Rechtspraak Notariaat

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Rechtspraak Notariaat"

Transcriptie

1 1010_Omslag.fm Page 1 Monday, September 27, :40 PM Rechtspraak Notariaat Praktisch bewerkt In dit nummer: 2010, 80 HR 25 juni 2010 Successierecht. Is het overeenkomen van een rente die afwijkt van de testamentaire rentebepaling een schenking? 2010, 81 HR 25 juni 2010 Ondernemingsrecht. Wat is de reikwijdte van een verleende decharge? 2010, 82 HR 9 juli 2010 Successierecht. Dient voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling sprake te zijn van het drijven van een onderneming? 2010, 83 HR 9 juli 2010 Ondernemingsrecht. Hebben individuele aandeelhouders recht op overleg met het bestuur over de strategie van de onderneming en bemiddeling door de Raad van Commissarissen bij verschil van inzicht? 2010, 84 Hof Amsterdam 27 april 2010 Hypotheek. Kan een onbedoelde gehele doorhaling van een hypothecaire inschrijving ongedaan worden gemaakt door middel van een proces-verbaal van verbetering? 2010, 86 Hof Amsterdam 22 juni 2010 Ambtsplicht. Wanneer is een offerte voor notariële werkzaamheden voldoende duidelijk? 2010, 87 Hof s-gravenhage 29 juni 2010 Ondernemingsrecht. Valt een statutaire vrijwaringsclausule onder de regeling van de algemene voorwaarden? 2010, 88 Rb. Breda 3 november 2009 Huwelijksgoederenrecht. Kan een rentebetaling over een gefinancierd premiedepot inzake levensverzekeringen gelijkgesteld worden met een directe premiebetaling? 2010, 89 Rb. Groningen 9 juni 2010 Appartementsrecht. Vormt een in de splitsingsakte opgenomen verhuurverbod een onaanvaardbare inbreuk op het eigendomsrecht van een appartementseigenaar? 2010, 90 Rb. Utrecht 12 mei 2010 Nalatenschap. Oude en nieuwe gemeenschappen: speelt de thans ex-echtgenoot een rol bij de verdeling van de eerder opengevallen nalatenschap? , 85 Hof Amsterdam 22 juni 2010 Nalatenschap. Moet de notaris er voor zorgen dat de gewerkte uren in een boedel in verhouding staan tot het belang? Aflevering 10 Jaargang 2010 Nrs Oktober

2 1010_Omslag.fm Page 4 Monday, September 27, :40 PM Redactie Mr. J.P.W.V. Hopmans (Dirkzwager advocaten en notarissen) Mr. M.M. Robbers (Huijbregts Notarissen) Mr. N.J.M. Sjerps (KNB) Mr. P.F. Veltman (Elan Notarissen Steenwijk) Mr. A.H.G. Wilod Versprille (Olenz Notarissen) Secretaris van de redactie Mevr. mr. N.H.P. Drost tel. (0570) , fax (0570) adres: ndrost@kluwer.nl Uitgever Mr. F.C.H. Verhaak Medewerkers Mr. W.J. Geselschap (KNB) Prof. mr. W.D. Kolkman (Rijksuniversiteit Groningen) Mr. R.D. Leeuw (Alfa Accountants en Adviseurs) Mr. D.O. Ohmann (Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn) Mr. A.J.F. van Os (Huybregts Notarissen) Mr. T.F.H. Reijnen (Radboud Universiteit Nijmegen) Mr. T.H. Sikkema (Rijksuniversiteit Leiden) Mr. R.A. Spit (Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn) Mr. R. Wisse (Bureau Financieel Toezicht) Aanbevolen citeertitel: 2010/1 Formule publiceert uitspraken van de Hoge Raad, gerechtshoven en rechtbanken en ministeriële besluiten die relevant zijn voor het Notariaat. De uitspraken zijn, indien mogelijk, voorzien van: - heldere formulering van de centrale rechtsvraag - samenvatting van de feiten - samenvatting van de overwegingen van de rechter - zie ook : verwijzingen naar soortgelijke uitspraken - zie anders : verwijzingen naar vergelijkbare casussen met een andere beslissing - wenk : korte praktische tip voor de lezer. De selectie van uitspraken is de verantwoordelijkheid van de redactie en de samenvattingen, de zie ook/zie anders -verwijzingen en de wenk is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van redactie en bewerkers waarbij objectiviteit wordt nagestreefd. De rubrieken Zie ook en Zie anders hebben uitdrukkelijk niet tot doel een 100% complete lijst van verwijzingen te geven. Overige informatie Uitgeverij: Kluwer b.v., Postbus 23, 7400 GA Deventer. Verschijnt: 11x per jaar. Abonnementsprijs: 325 per jaar, incl. btw en band. Tevens verkrijgbaar als online abonnement. Abonnementenadministratie en productinformatie: Kluwer, Klantenservice, Postbus 23, 7400 GA Deventer, Ook adres-/naamswijzigingen kunnen d.m.v. een verbeterd adreslabel worden doorgegeven aan voornoemd adres. Nieuwe abonnementen: Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar, te rekenen vanaf het moment van eerste levering, en worden gefactureerd per kwartaal tenzij uitdrukkelijk schriftelijk anders is overeengekomen. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar worden opgezegd. Bij niet-tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch met een jaar verlengd. Nieuwe abonnementen kunnen op klantenservice worden opgegeven. Gebruik persoonsgegevens: Kluwer BV legt de gegevens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonnements-) overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te informeren over relevante producten en diensten. Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen. Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor gevolgen hiervan. Kluwer geeft rechtspraak uit die is geanominiseerd conform de vastgestelde richtlijnen. Kluwer handelt daarbij zorgvuldig, maar is niet aansprakelijk voor fouten of onvolkomenheden. Op al onze aanbiedingen en overeenkomsten zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden van Kluwer bv, gedeponeerd ter griffie van de Rechtbank te Amsterdam op 8 augustus 2007 onder depotnummer 127/2007. Deze kunt u lezen op Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB). ISSN Inzendingen De redactie houdt zich graag aanbevolen voor interessante uitspraken. Inzendingen kunt u richten aan de redactiesecretaris.

3 rechtspraak notariaat 2010/80 HOGE RAAD (BELASTINGKAMER) 25 juni 2010, nr. 09/00603 (Mrs. J.W. van den Berge, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris; A-G IJzerman) BW art. 4:13 lid 4; SW art. 1 lid 2 en 5 LJN BL5593 Successierecht. Is het overeenkomen van een rente die afwijkt van de testamentaire rentebepaling een schenking? Op 10 maart 2004 is erflater overleden. Bij testament van 11 mei 1983 had erflater beschikt over zijn nalatenschap. Bij een in dat testament opgenomen ouderlijke boedelverdeling had hij onder meer bepaald dat over vorderingen van de kinderen op zijn echtgenote geen rente verschuldigd is. De evenvermelde beschikking is aan te merken als een uiterste wilsbeschikking in de zin van art. 1 lid 5 SW die inhoudelijk overeenkomt met het bepaalde in afdeling 1 van titel 3 van Boek 4 BW. Bij overeenkomst van 5 november 2004, binnen de met inachtneming van art. 45 SW vastgestelde termijn voor het doen van aangifte voor het recht van successie, heeft de echtgenote zich verplicht tot het betalen van een enkelvoudige rente die overeenkomt met een samengestelde rente van 6% per jaar wegens de overbedelingsschuld aan de kinderen. De inspecteur heeft ter zake van deze overeenkomst een schenking aangenomen van de echtgenote aan de kinderen, en daarom de hier in geschil zijnde aanslagen opgelegd. In geschil is of de aanslagen terecht zijn opgelegd. Hof Amsterdam heeft die vraag bevestigend beantwoord. HR: Ingevolge art. 1 lid 2 SW wordt voor de toepassing van de Successiewet onder verkrijging krachtens erfrecht mede verstaan de verkrijging ingevolge een overeenkomst met betrekking tot rentevergoeding als bedoeld in art. 4:13 lid 4 BW. Laatstgenoemde bepaling bepaalt onder meer: De in lid 3 bedoelde geldsom wordt, tenzij de erflater, dan wel de echtgenoot en het kind tezamen, anders hebben bepaald, vermeerderd met een percentage dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan zes ( ). De tekst van art. 1 lid 2 SW verzet zich er niet tegen dat onder een overeenkomst met betrekking tot rentevergoeding als bedoeld in art. 4:13 lid 4 BW mede wordt begrepen een overeenkomst als de onderhavige. Niet valt in te zien waarom de woorden rentevergoeding als bedoeld in art. 4:13 lid 4 BW niet zouden verwijzen naar elke vergoeding van rente de wettelijke rente, een testamentair bepaalde rente of een overeengekomen rente over de in lid 3 van dat artikel bedoelde geldsom. De wetsgeschiedenis van art. 1 lid 2 SW geeft ook geen aanleiding tot een beperktere uitleg, zoals die waarvan het hof is uitgegaan. In een door de Advocaat-Generaal aangehaalde passage staat integendeel vermeld dat een overeengekomen rentevergoeding 2010/80 die afwijkt van een testamentair bepaalde rente in beginsel op dezelfde wijze [wordt] behandeld als een rentevergoeding die nog bij testament is bepaald. Uit het vervolg van deze passage volgt dat de wetgever alleen een beperking heeft willen aanbrengen ter zake van de termijn waarbinnen, na het overlijden, nog overeenkomsten ter zake van rentevergoeding kunnen worden gesloten waarvan de uitkomst voor de toepassing van de Successiewet met een erfrechtelijke verkrijging wordt gelijkgesteld. Zie ook: Rb. 's-gravenhage 7 april 2009, 2009/83: volgens OBV-testament is 6% enkelvoudige rente verschuldigd over onderbedelingsvorderingen. Erfgenamen komen binnen aangiftetermijn een rente van 0% overeen. Onderbedelingsvorderingen moeten voor het successierecht worden gewaardeerd met inachtneming van de tussen de erfgenamen gesloten renteovereenkomst; Punt dan wel komma? HR 25 juni 2010, LJN BL5593: geen uitstralend effect voor nieuwe Successiewet, Estate Tip Review 2010, afl. 27. Zie anders: Hof Amsterdam 16 januari 2009, 2009/26: de aan deze uitspraak ten grondslag liggende hofuitspraak. Wenk: Met deze uitspraak is duidelijkheid ontstaan ten aanzien van vóór 1 januari 2010 gemaakte renteafspraken bij ouderlijke boedelverdelingen zonder tenzij-clausule. Vanaf 1 januari 2010 geldt voor deze gevallen dat moet zijn voldaan aan de eis dat de bevoegdheid tot (afwijkende) rentevaststelling moet voortvloeien uit het testament, bijvoorbeeld via een tenzij-clausule, om heffing van schenkbelasting over de rentevaststelling te voorkomen (art. 1 lid 3 onderdeel a SW). Over (afwijkende) renteafspraken bij de wettelijke verdeling heeft de Hoge Raad zich niet uitgelaten. Het betreft de uitleg van de woorden dan wel in art. 4:13 lid 4 BW. De staatssecretaris van Financiën is van mening dat de afwijkingsmogelijkheid die is opgenomen in art. 4:13 lid 4 BW is gegeven aan 1) de erflater, 2) de langstlevende echtgenoot en de kinderen tezamen, in het geval de erflater niets over de rente heeft bepaald. De langstlevende echtgenoot en de kinderen hebben weliswaar altijd de mogelijkheid om van een door de erflater vastgestelde rente af te wijken, maar deze laatste mogelijkheid is volgens de staatssecretaris gebaseerd op de algemene contractsvrijheid en niet op art. 4:13 lid 4 BW. Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X1 te Z, X2 te Soesterberg, en de erfgenamen van A, gewoond hebbende te Z, hierna: belanghebbenden, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 januari 2009, nrs. P08/00327, P08/00328 en 605

4 2010/80 P08/00329, betreffende aanslagen in het recht van schenking. Hoge Raad: (...) 3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan Op 10 maart 2004 is B (hierna: erflater) overleden. Bij testament van 11 mei 1983 had erflater beschikt over zijn nalatenschap. Bij een in dat testament opgenomen ouderlijke boedelverdeling had hij onder meer bepaald dat over vorderingen van de kinderen op zijn echtgenote (hierna: de echtgenote) geen rente verschuldigd is De evenvermelde beschikking is aan te merken als een uiterste wilsbeschikking in de zin van artikel 1, lid 5, van de Successiewet 1956 (hierna: de SW) die inhoudelijk overeenkomt met het bepaalde in afdeling 1 van titel 3 van Boek 4 van het BW Bij overeenkomst van 5 november 2004, binnen de met inachtneming van artikel 45 van de SW vastgestelde termijn voor het doen van aangifte voor het recht van successie, heeft de echtgenote zich verplicht tot het betalen van een enkelvoudige rente die overeenkomt met een samengestelde rente van 6 percent per jaar wegens de overbedelingsschuld aan de kinderen De Inspecteur heeft ter zake van deze overeenkomst een schenking aangenomen van de echtgenote aan de kinderen, en daarom de hier in geschil zijnde aanslagen opgelegd In geschil is of de aanslagen terecht zijn opgelegd. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord Ingevolge artikel 1, lid 2, van de SW wordt voor zover hier van belang voor de toepassing van de SW onder verkrijging krachtens erfrecht mede verstaan de verkrijging ingevolge een overeenkomst met betrekking tot rentevergoeding als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek Laatstgenoemde wetsbepaling bepaalt onder meer: De in lid 3 bedoelde geldsom wordt, tenzij de erflater, dan wel de echtgenoot en het kind tezamen, anders hebben bepaald, vermeerderd met een percentage dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan zes ( ) De tekst van artikel 1, lid 2, van de SW verzet zich er niet tegen dat onder een overeenkomst met betrekking tot rentevergoeding als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek mede wordt begrepen een overeenkomst als de onderhavige. Niet valt in te zien waarom de woorden rentevergoeding als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek niet zouden verwijzen naar elke vergoeding van rente de wettelijke rente, een testamentair bepaalde rente of een overeengekomen rente over de in lid 3 van dat artikel bedoelde geldsom De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1, lid 2, van de SW geeft ook geen aanleiding tot een beperktere uitleg, zoals die waarvan het Hof is uitgegaan. In de passage aangehaald in onderdeel 4.15 van de conclusie van de Advocaat-Generaal die overeenstemt met de passage uit de notitie over fiscale aspecten van het ab intestaat erfrecht, aangehaald in onderdeel 4.8 van die conclusie staat integendeel vermeld dat een overeengekomen rentevergoeding die afwijkt van een testamentair bepaalde rente in beginsel op dezelfde wijze [wordt] behandeld als een rentevergoeding die nog bij testament is bepaald. Uit het vervolg van deze passage volgt dat de wetgever alleen een beperking heeft willen aanbrengen ter zake van de termijn waarbinnen, na het overlijden, nog overeenkomsten ter zake van rentevergoeding kunnen worden gesloten waarvan de uitkomst voor de toepassing van de SW met een erfrechtelijke verkrijging wordt gelijkgesteld De middelen slagen derhalve in zoverre. Voor het overige behoeven de middelen geen behandeling 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. 4. Proceskosten De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. 5. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht (...), gelast dat de Staat aan het Hof betaalt het griffierecht ter zake van de behandeling van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep (...), en veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, (...). Conclusie A-G mr. IJzerman: rechtspraak notariaat 1. Inleiding 1.1 Heden neem ik conclusie in de zaak met nummer 09/00603 naar aanleiding van het beroep in cassatie van X1, X2 en de erfgenamen van A, 1 belanghebbenden, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 januari 2009, nrs. 08/00327, 08/00328 en 08/00329, LJN BH0142, V-N 2009/20.2.3, NTFR 2009/ A is op 4 november 2007 overleden; de erfgenamen, haar broers X1 en X2, hebben de procedure voortgezet. 606

