Deventer. vroegmiddeleeuws. zoek naar

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Deventer. vroegmiddeleeuws. zoek naar"

Transcriptie

1 Op u zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer Een onderzoek naar de archeologische neerslag uit Deventer en omgeving, in de periode tussen de val van het Romeinse rijk en opkomst van het Karolingische rijk MA-scriptie Rijksuniversiteit Groningen Sander Jansen (s ) 6 Augustus

2 1

3 Op zoek naar vroegmiddeleeuws Deventer Een onderzoek naar de archeologische neerslag uit Deventer en omgeving, in de periode tussen de val van het Romeinse rijk en opkomst van het Karolingische rijk Sander Jansen Masterscriptie, Rijksuniversiteit van Groningen Pre- en protohistorie van Noordwest Europa Ma-scriptie en scriptieklas Archeologie (LPX999M20) en Ma-scriptievoorbereiding/stage Archeologie (LPX001M10) Begeleider: Dr. Johan A.W. Nicolay (Groningen Instituut voor Archeologie) Tweede lezer: Drs. E.S. Mittendorff (Archeologie Deventer) Studentnummer: Definitieve-versie: 6 augustus

4 3

5 Voor/dankwoord Voor u ligt het resultaat van een onderzoek naar sporen en vondsten uit de vroege middeleeuwen van Deventer. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van een archeologische MA-scriptie aan de Rijksuniversiteit te Groningen (RuG) en vormt (voorlopig) de afsluiting van mijn schoolcarrière. De vroege middeleeuwen kennen enorm veel interessante facetten die ik graag in deze scriptie wilde behandelen. Voorbeelden hiervan zijn de interactie met Romeinse buren, de komst van een nieuwe religie, de incorporatie in het Frankische rijk, de invloed van Noormannen en de vorming van het huidige culturele landschap. Om al deze facetten uit de periode tussen beter te begrijpen is echter nog veel meer onderzoek nodig. Bij aanvang van deze scriptie was over de archeologie van laat- Romeins en vroegmiddeleeuws Deventer veel geschreven, maar waren de onderzoeken nog nooit in één document samengevat. Met deze scriptie hoop ik een basis te hebben gelegd, om in de toekomst meer gedetailleerde onderzoeken uit te kunnen voeren naar deze bewogen periode. Als afstudeerbegeleider heeft Johan Nicolay mijn teksten van feedback voorzien. Zijn enthousiasme over het onderwerp was blijkbaar niet onterecht en misschien wel aanstekelijk. Gedurende dit onderzoek is mijn fascinatie en interesse voor de laat-romeinse tijd en vroege middeleeuwen alleen maar toegenomen. Tijdens dit onderzoek heb ik gebruik mogen maken van het kaartmateriaal en de (digitale) bibliotheek van de archeologische dienst van Deventer. Hiervoor wil ik Emile Mittendorff en Bart Vermeulen bedanken. Als specialisten in het onderzoeksgebied (en de onderzoeksperiode) hebben zij interessante inzichten gegeven in het onderwerp. Voor het plaatsen van mijn oproep voor het melden van metaalvondsten zou ik willen bedanken: de beheerders van de detectorwebsites pieppiep.nl en bodemvondstenwereld.nl, Henk Hasselt (the Coinhunter) en Johan Koning (Detector Magazine). Met veel plezier heb ik samengewerkt met Evert en Michel Kluin, die met hun vondsten een interessante bijdrage aan het onderzoek geleverd hebben. Wessel Spoelder, Henri Wolf en Ton Wolf hebben hun kennis met mij gedeeld en mij enthousiast geïntroduceerd in de wereld van de metaaldetectorhobby. Tevens ben ik een groep detectorhobbyisten dankbaar, die aan dit onderzoek hebben bijgedragen maar anoniem wensen te blijven. Heel veel respect gaat uit naar mijn familie en vrienden. Bij wie ik nog steeds welkom ben na de vele, lange monologen die ik (bij iedere gelegenheid) over dit onderwerp gehouden heb. In het bijzonder wil ik mijn vriendin Coosje bedanken voor alles wat ze in de afgelopen jaren heeft gedaan. Zonder haar had ik deze scriptie nooit kunnen schrijven. Sander Jansen 4

6 5

7 Inhoudsopgave DEEL 1: INLEIDING 1. Op zoek naar Vroegmiddeleeuws Deventer Geschiedenis van het onderzoek Doel- en vraagstelling Belang van het onderzoek op regionaal niveau Het onderzoeksgebied De onderzoeksperiode Opbouw van het onderzoek DEEL 2: OVERZICHT RESULTATEN 2. Deventer in de laat-romeinse tijd en de vroege middeleeuwen Germanen, Franken, Friezen en Saksen Laat-Romeinse tijd A (ca ) Historisch kader Archeologie Laat-Romeinse tijd B (ca ) Historisch kader Archeologie Vroege middeleeuwen A (ca ) Historisch kader Archeologie Vroege middeleeuwen B (ca ) Historisch kader Archeologie Vroege middeleeuwen C (ca ) Historisch kader Archeologie Vroege middeleeuwen D (ca ) Historisch kader Archeologie Conclusie Bewoning Ambacht Grafritueel Kerk en bisschopshof Verdedigingswal Potentiële nieuwe nederzetting rond Twello Archeologisch minst bekende periode

8 DEEL 3: DEVENTER TUSSEN Archeologische verschijningsvormen ( ) Structuren Vroegmiddeleeuwse huizen Vroegmiddeleeuwse schuren Vroegmiddeleeuwse hutkommen Vroegmiddeleeuwse waterputten Vroegmiddeleeuwse spiekers Aardewerk Handgevormd aardewerk Gedraaid aardewerk Import van aardewerk Patronen Zichtbaarheid van structuren en aardewerk Conclusie Metaaldetectie als bron Een pilotstudie Contact met detectorhobbyisten Nieuwe resultaten Detectorvondsten uit de periode na Chr Detectorvondsten uit de periode na Chr Detectorvondsten uit de periode na Chr Evaluatie: is er meer? Mogelijke oorzaken (Vertekening door) zoeklocaties Wederzijds vertrouwen tussen detectorhobbyisten en archeologen Conclusie Het landschap rond vroegmiddeleeuws Deventer Geomorfologie Het ontstaan van de IJssel en wonen langs water Bodemsamenstelling (Supra-)regionale patronen Locatiekeuze in de laat-romeinse tijd Locatiekeuze in de periode Locatiekeuze vanaf 750 na Chr Bewoningsmodel Esdekken als indicatie voor vroegmiddeleeuwse bewoning? Conclusie

9 DEEL 4: SYNTHESE en BIJLAGEN 6. Synthese Aanbevelingen Bibliografie 97 Bijlage (Catalogus) 103 8

10 9 Deel 1: INLEIDING

11 1. Op zoek naar Vroegmiddeleeuws Deventer Sporen van menselijke activiteiten en bewoning in en rond de stad Deventer dateren al vanaf de prehistorie tot vandaag de dag. In de laat-romeinse tijd waren verschillende plekken rond de huidige stad bewoond. In de eeuwen die daarop volgen neemt het aantal sporen en vondsten echter enorm af, waardoor er relatief weinig over deze periode bekend is. Deze onbekende periode eindigt in de 8 e eeuw met het ogenschijnlijk spontane ontstaan van een nederzetting, die later tot de stad Deventer zal uitgroeien (o.a. Verlinde, 2000, p.36; Mittendorff, 2005, p.28). In onderhavig onderzoek is getracht een beeld te krijgen van de vroege middeleeuwen van Deventer in de periode tussen het verdwijnen van de Romeinse invloed en de komst van de Karolingische macht. Dit eerste hoofdstuk dient als achtergrond voor onderhavig onderzoek. In paragraaf 1.1. wordt de aanleiding van het onderzoek besproken. De doel- en vraagstellingen komen in paragraaf 1.2. aan bod. Daaropvolgend wordt in paragraaf 1.3. het belang van het onderzoek uiteengezet. In de paragrafen 1.4. en 1.5. worden de keuze voor het onderzoeksgebied en de te onderzoeken periode behandeld. De opbouw van de overige hoofdstukken wordt in paragraaf 1.6 besproken Geschiedenis van het onderzoek De aanleiding voor dit onderzoek komt deels voort uit een persoonlijke fascinatie. Deze ontstond tijdens het opnieuw uitwerken van een noodopgraving in Colmschate (gemeente Deventer) uit het jaar 1996 (Jansen, 2011). Tijdens de opgraving werden enkele opeenvolgende erven herkend, daterend van eind 8 e tot halverwege 13 e eeuw. Hoewel de aandacht van de oorspronkelijke onderzoekers met name op één van de latere erven was gevestigd omdat daar een hofboerderij werd verondersteld, bleek ook de oudste middeleeuwse fase van het erf bijzonder. Rurale vindplaatsen uit de 8 e eeuw waren tot in de jaren 90 van de vorige eeuw zeer schaars in de omgeving van Deventer. Hierdoor bleek de geïsoleerde nederzetting uit de 8 e eeuw moeilijk in een bredere context te plaatsen; de archeologische kennis over het gebied vanaf het einde van de Romeinse tijd tot de opkomst van de stad Deventer was zeer fragmentarisch. Sinds de opgraving halverwege de jaren 90 is bijna 20 jaar verstreken en is er veel veranderd. In Apeldoorn, Deventer, Zutphen en Zwolle werden vanaf de jaren 90 stadsarcheologen aangesteld. Dit leidde in de IJsselstreek tot de intensivering van onderzoek. Daarbij heeft men meer inzicht verkregen in de ontwikkeling van steden en bewoning op het platteland (Groenewoudt, Groothedde & Van der Velde, 2006, pp. 3 4). Het in werking stellen van het Verdrag van Valletta heeft ervoor gezorgd dat archeologisch onderzoek een onderdeel van het bouwproces is geworden, wat heeft bijgedragen aan de toename van bekende vindplaatsen. Ten slotte is, niet geheel onbelangrijk, de vorm van informatieverwerking en -voorziening sinds de jaren 90 verbeterd. Een voorbeeld hiervan is het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS). Gesteld kan worden dat de kennis over onze geschiedenis door archeologisch en historisch onderzoek naarmate de tijd verstrijkt alsmaar toeneemt. Dit geldt ook voor de kennis over vroegmiddeleeuws Deventer. Naar de vroegste ontwikkeling van de stad Deventer wordt nog steeds onderzoek gedaan (o.a. Mittendorff, 2007). In het buitengebied van Deventer zijn steeds meer vondsten en vindplaatsen bekend. Deze vondsten en vindplaatsen worden onder meer in twee belangrijke actuele synthetiserende studies besproken. De twee onderzoeken concentreren zich op Colmschate (Verlinde, 2000) en Oost-Nederland (Van Beek, 2009). In deze onderzoeken worden alle archeologische perioden, waaronder ook de vroege middeleeuwen, besproken. Het onderzoek te Colmschate was grondig, maar omvatte een specifiek gebied van de gemeente Deventer. Het 10

12 onderzoek naar Oost-Nederland was gericht op Salland, Twente en de Achterhoek. Hierdoor omvatte het onderzoek ook de gemeente Deventer, maar door de grote omvang van het onderzoeksgebied is de archeologie uit de gemeente Deventer minder grondig onderzocht. Bovenbeschreven onderzoeken konden daarom niet alle vragen over de vroege middeleeuwen in en rond Deventer beantwoorden. Ondanks dat de archeologische neerslag van de vroege middeleeuwen niet zo groot is als de voorafgaande en aansluitende perioden, zijn er wel degelijk sporen en vondsten aangetroffen. Dit onderzoek biedt de mogelijkheid deze sporen en vondsten in een breder kader te plaatsen en de reeds opgedane kennis over de vroege middeleeuwen in en rond Deventer te evalueren Doel- en vraagstelling Dit onderzoek heeft als doel om de menselijke activiteiten in beeld te krijgen in (de omgeving van) Deventer, in de periode van de vroege middeleeuwen waarin archeologische sporen schaars zijn. Om dit doel te bereiken staat in onderhavig onderzoek de volgende hoofdvraag centraal: Wat is bekend over de vroegmiddeleeuwse archeologie in de gemeente Deventer en hoe past dit in de aard en verspreiding van archeologische resten uit de laat-romeinse tijd en de Karolingische periode? Om een antwoord op de hoofdvraag te kunnen geven, zijn de volgende deelvragen opgesteld: 1. Wat is binnen het onderzoeksgebied archeologisch bekend over de periode na Chr.? 2. Over welke periode tussen 270 en 1050 na Chr. is binnen het onderzoeksgebied archeologisch het minst bekend? 3. Welke archeologische verschijningsvormen uit de minder goed vertegenwoordigde periode zijn uit het onderzoeksgebied bekend? 4. Welke bijdrage kunnen detectorhobbyisten leveren aan de kennis over vroegmiddeleeuws Deventer? 5. Hoe correspondeert de neerslag van de vroegmiddeleeuwse archeologie met vindplaatsen uit de aangrenzende perioden, op het gebied van bewoning, locatiekeuze en ambacht? 6. Wat is de verspreiding van de vroegmiddeleeuwse archeologie binnen de gemeente Deventer en wat is de landschappelijke context waarin de sporen en vondsten zijn aangetroffen? 1.3. Belang van het onderzoek op regionaal niveau Binnen de gemeente Deventer zijn goed onderzochte bewoningsresten bekend, daterende tot en met de laat-romeinse tijd en vanaf de 8 e eeuw. De patronen die bij deze bewoningsresten zichtbaar zijn, kunnen met elkaar worden vergeleken. Hierdoor is de situatie binnen de gemeente Deventer gunstig om patronen in de minder vertegenwoordigde periode in beeld te krijgen. De resultaten uit onderhavig onderzoek kunnen hierdoor ten eerste een bijdrage leveren aan het beantwoorden van een deel van de vragen in de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA). In de NOaA wordt benadrukt dat archeologische vondsten en uitgewerkte vindplaatsen voortdurend moeten worden omgezet in nieuwe kennis. Dit kan alleen wanneer een vondst of vindplaats in een groter wetenschappelijk, synthetiserend kader wordt geplaatst. Om dit te bevorderen worden in de NOaA actuele vraagstukken uit de archeologische discussie gepresenteerd waar nieuw onderzoek een bijdrage aan kan leveren (Anomymous, 2006, pp. 2-3). Om de ontwikkeling tussen het 11

13 wegvallen van het Romeinse rijk en de opkomst van het Frankische rijk beter in beeld te krijgen is in de NOaA de vraag gesteld waar en in welke mate er sprake is van bewoningscontinuïteit in de periode tussen de 4 e -6 e eeuw (Groenewoudt, Groothedde & Van der Velde, 2006, p. 31). Deze vraag vormt de kern van onderhavig onderzoek. Andere thema s die de laatste jaren in Oost-Nederland steeds belangrijker worden, zijn de dynamiek van de bewoning (o.a. expansie en contractie) in de versnipperde dekzandgebieden, de relatie tussen de dynamiek van het landschap en de bewoningspatronen, de ontwikkeling van de bewoning tijdens de overgang van de laat-romeinse tijd naar de vroege middeleeuwen, de effecten van Frankisering en kerstening (eind 8 e -9 e eeuw) op o.a. het bewoningspatroon en het cultuurlandschap en de opkomst en ontwikkeling van vroegstedelijke centra (Groenewoudt, Groothedde & Van der Velde, 2006, pp. 4-5). Omdat in onderhavig onderzoek onder meer gekeken wordt naar de verspreiding van de archeologische neerslag, zijn ook vragen over locatiekeuze zeer relevant. Zo wordt in de NOaA onder meer de vraag gesteld welke tendensen zich aftekenen in de locatie van nederzettingen en grafvelden in de Romeinse tijd en middeleeuwen. Een logische vraag die hierop volgt is welke factoren een rol speelden bij het in gebruik nemen van een locatie, of juist bij het verlaten hiervan (Groenewoudt, Groothedde & Van der Velde, 2006, pp ). Onder meer op deze vragen uit de NOaA wordt voor Deventer (en omgeving) in onderhavig onderzoek naar een antwoord gezocht Het onderzoeksgebied Om de geschiedenis van de stad Deventer te kunnen begrijpen moet ook het gebied rondom de stad worden onderzocht. Een voor de hand liggende grens voor het onderzoeksgebied is de grens van de gemeente Deventer. Voorafgaand aan onderhavig onderzoek bestond echter de verwachting dat het aantal vroegmiddeleeuwse sporen en vondsten binnen de gemeente Deventer minimaal zou zijn. Daarom is voor de inventarisatie gekozen het onderzoeksgebied te vergroten om het aantal vindplaatsen te verhogen. Voor de inventarisatie zijn ook de aan Deventer grenzende gemeenten onderzocht: Voorst, Olst-Wijhe, Raalte, Rijssen-Holten en Lochem (fig. 1). Na de inventarisatie bleek dat de resultaten binnen de gemeente Deventer wel degelijk toereikend zijn om de deelvragen van onderhavig onderzoek te kunnen beantwoorden. Voor de catalogus en het vervolg van het onderzoek is het onderzoeksgebied daarom weer beperkt tot de gemeente Deventer. Enkele noemenswaardige vindplaatsen direct aan de overzijde van de IJssel, binnen de gemeente Voorst, worden wel expliciet genoemd en behandeld. Hiervoor is gekozen gezien de (voor de laat-romeinse tijd en vroege middeleeuwen) discutabele grens tussen de huidige gemeenten Voorst en Deventer (zie ook paragrafen 1.6 en 5.2) en het feit dat de stad Deventer op deze grens is ontstaan De onderzoeksperiode Voorafgaand aan het onderzoek was niet exact bekend wanneer de archeologische neerslag tussen de laat-romeinse tijd en vroege middeleeuwen afneemt. In het jaar 2000 werd gesteld dat sporen en vondsten uit de 5 e 6 e eeuw in Overijssel schaars zijn (Verlinde, 2000, p. 36; Mittendorff, 2005, p.28). De mogelijkheid bestaat dat de hoeveelheid archeologische sporen en vondsten in Deventer uit deze periode afwijkt ten opzichte van de rest van Overijssel. Om dit vast te kunnen stellen en om verbanden te begrijpen en patronen te herkennen, is ervoor gekozen een ruimere tijdspanne te onderzoeken. Het onderzoek start en eindigt daarom met perioden waarover (relatief) veel bekend is. Voor de begindatering van onderhavig onderzoek is een arbitraire datering gekozen, in de periode wanneer de (verdwijnende) invloed van de Romeinen zichtbaar is. Vanaf de tweede helft 2 e eeuw kwam het Romeinse rijk onder druk te staan (Mulder, Doedens & Kortlever, 2000, p. 33). Dit lijkt echter pas veel later gevolgen gehad te hebben op de omgeving van Deventer, want vindplaatsen 12

14 Fig. 1 Groen gearceerd: Onderzoeksgebied inventarisatie. Blauw omkaderd: Onderzoeksgebied vervolgonderzoek. Tabel 1 Relevante dateringen volgens het Archeologisch Basis Register (ABR). Periode Datering ABR Code Romeinse tijd Midden B na Chr. ROMMB Romeinse tijd Laat A na Chr. ROMLA Romeinse tijd Laat B na Chr. ROMLB Vroege middeleeuwen A na Chr. VMEA Vroege middeleeuwen B na Chr. VMEB Vroege middeleeuwen C na Chr. VMEC Vroege middeleeuwen D na Chr. VMED Late middeleeuwen A na Chr. LMEA 13

15 uit de laat-romeinse tijd zijn goed vertegenwoordigd in het onderzoeksgebied. Onder meer in Colmschate en Bathmen zijn nederzettingen opgegraven waarbij sporen dateren tot omstreeks de 3 e -4 e eeuw (Hermsen & Haveman, 2009; Hermsen, 2009). Als begindatering voor onderhavig onderzoek is daarom gekozen voor het jaar 270 na Chr. Deze datering is vastgesteld in het Archeologisch Basis Register (ABR) 1 als de aanvang van de laat-romeinse tijd (Tabel 1). In de 8 e eeuw is de nederzetting Deventer een feit en wordt deze in het Karolingische rijk ingelijfd. Vanaf deze periode zijn er weer geschreven bronnen over het gebied beschikbaar en nemen ook de sporen van bewoning in het bodemarchief toe. Terwijl de stad Deventer tussen de 8 e en 10 e eeuw langzaam groeit, neemt ook het aantal vindplaatsen in de omgeving van de stad mondjesmaat toe (o.a. Jansen, 2011; Mittendorff, 2005). Door deze laatste eeuwen van de vroege middeleeuwen aan de onderzoeksperiode toe te voegen, kan met zekerheid worden gesteld dat de onduidelijke periode in onderhavig onderzoek volledig gedekt is. De einddatering van de te onderzoeken periode is het jaar Dit jaartal is gekozen op basis van het ARCHIS en het ABR, waarin de vroege middeleeuwen doorlopen tot het jaar 1050 (Tabel 1) Opbouw van het onderzoek Voorafgaand aan het onderzoek is een inventarisatie uitgevoerd van alle bekende archeologische sporen en vondsten in Deventer en aangrenzende gemeenten. De werkwijze van deze inventarisatie en de resultaten worden besproken in de catalogus achterin deze scriptie. Uit deze inventarisatie is gebleken dat het aantal vondsten uit de gemeente Deventer en het direct aangrenzende deel van de gemeente Voorst voldoende was om patronen te kunnen herkennen. De resultaten van deze inventarisatie worden in hoofdstuk 2 besproken. Hoofdstuk 2 vormt de kern van onderhavig onderzoek. Hierin wordt een overzicht gegeven van de verschillende laat-romeinse en vroegmiddeleeuwse vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied. Het hoofdstuk is opgedeeld in zes paragrafen, waarin chronologisch de resultaten van elke archeologische periode besproken worden. Elke paragraaf begint met een korte samenvatting van historisch relevante gebeurtenissen. Het hoofdstuk eindigt met een deelconclusie waarin patronen in bewoning en ambacht, verandering in het grafritueel, de stichting van de kerk en het bisschoppelijke hof en de opwerping van de verdedigingswal besproken worden. Het overzicht begint bij de laat-romeinse tijd A (ca na Chr.) en eindigt in de vroege middeleeuwen D (ca na Chr.). Deze chronologische fasering is in eerste instantie overgenomen vanuit ARCHIS, waarin vindplaatsen eveneens in deze tijdvakken zijn ingedeeld. Voor het overzicht op groter niveau vormt deze fasering weinig problemen, maar het kan wel een vertekening opleveren in de overzichtskaarten. Per kaart worden resultaten uit verschillende eeuwen weergegeven, waardoor perioden van weinig archeologische neerslag niet goed zichtbaar zijn. In dit onderzoek is geprobeerd de vertekening te verkleinen door in de tekst de exacte dateringen te benadrukken. De dateringen van de geïnventariseerde erven, complexen, sporen en vondsten kunnen verschillende archeologische perioden overlappen. Om de chronologie overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen het betreffende erf, complex, spoor of vondst telkens in de vroegst mogelijke archeologische periode te beschrijven. Binnen dit onderzoek zijn 80 verschillende vindplaatsen onderscheiden. Elke vindplaats heeft, behalve een toponiem, een nummer toegewezen gekregen die naar de catalogus verwijst. 1 Het ABR is door de RCE als referentielijst samengesteld en vertegenwoordigd de algemene opinie van diverse specialisten uit de Nederlandse archeologie. 14

16 Uit het overzicht in hoofdstuk 2 blijkt dat de periode tussen de 5 e -8 e eeuw archeologisch het minst bekend is. Binnen het onderzoeksgebied zijn verschillende vormen van archeologische neerslag uit deze periode aangetroffen, variërend van structuren, aardewerk en metaal tot enkele fragmenten organisch materiaal en glas. Van materiaal als bot en glas zijn te weinig fragmenten aangetroffen om binnen onderhavig onderzoek conclusies te kunnen trekken. Structuren en aardewerk komen in de vroege middeleeuwen het meest voor. Daarom wordt in hoofdstuk 3 besproken in welke vormen deze sporen en vondsten voorkomen en waar in het onderzoeksgebied deze zijn aangetroffen. Aan het einde van hoofdstuk 3 worden enkele mogelijke verklaringen gegeven voor de verminderde archeologische neerslag in deze periode. Ten slotte worden de resultaten van het hoofdstuk in een deelconclusie samengevat. De mogelijkheid bestond dat metaalvondsten uit de 5 e -8 e eeuw uit persoonlijke collecties van detectorhobbyisten een bijdrage konden leveren aan de kennis over deze periode. Om dit te onderzoeken is een pilot uitgevoerd. Aan het begin van hoofdstuk 4 wordt besproken op welke wijze de informatie van de detectorhobbyisten is verkregen. Vervolgens wordt besproken welke resultaten het contact met detectorhobbyisten heeft opgeleverd. Daarnaast worden de metaalvondsten besproken die naar aanleiding van onderhavig onderzoek door de detectorhobbyisten zijn gemeld. Hiervoor zijn de metaalvondsten opgedeeld in vondsten van vóór de 5 e eeuw, uit de 5 e -8 e eeuw en van ná de 8 e eeuw. Ten slotte wordt op basis van de pilot geconcludeerd of en hoe detectorhobbyisten een bijdrage aan de kennis over de vroege middeleeuwen kunnen leveren. In hoofdstuk 5 worden de vindplaatsen in een landschappelijk kader geplaatst. Allereerst wordt gekeken naar de locatie van de vindplaatsen ten opzichte van de geomorfologie en bodemsamenstelling. Daarnaast wordt de ouderdom van de IJssel besproken. Aan het begin van de onderzoeksperiode is de huidige IJssel een discutabele grens tussen de vindplaatsen aan weerszijden van het rivierdal. Dit is tevens de reden waarom de vindplaatsen aan de westzijde van de IJssel aan het onderzoeksgebied zijn toegevoegd. Aan het einde van de onderzoeksperiode is de waterhuishouding in het IJsseldal zodanig veranderd dat het mogelijk invloed kan hebben gehad op de locatiekeuze. Vervolgens worden de patronen in locatiekeuze beschreven voor de laat-romeinse tijd, de 5 e -8 e eeuw en de periode vanaf de 8 e eeuw. Omdat uit deze patronen blijkt dat alle vindplaatsen zijn aangetroffen onder esdekken, wordt besproken of esdekken beschouwd kunnen worden als indicatie voor een vroegmiddeleeuwse nederzetting. Het hoofdstuk eindigt met een deelconclusie waarin alle resultaten kort worden samengevat. Deze scriptie eindigt in hoofdstuk 6 met een synthese. Hierin worden de onderzoeksvragen beantwoord door middel van een samenvatting van de belangrijkste conclusies. De synthese eindigt met enkele aanbevelingen voor toekomstig onderzoek. Als bijlage is een catalogus toegevoegd die de basis vormt van dit onderzoek. Hierin zijn de verschillende vindplaatsen (per vindplaatsnummer) kort beschreven. Wanneer een vindplaats in de tekst wordt genoemd, wordt voor de bijbehorende literatuur naar de catalogus verwezen. 15

