Het antwoord in de mobiele operators zaak: een per se verbod

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Het antwoord in de mobiele operators zaak: een per se verbod"

Transcriptie

1 122 nummer 6 augustus 2009 Actualiteiten Mededingingsrecht Het antwoord in de mobiele operators zaak: een per se verbod Het Hof van Justitie (hierna: het hof) heeft op 4 juni jongstleden antwoord gegeven op de prejudiciële vragen van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (hierna: het CBB) over de door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa) aan de operators van mobiele telefonie opgelegde boete wegens afstemming van marktgedrag. 1 Het hof was gevraagd te verduidelijken aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of een onderling afgestemde feitelijke gedraging tot doel heeft de concurrentie te beperken. De vraag was of het hof bereid zou zijn hierbij een meer effects-based benadering te volgen. Het hof maakt echter duidelijk dat een gedraging die de onzekerheid over marktgedrag kan wegnemen, naar zijn aard de concurrentie beperkt en per se verboden is, ook als deze gedraging maar een keer heeft plaatsgevonden. Zowel nationale mededingingsautoriteiten als rechters zijn daarbij volgens het hof gebonden aan de bewijsregels die uit het Europese recht voortvloeien. Met dit antwoord is het voor de NMa eenvoudiger geworden om tegen kartelvorming op te treden. Achtergrond De NMa heeft op 30 december 2002 aan Telfort (destijds O2), Orange (destijds Dutchtone), T-Mobile (destijds Ben), KPN (destijds KPN Mobile) en Vodafone (destijds Libertel) een boete opgelegd van in totaal 88 miljoen wegens overtreding van het kartelverbod zoals bepaald in art. 6 Mededingingswet. 2 Het betreft een van de 1 HvJ EG 4 juni 2009, zaak C-8/08, T-Mobile e.a. 2 Besluit 30 december 2002, zaak 2658, Mobiele Operators. In de bezwaarfase heeft hoogste boetes die ooit door de NMa in een kartelzaak is opgelegd. De boete is opgelegd omdat enkele vertegenwoordigers van de mobiele operators met het oog op fraudebestrijding in 2001 eenmalig bij elkaar waren gekomen. Tijdens deze bijeenkomst zou door T-Mobile een mededeling zijn gedaan over haar marktbeleid op het gebied van prepaid-pakketten. Tevens zou door de mobiele operators zijn gesproken over een verlaging van de standaarddealervergoedingen voor de verkoop van postpaid-abonnementen. De NMa was van oordeel dat de aanwezige mobiele operators aldus concurrentiegevoelige informatie hadden uitgewisseld en daarmee hun marktgedrag hadden afgestemd. De boete is in 2004 door de NMa verlaagd tot in totaal 52 miljoen, nadat de mobiele operators in bezwaar waren gegaan en was gebleken dat de betrokken omzet verkeerd was vastgesteld. 3 Tegen deze beschikking van de NMa is vervolgens door de mobiele operators beroep ingesteld bij de Rechtbank Rotterdam. De Rechtbank Rotterdam heeft de mobiele operators op 13 juli 2006 grotendeels in het gelijk gesteld. 4 Volgens de rechtbank heeft de NMa onvoldoende aangetoond dat Telfort bij de bijeenkomst aanwezig was. Ook staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat Orange bij de bijeenkomst aanwezig was op het moment dat de vermeende afstemming plaatsvond. Ten aanzien van de mededeling van T-Mobile over haar marktbeleid op het gebied van prepaid-pakketten heeft de rechtbank geoordeeld dat onvoldoende vaststaat dat sprake is geweest van afstemming van marktgedrag. Uit de bewijsstukken kan niet worden afgeleid dat de andere operators op de mededeling van T-mobile hebben gereageerd. Voor wat betreft de uitwisseling van informatie ten aanzien van de NMa de boete ook gebaseerd op art. 81 EG-Verdrag. 3 Besluit 27 september 2004, zaak 2658, Mobiele Operators. 4 Rb. Rotterdam 13 juli 2006, LJN: AY4035; AM 2006, nr. 9, p m.nt. W. Knibbeler en M&M 2006, nr 7, p m.nt. L.E.J. Korsten.

2 Actualiteiten Mededingingsrecht nummer 6 augustus de standaarddealervergoedingen voor postpaid-abonnementen is de rechtbank van oordeel dat wel degelijk sprake is geweest van afstemming. Deze afstemming had volgens de rechtbank ook tot doel de concurrentie te beperken. Het verlagen van de dealervergoedingen had immers gevolgen voor de prijzen op de retailmarkt. De afstemming zou dan ook zijn gericht op het in stand houden van de marktverhoudingen. Echter, volgens de rechtbank heeft de NMa ten onrechte de door partijen aangebrachte bewijsvoering over het ontbreken van het causaal verband tussen de uitgewisselde informatie en het marktgedrag gepasseerd. De rechtbank heeft de NMa daarom opgedragen een nieuw besluit te nemen. Zowel de NMa als de overgebleven mobiele operators zijn tegen deze uitspraak bij het CBB in hoger beroep gegaan. 5 Prejudiciële vragen Op 31 december 2007 heeft het CBB uitspraak gedaan. 6 Evenals de Rechtbank Rotterdam is het CBB van oordeel dat de NMa onvoldoende heeft aangetoond dat Orange op het moment van de vermeende uitwisseling van concurrentiegevoelige informatie bij de bijeenkomst aanwezig was. 7 Daarnaast concludeert ook het CBB dat de NMa onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van de prepaid-pakketten tussen de mobiele operators wederkerige contacten hebben plaatsgevonden. Er is geen bewijs dat door de andere mobiele operators inhoudelijk op de mededeling van T-Mobile is gereageerd. Het CBB is daarom van oordeel dat de NMa onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van de prepaid-pakketten mededelingen zijn gedaan die tot afstemming en daarmee tot een onderling afgestemde feitelijke gedraging hebben geleid. Het CBB acht wel voldoende aannemelijk dat tussen de mobiele operators concurrentiegevoelige informatie ten aanzien van de standaarddealervergoedingen voor postpaid-abonnementen is uitgewisseld. Echter, het CBB heeft twijfels of deze uitwisseling tot doel heeft gehad de concurrentie te beperken. Of een gedraging een concurrentiebeperkend doel heeft, is cruciaal in een mededingingsonderzoek, omdat in dit geval een onderzoek naar de gevolgen van de gedraging voor de concurrentie achterwege kan blijven. Er is, aldus het CBB, geen duidelijk criterium aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of een gedraging tot doel heeft de concurrentie te beperken. In dit verband overweegt het CBB dat uit de Europese rechtspraak zou kunnen worden afgeleid dat een gedraging een concurrentiebeperkend doel heeft, indien de ervaring leert dat deze gedraging altijd of nagenoeg altijd de concurrentie beperkt. Iedere onderneming behoort zich van de onwettigheid van een dergelijke gedraging bewust te zijn, omdat de daadwerkelijke schadelijke gevolgen onmiskenbaar zijn en zich ongeacht de kenmerken van de betrokken markt zullen 5 Orange heeft voorwaardelijk hoger beroep ingesteld voor het geval het CBB tot het oordeel zou komen dat zij wel bij de gedraging betrokken zou zijn geweest. 6 CBB 31 december 2007, LJN: BC1396; M&M 2008, nr. 3, p m.nt. L.E.J. Korsten. 7 Zie hierover E. Jutten, Als ze me missen..., AM 2008, nr. 7, p De NMa heeft naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbank en het CBB de aan Telfort en Orange opgelegde boetes herroepen. voordoen. Alleen indien een onderzoek van de gedraging aan het licht brengt dat in voldoende mate van een beperking van de concurrentie sprake is, is het naar het oordeel van het CBB gerechtvaardigd dat wordt afgezien van een onderzoek van de gevolgen van de gedraging. Een dergelijke interpretatie lijkt het CBB geboden om te vermijden dat een gedraging geacht wordt de concurrentie te beperken, terwijl bij nader onderzoek zou blijken dat deze effecten zich in feite niet voordoen (volgens het CBB een vals positieve uitkomst). In tegenstelling tot de rechtbank is het CBB in het onderhavige geval van oordeel dat de uitwisseling van informatie ten aanzien van de standaarddealervergoedingen voor de postpaid-abonnementen niet tot doel heeft gehad de consumentenprijzen te bepalen. De informatie die is uitgewisseld, heeft immers betrekking op de vergoedingen die door de mobiele operators aan hun dealers werden betaald en niet op de consumentenprijzen. Evenmin kan volgens het CBB worden geoordeeld dat is beoogd de bestaande marktverhoudingen in stand te houden, omdat dit veronderstelt dat de marktpositie van de mobiele operators uitsluitend zou worden bepaald door de dealervergoeding. Hoewel niet is uitgesloten dat er een (indirect) effect is tussen de hoogte van de dealervergoeding en de uiteindelijke prijs van een telefoon voor een consument, kan volgens het CBB niet worden gezegd dat deze gedraging daarom tot doel heeft de concurrentie ten nadele van de consument te beperken. Ook de enkele stelling dat de gedraging zou beogen de onzekerheid over het gedrag van de andere mobiele operators te verminderen lijkt het CBB onvoldoende, omdat daarmee wordt geabstraheerd van de aard en de inhoud van de gedraging en ook van het effect daarvan op de concurrentie. Het CBB heeft het hof daarom de volgende prejudiciële vraag gesteld: 1. Welke criteria moeten bij de toepassing van artikel 81, eerste lid, EG worden gehanteerd bij de beoordeling of een onderling afgestemde feitelijke gedraging ertoe strekt dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst? Voor het bewijs van een onderling afgestemde feitelijke gedraging dient een causaal verband te bestaan tussen de afstemming en het daarop volgende marktgedrag. Uit het arrest Anic van het hof volgt dat ondernemingen die aan afstemming deelnemen en op de markt actief blijven, worden vermoed behoudens door de betreffende ondernemingen te leveren tegenbewijs bij de bepaling van een marktgedrag rekening te houden met de uitgewisselde informatie. Dit geldt te meer indien de afstemming gedurende een lange periode en met een zekere regelmaat heeft plaatsgevonden. 8 Het CBB heeft zich afgevraagd of dit bewijsvermoeden ook geldt in een nationale procedure. Bij het ontbreken van een gemeenschapsregeling is het immers een aangelegenheid van interne procesorde van iedere lidstaat de bevoegde rechter aan te wijzen en de procesregels te geven voor rechtsvorderingen die ertoe strekken de rechten te beschermen die justitiabelen aan het 8 HvJ EG 8 juli 1999, zaak C-49/92P, Anic, punt 118 en HvJ EG zaak C-199/92P, Hüls, punt 161.