5 rechtspraak notariaat 1.2 In deze zaak is door erflater bij testament voorzien in een ouderlijke boedelverdeling, waarbij erflater heeft bepaald dat de geldvorderingen wegens overbedeling van de kinderen op de echtgenote renteloos zijn. Binnen acht maanden na overlijden zijn de erfgenamen alsnog een rente van 6% overeengekomen. In deze conclusie gaat het om de vraag of deze renteovereenkomst heeft geleid tot een voor het recht van schenking in aanmerking te nemen schenking van de echtgenote aan haar kinderen, belanghebbenden. Belanghebbenden betogen dat dit niet het geval is, omdat de na overlijden aangegane renteovereenkomst moet worden betrokken bij de bepaling van de voor het recht van successie in aanmerking te nemen verkrijgingen krachtens erfrecht; zie artikel 1, lid 2 en lid 5, van de Successiewet Deze conclusie is als volgt opgebouwd. In onderdeel 2 worden de feiten en het geding in feitelijke instanties beschreven, gevolgd door het procesverloop in cassatie in onderdeel 3. Relevante wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur 3 zijn opgenomen in onderdeel 4, gevolgd in onderdeel 5 door een beschouwing en de beoordeling van de klachten van belanghebbenden. De conclusie is opgenomen in onderdeel De feiten en het geding in feitelijke instanties 2.1 Op 10 maart 2004 is B, erflater, overleden. Bij testament van 11 mei 1983 heeft erflater zijn echtgenote en zijn kinderen, X1, X2 en A (hierna ook: de kinderen), tezamen en voor gelijke delen tot erfgenamen benoemd. 2.2 In het hiervoor bedoelde testament is, voor zover van belang, vermeld: B. Gebruik makende van de in artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek mij toegekende bevoegdheid, deel ik toe 1. aan mijn ( ) echtgenote: alle tot mijn nalatenschap behorende activa, onder de verplichting: a. alle tot mijn nalatenschap behorende passiva, de begrafeniskosten, de boedelkosten en de successierechten voor haar rekening te nemen, als haar eigen schulden te voldoen en haar mededeelgenoten deswege te vrijwaren; b. wegens overbedeling schuldig te erkennen aan ieder van haar mededeelgenoten een bedrag gelijk aan de waarde van het erfdeel van de betrokken deelgenoot, verminderd met het aandeel van die deelgenoot in de begrafeniskosten en de 2 Vergelijkbare rechtsvragen zijn voor het recht van successie aan de orde in Rechtbank 's-gravenhage 7 april 2009, nr. AWB 08/988 SUCCR, LJN BI4139, V-N 2009/37.2.4, NTFR 2009/1407 en Rechtbank 's-gravenhage 7 april 2009, nr. AWB 08/990 SUCCR, niet gepubliceerd. Een feitelijk verschil is dat hier testamentair een rente van 6% was voorzien over de geldvorderingen van de kinderen op de echtgenote, welke rente bij overeenkomst tussen de erfgenamen is gesteld op 0%; spiegelbeeldig dus ten opzichte van de onderhavige procedure. Tegen beide uitspraken is door de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld; aanhangig onder nrs. 09/02051 en 09/ De in deze conclusie opgenomen citaten zijn weergegeven zonder de daarin voorkomende voetnoten. 2010/80 boedelkosten en met het wegens diens verkrijging verschuldigde successierecht; 2. aan ieder van mijn overige erfgenamen: diens gemelde vordering wegens overbedeling op mijn ( ) echtgenote. ( ) D. Over de vorderingen wegens overbedeling is geen rente verschuldigd. 2.3 Het saldo van de nalatenschap is door de Inspecteur 4 gesteld op Op grond van het testament verkrijgen de erfgenamen ieder een vierde deel daarvan, dat wil zeggen Het ontbreken van een verplichting voor de langstlevende echtgenote om rente te vergoeden over de niet-opeisbare geldvorderingen van de kinderen heeft de Inspecteur aangemerkt als een fictief recht van vruchtgebruik voor de langstlevende echtgenote. De Inspecteur heeft de waarde van dit recht, ten aanzien van ieder van de kinderen, gesteld op De langstlevende echtgenote en de kinderen zijn bij overeenkomst van 5 november 2004 alsnog een rentevergoeding overeengekomen. Het rentepercentage is daarbij gesteld op een enkelvoudige rente die overeenkomt met een samengestelde rente van 6% per jaar. 2.6 De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het aangaan van de renteovereenkomst heeft geleid tot een schenking van de langstlevende echtgenote aan de kinderen. Met dagtekening 16 oktober 2006 heeft hij aan de kinderen, belanghebbenden, aanslagen in het recht van schenking opgelegd naar verkrijgingen van telkens Belanghebbenden hebben bij brief van 23 oktober 2006 tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt. 2.8 Bij uitspraken op bezwaar van 12 februari 2007 heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd. Rechtbank 2.9 Belanghebbenden zijn tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank te Haarlem (hierna: de Rechtbank) De Rechtbank heeft het geschil als volgt omschreven: 3.1. In geschil is of de aanslag schenkingsrecht terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of het aangaan van de overeenkomst van 5 november 2004, waarin is opgenomen dat in afwijking van erflaters testament de geldvorderingen van de kinderen worden verhoogd met een zodanige enkelvoudige rente dat dit neerkomt op een samengestelde rente van 6% per jaar, 4 Inspecteur van de Belastingdienst/P. 5 De erfgenamen hebben aangifte voor het recht van successie gedaan naar een saldo van de nalatenschap van De Inspecteur heeft dit saldo verhoogd met Deze correctie heeft betrekking op de waardering van de tot de nalatenschap behorende (eigen) woning en is niet in geschil. 6 Rechtbank Haarlem 21 februari 2008, nrs. AWB 07/2074, 07/2075 en 07/2076, LJN BC7556, V-N 2008/36.2.3, NTFR 2008/

6 2010/80 leidt tot een schenking van de langstlevende echtgenote aan eisers Ten aanzien van het geschil heeft de Rechtbank overwogen: 4.1. In het testament van erflater is een ouderlijke boedelverdeling opgenomen waarin is bepaald dat de overbedelingsschuld aan eisers renteloos is. Dit testament is in 1983 opgemaakt onder de werking van het oude erfrecht, dat wil zeggen voordat de wijzigingen van het erfrecht in boek 4 van het BW per 1 januari 2003 in werking traden. Voor de onderhavige ouderlijke boedelverdeling gelden in beginsel de bepalingen van het nieuwe erfrecht, tenzij uit het overgangsrecht anders volgt. De rechtbank stelt vast dat het overgangsrecht voor het onderhavige geschil geen regels bevat waardoor de bepalingen van het nieuwe erfrecht niet van toepassing zouden zijn De rechtbank stelt voorop dat voorafgaand aan de invoering van het nieuwe erfrecht in de wetsgeschiedenis is benadrukt dat de samenhang en coördinatie tussen het nieuwe erfrecht en andere wetten van groot belang zijn en dat het nieuwe erfrecht en andere wetten naadloos op elkaar moeten aansluiten (Kamerstukken II 1997/98, , nr. 27, p. 32). Ook is tijdens de parlementaire behandeling aangegeven dat het erfrecht richtinggevend is en dat de fiscaliteit hoort te volgen (Kamerstukken II 1997/98, , nr. 27, p. 32). Hieruit volgt dat verweerder de mogelijkheden die in het nieuwe erfrecht zijn opgenomen, niet kan beperken De rechtbank zal eerst de vraag beoordelen of de testamentvariant van een ouderlijke boedelverdeling met afwijkend rentepercentage geacht kan worden inhoudelijk overeen te komen met de wettelijke verdeling zoals het nieuwe erfrecht die kent Artikel 4:13 BW, waarin de wettelijke verdeling is geregeld, luidt voor zover hier van belang als volgt: 1. De nalatenschap van de erflater die een echtgenoot en een of meer kinderen als erfgenamen achterlaat, wordt, tenzij de erflater bij uiterste wilsbeschikking heeft bepaald dat deze afdeling geheel buiten toepassing blijft, overeenkomstig de volgende leden verdeeld. 2. De echtgenoot verkrijgt van rechtswege de goederen van de nalatenschap. De voldoening van de schulden van de nalatenschap komt voor zijn rekening. Onder schulden van de nalatenschap zijn hier tevens begrepen de ten laste van de gezamenlijke erfgenamen komende uitgaven ter voldoening aan testamentaire lasten. 3. Ieder van de kinderen verkrijgt als erfgenaam van rechtswege een geldvordering ten laste van de echtgenoot, overeenkomend met de waarde van zijn erfdeel. ( ) 4. De in lid 3 bedoelde geldsom wordt, tenzij de erflater, dan wel de echtgenoot en het kind tezamen, anders hebben bepaald, vermeerderd rechtspraak notariaat met een percentage dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan zes, berekend per jaar vanaf de dag waarop de nalatenschap is opengevallen, bij welke berekening telkens uitsluitend de hoofdsom in aanmerking wordt genomen Over de tenzij bepaling in artikel 4:13, vierde lid, BW is bij de totstandkoming van dit artikelonderdeel in het advies van de Raad van State van 27 maart 1997 het volgende voor zover hier van belang opgenomen: 4. Het is de Raad niet duidelijk waarom deze tenzij-bepaling in Titel 2A, die handelt over het erfrecht bij versterf, is opgenomen. Het staat de erflater, de legitieme portie daargelaten, immers vrij bij testament ten voordele of ten nadele van liet kind af te wijken van het erfrecht bij versterf. Hetzelfde geldt voor de overeenkomst tussen de langstlevende ouder en het kind. Het erfrecht bij versterf beperkt in zijn algemeenheid niet de contractvrijheid die ook in de in de voorgaande zin genoemde overeenkomst van toepassing is. De Raad adviseert de tenzij-bepaling te laten vervallen In het nader rapport van 24 april 1997 van de minister van Justitie is in reactie op het advies van de Raad van State het volgende opgenomen: 4. Hoewel inderdaad de bepalingen van afdeling 1 niet beogen af te doen aan de testeervrijheid of contractsvrijheid, heb ik het om redenen van inzichtelijkheid toch raadzaam geacht de tenzij-bepaling te handhaven Verder is in de Vijfde nota van wijziging, Kamerstukken II 1996/97, nr , nr. 21, p. 15, bij dit artikel(onderdeel) opgemerkt: De erflater, maar ook de echtgenoot en het kind tezamen bij overeenkomst, kunnen wel een andere aanpassingsmaatstaf bepalen, of van aanpassing van de geldsom geheel afzien. Ook als de erflater bij uiterste wilsbeschikking van de wettelijke maatstaf is afgeweken, kunnen de echtgenoot en het kind de maatstaf (nogmaals) aanpassen Verweerder stelt dat erflaters testament niet inhoudelijk overeenkomt met het bepaalde in artikel 4:13 BW omdat het wettelijk erfrecht de mogelijkheid tot het maken van renteafspraken kent, terwijl het testament van erflater deze mogelijkheid niet biedt. Dit laatste laat echter onverlet dat het de langstlevende echtgenote en haar kinderen vrij staat alsnog dergelijke renteafspraken te maken bij overeenkomst. Daarbij kan, gelet op de tussen partijen geldende contractsvrijheid, ook rechtsgeldig worden afgeweken van een bepaling in het testament van erflater op dit punt. De rechtbank volgt verweerder daarom niet in zijn redenering en conclusie. Uit het hiervoor onder opgenomen citaat volgt dat de tenzij-bepaling in artikel 4:13, vierde lid, BW alleen is opgenomen ter wille van de inzichtelijkheid. Dat hiermee is beoogd een onderscheid aan 608

7 rechtspraak notariaat te brengen zoals verweerder voor staat, kan hieruit niet worden afgeleid. Uit de tekst van artikel 4:13, vierde lid, BW en de daarbij behorende toelichting blijkt dat de wetgever ervan is uitgegaan dat de langstlevende en de kinderen, in afwijking van een testament, een renteovereenkomst kunnen sluiten. Het enkele feit dat de langstlevende echtgenote en haar kinderen na het openvallen van het hier aan de orde zijnde testament gebruik hebben gemaakt van hun buiten het testament bestaande contractsvrijheid, doet daarom aan de kwalificatie van het testament als zodanig niet af. Nu ook overigens erflaters testament geen relevante afwijkingen ten opzichte van het bepaalde in artikel 4:13 BW bevat, komt de rechtbank tot de conclusie dat in erflaters testament een ouderlijke boedelverdeling is opgenomen die inhoudelijk overeenkomt met de wettelijke verdeling volgens het nieuwe erfrecht Vervolgens is aan de orde de vraag of een verkrijging als gevolg van de renteovereenkomst al dan niet heeft te gelden als een verkrijging krachtens erfrecht als bedoeld in artikel 1, tweede lid, SW Vast staat dat de verhoging van de rente, als bedoeld in artikel 4:13, vierde lid, BW civielrechtelijk gelijkgesteld wordt met een erfrechtelijke verkrijging. In de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1997/98, nr , nr. 25, p. 4 5) is ten aanzien van de fiscale gevolgen van renteovereenkomsten het volgende vermeld: Een hogere rente dan de wettelijke verhoging leidt, indien deze testamentair is bepaald of door de nabestaanden binnen acht maanden na het overlijden is overeengekomen, bij de kinderen tot een verkrijging met een in beginsel hogere waarde; de waarde van de langstlevende echtgenoot zal dienovereenkomstig lager worden. Van deze waarden zal worden uitgegaan bij de berekening van het successierecht. Op grond van de thans geldende bepalingen van de Successiewet 1956, wordt een rente die na het overlijden van de erflater tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen wordt overeengekomen, niet in de heffing van het successierecht betrokken. Een dergelijke overeenkomst kan wel aanleiding zijn tot de heffing van schenkingsrecht. In het nu voorgestelde erfrecht bij versterf neemt een tussen de langstlevende en de kinderen overeengekomen rente in beginsel dezelfde positie in als een door de erflater testamentair bepaalde rente. Daarom is de Staatssecretaris van Financiën van oordeel dat een testamentair bepaalde en een overeengekomen rente fiscaal in beginsel op gelijke voet moeten worden behandeld en voorts dat ze beide in beginsel ook in de heffing van het successierecht moeten worden betrokken. Daarnaast dient echter in de overwegingen te worden betrokken dat het niet goed bij een versterferfrecht past om de nabestaanden een 2010/80 nadere aangifte successierecht te laten doen, indien zij geruime tijd na het overlijden alsnog een rente over de vorderingen van de kinderen overeenkomen. Er is uiteindelijk voor gekozen om de rente die betrekkelijk korte tijd na het overlijden, te weten binnen de aangiftetermijn van acht maanden voor het recht van successie, wordt overeengekomen voor de heffing van het successierecht op dezelfde wijze te behandelen als de rente die door de erflater testamentair is bepaald. Hiermee wordt tevens voorkomen dat in deze gevallen vrijwel gelijktijdig een aangifte voor het successierecht en voor het schenkingsrecht gedaan zou moeten worden. Een na acht maanden overeengekomen rente wordt niet gelijkgesteld met een door de erflater testamentair bepaalde rente en wordt afzonderlijk beoordeeld op schenkingsrechtaspecten Het voorgaande is neergelegd in artikel 1, tweede lid, SW: ( ) Noch de tekst van deze bepaling, noch het hiervoor opgenomen citaat uit de wetsgeschiedenis rechtvaardigen de conclusie dat een renteovereenkomst waarin wordt afgeweken van een testamentair bepaalde rente, voor het recht van successie niet wordt gelijkgesteld met een verkrijging krachtens erfrecht. Voor situaties als de onderhavige waarin de langstlevende echtgenote en de kinderen binnen een korte termijn na het overlijden een renteovereenkomst hebben gesloten, heeft de wetgever bewerkstelligd dat deze overeenkomst fiscaal niet als een schenking wordt behandeld. Dit is slechts anders indien de renteovereenkomst niet is aangegaan binnen de gestelde termijn van acht maanden. Daarvan is het in onderhavige geval geen sprake omdat erflater is overleden op 10 maart 2004 en de renteovereenkomst is gesloten op 5 november Voor het onderscheid dat verweerder wenst aan te brengen, in die zin dat een renteafspraak alleen als een verkrijging krachtens erfrecht wordt beschouwd als erflater geen rentebepaling in een testament heeft opgenomen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Kennelijk ligt hier de opvatting aan ten grondslag dat een uiting van een erflater in het testament over de omvang van de rentevergoeding tot gevolg heeft dat voor een renteovereenkomst in alle gevallen moet worden beoordeeld of sprake is van een schenking. Verweerder gaat er echter ten onrechte aan voorbij dat een uiting van erflater over de hoogte van de rente ook aanwezig kan zijn indien in het testament geen bepaling over de rentevergoeding is opgenomen en erflater, zonder dat hiervoor een bepaling opgenomen hoeft te worden, bewust wilde aansluiten bij de rentebepaling als bedoeld in artikel 4:13, vierde lid, BW. De vraag of erflater zich in een testament heeft uitgelaten over de omvang van de rente kan reeds daarom geen reden zijn voor een verschil in fiscale gevolgen, zoals verweerder voorstaat. 609