17 Deel 2: OVERZICHT RESULTATEN 16

18 2. Deventer in de laat-romeinse tijd en de vroege middeleeuwen In dit hoofdstuk wordt op basis van de uitgevoerde inventarisatie een overzicht gegeven van de laat- Romeinse en vroegmiddeleeuwse vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied. De geïnventariseerde archeologische neerslag in het onderzoeksgebied wordt per archeologische periode besproken, nadat de periode eerst is ingeleid met een korte samenvatting van relevante historische gebeurtenissen. De belangrijkste ontwikkelingen in de periode van de laat-romeinse tijd A ( na Chr.) tot en met de vroege middeleeuwen D ( na. Chr.) worden aan het eind van het hoofdstuk in een deelconclusie samengevat. Op deze manier kunnen patronen worden herkend en kan worden vastgesteld welke periode in de vroege middeleeuwen archeologisch het minst wordt aangetroffen Germanen, Franken, Friezen en Saksen Om de invloeden en migraties van niet-romeinse bevolkingsgroepen te duiden worden in historische en archeologische publicaties diverse bevolkingsgroepen genoemd. Hierdoor kan, soms ten onrechte, de indruk worden gewekt dat Germanen, Franken, Friezen en Saksen een volk of etnische eenheid omvatten. Hoewel deze termen in deze scriptie vrij algemeen gebruikt worden, is het van belang om de herkomst van deze naamgevingen te beschrijven. De verwarring over de bevolkingsgroepen is veroorzaakt doordat geschiedschrijvers, in het vroegste geval de Romeinen, geen tot weinig onderscheid maakten tussen de verschillende bevolkingsgroepen (Van Es, 1994b, p. 66). De niet-romeinse stammen boven de Neder-Rijn werden door de Romeinse schrijvers vaak gegeneraliseerd tot Germanen (Van der Velde, 2011, pp ). Soms werden specifieke Germaanse stammen, zoals de Chamavii in het IJsselgebied en Salii in Salland, door de Romeinen genoemd. Andere keren kregen de Germaanse stammen in Romeinse literatuur de verzamelnaam Frank of Fries mee. Hiermee doelden de Romeinen eerder op de wilden, dapperen of onstuimigen, dan op een bepaalde stam (Van der Velde, 2011, p. 128). Deze dappere, onstuimige Germanen werden soms als bondgenoten aan het Romeinen verbonden om de grenzen van het rijk te verdedigen. Hierdoor ontstond een geromaniseerde bevolkingsgroep, bestaande uit diverse Germaanse stammen die zichzelf als de Franken identificeerden en uiteindelijk een Frankisch rijk zouden stichten (Mostert, 2010, pp ; Heitling & Lensen, 1992, p. 35). De Friezen (of Frisii) worden eveneens voor het eerst genoemd door de Romeinen. Op basis van beschrijvingen van Plinius de Oudere en Tacitus zouden de Friezen een volk zijn dat aan de kust, ten noorden van de Rijn leefde (Mostert, 2010, pp ). In bronnen uit de 7 e eeuw worden de bewoners van het Nederlandse kustgebied wederom Friezen genoemd. Mogelijk waren de vroegmiddeleeuwse Friezen bloedverwanten van de Friezen uit de Romeinse tijd, of werden zij Fries genoemd omdat zij in het voormalige land van de Friezen woonden (Mostert, 2010, pp ). De vraag is echter of deze mensen zichzelf ook Fries noemden en een onderlinge eenheid vormden. Voor de Angelsaksen en Franken zou de naam Fries vooral synoniem staan voor een groep zeevaarders of heidenen (Mostert, 2010, pp ). Over de etniciteit van de Saksen is minder bekend dan over Franken en Friezen. Opvallend is dat in de Romeinse tijd de term Saksen (of Saxones) waarschijnlijk eveneens synoniem stond voor groepen Germanen, die per schip de kustgebieden plunderden (Springer 2003, pp ; Nicolay, 2014, p.28). Deze bevolkingsgroep wordt pas overtuigend in de historische bronnen vermeld vanaf de Saksische oorlogen ( na Chr.) van Karel de Grote (Van der Velde, 2011, pp ; Winkler, 2005, pp.63-64). Behalve uit Romeinse en Frankische bronnen, is ook uit Angelsaksische bronnen bekend dat halverwege de 5 e eeuw diverse bevolkingsgroepen (waaronder Franken, Saksen 17

19 en waarschijnlijk ook Friezen ) naar Brittannië migreerden (Mostert, 2010, p.84; Nicolay, 2014, pp.30-34). Over het bestaan van de Franken en een Frankisch rijk bestaat weinig twijfel. Het maken van een degelijk onderbouwd onderscheid tussen de Franken en de verschillende niet-frankische groepen voert voor onderhavig onderzoek te ver. Daarom is ervoor gekozen om het door Frankische en Angelsaksische schrijvers gemaakte onderscheid aan te houden, met de kanttekening dat voor dit onderzoek niet de etnische, maar de globale geografische context van belang is. Over het algemeen wordt aangenomen dat de Friezen in de kustgebieden en het rivierengebied leefden, de Saksen in het oosten van Nederland woonden en de Franken vanuit het zuiden kwamen. 2.2 Laat-Romeinse tijd A (ca ) Historisch kader De laat-romeinse tijd wordt gekenmerkt door de afname van de Romeinse macht. Niet-Romeinse groepen werden mondjesmaat tot het Romeinse rijk toegelaten in de hoop dat zij zouden romaniseren en daarmee de grenzen zouden versterken. In plaats hiervan vond een de-romanisatie plaats waardoor de grenzen juist verzwakten (Mostert, 2010, p. 68; Van der Velde, 2011, pp ). Gedurende deze periode was het behouden van de grenzen geen prioriteit meer voor de Romeinse machthebbers. In de 3 e eeuw nam het aantal aanvallen van Germaanse stammen vanuit het hele noordwestelijke grensgebied van het Romeinse Rijk toe (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p.33; Van der Velde, 2011, pp ). Omstreeks 340 na Chr. keerde de rust enigszins terug toen de Romeinen een verbond sloten met de Franken. Als bondgenoot van het Romeinse rijk werden zij belast met de verdediging van de Rijngrens. Het machtsgebied van de Franken groeide echter zodanig dat zij Toxandria (het huidige Noord-Brabant) van de Romeinen annexeerden (Mulder, Doedens & Kortlever 2005, p.33; Van der Velde, 2011; pp ) Archeologie De grens van het Romeinse rijk bevond zich op slechts circa 60 km ten zuiden van Deventer. De bewoners van het gebied dat nu de gemeente Deventer omvat, waren zich ongetwijfeld bewust van het bestaan van hun Romeinse buren. Aanwijzingen hiervoor zijn de vele Romeinse munten, het Romeinse aardewerk, de onderdelen van militaire uitrusting, de sieraden en enkele afgodsbeelden die binnen het onderzoeksgebied zijn aangetroffen. Binnen de gemeente Deventer zijn, op archeologisch vlak, te Colmschate en Bathmen nederzettingen uit de laat-romeinse tijd aangetroffen (fig. 2). In de nabije omgeving van de gemeente Deventer zijn te Epse (deels gemeente Deventer, deels gemeente Lochem) en Twello (gemeente Voorst) nederzettingen uit de laat-romeinse tijd aangetroffen. Colmschate De bewoning in Colmschate concentreert zich door de geschiedenis heen vooral op de Colmschater Enk. De Colmschater Enk, of eigenlijk de dekzandduin waarop deze is ontstaan, is vanaf het neolithicum meerdere keren bewoond geweest (Van Beek, 2009, pp ). In de laat-romeinse tijd ligt op de Colmschater Enk een nederzetting die in de tweede helft van de 1 e eeuw is ontstaan (vindplaatsen 38-41, 43-45, 52). Vanaf de midden-romeinse tijd werd de plaatsvastheid van de nederzettingen groter. De nederzetting werd met een rechthoekige omheining van vlechtwerk afgeschermd en de oriëntatie van de gebouwen daarbinnen blijft in de periode daarna vrijwel gelijk. 18

20 19 Fig. 2 Laat-Romeinse vindplaatsen nabij Deventer, daterend in de periode tussen na Chr.

21 Opmerkelijk is dat de nederzetting werd voorzien van een poortgebouw (Hermsen, 2007, pp ; Van Beek, 2009, pp ). In de 2 e -4 e eeuw waren op de Colmschater Enk (vindplaats 41) gemiddeld twee of drie erven tegelijkertijd bewoond (Hermsen, 2007, p. 234). Op korte afstand van de huisplattegronden lagen waterputten en is een aantal spiekers waargenomen (vindplaatsen 41 en 44). Enkele nabijgelegen structuren zijn als schuur geïnterpreteerd. Binnen de omheiningen werden meerdere hutkommen aangetroffen (Hermsen, 2007, p. 213). De aanwezigheid van deze hutkommen wijst op ambachtelijke werkzaamheden binnen de nederzetting. Bijzonder zijn drie huizen uit de 3 e eeuw, die met Romeinse bouw- en constructietechnieken zijn opgezet. De bewoners van de nederzetting op de Colmschater Enk hadden blijkbaar sterke banden met het Romeinse rijk. Hiervoor pleit ook een beeldje van de Romeinse godin Victoria en een opmerkelijke huisplattegrond waarin deze is aangetroffen. Deze huisplattegrond viel op vanwege de een-schepige bouw met forse vierkante wandpalen. Deze bouwstijl wijkt sterk af van de standaard laat-romeinse gebouwen boven de Rijn (Hermsen, 2007, pp , 242). Omstreeks het einde van de 3 e of het begin van de 4 e eeuw werd het noordoostelijke gedeelte van de nederzetting verlaten (Hermsen, 2007, p. 237). Aan het begin van de 4 e eeuw werd de nederzetting in het zuidwesten uitgebreid met een rechthoekig omheind gebied. Hierbinnen zijn, op de grondsporen van een schuur na, geen duidelijke aanwijzingen van bewoning aangetroffen. Mogelijk deed dit gebied dienst als omheinde opslagplaats voor (voedsel)waren of voor vee (Hermsen, 2007, p. 240). Direct ten zuidwesten van de nederzetting op de Colmschater Enk is een gebied opgegraven dat gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van vier meilerkuilen en vier ijzerovenkuilen. Ook deze structuren dateren in de tweede helft 3 e 4 e eeuw. De meilerkuilen en ijzerovenkuilen liggen waarschijnlijk opzettelijk buiten de omheinde nederzetting en het bewoonde areaal op de Colmschater Enk, gezien er brandgevaarlijke activiteiten werden uitgevoerd zoals houtskoolbranden, het stoken van ovens en het smelten en bewerken van ijzer en brons (Hermsen & Haveman, 2009, pp ). Op enkele honderden meters ten zuidwesten van bovengenoemde nederzetting bevindt zich op de flank van de Colmschater Enk de vindplaats Zweedse Tunnel (vindplaats 52). Hier zijn sporen aangetroffen van een nederzetting uit de 3 e -6 e eeuw. De nederzetting bestond uit tenminste drie hoofdgebouwen, waarvan er één met voorzichtigheid gedateerd kan worden in de 4 e eeuw. In de nabijheid van de hoofdgebouwen zijn drie hutkommen aangetroffen. Deze hutkommen dateren in de 4 e - eerste helft 5 e eeuw. Daarbij bevond zich binnen het erf een waterput met een datering in de eerste helft 4 e eerste helft 5 e eeuw. Net als de laat-romeinse vindplaats op de kop van de Colmschater enk, zijn ook binnen deze vindplaats diverse delen van erfafscheidingen aangetroffen met daarin vondstmateriaal uit de 4 e of 5 e eeuw (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp ). De laat-romeinse bewoners van de Colmschater Enk begroeven hun doden vermoedelijk op de zuidelijke flank van de dekzandduin, op de locatie Grote Ratelaar (vindplaats 43). Hier zijn circa 100 crematiegraven aangetroffen met een datering vanaf circa de 3 e - halverwege 4 e eeuw (Verlinde & Erdrich, 2006). Voor zover bekend is dit het grootste grafveld uit de Romeinse tijd van Oost- Nederland (Van Beek, 2009, p. 187). Ten westen van vindplaats 43 ligt de locatie Kloosterlanden-Noord (vindplaats 45). Op deze zuidwestelijke uitloper van de Colmschater Enk is een grafveld aangetroffen met graven uit de late bronstijd en de late ijzertijd. In de midden- of laat-romeinse tijd zijn hier twee urnen bijgezet. Ook zijn hier drie waterputten, een schuur en een spieker aangetroffen die gedateerd zijn in de 3 e -4 e eeuw (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp ). Bathmen Rond de Bathmense Enk zijn eveneens sporen van bewoning aangetroffen uit de 2 e -4 e eeuw. Bij onderzoek aan de Bergakker (vindplaats 34) en Deventerweg (vindplaats 35) zijn twee 20

22 huisplattegronden, vier hutkommen, drie meilerkuilen, één spieker of graanschuur en tenminste één waterput aangetroffen. Het hout waaruit de waterput was opgebouwd is door middel van dendrochronologie gedateerd in het jaar 173 na Chr. Eén van de aangetroffen huisplattegronden is op basis van oriëntatie in mogelijk dezelfde periode gedateerd. De overige structuren dateren tot in de 4 e eeuw (Groenewoudt & Lubberding, 1996, pp ). Net als bij de nederzetting te Colmschate waren de erven mogelijk afgeschermd door middel van een hek of een gevlochten erfscheiding (Hulzer, Kremer & Van der Linden, 2004, pp ). Daarbij werden ook hier veel sporen van bronsgieterij en ijzerproductie aangetroffen. Opvallend aan de nederzetting te Bathmen is een ruimtelijke scheiding tussen de brons- en ijzerproductie binnen de vindplaats (Groenewoudt & Lubberding, 1996, pp ; Hermsen, 2009, pp ). Net als in Colmschate duidt dit op een planmatige inrichting van de nederzetting, waarbij aparte zones zijn aangewezen voor bewoning en ambacht. Twello (gem. Voorst) Ten oosten van Twello (gem. Voorst) is een gebied opgegraven met het toponiem Achter t Holthuis (vindplaats 76). Hier zijn zes of zeven erven herkend die gedateerd zijn in de midden- of laat- Romeinse tijd. Ook op deze vindplaats was de clustering van gelijktijdige bewoning vanaf de laat- Romeinse tijd kenmerkend. Mogelijk hebben hier twee tot drie erven gelijktijdig bestaan. Daarbij waren, net als te Colmschate en Bathmen, de erven te Twello met palen en vlechtwerk in standgreppels omheind. Ook hier zijn binnen de erven aparte zones aantoonbaar waarbinnen hutkommen en mogelijke smidsen stonden voor ambachtelijke werkzaamheden. Verder zijn binnen de erven enkele waterputten, spiekers en een veekraal aangetroffen (De Wit, 2012, pp ). Losse vondsten Uit de binnenstad van Deventer zijn op diverse locaties resten van Romeins bouwmateriaal gevonden. Dit bouwmateriaal bestaat uit tufsteenfragmenten en Romeinse daktegels die binnen de vindplaatsen 20, 24 en 31 zijn aangetroffen. Op één van de Romeinse daktegels stond het opschrift LEGVIVIC. Dit wijst op het Legio VI Victrix, het Onoverwinnelijk 6 e legioen, dat aan het eind van de 1 e eeuw in Xanten was gelegerd. Ook zijn enkele hypocaust-tegels aangetroffen, waarvan er één de stempel droeg van het 30 e legioen. Dit legioen was gedurende de 2 e -4 e eeuw eveneens in Xanten gelegerd. Deventer fungeerde in de late middeleeuwen als stapelplaats voor tufsteen uit het Rijnland. Het materiaal werd (samen met ander bruikbaar Romeins bouwmateriaal) gewonnen door de sloop van Romeinse forten en steden langs de Rijn (Bartels, 2006, p. 84). Mogelijk kwamen op deze wijze ook andere Romeinse relieken in Deventer terecht. Voorbeelden hiervan zijn enkele Romeinse aardewerkscherven van de opgraving onder de Nieuwe Markt (vindplaats 22) en een koperen munt, daterend tussen 334 en 335, die bij het Leeuwenbrugcomplex (vindplaats 18) is gevonden. Hoewel het overgrote deel van deze vondsten voornamelijk uit 10 e -11 e eeuwse sporen afkomstig is, kan niet worden uitgesloten dat onder de huidige binnenstad geen bewoning heeft plaatsgevonden in de Romeinse tijd 2. Op diverse plekken onder de oude binnenstad zijn resten gevonden van een (laat)prehistorische akkerlaag, die mogelijk tot in de Romeinse tijd in gebruik kan zijn geweest (Eimerman & Mittendorff, 2013; Eimerman, 2013). Buiten de binnenstad van Deventer zijn ook enkele Romeinse vondsten aangetroffen die niet direct aan structuren of nabije bewoning te koppelen zijn. Zo zijn in de Driebergenbuurt (vindplaats 67) enkele aardewerkscherven aangetroffen die gedateerd kunnen worden in de eerste vier eeuwen na 2 Pers. comm. E. Mittendorff (gemeentelijk archeoloog, Archeologie Deventer), 9 juli

23 Chr. (Bartels, Klomp & Hermsen, 2001). Op de Rielerenk (vindplaats 37) zijn een koperen follis van Constantinus II en een follis van Constantijn de Grote gevonden. Deze munten dateren tussen na Chr. en tussen na Chr. (Vermeulen & Bartels, 2007). Bij zowel de vondsten van vindplaats 67 als die van vindplaats 37 bestaat de mogelijkheid dat deze met stadsafval van elders zijn meegekomen. In beide vindplaatsen is een dik esdekpakket waargenomen. Van vindplaats 37 is vastgesteld dat de enk grotendeels is opgeworpen uit stadsmest (Vermeulen & Bartels, 2007). Voor vindplaats 67 zou (gezien de geringe afstand tot de binnenstad van Deventer) hetzelfde kunnen gelden. Op de vindplaats Olthof-Noord te Epse (vindplaats 60) zijn vijf paalgaten herkend waaruit zes fragmenten handgevormd aardewerk afkomstig zijn. Deze sporen zijn op basis van het aardewerk gedateerd in de ijzertijd of de Romeinse tijd. Op de locatie Waterdijk te Epse (vindplaats 61), iets ten zuiden van vindplaats 60, is bij niet-archeologisch graafwerk gedraaid aardewerk aangetroffen dat niet exacter gedateerd kan worden dan Romeins of vroegmiddeleeuws. In de buurt van Twello (gem. Voorst, vindplaats 74) zijn door een amateurarcheoloog diverse vondsten uit de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen aangetroffen (zie hoofdstuk 4). De exacte locatie van deze vindplaats wordt in overleg met de vinders en de lokale autoriteiten niet in onderhavig onderzoek genoemd. Hoewel het grootste deel van de vondsten uit metalen objecten bestaat, zijn ook aardewerkscherven verzameld. Een deel van de metaalvondsten dateert in de 3 e -4 e eeuw. Het betreft onder meer een randbeslag of riemhanger dat onderdeel was van het Romeins militair gordelgarnituur en een bronzen munt met de afbeelding van Allectus. De laatstgenoemde munt is tussen na Chr. geslagen te Londen Laat-Romeinse tijd B (ca ) Historisch kader Aan het eind van de Romeinse tijd kwam het West-Romeinse rijk zodanig onder druk te staan, dat de Romeinen geen autoriteit meer hadden in de grensgebieden (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, pp ). Na het vertrek van de Romeinen raakten landwegen in verval en nam het belang van handel en transport over water toe. Hierdoor ontstonden en groeiden nederzettingen langs de rivieren (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 41). Romeinse steden raakten ontvolkt en zelfs geheel verlaten. In deze periode keerde de samenleving terug naar een kleinschalig, voornamelijk agrarisch bestaan (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 38; Van der Velde, 2011, pp ) Archeologie Veel van de archeologisch onderzochte nederzettingslocaties in het onderzoeksgebied zijn gedurende het begin van de laat-romeinse tijd in gebruik (fig. 3). De nederzettingen op de kop van de Colmschater Enk en de Bathmense Enk worden gedurende de periode tussen na Chr. verlaten. Enkele bewoningkernen hadden mogelijk een langere levensduur (waaronder vindplaatsen 45, 46, 52 en 75). Colmschate Het aantal gelijktijdige erven binnen de grote nederzetting op de Colmschater Enk (vindplaatsen 38-41, 43-45, 52) nam gedurende de periode na Chr. af. Het noordoostelijke deel van de nederzetting (vindplaats 41) werd omstreeks eind 3 e begin 4 e eeuw verlaten. Hierdoor bevond de bewoning zich met name in het westen (Hermsen, 2007, pp ). Omstreeks het begin van de 4 e eeuw raakte de omheinde ambachtelijke zone met hutkommen in het zuidwestelijke deel van de 22

24 23 Fig. 2 Laat-Romeinse vindplaatsen nabij Deventer, daterend in de periode tussen na Chr.

25 nederzetting in onbruik. Hierna kan het terrein in gebruikt zijn geweest voor de opslag van agrarische producten, wat de aanwezigheid van een nieuw schuurtje zou verklaren (Hermsen, 2007, p. 240). Daarbij zijn de sporen van een poortgebouw aangetroffen, die zich bij de ingang van de westelijke omheining bevond. Het meest westelijke deel van de omheinde nederzetting bleef tot aan het begin van de 5 e eeuw in gebruik voor onder meer het omsmelten van brons. Uit deze periode zijn echter nog geen woonhuizen bekend binnen de nederzetting (Hermsen, 2007, pp ). De bewoning lijkt in deze periode te verplaatsen naar het westen (vindplaats 52), waar sporen zijn aangetroffen die al dateren vanaf de 3 e eeuw (zie hoofdstuk 2.2.2). Binnen de opgraving te Zweedse Tunnel (vindplaats 52) zijn geen huisplattegronden aangetroffen uit deze periode. Wel zijn binnen de nederzetting veel kuilen aangetroffen met daarin sporen van ijzerproductie en ijzerbewerking. De kuilen zijn op basis van aardewerk gedateerd in de 4 e - 6 e eeuw. De ijzerslakken bestonden uit zowel productie- als smeltslakken, wat erop wijst dat bewoners lokaal ijzer produceerden (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp ). Ten slotte zijn sporen van bronsbewerkingsafval aangetroffen in een kuil, waaronder een smeltkroesje en bronsresten. De kuil is op basis van scherven importkeramiek gedateerd omstreeks de 5 e eeuw (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp ). Bathmen Op de kop van de Bathmense Enk (vindplaats 33) zijn eveneens geen bewoningssporen aangetroffen uit de 3 e halverwege de 5 e eeuw. Vindplaats 34, op de noordflank van de Bathmense Enk, blijft wat langer bewoond en dateert tot in de 4 e eeuw. Omstreeks de 3 e -4 e eeuw bestond de nederzetting binnen vindplaats 34 uit tenminste één woning, enkele hutkommen en meilerkuilen. Daarbij zijn ook hier vele sporen van bronsgieterij aangetroffen, waaronder (fragmenten van) smeltkroezen, mallen en afval. Een uitgebrande hutkom uit de 4 e eeuw was gevuld met resten van ijzerproductie (Groenewoudt & Lubberding, 1996). Twello (gem. Voorst) De bewoning op de locatie Achter t Holthuis (vindplaats 76) neemt omstreeks de 4 e -5 e eeuw in omvang af. Uit de 4 e eeuw zijn twee huisplattegronden aangetroffen die mogelijk gebouwd zijn in de Wijster -traditie (meer specifiek type Wijster B en C). Deze huizen hebben waarschijnlijk niet tegelijkertijd gefunctioneerd en kunnen daarom elkaars opvolger zijn. Op een zeker moment bestond het erf behalve uit een woning, ook uit een bijgebouw dat mogelijk als smidse gefunctioneerd heeft, een hutkom, een spieker en een veekraal. Ook in de daaropvolgende bewoningsfase (tweede helft 4 e eerste helft 5 e eeuw) hebben binnen vindplaats 76 twee huizen gestaan. Deze huizen zijn herkend als het type Peelo B of Wijster C. Tevens stonden binnen de nederzetting twee bijgebouwen, een waterput, een spieker en zes hutkommen (De Wit, 2012, pp ) Op ongeveer 300 meter van de nederzetting is een laat-romeins crematiegraf aangetroffen. Hierin zijn fibulafragmenten en onverbrande resten van een driehoekige benen kam gevonden. De benen kam is door middel van een 14 C-datering gedateerd tussen na Chr. Gezien de datering van de nederzetting en het graf met elkaar overeenkomen, evenals de relatief korte afstand tussen de nederzetting en het graf, is het goed mogelijk dat de nederzetting en het graf bij elkaar horen (De Wit, 2012, pp ). Losse vondsten Bij graafwerkzaamheden onder het Muggeplein (vindplaats 20) in het centrum van Deventer zijn op het schone zand twee scherven aangetroffen die in de 4 e of 5 e eeuw gedateerd kunnen worden. Het 24