3 124 nummer 6 augustus 2009 Actualiteiten Mededingingsrecht gemeenschapsrecht ontlenen. Voorwaarde is wel dat deze regels niet ongunstiger zijn dan de regels die voor soortgelijke nationale vorderingen gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en deze de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidbeginsel). Dit uitgangspunt van de nationale procedurele economie kan volgens het CBB ook worden gehanteerd bij de beoordeling of de NMa aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een causaal verband tussen de afstemming en het marktgedrag. In dit geval is het bewijsvermoeden uit het Anic-arrest niet van toepassing en worden de bewijsmiddelen en de bewijsstandaard beantwoord op basis van het nationale procesrecht. Het CBB heeft echter twijfels over deze benadering, omdat ook kan worden betoogd dat het bewijsvermoeden uit het Anic-arrest besloten ligt in het begrip onderling afgestemde feitelijke gedraging zoals bepaald in art. 81 EG-Verdrag. Dit zou betekenen dat ook nationale autoriteiten en rechters van dit vermoeden dienen uit te gaan. Eenzelfde resultaat zou volgen uit de opvatting dat het doel van de communautaire mededingingsregels niet doeltreffend kan worden bereikt als een nationale mededingingsautoriteit voor een inbreuk op art. 81 EG-Verdrag aannemelijk dient te maken dat sprake is van een causaal verband tussen afstemming en marktgedrag. Het CBB heeft het hof daarom ook de volgende prejudiciële vraag gesteld: 2. Moet artikel 81 EG aldus worden uitgelegd dat bij toepassing van deze bepaling door de nationale rechter, het bewijs van causaal verband tussen onderlinge afstemming en marktgedrag moet worden geleverd en beoordeeld overeenkomstig de regels van het nationale recht, mits die regels niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke nationale vorderingen gelden, en zij de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken? Voor wat betreft de concrete toepassing van het bewijsvermoeden uit het Anic-arrest is volgens het CBB van belang dat Anic betrokken was geweest bij een aantal opvolgende bijeenkomsten. In dit geval lijkt een vermoeden van causaal verband gerechtvaardigd, omdat niet voor de hand ligt dat deelname aan deze bijeenkomsten zou worden voortgezet indien deze geen effect op het marktgedrag zou hebben. Uit het Anic-arrest blijkt naar het oordeel van het CBB niet duidelijk of het bewijsvermoeden alleen geldt als sprake is van deelname aan een aantal opvolgende bijeenkomsten of ook indien de deelname, zoals in het onderhavige geval, beperkt is gebleven tot één, geïsoleerde, bijeenkomst. Het CBB acht het daarom noodzakelijk tevens de volgende prejudiciële vraag te stellen: 3. Geldt bij toepassing van het begrip onderling afgestemde feitelijke gedraging in artikel 81 EG het vermoeden van causaal verband tussen afstemming en marktgedrag steeds ook indien de afstemming éénmalig is en de onderneming die aan de afstemming deelneemt op de markt actief blijft, of slechts in die gevallen waarin de afstemming gedurende een lange periode en met zekere regelmaat heeft plaatsgevonden? Arrest Eerste prejudiciële vraag In antwoord op de eerste prejudiciële vraag, benadrukt het hof allereerst dat het in zijn rechtspraak wel degelijk een aantal criteria heeft verstrekt op basis waarvan kan worden beoordeeld of een gedraging tot doel heeft de concurrentie te beperken. Of een gedraging een concurrentiebeperkend doel heeft, hangt immers af van de objectieve doelstelling en de economische en juridische context van de gedraging. 9 Bepaalde vormen van afstemming worden, aldus het hof, naar hun aard geacht de concurrentie te beperken. 10 In dit geval is het, anders dan het CBB volgens het hof heeft gesteld, niet nodig de gevolgen van de gedraging te onderzoeken. Van een concurrentiebeperkend doel is volgens het hof sprake indien de gedraging negatieve gevolgen voor de concurrentie kan hebben. Met andere woorden, het volstaat dat deze gedraging, gelet op de economische en juridische context ervan, de concurrentie kan beperken. De vraag of en in welke mate dit gevolg daadwerkelijk intreedt, is slechts relevant voor de berekening van de geldboete en voor de bepaling van het recht op schadevergoeding. Iedere onderneming dient volgens het hof zelfstandig zijn marktgedrag te bepalen. 11 Deze eis van zelfstandigheid sluit niet uit dat een onderneming zijn beleid aan het gedrag van concurrenten aanpast, maar verbiedt contact dat tot een beïnvloeding van het marktgedrag kan leiden. De uitwisseling van informatie tussen concurrenten is verboden indien hierdoor de mate van onzekerheid over de werking van de markt wordt verminderd en als gevolg daarvan de concurrentie wordt beperkt. Het hof herinnert eraan dat de uitwisseling van informatie op een oligopolistische markt met een hoge concentratiegraad, zoals ook in deze zaak, de concurrentie merkbaar kan beïnvloeden. 12 Anders dan het CBB volgens het hof lijkt te menen, is van een onderling afgestemde feitelijke gedraging met een concurrentiebeperkend doel niet alleen sprake indien er een rechtstreeks verband bestaat tussen de gedraging en de verbruikersprijs. Uit art. 81 EG-Verdrag blijkt dat een gedraging tot doel kan hebben de concurrentie te beperken indien deze bestaat uit het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden. Naar het oordeel van het hof zijn de dealervergoedingen beslissende elementen voor de vaststelling van de prijs die een eindgebruiker zal betalen. Art. 81 EG-Verdrag is, aldus het hof niet uitsluitend bedoeld om de rechtstreekse belangen van concurrenten of de consument te beschermen, maar om de structuur van de markt en daarmee de concurrentie als zodanig veilig te stellen. Volgens het hof heeft iedere uitwisseling van informatie tussen concurrenten waarmee de onzekerheid over het voorgenomen marktgedrag kan worden weggenomen 9 HvJ EG 8 november 1983, zaak 96/82-102/82, IAZ, punt 25 en HvJ EG 20 november 2008, zaak C-209/07, Beef Industry, punt 16 en HvJ EG arrest van 20 november 2008, zaak C-209/07, Beef Industry, punt HvJ EG 16 december 1975, zaak 40/73-48/73, Suiker Unie, punt HvJ EG 28 mei 1998, zaak C-7/95, Deere, punt