8 2010/ De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 21 februari 2008 gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar en de aanslagen vernietigd. Hof 2.13 De Inspecteur is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) Het Hof heeft het geschil als volgt omschreven: In geschil is of de aanslagen terecht zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of het aangaan van de ( ) overeenkomst heeft geleid tot een schenking van de langstlevende echtgenote aan ( ) [belanghebbenden, RIJ] Ten aanzien van het geschil heeft het Hof overwogen: Ingevolge artikel 1, tweede lid, Successiewet 1956 (tekst 2004, hierna: SW) wordt voor zover hier van belang voor de toepassing van deze wet onder verkrijging krachtens erfrecht onder meer verstaan de verkrijging ingevolge een overeenkomst met betrekking tot rentevergoeding als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) indien een dergelijke rentevergoeding binnen de met inachtneming van artikel 45 vastgestelde aangiftetermijn wordt overeengekomen Artikel 4:13, vierde lid, BW ( ) gaat uit van een wettelijke verhoging van de vorderingen van de kinderen, voortspruitend uit een wettelijke verdeling, voor zover de wettelijke rente hoger is dan zes. Blijkens datzelfde lid staat het de erflater echter vrij om bij uiterste wilsbeschikking een ander percentage vast te stellen. Daarnaast biedt het vierde lid ook aan de echtgenoot en het kind tezamen de mogelijkheid om een van de wettelijke regeling afwijkende afspraak omtrent de rente te maken. Het Hof leest deze tekst aldus dat afwijking van de wettelijke verhoging kan plaatsvinden door óf de erflater, bij testament, óf de echtgenoot en het kind tezamen. Deze lezing strookt ook met de bedoeling van de wetgever, zoals verwoord in de passage uit de parlementaire geschiedenis, aangehaald in onderdeel 4.6 van de uitspraak van de rechtbank. Indien de echtgenoot en het kind tezamen een andere rente overeenkomen dan voortvloeit uit de wettelijke regeling, wordt deze overeenkomst voor de heffing van het successierecht gevolgd, blijkens het bepaalde in artikel 1, tweede lid, SW. In het onderhavige geval heeft de erflater in zijn testament een bepaling omtrent de rente opgenomen. De afwijkende afspraak tussen zijn echtgenote en de kinderen betreft in casu niet de wettelijke verhoging zoals neergelegd in artikel 4:13, vierde lid, BW, maar de testamentaire rente van de erflater. Naar het oordeel van het Hof is artikel 7 Gerechtshof Amsterdam 16 januari 2009, nrs. 08/00327, 08/00328 en 08/00329, LJN BH0142, V-N 2009/20.2.3, NTFR 2009/258. rechtspraak notariaat 1, tweede lid, SW naar de tekst van de wet daarom niet van toepassing op onderhavig geval Belanghebbenden stellen zich op het standpunt [dat] het de bedoeling van de wetgever is geweest dat ook een afspraak tussen echtgenoot en kinderen waarbij wordt afgeweken van de testamentaire rente, moet worden gevolgd voor de heffing van het successierecht, mits deze van het testament afwijkende rente binnen de aangiftetermijn is overeengekomen. Hiervoor beroepen zij zich op de parlementaire geschiedenis. Zij baseren zich enerzijds op de passage in de vijfde nota van wijziging bij de Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, eerste gedeelte (wijziging van Boek 4), opgenomen in onderdeel van de uitspraak van de rechtbank. Anderzijds baseren zij zich op de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, vierde gedeelte (aanpassing van de wetgeving aan het nieuwe erfrecht en schenkingsrecht), Kamerstukken II 1999/00, nr , nr. 3, p. 19. Deze passage luidt als volgt: Op grond van de huidige wetgeving wordt met een rente die na het overlijden van de erflater tussen de nabestaanden op onderlinge vorderingen wordt overeengekomen, geen rekening gehouden voor het successierecht; hoogstens kan het schenkingsrecht in beeld komen. In het nieuwe erfrecht bij versterf is de mogelijkheid opgenomen dat de langstlevende ouder en de kinderen een rentevergoeding overeenkomen die afwijkt van de in het nieuwe erfrecht standaard voorgeschreven rentevergoeding, dan wel afwijkt van een testamentair bepaalde rente. Een dergelijke na het overlijden overeengekomen rentevergoeding wordt in beginsel op dezelfde wijze behandeld als een rentevergoeding die nog bij testament is bepaald. Teneinde twijfels omtrent de kwalificatie van een dergelijke rente-overeenkomst weg te nemen, wordt in de eerste volzin van het nieuwe tweede lid expliciet vastgelegd in welke gevallen een overeengekomen rente nog als verkrijging krachtens erfrecht wordt aangemerkt Naar het oordeel van het Hof kunnen de desbetreffende passages uit de vijfde nota van wijziging en de memorie van toelichting niet leiden tot de conclusie dat in weerwil van de duidelijke tekst van artikel 1, tweede lid SW jo. artikel 4:13, vierde lid, BW dit artikel altijd zou kunnen worden toegepast, in die zin dat de echtgenoot en de kinderen tezamen het rentepercentage in alle gevallen en binnen de daarvoor geldende termijn bij herhaling zouden kunnen veranderen, ook in het geval dat de erflater in zijn testament een bepaling daaromtrent had opgenomen. De verwijzing in artikel 1, tweede lid, SW naar artikel 4:13, vierde lid, BW had dan immers achterwege kunnen blijven. De wetgever had dan kunnen volstaan met de bepaling dat 610

9 rechtspraak notariaat elke renteafspraak, mits binnen de aangiftetermijn overeengekomen, als een verkrijging krachtens erfrecht zou worden aangemerkt. Het Hof ziet in de passages veeleer een verwijzing van de wetgever naar de contractsvrijheid die partijen hebben. Het Hof is daarom van oordeel dat de hiervoor genoemde passages uit de parlementaire geschiedenis niet afdoen aan de tekst van de wet. Dit te meer omdat moet worden aangenomen dat hetgeen de erflater in zijn testament heeft bepaald, een verwoording van zijn laatste wil is. Van oudsher sluit de heffing van successierecht hierbij aan. Indien de wetgever van dit aloude systeem had willen afwijken, had dit in de tekst van de SW tot uiting moeten worden gebracht Op grond van het vorenoverwogene dient te worden geconcludeerd dat het gelijk aan de inspecteur is, zodat de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven. Het Hof merkt hierbij op dat met name hetgeen de rechtbank in onderdeel 4.8 heeft overwogen, niet kan worden gevolgd. Het geval dat een erflater in het geheel geen bepaling omtrent rente heeft opgenomen, heeft tot gevolg dat er in zoverre geen testamentaire regeling is, zodat het erfrecht bij versterf geldt, te weten eerdergenoemd artikel 4:13, vierde lid, BW. Of de erflater bewust dan wel onbewust heeft willen aansluiten bij de wettelijke regeling, doet niet ter zake. Van belang is hetgeen in het testament tot uitdrukking is gebracht. Het al dan niet opnemen van een rentebepaling heeft daarom wel verschillende fiscale gevolgen Het Hof heeft bij uitspraak van 16 januari 2009 het hoger beroep van de Inspecteur gegrond bevonden. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de bij de Rechtbank ingestelde beroepen van belanghebbenden ongegrond verklaard. 3. Het geding in cassatie 3.1 Belanghebbenden hebben tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbenden hebben een conclusie van repliek ingediend. De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend. 3.2 In cassatie wordt erover geklaagd dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven van artikel 4:13, lid 4, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en artikel 1, lid 2 en lid 5, Successiewet 1956 (hierna: SW 1956). Belanghebbenden hebben het beroep in cassatie, door tussenkomst van hun gemachtigde C, als volgt gemotiveerd: Het Hof geeft in haar uitspraak haar visie op en haar uitleg aan de inhoud van artikel 4:13, vierde lid BW respectievelijk artikel 1, tweede lid Successiewet 1956 en de relatie tussen beide artikelen. Het Hof doet dit nagenoeg alléén aan de hand van het door haar gehanteerde uitgangspunt van 2010/80 de wettelijke verdeling. Het Hof gaat echter voorbij aan het feit dat in de onderhavige casus sprake is van een testamentaire ouderlijke boedelverdeling. In dat kader van de beoordeling van de onderhavige casus gaat het Hof voorts voorbij aan de strekking van artikel 1, vijfde lid Successiewet 1956, dat de ouderlijke boedelverdeling volgens het langstlevende-al model met een wettelijke verdeling gelijkstelt (dan wel in ieder geval inhoudelijk daarmee overeenkomt), zodat in casu, anders dan het Hof stelt, in rechtsoverweging , artikel 1, tweede lid Successiewet 1956 wel van toepassing is. Op grond van vorenstaande zijn belanghebbenden van mening dat de zienswijze van het Hof een te beperkte uitleg geeft aan de werking/reikwijdte van artikel 4:13, vierde lid BW en artikel 1, tweede lid Successiewet 1956, welke uitleg niet in de lijn ligt met de bedoelingen van de wetgever, zoals door de wetgever aangegeven in de parlementaire geschiedenis. De beperkte uitleg van het Hof kan derhalve niet dienen als motivering ter beslechting van het onderhavige geschilpunt. Ter zake van de door belanghebbenden gestelde onjuiste wetstoepassing door het Hof wordt het volgende opgemerkt. Volgens het Hof is de tekst van artikel 1, tweede lid Successiewet 1956 duidelijk: er kan alleen worden afgeweken van de (van rechtswege) wettelijke verhoging, als bedoeld in artikel 4:13, vierde lid BW. In de onderhavige casus is de erflater in zijn testament (door te bepalen dat geen rente verschuldigd is) afgeweken van de wettelijke verhoging (hetgeen de erflater in 1983 niet kon weten nu deze pas in 2003 is opgenomen in de wet), zodat de erfgenamen niet meer zonder fiscale gevolgen (lees: belastingheffing) kunnen afwijken van de door de erflater bepaalde testamentaire rente, aldus het Hof. Belanghebbenden zijn een andere mening toegedaan. Uit diverse passages in de parlementaire geschiedenis blijkt dat artikel 1, tweede lid, Successiewet 1956 ook geldt als de erfgenamen afwijken van de testamentair bepaalde rente (zie Kamerstukken II , nr. 3, blz. 19 en 20 en Kamerstukken II , nr. 21, blz. 15). In het kader van het vorenstaande kan tevens worden opgemerkt dat de tekst van artikel 4:13, vierde lid BW zodanig is geformuleerd dat er daar géén beperkingen zijn aangebracht voor het geval dat de erfgenamen anders (lees: een andere rente) overeenkomen (zie Fiscaal Tijdschrift Vermogen 2003/11, blz. 31 t/m 33 bijdrage van Burgerhart, Schols en Schols), zodat volgens belanghebbenden ook van de testamentaire rente kan worden afgeweken en deze fiscaal dient te worden gevolgd (zie ook Vakstudie Nieuws 2000/38.2, p. 3401). In het verlengde hiervan heeft de Raad van State eenzelfde visie (Vakstudie Nieuws 611

10 2010/ /38.2, p. 3406) met betrekking tot de totstandkoming van de betreffende wetgeving. In de vakliteratuur wordt (Burgerhart, Schols en Schols zie hiervoor en Schoenmaker in NTFR 29 januari 2009, 2009/258) in het kader van de onderhavige geschil nog het volgende, maatschappelijke zeer interessante, discussiepunt naar voren gebracht. In rechtsoverweging stelt het Hof dat in het geval een erflater in het geheel geen bepaling omtrent rente heeft opgenomen (in het testament), dit tot gevolg heeft dat er in zoverre geen testamentaire regeling is, zodat het erfrecht bij versterf geldt, te weten artikel 4:13, vierde lid BW. Volgens het Hof kunnen in dat geval de erfgenamen zonder gevolgen voor het schenkingrecht een renteovereenkomst sluiten. Dit zelfde zou tevens gelden indien er in het geheel geen testament is opgemaakt, immers dan geldt de wettelijke verdeling. Dit sluit aan bij het standpunten van de Belastingdienst Specialistenteam Successie en Schenking te Rotterdam (Vakstudie Nieuws 13 maart 2007, 2007/20.24, zie bijlage). Echter, de vraag is of de voorwaarde of eis van niets bepalen over de rente in een testament als zodanig kan worden gesteld, en zo ja, is dit de bedoeling van de wetgever geweest respectievelijk is dit maatschappelijk gewenst? In het geval een erflater geen testament heeft gemaakt of de erflater een testament heeft gemaakt maar niets heeft bepaald ten aanzien van de rente, dan zouden volgens het Hof (en volgens het standpunt van de Belastingdienst) de erfgenamen alle mogelijkheid (en vrijheid) hebben middels een renteovereenkomst aanpassingen te plegen zonder fiscale gevolgen voor het schenkingsrecht, ondanks het feit dat men dan afwijkt van de renteregeling die nou juist door de wetgevers is voorgeschreven in 4:13, vierde lid BW. Terwijl in het geval de erfgenamen willen afwijken van de renteregeling die door de erflater is bepaald, zij fiscaal worden gesanctioneerd. Waarom zou een erflater die de voorkeur geeft aan de successierechtelijke uitkomsten van een wettelijke verdeling dan nog een testament opmaken? Een erflater die bewust (of onbewust) geen testament opstelt, heeft ook een bewust (onbewust) standpunt ingenomen, doch schept deze voor zijn erfgenamen wel alle vrijheid om na het overlijden middels een renteovereenkomst aanpassingen te plegen zonder fiscale gevolgen voor het schenking- of successierecht. Merkwaardige situaties waardoor volgens belanghebbenden een onderscheid wordt gecreëerd die maatschappelijk ongewenst is en niet ligt in de lijn der bedoelingen van de wetgever. Doordat het Hof ( ) in haar uitspraak een ander (te beperkt) criterium [heeft] toegepast met betrekking tot de strekking van artikel 4:13, vierde lid BW en artikel 1, tweede lid Successiewet 1956 en het Hof daarbij tevens de strekking van artikel 1, vijfde lid Successiewet 1956 en de bedoelingen rechtspraak notariaat van de wetgever buiten beschouwing heeft gelaten, is sprake van onjuiste wetstoepassing. 4. De renteovereenkomst en de SW 1956 Wetgeving Artikel 4:13 BW luidt: 9 1. De nalatenschap van de erflater die een echtgenoot en een of meer kinderen als erfgenamen achterlaat, wordt, tenzij de erflater bij uiterste wilsbeschikking heeft bepaald dat deze afdeling geheel buiten toepassing blijft, overeenkomstig de volgende leden verdeeld. 2. De echtgenoot verkrijgt van rechtswege de goederen van de nalatenschap. De voldoening van de schulden van de nalatenschap komt voor zijn rekening. Onder schulden van de nalatenschap zijn hier tevens begrepen de ten laste van de gezamenlijke erfgenamen komende uitgaven ter voldoening aan testamentaire lasten. 3. Ieder van de kinderen verkrijgt als erfgenaam van rechtswege een geldvordering ten laste van de echtgenoot, overeenkomend met de waarde van zijn erfdeel. Deze vordering is opeisbaar: a. indien de echtgenoot in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard; b. wanneer de echtgenoot is overleden. De vordering is ook opeisbaar in door de erflater bij uiterste wilsbeschikking genoemde gevallen. 4. De in lid 3 bedoelde geldsom wordt, tenzij de erflater, dan wel de echtgenoot en het kind tezamen, anders hebben bepaald, vermeerderd met een percentage dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan zes, berekend per jaar vanaf de dag waarop de nalatenschap is opengevallen, bij welke berekening telkens uitsluitend de hoofdsom in aanmerking wordt genomen. ( ) 4.2 De Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna: Overgangswet) vermeldt: Artikel 68a Overgangswet: 1. Van het tijdstip van haar in werking treden af is de wet van toepassing, indien op dat tijdstip is voldaan aan de door de wet voor het intreden van een rechtsgevolg gestelde vereisten, tenzij uit de volgende artikelen iets anders voortvloeit. 2. Voor zover en zolang op grond van de volgende artikelen de wet niet van toepassing is, blijft het vóór haar in werking treden geldende recht van toepassing. Artikel 71 Overgangswet: Een beding dat naar een vóór het in werking treden van de wet geldend wetsartikel verwijst of 8 Wet- en regelgeving wordt in deze conclusie geciteerd naar de stand van 2004 en is nadien niet gewijzigd; een en ander behoudens anders is aangegeven. 9 Ingevoerd per 1 januari 2003 (Wet van 16 augustus 2002, Stb. 2002, 430); de tekst is nadien niet gewijzigd. 612

