoord in Venster "Instellingen" verschijnt. 4. Druk in het venster "Instellingen/Machine" op: > > BAH

66 7 Uitrusting van de machine configureren Parameter "Minimum PWM" TIP Met de parameter "Minimum PWM" wordt het startpunt van de doseerapparaten gedefinieerd. U bevindt zich in niveau 1. Voer een minimale PWM-waarde in. De ingestelde waarde geeft het percentage van het maximale toerental aan van een aandrijving of lineaire aandrijving. U kunt meerdere PWM-parameters voor verschillende aandrijvingen en lineaire aandrijvingen invoeren Parameter "Maximum PWM" U bevindt zich in niveau Configuratie van de ERC-module Voer een maximale PWM-waarde in. De ingestelde waarde geeft het percentage van het maximale toerental aan van een aandrijving of lineaire aandrijving. U kunt meerdere PWM-parameters voor verschillende aandrijvingen en lineaire aandrijvingen invoeren. Wanneer u op uw precisiezaaimachine ERC-modules gebruikt, moet u deze configureren: "Inschakelspanning" Spanning, waarmee de uitschakelkoppeling tijdens het inschakelen wordt gevoed. "Houdspanning" Spanning, waarmee de uitschakelkoppeling na het inschakelen wordt gevoed. "Inschakelduur" Tijd, gedurende welke de uitschakelkoppeling met de inschakelspanning wordt gevoed. "Modulevertraging" Tijd tussen het inschakelen van de afzonderlijke modules. Procedure 1. Druk in het werkvenster op: > > > Venster "Instellingen" verschijnt. U bevindt zich in niveau Open het configuratievenster voor de ERC-modules Vraag de status op. Er verschijnt een zandloper, terwijl de status wordt opgevraagd. In de regels "Aantal herkende modules" en "Gevonden rijen" ziet u de status. Deze status wordt aan de jobcomputer overgedragen. 66 BAH

67 Uitrusting van de machine configureren 7 5. Configuratie van de fabrieksinstelling: "Inschakelspanning": 12,0 V "Houdspanning": 10,0 V "Inschakelduur": 0,20 s "Modulevertraging": 0,05 s 3. - Met het verlaten van het configuratievenster zendt u de configuratie aan de ERCmodule BAH

68 7 Uitrusting van de machine configureren Configuratie van het rijpadensysteem Procedure Ga als volgt te werk, om het configuratievenster op te roepen: 1. Stop het zaaien: 2. Druk in het werkvenster op: > > > Venster "Instellingen" verschijnt. 3. Druk in het venster "Instellingen/Machine" op: Parameter "Toegekende rijpad" U kunt het rijpadensysteem configureren Parameter "Spuitbreedte" U bevindt zich in niveau 1. Kies voor elk rijpad, of deze aan het rijpadensysteem is toegekend Parameter "Rijen/Rijpaden" Voer de werkbreedte van de veldspuit in, waarvoor u de rijpaden wilt aanleggen Parameter "Breedte tractorspoor" Stel in, hoeveel rijen u voor het aanleggen van een rijpad wilt uitschakelen. Voer de spoorbreedte van de tractor in. 68 BAH

69 Uitrusting van de machine configureren Configuratie van de lineaire sensoren De waarden, die u bij de configuratie van de lineaire sensor moet invoeren, vindt u in het specificatieblad van de sensorfabrikant. Procedure Ga als volgt te werk, om het configuratievenster op te roepen: 1. Stop het zaaien: 2. Druk in het werkvenster op: > > > > 3. Voer het wachtwoord in Venster "Instellingen" verschijnt. U heeft het venster voor de configuratie opgeroepen. 4. Druk in het venster "Instellingen/Machine" op: Parameter "Aanvangswaarde" > U kunt de lineaire sensoren configureren Configuratie van de deelbreedten Voer in, welke waarde de lineaire sensor aan het begin altijd meet. Procedure Ga als volgt te werk, om het configuratievenster op te roepen: 1. Stop het zaaien: 2. Druk in het werkvenster op: > > > Venster "Instellingen" verschijnt. U heeft het venster voor de configuratie opgeroepen. 3. Druk in het venster "Instellingen/Machine" op: U kunt de deelbreedten configureren Start het venster voor het volgende deel van hetzelfde type BAH