26 betreft een bodem van een handgevormde ruwwandige pot en een bodem van een gedraaide terra sigillata kan (Spitzers, 1996, p. 91). Mogelijk zijn deze scherven, net als enkele andere Romeinse vondsten uit de binnenstad van Deventer, met tufsteen uit Xanten meegevoerd. Opvallend is de vondst van een laat-romeinse mantelspeld die gevonden is bij graafwerkzaamheden onder de Nieuwe Markt (vindplaats 22) (fig. 4a). Deze mantelspeld is gedateerd in de derde kwart van de 4 e eeuw. Of deze vondst eveneens met bouwmateriaal uit Xanten is meegevoerd, is niet met zekerheid te stellen (Spitzers, 1996, p. 91). In de omgeving van Twello (vindplaats 74) stuitten twee detectorhobbyisten eveneens op twee laat-romeinse mantelspelden. De eerste mantelspeld betreft een steunarmfibula (fig. 4b). Deze is gedateerd tussen eind 4 e begin 5 e eeuw. De tweede vondst is als beugelfibula geïnterpreteerd en dateert waarschijnlijk in de 4 e -5 e eeuw. a b Fig. 3 a Mantelspeld uit de derde kwart van de 4 e eeuw, vindplaats 22 (uit: Spitzers, 1996, p.91 fig.4. b Steunarmfibula uit eind 4 e -5 e eeuw, vindplaats 74 (tekening: I. Hermsen, 2004) 2.4 Vroege middeleeuwen A (ca ) Historisch kader Nadat de Romeinen definitief de Lage Landen verlaten hadden, ontstond er een vacuüm op staatkundig gebied. Van nieuwe bewoners lijkt in Oost-Nederland geen sprake te zijn. Een argument voor bewoningscontinuïteit is het ontbreken van een breuk in de ontwikkeling van huistypen en de materiële cultuur (hoofdstuk 3). Zowel boerderijplattegronden als aardewerktypen uit deze periode zijn te herleiden naar voorgangers uit de laat-romeinse tijd (Van der Velde, 2011, pp ). In deze periode vindt in Noord-Frankrijk een ontwikkeling plaats die later van invloed zal zijn op dit deel van Nederland. De Franken, die in Noord-Frankrijk als bondgenoot van de Romeinen een deel van het rijk bestuurden, bleven de dienst uit maken in het gebied en stichtten een eigen rijk. Dit was het rijk van de Merovingers, genoemd naar hun eerste koning Merovius of Merovech (Heitling & Lensen, 1992, pp ; Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 36). In 481 kwam Clodovech of Clovis, de kleinzoon van Merovech, aan de macht (Van Es, 1994a, pp ; Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 36). Door middel van oorlogvoering versloeg Clovis de overige koningen en aan het eind van de 5 e eeuw bekeerde Clovis zich tot het orthodoxe christendom. Hierdoor kreeg hij de steun van de Gallische Kerk en daarmee ook van de Gallo-Romeinse bevolking (Van Vlierden, 1995, p. 14). Uiteindelijk breidde Clovis zijn rijk uit tot een gebied dat de basis vormde voor het huidige Frankrijk (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 36). 25

27 2.4.2 Archeologie De archeologische neerslag neemt in de periode na Chr. enorm af (fig. 5). Het bewoningscluster op de kop van de Colmschater Enk (vindplaatsen 38-41, 43-45) is in de vroege middeleeuwen definitief verlaten (Hermsen, 2007, p.213). De Colmschater Enk blijft echter een aantrekkelijke bewoningslocatie, aangezien de bewoning zich in het verlengde van de enk voortzet. Even ten zuidwesten van de laat-romeinse nederzetting op de Colmschater Enk zijn (delen van) enkele vroegmiddeleeuws erven opgegraven (vindplaats 52). De bewoningslocatie van de laat- Romeinse nederzetting te Twello blijft iets langer in gebruik dan de laat-romeinse nederzetting op de kop van de Colmschater Enk (vindplaats 76). Wel neemt de omvang van de nederzetting in Twello in deze periode sterk af. Colmschate De laat-romeinse nederzetting op de locatie Zweedse Tunnel (vindplaats 52) blijft gedurende de vroege middeleeuwen A nog even bewoond. Op deze locatie zijn huisplattegronden van twee hoofdgebouwen aangetroffen. Deze gebouwen dateren op basis van enkele aardewerkvondsten in de 5 e eeuw en hebben waarschijnlijk niet tegelijkertijd gefunctioneerd. Daarbij zijn tussen de grondsporen twee hutkommen herkend die gedateerd zijn in de 4 e -6 e eeuw. Ten slotte zijn een spieker en een kuil aangetroffen die mogelijk in de 6 e eeuw dateren, maar dit is niet met zekerheid vast te stellen (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp ). Twello (gem. Voorst) Net als in Colmschate, blijft ook de laat-romeinse nederzetting binnen vindplaats 76 tot in de vroege middeleeuwen A in gebruik. Hoewel de nederzetting te Colmschate mogelijk enkele honderden meters is verplaatst, blijft de vroegmiddeleeuwse bewoning in Twello op vrijwel dezelfde locatie voortduren. Binnen de opgegraven nederzetting is tenminste één plattegrond van een huis herkend. Het huis is gedateerd in de tweede helft van de 5 e eeuw. Eén waterput op het erf is in onbruik geraakt in de 5 e begin 6 e eeuw. Verder zijn binnen het opgravingsareaal zeven hutkommen waargenomen. Twee van de hutkommen dateren in de 5 e eeuw, de overige vijf zijn van een latere periode (De Wit et al. 2012, pp ). Losse vondsten In Colmschate is tijdens archeologisch onderzoek te Kloosterlanden-Noord (vindplaats 45) een kuil aangetroffen met daarin een groot aantal aardewerkscherven. Onderzoekers herkenden onder meer Hessens-Schortens aardewerk en knikwandpotten, die te dateren zijn in de 5 e begin 8 e eeuw (o.a. Groenewoudt, 1989, pp ). Hoewel op deze vindplaats geen resten van erven uit de 5 e of 6 e eeuw zijn herkend, lijkt de vondstrijke kuil een aanwijzing te zijn voor nabije bewoning. Daarnaast zijn op deze locatie enkele waterputten aangetroffen die gedateerd zijn in de 7 e eeuw. Op de locatie Oostrik (vindplaats 47), in het noorden van de Colmschater Enk, zijn scherven gevonden van een geknikte kom. Deze kom is gedateerd van de tweede helft 5 e tot in de eerste helft 8 e eeuw (o.a. Verlinde, 2000). Een aantal metaalvondsten kan niet ongenoemd blijven. Allereerst is in het Nieuwe Plantsoen (vindplaats 70) ten noorden van de binnenstad van Deventer een deel van een gouden Kolbenarmring gevonden (fig. 24). Deze armring is gedateerd in de 5 e of 6 e eeuw. Dergelijke gouden armringen zijn zeer zeldzaam en worden normaliter met name aangetroffen in rijke graven en depotvondsten. 26

28 27 Fig. 4 Vroegmiddeleeuwse vindplaatsen nabij Deventer, daterend in de periode tussen na Chr.

29 Gouden sieraden als de Kolbenarmring zouden onder lokale en regionale elite zijn uitgewisseld om onderlinge banden te versterken. Doordat dit de enige vroegmiddeleeuwse vondst is die is gevonden op deze locatie, kan niet met zekerheid worden gesteld of deze locatie in de vroege middeleeuwen bewoond is geweest (o.a. Van Beek, 2009, pp ) In de omgeving van vindplaats 74 (gem. Voorst) zijn twee gespdoornen gevonden. Eén daarvan kan met enige zekerheid gedateerd worden omstreeks de 5 e -6 e eeuw. Deze gespnaald is met een glasachtige rode inleg (waarschijnlijk almandijn) ingelegd. Een dergelijke versiering wordt vaak in verband gebracht met de rijke cultuur van de elite (Nicolay, 2006; IJssennagger, Megens & Willemsen, 2013, pp ). Een tweede gespnaald is minder rijk versierd en kan nog tot in de 7 e eeuw dateren Vroege middeleeuwen B (ca ) Historisch kader In de loop van de 6 e eeuw wordt de invloed van het Frankische rijk in Nederland zichtbaar. In Rhenen- Donderberg zijn graven aangetroffen waarvan het vondstmateriaal als Merovingisch beschouwd kan worden (Van Es, 1994a, pp ). Onder de Merovingische koning Dagobert I ( ) werd het Frankische rijk daadwerkelijk naar het noorden uitgebreid. Aan het begin van de 7 e eeuw reikte de Frankische macht enige tijd tot aan Utrecht, maar omstreeks 650 hadden de Friezen het rivierengebied weer in handen (Theuws, 1990, p. 54). In 689 werd de Friese koning Radbod bij Dorestad verslagen door Pippijn II (de hofmeier van de Merovingische koning). Maar pas in 695 waren de Friezen in Dorestad wederom verslagen (Van Es, 1994a, pp ). In de loop van de 7 e eeuw nam de macht van de Merovingische koningen af, terwijl de macht van hun hofmeiers toenam. Dit blijkt onder meer uit het feit dat hofmeier Pippijn II (en niet één van de Merovingische koningen) de Friese koning Radbod versloeg. Na de dood van Pippijn II breidde zijn bastaardzoon, Karel Martel (bijgenaamd de Strijdhamer), het Merovingische rijk verder uit. In het jaar 734 veroverde Karel Martel nog meer land van de Friezen. Hier werd zijn uitbreidingscampagne bij de Liemers gestopt door de Saksen (Van Es, 1994a, p. 92; Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 37). Vanaf de laat-romeinse tijd hebben veel niet-romeinse mannen als huurling gediend in de legers van zowel de Romeinen als de Franken. Hierdoor hebben zij ongetwijfeld kennis en ervaringen meegenomen naar huis. Pas toen de Franken door middel van veldtochten en strafexpedities hun rijk uitbreidden, werden de Franken door de Saksen steeds meer als vijand gezien (Otten, 2012, p. 73) Archeologie Bewoningssporen uit de periode tussen 525 en 750 na Chr. zijn in de gemeente Deventer wederom voornamelijk aangetroffen ten zuidwesten van de Colmschater Enk (fig. 6). Bij de vindplaatsen 45, 46, 49, 50 en 52 zijn sporen uit de 6 e -8 e eeuw aangetroffen. Opvallend is dat ook in Epse vroegmiddeleeuws aardewerk is aangetroffen (vindplaats 58). Aan de bewoning binnen de vindplaatsen te Twello (vindplaatsen 75-77), lijkt in deze periode een eind te komen. Colmschate De locatie Zweedse Tunnel (vindplaats 52), waar structuren zijn aangetroffen uit de 3 e -6 e eeuw, wordt omstreeks na Chr. verlaten. Binnen de nederzetting zijn drie huisplattegronden, twee spiekers, één schuur en drie hutkommen aangetroffen (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp ). 28

30 29 Fig. 6 Vroegmiddeleeuwse vindplaatsen nabij Deventer, daterend in de periode tussen na Chr.

31 Langs de Zweedsestraat (vindplaats 50), op een afstand van nog geen 100 m ten noorden van vindplaats 52, is een vroegmiddeleeuwse waterput opgegraven. Aan de hand van een 14 C-datering is vastgesteld dat de waterput in gebruik was in de 8 e -9 e eeuw. Daarbij zijn diverse vondsten aangetroffen, waaronder aardewerk met een mogelijke datering in de 6 e begin 8 e eeuw (Eeltink, 2003). 500 meter ten zuiden van vindplaats 50 bevinden zich de vindplaatsen 45 en 46. Deze vindplaatsen zijn in paragraaf al genoemd. Hier zijn fragmenten van Hessens-Schortens aardewerk en scherven van knikwandpotten aangetroffen die mogelijk dateren in de periode tussen de 4 e -8 e eeuw. Goed dateerbare vondsten of sporen uit de 5 e -6 e eeuw ontbreken echter, waardoor het goed mogelijk is dat het aardewerk pas vanaf de 7 e eeuw dateert. Binnen vindplaats 45 zijn drie waterputten aangetroffen. Deze waterputten zijn gedateerd op basis van aardewerk. Het betreft twee boomstamputten uit de 7 e eeuw en een vierkante waterput die is gedateerd in de eerste helft van de 7 e eeuw (Groenewoudt, 1989, pp ). Het vondstmateriaal uit de waterputten en de losse vondsten omvatten gladwandig gedraaid aardewerk, ruwwandig gedraaid aardewerk en handgevormd aardewerk uit de 7 e -9 e eeuw (Groenewoudt, 1989, pp ). Binnen vindplaats 45 is een grote hoeveelheid Merovingisch aardewerk aangetroffen, waaronder handgevormd aardewerk en de aardewerktypen Mayen en Badorf. Daarbij is ook ijzerbewerkingsafval gevonden. Op basis van het aardewerk is de vindplaats gedateerd in de tweede helft 7 e begin 8 e eeuw. Onder het vondstmateriaal bevond zich onder meer een vuurslag uit de 6 e begin 8 e eeuw en een bijzonder riembeslag waarvan geen parallellen bekend zijn. Dit riembeslag is aan de hand van de versiering (een afbeelding van een man) gedateerd omstreeks de 6 e -9 e eeuw (o.a. Groenewoudt, Van Nie & Schotten, 1990, pp. 7-16). Langs de Siemelinksweg (vindplaats 49) zijn twee bewoningsfasen van een nederzetting herkend. De archeologische neerslag van de eerste bewoningsfase, bestaande uit een hutkom, is gedateerd in de tweede helft 6 e -7 e eeuw (o.a. Van der Wal & Mittendorff, 2012) Epse In Epse (vindplaats 58) zijn paalkuilen aangetroffen met daarin scherven van het aardewerktype Hessens-Schortens. Dit aardewerk, en daarmee ook de paalsporen, zijn gedateerd tussen 600 en 750 na Chr. Uit de paalsporen was echter geen herkenbare constructie te herleiden (Lubberding, 2008). Mogelijk bevond zich een vroegmiddeleeuwse nederzetting in de nabijheid van de paalsporen en buiten de opgraving. Twello (gem. Voorst) Bij vindplaats 76 stuitten archeologen bij op een aantal hutkommen en waterputten uit de 6 e begin 7 e eeuw. Hoewel bewoningsresten binnen de vindplaats ontbraken, vermoedden de onderzoekers dat de bewoning zich mogelijk naar het westen (buiten de opgraving) heeft verplaatst. Binnen de opgraving ontbraken sporen en vondsten uit de 7 e -12 e eeuw volledig (De Wit et al. 2012, pp ). Hieruit kan geconcludeerd worden dat de vindplaats in Twello, die al vanaf de laat-romeinse tijd continu in gebruik was, aan het begin van de 7 e eeuw wordt verlaten. Losse vondsten In paragraaf zijn enkele losse vondsten genoemd die mogelijk dateren omstreeks het eind van de vroege middeleeuwen A ( na Chr.) of de vroege middeleeuwen B ( na Chr.). Uit de gemeente Deventer gaat het om scherven aardewerk van vindplaats 47 en een gouden Kolbenarmring die in binnen vindplaats 70 is gevonden. Het aardewerk van de vindplaats 47 is afkomstig van een geknikte kom uit de tweede helft 5 e eerste helft 8 e eeuw (o.a. Verlinde, 2000). De Kolbenarming dateert omstreeks de 5 e -6 e eeuw, waardoor het mogelijk nog in de deze periode dateert (o.a. Van Beek, 30

32 2009, pp ). Ook zijn in paragraaf enkele metaalvondsten uit de gemeente Voorst genoemd (vindplaats 74). Binnen dezelfde vindplaats zijn tevens drie zilveren sceatta s gevonden. Twee sceatta s zijn van een zogenaamd continentaal runentype, die tussen na Chr. dateren. De derde sceatta is van een stekelvarkentype en dateert omstreeks 720 na Chr Vroege middeleeuwen C (ca ) Historisch kader Toen Karel Martel in 741 stierf, werd zijn rijk over zijn zonen Carloman en Pippijn III (de Korte) verdeeld. Wanneer Carloman besluit het klooster in te treden, krijgt Pippijn III uiteindelijk het gezag over het hele rijk. In het jaar 751 liet Pippijn III zich kronen als eerste Karolingische koning, waardoor definitief een eind kwam aan de macht van de Merovingen (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 41). Twee jaar later sloot hij een verdrag met de Saksen die zich langs de Frankisch-Saksische grens woonden, waardoor de veiligheid van missionarissen gegarandeerd zou zijn (Otten, 2012, p. 78). Hierdoor konden diverse missionarissen, in de voorhoede van de noordwaartse expansie van de Karolingische Franken, beginnen met de kerstening van de Saksen. Eén van de missionarissen was de Angelsaks Lebuïnus, die specifiek in de IJsselstreek wilde prediken. Omstreeks het jaar 765 bouwde Lebuïnus samen met Marchelm (Marcellinus), een ervaren missionaris van Angelsaksische komaf, een klein kapelletje te Wilp aan de Frankische zijde van de rivier de IJssel. Kort daarop stak hij de rivier over om een kerkje te stichten in de plaats genaamd Daventre. Deze kerk zou als missiebasis dienen om van daaruit de Saksen te bekeren (Van Vliet, 2004, p. 131; Diekamp, 1881, p. 18). Deze kerk werd door de Saksen gesloopt, maar kort daarna weer opnieuw gebouwd. In tussentijd breidde Karel (de Grote), de zoon van Pippijn III, het rijk nog verder uit. Bij zijn expansie naar het noorden stuitte hij echter op veel weerstand. In het jaar 772 liet Karel de Grote een Saksisch heiligdom, de Irminsûl, verwoesten (Winkler, 2005). Dit ontketende een oorlog tussen de Franken en de Saksen. Toen Lebuïnus in het jaar 774 kwam te overlijden werd de door hem gebouwde kerk te Deventer opnieuw door Saksen verwoest. Een jaar later werd de Friese missionaris Liudger vanuit Utrecht naar Deventer gestuurd om de schade te herstellen. Ook kreeg hij de opdracht het lichaam van Lebuïnus te lokaliseren en deze in de nieuwe kerk bij te zetten. Op de plek waar hij het graf van Lebuïnus vermoedde, herbouwde Liudger de kerk (Angenendt, 2005, p.92). Ditmaal bleef de kerk gespaard en nadat zowel Lebuïnus als Marchelm door Liudger heilig waren verklaard, ontwikkelde de kerk zich tot een plaats van lokale heiligenverering (Van Vliet, 2004, p.131). De rust rond Deventer lijkt terug te komen nadat het Frankisch-Saksische conflict zich dieper in het Saksische achterland verplaatste. Uiteindelijk duurde het meer dan 30 jaar voordat Karel de Grote in 804 de Saksen onderwierp en deze (met geweld) tot het christendom bekeerde (Van Es, 1994a, p. 92; Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, pp ; Otten, 2012, pp ). Na de rijksvergadering in 777 werd het nieuwe missiegebied in opdracht van Karel de Grote opgedeeld in deelgebieden die aan een rijksabdij of bisdom werden toevertrouwd. Het gebied ten oosten van de IJssel viel hierdoor onder het bisdom Utrecht. Omdat het nieuwe Saksische gebied vanuit Deventer gekerstend werd, vervulde het kerkje in Deventer een belangrijke rol in de politieke en religieuze structuur van het gebied. Kort na de rijksvergadering wordt dan ook een leefgemeenschap van geestelijken bij de kerk in Deventer gesticht (Mittendorff, 2007, pp ). Naast kerkelijke deelgebieden werden de veroverde gebieden ook verdeeld in bestuurlijke eenheden of graafschappen. Eén van deze graafschappen was Hamaland. Hoewel de exacte grenzen van Hamaland onzeker zijn, weet men wel dat Zutphen (20 kilometer ten zuiden van Deventer) een centrale positie in het graafschap Hamaland had. In Zutphen resideerde de koninklijke ambtenaar die het omliggende 31

33 graafschap bestuurde. Deventer vormde een belangrijk knooppunt in het nieuwe netwerk van kloosters en kerken in het Saksische gebied. Daarbij was het eveneens koningsgoed en vervulde de nederzetting een bescheiden rol als koninklijk handelscentrum (Mittendorff, 2007, pp ). Tussen 834 en 849 waren Frisia en Dorestad meerdere malen het doelwit van Noormannen of Vikingen (Holwerda, 1929, pp.4-15). In de jaren die daarop volgden nam de handelspositie van Dorestad af. Dit had mogelijk te maken met de verplaatsing van de Rijnbedding (Van Es & Verwers, 2009, pp ). Daarnaast werd Dorestad door een Vikingaanval in het jaar 863 zodanig verwoest dat de nederzetting werd verlaten (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, p. 46). De kooplieden, ambachtslieden, lokale geestelijken en de bisschop van Utrecht werden gedwongen elders een bestaan op te bouwen. Opvallend is dan ook dat de activiteit in de nederzetting Deventer in deze periode toeneemt. Een deel van de kooplieden richtten zich op de IJssel waardoor Deventer zich tot een belangrijk handelsknooppunt ontwikkelde (Mittendorff, 2007, pp ). In het jaar 882 werd ook Deventer door Noormannen verwoest (Bartels, 2006, pp. 160, 210). Kort na de aanval van de Noormannen werd een ringwal om de stad opgeworpen om de nederzetting tegen toekomstige aanvallen te kunnen verdedigen (Bartels, 2006, pp ). Hierdoor werd Deventer relatief veilig, waardoor de bisschop van Utrecht zich aan het eind van de 9 e eeuw te Deventer kon vestigen (Van der Tuuk, 2003). Tijdens zijn residentie te Deventer zorgde de bisschop ervoor dat zijn kooplieden dezelfde rechten kregen die ze eerder in Dorestad hadden (Groothedde, 2004, p. 46). Mogelijk zorgde deze situatie voor een economische stimulans voor de regio, waarop in het jaar 897 ook de koning deze rechten bevestigde. Hierdoor kon Deventer uitgroeien tot een handelsnederzetting (Heitling & Lensen, 1992, pp ) Archeologie Vanaf deze periode is een tweedeling zichtbaar binnen de gemeente Deventer. Allereerst lijkt de archeologische neerslag in het gebied enorm toe te nemen door de opkomst en snelle groei van de nederzetting Deventer. Buiten het centrum van Deventer zijn diverse vondstconcentraties waargenomen en gedocumenteerd met een datering vanaf de 8 e eeuw (fig. 8). In veel gevallen zijn deze vondstconcentraties echter in verband gebracht met stadsafval, dat zich vanaf de 8 e eeuw in de binnenstad van Deventer ophoopte. Dit stadsafval werd vanaf de late middeleeuwen op akkers gebracht om deze te bemesten (zie hoofdstuk 5.5). De verschillende vindplaatsen in Deventer zijn tot op heden nog nooit in één synthetiserend onderzoek gebundeld. Wonen en werken in Deventer (binnenstad) In de oude binnenstad van Deventer zijn op diverse plaatsen sporen van middeleeuwse bewoning, begraving of ambacht aangetroffen (fig. 7a). Hiervan dateren de vroegste resten in de 8 e eeuw, maar de meeste sporen en vondsten dateren pas vanaf de 9 e eeuw. De vroegste resten van de middeleeuwse nederzetting te Deventer zijn aangetroffen in een zone langs de IJssel die tot ca. 250m van het water reikt (fig. 7b, links). Vindplaatsen 26 en 29 vormen een uitzondering. Dit kan worden verklaard doordat deze vindplaatsen als begraafplaats en mogelijke akker zijn geïnterpreteerd. Dergelijke gebieden kunnen aan de rand van een nederzetting worden verwacht. Het is opvallend dat de resten uit de 8 e eeuw zijn aangetroffen in de lager gelegen delen van de stadskern. Logischerwijs zou de oudste bewoning met name op de hoger gelegen delen of op de flanken gevestigd zijn (hoofdstuk 5.4.2). Dit beeld komt overeen met het verwachtingsmodel van de gemeentelijke archeologische dienst van Deventer (fig. 7b, rechts). Opvallend is het ontbreken van sporen tussen de Polstraat (vindplaats 24) en het Grote Kerkhof (vindplaats 11), terwijl hier wel sporen te verwachten zijn. Mogelijk betreft het een vertekening omdat over dit gebied nog geen archeologische gegevens bekend zijn, of doordat de locatie zo intensief bewoond is dat alle sporen reeds zijn vergraven. 32

34 Fig. 7a. Detailweergave van vindplaatsen in de binnenstad van Deventer, daterend tussen na Chr. Fig. 7b. Links: Detailweergave van de geomorfologie van Deventer-centrum, met daarop de vindplaatsen waar resten zijn aangetroffen die (mogelijk) in de 8 e eeuw dateren (groen gemarkeerd), donkergeel: (deels verstoven) rivierduin, lichtgeel: rivierduincomplex (reliëf van 0,5-1,5m) en lichtgrijs: rivierterras (naar: RAAP-rapport 2571, kaarbijlage 1, westblad). Rechts: Archeologische verwachtingskaart door de gemeente Deventer, ca Donkerblauw: randzone IJssel, rood: verwachte locatie nederzetting ca , roze: (mogelijke) uitbreiding nederzetting ca , oranje: vermoedelijk grafveld, vóór 850, paars: kerk en klooster vanaf ca. 770, zwart: Lange Bisschopstraat (uit: Vermeulen, 2015, kaartbijlage 4). 33