11 rechtspraak notariaat de zakelijke inhoud van zo'n artikel weergeeft, wordt geacht een verwijzing naar of een weergave van de wet in te houden, tenzij zulks niet in overeenstemming zou zijn met de strekking van het beding. Artikel 75 Overgangswet: 1. De wet blijft, ook buiten de in deze en de volgende titels geregelde gevallen, buiten toepassing in zaken van overgangsrecht, indien de gelijkenis met zulke gevallen daartoe noopt of indien de toepassing onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. 2. ( ) Artikel 79 Overgangswet: Tenzij anders is bepaald, wordt een rechtshandeling die is verricht voordat de wet daarop van toepassing wordt, niet nietig of vernietigbaar ten gevolge van een omstandigheid die de wet, in tegenstelling tot het tevoren geldende recht, aanmerkt als een grond van nietigheid of vernietigbaarheid. 4.3 De relevante bepalingen van de SW 1956 luidden, voor zover hier van belang, als volgt: Artikel 1, lid 2 en lid 5, SW 1956: 2. Onder verkrijging krachtens erfrecht wordt voor de toepassing van deze wet mede verstaan ( ) de verkrijging ingevolge een overeenkomst met betrekking tot rentevergoeding als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek indien een dergelijke rentevergoeding binnen de met inachtneming van artikel 45 vastgestelde aangiftetermijn wordt overeengekomen. ( ) 5. Indien ten gevolge van uiterste wilsbeschikkingen die inhoudelijk overeenkomen met het bepaalde in afdeling 1 van titel 3 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek geldvorderingen of wilsrechten opkomen, worden die voor de toepassing van deze wet op dezelfde wijze behandeld als de geldvorderingen en wilsrechten, bedoeld in artikel 13, derde lid, onderscheidenlijk de artikelen 19, 20, 21 en 22 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 21, lid 10, SW 1956: Een geldvordering als bedoeld in artikel 13, derde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek alsmede, indien de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig artikel 13 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, een geldvordering als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, wordt in aanmerking genomen als een renteloze vordering, indien daarop het rentepercentage, berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 84 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing is. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de schulden die corresponderen met de aldaar bedoelde geldvorderingen. 2010/ Per 1 januari 2010 is de SW 1956 gewijzigd, 10 ook in terminologisch opzicht, waaronder de aanduiding van het recht van successie en schenking, als respectievelijk erf- en schenkbelasting. Per 1 januari 2010 luiden de hier relevante bepalingen aldus: Artikel 1, lid 3 en lid 4, SW 1956: 3. De verkrijging ten gevolge van de vaststelling van een rentevergoeding op grond van: a. een uiterste wilsbeschikking ten aanzien van vorderingen en schulden die zijn ontstaan krachtens erfrecht, of b. een overeenkomst als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, wordt voor de toepassing van deze wet geacht alleen krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen indien deze binnen de met inachtneming van artikel 45 vastgestelde aangiftetermijn is vastgesteld of overeengekomen. 4. Indien de rentevergoeding, bedoeld in het derde lid, wordt vastgesteld of overeengekomen na de in dat lid bedoelde termijn, wordt het daaruit voortvloeiende voordeel geacht krachtens schenking te zijn verkregen. Artikel 21, lid 14, SW 1956: Een geldvordering als bedoeld in artikel 13, derde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek alsmede, indien de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig artikel 13 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, een geldvordering als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, wordt in aanmerking genomen als een renteloze vordering, indien daarop het rentepercentage, berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 84 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing is. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de schulden die corresponderen met de aldaar bedoelde geldvorderingen. Wetsgeschiedenis Boek 4 BW, Erfrecht Boek 4 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek is in werking getreden per 1 januari De parlementaire geschiedenis is verdeeld over een vijftal wetsvoorstellen. 13 Het huidige artikel 4:13 BW is voorgesteld bij de vijfde nota van wijziging van wetsvoorstel en vrijwel ongewijzigd aangenomen Wet van 17 december 2009, Stb. 2009, 564 (wetsvoorstel ). 11 De wetsgeschiedenis van de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek is gebundeld in C.J. Zeben, Parlementaire geschiedenis van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek, Deventer: Kluwer. Voor het nieuwe erfrecht zie in deze serie: Van der Burght c.s., Parlementaire geschiedenis Vaststellingswet Boek 4 Erfrecht; en Van der Burght c.s., Parlementaire geschiedenis Invoeringswet Boek 4 Erfrecht. 12 Stb. 2002, Wetsvoorstellen 3771, , , en (vgl. Stb. 1969, 392; 1999, 300; en 2002, ). 14 Kamerstukken II 1996/97, , nr. 21, blz. 1 2 (Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4, blz. 1550); Stb. 1999, 300, blz. 4 (Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4, blz ). Artikel 4:13 BW is geciteerd in onderdeel 4.1 van deze conclusie. 15 De enige aanpassing was ingegeven door de op 1 december 1998 in werking getreden titel III van de Faillissementswet 613

12 2010/ De Raad van State heeft in zijn advies voor wetsvoorstel opgemerkt: In artikel 1 lid 5, wordt bepaald dat de in lid 3 bedoelde geldsom wordt vermeerderd met een bepaald percentage, tenzij de erflater dan wel de echtgenoot en het kind tezamen anders hebben bepaald. Het is de Raad niet duidelijk waarom deze tenzij-bepaling in Titel 2A, die handelt over het erfrecht bij versterf, is opgenomen. Het staat de erflater, de legitieme portie daargelaten, immers vrij bij testament ten voordele of ten nadele van het kind af te wijken van het erfrecht bij versterf. Hetzelfde geldt voor de overeenkomst tussen de langstlevende ouder en het kind. Het erfrecht bij versterf beperkt in zijn algemeenheid niet de contractvrijheid die ook op de in de voorgaande zin genoemde overeenkomst van toepassing is. De Raad adviseert de tenzijbepaling te laten vervallen. In het nader rapport is vermeld: Hoewel inderdaad de bepalingen van afdeling 1 niet beogen af te doen aan de testeervrijheid of contractsvrijheid, heb ik het om redenen van inzichtelijkheid toch raadzaam geacht de tenzij-bepaling te handhaven. 4.7 Artikel 4:13 BW is in de vijfde nota van wijziging, voor zover relevant, als volgt toegelicht: 18 Het kan jaren duren voordat de vordering van de kinderen opeisbaar wordt. De door de echtgenoot aan de kinderen verschuldigde geldsom wordt daarom van rechtswege verhoogd teneinde een zekere inflatiecorrectie te bereiken. De rekenmaatstaf (wettelijke rente minus zes procent) is ontleend aan artikel 4.2A.1.12 lid 6 van het aanhangige wetsvoorstel. Deze inflatiecorrectie lijkt passend, óók teneinde te voorkomen dat kinderen zich genoopt zullen voelen tot uitoefening van hun wilsrechten over te gaan. Het bedrag van de verhoging wordt op zijn beurt niet met de correctieverhoging vermeerderd. De erflater, maar ook de echtgenoot en het kind tezamen bij overeenkomst, kunnen wel een andere aanpassingsmaatstaf bepalen, of van aanpassing van de geldsom geheel afzien. Ook als de erflater bij uiterste wilsbeschikking van de wettelijke maatstaf is afgeweken, kunnen de echtgenoot en het kind de maatstaf (nogmaals) aanpassen. 4.8 In een notitie over de fiscale aspecten van het voorgestelde ab intestaat erfrecht heeft de mi- (schuldsaneringsregeling natuurlijke personen); in het derde lid werd een verwijzing naar deze regeling opgenomen en na het vierde lid werd een nieuw vijfde lid ingevoegd (Kamerstukken II 1999/00, , nr. 2, blz. 2 en nr. 3, blz. 3; Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4, blz ). 16 Kamerstukken I 1996/97, , D, blz. 2 (Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4, blz. 1550). 17 Kamerstukken I 1996/97, , D, blz. 2 (Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4, blz. 1550). 18 Kamerstukken II 1996/97, , nr. 21, blz. 15 (Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4, blz ). rechtspraak notariaat nister van Justitie, mede namens de Staatssecretaris, opgemerkt: Waardering van de vorderingen van de kinderen Indien noch de erflater noch de erfgenamen iets hebben bepaald over de rente op de niet-opeisbare vorderingen van de kinderen op de langstlevende echtgenoot, zullen deze voor het successierecht worden gewaardeerd als waren zij renteloos. Indien de erflater bij uiterste wilsbeschikking een rente heeft bepaald, zal deze worden gevolgd voor de waardering van de vorderingen. Dit geldt ook voor een rente die door de erfgenamen binnen acht maanden na het overlijden wordt overeengekomen. Wanneer de erfgenamen eerst na acht maanden na het overlijden een rente afspreken, of een eerder vastgestelde rente herzien, leidt dit niet tot een herrekening van het successierecht. Wel wordt dan bezien of er sprake is van een schenking van de langstlevende echtgenoot aan de kinderen, op grond waarvan eventueel schenkingsrecht verschuldigd zal zijn. 4.9 In het nader eindverslag is opgemerkt: 20 Is de correctie van artikel 4.2A.1.1 lid 4 een erfrechtelijke verkrijging? Leidt een afwijking van de wettelijke correctie tot een erfrechtelijke verkrijging met een andere waarde, dan wanneer de wettelijke correctie wordt gevolgd? Leidt een grotere correctie dan de wettelijke tot fiscale (met name successierechtelijke) gevolgen? Zo ja, tot welke? Wil de regering de commissie uitleggen in het licht van de thans geldende bepalingen inzake het successierecht waarom, indien de langstlevende en de kinderen na het overlijden van de erflater een door die langstlevende aan de kinderen te vergoeden rente (nader) afspreken, die rente ook gevolgen heeft voor de waarde van de erfrechtelijke verkrijgingen, nu op grond van het bepaalde in artikel 1, aanhef en 1 o Successiewet (SW) het recht van successie geheven wordt over al wat wordt verkregen krachtens erfrecht door het overlijden, en niet gezegd kan worden dat een tussen de erfgenamen (na het overlijden) overeengekomen rente aan die omschrijving voldoet? Kan de regering voorts uitleggen hoe deze waardering moet worden bezien, gelet op het wettelijke uitgangspunt van artikel 21 lid 1 SW dat de waarde van hetgeen aldus wordt verkregen vastgesteld naar het tijdstip van verkrijging, voor zover niet anders is bepaald en derhalve een wijziging in de waarde na die verkrijging buiten beschouwing dient te blijven? 19 Kamerstukken II 1996/97, , nr. 23, blz. 2, 4 (Van der Burght c.s., Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4 Erfrecht, blz. 1552). 20 Kamerstukken II 1997/98, , nr. 24, blz. 3 4 (Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4, blz ). 614

13 rechtspraak notariaat Waarom wordt voorgesteld om met de invoering van de wettelijke boedelverdeling de thans in de Successiewet bestaande regeling van de waardering van de verkrijgingen te veranderen in geval van het overeenkomen van een rente binnen acht maanden na het overlijden? ( ) Het feit dat de inflatiecorrectie van artikel 4.2A.1.1 lid 4 uit de wet voortvloeit leidt tot de vraag of de waarde van die correctie al dan niet samengesteld niet eveneens een erfrechtelijke verkrijging is die aan de heffing van successierecht is onderworpen, nu artikel 1, aanhef en 1 o SW spreekt van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen? In geval van een bevestigend antwoord zouden de leden van de commissie de gronden voor deze afwijking ten opzichte van de huidige gang van zaken willen vernemen De nota naar aanleiding van het nader eindverslag vermeldt: 21 Om de fiscale afwikkeling van het voorgestelde erfrecht bij versterf, met name in die gevallen waarin geheel wordt aangesloten bij het wettelijke stelsel, zo eenvoudig en inzichtelijk mogelijk te laten verlopen, zal worden voorgesteld de vorderingen van de kinderen te waarderen als waren ze renteloos in geval op die vorderingen enkel de verhoging bedoeld in artikel 4.2A.1.1, vierde lid, wordt toegepast. Het ligt daarbij in de rede dat dezelfde waardering wordt toegepast indien de erflater bij testament een lagere rente heeft bepaald dan de wettelijke verhoging of indien een dergelijke lagere rente door de erfgenamen binnen acht maanden wordt overeengekomen. De verhoging van artikel 4.2A.1.1, vierde lid, of een lagere rente, wordt derhalve bij de waardering van de verkrijging door de kinderen buiten beschouwing gelaten, en niet in aanmerking genomen als schuld bij de langstlevende echtgenoot. ( ) De verhoging van artikel 4.2A.1.1, vierde lid, is een erfrechtelijke verkrijging. Zoals hierboven reeds is opgemerkt, leidt een lagere rente dan de wettelijke verhoging voor de heffing van het successierecht niet tot een andere waarde. Zowel de wettelijke verhoging als een lagere rente blijft immers buiten beschouwing voor de waardering van de vorderingen van de kinderen op de langstlevende echtgenoot. Een hogere rente dan de wettelijke verhoging leidt, indien deze testamentair is bepaald of door de nabestaanden binnen acht maanden na het overlijden is overeengekomen, bij de kinderen tot een verkrijging met een in beginsel hogere waarde; de waarde van de verkrijging van de langstlevende echtgenoot zal dienovereenkomstig lager worden. Van deze 21 Kamerstukken II 1997/98, , nr. 25, blz. 4 6 (Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4, blz ). 2010/80 waarden zal worden uitgegaan bij de berekening van het successierecht. Op grond van de thans geldende bepalingen van de Successiewet 1956, wordt een rente die na het overlijden van de erflater tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen wordt overeengekomen, niet in de heffing van successierecht betrokken. Een dergelijke overeenkomst kan wel aanleiding zijn tot de heffing van schenkingsrecht. In het nu voorgestelde erfrecht bij versterf neemt een tussen de langstlevende en de kinderen overeengekomen rente in beginsel dezelfde positie in als een door de erflater testamentair bepaalde rente. Daarom is de Staatssecretaris van Financiën van oordeel dat een testamentair bepaalde en een overeengekomen rente fiscaal in beginsel op gelijke voet moeten worden behandeld en voorts dat ze beide in beginsel ook in de heffing van het successierecht moeten worden betrokken. Daarnaast dient echter in de overwegingen te worden betrokken dat het niet goed bij een versterferfrecht past om de nabestaanden een nadere aangifte successierecht te laten doen, indien zij geruime tijd na het overlijden alsnog een rente over de vorderingen van de kinderen overeenkomen. Er is uiteindelijk voor gekozen om de rente die betrekkelijk kort na het overlijden, te weten binnen de aangiftetermijn van acht maanden voor het recht van successie, wordt overeengekomen voor de heffing van het successierecht op dezelfde wijze te behandelen als de rente die door de erflater testamentair is bepaald. Hiermee wordt tevens voorkomen dat in deze gevallen vrijwel gelijktijdig een aangifte voor het successierecht en voor het schenkingsrecht gedaan zou moeten worden. Een na acht maanden overeengekomen rente wordt niet meer gelijkgesteld met een door de erflater testamentair bepaalde rente en wordt afzonderlijk beoordeeld op schenkingsaspecten. ( ) De lijn dat het niet bij het erfrecht bij versterf past om de nabestaanden nog lang na het overlijden met nadere aangiften successierecht te confronteren zal worden doorgetrokken naar de fiscale gevolgen van de uitoefening van een wilsrecht. ( ) zal bij de aanpassingswetgeving worden voorgesteld dat de uitoefening van de genoemde wilsrechten in het kader van het versterferfrecht of in de uitvoering van een daarmee overeenkomend testament, niet leidt tot een aangifteplicht of tot een herrekening van het successierecht; schenkingsrecht kan eventueel wel aan de orde komen. De verhoging van artikel 4.2A.1.1 is een erfrechtelijke verkrijging, zodat de vordering van het kind, op basis van de huidige bepalingen van de Successiewet 1956, zou moeten worden gewaardeerd met inachtneming van deze verhoging. Hiervoor is aangegeven waarom het wenselijk is vorderingen die geen hogere rente dragen dan de genoemde verhoging van artikel 4.2A.1.1 te waarderen als waren ze renteloos. Bij de aanpas- 615