4 Actualiteiten Mededingingsrecht nummer 6 augustus tot doel de concurrentie te beperken. Hieronder valt naar het oordeel van het hof ook de verlaging van de dealervergoedingen. Het is aan het CBB om te beoordelen of de uitgewisselde informatie deze onzekerheid kon wegnemen. Tweede prejudiciële vraag Ten aanzien van de vraag of het bewijs van het causaal verband tussen afstemming en het daarop volgende marktgedrag wordt bepaald door het nationale procesrecht, herinnert het hof eraan dat art. 81 EG-Verdrag rechtstreekse gevolgen voor particulieren teweegbrengt en voor justitiabelen rechten doet ontstaan die de nationale rechter dient te handhaven. 13 Het artikel is, aldus het hof, een voor de vervulling van de taken van de Europese Gemeenschap onontbeerlijke bepaling van openbare orde, die door de nationale rechter ambtshalve moet worden toegepast. Bij de toepassing van art. 81 EG-Verdrag zijn alle nationale rechters daarom gebonden aan de uitleg die het hof aan deze bepaling geeft. Uit de rechtspraak van het hof blijkt dat het begrip onderling afgestemde feitelijke gedraging een causaal verband vereist tussen de afstemming en het daarop volgende marktgedrag. Ondernemingen die aan afstemming deelnemen en op de markt actief blijven worden behoudens door de betreffende ondernemingen te leveren tegenbewijs vermoed bij de bepaling van een marktgedrag rekening te houden met de uitgewisselde informatie. Dit vermoeden van causaliteit vloeit voort uit art. 81 EG-Verdrag en maakt daarmee integraal onderdeel uit van het gemeenschapsrecht. Een nationale rechter is bij de toepassing van art. 81 EG-Verdrag dan ook verplicht dit bewijsvermoeden toe te passen. Derde prejudiciële vraag Tenslotte overweegt het hof in antwoord op de vraag of het vermoeden van causaal verband tussen afstemming en marktgedrag ook geldt als de afstemming eenmalig heeft plaatsgevonden, dat het afhankelijk is van de inhoud van de afstemming en de specifieke marktomstandigheden hoe vaak, met welke regelmaat en op welke wijze concurrenten met elkaar in contact moeten treden om van afstemming van marktgedrag te kunnen spreken. Indien ondernemingen een kartel vormen met een complex systeem van afstemming ten aanzien van een groot aantal aspecten van hun marktgedrag, kan regelmatig contact gedurende een lange periode noodzakelijk zijn. Indien daarentegen, zoals in deze zaak, slechts een op zichzelf staande afstemming voor een eenmalige aanpassing van het marktgedrag ten aanzien van een mededingingsparameter wordt beoogd, kan een eenmalig contact voldoende zijn om het door de ondernemingen beoogde concurrentiebeperkende doel te realiseren. Volgens het hof is niet zozeer van belang hoe vaak de betrokken ondernemingen bijeen zijn gekomen, maar veeleer of het contact of de contacten die hebben plaatsgevonden de ondernemingen de mogelijkheid hebben 13 HvJ EG 1 juni 1999, zaak C-126/97, Eco Swiss, punt 36-39, en HvJ EG 13 juli 2006, zaak C-295/04, Manfredi, punt geboden in hun marktgedrag rekening te houden met de uitgewisselde informatie en zij de risico s van concurrentie welbewust hebben vervangen door een feitelijke samenwerking. Indien kan worden aangetoond dat ondernemingen hun gedrag hebben afgestemd en op de markt actief zijn gebleven, mag worden verlangd dat zij het bewijs leveren dat die afstemming geen invloed op hun marktgedrag heeft gehad. Het vermoeden van causaal verband tussen afstemming en het daarop volgende marktgedrag geldt dus ook indien aan de afstemming slechts één bijeenkomst ten grondslag ligt. Commentaar Voor het eerst heeft het CBB in een mededingingsprocedure prejudiciële vragen aan het hof gesteld. Vermoedelijk zal het voorlopig ook wel even de laatste keer blijven. Het arrest is een fikse tik op de vingers van het CBB, waarbij het hof duidelijk laat blijken dat het CBB in zijn ogen van een onjuiste uitleg van art. 81 EG-Verdrag is uitgegaan. Het valt te betwijfelen of dit volledig terecht is. Het CBB heeft de op zichzelf niet onlogische vraag gesteld wanneer een gedraging tot doel heeft de concurrentie te beperken. De (interne) markt is er immers niet bij gebaat dat van gedragingen op voorhand wordt aangenomen dat deze de concurrentie beperken terwijl dit eigenlijk niet het geval is. De Europese rechtspraak biedt op dit punt weinig houvast. Het CBB heeft daarom voorgesteld voor iedere gedraging te onderzoeken of de ervaring leert dat deze gedraging de concurrentie beperkt. Alleen als dit onderzoek een voldoende mate van beperking van de concurrentie aan het licht brengt, is het in het voorstel van het CBB gerechtvaardigd om aan te nemen dat een gedraging tot doel heeft de concurrentie te beperken en kan een onderzoek naar de gevolgen van de gedraging achterwege blijven. Anders dan het hof heeft aangenomen stelt het CBB dus niet voor om de gevolgen te onderzoeken van een gedraging met een concurrentiebeperkend doel maar om te onderzoeken of aannemelijk is dat een gedraging de concurrentie kan beperken zodat in redelijkheid kan worden aangenomen dat deze ook tot doel heeft de concurrentie te beperken. Het is de vraag of het hof het CBB op dit punt goed heeft begrepen. Dit kan mogelijk worden verklaard door de enigszins ingewikkelde motivering van het CBB waarmee wellicht onbedoeld de suggestie is gewekt dat steeds de concrete gevolgen van een gedraging moeten worden onderzocht. Het voorstel van het CBB past in ieder geval in de economisering van het mededingingsrecht. Dit is de meer op effecten gebaseerde (effects-based) benadering van het mededingingsrecht in plaats van de meer formalistische (form-based) benadering waarbij gedragingen voornamelijk worden beoordeeld aan de hand van per se verboden zonder daarbij de effecten in ogenschouw te nemen. 14 Deze effects-based benadering is bijvoorbeeld terug te vinden in de richtsnoeren van de Europese Commissie 14 A.T. Ottow en E. Doing-Bierens, Enige contouren van het economisch bewijsrecht, JBplus 2009, p. 173; O.L. van Daalen en M.F van Wissen, Het mededingingsrecht van 2008 in vogelvlucht, NTER 2009, nr. 3 p. 98.