35 Bij een opgraving onder de Nieuwe Markt (vindplaats 22), ten noorden van de Lebuïnuskerk, zijn de resten aangetroffen van het bisschoppelijke hof (Mittendorff 2010, pp ). Hierbinnen zijn huisplattegronden of bijgebouwen, funderingen, paalsporen, haardplaatsen, (afval)kuilen en greppels aangetroffen. Deze structuren zijn gedateerd in de tweede helft 8 e eind 10 e of begin 11 e eeuw. Behalve enkele benen voorwerpen is hier onder meer een complete Badorfpot aangetroffen. In het noordoosten van bovengenoemde bisschoppelijke hof stuitten archeologen in de Sandrasteeg (vindplaats 27) op een brandlaag. Volgens de onderzoekers bestaat de brandlaag mogelijk uit de resten van een houten gebouw. Deze is aan de hand van aardewerk gedateerd in de 9 e eeuw. Na het afbranden van de houten structuur zou op deze locatie in de tweede helft 9 e eerste helft 10 e eeuw een edelsmid gevestigd zijn. Mogelijk liep het bisschoppelijke hof vanaf vindplaats 22 en vindplaats 27 naar het noordwesten door. Bij onderzoek aan de Stromarkt (vindplaats 31) is een Karolingisch woonniveau aangetroffen, bestaande uit diverse paalsporen en (afval)kuilen. Daarbij is een onbekende hoeveelheid vroegmiddeleeuws aardewerk geborgen. Opvallend zijn een ijzeren hanger met een dierornament uit de laatste helft van de 8 e eeuw, en de setting van een zegelring met een datering in de 8 e -9 e eeuw. Onder de Grote- of Lebuïnuskerk (vindplaats 17) is verbrand leem waargenomen, waarbij scherven van kogelpotten en fragmenten van het aardewerktype Badorf zijn gevonden. Direct ten zuiden van de Lebuïnuskerk, onder het huidige Grote Kerkhof (vindplaats 11), zijn enkele haardplaatsen gedocumenteerd uit de 9 e -10 e eeuw. Behalve fragmenten van kogelpotten en de aardewerktypen Hessens-Schortens, Mayen, Badorf en Huneschans (en jongere aardewerktypen), zijn er een weefgewicht en een grote hoeveelheid metaalslakken gevonden die op de aanwezigheid van ambachtelijke activiteit wijzen. Onder het stadhuis (vindplaats 30), direct ten zuiden van vindplaats 11, is een fundering waargenomen van veldkeien, ijzeroerbrokken en tufsteen. Deze fundering is gedateerd in de 9 e -10 e eeuw. Daarbij is hier opvallend veel slachtafval aangetroffen. Direct ten noorden van vindplaats 31 ligt de locatie Geert Groote huis (vindplaats 10). Hieronder zijn een akkerlaag, ophogingslagen, afvalkuilen en een greppel aangetroffen. Aan de hand van het vondstmateriaal is de akkerlaag gedateerd in de 9 e eerste helft 10 e eeuw. Daarbij is een onbekende hoeveelheid smeltslakken waargenomen. Tussen vindplaats 11 en de Brink (vindplaats 6) loopt de Polstraat (vindplaats 24). Deze straat loopt nagenoeg parallel aan de IJssel en is in de afgelopen jaren intensief archeologisch onderzocht. In het zogenaamde Polstraatkwartier zijn tientallen huisplattegronden aangetroffen, daterend vanaf het begin van de 9 e eeuw tot heden. Vondstmateriaal bestaat net als elders in de binnenstad uit aardewerk met een datering vanaf halverwege de 8 e eeuw. Daarnaast zijn enkele waterputten, een hutkom en (resten van) ovens aangetroffen. Vondstmateriaal uit vindplaats 24 bestaat onder meer uit enkele fibulae uit de 9 e eerste helft 10 e eeuw, (fragmenten) van maalstenen, een bijl, een benen naald en benen kammen. Van deze kammen waren de tanden afgezaagd, wat zou duiden op een onafgemaakte reparatie. Tevens zijn tijdens oudere opgravingen sporen aangetroffen die herkend zijn als een houten beschoeiing. Deze beschoeiing zou deel uitmaken van een kade uit de 9 e -10 e eeuw. Momenteel staat deze interpretatie ter discussie, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de IJssel zo dicht langs de huidige Polstraat heeft gelopen. 3 Onder het zuidelijke deel van de Assenstraat (vindplaats 4) zijn enkele huisplattegronden, afvalkuilen en haardplaatsen gevonden. Vondsten waren van huishoudelijke aard en omvatte vooral aardewerk van de typen Mayen, Badorf, Huneschans en Pingsdorf, evenals fragmenten van één of 3 Pers. comm. E. Mittendorff (gemeentelijk archeoloog, Archeologie Deventer), 9 juli

36 meerdere reliëfbandamforen. Deze sporen zijn niet nauwkeuriger te dateren dan de tweede helft 8 e -11 e eeuw. Een ander stadsdeel waar vrij veel archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden is in het westen van de stadskern, het zogenaamde Noordenbergkwartier (vindplaats 2). Hier zijn een huisplattegrond, een haardplaats, een aantal hutkommen en vier waterputten aangetroffen. De huisplattegrond is op basis van aardewerk gedateerd in de periode van halverwege de 8 e halverwege de 11 e eeuw. De haardplaats dateert in de laatste driekwart van de 9 e eeuw. De hutkommen en waterputten zijn gedateerd in de 9 e -10 e eeuw. Bij archeologisch onderzoek aan de IJsselstraat (vindplaats 13) zijn 76 scherven gedraaid aardewerk uit de 8 e -9 e eeuw aangetroffen. Even ten noordwesten van vindplaats 13, op de locatie het Klooster (vindplaats 15), is een vroegmiddeleeuwse waterput aangetroffen met daarin aardewerkfragmenten van het type Badorf en delen van een reliëfbandamfoor. Bijzonder zijn de resten van een leren schoen die door specialisten gedateerd is in de 9 e -10 e eeuw. Bij archeologisch onderzoek onder het Muggeplein (vindplaats 20), direct ten westen van vindplaats 13, is een aantal leemvloeren en een onbekend aantal paalgaten en palenrijen aangetroffen uit de tweede helft 8 e eind 10 e eeuw. Behalve aardewerk zijn hier ook (resten van) slachtafval, vijzels, slijpstenen, een versierde drielagenkam en twee glazen kralen aangetroffen. De vindplaats is echter langer in gebruik geweest waardoor een deel van de vondsten ook (deels) in de volgende periode kan dateren. Onder het Noordenbergschild (vindplaats 23) zijn sporen aangetroffen uit de periode vanaf het begin van de 9 e eeuw tot de aanval van de Noormannen in het jaar 882. Het betreft twee huisplattegronden, een hutkom en een standgreppel. Uit de periode daarna zijn de resten van een aarden verdedigingswal aangetroffen. Daarbij zijn op deze locatie veel smeedslakken aangetroffen, die op de bewerking van ijzer op deze locatie wijzen. Onder het Broederenplein (vindplaats 7) zijn ophogingslagen waargenomen uit de 9 e eeuw tot tenminste halverwege de 13 e eeuw. Naast aardewerk zijn hier ook een brok koper en een voorwerp van hertshoorn aangetroffen. Tussen de Smedenstraat en de Bagijnenstraat (vindplaats 28) zijn diverse structuren aangetroffen, waaronder een huisplattegrond, een waterput en een hooimijt. Deze structuren zijn gedateerd vanaf de 9 e eeuw. Aan de oostzijde van de Smedenstraat, op de kruising met de Smidsgang (vindplaats 29), is een akker aangetroffen die gedateerd is halverwege de 8 e halverwege de 9 e eeuw. Op deze locatie is een brandlaag aangetroffen uit het eind van de 9 e eeuw. Zeer waarschijnlijk betreft het een brandlaag die ontstaan is na de stadsbrand in 882 na Chr. Onder deze laag zijn een aantal structuren aangetroffen die vóór de brand dateren. Deze sporen omvatten de resten van een hutkom, een oven, vier paalgaten, een (afval)kuil en een (stand)greppel. Verder zijn vondsten aangetroffen van ambachtelijke en huishoudelijke aard, zoals vroeg- en laatmiddeleeuws gebruiksaardewerk, fragmenten van een strijkglas en smeedslakken. Na de brand in 882 is op deze locatie een wal opgeworpen die tot zeker de 12 e eeuw meermaals is verhoogd. Begraven in Deventer (binnenstad) Binnen de stadskern van Deventer zijn op diverse plaatsen (sporen van) inhumaties aangetroffen. De oudste begravingen bevinden zich onder de Assenstraat (vindplaats 3) en in het Bergkwartier (vindplaats 26). De begrenzing van deze begraafplaatsen zijn echter moeilijk vast te stellen, omdat ze onder laatmiddeleeuwse bebouwing en bestrating schuilgaan (Vermeulen, Van der Wal & Pijpelink, 2010). De oudste begravingen onder het Grote Kerkhof (vindplaats 11) naast de Lebuïnuskerk, dateren vanaf de 10 e eeuw. De begravingen zijn echter aangetroffen tijdens kleine onderzoeken waarbij niet tot de volledige diepte is gegraven. Hierdoor kunnen onder het onderzochte niveau nog oudere graven aanwezig zijn. 35

37 De skeletten uit vindplaats 3 zijn van vier tot dertien individuen. Tenminste één individu is op basis van 14 C-datering gedateerd tussen 700 en 850 na Chr. Ook de overige begravingen van vindplaats 3 moeten vóór circa 850 na Chr. dateren, aangezien de verkaveling in de omgeving van de vindplaats tot circa 850 na Chr. teruggaat en de straat (waaronder de graven zijn aangetroffen) al sinds die periode onafgebroken in functie is geweest (Vermeulen, Van der Wal & Pijpelink, 2010, p. 81). Buiten de vroegmiddeleeuwse stadskern zijn te vindplaats 26 een intact skelet, delen van skeletten en enkele schedels gevonden. Eén skelet lag nog in zijn of haar oorspronkelijke positie. Door middel van een 14 C-datering zijn twee skeletten gedateerd rond en na Chr. Losse vondsten uit Deventer (binnenstad) Op enkele plekken in de binnenstad van Deventer zijn vondsten met een datering omstreeks halverwege de 8 e -10 e eeuw aangetroffen op locaties waar geen uitgebreid onderzoek mogelijk was. Deze vondsten zijn daarom niet aan sporen of structuren gekoppeld en kunnen als losse vondsten worden beschouwd. Uit de vroegmiddeleeuwse stadskern is vroegmiddeleeuws materiaal aangetroffen in de Kleine Overstraat (vindplaats 14) en de Lange Bisschopsstraat (vindplaats 16). Uit vindplaats 14 zijn fragmenten afkomstig van het aardewerktype Badorf. Daarbij zijn een onbekende hoeveelheid ijzerslakken en een stukje onidentificeerbaar brons, een koperen munt van Lodewijk de Vrome ( ) en een schijffibula uit de 9 e -10 e eeuw geborgen. Van vindplaats 16 is een vage melding bekend. Hier zou materiaal uit een latere periode zijn aangetroffen, met mogelijk veel opspit uit de 8 e- 10 e eeuw. Ook ten oosten van de oude stadskern zijn losse vondsten bekend. In de Bergstraat (vindplaats 5) zou bij een opgraving een onbekende hoeveelheid vroeg- of volmiddeleeuws aardewerk zijn geborgen. Bij onderzoek rond de Muntentoren (vindplaats 21) is een aantal aardewerkfragmenten geborgen. Deze fragmenten zijn afkomstig van kogelpotten en aardewerk van de typen Mayen en Badorf en van één of meer reliëfbandamforen. Ook is hier een ijzeren (werk)bijl aangetroffen. Bij een booronderzoek in de Rijkmansstraat (vindplaats 25) werd een scherf van het aardewerktype Badorf opgeboord. Colmschate Op de Swormer Enk is te Groot Swormink (vindplaats 54) een erf aangetroffen uit de tweede helft van de 8 e eeuw. De resten van het erf bestaan uit een forse bootvormige huisplattegrond van het type Gasselte A, een hutkom en een waterput. Uit dendrochronologisch onderzoek is gebleken dat het hout voor de constructie van de waterput is gekapt in het jaar 751 na Chr. (Jansen, 2011). Bij een opgraving aan de Zweedsestraat (vindplaats 50) is een waterput opgegraven die doormiddel van 14 C-datering is gedateerd omstreeks na Chr. Door een detectorhobbyist een onbekende hoeveelheid ijzerslakken en een bronzen schijffibula met kruisversiering aangetroffen. De bronzen schijffibula kan dateren omstreeks de 8 e -10 e eeuw (Eeltink, 2003). Op en rond de Colmschater Enk (vindplaatsen 39, 40, 41, 44 en 53) zijn enkele kogelpotfragmenten en scherven van de aardewerktypen Badorf en Pingsdorf aangetroffen. Daarbij is op de locatie Colmschate-Skibaan (de Scheg) (vindplaats 41) een bronzen muntfibula gevonden met een datering in de tweede helft 9 e eerste helft 10 e eeuw. Het middeleeuwse materiaal van de Blauwenoordsweg (vindplaats 40) en vindplaats 41 is mogelijk opgebracht met stadsafval tijdens de bemesting van de akkers (o.a. Klomp, 2002; Hermsen, 2007). Een door de onderzoekers benoemde optie voor de aanwezigheid van aardewerk ter plekke van de Holterweg (vindplaats 44), is dat het mogelijk gebruikt is om eventuele gaten te dichten in de Romeinse voorganger van de huidige Holterweg (Hermsen & Haveman, 2009). 36

38 37 Fig. 8 Vroegmiddeleeuwse vindplaatsen nabij Deventer, daterend in de periode tussen na Chr.

39 Bathmen Aan het eind van deze periode lijkt ook Bathmen weer bewoond te worden. Bij onderzoek aan de Enklaan (vindplaats 33) zijn tenminste vier huisplattegronden, een schuur of spieker, een waterput en een greppel aangetroffen. De vier huisplattegronden dateren in de 9 e -13 e eeuw. Epse In hoofdstuk werden de opgravingswerkzaamheden te Epse genoemd (vindplaats 58), waarbij een onbekend aantal paalkuilen werd aangetroffen die geen herkenbare structuur vormden. Behalve vondstmateriaal uit 7 e eerste helft 8 e eeuw zijn fragmenten van kogelpotten en aardewerk van de typen Mayen en Pingsdorf herkend (Lubberding, 2008). In Epse-Noord (vindplaats 59) is eveneens vroegmiddeleeuws aardewerk herkend. Hier zijn naast (fragmenten van) handgevormde kogelpotten ook aardewerk van de typen Mayen, Badorf en Pingsdorf aangetroffen. Tijdens het onderzoek is het niet mogelijk gebleken om dit vondstmateriaal in verband te brengen met vroegmiddeleeuwse structuren. Wilp (gem. Voorst) Onder de huidige kerk van Wilp (vindplaats 79) zijn de grondsporen van ronde paalkuilen aangetroffen. De mogelijkheid bestaat dat de palen deel uitmaakten van de houten voorganger van de huidige kerk (Anonymous, 1952; Kolks, 1992; Kolks, 1996). Stadsafval of losse vondsten? Vanaf de 8 e eeuw kan een deel van de losse vondsten uit het buitengebied met stadsafval uit Deventer zijn meegekomen (hoofdstuk 5.5). Het stadsafval werd over de akkers uitgereden om de landbouwgronden vruchtbaar te houden (Vermeulen & Bartels, 2007, p. 97). Dit betekent dat vondsten uit de ophogingslagen van een esdek mogelijk stadsafval betreffen. Overigens bestaat de kans dat oudere vondsten door post-depositionele processen zoals ploegen, in de verhoogde akkerlagen terecht komen. Alleen wanneer een vondst onder een esdek is aangetroffen (en dus ouder is) of buiten de esdekken is gevonden (waar geen akkers met stadsafval zijn opgehoogd), kan met zekerheid worden gesteld dat een vondst niet met stadsafval is meegekomen. In de Voorstad, direct ten noordoosten van de binnenstad van Deventer, zijn op drie locaties vroegmiddeleeuwse vondstconcentraties gevonden waarbij eventuele structuren ontbraken. In zowel de Driebergenbuurt (vindplaats 67), onder de Moerakkerstraat (vindplaats 68) en aan de Molenbelt (vindplaats 69) zijn vondsten aangetroffen in een context die mogelijk zou kunnen wijzen op een vroegmiddeleeuwse akker. Bij vindplaats 67 is een donkergrijze laag aangetroffen onder het esdek, waaruit vondsten uit de 9 e -10 e eeuw zijn geborgen (Bartels, Klomp & Hermsen, 2001). Onder vindplaats 68 is een akker aangetroffen met daarin aardewerk uit de 8 e halverwege de 13 e eeuw (Vermeulen, 2006). Bij een onderzoek te vindplaats 69 zijn diverse vondsten aangetroffen waarbij de datering, de samenstelling van de vondsten, het importpercentage (van 61,4%) en het ontbreken van grondsporen volgens de onderzoekers op stadsafval duiden (Hermsen, 2005). Ten westen van de Colmschater Enk, te Brinkgreven en op de Rielerenk (vindplaats 37) zijn enkele vroegmiddeleeuwse vondsten aangetroffen. De vindplaats is door onderzoekers geïnterpreteerd als een akker die zeker al vanaf de late middeleeuwen met stadsafval is bemest en opgehoogd. Onder deze akker is een mogelijke waterkuil aangetroffen waaruit een onbekende hoeveelheid kogelpotfragmenten en aardewerk van het type Mayen is geborgen (Vermeulen & Bartels, 2007). Ten slotte zijn enkele vondsten aangetroffen waarvan de context onbekend is. Op de locatie Wechelerveld (vindplaats 71), in het noorden van de gemeente Deventer, is een bronzen kistbeslag gevonden. Dit kistbeslag kan dateren tussen de tweede helft 8 e eerste helft 11 e eeuw (Ten Broeke, 38

40 1992). In Oxe (vindplaats 64), in het zuiden van de gemeente Deventer, is een onbekende hoeveelheid aardewerk geborgen uit de periode tussen de 8 e -15 e eeuw (Verlinde, 1972, p.10) Vroege middeleeuwen D (ca ) Historisch kader De 10 e eeuw lijkt te beginnen met het verdwijnen van het Karolingisch gezag. De Frankische koningen slaagden er onvoldoende in hun rijk te besturen en te verdedigen. Hierdoor kregen de graven en hertogen steeds meer invloed in hun machtsgebied. De lokale bevolking zocht steeds vaker bescherming bij lokale graven en hertogen, waardoor deze in de loop van de 10 e eeuw steeds onafhankelijker werden van de koning (Mulder, Doedens & Kortlever, 2005, pp ; Mostert, 2011, pp ). Om toch invloed uit te kunnen oefenen, besloten de koningen de bisschoppen tot steunpilaren van hun wereldlijke politiek te maken. Bisschoppen waren immers van de koning afhankelijk, werden door hem benoemd en hadden geen erfelijke opvolgers. De bisschoppen ontvingen eerst grote schenkingen als tol, maar kregen later zelfs hele graafschappen om er de wereldlijke macht uit te oefenen (Heitling & Lensen, 1992, pp ). In een oorkonde uit 896 bevestigd koning Zwentibold dat een 1/10 van het koninklijke domein te Deventer aan de bisschop toebehoord. Dit wijst erop dat een deel van het domein Deventer al eerder (mogelijk vanaf het begin) onder bisschoppelijk gezag viel. Onder invloed van de bisschop, die op dat moment in Deventer resideerde, breidde de geestelijke gemeenschap te Deventer zich uit (Mittendorff, 2007, pp ). Tussen 925 en 929 keerde de bisschop Balderik vanuit Deventer terug naar Utrecht (Van der Tuuk, 2003). Deventer bleef als tweede residentie van de bisschop in gebruik, waardoor het nog steeds een belangrijke positie innam in het bisschoppelijke bestuur. Bij zowel de Utrechtse als de Deventerse kerk ontstond een gemeenschap, die in beide gevallen werd onderhouden uit gemeenschappelijke bezittingen. Halverwege de 11 e eeuw werden de goederen gescheiden en functioneerde de gemeenschap te Deventer als volwaardig kapittel met eigen bezittingen en een eigen proost (Mittendorff, 2007, pp ) Archeologie In deze periode is de ontwikkeling van Deventer goed bekend (fig. 9). De nederzetting heeft inmiddels een meer planmatig karakter gekregen, wordt middels een omwalling verdedigd en functioneert daarbij als religieus centrum. Daarbij neemt het aantal nederzettingen buiten de nederzetting Deventer toe (fig. 10). Onder meer in Colmschate zijn meer structuren aangetroffen dan in de voorgaande periode, maar ook in Epse en Bathmen zijn nederzettingen aangetroffen die in deze periode dateren. Net als in de vorige periode geldt ook voor deze periode dat in veel gevallen op (en rond) dezelfde locatie archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. In werkelijkheid kunnen er meer vindplaatsen zijn dan in dit onderzoek wordt weergegeven. Wonen en werken in Deventer (binnenstad) Onder en naast de Grote- of Lebuïnuskerk zijn de fundamenten aangetroffen van een tufstenen gebouwencomplex (vindplaatsen 17, 22 en 27). Waarschijnlijk zijn dit de resten van oude kapittelgebouwen en de kapittelkerk, die aan het eind van de 10 e eeuw werden afgebroken om plaats te maken voor een bisschoppelijk hof. Hierbinnen werd in de 11e eeuw een paltsgebouw gebouwd, waarvan de fundamenten eveneens zijn aangetroffen (Mittendorff, 2010, pp ). 39

41 Fig. 9 Detailweergave van alle vindplaatsen in de binnenstad van Deventer, daterend tussen na Chr. Onder het stadhuis (vindplaats 30) zijn de resten gevonden van een door brand verwoest huis. Opvallend hierbij is de vondst van een geïsoleerd graf van een jonge vrouw. Zowel het graf als het door brand verwoeste huis zijn gedateerd in de periode van de 10 e -12 e eeuw. Onder meer aan de Polstraat (vindplaats 24) en aan de Assenstraat (vindplaats 4) zijn tientallen huisplattegronden aangetroffen daterend vanaf circa 800 na Chr. tot heden. Vanaf omstreeks 950 na Chr. zijn hier ook enkele huisplattegronden met kelders bekend. Opvallend is een in de 11 e eeuw gedateerde proefslag van een muntmeester. Laatstgenoemde wijst op de aanwezigheid van een muntatelier in Deventer (Vermeulen, Mittendorff & Bartels, 2007a, pp ). Aan de IJsselstraat (vindplaats 13, die haaks op de IJssel loopt) zijn resten van een houten beschoeiing aangetroffen. Bijzonder is dat een deel van deze beschoeiing is opgebouwd uit drie fragmenten van schepen. Deze scheepsfragmenten bestonden uit twee boord- en één bodemfragment, gedateerd in de 10 e -11 e eeuw. Zowel de vindplaats 13 als het Muggeplein (vindplaats 20) werden in de vorige periode al genoemd. Hier zijn diverse grondsporen (waaronder lemen vloeren) waargenomen, die dateren vanaf de tweede helft 8e eind 10e eeuw. Daarbij zijn binnen vindplaats 20 vondsten van huishoudelijke of ambachtelijke context aangetroffen, waaronder vijzels, fragmenten van maalstenen, slijpstenen, een benen glis, een benen drielagenkam, twee glazen kralen, een ijzeren mes en een smeltkroesje. Het smeltkroesje is gedateerd omstreeks het jaar Opmerkelijk is de vondst van twee Romeinse daktegels. Deze Romeinse tegels zijn al eerder genoemd (zie hoofdstuk 2.3.2). Amper 50 meter ten westen van vindplaats 20 zijn tussen de Ankersteeg, Papenstraat en Bruynssteeg (vindplaats 2) de resten herkend van een huisplattegrond met daarbinnen een haard. Deze huisplattegrond is niet exact gedateerd en kan in gebruik zijn geweest vanaf halverwege de 8e halverwege de 11e eeuw. De mogelijkheid bestaat dus dat het gebouw in de vorige periode in gebruik is geweest. Daarnaast is een onbekend aantal afvalkuilen en paalgaten waargenomen, die zijn gedateerd tot in de late middeleeuwen. 40

42 Bij onderzoek onder de Bruynssteeg (vindplaats 8) is een groot aantal hoornpitten en een samengestelde benen kam aangetroffen. Deze vondsten zouden wijzen op de aanwezigheid van een leerlooierij of hoornbewerking. Op basis van aardewerk is de vindplaats gedateerd in de tweede helft 10e eerste helft 11e eeuw. Onder de Lange Bisschopsstraat (vindplaats 16) is een aantal vroegmiddeleeuwse sporen aangetroffen. Deze sporen omvatten een onbekend aantal (afval)kuilen en een palenrij die gedateerd zijn omstreeks het jaar 950. Ook onder één van de zijwegen van vindplaats 16, de Kleine Overstraat (vindplaats 14), zijn diverse grondsporen herkend. Het betreft een deels verbrande leemlaag en een onbekende hoeveelheid (afval)kuilen. Deze sporen zijn gedateerd in de 10 e -11 e eeuw. Op de kruising tussen de Duivengang en de Broederenstraat (vindplaats 9), zijn diverse huisplattegronden en paalsporen gevonden. Deze huisplattegronden en paalsporen dateren mogelijk in de 9 e -12 e of 13 e eeuw. Eén straat noordelijker (vindplaats 28) is een hutkom opgegraven die is gedateerd in de 10 e halverwege de 11 e eeuw. Begraven in Deventer (binnenstad) Uit de binnenstad van Deventer zijn uit de vorige perioden (resten van) begravingen bekend onder vindplaats 3 en vindplaats 26. Deze skeletten zijn gedateerd tot in de vroege middeleeuwen C (zie hoofdstuk 2.6.2). In deze periode was enkel het Grote Kerkhof (vindplaats 11) als grafveld in gebruik. Verdedigingswal, ophogingslagen en akkers in Deventer (binnenstad) Op diverse locaties rond de oude stadskern van Deventer zijn resten aangetroffen van een aarden verdedigingswal (fig. 10). Deze aarden wal werd aan het eind van de 9 e eeuw rond de oude nederzetting aangelegd als reactie op de aanval van de Noormannen in 882. Deze wal had waarschijnlijk een totale lengte van 1160 m, een gemiddelde breedte van 11,6 m en was ongeveer 3 m hoog. Na de opwerping van de aarden wal werd deze enkele malen verbreed en verhoogd. Hierbij werd de wal circa 22,8 m breed en ongeveer 6 m hoog. Bij archeologisch onderzoek onder de Molenstraat (vindplaats 19) en Smedenstraat (vindplaats 29) zijn diverse ophogingslagen van de aarden verdedigingswal aangetroffen die gedateerd kunnen worden in de 10 e -11 e eeuw. Tijdens de aanleg en ophoging van de omwalling werd de nederzetting te Deventer ook omgracht. Bij graafwerkzaamheden onder de Brink (vindplaats 6) is een gracht aangetroffen die deel uitmaakte van de aarden wal. Deze gracht had een maximale breedte van 23m. Op verschillende locaties binnen de omwalling zijn ophogingslagen aangetroffen die als akker of (moes)tuin zijn geïnterpreteerd. Deze akkers of (moes)tuinen bevonden zich onder meer onder het Burgerweeshuis - Broederenplein en de Bruynssteeg (vindplaatsen 7 en 8). De ophogingslagen zijn gedateerd in de 9 e tot tenminste halverwege de 13 e eeuw (Smole & Mittendorff, 2009, pp. 5, 16). Ook tussen de Smedenstraat en Smidsgang (vindplaats 29) is een laag aangetroffen uit de periode rond de eerste helft 9 e eeuw, die als mogelijke akker of (moes)tuin is geïnterpreteerd (Bartels, 2006, pp. 45, 209). Een aantal van de cultuurlagen dateren in de prehistorie maar kunnen in de 9 e eeuw ook nog in gebruik zijn geweest (Eimermann & Mittendorff, 2013). Een voorbeeld hiervan is aangetroffen onder (en in de directe omgeving van) het Geert Grote huis (vindplaats 10). Naast een prehistorische akkerlaag is hier ook een akker uit de 8 e -9 e eeuw aangetroffen. Ook zijn hier ophogingslagen, kuilen en een greppel uit de 10 e -11 e eeuw waargenomen. Buiten de omwalling is een ophogingspakket aangetroffen onder de locatie Achter de Muren Zandpoort (vindplaats 1). Dit ophogingspakket is op basis van enkele aardewerkfragmenten gedateerd in de 10 e -11 e eeuw. De aard van dit ophogingspakket is onzeker, mogelijk betreft het eveneens een akker. 41