14 2010/80 singswetgeving zullen maatregelen worden voorgesteld om de Successiewet 1956 in deze zin aan te passen. Voor een goed begrip zij opgemerkt dat de bedoelde vordering van een kind op de langstlevende echtgenoot wordt aangemerkt als een blooteigendom-vruchtgebruiksituatie in de zin van artikel 18 van de Successiewet 1956 (het kind heeft de blooteigendom en de langstlevende echtgenoot heeft het vruchtgebruik). ( ) Voor alle duidelijkheid merken wij op dat de hier geschetste fiscale regelingen zullen gelden voor het erfrecht bij versterf of voor de uitvoering van een daarmee overeenkomend testament. Het staat de erflater uiteraard vrij om, evenals in de huidige situatie, bij testament een van het versterferfrecht afwijkende regeling in het leven te roepen In het voorlopig verslag is opgemerkt: De leden van de PvdA-fractie hadden met betrekking tot de ouderlijke boedelverdeling nog een vraag over het overgangsrecht. Zij zouden het op prijs stellen indien de minister nog eens precies zou aangeven wat de voor- en nadelen zijn van het wettelijk stelsel ten opzichte van de testamentaire ouderlijke boedelverdeling. Biedt de huidige ouderlijke boedelverdeling niet een aantal voordelen boven de nieuwe wettelijke boedelverdeling? Heeft de minister reeds zijn gedachten laten gaan over de vraag of de bestaande testamentaire ouderlijke boedelverdelingen van kracht blijven en zo ja, of er dan niet een massale toeloop op notarissen ontstaat vlak voordat het wettelijke stelsel van kracht wordt? Of is het de bedoeling alle bestaande ouderlijke boedelverdelingsregelingen te converteren in een wettelijke boedelverdeling? Dat zouden deze leden wel wat vreemd vinden omdat men voor de huidige testamentaire ouderlijke boedelverdeling bewust heeft gekozen In de memorie van antwoord is vermeld: Het stelsel van de wettelijke verdeling ( ) dat anders dan de testamentaire ouderlijke boedelverdeling als regeling voor versterferfrecht dient te gelden, biedt vooral een aantal voordelen. Zo maakt de wet een verdeling mogelijk wanneer niet alle kinderen daarbij zijn betrokken, bijvoorbeeld omdat een kind is onterfd. Dit kan niet met de testamentaire ouderlijke boedelverdeling (zie artikel 4:1169 BW) worden bereikt. In de voorgestelde regeling is het ook mogelijk stiefkinderen bij de wettelijke verdeling te betrekken (artikel 4.2A.1.14). De testamentaire ouderlijke boedelverdeling is ingevolge artikel 4:1167 BW alleen mogelijk tussen afstammelingen on- 22 Kamerstukken II 1998/99, , nr. 120, blz. 9 (Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4, blz ). 23 Kamerstukken I 1998/99, , nr. 120a, blz (Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 4, blz. 1541). rechtspraak notariaat derling of tussen afstammelingen en de langstlevende echtgenoot. De wettelijke verdeling biedt, anders dan in het huidige recht neergelegd is, voor kinderen een beperking van de verhaalbaarheid van schulden, doordat hun eigen goederen niet voor de schulden van de nalatenschap kunnen worden uitgewonnen. Een voordeel van de wettelijke regeling is voorts de mogelijkheid van ongedaanmaking van de verdeling binnen drie maanden door de langstlevende echtgenoot (artikel 4.2A.1.6 lid 1), zodat spoedig duidelijk is of de verdeling wordt toegepast. Omtrent het wetsvoorstel voor het overgangsrecht in verband met het nieuwe Boek 4 merk ik het volgende op. Het wetsvoorstel zal dezer dagen aan de Raad van State voor advies worden voorgelegd. Met betrekking tot de werking van de vele testamentaire voorzieningen, in het bijzonder ten behoeve van de langstlevende echtgenoot, die vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van het nieuwe Boek 4 zijn gemaakt, maar eerst daarna tot uitvoering komen, bevat dit wetsvoorstel specifieke voorzieningen. Was de uiterste wilsbeschikking, zoals de ouderlijke boedelverdeling, op het tijdstip waarop zij werd opgemaakt, als zodanig geldig tot stand gekomen, dan blijft zij geldig, ook al is zij onder het nieuwe recht niet meer toegestaan. Zulks kan uit artikel 79 van de Overgangswet voor het nieuwe Burgerlijk Wetboek worden afgeleid. De strekking van dat artikel is immers dat een rechtshandeling die geldig was toen zij werd verricht, onaantastbaar blijft en niet nietig of vernietigbaar wordt ten gevolge van een omstandigheid die de nieuwe wet, anders dan de oude, aanmerkt als een grond van nietigheid of vernietigbaarheid. Onder het nieuwe Boek 4 kan een ouderlijke boedelverdeling niet meer worden gemaakt; zij zou een nietige rechtshandeling opleveren. Ingevolge artikel 79 Overgangswet behoudt een onder het thans geldende recht gemaakte ouderlijke boedelverdeling echter haar geldigheid, ook al overlijdt de erflater na de inwerkingtreding van Boek 4. ( ) Wetsgeschiedenis aanpassing SW Vanwege de invoering van het nieuwe boek 4 BW, Erfrecht, is ook de SW 1956 aangepast; deze aanpassing heeft plaatsgevonden als onderdeel van wetsvoorstel De Raad van State heeft in zijn advies voor wetsvoorstel , ten aanzien van de voorgestelde aanpassingen van artikel 1 SW 1956, opgemerkt: 25 In het nieuwe erfrecht bij versterf krijgen kinderen een (niet opeisbare) vordering in geld op de langstlevende ouder. Indien geen rentepercentage is afgesproken is hierop de wettelijke rente, 24 Kamerstukken II 1999/00, , nr. 2; Stb. 2002, Kamerstukken I 1999/00, , B, blz

15 rechtspraak notariaat voorzover deze hoger is dan zes procent, van toepassing. Uit het oogpunt van eenvoud en inzicht bij de afwikkeling van niet-opeisbare vorderingen, wordt de rente, indien geen rentepercentage is afgesproken, voor de toepassing van de Successiewet 1956 genegeerd (voorgestelde artikel 21, tiende lid, van de Successiewet). Wanneer binnen de aangiftetermijn van acht maanden een (afwijkend) rentepercentage is afgesproken, wordt deze rente gewaardeerd volgens de regels van het successierecht. Dit volgt uit het voorgestelde artikel 1, tweede lid, van de Successiewet Volgens de toelichting 3 zou het fiscaal niet erkennen van overeengekomen rente onvoldoende recht doen aan de testeervrijheid en de contractsvrijheid en zijn de argumenten van eenvoud en inzicht bij de fiscale afwikkeling van de nietopeisbare vorderingen op die situatie niet van toepassing. De Raad vraagt zich af of het verschil in behandeling niet zal leiden tot onbedoelde beïnvloeding van de keuze voor een bepaalde afwikkeling in verband met de aan een keuze verbonden fiscale gevolgen. Verder is niet duidelijk waarom de argumenten van eenvoud en inzicht bij de fiscale afwikkeling niet van toepassing zouden zijn bij een overeengekomen renteregeling. De Raad adviseert dit aspect opnieuw te bezien. In het nader rapport wordt dienaangaande vermeld: 26 De beslissingen die een erflater, en soms de nabestaanden, nemen met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap worden vaak mede beïnvloed door de fiscale gevolgen die daaraan verbonden zijn. Het voorgestelde regime in het successierecht met betrekking tot de rente op de vorderingen van de kinderen zal ook een van de factoren kunnen zijn die daarin een rol spelen. Welke keuze voor de erfgenamen fiscaal het gunstigste is, is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij bijvoorbeeld ook de fiscale gevolgen bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot een rol kunnen spelen. In zijn algemeenheid kan dan ook niet worden gezegd, dit in antwoord op de vraag van de Raad, dat het nu voorgestelde fiscale regime de keuze voor de afwikkeling van de nalatenschap onbedoeld in een bepaalde richting stuurt. Met het voor het successierecht negeren van de rentevergoeding die voortvloeit uit Boek 4 wordt een bijdrage geleverd aan de eenvoud en de inzichtelijkheid van de werking van het intestaat erfrecht. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven is in eerste instantie overwogen om ook een testamentair bepaalde of een binnen de aangiftetermijn afgesproken rente te negeren indien deze lager is dan de rente die voortvloeit uit Boek 4. Bij heroverweging bleken hieraan belangrijke nadelen te kleven. Enerzijds wordt onvoldoende recht gedaan aan de testeervrijheid en de contract- 2010/80 vrijheid indien de door de erflater of de nabestaanden bepaalde rente fiscaal niet zou worden gevolgd. Anderzijds wordt met het negeren van een dergelijke rente indien die niet hoger is dan de rentevergoeding van Boek 4 geen bijdrage geleverd aan de gewenste eenvoud en inzichtelijkheid. De rentevergoeding die voortvloeit uit Boek 4 is gekoppeld aan de wettelijke rente en deze kan in de tijd fluctueren. Voor de fiscale waardering zou dit dan betekenen dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat een afgesproken of testamentair bepaalde rente gedurende de looptijd van de vordering afwisselend lager en hoger kan zijn dan de vergoeding op grond van Boek 4. Dit is geen werkbaar criterium voor het bepalen van de (fiscale) waarde van de vorderingen van de kinderen en zou leiden tot problemen bij het bepalen van de heffingsgrondslag voor het successierecht. Er zijn derhalve geen argumenten van eenvoud en inzicht die pleiten voor het fiscaal negeren van een overeengekomen of testamentair bepaalde rente In de memorie van toelichting bij wetsvoorstel is ten aanzien van de voorgestelde wijzigingen van de SW 1956, voor zover hier relevant, vermeld: 27 Artikel 1. ( ) b. In het voorgestelde nieuwe tweede lid van artikel 1 wordt enerzijds de behandeling van de niet-opeisbare vorderingen geregeld voor het geval de nabestaanden bij overeenkomst een rentevergoeding hebben bepaald en anderzijds de uitoefening van wilsrechten, beide situaties in het kader van het nieuwe erfrecht bij versterf. Op grond van de huidige wetgeving wordt met een rente die na het overlijden van de erflater tussen de nabestaanden op onderlinge vorderingen wordt overeengekomen, geen rekening gehouden voor het successierecht; hoogstens kan het schenkingsrecht in beeld komen. In het nieuwe erfrecht bij versterf is de mogelijkheid opgenomen dat de langstlevende ouder en de kinderen een rentevergoeding overeenkomen die afwijkt van de in het nieuwe erfrecht standaard voorgeschreven rentevergoeding, dan wel afwijkt van een testamentair bepaalde rente. Een dergelijke na het overlijden overeengekomen rentevergoeding wordt in beginsel op dezelfde wijze behandeld als een rentevergoeding die nog bij testament is bepaald. Teneinde twijfels omtrent de kwalificatie van een dergelijke rente-overeenkomst weg te nemen, wordt in de eerste volzin van het nieuwe tweede lid expliciet vastgelegd in welke gevallen een overeengekomen rente nog als verkrijging krachtens erfrecht wordt aangemerkt. Uit een oogpunt van doelmatigheid geldt dit alleen voor een rentevergoeding die binnen de voor het successierecht geldende aangifteter- 26 Kamerstukken I 1999/00, , nr. B, blz Kamerstukken II 1999/00, , nr. 3, blz ,