5 126 nummer 6 augustus 2009 Actualiteiten Mededingingsrecht over de toepassing van art. 82 EG-Verdrag op gedragingen van ondernemingen met een machtspositie. 15 Door aanhangers van de effects-based benadering werd gehoopt dat ook de Europese rechters bereid zouden zijn een vergelijkbare benadering in kartelzaken toe te passen. Steun werd hiervoor vooral gevonden in het arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg in de zaak GSK. 16 Uit dit arrest werd afgeleid dat om te bepalen of een gedraging tot doel heeft de concurrentie te beperken de concurrentiesituatie die het gevolg is van de gedraging dient te worden vergeleken met de situatie waarin de afspraak niet zou hebben bestaan (counterfactual analysis-test). 17 Hierbij zou bepalend zijn of door de gedraging eindgebruikers bepaalde voordelen worden ontnomen (consumer harm test). Het hof wijst het voorstel van het CBB van de hand. In lijn met vaste rechtspraak is het hof van oordeel dat sommige gedragingen naar hun aard negatieve gevolgen voor de concurrentie hebben. Dit is volgens het hof het geval indien een gedraging de onzekerheid over het marktgedrag kan verminderen. Een dergelijke gedraging is dus per se verboden. Het is niet noodzakelijk dat deze gedraging de concurrentie daadwerkelijk beperkt. Het hof houdt hiermee vast aan de meer formalistische benadering. A-G Kokott pleitte in haar conclusie bij deze zaak al voor een vergelijkbare aanpak. 18 Dit is op zich niet onbegrijpelijk. Het voorstel van het CBB kan in zekere zin tot een afzwakking van het per se verbod leiden en komt neer op een intensivering van het onderzoek van een mededingingsautoriteit of een gedraging de concurrentie kan beperken. Het is de vraag of dit een efficiënte en voorspelbare handhaving van het mededingingsrecht ten goede kan komen. 19 Ook wijst het hof de consumer harm test van de hand. Naar het oordeel van het hof is er geen rechtstreeks verband vereist tussen deze gedraging en de consumentenprijs. Art. 81 EG-Verdrag is volgens het hof niet alleen bedoeld om het consumentenbelang te beschermen, maar om de structuur van de markt en daarmee de concurrentie als zodanig veilig te stellen. Dit is in lijn met eerdere rechtspraak. 20 De gedachte is dat met een bescherming van de structuur van de markt en daarmee de concurrentie als zodanig (op lange termijn) ook de positie van consumenten wordt beschermd. Het is te verwachten dat het hof deze lijn binnenkort in de GSK-zaak zal doortrekken. 21 Anders dan het hof waag 15 Richtsnoeren betreffende de handhavingsprioriteiten van de Europese Commissie bij de toepassing van art. 82 van het EG-Verdrag op onrechtmatig uitsluitingsgedrag door ondernemingen met een machtspositie. 16 GvEA 27 september 2006, zaak T-168/01, GlaxoSmithKline; M&M 2007, nr. 2, p , m.nt. P.P.J. van Ginneken. 17 F. ten Have en J. Langer, GlaxoSmithKline: geldt de counterfactual analysis-test ook voor strekkingsbeperkingen?, AM 2006, nr. 10, p Conclusie A-G Kokott 19 februari 2009, zaak C-8/08, T-Mobile e.a.; J. de Pree, Consumer harm exit, AM 2009, nr. 3, p Ook in andere zaken heeft het hof zich vooralsnog geen voorstander van een meer effects-based benadering van het mededingingsrecht getoond: HvJ EG 2 april 2009, zaak C-202/07, France Telecom; HvJ EG 15 maart 2007, zaak C-95/04, British Airways; Zie ook D. Schrijvershof, Het British Airways-arrest: (nog) geen effects based approach, AM 2007, nr. 4, p Zie bijvoorbeeld HvJ EG 2 april 2009, zaak C-202/07, France Telecom, punt A-G Trstenjak heeft in haar conclusie van 30 juni 2009 in de GSK-zaak (zaak C-501/06P) reeds benadrukt dat voor een doelbeperking niet is vereist dat eindgebruikers bepaalde voordelen worden ontnomen. ik overigens te betwijfelen of het CBB werkelijk heeft willen betogen dat een onderling afgestemde feitelijke gedraging slechts een concurrentiebeperkend doel heeft indien er een rechtstreeks verband tussen de gedraging en de consumentenprijs bestaat. Uit de uitspraak van het CBB lijkt eerder te volgen dat het CBB primair heeft gereageerd op het oordeel van de rechtbank dat de uitwisseling van informatie tot doel zou hebben de prijzen voor de retailmarkt te bepalen. Daarvan was het CBB niets gebleken. Bovendien heeft het CBB voor de beoordeling of de uitwisseling van informatie een concurrentiebeperkend doel had ook andere omstandigheden in aanmerking genomen, zoals het mogelijke verband tussen de verkoopbevorderingen van dealers en de vergoedingen van de mobiele operators en de mogelijkheid voor de mobiele operators om via hun dealervergoedingen de marktverhoudingen in stand te houden. Het hof neemt in dit verband ook wel erg gemakkelijk aan dat een dealervergoeding een beslissend element is voor de prijs die een eindgebruiker voor zijn bijkomende handset moet betalen. 22 Dat het bewijsvermoeden van causaal verband tussen afstemming en het daarop volgende marktgedrag voortvloeit uit het begrip onderling afgestemde feitelijke gedraging in de zin van art. 81 EG-Verdrag en daarmee een integraal onderdeel van het gemeenschapsrecht vormt, komt een eenduidige toepassing van art. 81 EG-Verdrag door nationale autoriteiten en rechters uiteraard ten goede. Het lijkt niet wenselijk dat op dit gebied grote verschillen tussen lidstaten ontstaan. Het hof wijkt hiermee overigens af van de conclusie van A-G Kokott. Volgens Kokott ligt het bewijsvermoeden niet besloten in art. 81 EG-Verdrag, maar is de nationale rechter op grond van het doeltreffenheidsbeginsel gehouden het bewijsvermoeden toe te passen. 23 Het resultaat is uiteindelijk hetzelfde. Een belangrijk verschil is wel dat de benadering van het hof ertoe leidt dat het bewijsvermoeden ook geldt bij de toepassing van het begrip onderling afgestemde gedraging in de zin van art. 6 Mededingingswet. 24 Dit was waarschijnlijk niet het geval geweest indien het hof de benadering van de advocaatgeneraal had gevolgd. 25 Het is in mijn ogen niet onbegrijpelijk dat het bewijsvermoeden ook kan gelden indien de afstemming slechts eenmaal heeft plaatsgevonden. Ook een eenmalige afstemming kan immers de onzekerheid over marktgedrag wegnemen. Een interessante vraag is in hoeverre de uitleg van het hof dat het bewijsvermoeden van causaal verband voortvloeit uit het begrip onderling afgestemde feitelijke gedrag gevolgen heeft voor andere bewijsvermoedens die in de rechtspraak zijn ontwikkeld. Een voorbeeld is het bewijsvermoeden dat een onderneming die deelneemt aan een bijeenkomst waarin afstemming plaats- 22 Het hof heeft zich hierbij kennelijk laten leiden door opmerkingen van de Nederlandse regering: HvJ EG 4 juni 2009, T-Mobile e.a., reeds aangehaald, punt Kokott heeft dit nogmaals benadrukt in haar conclusie van 23 april 2009 in zaak C-97/08P, Akzo, punt Het begrip onderling afgestemde feitelijke gedraging in art. 6 Mededingingswet is op grond van art. 1, sub h Mededingingswet hetzelfde als het begrip in art. 81 EG-Verdrag. 25 Y. de Vries, De fietsenzaak: bewijsregels revisited, M&M 2009, nr. 3, p. 130.