43 Fig. 10 Ligging van de aarden verdedigingswal (uit: Bartels, 2006, p. 139, Fig. 15.5) Colmschate De Swormer Enk, die in de periode tussen na Chr. al bewoond was (vindplaats 54), is in deze periode nog steeds in gebruik. Op hetzelfde terrein zijn een palenrij en twee waterputten uit de 10 e -11 e eeuw aangetroffen. Even buiten de opgraving is een waterput waargenomen. Het hout dat gebruikt is voor de constructie van deze waterput moet zijn gekapt omstreeks het jaar 999 na Chr. De eerstvolgende bewoningsfase van vindplaats 54 dateert in de 13 e eeuw (Jansen, 2011). Ook op ongeveer 100 meter ten zuiden van vindplaats 54 zijn, op de locatie Swormink Zuid (vindplaats 56), twee waterputten uit de 10 e -11 e eeuw aangetroffen. Binnen vindplaats 54 en vindplaats 56 zijn geen huisplattegronden uit deze periode waargenomen. In een laaggelegen gebied van de Sworminkslanden (vindplaats 55), op ongeveer 500 meter ten westen van vindplaats 54, zijn een schuur en een tonput aangetroffen. Aan de hand van aardewerkfragmenten zijn de structuren gedateerd in de 11 e -12 e eeuw. Daarbij zijn enkele sporen waargenomen die als drenkkuilen voor vee zijn geïnterpreteerd. In deze periode wordt de Colmschater Enk weer in gebruik genomen. In het noordoosten van de enk is een greppel uit de 10 e -11 e eeuw aangetroffen (vindplaats 48). Hieruit zijn zes kogelpotfragmenten en een scherf van een reliëfbandamfoor afkomstig. Op de locatie Goudwesp (vindplaats 42), in het noordwesten van de Colmschater Enk, is een nederzetting aangetroffen die dateert in de 11 e -12 e eeuw. Van de nederzetting zijn een huisplattegrond van het type Gasselte B en een waterput teruggevonden. Ook zijn een drietal greppels aangetroffen die met de nederzetting in verband gebracht zijn. Behalve aardewerkfragmenten zijn op deze locatie de resten van een houten voetbeker, een samengestelde benen vleugelkam en een mantelspeld aangetroffen. Ook de locatie Zweedse Tunnel (vindplaats 52) lijkt na een korte onderbreking opnieuw in gebruik te zijn genomen. Deze locatie was namelijk tussen de 3 e -6 e eeuw al bewoond. Hier zijn twee hutkommen en enkele afvalkuilen uit de 10 e eeuw aangetroffen. De functie van deze hutkommen is onduidelijk, binnen de structuren zijn ijzerslakken aangetroffen die als opspit zijn geïnterpreteerd. Vanaf vindplaats 52 loopt de Siemelinksweg (vindplaats 49) naar het zuiden. Ook deze locatie was al eerder in de vroege middeleeuwen bewoond (zie hoofdstuk 2.5.2) en lijkt opnieuw in gebruik te zijn genomen. De 42

44 43 Fig. 11 Vroegmiddeleeuwse vindplaatsen nabij Deventer, daterend in de periode tussen 900 en 1050 na Chr.

45 nederzetting is gedateerd in de 10 e -11 e eeuw en bestaat uit minimaal een huisplattegrond, een waterput en een spieker. Verder zijn vier spiekers of graanschuren en drie waterputten aangetroffen met een mogelijke datering in de 10 e -15 e eeuw. Bathmen De nederzetting te Bathmen die in de vorige periode al genoemd werd (vindplaats 33, zie hoofdstuk 2.6.2) is ook in deze periode in gebruik. De in Bathmen aangetroffen nederzetting bestond uit tenminste vier huisplattegronden, een schuur of spieker, een waterput en een greppel, daterend tussen de 9 e -13 e eeuw. Daarbij zijn onder de Deventerweg karrensporen en vijftien paalkuilen aangetroffen (vindplaats 35), die op basis van aardewerkfragmenten gedateerd zijn in de 10 e -12 e eeuw. Epse Bij opgravingswerkzaamheden in de dorpskern van Epse (vindplaats 58) is middeleeuws vondstmateriaal geborgen. De onderzoekers vermoedden een boerderij uit de 10 e -12 e eeuw in de nabijheid van deze vindplaats, maar deze is niet gevonden. Een kilometer naar het noordoosten is wel een huisplattegrond aangetroffen (vindplaats 59). Deze is gedateerd in de 11 e -12 e eeuw. Wilp (gem. Voorst) Aan het eind van deze periode is de houten kerk van Lebuïnus en Marchelm te Wilp verbouwd of uitgebreid. Onder de huidige kerk (vindplaats 79) is de stenen fundering aangetroffen van het van oorsprong bij het 11 e eeuwse Romaanse schip behorende absis (Anonymous, 1952; Kolks, 1992; Kolks, 1996). Stadsafval of losse vondsten? Uit de vorige periode is al een aantal vindplaatsen bekend waar losse vondsten en vondstconcentraties zijn aangetroffen die mogelijk met stadsafval op de akkers terecht zijn gekomen. De datering van veel van deze vindplaatsen loopt door tot in de vroege middeleeuwen D en later. Allereerst worden de vindplaatsen genoemd waarbij de onderzoekers stadsafval of een oude akker vermoedden, te beginnen bij de Deventer-Voorstad (vindplaatsen 68 en 69). In de Moerakkerstraat (vindplaats 68) is een ophogingslaag aangetroffen die als stadsafval is geïnterpreteerd. Deze laag is gedateerd in de 8 e halverwege de 13 e eeuw. Verder zijn op de Molenbelt (vindplaats 69) vondsten aangetroffen die, op basis van de aard en samenstelling en het ontbreken van grondsporen, eveneens op stadsafval duiden. Andere locaties waar mogelijk vroeg- en laatmiddeleeuws stadsafval werd verspreid, zijn Brinkgreven/Rielerenk (vindplaats 37) en de Keizerslanden (vindplaats 63). Op de Colmschater Enk is op de locatie Blauwenoord (vindplaats 39) een bronzen muntfibula gevonden met een datering in de tweede helft 9 e eerste helft 10 e eeuw. Ook is een kleine hoeveelheid kogelpotscherven verzameld. Aangenomen wordt dat deze zijn opgebracht tijdens de bemesting van de akkers. Onder de Holterweg (vindplaats 44) is een onbekende hoeveelheid vroeg- en laatmiddeleeuws aardewerk aangetroffen. Mogelijk is dit aardewerk met stadsafval meegekomen. Een andere door de onderzoekers benoemde optie is dat het aardewerk gebruikt is om eventuele gaten te dichten in de Romeinse voorganger van de Holterweg. Ten slotte is er een groep vondsten, waarbij niet vast kan worden gesteld of deze ter plekke in de grond terecht zijn gekomen of met stadsafval zijn meegekomen. Hierdoor is de datering van deze vondsten onzeker, maar kunnen ze wel beschouwd worden als aanwijzingen voor menselijke activiteit. Binnen dit onderzoek worden deze vindplaatsen genoemd ter attentie. Om de aard van deze activiteit 44

46 te achterhalen is meer onderzoek vereist. Op de locatie Groot Douwel (vindplaats 53) is een onbekende hoeveelheid aardewerk aangetroffen met een datering in de 8 e -12 e eeuw. Te Oxe (vindplaats 64) is een onbekende hoeveelheid aardewerk uit de 8 e -15 e eeuw geborgen. In het Wechelerveld (vindplaats 71) is een kistbeslag gevonden met een datering tussen 750 en 1050 na Chr. Bij een booronderzoek aan de Spanjaardsdijk (vindplaats 72) zijn fragmenten van de aardewerktypen Pingsdorf en Pafrath waargenomen. Deze dateren in de 10 e halverwege de 13 e eeuw. Daarbij zijn zowel aan de Looweg te Bathmen (vindplaats 36) als op locatie Wilmink (vindplaats 62) kogelpotfragmenten en fragmenten van het aardewerktype Pingsdorf gevonden. Deze scherven zijn gedateerd tussen de 10 e -13 e eeuw. In de gemeente Voorst, ten slotte, is binnen vindplaats 74 een zogenaamde Ster- of bloemfibula gevonden. Deze fibula is gedateerd tussen de 10 e -11 e eeuw (zie hoofdstuk 4) Conclusie Bewoning De bekende bewoning binnen het onderzoeksgebied concentreert zich vanaf de 3 e eeuw voornamelijk in Colmschate, Bathmen en Twello. De nederzettingen in Colmschate en Twello bestonden uit twee tot drie gelijktijdige erven. In Bathmen zijn echter twee erven aangetroffen die niet tegelijkertijd hebben gefunctioneerd. Dit betekent dat aan het eind van de Romeinse tijd zowel geclusterde nederzettingen als geïsoleerde erven (Einzelhofe) hebben bestaan. De nederzettingen werden omheind door greppels met daarin palen en vlechtwerk. Daarbij werden ook bewoning en ambacht van elkaar gescheiden. Hiervoor werden aparte zones ingericht waardoor de nederzettingen een planmatig karakter kregen. Aan het begin van de vroege middeleeuwen, tussen de 4 e -8 e eeuw, neemt het aantal gelijktijdige huisplattegronden binnen de erven af. Geclusterde erven komen niet meer voor. Daarbij verplaatsten de nederzettingen te Colmschate en Bathmen omstreeks de 4 e -5 e eeuw van de kop naar de flanken. Halverwege de 5 e eeuw werd de nederzetting te Bathmen verlaten. De nederzetting te Twello blijft tot de 7 e eeuw op vrijwel dezelfde locatie voortbestaan. Hier zijn een huisplattegrond uit de 5 e eeuw en bijgebouwen uit de 6 e -7 e eeuw herkend. Na de 7 e eeuw werd de nederzetting te Twello verlaten en verplaatste de bewoning mogelijk naar een nabijgelegen locatie, waar metaalvondsten zijn aangetroffen met een datering omstreeks eind 7 e eerste helft 8 e eeuw. Een vergelijkbaar patroon is waarneembaar in Colmschate. Vanaf de Colmschater Enk verplaatste de bewoning naar het zuidwesten, waar een erf uit de 5 e eeuw en bijgebouwen uit de 6 e -8 e eeuw zijn aangetroffen. In de 8 e eeuw wordt bovengenoemde locatie verlaten en worden (niet eerder bewoonde) gebieden ten zuiden van de Colmschater Enk in gebruik genomen. Ook in Epse zijn aanwijzingen voor bewoning vanaf de 7 e -8 e eeuw. Omstreeks de 9 e -10 e eeuw neemt het aantal (aanwijzingen voor) bewoning binnen het onderzoeksgebied weer toe. Naast de al bestaande locaties werd in de 9 e -13 e eeuw de Bathmense Enk weer als woonplaats in gebruik genomen. Vanaf de 10 e -11 e eeuw werden ook de westelijke en zuidwestelijke flank van de Colmschater Enk bewoond. De middeleeuwse nederzetting te Deventer komt vanaf de tweede helft van de 8 e eeuw in beeld. In korte tijd worden op verschillende plekken in de binnenstad erven gesticht. Omstreeks de 9 e eeuw wordt de stad uitgebreid met een aantal nieuwe woonlocaties. Een deel van de rivieroever werd verstevigd met houten scheepsfragmenten uit de 10 e -11 e eeuw. Vanaf halverwege de 10 e eeuw worden binnen de nederzetting te Deventer kelders gegraven onder enkele huizen. De versteviging van de 45

47 rivieroever en de kelders kunnen in verband worden gebracht met de opkomst van Deventer als handelsnederzetting Ambacht In de laat-romeinse tijd en de vroege middeleeuwen heeft de productie en bewerking van ijzer waarschijnlijk een grote rol gespeeld in het onderzoeksgebied. In de tweede helft van de 3 e eeuw gebeurde dit in alle nederzettingen binnen het onderzoeksgebied. Sporen in Bathmen dateren tot en met de 5 e eeuw, in Colmschate en Twello liep de productie en bewerking door tot en met de 7 e eeuw. Naast ijzer heeft in de 4 e -5 e eeuw in Colmschate en Bathmen ook bronsbewerking plaatsgevonden. Opvallend is de ruimtelijke scheiding in Colmschate en Bathmen tussen de woonlocatie en ambachtszones waar metaal werd geproduceerd en bewerkt. Mogelijk had dit te maken met rook of brandgevaar. Binnen de nederzetting te Bathmen waren ook de ijzer- en bronsbewerking ruimtelijk van elkaar gescheiden. Buiten de stadskern van Deventer worden tot de 10 e eeuw hutkommen aangetroffen. Deze structuren worden met ambacht in verband gebracht, maar aanwijzingen voor een specifieke ambacht of specialisatie ontbreekt in de meeste gevallen. Uitzonderingen zijn enkele hutkommen in Twello, waar in de 3 e -5 e eeuw waarschijnlijk textiel werd geproduceerd. Daarbij is in Colmschate een structuur aangetroffen uit de tweede helft 4 e eerste helft 5 e eeuw die mogelijk als pottenbakkerij heeft gefunctioneerd. In de tweede helft van de 8 e eeuw verplaatst de ijzerbewerking in het onderzoeksgebied naar de stadskern van Deventer. In tegenstelling tot de voorgaande perioden is de ambacht niet geclusterd in een aparte zone, maar zijn resten van ijzerbewerking op diverse plekken in de binnenstad aangetroffen. Ook zijn er aanwijzingen voor andere specialisaties vanaf de 9 e eeuw. In het zuidoosten werd mogelijk been bewerkt en binnen het bisschoppelijk hof bevond zich mogelijk een edelsmid. Omstreeks de tweede helft 10 e -11 e eeuw is in het centrum van Deventer waarschijnlijk een muntmeester actief geweest. In dezelfde periode zijn in het westen van de binnenstad aanwijzingen gevonden voor leerlooierij of hoornbewerking Grafritueel De bewoners van het onderzoeksgebied begroeven hun doden omstreeks de 3 e eeuw mogelijk ten zuiden van de Colmschater Enk. Op de locatie Grote Ratelaar is een grafveld aangetroffen uit de 3 e eeuw, met daarbinnen de crematieresten van circa 90 individuen. Te Twello is een geïsoleerd crematiegraf aangetroffen. Hieruit is een benen kam afkomstig die door middel van 14 C-datering gedateerd is tussen na Chr. Met uitzondering van het geïsoleerde graf te Twello, zijn binnen het onderzoeksgebied geen graven aangetroffen tot aan de 7 e -8 e eeuw. Omstreeks de 6 e -8 e eeuw verandert het grafritueel binnen het onderzoeksgebied van cremeren naar inhumeren. Waarschijnlijk houdt deze verandering verband met de kerstening van het gebied. De chronologisch eerstvolgende graven binnen het onderzoeksgebied zijn aangetroffen onder de huidige stadskern van Deventer. In het westen van de stadskern zijn twee inhumaties aangetroffen met een 14 C- datering tussen na Chr. en tussen na Chr. Nabij het huidige Grote Kerkhof zijn de graven aangetroffen van tenminste 13 individuen. De 13 graven zijn gedateerd in de tweede helft van 8 e eerste helft 9 e eeuw. Nadat de hierboven genoemde locaties omstreeks de 9 e eeuw als begraafplaats in onbruik raakte, wordt alleen het Grote Kerkhof nog als grafveld gebruikt Kerk en bisschopshof Omstreeks het jaar 768 worden te Deventer en Wilp houten kerken gesticht. Van de houten kerk te Deventer zijn geen archeologische resten aangetroffen. Rond de Grote- of Lebuïnuskerk zijn wel 46

48 resten aangetroffen van huisplattegronden, bijgebouwen, haardplaatsen en greppels met een datering vanaf de tweede helft 8 e eeuw tot de 10 e eeuw. Daarbij zijn de fundamenten aangetroffen van een tufstenen gebouwencomplex. Waarschijnlijk zijn dit de resten van oude kapittelgebouwen en de kapittelkerk, die aan het eind van de 10 e eeuw werden afgebroken om plaats te maken voor het bisschoppelijke hof. In het noorden van het hof zijn de resten aangetroffen van een structuur uit de 9 e eeuw. Vanaf halverwege de 11 e eeuw heeft binnen het bisschoppelijke hof een 50 m lang paltsgebouw gestaan, die haaks op de Grote- of Lebuïnuskerk stond. Onder de huidige kerk te Wilp zijn de resten gevonden van vermoedelijk een houten voorganger uit de 8 e eeuw. Aan het eind van de 11 e eeuw werd de houten kerk te Wilp verbouwd of uitgebreid met een stenen fundering van een absis Verdedigingswal Op diverse locaties in de binnenstad is een brandlaag aangetroffen, die in verband wordt gebracht met de aanval van Noormannen in het jaar 882. Als reactie op de aanval werd aan het eind van de 9 e eeuw een aarden wal opgeworpen rond de nederzetting te Deventer. Deze wal had waarschijnlijk een totale lengte van 1160 m, een gemiddelde breedte van 11,6 m en was ongeveer 3 m hoog. De aarden wal werd na de opwerping in de 10 e en 11 e diverse malen verbreed en verhoogd. Hierbij werd de wal circa 22,8 m breed en ongeveer 6 m hoog. Tijdens de aanleg en ophoging van de omwalling werd de nederzetting te Deventer ook omgracht. Deze gracht had een maximale breedte van 23 m Potentiële nieuwe nederzetting rond Twello Van de onderzochte vindplaatsen in het onderzoeksgebied verdient één locatie, vindplaats 74, bijzondere aandacht. In het kader van onderhavig onderzoek zijn door een actieve amateurarcheoloog met name veel vondsten gemeld uit de laat-romeinse tijd en vroege middeleeuwen, die in verband worden gebracht met bewoning en ijzerproductie of -bewerking. Mogelijk is hier sprake van een nog onbekende nederzetting uit een periode waarover binnen het onderzoeksgebied naar verhouding weinig bekend is. Op deze locatie heeft echter nog nooit archeologisch onderzoek plaatsgevonden, omdat er nooit sprake was van bodemverstoring. Het feit dat deze vondsten op de akkers aan het licht komen, kan betekenen dat de ploeg momenteel juist wel het laat-romeinse en vroegmiddeleeuwse woonvlak verstoord. Om dit vast te stellen, is nader onderzoek vereist. In afspraak met de vinder en de lokale autoriteit wordt de exacte locatie van de vindplaats niet in dit onderzoek genoemd Archeologisch minst bekende periode Uit de inventarisatie van laat-romeinse en vroegmiddeleeuwse vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied blijkt dat met name sporen en vondsten bekend zijn tot de 5 e en vanaf de 8 e eeuw (Tabel 2). Uit de periode daartussen zijn aanzienlijk minder vindplaatsen bekend. Dit is een grotere tijdspanne dan verwacht, gezien met name sporen en vondsten uit de 5 e -6 e eeuw schaars zijn in Overijssel (hoofdstuk 1.5). Dit betekent echter niet dat er binnen het onderzoeksgebied geen archeologische resten aanwezig zijn uit de tweede helft 5 e tweede helft 8 e eeuw. In de volgende hoofdstukken zal dieper op de archeologische neerslag uit deze periode worden ingegaan. 47

49 Tabel 2 Dateringen van de laat-romeinse en vroegmiddeleeuwse vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied. 48

50 49 Deel 3: DEVENTER TUSSEN

51 3. Archeologische verschijningsvormen ( ) In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de archeologische sporen en vondsten die binnen het onderzoeksgebied zijn aangetroffen uit de periode na Chr. Hiervan zijn huizen, bijgebouwen en aardewerk de meest voorkomende verschijningsvormen. Om patronen te kunnen herkennen, worden de sporen en vondsten eerst besproken en vervolgens in een groter kader geplaatst. Ten slotte wordt een verklaring gegeven voor de geringere aantallen van archeologische verschijningsvormen uit de periode na Chr. in vergelijking met de aangrenzende perioden Structuren Op vijf locaties binnen het onderzoeksgebied zijn sporen aangetroffen van in totaal 23 structuren uit de periode na Chr. (Tabel 3). Op twee locaties (vindplaatsen 49, 52 en 76) zijn erven aangetroffen bestaande uit tenminste één huis en enkele bijgebouwen. Op de overige drie locaties (vindplaatsen 46, 49 en 50) zijn alleen sporen van bijgebouwen aangetroffen. Tabel 3 Overzicht van structuren uit het onderzoeksgebied daterend in de periode na Chr., met de namen die in de publicaties aan de structuren zijn toegekend. Structuur Vindplaats (nr.) Benaming in originele bron Datering Huis Siemelinksweg (49) Zweedse Tunnel (52) Huisplattegrond Hoofdgebouw Zweedse Tunnel (52) Hoofdgebouw Achter t Holthuis (76) Huis Achter t Holthuis (76) Huis Schuur Zweedse Tunnel (52) Schuur I Achter t Holthuis (76) Bijgebouw Hutkom Kloosterlanden Zuid (46) Hutkom X Siemelinksweg (49) Hutkom Zweedse Tunnel (52) Hutkom Achter t Holthuis (76) Hutkom Achter t Holthuis (76) Hutkom Achter t Holthuis (76) Hutkom Achter t Holthuis (76) Hutkom Achter t Holthuis (76) Hutkom Achter t Holthuis (76) Hutkom Waterput Kloosterlanden Zuid (46) Waterput IX Kloosterlanden Zuid (46) Waterput VII Kloosterlanden Zuid (46) Waterput VIII Zweedsestraat (50) Waterput Achter t Holthuis (76) Waterput Achter t Holthuis (76) Waterput Spieker Zweedse Tunnel (52) Spieker Zweedse Tunnel (52) Spieker

52 Vroegmiddeleeuwse huizen Binnen vindplaats 49 is een deel van een huisplattegrond (Hoofdgebouw 2) aangetroffen. Tijdens het proefsleuvenonderzoek is geen daterend materiaal in de sporen gevonden. Op basis van vier scherven gedraaid aardewerk uit een akkerlaag die zich vlak boven de sporen bevond, werd de structuur destijds omstreeks de 6 e -7 e eeuw gedateerd (Vermeulen, 2004, p.9). Tijdens het vervolgonderzoek bij vindplaats 52, is de huisplattegrond (Hoofdgebouw 2) uit het proefsleuvenonderzoek van vindplaats 49 verder blootgelegd (fig. 12). Daarnaast is binnen vindplaats 52 een tweede huisplattegrond (Hoofdgebouw 3) aangetroffen (fig. 13). In de paalsporen van Hoofdgebouw 2 werden ditmaal enkele dateerbare scherven aangetroffen, waardoor de datering van het gebouw kon worden bijgesteld naar de 5 e eeuw (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff 2009, p. 34). De huisplattegrond is westnoordwest/oostzuidoost (WNW/OZO) georiënteerd. Hoofdgebouw 2 heeft een minimale lengte van 22 m en een breedte van 7 m. Vermoedelijk loopt de huisplattegrond aan de westzijde nog iets door. Ondiepe sporen aan deze zijde zijn vermoedelijk verdwenen, of liggen buiten het opgravingsareaal. De noordelijke en oostelijke wanden van het gebouw worden gekenmerkt door een wandgreppel van 5 tot 10 cm diep. De paalsporen in de greppel zijn gemiddeld 20 cm diep. Aan de binnenzijde van de noordelijke wandgreppel zijn tenminste vijf paalkuilen te herkennen. Deze paalkuilen zijn gemiddeld 20 cm diep en daarmee even diep als de paalkuilen in de wandgreppel. In de overige wanden is de wandgreppel verdwenen, maar zijn de losse paalsporen nog wel te herkennen. De sporen hebben hier een gemiddelde diepte tussen 10 en 20 cm. In het midden van de huisplattegrond zijn twee paalsporen herkend die aangeven dat de oostzijde van het gebouw mogelijk tweeschepig was. Mogelijk was de rest van de plattegrond ook tweeschepig, maar zijn de sporen van de middenstaanders ter plaatse niet aangetroffen. Volgens de onderzoekers vertoont de plattegrond overeenkomsten met het Drentse huistype Odoorn 35 (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp ). Odoorn 35 is een variant van het type Odoorn A waarbij een aantal middenstaanders aanwezig zijn. De determinatie van de onderzoekers is onzeker. Huizen van het type Odoorn A dateren vanaf de 6 e eeuw en worden typologisch voorafgegaan door de 5 e eeuwse typen Peelo B of Eursinge (Huijts, 1992, pp ; Waterbolk, 2009, pp ). Van huizen van het type Peelo B zijn echter geen voorbeelden met wandgreppels bekend, van de typen Eursinge en Odoorn A wel. Het standaard type Peelo B bevat geen wandgreppel. De aanwezigheid van een wandgreppel in Hoofdgebouw 2 kan een reden kunnen zijn om de structuur niet als Peelo B te herkennen. De palen aan de binnenzijde van de noordelijke wandgreppel van Hoofdgebouw 2 kunnen mogelijk als dubbelpalen geïnterpreteerd worden. Dit zou een argument zijn om de structuur te typeren als het type Odoorn A. Daarentegen is de plattegrond van Hoofdgebouw 2 iets breder (7 m) dan de typen Peelo, Eursinge en Odoorn A (5-6 m) (Waterbolk, 2009, pp ). Een vergelijkbare tweeschepige huisplattegrond uit de 5 e eeuw is aangetroffen in Zutphen (Bouwmeester, 2010, pp ). Deze, en andere in Zutphen aangetroffen plattegronden uit de vroege middeleeuwen passen niet in de bestaande typologie. De mogelijkheid bestaat dat Hoofdgebouw 2 moeilijk aan een type toe te wijzen is, omdat het eveneens een lokale variant of een overgang betreft. Het zou hier kunnen gaan om een lokale variant of overgang tussen het type Peelo B en het type Odoorn A. Hoofdgebouw 3 van vindplaats 52 dateert eveneens in de 5 e eeuw. Net als bij Hoofdgebouw 2 is deze datering gebaseerd op enkele aardewerkfragmenten uit de paalsporen. De plattegrond bestaat uit een greppel met daarin paalsporen (fig. 13).De oriëntatie van de structuur, westnoordwest/oostzuidoost 51