16 2010/80 mijn is overeengekomen. Een na deze termijn overeengekomen dan wel herziene rentevergoeding leidt niet tot een herrekening van het successierecht. Wel zal een dergelijke overeenkomst afzonderlijk moeten worden beoordeeld op schenkingsaspecten. ( ) d. Het nieuwe vierde lid van artikel 1 strekt ertoe voor de toepassing van die wet de uitvoering van een testament dat met betrekking tot geldvorderingen ( ) overeenkomt met de wettelijke verdeling op dezelfde wijze te behandelen als de wettelijke verdeling volgens het nieuwe erfrecht bij versterf. Artikel 21. ( ) b. In dit onderdeel wordt de waardering geregeld van de niet-opeisbare vordering waarvoor noch de erflater, noch de nabestaanden een rentevergoeding hebben vastgesteld. Alsdan is de wettelijk geregelde rente zie artikel 4.2A.1.1, vierde lid, van het BW van toepassing. Rekening houden met deze vorm van rentevergoeding zou tot een gecompliceerde waardebepaling van de geldvordering leiden. Teneinde de fiscale afwikkeling zo eenvoudig en inzichtelijk mogelijk te laten verlopen, wordt voorgesteld deze categorie vorderingen voor het successierecht te waarderen als renteloze vorderingen. Het voorgestelde tiende lid van artikel 21 van de Successiewet 1956 ziet hierop. ( ) Indien door de erflater bij uiterste wilsbeschikking een rentevergoeding is bepaald, alsmede indien de nabestaanden binnen de voor het successierecht geldende aangiftetermijn een rentevergoeding overeenkomen, wordt deze voor de heffing van het successierecht steeds gevolgd. Alleen in het geval dat de erflater of de nabestaanden voor het vaststellen van de rentevergoeding verwijzen naar de wettelijke renteregeling van Boek 4 BW, wordt uitgegaan van renteloosheid teneinde de fiscale afwikkeling zo eenvoudig en inzichtelijk mogelijk te laten verlopen Het wetsvoorstel is zonder beraadslaging door zowel de Eerste Kamer als de Tweede Kamer aangenomen. 28 Jurisprudentie 4.17 In PW 9536 heeft de Hoge Raad overwogen: 29 dat volgens de wet de rechten van den fiscus alleen en uitsluitend bepaald worden naar toestanden, die op het oogenblik van overlijden in werkelijkheid bestaan; rechtspraak notariaat ( ) dat nu de aan het recht van overgang onderworpen zaken door den overledene nagelaten, worden aangewezen op het oogenblik van het overlijden, ( ); ( ) dat aan deze regeling geen uitvoering gegeven zou kunnen worden indien eene scheiding en deeling invloed kon uitoefenen op den belastingplicht, daar baten kunnen zijn toebedeeld, die tusschen den tijd van overlijden en scheiding in de plaats gekomen zijn van baten der nalatenschap en die dus ten dage van het overlijden daarin niet gevonden werden; ( ) dat het toch niet aannemelijk is, dat in eene fiskale wet het aan den wil van deelgerechtigden zoude zijn overgelaten om de belasting al of niet te betalen, wat echter het geval zoude zijn indien men zich daarvan bevrijden kon door aangifte te doen na de scheiding; In zijn conclusie voor dit arrest heeft advocaat-generaal Rethaan Macaré opgemerkt: dat de wetgever met belasting heeft willen treffen den overgang van rechtswege, die op het oogenblik van overlijden plaats heeft. ( ) zoodra er meerdere erfgenamen zijn, dan is wel is waar dadelijk zeker wat overgaat, doch vooralsnog onzeker aan wie overgaat In HR BNB 1989/260 is overwogen: ( ) Dat over de vorderingen wegens overbedeling een normale rente is verschuldigd, neemt niet weg dat in een geval als het onderhavige, waarin de rente eerst opeisbaar wordt bij het overlijden van de overbedeelde erfgenaam, deze erfgenaam het vruchtgebruik als bedoeld in voormeld artikel heeft van het wegens overbedeling verschuldigde bedrag. Hij behoeft immers in feite de rente, die zal gaan behoren tot het passief van zijn nalatenschap, tijdens zijn leven niet te betalen De Inspecteur heeft derhalve terecht het feitelijk genot, dat de overbedeelde erfgename van het door haar wegens overbedeling verschuldigde bedrag heeft, aangemerkt als een vruchtgebruik in de zin van artikel 18, lid 1, van de Successiewet In HR BNB 1994/261 is overwogen: 31 Voor het aannemen van vrijgevigheid is voldoende dat ( ) degene die verarmd is de verrijking van de andere partij heeft gewild In HR BNB 1996/112 is overwogen: Handelingen II 2000/01, 96, blz Handelingen I 2001/02, 25, blz Hoge Raad 2 januari 1903, PW Hoewel dit arrest is gewezen voor het recht van overgang, is niet omstreden dat het ook geldt voor het recht van successie; vgl. H. Schuttevaer en J.W. Zwemmer, De Nederlandse successiewetgeving, Deventer: Kluwer 1998, blz. 78; en tevens C.B. Baard en C.J.M. Martens, Het testament van de 21e eeuw ligt onder vuur, Estate Planner, juni 2007, blz Hoge Raad 11 juli 1989, nr , BNB 1989/ Hoge Raad 15 juni 1994, nr , BNB 1994/261, rechtsoverweging Hoge Raad 17 januari 1996, nr , BNB 1996/112. Zie onderdeel 2 van de conclusie van advocaat-generaal Moltmaker voor een onderzoek naar de geldigheid van de voorwaardelijke ouderlijke boedelverdeling; de advocaat-generaal komt (in onderdeel van zijn conclusie) tot dezelfde slotsom als de Hoge Raad. 618

17 rechtspraak notariaat 3.3. ( ) dat een ouderlijke boedelverdeling door de erflater, op de wijze als hier is gebeurd, gemaakt kan worden onder voorbehoud van de ( ) tenzij-clausule, die erop neerkomt dat de verdeling niet geldt indien de gezamenlijke erfgenamen binnen de in die clausule vermelde termijn verklaren in onderling overleg een andere verdeling te wensen. ( ) 4.21 Dit is bevestigd in HR BNB 1998/8, waarin tevens is overwogen: Nu de erfgenamen met gebruikmaking van de in het testament daartoe geschapen mogelijkheid eenstemmig een andere boedelverdeling zijn overeengekomen, zijn zij krachtens erfrecht voor gelijke onverdeelde aandelen in de nalatenschap, die bestaat uit de onverdeelde helft van de tussen erflater en zijn echtgenote bestaande huwelijksgemeenschap, gerechtigd geworden. Literatuur 4.22 Van Vijfeijken beschrijft: 34 De wet laat de nabestaanden de mogelijkheid om onderling een ander rentepercentage af te spreken. Zonder nadere voorziening behelst een dergelijke overeenkomst een schenking. Door de afwijking van de rente van rechtswege veranderen immers de waarden van de vordering(en) en schuld, waardoor een vermogensverschuiving optreedt. Ervan uitgaande dat partijen zich bewust zullen zijn van die vermogensverschuiving is aan de vereisten voor een belastbare schenking voldaan (HR 15 juni 1994, BNB 1994/216) Burgerhart, Schols & Schols merken over de zogeheten ventielbepaling op: 35 Op grond van de wet hebben erfgenamen de bevoegdheid na het overlijden de rente te wijzigen. Dit kunnen zij ook met de rente die door de erflater in zijn testament is opgenomen. Dit laatste is uitdrukkelijk meegedeeld in parlementaire stukken: Ook als de erflater bij uiterste wilsbeschikking van de wettelijke maatstaf is afgeweken, kunnen de echtgenoot en het kind de maatstaf (nogmaals) aanpassen. (Vijfde NvW, Kamerstukken II 1996/97, , nr. 21, p. 15). ( ) De erfgenamen zijn ( ) vrij zonder schenkingsperikelen door middel van het verhogen of verlagen van de rente de successierechtelijke verkrijging van de langstlevende op te blazen of 33 Hoge Raad 5 november 1997, nr , LJN AA3324, BNB 1998/8. Rechtsoverweging 4.1 luidt: Het eerste middel faalt op de gronden vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 1996, nr , BNB 1996/ I.J.F.A. van Vijfeijken, Fiscale gevolgen van het nieuwe erfrecht en schenkingsrecht, Fiscaal Tijdschrift Vermogen (FTV) 2001/1, blz. 5. Vgl. N.C.G. Gubbels, Enkele vraag- en knelpunten inzake de fiscale aspecten van het nieuwe erfrecht, WFR 2002/6505, blz W. Burgerhart, B.M.E.M. Schols & F.W.J.M. Schols, De ventielbepaling ; Het successierechtelijk opblazen en laten leeglopen van erfrechtelijke verkrijgingen, Fiscale Berichten voor het Notariaat (FBN) 2003/4, nr /80 leeg te laten lopen. Een geweldig flexibel instrument, waarvoor geen ingewikkelde regelingen nodig zijn. ( ) Een ouderlijke boedelverdeling die openvalt, is als gevolg van de ventielbepaling opeens zeer flexibel. Pomp de verkrijging van de langstlevende maar op, of laat maar leeglopen, zo luidt het devies binnen de aangiftetermijn. Ons inziens is het overigens voor het gebruik van de ventielbepaling niet vereist dat er een tenzij de erfgenamen anders overeenkomen bij de renteclausule is opgenomen. De contractsvrijheid en de parlementaire stukken bij lid 4 van artikel 4:13 BW sterken ons hierin Gubbels en Van Vijfeijken menen: 36 In de parlementaire behandeling bij het wetsvoorstel inzake het nieuwe erfrecht, is bij de behandeling van het vierde lid van het huidige art. 4:13 BW, het volgende opgemerkt (17 141, nr. 21, p. 15): Het kan jaren duren voordat de vordering van de kinderen opeisbaar wordt. De door de echtgenoot aan de kinderen verschuldigde geldsom wordt daarom van rechtswege verhoogd teneinde een zekere inflatiecorrectie te bereiken. De rekenmaatstaf (wettelijke rente minus zes procent) is ontleend aan artikel 4.2A.1.12 lid 6 van het aanhangige wetsvoorstel. Deze inflatiecorrectie lijkt passend, óók teneinde te voorkomen dat kinderen zich genoopt zullen voelen tot uitoefening van hun wilsrechten over te gaan. Het bedrag van de verhoging wordt op zijn beurt niet met de correctieverhoging vermeerderd. De erflater, maar ook de echtgenoot en het kind tezamen bij overeenkomst, kunnen wel een andere aanpassingsmaatstaf bepalen, of van aanpassing van de geldsom geheel afzien. Ook als de erflater bij uiterste wilsbeschikking van de wettelijke maatstaf is afgeweken, kunnen de echtgenoot en het kind de maatstaf (nogmaals) aanpassen. In dit citaat geeft de wetgever uitdrukkelijk aan dat de echtgenoot en het kind ook kunnen afwijken van de testamentaire rente. Van Mourik merkt op dat deze mogelijkheid niet voortvloeit uit lid 4 van art. 13 BW, maar uit de contractsvrijheid van partijen. In de memorie van toelichting bij de behandeling van het wetsvoorstel tot aanpassing van de wetgeving aan het nieuwe erf- en schenkingsrecht wordt ten aanzien van art. 1, lid 2 SW het volgende opgemerkt: Op grond van de huidige wetgeving wordt met een rente die na het overlijden van de erflater tussen de nabestaanden op onderlinge vorderingen wordt overeengekomen, geen rekening gehouden voor het successierecht; hoogstens kan het schenkingsrecht in beeld komen. In het 36 N.C.G. Gubbels en I.J.F.A. van Vijfeijken, Afwijking van de testamentaire rente fiscaal gevolgd?, FTV 2003/11, blz

18 2010/80 nieuwe erfrecht bij versterf is de mogelijkheid opgenomen dat de langstlevende ouder en de kinderen een rentevergoeding overeenkomen die afwijkt van de in het nieuwe erfrecht standaard voorgeschreven rentevergoeding, dan wel afwijkt van een testamentair bepaalde rente. Een dergelijke na het overlijden overeengekomen rentevergoeding wordt in beginsel op dezelfde wijze behandeld als een rentevergoeding die nog bij testament is bepaald. Teneinde twijfels omtrent de kwalificatie van een dergelijke rente-overeenkomst weg te nemen, wordt in de eerste volzin van het nieuwe tweede lid expliciet vastgelegd in welke gevallen een overeengekomen rente nog als verkrijging krachtens erfrecht wordt aangemerkt. Uit dit citaat lijkt afgeleid te kunnen worden dat ook een binnen de aangiftetermijn overeengekomen afwijking van de testamentaire rente fiscaal wordt gevolgd. Het is echter de vraag of deze conclusie juist is. In de eerste plaats kan de vraag worden gesteld welk gewicht aan deze uitspraak moet worden gehecht, gelet op het feit dat het op een onjuist juridisch uitgangspunt is gebaseerd. In het nieuwe erfrecht is immers niet de mogelijkheid opgenomen dat de langstlevende ouder en het kind een rentevergoeding overeenkomen die afwijkt van de testamentaire rente. In art. 4:13, lid 4, is slechts opgenomen dat de erflater zelf, of de langstlevende en het kind tezamen, kan afwijken van de rente van rechtswege. De mogelijkheid van de langstlevende en het kind om af te wijken van de testamentaire rente is, zoals hiervoor opgemerkt, slechts aangestipt door de wetgever bij de parlementaire behandeling van art. 4:13, lid 4 BW en vloeit overigens voort uit de contractsvrijheid van partijen. Tevens kan de vraag worden gesteld of de wetgever met de zinsnede een dergelijke na het overlijden overeengekomen rentevergoeding wordt in beginsel op dezelfde wijze behandeld als een rentevergoeding die nog bij testament is bepaald het oog heeft op de fiscale behandeling. De zin volgt immers op de behandeling van de rente in het erfrecht. Deze zin kan de slotzin zijn van de civiele behandeling van de rente, waarna de wetgever overgaat op de fiscale kwalificatie van deze rente. Het is derhalve niet zonder meer duidelijk dat de wetgever in dit citaat de bedoeling heeft om een afwijking van de testamentaire rente fiscaal hetzelfde te behandelen als een afwijking van de rente van rechtswege. Dit blijkt ook uit de slotzin van het citaat. Daarin merkt de wetgever op dat in art. 1, lid 2 SW nog uitdrukkelijk zal worden vastgelegd in welke gevallen de rente als een verkrijging krachtens erfrecht wordt aangemerkt. Indien het de bedoeling zou zijn om een afwijking van de testamentaire rente fiscaal hetzelfde te behandelen als een afwijking van de rente van rechtswege, had de wetgever kunnen volstaan met de opmerking dat een overeengekomen rente in de hiervoor aangegeven gevallen als rechtspraak notariaat een verkrijging krachtens erfrecht wordt aangemerkt. Indien de opmerking in de parlementaire behandeling zo zou moeten worden uitgelegd dat ook een afwijking van de testamentaire rente fiscaal wordt gevolgd, dan strookt dit niet met de uiteindelijke tekst van art. 1, lid 2 SW. Hierin wordt immers verwezen naar de overeenkomst met betrekking tot rentevergoeding als bedoeld in art. 4:13, vierde lid De overeenkomst in het vierde lid van art. 4:13 BW betreft de overeenkomst waarbij de echtgenoot en het kind tezamen afwijken van de rente van rechtswege. De wettekst verwijst derhalve niet naar de mogelijkheid van de erfgenamen om af te wijken van de testamentaire rente. ( ) De tekst van art. 1, lid 2 SW is duidelijk: alleen een afwijking van de rente van rechtswege door de nabestaanden wordt voor de heffing van het successierecht gevolgd. De opmerking in de parlementaire behandeling biedt ruimte voor de gedachte dat ook een afwijking van de testamentaire rente voor de heffing van successierecht zal worden gevolgd. Aan uitlatingen van de wetgever in de parlementaire behandeling kan echter geen vertrouwen worden ontleend. Dergelijke uitlatingen zijn vanzelfsprekend wel van belang voor de interpretatie van de wet. Uit de opmerking in de parlementaire behandeling kan echter ook niet de bedoeling van de wetgever worden afgeleid om een afwijking van de testamentaire rente successierechtelijk te volgen. Uit het citaat kan wel worden afgeleid dat de wetgever heeft willen aansluiten bij de civielrechtelijke regeling zoals die is neergelegd in art. 4:13 BW. Dit is ook gebeurd in art. 1, lid 2 SW. Overigens ligt het gelet op het karakter van de Successiewet ook niet voor de hand dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om ook een afwijking van de testamentaire rente te faciliëren. Er bestaat immers geen reden om de wil van de erflater omtrent de rentevergoeding successierechtelijk te negeren. Dit is anders bij de wettelijke verdeling. Hieraan ligt niet de wil van de erflater ten grondslag, maar de wil van de wetgever. Het Burgerlijk Wetboek biedt aan de nabestaanden uitdrukkelijk de mogelijkheid om op het onderdeel van de rentevergoeding af te wijken. Deze mogelijkheid zou praktisch worden gefrustreerd indien een dergelijke overeenkomst zou leiden tot de heffing van schenkingsrecht Burgerhart, Schols & Schols hebben op de in het vorige onderdeel geciteerde bijdrage van Gubbels en Van Vijfeijken als volgt gereageerd: W. Burgerhart, B.M.E.M. Schols & F.W.J.M. Schols, Rente is rente oftewel danwel is maar ook!, FTV 2003/11, blz Vgl. C.J.M. Martens, Wettelijke verdeling, ouderlijke boedelverdeling en rente(afspraken), Estate Planner, april 2006, blz. 11. Zie tevens de reactie van Gubbels en Van Vijfeijken in FTV 2003/11, blz. 34 ( Naschrift ). 620

