1. Inleiding Algemeen Plangebied: ligging en omvang Planopzet en motivering Vigerend bestemmingsplan 3 1.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "1. Inleiding Algemeen Plangebied: ligging en omvang Planopzet en motivering Vigerend bestemmingsplan 3 1."

Transcriptie

1 1 1. Inleiding Algemeen Plangebied: ligging en omvang Planopzet en motivering Vigerend bestemmingsplan Leeswijzer 3 2. Beschrijving plangebied Functioneel-ruimtelijke analyse en waardering Stedenbouwkundig-ruimtelijke analyse en waardering (cultuur)historische waarden 4 3. Beleid Bovengemeentelijk beleid Gemeentelijk beleid 8 4. Uitgangspunten en Randvoorwaarden Inleiding Mer-beoordeling Bodemkwaliteit Water Luchtkwaliteit Geluid Bedrijven en milieuzonering Externe veiligheid Ecologie Archeologie en cultuurhistorie Duurzaamheid Verkeer en parkeren Kabels en leidingen Beschrijving voorgenomen ontwikkeling Juridische uitvoerbaarheid Inleiding Het juridische plan Bestemmingen uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid Maatschappelijke uitvoerbaarheid 29

2 2 1. INLEIDING 1.1 Algemeen De aanleiding voor het bestemmingsplan ligt in het voornemen om het voormalig schoolgebouw van Vrije school de Strijene in Oosterhout te herontwikkelen voor woningbouw. Het plan van Alphons Coolen Ontwikkeling BV uit Tilburg voor het realiseren van acht twee-onder-een-kapwoningen is gekozen als de gewenste invulling van het terrein. Het realiseren van woningbouw op de locatie past niet binnen het geldende bestemmingsplan Slotjes West. Om genoemde ontwikkeling mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat er een nieuw bestemmingsplan voor de locatie wordt opgesteld. Met onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van de nieuwe woningen juridischplanologisch mogelijk gemaakt. 1.2 Plangebied: ligging en omvang De planlocatie Brabantlaan 7 ligt in de wijk Slotjes ten zuiden van de oude kern van Oosterhout en ten noorden van het Wilhelminakanaal. Het plangebied wordt omsloten door de Drossaardstraat, Brabantlaan en Vrijheidstraat. Afbeelding 1 Luchtfoto plangebied en omgeving 1.3 Planopzet en motivering Het bestemmingsplan Slotjes-West, 1e herziening, Brabantlaan 7 kan worden gekarakteriseerd als een zogenaamde partiële herziening. In een dergelijke bestemmingsregeling ligt het accent vooral op het inpassen van een kleinschalige ontwikkeling in een groter bestemmingsplan. Vooral vanwege de geringe omvang van het plangebied heeft dit plan slechts een beperkt aantal bestemmingsregels en een eenvoudig kaartbeeld. Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de

3 3 verbeelding met de daarbij horende planregels. Bij ieder plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht. 1.4 Vigerend bestemmingsplan De locatie Brabantlaan 7 valt onder de werking van het bestemmingsplan Slotjes West van de gemeente Oosterhout. De gemeenteraad heeft dit bestemmingsplan op 11 december 2007 gewijzigd vastgesteld. Afbeelding 2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Aan het perceel is de bestemming Maatschappelijk toegekend. De gronden en gebouwen zijn onder meer bestemd voor maatschappelijke en culturele doeleinden, educatieve doeleinden, religieuze doeleinden en medische doeleinden. De gebouwen mogen uitsluitend binnen het daarvoor aangegeven bestemmingsvlak gebouwd worden. Het bouwvlak mag voor 35% bebouwd worden. De goot- en nokhoogte mogen maximaal 8 en 11 meter bedragen. Het realiseren van 8 grondgebonden woningen is binnen deze bestemming niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. 1.5 Leeswijzer De toelichting is opgebouwd uit verschillende hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt allereerst ingegaan op de huidige situatie van het plangebied, waarna in hoofdstuk 3 de beoogde toekomstige situatie wordt weergegeven. Een beschrijving van het relevante beleidskader op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau staat in hoofdstuk 4. Vervolgens komen in hoofdstuk 5 de milieukundige randvoorwaarden en onderzoeken aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving en wordt een uitleg gegeven van de gehanteerde bestemmingen. De financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in hoofdstuk 7 beschreven.