70 7 Uitrusting van de machine configureren Parameter "Toegekend doseerapparaat" Parameter "Werkbreedte" Voer in, welk doseerapparaat een deelbreedte schakelt. Wanneer geen enkel doseerapparaat een deelbreedte schakelt, kiest u "Nee". U bevindt zich in niveau 1. Voer voor elke deelbreedte de bijbehorende werkbreedte in. Bij verandering van de werkbreedte moet voor elke rij een nieuwe waarde worden geconfigureerd Parameter "Autom. DB-schakeling" U bevindt zich in niveau Parameter "Selec. DB-schakeling" Kies voor elke deelbreedte, of deze over een automatische deelbreedteschakeling beschikt. U bevindt zich in niveau Parameter "Seq. DB-schakeling L" Kies voor elke deelbreedte, of deze over een selectieve deelbreedteschakeling beschikt. Met een selectieve deelbreedteschakeling kunt u alle deelbreedten onafhankelijk van elkaar schakelen. U bevindt zich in niveau Parameter "Seq. DB-schakeling R" Kies voor elke deelbreedte, of deze over een sequentiële deelbreedteschakeling aan de linkerzijde beschikt. U bevindt zich in niveau 1. Kies voor elke deelbreedte, of deze over een sequentiële deelbreedteschakeling aan de rechterzijde beschikt. 70 BAH

71 Oplossen van storingen 8 8 Oplossen van storingen 8.1 Diagnose uitvoeren In de diagnose kunt u de gemeten waarden van alle pins aflezen, die op de signaalverdeler zijn aangesloten. Bovendien kunt u testen, of de functies van de jobcomputer werken zoals gewenst. Procedure Het zaaien is gestopt. Druk in het werkvenster op: > > > Het venster "Diagnose" verschijnt. In de uitgebreide diagnose ziet u de volgende vensters: Getal, dat voor een bepaalde functie staat. Parameters en meetwaarden Aangesloten kabeladers. De betekenis van de afkortingen vindt u in dit hoofdstuk. Functiesymbool Betekenis Roept het venster "Versienummer" op zie Versienummers controleren, pagina 75. Roept het venster "DIAGNOSE ERC" op zie Diagnose ERC, pagina 74. Activeert de overdracht van diagnosegegevens op de CAN-bus. Verschijnt alleen, wanneer eerst het wachtwoord wordt ingevoerd. Deactiveert de overdracht van diagnosegegevens op de CAN-bus. Verschijnt alleen, wanneer eerst het wachtwoord wordt ingevoerd. Zet de actuele meetwaarde op "0". Roept de volgende functie op BAH

72 8 Oplossen van storingen Voor de kabeladers zijn de volgende afkortingen mogelijk: "MA" De MA staat voor Master-Jobcomputer. Voorbeeld: MA28 betekent master-jobcomputer, pin 28 "1S"... "4S" 1S t/m 4S staat voor de betreffende slave-jobcomputer. Voorbeeld: 1S14 betekent eerste slave-jobcomputer, pin 14 Afhankelijk van de functie van de afzonderlijke componenten zijn de volgende meetwaarden mogelijk: "Frequentie" Actueel gemeten frequentie van de functie. "Toerental" Actueel gemeten toerental van de functie. "Impulsen" Actueel gemeten aantal impulsen van de functie. "Analoge waarde" Actueel gemeten analoge waarde van de functie. De analoge waarde stijgt of daalt altijd proportioneel. Voorbeeld: des te hoger de positie van een analoge werkstandsensor is, des te hoger is de analoge waarde. "Stroommeting" Actueel gemeten stroom van de functie. De waarde van de stroomwaarde stijgt of daalt altijd proportioneel. Voorbeeld: des te sneller een elektromotor draait, des te hoger is de waarde van de stroommeting. "Ingang" "low" De functie is uitgeschakeld. Op de ingang is geen spanning actief. "high" De functie is ingeschakeld. Op de ingang is spanning actief. 72 BAH