19 rechtspraak notariaat 2010/80 ( ) Wijzigen van door erflater testamentair bepaalde rente? In dit dilemma gaan Van Vijfeijken en Gubbels voor de stelling dat de erfgenamen niet van een door erflater testamentair bepaalde rente in de zin van art. 4:13, lid 4 kunnen afwijken, althans niet binnen het bereik van de faciliteit van art. 1, lid 2 SW. Deze stelling is ons inziens onjuist. ( ) Genoemde auteurs gaan er zonder meer van uit dat een bevestigend antwoord op de vraag of erfgenamen de door erflater testamentair bepaalde rente kunnen wijzigen, al in strijd zou zijn met de tekst van art. 4:13, lid 4. Laten we de tekst eens analyseren. De wetgever formuleert in het desbetreffende lid de hoofdregel met betrekking tot de rente op een vordering die voortvloeit uit de wettelijke verdeling. Op deze wettelijke renteregeling zijn twee uitzonderingen mogelijk. Een inbreuk door erflater en een inbreuk door de desbetreffende erfgenamen. De klemtoon wordt in de wettekst niet gelegd op het feit dat er maar één inbreuk mogelijk is in de zin van: óf, óf. Er zijn twee gevallen denkbaar waarin niet de hoofdregel geldt. Daarop ligt de klemtoon. Op grond van de Aanwijzingen voor de regelgeving (aanwijzing 63) weten wij dat opgedragen wordt dat het gebruik van de uitdrukking en/of in een wettekst achterwege blijft. Voorts weten wij dat indien in een opsomming van gevallen het woord of wordt gebruikt, daaronder begrepen is de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen ( ). In deze zin dient ons inziens dan ook naar dan wel in art. 4:13, lid 4 gekeken te worden. Dan wel krijgt dan het karakter van maar ook. In de tekst is geen enkele beperking aangebracht voor het geval dat de erfgenamen anders overeenkomen. Tekstueel zien wij dan ook geen enkele belemmering voor de uitleg dat de erfgenamen ook een andere rente dan de testamentair bepaalde rente kunnen overeenkomen in de zin van art. 4:13, lid 4. Wellicht is de plaatsing van de komma voor de woorden dan wel veelbetekenend in dit kader. Wat er van het vorenstaande ook zij, het past ook bij onze Nijmeegse opvoeding dat het in het leven primair om de strekking van de regeling gaat en niet om de letterlijke tekst. En die strekking vinden we in de memorie van toelichting (17 141, nr. 21, p. 15). Het is overigens niet zo maar een toelichting, het is de toelichting. Daar wordt ten aanzien van de twee genoemde mogelijkheden uitdrukkelijk gesproken van maar ook. Het is ons dan ook een raadsel waarom men niet op de toelichting van een wet zou mogen vertrouwen als de tekst van een wet eventuele vragen oproept. Als daar in het onderhavige geval al sprake van zou zijn. ( ) Ten aanzien van het door Van Vijfeijken en Gubbels hiervoor aangehaalde fiscale citaat ( ) wordt door hen opgemerkt dat er niet staat in de hiervoor aangegeven gevallen en het volgens hen derhalve niet zonder meer duidelijk is waarover het gaat. Als we echter verder lezen dan het desbetreffende citaat, staat er uitdrukkelijk in de toelichting (V-N 2000/38.2, p. 3401) en wel exact waar schrijvers stoppen: Uit een oogpunt van doelmatigheid geldt dit alleen voor een rentevergoeding die binnen de voor het successierecht geldende aangiftetermijn is overeengekomen. Een na deze termijn overeengekomen dan wel herziene rentevergoeding leidt niet tot herrekening van het successierecht. Duidelijker kunnen wij het niet maken. De enige fiscale grens die gegeven wordt, is de aangiftetermijn. En als dat nog niet voldoende is, dan liegt de (door ons gecursiveerde) term herziene rentevergoeding er toch ook niet om? Van Vijfeijken en Gubbels gaan er bij het lezen van de fiscale toelichting al zonder meer van uit dat er van een civielrechtelijk onjuist standpunt wordt uitgegaan. Dit is nu maar net de vraag. Daar komt bij dat niet zoals door hen betoogd in de civielrechtelijke toelichting sprake was van slechts aanstippen, doch van een uitdrukkelijke uitleg van de bepaling. ( ) De wettekst van art. 4:13, lid 4 biedt bovenop de algemene contractsvrijheid ( ) de expliciete mogelijkheid om met een erfrechtelijke titel een andere rente overeen te komen. ( ) 4.26 Stubbé heeft als reactie op de stellingname van Burgerhart, Schols & Schols als zijn visie te kennen gegeven: 38 Met de visie dat met een OBV-testament 39 zonder tenzij-clausule de rente ook met successierechtelijk gevolg moet kunnen worden aangepast, wordt naar mijn mening wel gemakkelijk naar de gewenste flexibele ventieltechniek toe geredeneerd. Wat moet de fiscale wetgever hebben bezield om een OBV-testament met een starre rentevergoeding opgemaakt in het verleden, bij het openvallen alsnog fiscaal te faciliëren? In het wettelijke erfrecht is de mogelijkheid om een andere rente overeen te komen onderdeel van de spelregels van de wettelijke verdeling. Waarom zou dat ook gelden voor het testament dat de erflater heeft opgemaakt voordat het nieuwe erfrecht is ingevoerd? Ja, het komt goed uit, zoveel is wel zeker, maar waar de regeling noch in de tekst zelf noch in de toelichting duidelijk is, neemt naar mijn mening de adviseur wel een risico B. Schols en Schoenmaker menen: 40 Het aanknopingspunt in de Successiewet is in beginsel de situatie op het moment van overlij- 38 J.P.M. Stubbé, Enkele fiscale kwesties in de notariële praktijk, FBN 2004/4, nr Een testament waarin een ouderlijke boedelverdeling is opgenomen (noot toegevoegd, RIJ). 40 B.M.E.M. Schols en F.A.M. Schoenmaker, De quasi-wettelijke verdeling in fiscalibus, Kwartaalbericht Estate Planning (KWEP) 2004/4, nr

20 2010/80 den. Nauwkeuriger: het gaat om het vermogen van de erflater in overgang naar de erfgenamen dat men met successiebelasting heeft willen treffen. En daar past niet bij dat daar achteraf nog invloed op zou kunnen worden uitgeoefend door onderling afspraken te maken of anders gezegd door verdelingshandelingen. Bij een quasi-wettelijke verdeling is echter het vertrekpunt de uiterste wilsbeschikking van de erflater. Deze uiterste wilsbeschikking bepaalt de marsroute voor de verkrijgingen in economische zin van de erfgenamen. Op de spelregels van het afwikkelingsbewind kunnen de erfgenamen geen invloed uitoefenen. Hier geldt slechts: graag of niet, oftewel aanvaarden of verwerpen Van Mourik heeft geschreven: 41 Voormeld lid 4 [van artikel 4:13 BW, RIJ] biedt ook de echtgenoot en het kind tezamen de mogelijkheid een afwijkende afspraak omtrent de rente te maken. Een dergelijke overeenkomst kan ook gesloten worden in afwijking van een door de erflater in diens testament opgenomen renteregeling. Dat volgt niet uit het bedoelde lid 4, maar uit het feit dat erfgenamen door gebruik te maken van de contractsvrijheid in beginsel de wil van de erflater, voor wat hun onderlinge verhouding betreft, kunnen frustreren. Niet valt in te zien waarom ook deze vaststelling voor de toepassing van de Successiewet niet zou worden gevolgd Blokland heeft opgemerkt: 42 In art. 1 lid 5 SW lezen we, dat geldvorderingen die ontstaan als gevolg van uiterste wilsbeschikkingen die inhoudelijk overeenkomen met de wettelijke verdeling, voor de toepassing van de Successiewet 1956 worden behandeld als vorderingen in de zin van art. 4:13 lid 3 BW. ( ) welke uiterste wilsbeschikkingen komen nu inhoudelijk overeen met de wettelijke verdeling? ( ) Ik zou de navolgende situaties willen onderscheiden: a. er is een testament, gebaseerd op de wettelijke verdeling, zonder rentebepaling; b. als a, maar nu is er in het testament een rentepercentage opgenomen waarbij aan de erfgenamen de bevoegdheid wordt toegekend om dat aan te passen; c. als a, maar nu is er in het testament een rentepercentage opgenomen zonder dat uitdrukkelijk aan de erfgenamen de bevoegdheid wordt toegekend om dat aan te passen; 41 M.J.A. van Mourik, L.C.A. Verstappen, B.M.E.M. Schols, F.W.J.M. Schols & B.C.M. Waaijer, Handboek erfrecht. Deventer: Kluwer 2006, blz. 67; het geciteerde is van de hand van Van Mourik. 42 P. Blokland, B.M.E.M. Schols, T.J. Mellema-Kranenburg, A.H.N. Stollenwerck & E. van den Brink-Baggerman, Nieuw erfrecht in de praktijk; Een evaluatie, Den Haag: KNB/Sdu 2006, blz ; het geciteerde is geschreven door Blokland. rechtspraak notariaat d. er is een ouderlijke boedelverdeling waarbij de vaststelling van de rente aan de erfgenamen wordt overgelaten; e. als d, maar nu is er in het testament een rentepercentage opgenomen waarbij aan de erfgenamen de bevoegdheid wordt toegekend om dat aan te passen; f. als d, maar nu is er in het testament een rentepercentage opgenomen zonder dat uitdrukkelijk aan de erfgenamen de bevoegdheid wordt toegekend om dat aan te passen; g. er is een testament, inhoudende een quasiwettelijke verdeling (zie paragraaf 4.3.3), waarbij de vaststelling van de rente aan de erfgenamen wordt overgelaten. Situatie a levert geen problemen op, iedereen is het erover eens dat art. 1 lid 5 SW kan worden toegepast. In situatie b begint het voor Gubbels en Van Vijfeijken problematisch te worden, een afwijkende rente-overeenkomst is civielrechtelijk geldig, maar wordt in hun visie fiscaal niet gevolgd omdat een rentebepaling door de testateur een renteovereenkomst door de erfgenamen uitsluit. Met Schols, Burgerhart en Schols en Martens ben ik van mening dat de fiscale gevolgen hier te strikt worden geïnterpreteerd mijns inziens dient de renteafspraak fiscaal dus wel te worden gevolgd. In situatie c lijkt me hetzelfde te gelden, met name nu uit de parlementaire geschiedenis met zoveel woorden blijkt dat de erfgenamen ook een renteovereenkomst kunnen sluiten zonder dat hen de bevoegdheid daartoe door de testateur is toegekend. Wat betreft de situaties d tot en met f waarin sprake is van een ouderlijke boedelverdeling, heeft het specialistenteam Successie schenking bevestigd dat de ouderlijke boedelverdeling kwalificeert als inhoudelijk overeenkomende beschikking in de zin van art. 1 lid 5 SW, maar vreemd genoeg alleen voor het geval dat de testateur via een tenzij-clausule aan de erfgenamen de vrijheid heeft gelaten om de rente te bepalen of om van de testamentaire rente af te wijken. De conclusie kan dus zijn dat behalve dan in de visie van Gubbels en Van Vijfeijken in de onder d en e omschreven situaties de ventieltechniek kan worden toegepast, maar in de onder f bedoelde situatie, althans volgens het specialistenteam, niet. Dan resteert nog de vraag hoe het nu zit met geval g, de quasi-wettelijke verdeling. In dit geval krijgen de erfgenamen een onverdeeld erfdeel en moet de verdeling na het overlijden tot stand worden gebracht, zodat het arrest van de Hoge Raad van 2 januari 1903, PW 9536, als een soort zwaard van Damocles boven de boedel hangt. In bedoeld arrest poneerde de Hoge Raad de hoofdregel dat handelingen na het overlijden, en met name een verdeling, niet van invloed kunnen zijn op de heffing van het successierecht, met de woorden: dat het toch niet aannemelijk is, dat 622

Wettelijke verdeling, ouderlijke boedelverdeling en rente(afspraken)

Wettelijke verdeling, ouderlijke boedelverdeling en rente(afspraken) Mr. Caroline J.M. Martens 1 Wettelijke verdeling, ouderlijke boedelverdeling en rente(afspraken) De verkrijging krachtens de renteafspraak is een verkrijging op grond van een fictiebepaling In deze bijdrage

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/73672

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/78231

Nadere informatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden. Uitspraak 10 oktober 2014 Nr. 13/04777 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 augustus 2013, nr. 12/00472,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 31 930 Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur

Nadere informatie

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012 BEDRIJFSOPVOLGINGSFACILITEIT SUCCESSIEWET OOK VOOR PRIVÉVERMOGEN? Op 13 juli 2012 heeft rechtbank Breda uitspraak gedaan in een zaak over de bedrijfsopvolgingsfaciliteit uit de Successiewet 1956 (LJN:

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken. I f^l öobuicq3~o\ Den Haag, 2 O MRT 2012 Kenmerk: DGB 2012-753 TL Motivering van liet beroepsciirir: in cassatie (rolnummer 12/00641) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 21 december

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2015:5579

ECLI:NL:RBZWB:2015:5579 ECLI:NL:RBZWB:2015:5579 Instantie Datum uitspraak 20-08-2015 Datum publicatie 21-08-2015 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer C/02/297897 / HA RK 15-74 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

ECLI:NL:HR:2010:BM1206 ECLI:NL:HR:2010:BM1206 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-09-2010 Datum publicatie 24-09-2010 Zaaknummer 08/03539 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM1206

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/54269

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link: ECLI:NL:HR:2017:130 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecli:nl:hr:2017:130 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10 02 2017 Datum publicatie 10 02 2017 Zaaknummer 16/02729 Formele

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 10 januari 2014 nr. 09/01485 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 maart 2009, nr. 07/00372, betreffende

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987 GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN BELASTINGKAMER UITSPRAAK Nr. 208/86 10 april 1987 Uitspraak (na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 29 januari 1986, nr. 23.254) van bet Gerechtshof te

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396 ECLI:NL:RBDHA:2015:9396 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 31-07-2015 Datum publicatie 20-08-2015 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 15_2521 ERF Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBLEE:2009:BK6608

ECLI:NL:RBLEE:2009:BK6608 ECLI:NL:RBLEE:2009:BK6608 Instantie Rechtbank Leeuwarden Datum uitspraak 17-09-2009 Datum publicatie 16-12-2009 Zaaknummer AWB 08/2412 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1996 1997 17 141 Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, eerste gedeelte (wijziging van Boek 4) D ADVIES RAAD VAN STATE

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur. Kenmerk: 99/03616 GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682 ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 09-03-2006 Datum publicatie 30-03-2006 Zaaknummer AWB 05/4258 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Ambtenarenrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773 ECLI:NL:GHDHA:2014:2773 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 21-03-2014 Datum publicatie 18-09-2014 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-13/00269

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 152 Wet van 14 maart 2002 tot wijziging van titel 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (regels verrekenbedingen) Wij Beatrix, bij de gratie

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Successierecht. Verwerping van een nalatenschap. Ongelukkige redactie testament. Vergeten testament. Informele wil

Successierecht. Verwerping van een nalatenschap. Ongelukkige redactie testament. Vergeten testament. Informele wil Vergeten testament. Informele wil 1 Successierecht. Verwerping van een nalatenschap. Ongelukkige redactie testament. Vergeten testament. Informele wil Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747 ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747 Instantie Datum uitspraak 19-05-2010 Datum publicatie 11-08-2010 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank 's-gravenhage AWB 09/6595 SUCCR Belastingrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 26-09-2008 Datum publicatie 16-10-2008 Zaaknummer AWB 08/537 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