53 Fig. 12 Huisplattegrond (Hoofdgebouw 2) uit de 5 e eeuw die is aangetroffen binnen vindplaats 49. (Uit: Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 33). Fig. 13 Huisplattegrond (Hoofdgebouw 3) uit de 5 e eeuw die is aangetroffen binnen vindplaats 52. (Uit: Vermeulen, Hermsen & Mittendorff 2009, p. 36). Fig. 14 Huis 7, aangetroffen binnen vindplaats 76 (uit: De Wit, 2012, p. 502). Fig. 15 Huis 8, aangetroffen binnen vindplaats 76 (uit: De Wit, 2012, p. 503). 52

54 (WNW/OZO), komt overeen met de overige structuren en hutkommen in de omgeving. De huisplattegrond was minimaal 13 m lang en 6,5 m breed. Waarschijnlijk was de oorspronkelijke omvang van de structuur vergelijkbaar met het formaat van Hoofdgebouw 2. Net als bij Hoofdgebouw 2 zijn ook de paalsporen van deze structuur ondiep. Waarschijnlijk vormt de aangetroffen palenrij de noordelijke wand van het gebouw en is de zuidoosthoek van de structuur herkenbaar in de vorm van een wandgreppel. Enkele sporen in het midden van het gebouw kunnen geïnterpreteerd worden als middenstaanders. De plattegrond is op basis van vergelijkbare kleuren van sporen gereconstrueerd. De onderzoekers sluiten niet uit dat sporen met een andere kleur eveneens tot de structuur hebben behoord. Doordat de huisplattegrond fragmentarisch is overgeleverd en hierdoor typerende kenmerken ontbreken, kan Hoofdgebouw 3 niet aan een type worden toegewezen (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 35). In het noordoostelijke deel van de vindplaats 76 te Twello (aan de overzijde van de IJssel) zijn twee vroegmiddeleeuwse huisplattegronden aangetroffen. Van de meest noordelijke plattegrond (Huis 7) is alleen de zuidelijke helft opgegraven (fig. 14). Van deze helft is de zuidoosthoek verstoord door recentere kuilen. Huis 7 is op basis van aardewerk gedateerd in de periode van de tweede helft van de 4 e -5 e eeuw. De plattegrond is WNW/OZO georiënteerd en heeft een lengte van 20 m. De breedte is niet vast te stellen omdat de noordelijke helft niet is blootgelegd. De structuur was mogelijk drieschepig en heeft licht afgeronde hoeken. In het westen van de zuidelijke wand is een ingang aangetroffen. De plattegrond is onvolledig en door de onderzoekers zijn geen kenmerkende eigenschappen herkend. Hierdoor is de typologie van Huis 7 niet met zekerheid vast te stellen. De plattegrond vertoont de meeste overeenkomsten met huizen van het type Wijster C of Peelo B. Mogelijk heeft de structuur tegelijkertijd gefunctioneerd met Huis 8 (De Wit, 2012, p. 502). De tweede vroegmiddeleeuwse huisplattegrond van vindplaats 76 (Huis 8) is aangetroffen op een afstand van ongeveer 100 m ten zuidwesten van Huis 7. Op basis van aardewerk is deze structuur gedateerd in de tweede helft van de 5 e eeuw. Huis 8 is net als de eerder genoemde huisplattegronden WNW/OZO georiënteerd en meet 22,5 bij 7 m. De plattegrond is matig bewaard gebleven, met name aan de noordelijke zijde is de structuur lastig herkenbaar (fig. 15). Mogelijk hebben alle wandpalen van de huisplattegrond ooit in een wandgreppel gestaan. Een aanwijzing hiervoor is een deel van een wandgreppel met daarin paalsporen die aan de westkant van de lange zuidelijke wand is aangetroffen. Uit de opgegraven paalsporen is op te maken dat Huis 8 waarschijnlijk drieschepig was. Daarbij zijn drie ingangen herkend in de lange zijden, waarvan er twee tegenover elkaar liggen. In het midden, tussen de ingangen, is een vernauwing zichtbaar tussen de wand en de staanders. Met name hierdoor is Huis 8 getypeerd als een gebouw van het type Peelo B (De Wit, 2012, p. 503). De aanwezigheid van een wandgreppel in de zuidelijke wand kan echter een aanwijzing zijn voor het jongere type Eursinge. Van dit type zijn voorbeelden met wandgreppels bekend. Het type Eursinge wordt doorgaans gedateerd in de 5 e - 6 e eeuw. Deze datering komt overeen met het aardewerk uit de paalkuilen. Daarentegen wordt het type Eursinge gekenmerkt door een verbreding tussen de wand en de staanders. In Huis 8 is juist een vernauwing is herkend, wat kenmerkend is het type Peelo B (Waterbolk, 2009, pp ). Mogelijk betreft de plattegrond een lokale variant of een overgang tussen de typen Peelo B en Eursinge. Patronen Binnen het onderzoeksgebied zijn vier vroegmiddeleeuwse huisplattegronden aangetroffen, waarvan er twee voor een deel niet zijn opgegraven. Door het lage aantal exemplaren is het lastig om betrouwbare conclusies te trekken over de ruimtelijke indelingen en constructiewijzen van de huizen. 53

55 De onderzochte plattegronden dateren allemaal in de 5 e eeuw. Sporen van huizen uit de 6 e eerste helft 8 e eeuw zijn in het onderzoeksgebied niet aangetroffen. De hieronder beschreven patronen gelden daardoor enkel voor huizen uit de 5 e eeuw. In Noordoost-Nederland ontwikkelen de huistypen zich van een volledig drieschepige indeling in de vroeg-romeinse tijd, naar een deels drie-, deels eenschepig of tweeschepig huis in de laat- Romeinse tijd (Van der Velde, 2014, pp ). Tussen de 3 e -7 e eeuw werden de middenstaanderpalen naar de wanden verplaatst, waardoor deze steeds meer een dakdragende functie kregen. Uiteindelijk werden de middenstaanderpalen zodanig naar buiten geplaatst dat ze samen met de wandpalen zogenaamde dubbelstijlen vormden. Hierdoor ontwikkelde de ruimtelijke indeling van het huis zich geleidelijk van een drieschepige naar een eenschepige plattegrond. In het Midden- Nederlandse rivierengebied, de Veluwe en Noordoost-Nederland heeft dit proces geleid tot de vroegmiddeleeuwse woonstalhuizen van de typen Wijster B, C, Peelo A, B, Eursinge en Odoorn A, B, C en vervolgens geleidelijk tot het laatmiddeleeuwse type Gasselte (Huijts, 1992; Waterbolk; 2009). Hierbij moet echter wel worden opgemerkt dat het begin van de vroege middeleeuwen wordt gekenmerkt door regionale variaties op bestaande huistypen (Groenewoudt, Groothedde & Van der Velde, 2006, p. 28). De plattegronden in het onderzoeksgebied zijn fragmentarisch overgeleverd. In de plattegronden van Hoofdgebouw 3 en Huis 7 zijn geen overtuigende typerende eigenschappen herkend, waardoor de structuren niet specifiek aan één type toe te schrijven zijn. Hoofdgebouw 2 bevat kenmerken van zowel de typen Peelo B, Eursinge als Odoorn A, terwijl Huis 8 overeenkomsten vertoont met de typen Peelo B en Eursinge. Hoewel twee huisplattegronden niet geheel zijn opgegraven, zijn tussen de vier plattegronden een aantal overeenkomsten aantoonbaar. Allereerst zijn de huizen allemaal WNW/OZO georiënteerd. Daarbij zijn de plattegronden allemaal rechthoekig, waarbij de hoeken van drie huisplattegronden waren afgerond. Voor Huis 8 zijn de afgeronde hoeken niet met zekerheid vast te stellen. De plattegronden zijn ongeveer even groot. De afmetingen variëren tussen 20 tot 22 m bij 6,5 tot 7 m. In alle huisplattegronden staan de wandpalen in een nagenoeg rechte, enkele rij. Bij drie van de vier huisplattegronden zijn wandgreppels aangetroffen waarin de wandpalen waren ingegraven. Het gebruik van wandgreppels is een verschijnsel dat voornamelijk in Oost-Nederland voorkomt (Bouwmeester 2000; Groenewoudt, Groothedde & Van der Velde, 2006, p. 28). De dubbelstijlen die voor de Drentse typen kenmerkend zijn voor deze periode, zijn in geen van de huisplattegronden duidelijk aanwezig. In dit opzicht komen de huizen in het onderzoeksgebied overeen met de vroegmiddeleeuwse huisplattegronden die in Zutphen zijn aangetroffen (Bouwmeester, 2000). Het is echter mogelijk dat deze palen niet zijn waargenomen omdat ze niet diep genoeg waren ingegraven om de post-depositionele processen te overleven. Een andere verklaring voor het ontbreken van dubbelstijlen is dat de structuren een nog onbekende regionale bouwstijl of typologische tussenvorm betreffen. Deze verklaring sluit aan bij het feit dat de aangetroffen huisplattegronden wandgreppels en elementen van verschillende bouwtradities bevatten Vroegmiddeleeuwse schuren Aan de hand van de plattegrond zijn schuren en een boerderijen soms moeilijk van elkaar te onderscheiden. Aangenomen wordt dat schuren over het algemeen korte of smalle gebouwen zijn (Jansen, 2011, p. 36; Waterbolk, 2009, p. 111). Hier kon vee worden gestald of konden producten of materieel worden opgeslagen. Daarnaast kunnen kleine gebouwen ook als woonhuis of werkplaats hebben gediend (Waterbolk, 2009, p. 111; De Wit, 2012, pp ). Wat omvang betreft lijkt er sprake van een vloeiende overgang van schuur naar huis, waardoor het verschil beide structuren vaak arbitrair is (Huijts, 1992, p.165). 54

56 Op de locaties in het onderzoeksgebied waar huisplattegronden zijn aangetroffen, zijn ook structuren aangetroffen die als schuur of werkplaats zijn aangemerkt. De paalsporen van de schuur binnen vindplaats 52 zijn goed bewaard gebleven (fig. 16, links). Het gebouw is tweeschepig en meet 6,15 bij 5,50 m. De noordelijke en zuidelijke wand zijn symmetrisch ten opzichte van elkaar en bestaan uit elk drie palen. In de zuidelijke wand zijn de sporen van de hoekpalen 36 en 40 cm diep, in het noorden zijn de hoekpalen 5 tot 10 cm minder diep ingegraven. Naast iedere hoekpaal is aan de binnenkant van de structuur een dunnere hoekpaal ingegraven, wat mogelijk op een reparatie of versteviging wijst. De middenrij bestaat uit vijf palen die op onregelmatige afstand van elkaar in een lijn staan. De sporen van de buitenste palen zijn 20 en 26 cm diep, de sporen van de binnenste palen zijn ongeveer 15 cm diep. Tussen de drie noordelijke wanddragende palen zijn drie sporen aangetroffen van ongeveer 4 cm diep, die mogelijk het restant zijn van een wandconstructie. Op basis van een enkele randscherf van het handgevormde aardewerktype Hessens-Schortens en het ontbreken van bewoningssporen uit de Karolingische tijd, is de schuur gedateerd tussen na Chr. (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, pp ). Binnen de vroegmiddeleeuwse schuur van vindplaats 76 is een haardkuil aangetroffen, waardoor de schuur door de onderzoekers geïnterpreteerd is als een werkplaats. Het gebouw is rechthoekig van vorm en heeft afgeronde hoeken (fig. 16, rechts). In het midden van de westelijke lange zijde (en mogelijk ook daartegenover) bevond zich een ingang. De wand bestaat uit een wandgreppel met daarin dicht op elkaar geplaatste palen. Het gebouw is 8 bij 5 m en is noordnoordoost / zuid- zuidwest (NNO/ZZW) georiënteerd. Door de kleinere omvang en de afwijkende oriëntatie ten opzichte van de huizen, wordt de structuur als schuur beschouwd. Het gebouw heeft waarschijnlijk tegelijkertijd gefunctioneerd met Huis 7 en Hutkom 6 en dateert daarmee in de 4 e -5 e eeuw (De Wit, 2012, pp ). 55 Fig. 16 Schuren in het onderzoeksgebied, vindplaats 52 (links) en vindplaats 76 (rechts) (uit: Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 36; De Wit, 2012, p 55). Patronen Binnen het onderzoeksgebied zijn twee structuren aangetroffen die als schuur zijn geïnterpreteerd, maar wat betreft de plattegrond vergelijkbaar zijn met een huis. De gangbare omvang van huizen uit de onderzoeksperiode is ongeveer bij 6,5-7 m, terwijl de betreffende plattegronden 6,15 bij 5,50 m en 8 bij 5 m maten. Omdat de plattegronden aanzienlijk kleiner zijn dan de gangbare afmetingen van bekende huisplattegronden, zijn de structuren als schuur geïnterpreteerd. Binnen de plattegrond van vindplaats 76 is een haardkuil aangetroffen die een functie als werkplaats aannemelijk maken. Omdat er binnen het onderzoeksgebied slechts twee vroegmiddeleeuwse schuren bekend zijn, is het niet mogelijk om patronen binnen deze groep te herkennen. Opvallend is hierbij ook dat de plattegronden sterk van elkaar verschillen. Er zijn geen duidelijke overeenkomsten tussen de plattegronden aan te duiden.

57 Vroegmiddeleeuwse hutkommen Op vier van de vijf vindplaatsen waar structuren uit de periode tussen na Chr. zijn aangetroffen, zijn ook resten van hutkommen herkend (vindplaats 46, 49, 52 en 76). Hutkommen werden gebruikt voor het uitvoeren van ambachten, zoals metaalbewerking, weven en botbewerking. Vaak komen hutkommen in clusters voor, aan de rand van een nederzetting (De Wit, 2012, p. 59). In opgravingen worden hutkommen gekenmerkt door een rechthoekige vlek, met paalsporen langs de wanden. De gemiddelde afmeting van deze structuren varieert meestal tussen de 2 en 3 meter. Aan de oostzijde van de IJssel zijn drie vroegmiddeleeuwse hutkommen aangetroffen. Een van deze hutkommen is niet nader onderzocht (vindplaats 49). De structuur is op basis van de ligging en oriëntatie gedateerd is in dezelfde periode als Hoofdgebouw 2, in de 5 e eeuw (Vermeulen 2004, p.9). Een tweede hutkom, Hutkom X afkomstig van vindplaats 46, bestond uit een vierkante vlek waarbij in drie van de vier hoeken paalsporen zijn aangetroffen (fig. 17a). Mogelijk was de structuur zespalig, maar doordat de hutkom slechts voor een deel kon worden opgegraven kan dit niet worden bevestigd. De vlek was ongeveer 2,70 bij 2,70 m en nog tot enkele centimeters diepte bewaard gebleven. Hutkom X is NNW/ZZO georiënteerd en is op basis van aardewerk gedateerd in de 7 e eeuw (Groenewoudt, 1989, pp ). De best geconserveerde hutkom uit de gemeente Deventer is Hutkom 3, die is opgegraven binnen vindplaats 52. Deze hutkom bestond uit een vierkante kuil van 3 bij 2 m en was WNW/OZO georiënteerd (fig. 17b). De kuil is bewaard gebleven tot cm onder het vlak. In zowel de oostelijke als de westelijke wand van de hutkom zijn 3 paalsporen aangetroffen. Deze palen zijn ingegraven tot een diepte tussen 35 en 50 cm onder het vlak. Op basis van aardewerk kon Hutkom 3 gedateerd worden in de periode van de 6 e - eerste helft van de 7 e eeuw (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 40). Het merendeel van de bekende vroegmiddeleeuwse hutkommen uit het onderzoeksgebied is aangetroffen binnen vindplaats 76, aan de westzijde van de IJssel. Zes van de hier aangetroffen hutkommen zijn gedateerd tussen de 5 e -7 e eeuw (fig. 17c). De afmetingen van de hutkommen variëren tussen 2 bij 2 m en 3,4 bij 2,5 meter. Net als de huizen binnen vindplaats 76 zijn ook de hutkommen WNW/OZO georiënteerd. Opmerkelijk is dat een aantal van de hier aangetroffen hutkommen wordt gekenmerkt door een wandgreppel. De daken werden waarschijnlijk gedragen door de palen in het midden van de korte zijden. In Hutkom 5 en Hutkom 7 (5 e eeuw) zijn weefgewichten en spinklosjes aangetroffen, die aangeven dat de hutkommen gebruikt werden om textiel te vervaardigen. Hutkom 9, 11 en 12 zijn mogelijk gebruikt voor metaalbewerking, gezien hier smeedslakken zijn aangetroffen (De Wit, 2012, pp ). Patronen: Alle vroegmiddeleeuwse hutkommen in het onderzoeksgebied zijn in het veld herkend als een rechthoekige verkleuring, al dan niet met palensporen binnen de kuil. De afmetingen van de hutkommen variëren van 2 bij 2 m tot 3,4 bij 2,5 m. Daarbij waren acht van de negen hutkommen WNW/OZO georiënteerd, dezelfde oriëntatie als de vroegmiddeleeuwse huisplattegronden (zie hoofdstuk 3.1.1). De hutkommen in het onderzoeksgebied zijn erg verschillend. Van de drie hutkommen uit de gemeente Deventer waren er twee waarschijnlijk 6-palig; van de derde hutkom zijn geen paalsporen bekend. Van de zeven hutkommen van vindplaats 76 zijn er zeker drie opgebouwd met meerdere palen. Binnen drie andere hutkommen zijn geen of een enkele paalsporen buiten de structuur herkend. In de laatste hutkom zijn vier hoekpalen waargenomen. Het is opvallend dat binnen de hutkommen in Twello, in tegenstelling tot die uit Deventer, sporen zijn aangetroffen van wandgreppels. 56

58 a b c Fig. 17 Vroegmiddeleeuwse hutkommen uit het onderzoeksgebied, vindplaats 46: Hutkom X (linksboven), vindplaats 52: Hutkom 3 (rechtsboven) en vindplaats 76: Hutkom 5, 7, 9, 10, 11, 12 (uit: Groenewoudt, 1989, p. 228; Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 41; De Wit, 2012, p. 62) Vroegmiddeleeuwse waterputten De zes vroegmiddeleeuwse waterputten binnen het onderzoeksgebied kunnen ten eerste worden onderscheiden aan de hand van de dateringen. Binnen vindplaats 76, te Twello, zijn twee waterputten opgegraven die op basis van vondstmateriaal zijn gedateerd in de 5 e -6 e eeuw. Binnen de gemeente Deventer zijn vijf waterputten waargenomen uit de 7 e -9 e eeuw. Te vindplaats 46 zijn drie waterputten aangetroffen die op basis van aardewerk zijn gedateerd in de 7 e eeuw (Groenewoudt, 1989, pp ). De waterput van vindplaats 50 is aan de hand van dendrodatering in de 8 e -9 e eeuw gedateerd (Eeltink, 2003, pp. 9-12). Hiermee dateren de waterputten uit de gemeente Deventer later dan de waterputten van de vindplaats te Twello. Naast de verschillen in datering, verschillen de waterputten ook sterk van constructiewijze (Tabel 4). 57

59 Boomstamput Plaggenwand Vierkante constructie Waterput? Tabel 4 De verschillende constructiewijzen van waterputten binnen het onderzoeksgebied. Naam in publicatie Vindplaats (nr.) Datering Waterput Zweedsestraat (50) - - X Zeker Waterput IX Kloosterlanden Zuid (46) X - - Zeker Waterput VII Kloosterlanden Zuid (46) - - X Onzeker Waterput VIII Kloosterlanden Zuid (46) X - X Zeker Waterput 7 Achter t Holthuis (76) X X - Zeker Waterput 2 Achter t Holthuis (76) -? - Zeker Waterputten (deels) met plaggenwand Binnen het onderzoeksgebied zijn twee waterputten aangetroffen waarvan de schacht (deels) werd verstevigd door middel van zoden of plaggen. Dit zijn Waterput 2 en Waterput 7 die beide zijn opgegraven binnen vindplaats 76. Waterput 7 had een diepte van 3 m en is op basis van vondstmateriaal gedateerd tussen na Chr. In de onderste 60 cm van Waterput 7 zijn de resten aangetroffen van een uitgeholde boomstam. Hierboven werden de wanden van de schacht verstevigd door zoden of plaggen (fig. 18a) (De Wit, 2012, pp ). In Waterput 2 is geen hout aangetroffen (fig. 18b); mogelijk werd de schacht met zoden of plaggen verstevigd, zoals het geval is in Waterput 7. Dit was echter niet duidelijk in het profiel te zien, doordat deze door bioturbatie van een groot dier was verstoord. Waterput 2 had een diepte van 2 m en is op basis van vondstmateriaal gedateerd tussen na Chr. (De Wit, 2012, pp ). Boomstamput Waterput IX is de enige vroegmiddeleeuwse waterput uit het onderzoeksgebied die enkel is opgebouwd uit een boomstam (fig. 18d). Voor een boomstamput worden twee uitgeholde halve boomstammen weer aan elkaar bevestigd. Een deel van het hout van Waterput IX is onder het waterniveau bewaard gebleven. De schacht had een diameter van 60 cm en was vanaf het archeologisch vlak 2,05 m diep (Groenewoudt, 1989, pp ). Boomstamput met vierkante constructie Waterput VIII is eveneens een boomstamput, die aan de bovenzijde verstevigd is en bij elkaar werd gehouden door een vierkanten houten constructie (fig. 18e). Van het hout waren alleen nog sporen in het zand zichtbaar. De schacht had een diameter van 60 cm en de vierkante houten constructie was 70 bij 70 cm. Vanaf het archeologisch vlak had de structuur nog een diepte van 3,30 m (Groenewoudt, 1989, p. 227). Waterputten met vierkante constructie De waterput van vindplaats 50 bestond uit een vierkante houten bekisting met een horizontale doorsnede van 100 bij 80 cm (fig. 18c). De waterput is gereconstrueerd tot 3 m diepte en was opgebouwd uit vier binnenpalen in elke hoek, met daaromheen planken. In de waterput zijn scherven van het type Hessens-Schortens aangetroffen die de waterput dateren van de tweede helft 8 e eerste helft 9 e eeuw. Deze datering is bevestigd door de dendrodatering van drie houtmonsters uit de waterput. Deze dateerden de waterput tussen na Chr. (met een foutmarge van +/- 6 jaar) 58

60 (Eeltink, 2003, pp. 9-12). De grote afstand tussen de dateringen kan twee oorzaken hebben. Het is ten eerste mogelijk dat het een waterput uit de 8 e eeuw betreft die na meer dan een eeuw (deels) is vervangen. Een andere mogelijk is dat het een waterput uit de 9 e eeuw is die deels is opgebouwd uit hergebruikt hout. Waterput VII bestaat eveneens uit een vierkante constructie (fig. 18f). De put reikte tot 1,85 m onder het archeologisch opgravingsvlak en is tot vlak boven het grondwaterniveau aangelegd. Hierdoor is het mogelijk dat de structuur geen waterput betreft (Groenewoudt, 1989, pp ). a b c d e f Fig. 18 Vindplaats 76: Waterput 7 (a), Waterput 2 (b), vindplaats 50: Waterput (c) geen profiel beschikbaar, en vindplaats 76: Waterput XI (d), Waterput VIII (e) en Waterput VII (f) (uit: De Wit, 2012, p. 69; Eeltink, 2003, p. 11; Groenewoudt, 1989, p. 227). Patronen: Het is opvallend dat uit de 5 e -6 e eeuw geen waterputten zijn aangetroffen binnen de gemeente Deventer. Mogelijk bevonden deze waterputten zich buiten het opgravingsareaal. Het tegenovergestelde geldt namelijk voor vindplaats 50 en 52, waar waterputten zijn aangetroffen zonder de nabijheid van andere vroegmiddeleeuwse structuren (Eeltink, 2003; Groenewoudt, 1989, pp ). Waarschijnlijk bevonden de putten zich aan de rand van de nederzetting, zoals ook het geval is bij vindplaats 76 (De Wit, 2012, pp ). Verder is te concluderen dat de vroegmiddeleeuwse waterputten binnen het onderzoeksgebied divers zijn en in vier vormen voor komen. Dit zijn: a. waterputten met een plaggenwand, b. boomstamputten, c. boomstamputten met een vierkante constructie en d. waterputten met vierkante constructie. Het is binnen onderhavig onderzoek niet mogelijk om een typedatering aan te geven Vroegmiddeleeuwse spiekers Binnen het onderzoeksgebied zijn diverse spiekers aangetroffen die mogelijk in de vroege middeleeuwen dateren. Binnen vindplaats 76 zijn vijftien spiekers waargenomen. Hiervan waren de meeste 4-palig, een aantal waren 6-palig. Een aantal van de spiekers is gedateerd in de vroege ijzertijd 59