73 Oplossen van storingen 8 U kunt de volgende instellingen uitvoeren: "Uitgangswaarde LS" "PWM" Afhankelijk van de ingevoerde PWM-waarde kunt u testen, of een elektrische of hydromotor bij de ingevoerde PWM-waarde draait. "Toeren" Afhankelijk van het toerental kunt u testen, hoe lang een elektrische of hydromotor nodig heeft, om het ingestelde toerental te bereiken. "Uitgangswaarde HS" "low" De functie is uitgeschakeld. Op de ingang is geen spanning actief. "high" De functie is ingeschakeld. Op de ingang is spanning actief. "Uitgangswaarde HS/LS" "low" De functie is ingeschakeld of uitgeschakeld. Afhankelijk van hoe de functie is geschakeld, is spanning actief of niet. "high" De functie is ingeschakeld of uitgeschakeld. Afhankelijk van hoe de functie is geschakeld, is spanning actief of niet. "Volbrug" Met de betreffende keuze kunt u lineaire aandrijvingen testen. "Stop" De functie is uitgeschakeld. De lineaire aandrijving beweegt niet. +/- De lineaire aandrijving beweegt in één richting. In welke richting de lineaire aandrijving beweegt, hangt af van de betreffende aansluiting. -/+ De lineaire aandrijving beweegt in één richting. In welke richting de lineaire aandrijving beweegt, hangt af van de betreffende aansluiting BAH

74 8 Oplossen van storingen Diagnose ERC Het zaaien is gestopt. ERC-modules zijn geconfigureerd (zie pagina 66). Procedure 1. Druk in het werkvenster op: > > > Het venster "Diagnose" verschijnt. 2. Druk in het diagnosevenster op: Roep het getoonde venster op. In het venster ziet u de meetwaarden en mogelijke instellingen van de afzonderlijke functies. Wanneer u een precisiezaaimachine gebruikt, moet u bovendien de volgende vensters doorlopen: "Rij" In deze regel ziet u, welke uitgang aan welke rij is toegekend. "Status" In deze regel ziet u de status van de afzonderlijke rijen. "Ingang" In deze regel ziet u de impulsen, die voor elke rij worden geteld. "Uitgang" In deze regel kunt u afzonderlijke rijen activeren of deactiveren, welke u wilt testen. 74 BAH

75 Oplossen van storingen Versienummers controleren Procedure Zo gaat u te werk, om de versienummers te controleren: 1. Druk in het werkvenster op: > > > > Het venster "Versienummers" verschijnt. Alle versienummers worden getoond. De volgende versienummers bestaan: Versienummer Serienummer HW-versie SW (initieel) SW (actueel) Pool-versie Hydrauliekversie CL-versie MA CL-versie S Betekenis Serienummer van de jobcomputer Hardwareversie van de jobcomputer Uitgeleverde softwareversie van de jobcomputer Actuele softwareversie van de jobcomputer Versie van de pool met teksten en afbeeldingen Versie van de hydraulische configuratie Versie van de Control-Layer-configuratie van de master-jobcomputer Versie van de Control-Layer-configuratie van de slave-jobcomputer Werking van een sensor controleren Om de correcte werking van de sensor te controleren, kunt u een snelheid simuleren (zie Gesimuleerde snelheid ingeven, pagina 45) BAH

76 8 Oplossen van storingen 8.2 Alarmmeldingen ISO-alarmen Overzicht van de alarmmeldingen ID Alarmtekst Mogelijke oorzaak Oplossing 001/011 Systeem is gestopt. Nieuwe start nodig. De verbinding met een slavejobcomputer is onderbroken. Een downloadmanager is geactiveerd. Start de jobcomputer opnieuw. 002 Configuratie is veranderd. De jobcomputer start opnieuw. De configuratie is veranderd. Wacht, tot de jobcomputer opnieuw is gestart. 003 Instelling te groot. De ingevoerde waarde is te groot. Voer een lagere waarde in. 004 Instelling te klein. De ingevoerde waarde is te klein. Voer een hogere waarde in. 005 Fout bij het lezen of schrijven van data in flash of EEPROM. Tijdens het starten van de jobcomputer is een storing opgetreden. Start de jobcomputer opnieuw. 006 Data succesvol overgenomen. 007/012 Fout in de configuratie geconstateerd. De configuratie is niet in orde. Controleer de configuratie. 008 procedure is niet toegestaan, terwijl in de applicatie ISOBUS-TC een opdracht is geactiveerd. In de applicatie ISOBUS-TC is een opdracht geactiveerd. Deactiveer de opdracht. 009 Snelheidssignaal van CAN-bus verloren. De kabelverbinding is los. Controleer de kabelverbinding. 010 Storing bij het configureren van de Control-Layer-configuratie. De Control-Layer werd verkeerd geconfigureerd. Controleer de configuratie. 017 Toepassing werd gestopt. 76 BAH