4 4 2. BESCHRIJVING PLANGEBIED 2.1 Functioneel-ruimtelijke analyse en waardering De wijk Slotjes-West heeft hoofdzakelijk een woonfunctie. Incidenteel komen enkele andere functies voor (detailhandel, maatschappelijke functie). De wijk is grotendeels opgebouwd na de Tweede Wereldoorlog en wordt gekenmerkt door de seriematige bouw van de woningen. Het type woningen varieert van twee-onder-één-kapwoningen, aaneengebouwde woningen tot vrijstaande woningen en gestapelde woningen (woongebouwen). Ter plaatse van het plangebied is een basisschool aanwezig. Dit schoolgebouw is echter niet meer in gebruik. Het buitenterrein wordt veelal nog wel gebruikt als speelvoorziening. 2.2 Stedenbouwkundig-ruimtelijke analyse en waardering De ruimtelijke opzet van de wijk bestaat veelal uit strakke rechte lijnen, zowel in de verkeersstructuur als in de bebouwingsstructuur. De wegen zijn voornamelijk te karakteriseren als woonstraten. De woonwijk heeft een groen karakter. Dit wordt grotendeels bepaald door de ruime voortuinen. In de aan het plangebied grenzende straten staan voornamelijk twee-onder-éénkapwoningen van twee bouwlagen met een kap (Drossaardstraat, Brabantlaan). Aan de Vrijheidstraat bestaat het type woningen uit meerdere aangebouwde woningen van twee bouwlagen met kap. Het schoolgebouw ligt vanaf de Brabantlaan gezien achter op het perceel, in verhouding dicht tegen de achterliggende woningen. Achter het gebouw bevinden zich onder meer opbergruimten en (overdekte) fietsenstallingen. Het ruime voorterrein is ingericht als schoolplein. Door de aanwezige beplantingen aan de zijde van de Brabantlaan (enkele bomen en rondom het speelplein een haag) is er een groene aankleding. 2.3 (cultuur)historische waarden De bebouwing in de wijk is voornamelijk naoorlogs. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle of monumentale panden. Aan het in het plangebied aanwezige schoolgebouw is geen cultuurhistorische waarde toegekend.

5 5 3. BELEID 3.1 Bovengemeentelijk beleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het Barro is op 30 december 2011 inwerking getreden. Conclusie Het Rijk heeft voor dit plangebied geen specifiek kaderstellend beleid geformuleerd. Structuurvisie Noord-Brabant Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie in werking getreden. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie af komen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. De ruimtelijke keuzes geven hier op provinciaal niveau invulling aan. Dit is vertaald in de volgende 13 provinciale ruimtelijke belangen: Regionale contrasten; Een multifunctioneel landelijk gebied;

6 6 Een robuuste en veerkrachtig water- en natuursysteem; Een betere waterveiligheid door preventie; Koppeling van waterberging en droogtebestrijding; Ruimte voor duurzame energie; Concentratie van verstedelijking; Sterk stedelijk netwerk: BrabantStad; Groene geledingszones tussen steden; Goed bereikbare recreatieve voorzieningen; Economische kennisclusters; (inter)nationale bereikbaarheid; Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur. De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. Afbeelding 3 Uitsnede Structuurvisie Noord-Brabant, Visiekaart (bron: ruimtelijkeplannen.nl) De planlocatie is gelegen binnen het bestaande stedelijk concentratiegebied. De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. De fysieke leefomgeving levert een bijdrage aan de gezondheid, bijvoorbeeld door goed toegankelijke voorzieningen, een groene leefomgeving, water, een veilige infrastructuur en biedt ruimte voor vrijetijdsbesteding.