6 Actualiteiten Mededingingsrecht nummer 6 augustus vindt, wordt vermoed bij de afstemming betrokken te zijn geweest. 26 De Vries heeft onlangs opgemerkt dat op grond van een vergelijkbare redenering ook van dit bewijsvermoeden kan worden gezegd dat het voortvloeit uit het begrip afstemming zoals dat in de rechtspraak van het hof is uitgelegd. Dit zou betekenen dat ook dit bewijsvermoeden door nationale autoriteiten en rechters moeten worden toegepast. Het is dus niet uitgesloten dat het arrest veel ruimere implicaties voor de bewijsregels in mededingingszaken kan hebben. 27 Een ander belangrijk punt is dat het hof in het arrest benadrukt dat art. 81 EG-Verdrag van openbare orde is en ambtshalve door de rechter moet worden toegepast. De Hoge Raad heeft begin dit jaar juist overwogen dat art. 6 Mededingingswet niet van openbare orde is. 28 Een partij die zich op dit artikel beroept, zal dus zelf moeten bewijzen dat aan alle voorwaarden is voldaan. De Hoge Raad leek te suggereren dat voor art. 81 EG-Verdrag mogelijk hetzelfde zou gelden. Het arrest van het hof maakt duidelijk dat deze mogelijke suggestie niet juist is. Nationale rechters dienen art. 81 EG-Verdrag dan ook ambtshalve toe te passen. In ieder geval is het met dit arrest voor de NMa weer eenvoudiger geworden om tegen kartelvorming op te treden. De afgelopen jaren zijn bij het CBB juist zaken gesneuveld, omdat de NMa onvoldoende onderzoek had verricht naar het concurrentiebeperkende doel van de gedraging. 29 Het arrest maakt duidelijk dat uitsluitend dient te worden onderzocht en aangetoond dat de gedraging de onzekerheid over het marktgedrag kan verminderen. Als dat het geval is, is het concurrentiebeperkende doel van de gedraging een gegeven en is het niet noodzakelijk een nader onderzoek naar de gevolgen te doen. Het is interessant te bezien hoe de Rechtbank Rotterdam en het CBB in toekomstige zaken met dit toetsingskader zullen omgaan en in hoeverre daarbij afstand wordt genomen van eerdere uitspraken. De NMa zal ongetwijfeld verheugd zijn. De uitspraak en de prejudiciële vragen van het CBB deden vermoeden dat deze prestigieuze kartelzaak wel eens volledig onderuit zou kunnen gaan. Dat is met dit arrest van het hof veranderd. Het hof heeft duidelijk gemaakt dat ook de eenmalige afstemming door de mobiele operators van de standaarddealervergoedingen de onzekerheid over het marktgedrag kan wegnemen en tot doel kan hebben de concurrentie te beperken. Het hof heeft zich hiermee wel erg nadrukkelijk over de feiten uitgelaten. Voor het CBB rest niet veel meer dan te beoordelen of de door de mobiele operators uitgewisselde informatie inderdaad de onzekerheid over het marktgedrag kan wegnemen. Gelet op de sturende opmerkingen van het hof ligt het antwoord op deze vraag voor de hand. MvdH 26 HvJ EG 8 juli 1999, zaak C-49/92P, Anic, punt 96 en HvJ EG 19 maart 2009, zaak C-510/06P, ADM, punt Y. de Vries, De fietsenzaak: bewijsregels revisited, reeds aangehaald, p HR 16 januari 2009, LJN: BG3582, Whizz Croissanterie. 29 CBB 28 oktober 2005, LJN: AU5316, Modint en CBB 6 oktober 2008, LJN: BF8820, Nederlands Instituut van Psychologen.

CBb oordeelt dat NMa onderzoek in zaak mobiele operators deels overnieuw moet doen

CBb oordeelt dat NMa onderzoek in zaak mobiele operators deels overnieuw moet doen CBb oordeelt dat NMa onderzoek in zaak mobiele operators deels overnieuw moet doen Mr. L.E.J. Korsten* 32 Inleiding Inmiddels zijn acht jaar verstreken sinds de NMa op 30 december 2002 het primaire boetebesluit

Nadere informatie

3. Middelharnis heeft op 5 november 2004 aangegeven gebruik te willen maken van de versnelde procedure in de GWW-sector. 2

3. Middelharnis heeft op 5 november 2004 aangegeven gebruik te willen maken van de versnelde procedure in de GWW-sector. 2 Advies in zaak 4363, Dijkers Middelharnis B.V. Subcommissie van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet bestaande uit: prof. mr J.H. Jans (voorzitter), mr drs. R.C. van Houten, prof. dr J.A.H.

Nadere informatie

3. Tegen het besluit werd op 10 oktober 2006 een bezwaarschrift ingediend. 2

3. Tegen het besluit werd op 10 oktober 2006 een bezwaarschrift ingediend. 2 Advies in de zaak 4802, Cegelec B.V. Prismanummer: Subcommissie van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet bestaande uit: prof. mr J.H. Jans (voorzitter), dr J.F. Appeldoorn (secretaris) en

Nadere informatie

Dos & don ts in het kader van prijszetting

Dos & don ts in het kader van prijszetting Dos & don ts in het kader van prijszetting Stefaan RAES 10 maart 2016 Brussels London - www.liedekerke.com Stefaan RAES Partner Prijszetting in de relatie tussen concurrenten Brussels London - www.liedekerke.com

Nadere informatie

College van Beroep voor het bedrijfsleven

College van Beroep voor het bedrijfsleven College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 06/657, 660, 661 en 662 31 december 2007 9500 Mededingingswet Uitspraak in de hoger beroepen van: 1. T-Mobile Netherlands B.V., te Den Haag (hierna: T-Mobile),

Nadere informatie

Zaak C-524/04. Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue

Zaak C-524/04. Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue Zaak C-524/04 Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue [verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, om een prejudiciële beslissing]

Nadere informatie

Vertaling C-23/14-1. Zaak C-23/14

Vertaling C-23/14-1. Zaak C-23/14 Vertaling C-23/14-1 Zaak C-23/14 Samenvatting van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 98, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie Datum van

Nadere informatie

Zaak T-228/97. Irish Sugar plc tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Zaak T-228/97. Irish Sugar plc tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Zaak T-228/97 Irish Sugar plc tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Artikel 86 EG-Verdrag (thans artikel 82 EG) Machtspositie en collectieve machtspositie Misbruik Geldboete" Arrest van het Gerecht

Nadere informatie

BESLUIT. 2. Bij brief van 21 oktober 2002 heeft P. Abegg tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

BESLUIT. 2. Bij brief van 21 oktober 2002 heeft P. Abegg tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 2960/ 24 Betreft zaak: Abegg - CZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het tegen zijn

Nadere informatie

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit. I. Het verloop van de procedure

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit. I. Het verloop van de procedure Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 2260-108 Betreft zaak: Vereniging Vrije Vogel vs. KLM Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op het bezwaar van Vereniging

Nadere informatie

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer: 3758-32 Betreft zaak: Tariefstructuur Arbodiensten Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot nietontvankelijkheidsverklaring

Nadere informatie

College van Beroep voor het bedrijfsleven stelt prejudiciële vragen in mobiele operators; Anic-revisited. Inleiding.

College van Beroep voor het bedrijfsleven stelt prejudiciële vragen in mobiele operators; Anic-revisited. Inleiding. College van Beroep voor het bedrijfsleven stelt prejudiciële vragen in mobiele operators; Anic-revisited CBb 31 december 2007, AWB 06/657, 660, 661 en 662, uitspraak in het hoger beroep van T-Mobile, KPN,

Nadere informatie

VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van XXX

VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van XXX EUROPESE COMMISSIE Brussel, XXX [ ](2014) XXX draft VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE van XXX tot wijziging van Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures

Nadere informatie

RICHTSNOEREN AANWIJZING AANMERKELIJKE MACHT OP DE MARKT

RICHTSNOEREN AANWIJZING AANMERKELIJKE MACHT OP DE MARKT RICHTSNOEREN AANWIJZING AANMERKELIJKE MACHT OP DE MARKT I Inleiding 1. Het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college) publiceert hierbij richtsnoeren die aangeven

Nadere informatie

BESLUIT. 2. Bij brief van 17 december 2001 is TDN verzocht informatie te geven naar aanleiding van de klacht.

BESLUIT. 2. Bij brief van 17 december 2001 is TDN verzocht informatie te geven naar aanleiding van de klacht. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer: 2751/ 27 Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het bezwaar tegen zijn besluit van 7

Nadere informatie

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen.

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen. BESLUIT Nummer 2600/ 41 Betreft zaak: Ralet vs CZ en VGZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen zijn besluit van

Nadere informatie

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Nummer 6486/62 Betreft zaak: Easyjet v. N.V. Luchthaven Schiphol 1. Inleiding 1. Op

Nadere informatie

BESLUIT. 4. Op 31 mei 2011 heeft Careyn bezwaar tegen het bestreden besluit ingesteld. Careyn heeft op 6 september 2011 gronden van bezwaar ingediend.

BESLUIT. 4. Op 31 mei 2011 heeft Careyn bezwaar tegen het bestreden besluit ingesteld. Careyn heeft op 6 september 2011 gronden van bezwaar ingediend. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 6109/867 Betreft zaak: Caraat Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op de bezwaren gericht tegen het besluit van de

Nadere informatie

Openbaar. 2. Alle partijen hebben tijdig bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit.