77 Oplossen van storingen Hydraulische alarmen Overzicht van de alarmmeldingen ID Alarmtekst Mogelijke oorzaak Oplossing 201 Hydrauliektabel is niet compatibel met de configuratie. 202 Hydrauliektabel is niet compatibel. Alle hydraulische functies zijn uitgeschakeld. 203 Beweging van de markeur gepauzeerd. Snelheid te laag. De hydrauliektabel komt niet overeen met de configuratie van de jobcomputer. De hydrauliektabel komt niet overeen met de configuratie van de jobcomputer. De werksnelheid is te laag. Gebruik een andere hydrauliektabel of verander de configuratie. Gebruik een andere hydrauliektabel. Verhoog de werksnelheid. 204 Markeurtijd nog niet afgelopen. De markeurtijd is nog niet afgelopen. Wacht, tot de markeurtijd is afgelopen Regelalarmen Overzicht van de alarmmeldingen ID Alarmtekst Mogelijke oorzaak Oplossing 401 Turbine draait te langzaam. Actuele turbinetoerental is lager dan de waarde van de parameter "Minimale omwentelingen/minuut". 402 Turbine draait te snel. Actuele turbinetoerental is hoger dan de waarde van de parameter "Maximale omwentelingen/minuut". 403 Druk is te hoog. De druk van een lineaire sensor ligt boven de waarde van de parameter "Maximale waarde". 404 Druk is te laag. De druk van een lineaire sensor ligt onder de waarde van de parameter "Minimale waarde". Verhoog het turbinetoerental of verander de parameters "Minimale omwentelingen/minuut" voor de turbine. Verlaag het turbinetoerental of verander de parameters "Maximale omwentelingen/minuut" voor de turbine. Verlaag de druk of verander de parameter "Maximale waarde". Verhoog de druk of verander de parameter "Minimale waarde". 405 Dosering werd gestopt, omdat de werkstand niet werd bereikt. Til de machine op. 406 Dosering is gestopt, omdat de machine niet volledig is opgetild. Til de machine op. De machine staat niet in de werkstand. De machine is niet volledig opgetild. Til de machine op. Til de machine op. 407 Doseeraandrijving staat stil. Actuele toerental van de doseeraandrijving is lager dan het minimale toerental. Stop direct! Los de oorzaak op BAH

78 8 Oplossen van storingen ID Alarmtekst Mogelijke oorzaak Oplossing 408 Doseeras staat stil. De toerentalsensor aan de doseeras registreert geen beweging van de doseeras. 409 Doseeraandrijving draait te snel. U rijdt te snel. De doseeraandrijving kan bij de actuele snelheid niet betrouwbaar werken. Stop direct! Los de oorzaak op. Rijd langzamer of monteer een grotere doseerrotor. 410 Doseeraandrijving is buiten het regelbereik. 411 Doseeraandrijving kan de instelwaarde niet aanhouden. 412 Toepassing is vanwege een kritische fout gestopt. 413 Applicatie is vanwege een te hoge rijsnelheid gestopt. 414 Afdraaiproef is vanwege een alarm onderbroken. Het actuele toerental van de doseeraandrijving is hoger of lager dan het ingestelde toerental. U rijdt te snel of te langzaam. Bij de actuele snelheid is het niet mogelijk de instelwaarde te bereiken. De rijsnelheid is te hoog. Rijd langzamer of sneller of monteer een grotere doseerrotor. Rijd langzamer of sneller, zodat de jobcomputer de uitbrenghoeveelheid kan regelen. Verminder de rijsnelheid Machinespecifieke alarmen Overzicht van de alarmmeldingen ID Alarmtekst Mogelijke oorzaak Oplossing 602 Verbinding verbroken. De verbinding met een ERC-module is verbroken. 603 Verbinding wordt beïnvloed. De verbinding met een ERC-module wordt beïnvloed. 604 Voedingsspanning te laag. De voedingsspanning van de ERCmodule is te laag. 605 Kortsluit. Bij de ERC-modules is een kortsluiting aanwezig. 606 Open laststroomcircuit Bij de ERC-modules is een open laststroomcircuit herkend. Controleer de kabel. Controleer de kabel. Controleer de voedingsspanning en controleer de voertuigaccu. Controleer de kabel. Controleer de kabel en controleer, of de uitschakelkoppeling aanwezig is. 607 Storing in het zaadstroomsysteem. Storing: sensor In het zaadstroombewakingssysteem is een storing opgetreden. Controleer het zaadstroombewakingssysteem. 608 Geen zaadstroom herkend. Het zaadstroombewakingssysteem heeft geen zaadstroom herkend. 609 Zaadstroom herkend. In een rijpad is een zaadstroom opgetreden. Controleer het zaadstroombewakingssysteem. Controleer de rijpadenschakeling. 78 BAH