7 7 Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten,de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. De Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 is op 11 mei 2012 door Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld en op 1 juni 2012 in werking getreden. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn: ruimtelijke kwaliteit; stedelijke ontwikkelingen; natuurgebieden en andere gebieden met waarden; agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij; overige ontwikkelingen in het landelijk gebied. Binnen de stedelijke concentratiegebieden en daarbij behorende zoekgebieden liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik zal het benutten van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkeling pas aan de orde zijn, als is gebleken dat deze niet in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden. Dit nieuwe ruimtebeslag kan alleen plaatsvinden daar waar gelet op de ruimtelijke kwaliteiten verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Dit zijn de zoekgebieden voor verstedelijking. De planlocatie is, zoals in onderstaande afbeelding weergegeven (rode plus-teken), gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied stedelijk concentratiegebied. Afbeelding 4 Uitsnede Verordening Ruimte kaart Stedelijke Ontwikkeling In artikel 3.5 van de verordening zijn regels gesteld aan de nieuwbouw van woningen. Hier wordt nadrukkelijk een koppeling gelegd met gemaakte afspraken over nieuwbouw in het regionaal ruimtelijk overleg. De beoogde nieuwbouw dient zich te verhouden tot deze afspraken en de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. De voorgenomen nieuwbouw van 8 woningen is opgenomen in de woningbouwprogrammering van de gemeente. Deze woningbouwprogrammering is afgestemd op de regionale woningbouwafspraken.

8 8 Afbeelding 5 Uitsnede Verordening Ruimte kaart Water De verordening stelt dat in verband met de grondwaterkwaliteit een bestemmingsplan dat is gelegen in een 25-jaarszone zeer kwetsbaar en 100-jaarszone zeer kwetsbaar de volgende ontwikkelingen niet toestaat: a. een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied; b. een hervestiging van of een omschakeling naar intensieve veehouderij; c. een nieuwvestiging van of een omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf; d. een nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, of e. een VAB-vestiging of uitbreiding van een complex van recreatiewoningen. De toelichting bij een bestemmingsplan dat is gelegen in een 25-jaarszone kwetsbaar moet volgens de verordening een verantwoording bevatten waaruit blijkt dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater geheel of nagenoeg geheel gelijk blijven. De voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van woningen binnen bestaand stedelijk gebied. De bouw van 8 woningen is gelet op de aard van de functie en de wijze waarop het hemel- en afvalwater wordt verwerkt, niet van invloed op de kwaliteit van het grondwater. De verordening sluit deze ontwikkeling niet uit. Conclusie Het plangebied valt in het bestaand stedelijk gebied. De locatie is een inbreidingslocatie binnen een bestaande woonwijk, waarbij met het stedenbouwkundig plan aansluiting is gezocht bij de omgeving. Het bouwplan past binnen het provinciaal beleid. 3.2 Gemeentelijk beleid Structuurvisie Oosterhout Op basis van de structuurvisie wordt invulling gegeven aan het behoud en de verdere versterking van de positie van Oosterhout. De structuurvisie vormt enerzijds een belangrijke inspiratie- en informatiebron, zodat eenieder op adequate wijze kennis kan nemen van de diverse projecten en de samenhang daartussen. Anderzijds geeft hij duidelijk richting aan de wijze waarop het gemeentebestuur zal omgaan met initiatieven op de verschillende beleidsterreinen. De structuurvisie geeft een duidelijke richting voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente voor de langere termijn. Het plangebied van deze structuurvisie omvat het gehele grondgebied van de gemeente.