61 en Romeinse tijd. Het merendeel is niet gedateerd, maar kan in de vroege middeleeuwen dateren (De Wit, 2012, p ). Vanwege de onzekere datering worden deze spiekers in onderhavig onderzoek niet meegenomen. Binnen vindplaats 52 zijn een tweetal spiekers aangetroffen die met enige zekerheid in de 4 e -8 e eeuw te plaatsen zijn. Spieker 1 betreft een 4-palige structuur (fig. 19, links) en is gedateerd op basis van oriëntatie. Deze is namelijk gelijk aan de naastgelegen Schuur 1, wat het aannemelijk maakt dat de structuren in dezelfde periode hebben bestaan (namelijk na Chr.). De sporen van de palen zijn 26 en 30 cm diep en staan 3,20 m van elkaar af (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 37). Spieker 2 is 6-palig en bestaat uit drie paren van twee recht tegenover elkaar geplaatste palen (fig. 19, rechts). De structuur heeft een totale lengte van 6,50 m en een zuid-zuidwest noordnoordoostelijke (ZZW/NNO) oriëntatie. De zuidelijke twee palenparen staan ongeveer 3,65 m uit elkaar, de noordelijke palen staan 2,90 m uit elkaar. Daarbij zijn naast het noordelijke palenpaar mogelijk twee extra palen geplaatst. De afwijkende afstand en de extra palen doen vermoeden dat de noordelijke palen mogelijk geen deel hebben uitgemaakt van de structuur. De oriëntatie doet vermoeden dat de structuur bij de huisplattegronden en hutkommen uit de 4 e -6 e eeuw hoort (Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 37). - Fig. 19 Spiekers 1 (links) en 2 (rechts) van vindplaats 52 (uit: Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 37). Patronen: Op basis van de twee aangetroffen spiekers in het onderzoeksgebied kunnen geen betrouwbare uitspraken worden gedaan. Voor de aangetroffen structuren geldt dat deze zijn gebouwd uit 4 en 6 palen, waarvan één exemplaar vrij diep is ingegraven tot een diepte van cm onder het vlak. De spiekers waren vierkant of rechthoekig van vorm en zijn beiden ZZW/NNO georiënteerd. Dit zou betekenen dat de spiekers haaks op de vroegmiddeleeuwse huizen en hutkommen hebben gestaan. 60

62 Hessens-Schortens Handgevormd indet. Ruwwandig Wölbwand Gladwandig Knikwand Mayen Badorf/Walberberg Gedraaid indet. 3.2 Aardewerk Binnen het onderzoeksgebied zijn vijftien vindplaatsen bekend waar aardewerk uit de periode van 450 tot 750 na Chr. is aangetroffen. Het aardewerkspectrum uit deze periode is hoofdzakelijk onder te verdelen in handgevormd en gedraaid aardewerk (Tabel 5). De gedraaide aardewerktypen Mayen en Badorf worden pas vanaf het eind van de onderzoeksperiode (tot in de 9 e -10 e eeuw) in gebruik genomen, waardoor ze als aanwijzing voor een vroegmiddeleeuwse vindplaats onbetrouwbaar zijn. Vindplaatsen waar Mayen en Badorf/Walberberg zijn aangetroffen, maar waar andere vroegmiddeleeuwse aardewerktypen ontbreken, zijn daarom niet in de tabel opgenomen. Tabel 5 Overzicht van de aangetroffen aardewerkfragmenten uit de periode na Chr. Een vraagteken betekent dat het type aardewerk is herkend, maar dat het aantal scherven niet is vermeld. Een groter dan - teken achter het aantal scherven betekent dat er maar een deel van de scherven is vermeld. HANDGEVORMD GEDRAAID. 61 Vindplaats (nr.) Muggeplein (20)??? Nieuwe Markt (22)? Polstraat (24) Stromarkt (31)?? Blauwenoord (39) 1 1 Kloosterlanden-Noord (45) ? 15? Kloosterlanden-Zuid (46) 7 12 Siemelinksweg (49) 4 1 Zweedsestraat (50)?? Zweedse Tunnel (52) 10> 28> 5>? 4> Groot Swormink (54) Epse (58)? 1 1 Waterdijk (61)? Twello (75)? ? Achter t Holthuis (76) 12>?? 14>? 4? 1? Handgevormd aardewerk In de Romeinse tijd bestond het handgevormde aardewerk in het Oost- en Midden-Nederlandse gebied ten noorden van de Rijn voornamelijk uit potten van de versierde Rhein-Weser-Germanische Keramik (RWG-aardewerk). Typerend voor het RWG-aardewerk is het veelvuldig voorkomen van wandversiering op het buikgedeelte of op de grootste wandomvang en het onversierd laten van de schouder en hals (Van der Velde, 2011, pp Fig. 6.21; Hermsen, 2012, p. 166). In de laat- Romeinse tijd neemt de versiering af en beperkte de decoratie zich steeds vaker tot een enkele rij of eenvoudige rijen (nagel)indrukken. In de loop van de 5 e eeuw maakt het RWG-aardewerk geleidelijk plaats voor het handgevormde Hessens-Schortens. Deze vroegmiddeleeuwse aardewerkgroep bestaat uit een minimalistisch scala aan eenvoudige, overwegend kleine tot middelgrote potten en kommen met een iets bolle wand, een steile schouder en een niet of nauwelijks geprofileerde rand (Hermsen, 2012, pp ). Hierdoor krijgt het aardewerk een zak- of eivormig uiterlijk, waaraan het de term Eitöpfe heeft te danken (Mittendorff, 2008, p.5). Het aardewerk werd primair gebruikt voor

63 Fig. 20 Handgevormd Hessens-Schortens aardewerk. Niet op schaal (Uit: Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 71, Fig. 43; Groenewoudt, 1989, pp Fig 9,10, 11, 12, 15). 62

64 koken en was zeer zelden versierd (Groenewoudt, 1989, p. 238; Hermsen, 2012, p. 167). Hessens- Schortens werd waarschijnlijk lokaal geproduceerd, wat de grote variatie in baksel, kleur en magering verklaart. Binnen het onderzoeksgebied bestaat het baksel in de meeste gevallen uit zand, soms in combinatie met ijzerconcreties of potgruis. Daarnaast zijn potten soms middelgrof gemagerd met plantaardig materiaal, botgruis of steengruis (Hermsen, 2012, p. 169). Vanaf de 8 e eeuw krijgt het handgevormde en lokaal geproduceerde aardewerk een kogelronde vorm, waardoor het als kogelpot kan worden beschouwd. Deze kogelpot wordt over het algemeen gedateerd in de 8 e -13 e eeuw en kan hierdoor deels in de onderzoeksperiode dateren (Groothedde, 1996, pp ; Mittendorff, 2007, pp ). De potten van het type Hessens-Schortens worden na de 9 e eeuw definitief door de kogelpotten vervangen. Het baksel van de kogelpotten is over het algemeen middelhard tot hard en daarmee harder dan het baksel van het voorgaande handgevormde aardewerk. Soms zijn de kogelpotbaksels echter zachter gebakken en gemagerd met fijn zand. Mede hierdoor is, met name bij wandscherven, het onderscheid tussen kogelpotten en het oudere Hessens-Schortens aardewerk moeilijk te maken. Dit onderscheid is vooral te maken op basis van de randvorm. Kogelpotten hebben iets langere, meer naar buiten staande randen dan de potten van het type Hessens- Schortens. Daarbij is de magering bij kogelpotten meer gevarieerd, bestaande uit middelgrof tot grof zand, steengruis of schelpgruis (Mittendorff, 2008, p.8) Gedraaid aardewerk Met de komst van de Romeinse cultuur in Noordwest-Europa werd ook het (produceren van) gedraaid aardewerk geïntroduceerd. Hiervoor richtten de Romeinen productiecentra op in onder meer het Rijnland en de Eifel, waar de klei zeer geschikt was voor het produceren van hoge kwaliteit aardewerk. Nadat het Romeinse gezag verdween bleven de oude productiecentra (onder hun nieuwe Frankische bestuurders) bestaan (Groothedde, 1996, p. 68). Het vroegmiddeleeuwse gedraaide aardewerk uit het onderzoeksgebied is onder te verdelen in twee groepen: ruwwandig en gladwandig aardewerk. Ruwwandig aardewerk Ruwwandige potten uit de vroege middeleeuwen hebben een vlakke bodem en een steile, licht bolle schouder. De vormen van de randen kunnen sterk uiteenlopen. Deze potten kunnen worden beschouwd als de opvolgers van de Romeinse ruwwandige potten van de typen Alzei 27 en 33, die tot in de 6 e eeuw voorkomen (Hiddink, 2011, pp. 230; ; Hermsen, 2012, p. 157). Het baksel van het vroegmiddeleeuwse ruwwandige aardewerk is fijn tot matig grof gemagerd, en bestaat vrijwel altijd uit hoekig zand en matig fijn steengruis (met veel kwarts), soms in combinatie met potgruis. De meeste baksels zijn oxiderend gebakken, maar ook reducerend gebakken baksels komen (in mindere mate) voor (Groenewoudt, Van Nie & Schotten, 1990, p. 8; Mittendorff, 2008, p.6; Hermsen, 2012, p Tabel 4.25). De grote variatie in baksels maakt het aannemelijk dat de producten van meer dan één productiecentrum afkomstig zijn. Merovingisch aardewerk is doorgaans moeilijk aan productiecentra te koppelen. Dit komt onder meer omdat niet alle ovenvondsten even uitgebreid zijn gepubliceerd en de baksels macroscopisch sterk op elkaar kunnen lijken. Een uitzondering is aardewerk uit Mayen en omgeving, dat zich met name laat herkennen door de glimmende gitzwarte vulkanische magering (Hemminga, et al., 2008, p. 42). Het grote pottenbakkerscentrum van Mayen was vanaf de 4 e eeuw verantwoordelijk voor een enorme productie van aardewerk, dat een groot afzetgebied kende. Via de Rijn belandde het ruwwandige aardewerk uit Mayen tot 300 km noordwaarts (Hermsen, 2012, p. 155). De ruwwandige potten zijn zelden gedecoreerd. Soms wordt versiering aangetroffen met ingekraste (drievoudige) (golf-)lijnen (Mittendorff, 2008, p. 6; Hermsen, 2012, p. 160). Het aardewerk 63

65 Fig. 21 Ruwwandig aardewerk. Niet op schaal (Uit: Groenewoudt, 1989, p. 233, Fig. 8; Vermeulen, Hermsen & Mittendorff, 2009, p. 74, Fig. 44; Hermsen, 2012, p. 161, Fig. 4.27). komt in verschillende vormen voor. Een groot deel van het aardewerk wordt vanwege de tonvorm en de gewelfde wand vaak als Wölbwandtöpfe aangeduid (Hermsen, 2012, p. 160). De scherven van deze potten zijn vaak vrij dik en herkenbaar aan duidelijke draairibbels aan binnenzijde (Groenewoudt, Van Nie & Schotten, 1990, p. 9; Mittendorff 2008, p.6). De Wölbwandtöpfe werden waarschijnlijk als kookpotten gebruikt. Een aanwijzing hiervoor is de vaak aangetroffen roetaanslag op de buitenzijde van een deel van het aardewerk (Hermsen, 2009, p. 73). Gladwandig aardewerk Het Merovingische gladwandige aardewerk is waarschijnlijk eveneens afkomstig uit het Duitse Eiffelgebied, maar kan ook lokaal zijn geproduceerd. De baksels zijn meestal zeer fijn gemagerd met zand en potgruis. Zowel oxiderend als reducerend gebakken potten komen voor, waarbij het aardewerk 64

66 zacht tot middelhard werd gebakken (Mittendorff, 2008, p. 7; Hermsen, 2012, p. 163). Het aardewerk is gladwandig doordat het oppervlak doormiddel van polijsten glad is gemaakt. De wand kan versierd zijn met indrukken van radstempels, individuele stempels en rechte of (golvende) ingekraste lijnen (Hermsen, 2012, p. 163). Veel van deze potten zijn biconisch van vorm en hebben een karakteristieke scherpe knik in de wand, waaraan het de bijnaam Knikwandkeramiek te danken heeft. Daarbij hebben de potten een vlakke bodem. Naast potten werden ook flessen, bekers, tuitpotten en schalen gemaakt binnen dit aardewerktype (Mittendorff, 2008, p. 7; Hermsen, 2012, p. 162). Het Romeinse gladwandige aardewerk bestond voornamelijk uit onversierde kruiken, die werden gebruikt voor het transporteren, opslaan en schenken van vloeistoffen. In de vroege middeleeuwen was het gladwandige aardewerk veel minder geschikt voor het bewaren van vloeistoffen. Daarentegen werd het mogelijk wel gebruikt voor het consumeren van drank en voedsel en als pronkwaar (Hermsen, 2012, p. 162). Fig. 22 Gladwandig (Knikwand-)aardewerk. Niet op schaal (uit: Groenewoudt, 1989, pp , Fig. 7-13; Hermsen, 2012, pp , Fig ). Badorf/Walberberg Omstreeks de 8 e eeuw raakt het bovengenoemde aardewerk in onbruik en komen ook de aardewerktypen Badorf, Walberberg en Mayen voor. De aardewerktypen Badorf en Walberberg zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Zowel de uiterlijke kenmerken van Walberberg-aardewerk, als de datering, zijn te vergelijken met die van het Badorf-aardewerk. Voor de binnenstad van Deventer geldt dat de meeste baksels waarschijnlijk van het type Badorf of een vroege fase van Pingsdorf zijn, en in mindere mate het Walberberg-type. 4 In onderhavig onderzoek wordt echter geen onderscheid tussen de twee bakselgroepen gemaakt. Walberberg-aardewerk wordt gedateerd vanaf de eerste helft 8 e eerste kwart 10 e eeuw. Mogelijk werd het langer gebruikt. Het aardewerk van het type Walberberg werd net als het aardewerk van het type Badorf geïmporteerd uit het Duitse Rijnland, uit de omgeving van Keulen (Keller, 2004, pp ; Mittendorff, 2007, pp ). Het aardewerk is gemagerd met fijn zand en werd zacht gebakken. Meestal is het licht van kleur (lichtgeel tot lichtgrijs) en het wordt met name gekenmerkt door enkele of dubbele rijen versiering die horizontaal met een 4 Pers. comm. E. Mittendorff (gemeentelijk archeoloog, Archeologie Deventer), 9 juli

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55 Interne Rapportages Archeologie Deventer 55 Mei 2012 Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier COLOFON 2012, Gemeente Deventer, Deventer. Auteur:

Nadere informatie

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein 2012 Archol bv Ivo van Wijk Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat

Nadere informatie

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden Publiekssamenvatting Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden Catastrofale overstromingen kwamen vaak voor in de geschiedenis van Pannerden, wat met de ligging in de driehoek tussen de rivieren

Nadere informatie

De archeologie van Weert-Nederweert van de prehistorie tot de Middeleeuwen

De archeologie van Weert-Nederweert van de prehistorie tot de Middeleeuwen De archeologie van Weert-Nederweert van de prehistorie tot de Middeleeuwen dr. H.A. Hiddink senior-archeoloog VUhbs, Amsterdam cursus Weerterlogie, 17-02-2016 Geologie - hooggelegen rug in Roerdalslenk

Nadere informatie

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld 2015 Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol) Postbus 9515 2300 RA Leiden (071) 527 33 13 www.archol.nl Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld Voorlopig evaluatierapport, Archol BV Opgraving Hengelo Winkelskamp

Nadere informatie

OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND

OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND In het najaar van 2011 en de lente van 2012 deed een team archeologen van Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol bv) en Diachron UvA bv opgravingen in Aarle in de gemeente

Nadere informatie

3000 jaar historie van Best-Aarle opgegraven

3000 jaar historie van Best-Aarle opgegraven Locatie: Best en Aarle Periode: NEO, BRONS, IJZ, ROM, XME, NT Complextype: ELA, GC, GVX, IX, IPER, NX, NHP, XXX. Soort onderzoek: opgraving Jaartal onderzoek:2011 en 2012 Datum vondst:2011 en 2012 Uitvoerder:

Nadere informatie

Gemeente Deventer, archeologisch beleidsadvies 795

Gemeente Deventer, archeologisch beleidsadvies 795 Gemeente Deventer, archeologisch beleidsadvies 795 Bestemmingsplan Hoornwerk Eiland 3 Datum: 01-04-2016 Opsteller: Bevoegd gezag: A. Oosterwegel, adviseur Ruimte en Archeologie gemeente Deventer B. Vermeulen

Nadere informatie

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand 12 augustus 2010 Inleiding Het plangebied ligt in het noorden van de bebouwde kom van Kaatsheuvel in de

Nadere informatie

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap Adviesdocument 768 Project: Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht Projectcode: HOOM2 Opdrachtgever: Brabants Landschap Datum: 12 juni 2015 1 ARCHEOLOGIE & DE ORANJERIE MATTEMBURGH Inleiding

Nadere informatie

Bijlage 3. Vrijstellingen

Bijlage 3. Vrijstellingen Bijlage 3. Vrijstellingen Terreinen van hoge archeologische waarde: provinciaal monument (AWG categorie 1) De West-Friese Omringdijk is een provinciaal monument. Vergunning verloopt via de provincie Noord-

Nadere informatie

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Archeologie Deventer Briefrapport 27 November 2013 Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Briefrapport Controleboringen Cellarius / De Hullu, Colmschate (project 494) Behorende bij bureaustudie

Nadere informatie

Ontdekking. Dorestad teruggevonden

Ontdekking. Dorestad teruggevonden Dorestad teruggevonden Ontdekking Het vroegmiddeleeuwse Dorestad verdween na de negende eeuw van de kaart. Pas rond 1840 werd de stad teruggevonden, bij toeval. Kort daarna deed het RMO opgravingen en

Nadere informatie

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016 QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016 Arcadis Nederland B.V. Postbus 1018 5200 BA 's-hertogenbosch Nederland +31 (0)88 4261 261 www.arcadis.com 2 Contactpersonen

Nadere informatie

GEMEENTE WIERDEN ARCHEOLOGISCHE INVENTARISATIE EN VERWACHTINGSKAART

GEMEENTE WIERDEN ARCHEOLOGISCHE INVENTARISATIE EN VERWACHTINGSKAART BAAC rapport GEMEENTE WIERDEN ARCHEOLOGISCHE INVENTARISATIE EN VERWACHTINGSKAART BAAC rapport V-09.0172 januari 2010 Status definitief Auteur(s) drs. A. Buesink drs. M.A. Tolboom H.M.M. Geerts ARCHEOLOGIE

Nadere informatie

5,1. Samenvatting door Anoniem 686 woorden 2 maart keer beoordeeld. Geschiedenis. Hoofdstuk 3 De tijd van monniken en ridders.

5,1. Samenvatting door Anoniem 686 woorden 2 maart keer beoordeeld. Geschiedenis. Hoofdstuk 3 De tijd van monniken en ridders. Samenvatting door Anoniem 686 woorden 2 maart 2013 5,1 27 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Memo Hoofdstuk 3 De tijd van monniken en ridders. Paragraaf 1 De Romeinen trekken zich terug. 1. Welke

Nadere informatie

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat) Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat) (28 en 29 oktober 2009) Oudenburg, 2009 Colofon Archeologisch Rapport Oudenburg 4 Waarderend archeologisch Onderzoek te

Nadere informatie

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag. Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag. projectnr. 405215.01 revisie 01 15 oktober 2015 auteur M. Arkema Opdrachtgever BDP

Nadere informatie

De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen

De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen Henk van der Velde en Niels Bouma Inleiding In de zomermaanden van 2017 heeft er in Oosterdalfsen een publieksopgraving plaatsgevonden. Een archeoloog,

Nadere informatie

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand 18 november 2010 Inleiding Het plangebied ligt ten westen van de bebouwde kom van Kaatsheuvel in de gemeente Loon op Zand (afb. 1). De

Nadere informatie

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin Inleiding De toestemming van het bestuur van het Dienstencentrum maakte het

Nadere informatie

Meta uit Meteren. Archeologen graven het skelet van Meta op. Foto: ADC Archeoprojecten / Hazenberg Archeologie. Restaurator Floris Reijnen aan het

Meta uit Meteren. Archeologen graven het skelet van Meta op. Foto: ADC Archeoprojecten / Hazenberg Archeologie. Restaurator Floris Reijnen aan het Meta uit Meteren Tijdens opgravingen in het toekomstige woongebied De Plantage in Meteren (gemeente Geldermalsen) troffen archeologische onderzoekers eind 2010 een aantal crematiegraven uit de IJzertijd

Nadere informatie

Opwindende ontdekkingen in oud-oosterhout! Wo uter is

Opwindende ontdekkingen in oud-oosterhout! Wo uter is rcheobode Opwindende ontdekkingen in oud-oosterhout! Wo uter is archeoloog. Hij hoort bij de groep archeologen die nu aan het opgraven is in Oosterhout in het gebied Vrachelen. Daar wordt over een jaar

Nadere informatie

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag. Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag. projectnr. 405215.01 revisie 03 25 februari 2016 auteur M. Arkema Opdrachtgever BDP

Nadere informatie

CLEMENT CATELINE, PEDE RUBEN, CHERRETTÉ BART. Het Domein Mesen: een historische kern te Lede (O.-Vl.)

CLEMENT CATELINE, PEDE RUBEN, CHERRETTÉ BART. Het Domein Mesen: een historische kern te Lede (O.-Vl.) CLEMENT CATELINE, PEDE RUBEN, CHERRETTÉ BART Het Domein Mesen: een historische kern te Lede (O.-Vl.) In het kader van het masterplan Parkdomein Mesen is op de site van het voormalige Markizaat te Lede

Nadere informatie

Archeologische Quickscan

Archeologische Quickscan Document: Archeologische Quickscan versie 2 Plangebied: Polderpark, Oudesluis, gemeente Schagen Adviesnummer: 16185 Opsteller: drs. C.M. Soonius (senior archeoloog) & drs. S. Gerritsen (senior archeoloog)

Nadere informatie

B i j l a g e 5. A r c h e o l o g i s c h e q u i c k s c a n

B i j l a g e 5. A r c h e o l o g i s c h e q u i c k s c a n B i j l a g e 5. A r c h e o l o g i s c h e q u i c k s c a n Document: Archeologisch Advies Plangebied: Herenweg 28a, Hoogwoud, gemeente Opmeer Adviesnummer: 15048 Opsteller: J. van Leeuwen (archeoloog)

Nadere informatie

MIDDELEEUWS UTTILOCH ONDER WIJK AARDHUUS?