Openbaar. 2. Alle partijen hebben tijdig bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 2658/883 Betreft zaak: Mobiele operators Nieuw besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op de bezwaren tegen het besluit

Nadere informatie

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt:

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt: Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 6494_1/309; 6836_1/220 Betreft zaak: Limburgse bouwzaken 1 en 2 / de heer [A] Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit

Nadere informatie

Negen jaar later: eindoordeel in zaak van mobiele operators

Negen jaar later: eindoordeel in zaak van mobiele operators Negen jaar later: eindoordeel in zaak van mobiele operators Mr. L.E.J. Korsten* sloten wordt met een korte terugblik op negen jaar procederen. 84 Inleiding In de zaak van de mobiele operators heeft de

Nadere informatie

BESLUIT. Nederlandse Mededingingsautoriteit. Openbaar. Voorgeschiedenis

BESLUIT. Nederlandse Mededingingsautoriteit. Openbaar. Voorgeschiedenis Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 7487 / 32 Betreft zaak: Zaaknr.:7487 / Herzieningsverzoek Hendriks I Voorgeschiedenis 1. Op 19 oktober 2001 heeft de heer Hendriks, namens Stichting Vill

Nadere informatie

Zaak C-446/04. Test Claimants in the FII Group Litigation tegen

Zaak C-446/04. Test Claimants in the FII Group Litigation tegen Zaak C-446/04 Test Claimants in the FII Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue [verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, om een prejudiciële beslissing]

Nadere informatie

BESLUIT. Nederlandse Mededingingsautoriteit OPENBAAR. 1 Verloop van de procedure

BESLUIT. Nederlandse Mededingingsautoriteit OPENBAAR. 1 Verloop van de procedure OPENBAAR Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 3309 / 347 Betreft zaak: NIP, LVE, NVVP Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot gegrondverklaring van de

Nadere informatie

Zaak T-29/92. Vereniging van Samenwerkende Prijsregelende Organisaties in de Bouwnijverheid e. a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Zaak T-29/92. Vereniging van Samenwerkende Prijsregelende Organisaties in de Bouwnijverheid e. a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Zaak T-29/92 Vereniging van Samenwerkende Prijsregelende Organisaties in de Bouwnijverheid e. a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Mededinging Non-existentie Besluiten van ondernemersverenigingen

Nadere informatie

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE EUROPESE COMMISSIE Brussel, XXX [ ](2013) XXX draft MEDEDELING VAN DE COMMISSIE EUROPESE COMMISSIE Ontwerpmededeling van de Commissie inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Nederlandse Mededingingsautoriteit

Nederlandse Mededingingsautoriteit Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 2112 / 767 Betreft zaak: 2112 - Betonmortelcentrales Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op de bezwaren tegen zijn

Nadere informatie

1. Op 2 juli 1999 heeft Nellen Seeds bij de NMa een klacht ingediend tegen de Nederlandse Vereniging voor Zaaizaad en Plantgoed (hierna: NVZP).

1. Op 2 juli 1999 heeft Nellen Seeds bij de NMa een klacht ingediend tegen de Nederlandse Vereniging voor Zaaizaad en Plantgoed (hierna: NVZP). BESLUIT Zaaknummer 1400/Nellen Seeds vs NVZP Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot niet ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift gericht tegen zijn besluit

Nadere informatie

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld.

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld. BESLUIT Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit op het bezwaar gericht tegen de beslissing van 4 september 2001, kenmerk 2269-95.F.049. Zaaknummer 2705-19/ Vebega I.

Nadere informatie

Misbruik van een economische machtspositie

Misbruik van een economische machtspositie Mededingingswet Misbruik van een economische machtspositie Nederlandse Mededingingsautoriteit Mededingingswet Misbruik van een economische machtspositie De Mededingingswet stelt regels ten aanzien van:

Nadere informatie

BESLUIT. 6. Op 14 oktober 2004 heeft ten kantore van de NMa een hoorzitting plaatsgevonden. Hierop hebben Move en Stemra zich laten vertegenwoordigen.

BESLUIT. 6. Op 14 oktober 2004 heeft ten kantore van de NMa een hoorzitting plaatsgevonden. Hierop hebben Move en Stemra zich laten vertegenwoordigen. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 3720-31 Betreft zaak: Mosselman-Stemra Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op het bezwaar gericht tegen zijn besluit

Nadere informatie

BESLUIT. 4. Tegen het bestreden besluit heeft M.E. Steneker (hierna: bezwaarmaker) tijdig bezwaar aangetekend bij brief van 3 augustus 2006.

BESLUIT. 4. Tegen het bestreden besluit heeft M.E. Steneker (hierna: bezwaarmaker) tijdig bezwaar aangetekend bij brief van 3 augustus 2006. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 3938_277/44 Betreft zaak: B&U-sector / Bouwbedrijf Steneker Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op de bezwaren gericht

Nadere informatie

2. Op grond van de vastgestelde overtreding van artikel 6, eerste lid, Mw en artikel 81, eerste lid, EG heeft de Raad een boete opgelegd aan GDB.

2. Op grond van de vastgestelde overtreding van artikel 6, eerste lid, Mw en artikel 81, eerste lid, EG heeft de Raad een boete opgelegd aan GDB. Advies in de zaak 4872, Gédébé Holding B.V. Subcommissie van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet bestaande uit: prof. mr J.H. Jans (voorzitter), dr J.F. Appeldoorn (secretaris) en prof.

Nadere informatie

BESLUIT. 3. De Raad heeft wegens de hiervoor in randnummer 1 genoemde overtreding aan Bouwbedrijf P. Moll B.V. een boete opgelegd.

BESLUIT. 3. De Raad heeft wegens de hiervoor in randnummer 1 genoemde overtreding aan Bouwbedrijf P. Moll B.V. een boete opgelegd. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 3938_650/35 Betreft zaak: B&U-sector / Beheermaatschappij P. Moll Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op de bezwaren

Nadere informatie

3. Tegen het besluit werd op 21 november 2006 een bezwaarschrift ingediend. 2 Op 20 december 2006 werden aanvullende gronden ingediend.

3. Tegen het besluit werd op 21 november 2006 een bezwaarschrift ingediend. 2 Op 20 december 2006 werden aanvullende gronden ingediend. Advies in de zaak 3938_793, Heembouw Beheer B.V. Subcommissie van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet bestaande uit: mr R.E. Bakker (voorzitter), dr J.F. Appeldoorn (secretaris) en prof.

Nadere informatie

Zaak C-475/99. Firma Ambulanz Glöckner tegen Landkreis Südwestpfalz

Zaak C-475/99. Firma Ambulanz Glöckner tegen Landkreis Südwestpfalz Zaak C-475/99 Firma Ambulanz Glöckner tegen Landkreis Südwestpfalz (verzoek van het Oberverwaltungsgericht Rheinland-Pfalz om een prejudiciële beslissing) Artikelen 85, 86 en 90 EG-Verdrag (thans artikelen

Nadere informatie

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 3779-31 Betreft zaak: Van Winkel/KNGF Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op het bezwaar gericht tegen zijn besluit

Nadere informatie

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau Nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 98/2/17) GRIFFIE REGENTSCHAPSSTRAAT 39 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Date de réception : 18/10/2011

Date de réception : 18/10/2011 Date de réception : 18/10/2011 Resumé C-463/11-1 Zaak C-463/11 Resumé van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 104, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof

Nadere informatie

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen:

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen: '"Sr "- AANTEKENEN Hoge Raad der Nederlanden Postbus 20303 2500 EH 'S-GRAVENHAGE Datum Referentie Betreft beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem (08/00041) op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK MigratieWeb ve12000040 201102012/1/V2. Datum uitspraak: 13 december 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger

Nadere informatie

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE BETREFFENDE DE WERKING VAN HET NETWERK VAN MEDEDINGINGSAUTORITEITEN

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE BETREFFENDE DE WERKING VAN HET NETWERK VAN MEDEDINGINGSAUTORITEITEN GEZAMEIJKE VERKLARING VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE BETREFFENDE DE WERKING VAN HET NETWERK VAN MEDEDINGINGSAUTORITEITEN "1. De vandaag vastgestelde verordening betreffende de uitvoering van de mededingingsregels

Nadere informatie

Hof van Justitie zaait verwarring in expedia over merkbaarheidsvereiste bij doelbeperkingen

Hof van Justitie zaait verwarring in expedia over merkbaarheidsvereiste bij doelbeperkingen Hof van Justitie zaait verwarring in Expedia over merkbaarheidsvereiste bij doelbeperkingen Mr. B.J.H. BraEkEn En Mr. S. TuinEnga Het Hof van Justitie heeft naar aanleiding van een prejudiciële vraag van

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau enz. enz. enz. Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in verband met de omzetting van Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november

Nadere informatie

Aan de brochure kunnen geen rechten worden ontleend.