2. In onderdeel II wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

2. In onderdeel II wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende: 31 930 Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712 ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 12-02-2015 Datum publicatie 26-03-2015 Zaaknummer 13/00712 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637 ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 19-05-2016 Datum publicatie 01-06-2016 Zaaknummer 15/00637 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Hoger

Nadere informatie

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2014 in de zaak tussen [eiser], wonende te [X], eiser

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2014 in de zaak tussen [eiser], wonende te [X], eiser Uitspraak Rechtbank DEN HAAG Team belastingrecht zaaknummer: SGR 13/7254 uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2014 in de zaak tussen [eiser], wonende te [X], eiser (gemachtigde: mr. drs.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186 ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 06-07-2010 Datum publicatie 23-07-2010 Zaaknummer AWB 10/180, 10/181, 10/508, 10/513, 10/684 en 10/685 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2016:229

ECLI:NL:RBROT:2016:229 ECLI:NL:RBROT:2016:229 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 06-01-2016 Datum publicatie 07-01-2016 Zaaknummer C/10/475943 / HA ZA 15-510 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775. Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775. Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl ECLI:NL:HR:2015:1084 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775 In cassatie op

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 554 Wijziging van titel 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (regels verrekenbedingen) Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der

Nadere informatie

1.1. Lijst van gebruikte begrippen en afkortingen. Successiewet Successiewet 1956. Burgerlijk Wetboek

1.1. Lijst van gebruikte begrippen en afkortingen. Successiewet Successiewet 1956. Burgerlijk Wetboek Schenk- en erfbelasting. Overdrachtsbelasting. Verwerping van een nalatenschap. Ongelukkige redactie testament. Vergeten testament. Informele wil Belastingdienst/ Directie Vaktechniek Belastingen. Besluit

Nadere informatie

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK op het beroep van de Stichting X te Y tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid

Nadere informatie

Artikelen 81 en 82. Ongewijzigd. Artikel 83

Artikelen 81 en 82. Ongewijzigd. Artikel 83 Doorlopende tekst van de gewijzigde artikelen van de titels 1.6, 1.7 en 1.8 BW (nieuw), alsmede van artikel V (overgangsbepaling), zoals deze luidt volgens Kamerstukken I 2008/09, 28 867, A (gewijzigd

Nadere informatie

De aansprakelijkheid voor schulden der nalatenschap bij de wettelijke verdeling

De aansprakelijkheid voor schulden der nalatenschap bij de wettelijke verdeling De aansprakelijkheid voor schulden der nalatenschap bij de wettelijke verdeling 1. Inleiding Wanneer men de problematiek van aansprakelijkheid voor en verhaalbaarheid van schulden van de nalatenschap bij

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246 ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246 Instantie Rechtbank Breda Datum uitspraak 25-02-2011 Datum publicatie 18-03-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 10 / 938 Wmo Bestuursrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3972 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/01104

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3972 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/01104 ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3972 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 11-02-2010 Datum publicatie 17-02-2010 Zaaknummer 08/01104 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNNE:2016:2318

ECLI:NL:RBNNE:2016:2318 ECLI:NL:RBNNE:2016:2318 Instantie Datum uitspraak 26-04-2016 Datum publicatie 09-06-2016 Zaaknummer 15/2853 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Noord-Nederland Belastingrecht

Nadere informatie

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB Datum uitspraak: 20-01-2009 Datum publicatie: 04-02-2009 Rechtsgebied: Bijstandszaken Soort procedure:

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890 ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890 Instantie Rechtbank Groningen Datum uitspraak 21-10-2010 Datum publicatie 24-12-2010 Zaaknummer AWB 09/1378 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229 ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229 Instantie Datum uitspraak 11-12-2007 Datum publicatie 07-01-2008 Rechtbank 's-hertogenbosch Zaaknummer AWB 06/2511, AWB 06/2530 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513 ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 12-06-2008 Datum publicatie 24-07-2008 Zaaknummer AWB 07/3464 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Delta Lloyd Levensverzekering N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Delta Lloyd Levensverzekering N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene. Niet-bindende Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-408 d.d. 12 november 2014 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter en mr. I.M.L. Venker, secretaris) Samenvatting Lijfrenteverzekering.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNHO:2017:1493

ECLI:NL:RBNHO:2017:1493 ECLI:NL:RBNHO:2017:1493 Instantie Datum uitspraak 07-03-2017 Datum publicatie 09-03-2017 Rechtbank Noord-Holland Zaaknummer HAA - 16 _ 3456 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 28 867 Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen) Nr. 12 DERDE NOTA

Nadere informatie

Successiewet en rente na 1 januari 2010

Successiewet en rente na 1 januari 2010 Successiewet en rente na 1 januari 2010 Mr. Caroline J.M. Martens 1 Renteovereenkomsten en rentebepalingen in testamenten houden ons voortdurend bezig. Wanneer kan er successierecht en wanneer schenkingsrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 Instantie Datum uitspraak 28-05-2009 Datum publicatie 22-06-2009 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-4976 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:72

ECLI:NL:GHAMS:2016:72 ECLI:NL:GHAMS:2016:72 Permanente link: http://deepl Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 12-01-2016 Datum publicatie 20-01-2016 Zaaknummer 14/01023 Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2014:10956,

Nadere informatie

Cassatieberoepsehrift zaaknummer F12/01402

Cassatieberoepsehrift zaaknummer F12/01402 Cassatieberoepsehrift zaaknummer F12/01402 1, B

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4592

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4592 ECLI:NL:CRVB:2012:BY4592 Instantie Datum uitspraak 29-11-2012 Datum publicatie 30-11-2012 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 10/4918 MPW en 11/4917

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHARL:2014:6759 ECLI:NL:GHARL:2014:6759 Instantie Datum uitspraak 02-09-2014 Datum publicatie 12-09-2014 Zaaknummer 13/01247 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 26 822 Invoering Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, derde gedeelte (Overgangsrecht) Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549 ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 09-12-2010 Datum publicatie 05-01-2011 Zaaknummer 09/00549 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 27 245 Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, vierde gedeelte (aanpassing van de wetgeving aan het nieuwe

Nadere informatie

Erfrechtjournaal. November 2015

Erfrechtjournaal. November 2015 Erfrechtjournaal November 2015 Items Erfdeel bij versterf of legitieme? Verbeurd? Erfrecht en sociale zekerheid Vereffeningsproblematiek op een A4 (Kolkman) Verrefeningskosten: advieskosten? Stiefkinderen

Nadere informatie

Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Uitspraak van 26 maart 2014 [X] te [Z], belanghebbende, de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond,

Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Uitspraak van 26 maart 2014 [X] te [Z], belanghebbende, de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond, Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Team Belastingrecht meervoudige kamer nummer BK-13/01258 Uitspraak van 26 maart 2014 in het geding tussen: [X] te [Z], belanghebbende, en de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond,

Nadere informatie

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Hoge Raad der Nederlanden, 2 januari 1980. nr. 19.623 DG. De Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het beroepschrift in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

INFOKAART TESTAMENTEN Versie november 2010

INFOKAART TESTAMENTEN Versie november 2010 INFOKAART TESTAMENTEN Versie november 2010 Informatie over langstlevende testamenten en het " tweetrapstestament " Hieronder heb ik enige voorbeelden en uitwerkingen van diverse testamentvormen weergegeven,

Nadere informatie

Erfrechtjournaal. 16 januari 2015

Erfrechtjournaal. 16 januari 2015 Erfrechtjournaal 16 januari 2015 Items Gewijzigde familieverhoudingen Defiscalisatie in het erfrecht Machtiging kantonrechter voor het doen van schenking? Gewijzigde familieverhoudingen Eindejaarspeiling

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN Afdeling belastingrecht Locatie Arnhem nummer 13/01077 uitspraakdatum: 20 mei 2014 Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van drs.

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:GHARL:2013:8624 ECLI:NL:GHARL:2013:8624 Instantie Datum uitspraak 12-11-2013 Datum publicatie 28-11-2013 Zaaknummer 13/00542 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201111794/1 A/2. Datum uitspraak: 12 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306 ECLI:NL:RBDHA:2017:6306 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 07-06-2017 Datum publicatie 29-06-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 17_712 IBPVV Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683 ECLI:NL:RBGEL:2017:3683 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 14-07-2017 Datum publicatie 17-07-2017 Zaaknummer AWB - 16 _ 1419 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

Erfbelasting. Toepassing van artikel 10 Successiewet 1956

Erfbelasting. Toepassing van artikel 10 Successiewet 1956 Regelingen en voorzieningen CODE 3.3.1.214 Erfbelasting. Toepassing van artikel 10 Successiewet 1956 tekst bronnen Besluit van de staatssecretaris van Financiën d.d. 4.4.2012 Nr. BLKB2012/103M, zoals gepubliceerd

Nadere informatie

Uitspraak ^' 3 / o^ 5

Uitspraak ^' 3 / o^ 5 Uitspraak ^' 3 / o^ 5 GERECHTSHOF AMSTERDAM 4 juli 2013 uitspraak van dc zevende enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van X 2, OBBVHHBBBV' wonende te flhhav belanghebbende, tegen de uitspraak

Nadere informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: R.T. Wiegerink Belastingblad (BB), maart, Nr. 6, BB 2019/112 16 januari 2019 Gerechtshof Den Haag Belanghebbende heeft onderzoek ter zitting van de rechtbank

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHARL:2017:9611 ECLI:NL:GHARL:2017:9611 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 07-11-2017 Datum publicatie 10-11-2017 Zaaknummer 16/01141 Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2016:3790, Bekrachtiging/bevestiging

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7209

ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7209 ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7209 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 18-01-2007 Datum publicatie 07-02-2007 Zaaknummer 05/3811 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 229 Wet van 18 april 2002 tot vaststelling van de Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, derde gedeelte

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2016:3051

ECLI:NL:CRVB:2016:3051 ECLI:NL:CRVB:2016:3051 Instantie Datum uitspraak 12-08-2016 Datum publicatie 16-08-2016 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 14/6172 WWAJ Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801 pagina 1 van 5 ECLI:NL:RBGEL:2016:6801 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 20-12-2016 Datum publicatie 20-12-2016 Zaaknummer AWB - 15 _ 5684 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985 ECLI:NL:RBNHO:2015:1985 Instantie Rechtbank Noord-Holland Datum uitspraak 23-03-2015 Datum publicatie 07-04-2015 Zaaknummer AWB - 14 _ 1993 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 175 Aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht en wijziging van een aantal fiscale en andere wetten (herziening

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490 ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 04-12-2008 Datum publicatie 17-12-2008 Zaaknummer 07/00490 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Instituut Financieel Management

Instituut Financieel Management FFEBLR0111 IB (niet-winst) Instituut Financieel Management Opdracht 1b (inleveren in week 3) De tekst van artikel 1.2 Wet IB is per 1 januari 2011 ingrijpend gewijzigd. Vanaf 2001 t/m 2010 luidde de tekst

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd: STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 37105 23 december 2014 Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014, nr. 591110, tot indexering

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824 ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824 Instantie Datum uitspraak 02-01-2008 Datum publicatie 15-01-2008 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-319 WW Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2016:4393

ECLI:NL:RBDHA:2016:4393 ECLI:NL:RBDHA:2016:4393 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 08-04-2016 Datum publicatie 26-04-2016 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 15_7509 SCHENK

Nadere informatie

Rechtbank Oost-Nederland 14 maart 2013, nrs. AWB 12/1843 en AWB 12/3008

Rechtbank Oost-Nederland 14 maart 2013, nrs. AWB 12/1843 en AWB 12/3008 Rechtbank Oost-Nederland 14 maart 2013, nrs. AWB 12/1843 en AWB 12/3008 Uitspraak van de meervoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 14 maart 2013 inzake [X], wonende

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/65065

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2014:310

ECLI:NL:GHAMS:2014:310 pagina 1 van 6 ECLI:NL:GHAMS:2014:310 Instantie Datum uitspraak 30-01-2014 Datum publicatie 12-02-2014 Zaaknummer 12/00966 Rechtsgebieden Gerechtshof Amsterdam Belastingrecht Bijzondere kenmerken Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157 ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 18-10-2012 Datum publicatie 18-10-2012 Zaaknummer AWB 11/2382 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341 ECLI:NL:GHDHA:2017:1341 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 10-05-2017 Datum publicatie 17-05-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-16/00396

Nadere informatie

Algemene Voorwaarden Naomi Bisschop Business Development, 1 augustus 2015

Algemene Voorwaarden Naomi Bisschop Business Development, 1 augustus 2015 Algemene Voorwaarden Naomi Bisschop Business Development, 1 augustus 2015 Artikel 1 - Definities en begrippen 1. In deze algemene voorwaarden hierna te noemen Voorwaarden - worden de hiernavolgende termen

Nadere informatie

Waardering stamrechtverplichting met inachtneming van rekenrente van 4%

Waardering stamrechtverplichting met inachtneming van rekenrente van 4% Waardering stamrechtverplichting met inachtneming van rekenrente van 4% ECLI:NL:GHDHA:2015:1984 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 16-06-2015 Datum publicatie 15-07-2015 Zaaknummer Formele

Nadere informatie

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art. 3.100, lid 1, ond.

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art. 3.100, lid 1, ond. Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art. 3.100, lid 1, ond. b) LJN: BX8102, Gerechtshof 's-gravenhage, BK-10/00754 en 10/00233

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen Uitspraak GERECHTSHOF VHERTOGENBOSCH Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Uitspraak op het hoger beroep van * ^ p n i a w a ï i i b.v., gevestigd te > hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258 ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258 Instantie Datum uitspraak 05-04-2001 Datum publicatie 02-08-2001 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 99/3213 AW Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580 ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580 Instantie Datum uitspraak 05-09-2006 Datum publicatie 06-10-2006 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer AWB 05/37675 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Vreemdelingenrecht

Nadere informatie

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201108441/1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het

Nadere informatie

ARTIKEL 1. BEGRIPSBEPALINGEN Bart Jansen Advies: Bart Jansen Advies, ingeschreven in het Handelsregister onder nummer

ARTIKEL 1. BEGRIPSBEPALINGEN Bart Jansen Advies: Bart Jansen Advies, ingeschreven in het Handelsregister onder nummer ARTIKEL 1. BEGRIPSBEPALINGEN Bart Jansen Advies: Bart Jansen Advies, ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 74414860 Offerte: een aanbieding (schriftelijk of per mail) van Bart Jansen Advies

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638 ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 18-11-2010 Datum publicatie 24-11-2010 Zaaknummer 09/00638 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

ALGEMENE BEDRIJFSVOORWAARDEN WERVING & SELECTIE FLEXURANCE B.V.

ALGEMENE BEDRIJFSVOORWAARDEN WERVING & SELECTIE FLEXURANCE B.V. ALGEMENE BEDRIJFSVOORWAARDEN WERVING & SELECTIE FLEXURANCE B.V. Voor het uitvoeren van Werving & Selectie opdrachten door Flexurance B.V., verder te noemen Flexurance in het kader van een overeenkomst

Nadere informatie

Kapitaalverzekering vormt geen KEW ook niet nu polis was verpand aan geldverstrekker en uitkering is benut voor aflossing hypotheek

Kapitaalverzekering vormt geen KEW ook niet nu polis was verpand aan geldverstrekker en uitkering is benut voor aflossing hypotheek Kapitaalverzekering vormt geen KEW ook niet nu polis was verpand aan geldverstrekker en uitkering is benut voor aflossing hypotheek ECLI:NL:RBZWB:2015:3188 Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant Datum

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 I' Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer w ~e' {J.J ::li "~.8 ;.l_~ ( E..::r,",'_ t"::) ('0",,1 l:'jt:: ~~ ~ )(, ::li oe i~..- ~ c:: L'..J Nr. 12/03718 28 maart

Nadere informatie