9 9 Deze structuurvisie biedt op de eerste plaats een samenhangend beeld van de ruimtelijke ontwikkeling. Hierbinnen 'liggen' uiteenlopende projecten die grotendeels al vastliggen in visies en ook in nog zeer recent vastgestelde bestemmingsplannen. Daarmee is er al veel bekend over de ruimtelijke ontwikkelingsrichting van de gemeente Oosterhout en ligt er ook al veel beleid vast met een concrete vertaling in plannen en projecten, zeker voor de eerstkomende tien jaar. In al deze plannen is de ambitie voor het ruimtelijk beleid duidelijk aanwezig: De ruimtelijke ontwikkelingen voor Oosterhout evenwichtig, integraal en kwalitatief goed op elkaar afstemmen. Dit alles gericht op een hoog kwaliteitsniveau als eindresultaat; Balans en samenhang vormen de essentie. Voor de komende jaren blijven deze centraal staan; Met het beeld van de bedrijvige 'familiestad' als vaste leidraad. Daarnaast moet natuurlijk worden voorzien in voldoende ontwikkelingsruimte voor wonen, werken en voorzieningen. Met een goede meegroeiende infrastructuur en met versterking van de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten. Bij deze ontwikkelingen zal duurzaamheid een toenemend belangrijke rol gaan spelen. De kern van de structuurvisie kan als volgt worden samengevat. Continuering van het versterken van kwaliteit; Transformatie en structuurversterking; Kwaliteitsslag buitengebied; Betere bereikbaarheid. De planlocatie is gelegen in de schil om het centrum. In deze schil vinden twee ingrijpende herstructureringsprojecten plaats. Oosterhout zal zich daarmee sterk naar het water richten. Voor het thema wonen wordt veelal aangesloten bij de woonvisie en het woningbouwprogramma. De binnen de gemeente aangewezen woningbouwlocaties kennen een gezamenlijke capaciteit die (ver) uitgaat boven de behoefte zoals deze is voorzien voor de periode tot Dat betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt. Bij het maken van die keuzes zijn de volgende criteria als leidend benoemd: bijdrage aan de versterking van de ruimtelijke structuur; afzetbaarheid op de woningmarkt; direct financieel belang van de gemeente; realiteitsgehalte qua uitvoerbaarheid; de mogelijkheid tot fasering, mede in relatie tot niet gewenste concurrentie met andere ontwikkelingen. Besloten is om de aldus tot stand gekomen toedeling van het programma naar locaties (het gemeentelijk meerjaren woningbouwprogramma), ter behoud van de nodige flexibiliteit (gewenst om op actuele markt- en andere ontwikkelingen te kunnen inspelen) niet in deze structuurvisie op te nemen. Woonvisie Algemene doelstelling van de gemeente Oosterhout is om via een gevarieerd aanbod van woningen de ambities van Oosterhout Familiestad te ondersteunen en te versterken. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat Oosterhout een aantrekkelijke woongemeente blijft met een gevarieerd woningaanbod voor alle categorieën inwoners. Met de onderdelen zoals in deze woonvisie opgenomen wordt de basis voor een goede woon- en leefomgeving gelegd. De Woonvisie is op 15 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Op dit moment is er sprake van een overheid die zich enigszins terugtrekt op het gebied van regelgeving. De huidige maatschappelijke ontwikkelingen vragen van de gemeente nadrukkelijk om een heldere visie op het wonen. De taak van de gemeente is het voeren van regie (sturing en afstemming) en het stimuleren van de woningbouwproductie. De uitvoering en realisatie van het woonbeleid moet vooral worden overgelaten aan de ontwikkelaars, corporaties en de woonconsumenten.

10 10 De gemeente heeft een duidelijk sturende rol in de nieuwbouw door te kijken welk type nieuwbouw gewenst is en waar deze woningen gebouwd moeten worden. De toevoeging van de juiste woningen betekent een versterking van de totale woningvoorraad in relatie tot de vraag. De nieuwbouw heeft hierdoor een duidelijk strategische functie. Deze strategische functie wordt vormgegeven door het opstellen van het meerjaren woningbouwprogramma. Op basis van de provinciale taakstelling mag de gemeente Oosterhout in de planperiode 2009 tot en met 2019 in totaal woningen aan de woningvoorraad toevoegen. De overcapaciteit aan initiatieven, die er na inventarisatie in 2010 was, heeft ertoe geleid dat er voor het woningbouwprogramma keuzes zijn gemaakt voor locaties die wel of niet voor ontwikkeling in aanmerking kwamen. De gemeente heeft dat aantal opgenomen in het meerjaren woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma wordt jaarlijks geëvalueerd en waar nodig op basis van veranderende woonwensen bijgesteld. Welstand Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage leveren aan die dagelijkse leefomgeving, de schoonheid en de aantrekkelijkheid van onze gemeente. Door het ontwikkelen van een zowel intern als extern samenhangend stelsel van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg hierin uiteen. De welstandsnota gaat primair over de gebouwde kwaliteit, over de kwaliteit van een gebouw op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving. Een gemeentelijk welstandsbeleid bevat de welstandsaspecten en de criteria waaraan bouwplannen in die gemeente worden getoetst. De welstandsnota bevat een samenhangend stelsel van criteria onderverdeeld in drie hoofdgroepen: algemene criteria; gebiedscriteria; objectcriteria. Afhankelijk van de waarde en gevoeligheid van het gebied en de betekenis voor het aanzien van de openbare ruimte kan voor dat gebied een hoog (niveau 1), normaal (niveau 2 ), laag (niveau 3) welstandsniveau vastgesteld worden. Afhankelijk van het niveau worden de beoordelingsaspecten streng, kritisch, licht of niet gehanteerd. In het algemeen geldt: Hoe waardevoller de gebiedskarakteristiek, hoe hoger het welstandsniveau. De planlocatie is gelegen in welstandsniveau 2. Onder dit niveau vallen de gebieden die om een zorgvuldige afstemming vragen van nieuwe bouwkundige ingrepen. Het beoogde bouwplan zal worden getoetst op grond van de geldende welstandscriteria en voornoemd welstandsniveau. Conclusie Het voorgenomen plan voor woningbouw voldoet aan het woningbouwprogramma van de gemeente en past binnen de gemeentelijke structuurvisie.