Aan de brochure kunnen geen rechten worden ontleend. De Mededingingswet stelt regels ten aanzien van: concurrentiebeperkende afspraken; misbruik van een economische machtspositie; concentraties van ondernemingen. Deze brochure bevat een toelichting op het

Nadere informatie

3. Tegen het besluit werd op 17 november 2006 een bezwaarschrift ingediend. 2 Aanvullende gronden werden op 20 december ingediend.

3. Tegen het besluit werd op 17 november 2006 een bezwaarschrift ingediend. 2 Aanvullende gronden werden op 20 december ingediend. Advies in de zaak 3938_694, Dordrecht Diensten B.V. Subcommissie van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet bestaande uit: mr M. Sikkens (voorzitter), dr J.F. Appeldoorn (secretaris) en prof.

Nadere informatie

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 2844-23 Betreft zaak: Huub Kemper Makelaardij/Esto Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring

Nadere informatie

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem De vaststellingsovereenkomst Prof. mr dr Edwin van Wechem Wat is een vaststellingsovereenkomst? Artikel 7:900 BW Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van

Nadere informatie

BESLUIT. 2. Bij brief van 20 augustus 2002 heeft de d-g NMa meegedeeld dat de klacht geen aanleiding geeft voor een nader onderzoek.

BESLUIT. 2. Bij brief van 20 augustus 2002 heeft de d-g NMa meegedeeld dat de klacht geen aanleiding geeft voor een nader onderzoek. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 3067/15 Betreft zaak: Lourdes bedevaart. Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot nietontvankelijk verklaring van

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017 Datum van inontvangstneming : 06/02/2017 VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 30. 11. 2016 ZAAK C-649/16 III. Eerdere procedure De rechter in eerste aanleg heeft de vordering vóór de kennisgeving

Nadere informatie

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) De artikelen 43 EG en 49 EG leggen overigens geen algemene verplichting tot gelijke behandeling op, maar een verbod van discriminatie

Nadere informatie

BESLUIT. 3. De d-g NMa heeft wegens de hiervoor genoemde overtreding aan Van Oord Holding een boete opgelegd.

BESLUIT. 3. De d-g NMa heeft wegens de hiervoor genoemde overtreding aan Van Oord Holding een boete opgelegd. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 4620/147 Betreft zaak: Besluit op bezwaar - Martens en Van Oord Aannemingsbedrijf B.V. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit

Nadere informatie

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT. Nummer 2853-28 Betreft zaak: DGT B.V. vs Relan Arbo B.V. Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring

Nadere informatie

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel van de Mededingingswet.

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel van de Mededingingswet. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel van de Mededingingswet. Nummer 4445-51 Betreft zaak: 4445/ Aannemingsbedrijf

Nadere informatie

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit. I. Het verloop van de procedure

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit. I. Het verloop van de procedure Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 2658 / 553 Betreft zaak: Mobiele operators Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op de bezwaren tegen zijn besluit

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013 Datum van inontvangstneming : 04/03/2013 Vertaling C-49/13 1 Zaak C-49/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 29 januari 2013 Verwijzende instantie: Úřad průmyslového vlastnictví

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

2. Onderhandelen met behulp van een zorgmakelaar in de praktijk

2. Onderhandelen met behulp van een zorgmakelaar in de praktijk Wijziging van paragraaf 3.4.2. van de Richtsnoeren voor de zorgsector met betrekking tot het onderhandelen van de zorgaanbieder met behulp van een zorgmakelaar 1. Considerans 1. In de op 14 oktober 2002

Nadere informatie

BESLUIT. Openbare versie. 1 Verloop van de procedure. Openbaar

BESLUIT. Openbare versie. 1 Verloop van de procedure. Openbaar Openbare versie Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 6944/91 Betreft zaak: Zegelverbreking LHV Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op de bezwaren gericht

Nadere informatie

Gedragscode mededingingsrecht DEX

Gedragscode mededingingsrecht DEX Gedragscode mededingingsrecht DEX Uitgangspunt Deze gedragscode beschrijft de manier waarop DEX omgaat met de regels van het mededingingsrecht. Hij is bedoeld als leidraad voor iedereen die betrokken is

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

Gevoegde zaken C-18 0/98 C-184/98. P. Pavlov e.a. tegen Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten

Gevoegde zaken C-18 0/98 C-184/98. P. Pavlov e.a. tegen Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten Gevoegde zaken C-18 0/98 C-184/98 P. Pavlov e.a. tegen Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten (verzoek van het Kantongerecht te Nijmegen om een prejudiciële beslissing) Verplichte deelneming in

Nadere informatie

BESLUIT. Zaaknummer 146: Gemeente Dinxperlo versus IBM Nederland B.V.

BESLUIT. Zaaknummer 146: Gemeente Dinxperlo versus IBM Nederland B.V. BESLUIT Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot afwijzing van een aanvraag tot het nemen van een besluit op grond van artikel 56, eerste lid, van de Mededingingswet.

Nadere informatie

BESLUIT. 3. Tegen het besluit hebben Witteveen, Erdo en Esha Building tijdig bezwaar aangetekend.

BESLUIT. 3. Tegen het besluit hebben Witteveen, Erdo en Esha Building tijdig bezwaar aangetekend. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 3692-158 Betreft zaak: 3692 / Dakwerkzaamheden Philips Drachten Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op de bezwaren

Nadere informatie

http://www.legalintelligence.com/frontend/doc.aspx?docid=1184...

http://www.legalintelligence.com/frontend/doc.aspx?docid=1184... Page 1 of 6 JOR 2013/309 CBB, 14-08-2013, 13/396, ECLI:NL:CBB:2013:160 Overtreding van art. 4:23 Wft, Publicatie van de opgelegde boete, Afwijzing verzoek tot schorsing van publicatie totdat in hoger beroep

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 24 januari 1991 *

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 24 januari 1991 * ARREST VAN 24. 1. 1991 ZAAK C-339/89 ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 24 januari 1991 * In zaak C-339/89, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het tribunal de commerce

Nadere informatie

Nederlandse Mededingingsautoriteit

Nederlandse Mededingingsautoriteit Nederlandse Mededingingsautoriteit Nummer 4468-52 Betreft zaak: 4468/ Joost Visser Aannemingsbedrijf B.V. en Visser en Kuyper Beheer B.V. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit

Nadere informatie

Zaak T-155/04. SELEX Sistemi Integrati SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Zaak T-155/04. SELEX Sistemi Integrati SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Zaak T-155/04 SELEX Sistemi Integrati SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Mededinging Misbruik van machtspositie Begrip.onderneming' Klacht Afwijzing" Arrest van het Gerecht (Tweede kamer)

Nadere informatie

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 225359 Datum uitspraak: 15-02-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 17-02-2012 Handelszaak Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: In deze zaak

Nadere informatie

1. Inleiding en procedure

1. Inleiding en procedure Advies in zaaknr. 3938-570 Minerva Beheer Oss B.V. Subcommissie van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet bestaande uit: mr R.E. Bakker (voorzitter), prof dr E.E.C. van Damme en mr H.H.B.

Nadere informatie

MEDEDINGING. Rechtspraak. COATS/COMMISSIE: wie moet wat bewijzen en hoe? S. Beeston en S. Sterk [Advocaten bij Van Doorne te Amsterdam]

MEDEDINGING. Rechtspraak. COATS/COMMISSIE: wie moet wat bewijzen en hoe? S. Beeston en S. Sterk [Advocaten bij Van Doorne te Amsterdam] MEDEDINGING Rechtspraak COATS/COMMISSIE: wie moet wat bewijzen en hoe? S. Beeston en S. Sterk [Advocaten bij Van Doorne te Amsterdam] Op 12 september 2007 deed het Gerecht van Eerste Aanleg uitspraak in

Nadere informatie

Bewijslast voor de Europese Commissie in kartelzaken; een overzicht van recente uitspraken van het gerecht

Bewijslast voor de Europese Commissie in kartelzaken; een overzicht van recente uitspraken van het gerecht 209 Bewijslast voor de Europese Commissie in kartelzaken; een overzicht van recente uitspraken van het gerecht In 2011 heeft het Gerecht in een aantal kartelzaken de boete verlaagd of zelfs de beschikking

Nadere informatie

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN EUROPEES PARLEMENT 2009-2014 Commissie verzoekschriften 28.11.2014 MEDEDELING AAN DE LEDEN Betreft: Verzoekschrift nr. 0824/2008, ingediend door Kroum Kroumov (Bulgaarse nationaliteit), gesteund door zestien

Nadere informatie

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) als bedoeld in artikel 62 van de Mededingingswet.