79 Oplossen van storingen 8 ID Alarmtekst Mogelijke oorzaak Oplossing 610 Zaadstroom in uitgeschakelde rij herkend. De rij is defect. Controleer de rij. 611 Tank heeft laag niveau. Weinig zaaigoed of kunstmest in de tank. Vul de tank bij. 612 Tank is leeg. Geen zaaigoed of kunstmest in de tank. Vul de tank bij. 613 /614 Tijdsoverschrijding bij het schakelen van een deelbreedte. Het schakelen van een deelbreedte duurt te lang. 613: linker deelbreedte 614: rechter deelbreedte Controleer, of iets klemt. 617 Productstroom in inactieve rij herkend. 618 Geen productstroom in actieve rij herkend. In een niet-actieve rij is een productstroom herkend. In een actieve rij is geen productstroom herkend. Controleer de uitschakeling. Controleer de productstroom, er kan een blokkade in de toevoerleiding aanwezig zijn. 621 Storing in het zaadstroomsysteem. In het zaadstroombewakingssysteem is een storing opgetreden. 622 Oplaadapparaat defect. De dynamo van het oplaadapparaat is defect. Controleer het zaadstroombewakingssysteem. Controleer de dynamo van het oplaadapparaat BAH

80 8 Oplossen van storingen 8.3 Compatibiliteit tussen terminal en jobcomputer Wanneer na het starten van de applicatie het volgende symbool verschijnt, is uw terminal niet compatibel met de jobcomputer. U heeft een andere terminal nodig, om met de jobcomputer te kunnen werken. De terminal kan om de volgende redenen niet compatibel zijn met de jobcomputer: ID Betekenis 018 Er is een ongedefinieerde fout aanwezig. 019 Op de terminal is niet voldoende geheugen beschikbaar. 020 De resolutie van de breedte voor de functiesymbolen is te laag (minder dan 60 pixel). 021 De resolutie van de hoogte voor de functiesymbolen is te laag (minder dan 32 pixel). 022 Het aantal fysische of virtuele functiesymbolen is te laag (minder dan 8). 023 De terminal ondersteunt de kleurdiepte van 256 kleuren niet. 024/025 De resolutie van de terminal voor de vensters is te laag (minder dan 200 pixel). 026 Er is een fout opgetreden bij de configuratie van de in- en uitgangen. 80 BAH

81 Oplossen van storingen Compatibiliteit met ISOBUS-terminals Jobcomputer DRILL-Controller MIDI softwareversie: V Terminal SW ISOBUS -TC UT SC SC: Geom. Aux2 SC: Traagheid MULTI- Control ME-Touch MB: MD: MP: MR: MS: ME-toetsterminals BT1N Amapad a z MB: 1) MD: MP: MR: MS: MB: MD: MP: MR: MS: Amatron ) MB: 2) MD: n.t. MP: MR: MS: Case AFS 700-Pro n.t. Fendt 7 Fendt MB: MD: MP: MR: MS: BAH