MIDDELEEUWS UTTILOCH ONDER WIJK AARDHUUS? MIDDELEEUWS UTTILOCH ONDER WIJK AARDHUUS? In 2013 is bij een archeologisch onderzoek aan de rand van Uddel - op de plek waar nu de woonwijk Aardhuus ligt - een archeologische vindplaats ontdekt. Sporen

Nadere informatie

Figuur 1 Geulafzettingen (Bron: CHS)

Figuur 1 Geulafzettingen (Bron: CHS) Archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie Naar de archeologie in onder andere de Groeneveldse Polder is een bureaustudie gedaan door de heer Bult van het Vakteam Archeologie i. De in weergegeven

Nadere informatie

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1 Plan van Aanpak Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) Projectnr. A16-085-I, september 2016, versie: 1 Auteur: dr. P.T.A. de Rijk Verkennend booronderzoek Veldwerk Inleiding: Onderzoeksvragen:

Nadere informatie

Bewoningssporen uit de 14 e eeuw en een turfput aan de Kievitspeelweg

Bewoningssporen uit de 14 e eeuw en een turfput aan de Kievitspeelweg Bewoningssporen uit de 14 e eeuw en een turfput aan de Kievitspeelweg door: Paul Lammeretz Tungelroy, 01-07-2017 Het is algemeen bekend dat vanaf het onstaan van de eerste landbouw in deze streken de bewoning

Nadere informatie

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013 NAW plan: Plan: Opp plangebied: RO-procedure: Opsteller: Aanvrager: Inrichting openbare ruimte plangebied Pantarhei aanleg ontsluitingsweg, parkeergelegenheid, openbaar groen ca. 5000 m² (locatie Pantarhei);

Nadere informatie

Al in de Bronstijd leefden er mensen in het gebied

Al in de Bronstijd leefden er mensen in het gebied Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld Archeologisch onderzoek in het gebied van de Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld Al in de Bronstijd leefden er mensen in het gebied Om de dorpen en steden langs de IJssel te

Nadere informatie

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa Kessel-Lo, 2016 Studiebureau Archeologie bvba Archeologienota: Het archeologisch

Nadere informatie

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek Watou Oude Provenstraat Archeologisch onderzoek 1. Inleiding Begin november 2014 werd een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd langs de Oude Provenstraat in Watou ter voorbereiding van de toekomstige

Nadere informatie

De Limfa zat er niet voor niets

De Limfa zat er niet voor niets Veel waterputten gevonden bij archeologisch onderzoek De Limfa zat er niet voor niets HARRY BENSCHOP Tijdens het veldwerk voor het archeologisch onderzoek op het voormalige Limfa-terrein aan de Chaamseweg

Nadere informatie

Pottenbakkersovens in Landgraaf

Pottenbakkersovens in Landgraaf Pottenbakkersovens in Landgraaf Schaesberg, Steenfabriek Russel, Dr. Calsstraat In 1921 twee ovens uit verschillende tijdsperken met vondsten uit de vroege en volle middeleeuwen. Ook in 1926 werd nog aardewerk

Nadere informatie

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen Bijlage 3 bij Nota van Uitgangspunten Strijpsche Kampen Definitief Gemeente Oirschot Grontmij Nederland bv Eindhoven, 11 mei 2007 Verantwoording Titel :

Nadere informatie

VERSLAGEN VAN WERKZAAMHEDEN

VERSLAGEN VAN WERKZAAMHEDEN VERSLAGEN VAN WERKZAAMHEDEN 1. ACTIVITEITEN VAN DE WERKGROEP APELDOORN (AWA) Door Chris Nieuwenhuize (veldwerkleider). Inventarisatie cultuurhistorie Bruggelen De Stichting Probos heeft samen met een aantal

Nadere informatie

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst Opsteller: B. van Sprew Opdrachtgever: H. de Jongh (H. de Jongh Advies) Datum: 22-8-2012 Aanleiding en doelstelling

Nadere informatie

Pagina 1 van 7 Archeologie West-Friesland, Nieuwe Steen 1, 1625 HV Hoorn, Postbus 603, 1620 AR Hoorn

Pagina 1 van 7 Archeologie West-Friesland, Nieuwe Steen 1, 1625 HV Hoorn, Postbus 603, 1620 AR Hoorn Document: Archeologische Quickscan Plangebied: Oosterdijk 54, Oosterdijk, gemeente Enkhuizen Adviesnummer: 16078 Opsteller: F.C. Schinning (archeoloog) & C.M. Soonius (regio-archeoloog) Datum: 09-05-2016

Nadere informatie

Collectie archeologie Laatst aangepast zondag 23 maart 2008 00:33. De Steentijd

Collectie archeologie Laatst aangepast zondag 23 maart 2008 00:33. De Steentijd De Steentijd Het HVR museum beschikt over een uitgebreide steentijdcollectie waarvan een representatief gedeelte permanent wordt tentoongesteld. De collecties zijn gevormd uit schenkingen en bruiklenen

Nadere informatie

Zuidnederlandse Archeologische Notities

Zuidnederlandse Archeologische Notities Verslag opgraving Elst Dorpsstraat 92 Miel Schurmans Zuidnederlandse Archeologische Notities 16 Amsterdam 2004 Archeologisch Centrum Vrije Universiteit - Hendrik Brunsting Stichting Opdrachtgever : Gemeente

Nadere informatie

Tijd van monniken en ridders (500 100) 3.1 Leenheren en leenmannen (500 100) (500 100) Plundering Rome door Alarik in 410, tekening uit de 20 e eeuw

Tijd van monniken en ridders (500 100) 3.1 Leenheren en leenmannen (500 100) (500 100) Plundering Rome door Alarik in 410, tekening uit de 20 e eeuw 3.1 Leenheren en nen 3.1 Leenheren en nen Gallië was rond 450 n. Chr. al meer dan 4 eeuwen (sinds Caesar) onder Romeins bestuur en een sterk geromaniseerd gebied, cultuur, bestuur, economie, taal en geloof

Nadere informatie

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken. Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken. In de vroege zomer van 2017 heeft Archeologie West-Friesland een opgraving uitgevoerd tussen de Davidstraat, Romeinstraat en Korte

Nadere informatie

1 Hoe gaan we om met archeologie in de gemeente Oss? U heeft een omgevingsvergunning aangevraagd.voordat we een vergunning kunnen verlenen,

1 Hoe gaan we om met archeologie in de gemeente Oss? U heeft een omgevingsvergunning aangevraagd.voordat we een vergunning kunnen verlenen, Sinds 2010 heeft de gemeente Oss een archeologiebeleid. Vanaf 1 januari 2013 geldt dit voor het gehele grondgebied van de nieuwe gemeente Oss, inclusief Lith dus. Deze brochure is voor iedereen bedoeld

Nadere informatie

Archeologietoets. locatie kerkstraat 57 Riel gemeente Goirle

Archeologietoets. locatie kerkstraat 57 Riel gemeente Goirle Archeologietoets locatie kerkstraat 57 Riel gemeente Goirle Archeologietoets Locatie Kerkstraat 57, Riel projectleider: B. van Spréw Datum: 13 oktober 2006 Uitgevoerd in opdracht van SAB Eindhoven contactpersoon:

Nadere informatie

5 De Vroege en Volle Middeleeuwen (500-1300)

5 De Vroege en Volle Middeleeuwen (500-1300) 5 De Vroege en Volle Middeleeuwen (500-1300) 5.1 Inleiding De vraagstellingen die in dit hoofdstuk aan de orde komen, betreffen de overgang van de Romeinse tijd naar de Vroege Middeleeuwen en de wijze

Nadere informatie

Programma van Eisen. 3880 AK PUTTEN T (0341) 359 732 E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, e-mail datum paraaf. Regio Noord-Veluwe

Programma van Eisen. 3880 AK PUTTEN T (0341) 359 732 E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, e-mail datum paraaf. Regio Noord-Veluwe Programma van Eisen Locatie Putten, Hoge Einderweg 19 Projectnaam Hoge Einderweg 19 Plaats binnen archeologisch proces 0 Archeologische begeleiding (AB) onder het protocol opgraven Opsteller Naam, adres,

Nadere informatie

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen Delftse Archeologische Notitie 129 Markt 85, Delft Een archeologische begeleiding Jorrit van Horssen Delftse Archeologische Notitie 129 Markt 85, Delft Een archeologische begeleiding Jorrit van Horssen

Nadere informatie

Competentieprofiel. EVC procedure Master opleiding Archeologie. 1 v-3

Competentieprofiel. EVC procedure Master opleiding Archeologie. 1 v-3 Competentieprofiel EVC procedure Master opleiding Archeologie 1 v-3 Versiebeheer Titel Algemene toelichting Versie Datum publicatie Auteur 1 19 december 2009 MH/CNe 2 22 januari 2010 MH/CNe 3 04 februari

Nadere informatie

AWP-VERSLAG-WAARNEMING 2010-01-OCB (PURMEREND)

AWP-VERSLAG-WAARNEMING 2010-01-OCB (PURMEREND) AWP-VERSLAG-WAARNEMING 2010-01-OCB (PURMEREND) Locatie 15 Westerstraat Purmerend ARCHEOLOGISCHE WERKGROEP PURMEREND Neckerstraat 11 1441 KT Purmerend Project AWP Purmerend 2010-01-OCB Locatie onderzoeksgebied

Nadere informatie

Jaarverslag BATO 2006

Jaarverslag BATO 2006 Jaarverslag BATO 2006 Afgelopen jaar was een bewogen en creatief jaar voor Bato. Ten eerste hebben zich twee nieuwe leden aangemeld: Christa van Diepen en Jan van Oostveen. Naast de gewoonlijke werkzaamheden

Nadere informatie

Verslag Inventariserend Veldonderzoek. Locatie Klinkenbeltsweg, Driebergenbuurt, (Blok VIII), Deventer Projectnummer 272

Verslag Inventariserend Veldonderzoek. Locatie Klinkenbeltsweg, Driebergenbuurt, (Blok VIII), Deventer Projectnummer 272 Verslag Inventariserend Veldonderzoek Locatie Klinkenbeltsweg, Driebergenbuurt, (Blok VIII), Deventer Projectnummer 272 Archeologie Deventer RMW-VHMZ Auteur: Edith Haveman Datum: 29-8-2005 0 Project 272,

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/26480

Nadere informatie

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek 58915 Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek 58915 Sevenum-Beatrixstraat IVO-P Postbus 297 6900 AG Zevenaar Ringbaan Zuid 8a 6905 DB Zevenaar tel. 0316-581130 fax 0316-343406 info@archeodienst.nl www.archeodienst.nl Archeodienst BV, Postbus 297, 6900 AG Zevenaar Evaluatiebrief Archeologisch

Nadere informatie

Op het spoor van Spillegem? Een nederzetting uit de volle middeleeuwen te Ronse De Stadstuin (O.-Vl.)

Op het spoor van Spillegem? Een nederzetting uit de volle middeleeuwen te Ronse De Stadstuin (O.-Vl.) Op het spoor van Spillegem? Een nederzetting uit de volle middeleeuwen te Ronse De Stadstuin (O.-Vl.) De realisatie van een stads- en woonproject te Ronse op een braakliggend terrein net ten oosten van

Nadere informatie

Amandinestraat (Oostende, West-Vlaanderen)

Amandinestraat (Oostende, West-Vlaanderen) Amandinestraat (Oostende, West-Vlaanderen) Projectcode: 2017G95 september 2017 ARCHEOLOGIENOTA PROGRAMMA VAN MAATREGELEN voorafgaand: verslag van resultaten bureauonderzoek (2017B373), verslag van resultaten

Nadere informatie

BOERMARKEN IN DRENTHE

BOERMARKEN IN DRENTHE BOERMARKEN IN DRENTHE Historie Geschiedenis gaat ver terug. Het begrip Boermarke, ook wel Marke genoemd, gaat in feite terug tot de tijd van de Germanen die zich op vaste plaatsen gingen vestigen. MARKE,

Nadere informatie

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag Mirjam Brouwer Goedkeuring evaluatieverslag Jos van der Weerden Locatie.

Nadere informatie

Het in Halder gefabriceerde aardewerk

Het in Halder gefabriceerde aardewerk Het in Halder gefabriceerde aardewerk Joop van der Groen Nadat de pottenbakkersoven in Halder buiten gebruik was gesteld, is de ovenput gebruikt als afvalkuil. Bij het gevonden afval waren ook wat misbaksels,

Nadere informatie

Veldheem Wezep en archeologie

Veldheem Wezep en archeologie Veldheem Wezep en archeologie In opdracht van Delta Wonen heeft de regioarcheoloog van De Regio Noord Veluwe in mei 2011 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de planontwikkelingen

Nadere informatie

Archeologische MonumentenZorg

Archeologische MonumentenZorg Provincie NoordBrabant Archeologische MonumentenZorg 1. EINDOORDEEL ADVIES Onderwerp Waalwijk, Sprang, Plangebied Aansluiting Bevrijdingsweg, N261 locatie B te Sprang, N261 archeologisch onderzoek. Aan

Nadere informatie

VOORONTWERP BESTEMMINGSPLAN CHEMELOT SITTARD-GELEEN VERKENNEND ARCHEOLOGISCH EN CULTUURHISTORISCH ONDERZOEK

VOORONTWERP BESTEMMINGSPLAN CHEMELOT SITTARD-GELEEN VERKENNEND ARCHEOLOGISCH EN CULTUURHISTORISCH ONDERZOEK VOORONTWERP BESTEMMINGSPLAN CHEMELOT SITTARD-GELEEN VERKENNEND ARCHEOLOGISCH EN CULTUURHISTORISCH ONDERZOEK 1. Wettelijk kader In 1992 werd het Verdrag van Valletta ( Malta ) opgesteld. Dit Verdrag stelt

Nadere informatie

Houtskoolanalyse van een Romeins crematiegraf, Heule-Peperstraat (Kortrijk, België)

Houtskoolanalyse van een Romeins crematiegraf, Heule-Peperstraat (Kortrijk, België) Houtskoolanalyse van een Romeins crematiegraf, Heule-Peperstraat (Kortrijk, België) RAPPORTNUMMER DATUM AUTEUR 621 27 NOVEMBER 2012 D. LENTJES & S. LANGE Colofon Titel: BIAXiaal 621 Houtskoolanalyse van

Nadere informatie

Dordrecht Ondergronds 51. Gemeente Dordrecht, Schrijversstraat 7. Een archeologisch bureauonderzoek.

Dordrecht Ondergronds 51. Gemeente Dordrecht, Schrijversstraat 7. Een archeologisch bureauonderzoek. Gemeente Dordrecht, Schrijversstraat 7. Een archeologisch bureauonderzoek. M.C. Dorst Afbeelding: De Schrijversstraat in 1960 (RAD archiefnr. 552_302207). 2014 Gemeente Dordrecht Stadsontwikkeling/Ruimtelijke

Nadere informatie

Archeologische Quickscan Eerste Oosterparkstraat 88-126 (QSnr 14-036) Stadsdeel: Centrum Adres: Eerste Oosterparkstraat 88-126

Archeologische Quickscan Eerste Oosterparkstraat 88-126 (QSnr 14-036) Stadsdeel: Centrum Adres: Eerste Oosterparkstraat 88-126 OMnummer: 61324 Datum: 23-04-2014 Archeologische Quickscan Eerste Oosterparkstraat 88-126 (QSnr 14-036) Opdrachtgever (LS01) Naam / organisatie: Stadsdeel Oost Contactpersoon: Robbert Leenstra Postbus:

Nadere informatie

Het is van belang dat Archeologie West-Friesland minstens een week van tevoren wordt geïnformeerd over de start van de werkzaamheden.

Het is van belang dat Archeologie West-Friesland minstens een week van tevoren wordt geïnformeerd over de start van de werkzaamheden. Document: Archeologische Quickscan (versie 2) Plangebied: Westeinde 310a, Berkhout, gemeente Koggenland Adviesnummer: 15034 Opsteller: J.T. Verduin & C.M. Soonius (senior-archeoloog) Datum: 10-07-2015

Nadere informatie

Verslag onderzoek van door leden van de Amateur Tuindervereniging Arentsburgh verzamelde scherven

Verslag onderzoek van door leden van de Amateur Tuindervereniging Arentsburgh verzamelde scherven Verslag onderzoek van door leden van de Amateur Tuindervereniging Arentsburgh verzamelde scherven Vondsten uit de grond van de ATV Arentsburgh De grond van deze vereniging ligt in de directe omgeving van

Nadere informatie

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES INFORMATIERAPPORT EN ELECTIEADVIE Proefsleuvenonderzoek Bedrijventerrein fase 2 (Homoetsestraat), Maurik, gemeente Buren Archis onderzoekmeldingsnummer 4120 Inleiding Tussen 14 en 23 februari 2011 is door

Nadere informatie

Deel 5: Romeinse Rijk Project: Bij de Gallo- Romeinen in de vicus Tienen. HB pg 138-141

Deel 5: Romeinse Rijk Project: Bij de Gallo- Romeinen in de vicus Tienen. HB pg 138-141 Deel 5: Romeinse Rijk Project: Bij de Gallo- Romeinen in de vicus Tienen. HB pg 138-141 I. Inleiding Schrijf bij elke afbeelding welke functie/doel het zou hebben gehad in de Gallo- Romeinse periode. Functie:

Nadere informatie

verslag van archeologisch onderzoek vanaf de jaren zeventig in de wijk padbroek werkgroep archeologie cuijk museum ceuclum

verslag van archeologisch onderzoek vanaf de jaren zeventig in de wijk padbroek werkgroep archeologie cuijk museum ceuclum OUDE BEWONING IN PADBROEK verslag van archeologisch onderzoek vanaf de jaren zeventig in de wijk padbroek werkgroep archeologie cuijk museum ceuclum Oude bewoning in Padbroek Tijdens de bouw en inrichting

Nadere informatie

Tijd van monniken en ridders ( ) 3.1 Leenheren en leenmannen ( ) ( ) Plundering Rome door Alarik in 410, tekening uit de 20 e eeuw

Tijd van monniken en ridders ( ) 3.1 Leenheren en leenmannen ( ) ( ) Plundering Rome door Alarik in 410, tekening uit de 20 e eeuw 3.1 Leenheren en nen 3.1 Leenheren en nen Gallië was rond 450 n. Chr. al meer dan 4 eeuwen (sinds Caesar) onder Romeins bestuur en een sterk geromaniseerd gebied, cultuur, bestuur, economie, taal en geloof

Nadere informatie

Cultureel erfgoed Boxmeer

Cultureel erfgoed Boxmeer Cultureel erfgoed Boxmeer Stand van zaken Boxmeer, 3 december 2013 R-MRM. Inhoudsopgave 1. Inleiding...3 1.1 Doel van dit rapport... 3 2. Opgravingen Sterckwijck...4 2.1 Voorbeelden Landschappen in de

Nadere informatie

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas QUICKSCAN ARCHEOLOGIE KLAVER 8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente 8 2017 Horst aan de Maas Gemeente Horst aan de Maas 20 APRIL 2017 20 APRIL 2017 Contactpersonen KOOS MOL Arcadis Nederland B.V.

Nadere informatie

BAAC do 17/09/ :37Update: do 17/09/ :12 Gianni Paelinck, Pieterjan Huyghebaert, Joost Van Liefferinge Persinfo

BAAC do 17/09/ :37Update: do 17/09/ :12 Gianni Paelinck, Pieterjan Huyghebaert, Joost Van Liefferinge Persinfo Unieke Romeinse villa blootgelegd in Dilbeek BAAC do 17/09/2015-09:37Update: do 17/09/2015-12:12 Gianni Paelinck, Pieterjan Huyghebaert, Joost Van Liefferinge Persinfo In de Vlaams-Brabantse gemeente Dilbeek

Nadere informatie

Bredase akkers eeuwenoud

Bredase akkers eeuwenoud Bredase akkers eeuwenoud Bredase akkers eeuwenoud 4000 jaar bewoningsgeschiedenis op de rand van zand en klei onder redactie van C.W. Koot en R. Berkvens met bijdragen van R. Berkvens C.R. Brandenburgh

Nadere informatie

2. ACTIVITEITEN VAN DE WERKGROEP LOCHEM (AWL) Door Jan Kleinen.

2. ACTIVITEITEN VAN DE WERKGROEP LOCHEM (AWL) Door Jan Kleinen. 2. ACTIVITEITEN VAN DE WERKGROEP LOCHEM (AWL) Door Jan Kleinen. 13 Tentoonstelling Recente opgravingen in Lochem Van februari tot en met april organiseerde de AWL in Lochem en in Gorssel een tentoonstelling

Nadere informatie

Ezaart 147 te Ezaart (gem. Mol) Programma van Maatregelen

Ezaart 147 te Ezaart (gem. Mol) Programma van Maatregelen Ezaart 147 te Ezaart (gem. Mol) Programma van Maatregelen G. De Nutte en T. Deville ArcheoPro Rapporten 347 1. Inhoudsopgave 1. Inhoudsopgave...1 2. Programma van Maatregelen voor vrijgave...2 2.1. Administratieve

Nadere informatie

Quickscan Inleiding Resultaten quickscan

Quickscan Inleiding Resultaten quickscan Quickscan Kenmerk Betreft 1 Inleiding Provincie Noord-Holland heeft het voornemen om de provinciale weg N244 tussen de A7 bij Purmerend en de N247 bij Edam-Volendam op te waarderen tot een regionale weg.

Nadere informatie

terp/wierde Excursie Belangrijke begrippen 28-9-2015 Wonen op terpen en wierden - Annet Nieuwhof Cursus Seniorenacademie najaar 2015

terp/wierde Excursie Belangrijke begrippen 28-9-2015 Wonen op terpen en wierden - Annet Nieuwhof Cursus Seniorenacademie najaar 2015 Cursus Seniorenacademie najaar 2015 Wonen op terpen en wierden. De archeologie van het Noord-Nederlandse kustgebied 1. Inleiding en geschiedenis van het onderzoek Annet Excursie Hegebeintum Noarderleech

Nadere informatie

Verkennend archeologisch onderzoek IVO Vorstenbosch-Bergakkers fase 2. R. Jansen, L.G.L. van Hoof

Verkennend archeologisch onderzoek IVO Vorstenbosch-Bergakkers fase 2. R. Jansen, L.G.L. van Hoof Verkennend archeologisch onderzoek IVO Vorstenbosch-Bergakkers fase 2 R. Jansen, L.G.L. van Hoof Colofon Archol Rapport nummer 41 Verkennend archeologisch onderzoek Vorstenbosch-Bergakkers fase 2 Uitvoering:

Nadere informatie

VOORBEREIDING DOCENTENHANDLEIDING INFORMATIE

VOORBEREIDING DOCENTENHANDLEIDING INFORMATIE VOORBEREIDING DOCENTENHANDLEIDING INFORMATIE 1 Utrecht, 2013 Beste docent, Wij hopen u en uw groep binnenkort te mogen verwelkomen in het Centraal Museum, waar u met de groep deelneemt aan het programma

Nadere informatie

Een legendarisch fort aan de Waal Opgravingsgegevens van zeven hectaren Kops Plateau

Een legendarisch fort aan de Waal Opgravingsgegevens van zeven hectaren Kops Plateau Een legendarisch fort aan de Waal Opgravingsgegevens van zeven hectaren Kops Plateau Project 10 Nijmegen Kops Plateau: een Romein s fort Onderwerp Aan het eind van de lste eeuw voor Chr. heeft het Romeinse

Nadere informatie

Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente Dalfsen. Notitie TML520

Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente Dalfsen. Notitie TML520 Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente Dalfsen Notitie TML520 NOTITIE TML520 Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68 Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68 Archeologische begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68 Definitief ISSN 1573-5710

Nadere informatie

Menameradiel, terpen en de Friese beschaving. Dr. Johan Nicolay Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie

Menameradiel, terpen en de Friese beschaving. Dr. Johan Nicolay Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie Menameradiel, terpen en de Friese beschaving Dr. Johan Nicolay Rijksuniversiteit Groningen Groninger Instituut voor Archeologie Vragen, voorgelegd door gemeenteraad - Wie is dhr. Nicolay. Is hij echt de

Nadere informatie

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1. 1. ALGEMENE GEGEVENS Titel Auteur(s) Autorisatie Gemeente Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.0) H.

Nadere informatie

Visie Molenakkers - Dalen

Visie Molenakkers - Dalen Visie Molenakkers - Dalen Plangebied Visie Molenakkers - Dalen Opbouw: Dalen in perspectief (structuurvisie en kwaliteitskaart) Analyse Molenakkers Stedenbouwkundige randvoorwaarden Stedenbouwkundige visie

Nadere informatie

ARCHEOLOGISCH BUREAUONDERZOEK NAAR DE ARCHEOLOGISCHE WAARDE VAN HET PLANGEBIED KOSSENLAND, ACHTER BOVENWEG 308 TE SINT PANCRAS GEMEENTE LANGEDIJK

ARCHEOLOGISCH BUREAUONDERZOEK NAAR DE ARCHEOLOGISCHE WAARDE VAN HET PLANGEBIED KOSSENLAND, ACHTER BOVENWEG 308 TE SINT PANCRAS GEMEENTE LANGEDIJK ARCHEOLOGISCH BUREAUONDERZOEK NAAR DE ARCHEOLOGISCHE WAARDE VAN HET PLANGEBIED KOSSENLAND, ACHTER BOVENWEG 308 TE SINT PANCRAS GEMEENTE LANGEDIJK Opdrachtgever GTP VastgoedOntwikkeling B.V. Uitgevoerd

Nadere informatie

Archeologiebeleid op Walcheren

Archeologiebeleid op Walcheren Archeologiebeleid op Walcheren Netwerkbijeenkomst Erfgoed en Ruimte RCE 12 december 2012 Walcherse Archeologische Dienst, december 2012 Archeologie op Walcheren Verdrag van Malta 1992: bescherming archeologie

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat T.D. Hamburg Archol briefrapport 15 Inleiding In opdracht van de gemeente Oss heeft Archeologische Onderzoek Leiden (Archol bv) op maandag 26 augustus een

Nadere informatie

Plan van aanpak begeleiding aanleg bouwput Helmond-Stiphout, Geeneind

Plan van aanpak begeleiding aanleg bouwput Helmond-Stiphout, Geeneind Plan van aanpak begeleiding aanleg bouwput Helmond-Stiphout, Geeneind Kwaliteitseisen http://www.cultureelerfgoed.nl/werken/wetten-enregels/vergunningen/formulier-toestemming-onderzoek-amateurverenigingen

Nadere informatie

Een Archeologisch Bureauonderzoek voor het bestemmingsplan De Grift 3 in Nieuwleusen (gemeente Dalfsen, Overijssel). Figuur 1.

Een Archeologisch Bureauonderzoek voor het bestemmingsplan De Grift 3 in Nieuwleusen (gemeente Dalfsen, Overijssel). Figuur 1. Een Archeologisch Bureauonderzoek voor het bestemmingsplan De Grift 3 in Nieuwleusen (gemeente Dalfsen, Overijssel). (Steekproef 2006-03/18, ISSN 1871-269X) Inleiding Voor De Lange, Bureau voor Stedebouw

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/21974 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Hermans, Dagobert Bernardus Maria Title: Middeleeuwse woontorens in Nederland :

Nadere informatie

Toetsvragen Geschiedenis Toelatingstoets Pabo. Tijdvak 3 Toetsvragen

Toetsvragen Geschiedenis Toelatingstoets Pabo. Tijdvak 3 Toetsvragen Tijdvak 3 Toetsvragen 1 Op veel afbeeldingen wordt de Romeinse keizer Constantijn als een heilige afgebeeld met een stralenkrans om zijn hoofd. Welke reden was er om Constantijn als christelijke heilige

Nadere informatie

Graven op het tracé van de rondweg

Graven op het tracé van de rondweg Een uitzonderlijk grote klus Graven op het tracé van de rondweg HARRY BENSCHOP Begin maart is gestart met het archeologisch onderzoek op het tracé van de omleidingsweg rond Baarle. Vóór de kerst moet het

Nadere informatie

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen 6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen 6.3.1. Algemeen In totaal werden er tijdens het vlakdekkend onderzoek 31 sporen geregistreerd in het vlak. Vijf ervan kwamen ook reeds tijdens het vooronderzoek

Nadere informatie

Paragraaf 4: De Germaanse cultuur - TL 1

Paragraaf 4: De Germaanse cultuur - TL 1 Auteur Floris Sieffers Laatst gewijzigd 28 October 2015 Licentie CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie Webadres http://maken.wikiwijs.nl/65939 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijsleermiddelenplein.

Nadere informatie

evaluatierapport zaltbommel-ruiterstraat 8 archeologische begeleiding

evaluatierapport zaltbommel-ruiterstraat 8 archeologische begeleiding evaluatierapport zaltbommel-ruiterstraat 8 archeologische begeleiding 1 1 inleiding Van vrijdag 19 september tot en met dinsdag 23 september 2014 heeft VUhbs archeologie in opdracht van de familie van

Nadere informatie