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) als bedoeld in artikel 62 van de Mededingingswet. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer: 3938_777/7 Betreft zaak: B&U Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) als bedoeld in artikel 62 van

Nadere informatie

Voorbeeld gedragscode mededingingsrecht

Voorbeeld gedragscode mededingingsrecht Voorbeeld gedragscode mededingingsrecht Een schending van het mededingingsrecht kan ernstige gevolgen hebben, zoals boetes die kunnen oplopen tot 10% van de wereldwijde jaaromzet, individuele sancties

Nadere informatie

BESLUIT. Nederlandse Mededingingsautoriteit. Openbaar

BESLUIT. Nederlandse Mededingingsautoriteit. Openbaar Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 6684/27 Betreft zaak: Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrond

Nadere informatie

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 62 van de Mededingingswet

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 62 van de Mededingingswet Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 5698/242 Betreft zaak: Groen Maastricht (Aanvulling) Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 62

Nadere informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: R.T. Wiegerink Belastingblad (BB), maart, Nr. 6, BB 2019/112 16 januari 2019 Gerechtshof Den Haag Belanghebbende heeft onderzoek ter zitting van de rechtbank

Nadere informatie

BESLUIT. II. Klacht van 10 augustus 2002 en het bestreden besluit van 14 november 2002

BESLUIT. II. Klacht van 10 augustus 2002 en het bestreden besluit van 14 november 2002 Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op het bezwaar tegen zijn besluit van 14 november 2002, kenmerk 3119/ 7.b353 Nummer

Nadere informatie

BESLUIT. 3. De Raad heeft wegens de hiervoor in randnummer 1 genoemde overtreding aan Landustrie Sneek B.V. (hierna: Landustrie) een boete opgelegd.

BESLUIT. 3. De Raad heeft wegens de hiervoor in randnummer 1 genoemde overtreding aan Landustrie Sneek B.V. (hierna: Landustrie) een boete opgelegd. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 4911/149 Betreft zaak: Landustrie Sneek B.V. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit op de bezwaren gericht tegen zijn

Nadere informatie

3. Tegen het besluit werd op 21 november 2006 een bezwaarschrift ingediend. 2 Op 20 december 2006 werden aanvullende gronden ingediend.

3. Tegen het besluit werd op 21 november 2006 een bezwaarschrift ingediend. 2 Op 20 december 2006 werden aanvullende gronden ingediend. Advies in de zaak 3938_343, Pleijsier Holding B.V. Subcommissie van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet bestaande uit: mr R.E. Bakker (voorzitter), dr J.F. Appeldoorn (secretaris) en prof.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685 ECLI:NL:RBAMS:2015:9685 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 29-12-2015 Datum publicatie 27-01-2016 Zaaknummer AMS 13/6214 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste

Nadere informatie

Rb. 's-gravenhage 6 juli 2012, LJN BX2021, JA 2012/183. Trefwoorden: Sommenverzekering, Voordeelstoerekening, Eigen schuld

Rb. 's-gravenhage 6 juli 2012, LJN BX2021, JA 2012/183. Trefwoorden: Sommenverzekering, Voordeelstoerekening, Eigen schuld Rb. 's-gravenhage 6 juli 2012, LJN BX2021, JA 2012/183 Trefwoorden: Sommenverzekering, Voordeelstoerekening, Eigen schuld Auteurs: mr. M. Verheijden en mr. L. Stevens Samenvatting In maart 2009 vindt een

Nadere informatie

Gedragscode Mededingingsrecht

Gedragscode Mededingingsrecht Gedragscode Mededingingsrecht MVO - de ketenorganisatie voor oliën en vetten 5 november 2013 MVO - de ketenorganisatie voor oliën en vetten Louis Braillelaan 80 T 079 363 43 50 2719 EK Zoetermeer info@mvo.nl

Nadere informatie

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 3073/40 Betreft zaak: RashondenFederatie Nederland vs. de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse

Nadere informatie

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Kenmerk: 05/16 Bindend advies in de zaak van: A., wonende te Z., eiser, gemachtigde: mr. Th.F.M. Pothof tegen De Stichting B., gevestigd te IJ., verweerster, gemachtigde:

Nadere informatie

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF ~ Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom Nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 2005/1/13)

Nadere informatie

Zaaknummer 1583/Van den Berg vs gemeente Apeldoorn

Zaaknummer 1583/Van den Berg vs gemeente Apeldoorn BESLUIT Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot afwijzing van een aanvraag om toepassing van artikel 56, eerste lid, van de Mededingingswet. Zaaknummer 1583/Van

Nadere informatie

BESLUIT. 3. Bij besluit van 4 april 2003, kenmerk 3444/3, (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen.

BESLUIT. 3. Bij besluit van 4 april 2003, kenmerk 3444/3, (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 3444/12 Betreft zaak: 3444/ Halbertsma Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot nietontvankelijkverklaring van het

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2015:730

ECLI:NL:RBAMS:2015:730 ECLI:NL:RBAMS:2015:730 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 11-02-2015 Datum publicatie 03-03-2015 Zaaknummer awb 14/8225 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Voorlopige

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 I' Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer w ~e' {J.J ::li "~.8 ;.l_~ ( E..::r,",'_ t"::) ('0",,1 l:'jt:: ~~ ~ )(, ::li oe i~..- ~ c:: L'..J Nr. 12/03718 28 maart

Nadere informatie

Informatie-uitwisseling tussen concurrenten. NGB 19 maart 2015 Martijn van de Hel

Informatie-uitwisseling tussen concurrenten. NGB 19 maart 2015 Martijn van de Hel Informatie-uitwisseling tussen concurrenten NGB 19 maart 2015 Martijn van de Hel Agenda 1. Kartelverbod (basis) 2. Informatie-uitwisseling (kader) 3. Geoorloofde uitwisseling van informatie 4. Verboden

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1 BEGELEIDENDE NOTA van: de heer V. SKOURIS, Voorzitter van het Hof van Justitie d.d.: 4 februari 2008 aan: de heer

Nadere informatie

voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak

voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak Aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie De heer mr. dr. K.H.D.M. Dijkhoff Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Betreft: consultatieverzoek naar aanleiding

Nadere informatie

Zaak T-205/99. Hyper Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Zaak T-205/99. Hyper Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Zaak T-205/99 Hyper Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Douanerechten Invoer van televisietoestellen uit India Ongeldige certificaten van oorsprong Verzoek tot kwijtschelding van invoerrechten

Nadere informatie

Integraal mededingingsrecht

Integraal mededingingsrecht Integraal mededingingsrecht Verzameling van in Nederland geldende nationale en Europese regelgeving inzake kartelrecht en concentratiecontrole Samengesteid door: mr. P.B. Gaasbeek prof. mr. B.MJ. van der

Nadere informatie

CENTRALE RAAD VAN BEROEP U I T S P R A A K

CENTRALE RAAD VAN BEROEP U I T S P R A A K CENTRALE RAAD VAN BEROEP 02/2895 AOW en 05/6118 AOW in het geding tussen: [appellant], wonende te Spanje, appellant, en U I T S P R A A K de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.

Nadere informatie

2 De aanvraag van Belcentrale van 26 maart 2018

2 De aanvraag van Belcentrale van 26 maart 2018 Besluit Ons kenmerk : ACM/UIT/500277 Zaaknummer : ACM/18/032974 Datum : 27 september 2018 Besluit van de Autoriteit Consument en Markt op het verzoek tot handhaving van Belcentrale.nl B.V. van 26 maart

Nadere informatie