82 8 Oplossen van storingen Terminal SW ISOBUS -TC UT SC SC: Geom. Aux2 SC: Traagheid MULTI- Control JD JD MB: JD n.t. MD: MP: MR: MS: Kverneland Isomatch Tellus Go V1.02 Kverneland Isomatch Tellus Pro V1.12 MB: Topcon X MD: MP: MR: MS: Trimble TMX Opmerkingen: 1) Bij meer dan één boom, kan de boom voor SECTION-Control in de applicatie ISOBUS-TC worden gekozen. 2) Wanneer de machine beschikt over MULTI-Boom, wordt alleen de eerste boom voor SECTION- Control gebruikt. Legenda: zie Compatibiliteit met ISOBUS-terminals, pagina BAH

83 Oplossen van storingen Compatibiliteit met ISOBUS-terminals Legenda L3: Terminal = met deze terminal is de jobcomputer getest. SW = softwareversie van de geteste terminal. ISOBUS-TC of TC = wordt de instelwaarde van de Task-Controller van de terminal correct aan de jobcomputer overgedragen? ISOBUS UT of UT = meldt de jobcomputer zich bij de terminal aan? Is het mogelijk de jobcomputer via de terminal te bedienen? SECTION-Control of SC = kan SECTION-Control de deelbreedten van de jobcomputer schakelen? SC: Traagheid = wordt de traagheid in de jobcomputer ingesteld? Indien ja, wordt deze correct aan de terminal overgedragen? SC: Geom. = wordt de in de jobcomputer ingevoerde geometrie door de terminal geladen? Aux1 = kan de jobcomputer met een joystick in de modus Aux1 worden bediend? Aux2 = kan de jobcomputer met een joystick in de modus Aux2 worden bediend? FS lezen = kan de jobcomputer de fileserver-functie van de terminal voor het lezen gebruiken? FS schrijven = kan de jobcomputer de fileserver-functie van de terminal voor schrijven gebruiken? MULTI-Control = is de jobcomputer in staat, samen met de Task-Controller van de terminal, de volgende functies te gebruiken? Wanneer geen van toepassing is, is een vinkje voldoende. MB MULTI-Boom Voor ISOBUS-jobcomputers, die meerdere doseerapparaten aansturen en meerdere applicatiepunten (werkbreedte) hebben. Voorbeeld: zaaimachine met vloeibare kunstmest en zaaigoeddosering. MD MULTI-Device voor systemen, die uit meerdere jobcomputers bestaan. Elke jobcomputer stuurt daarbij minimaal één doseersysteem aan. Voorbeeld: veldspuiten met twee armaturen. Een jogcomputer per armatuur en boom. MP MULTI-Product voor jobcomputers, die in staat zijn, meer dan één product uit te brengen. Elk product kan daarbij een eigen tank en een eigen doseerapparaat hebben. Voorbeeld: kunstmeststrooier met meer dan één tank en doseerapparaat. MR MULTI-Rate voor jobcomputers, die niet alleen meerdere doseerapparaten aansturen, maar bovendien aan elke doseerapparaat een individuele instelwaarde uit een applicatiekaart kunnen toekennen. MS MULTI SECTION-Control voor jobcomputers die "MULTI-Device" of "MULTI-Boom" ondersteunen en daarbij bij elk werkpunt de automatische deelbreedteschakeling mogelijk maken. Voor elk werkpunt wordt een afzonderlijk bewerkingsspoor opgeslagen. Voorbeeld: veldspuit met twee bomen en twee armaturen. De automatische deelbreedteschakeling werkt voor beide armaturen Compatibiliteit met oudere softwareversies Tabellen met de compatibiliteit van oudere softwareversies vindt u in de compatibiliteitslijst op onze website BAH

84 8 Oplossen van storingen 8.5 ISOBUS-jobcomputer configureren De jobcomputer heeft bij uitlevering een standaardinstelling. Na vervangen moet, voor de eerste inbedrijfstelling van de computer de bij de machine passende instelling worden uitgevoerd. Deze instellingen zijn niet via de machine-setup mogelijk! De instelling wordt met een configuratiebestand uitgevoerd, die met het softwarepakket wordt geïnstalleerd. 84 BAH

85 Toetsindeling van de joystick 9 9 Technische gegevens 9.1 Technische gegevens van de jobcomputer Jobcomputer ECU-Midi HW 1.5.0, 1.5.3, 1.5.4, 1.6.0, 1.7 Processor: Geheugen: Aansluitingen: Voeding: Stroomverbruik: Fujitsu MB96F338RS 48MHz met 32kByte RAM en 544kByte Flash ROM 64kBit I2C-EEPROM en 32MBit SPI-Flash-Memory 16-polige stekker voor voedingsspanning en CAN (J1939 of ISO 11783) Optie tweede 16-polige stekker voor cascade-aansluiting meerdere ECU's 42-polige stekker voor sensoren en actoren 9-32 VDC 110 ma (bij 13,8 V zonder vermogensafgifte, zonder voeding externe sensoren) Temperatuurbereik: -20 tot +70 C Behuizing: Beschermingsklasse: Omgevingsomstandighede n: Geanodiseerde gietaluminium behuizing, deksel met drukcompensatie-element en roestvaststalen schroeven IP66K (stofdicht en bescherming tegen straalwater met verhoogde druk conform DIN deel 9: 1993) Trillings- en stootbeproeving conform IEC68-2 Afmetingen: 262 mm x 148 mm x 62 mm (L x B x H) Gewicht: 0,84 kg 9.2 Beschikbare talen U kunt in de software de volgende talen voor de bediening instellen: Softwareversie Toegevoegde talen BG, CS, DE, EN, ES, FR, IT, NL, PL, RU, TR HU xx DA, PT, SK, UK EL, ET, FI, HR, LT, LV, NO, RO, SL, SR, SV BAH

86 9 Toetsindeling van de joystick 9.3 Toetsindeling van de joystick Standaard toetsindeling bij AmaStick Wanneer u een AmaStick gebruikt, worden de volgende functies geactiveerd, wanneer u een bepaalde toets op de joystick indrukt. Op de tekeningen ziet u ook, in welke positie de schakelaar aan de zijkant zich moet bevinden. Vult bij een precisiezaaimachine de doseercellen met zaaigoed. Vult bij een precisiezaaimachine het doseerwiel met zaaigoed. De toetsen 3-8 zijn niet bezet. Tilt de markeurs op, om hindernissen te passeren. De machine zelf wordt niet opgetild. Schakelt van links naar rechts uit. Schakelt van links naar rechts in. Schakelt van rechts naar links uit. Schakelt van rechts naar links in. De toetsen 2, 7 en 8 zijn niet bezet. Schakelt de rijpadenschakeling uit. Verhoogt het aantal van de oversteken. Verlaagt het aantal van de oversteken. Verwisselt de markeur handmatig. Er wordt van markeur gewisseld, elke keer als u de machine optilt. De toetsen 2 en 6-8 zijn niet bezet. 86 BAH

87 Toetsindeling van de joystick Toetsindeling bij AmaPilot Niveau 1 (1) Rijen stapsgewijs bij-/uitschakelen (2) Instelwaarde aanpassen tijdens het werken (2a) Kunstmest (1) (2b) Zaaigoed (2) (3) Voorstopfunctie, alle geselecteerde doseeraandrijvingen worden gestopt (4) Voordoseren, vult de doseercellen met zaaigoed. (5) Herstelt weer de instelwaarde van 100 % (6) Schakelt alle rijen in Niveau 2 (1) Hydraulische installatie bedienen (1a) (1b) (1c) Element rechts optillen/neerlaten om de hindernissen te ontwijken Element links optillen/neerlaten om de hindernissen te ontwijken Machine in-/uitklappen (2) Instelwaarde aanpassen tijdens het werken (2a) Kunstmest (3) (2b) Zaaigoed (4) (3) Schakelt alle geselecteerde deelbreedten/rijen uit of in (4) Voordoseren, vult het doseerwiel met zaaigoed (5) Niveau wisselen Niveau 3 (1) Markeurs bedienen (2a) (2b) Nummer van de oversteek aanpassen Aandrijfwiel optillen en neerlaten (3) Markeurs bedienen (4) Schakelt de rijpadenschakeling uit. (5) Niveau wisselen BAH