11 11 4. UITGANGSPUNTEN EN RANDVOORWAARDEN 4.1 Inleiding Dit hoofdstuk bevat een beschouwing op die factoren die een beperking kunnen inhouden voor het beoogde plan. Het gaat hierbij onder andere om bodem, water, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geluid en archeologie. 4.2 Mer-beoordeling Algemeen De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 Wet milieubeheer (Wm). Naast de Wet milieubeheer is het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In onderhavige situatie betreft het een aaneengesloten perceel waar slechts 8 woningen worden gerealiseerd. Daarmee is geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit en is het opstellen van een MER niet noodzakelijk. De afzonderlijke milieu-deelaspecten worden in het kader van de goede ruimtelijke ordening nog wel behandeld in de hieropvolgende paragrafen. Conclusie Het aspect mer-beoordeling vormt geen belemmering voor dit project. 4.3 Bodemkwaliteit Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden. Het doel van het Bbk is duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu, én gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw of aanleg van wegen. Op grond van artikel lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (2008) moet een bodemonderzoek worden verricht om de realiseerbaarheid van een bestemmingswijziging te beoordelen. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of een herinrichting mogelijk is moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden verricht. Onderzoek Door Geofox-Lexmond bv is op de planlocatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek heeft als doel het vaststellen van de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. De belangrijkste resultaten en conclusies van het onderzoek zijn navolgend weergegeven: op basis van de beschikbare historische informatie is uitgegaan van een milieuhygiënisch onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging; bij het veldonderzoek zijn plaatselijk in de bovengrond lichte bijmengingen met (baksteen)puin aangetroffen. Er zijn voor zover visueel waarneembaar geen asbesthoudende materialen aangetroffen; in de puinhoudende bovengrond is een licht verhoogd gehalte (>achtergrondwaarde) lood gemeten. In de zintuiglijke onverdacht boven- en ondergrond zijn geen gehalten aan onderzochte stoffen gemeten boven de achtergrondwaarden;

12 12 in het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aan onderzochte stoffen gemeten. Samenvattend wordt geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen verkoop en een voorzetting van het huidige terreingebruik of een eventuele toekomstige herontwikkeling van het terrein. Conclusie Vanuit het aspect bodemkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het plan. 4.4 Water Beleid Kaderrichtlijn Water De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang. Nationaal Waterplan Het nationaal waterbeleid voor de komende jaren is in 2009 vastgesteld in het Nationaal Waterplan door het kabinet. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. In de afgelopen tien jaar gaven de Vierde Nota waterhuishouding, de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water een belangrijke impuls aan het waterbeheer. Dit gaat met het Nationaal Waterplan, vastgesteld in 2009, een nieuwe fase in. Provinciaal Waterplan (Provincie Noord-Brabant) Het Provinciaal Waterplan (PWP) bevat het strategische waterbeleid van de provincie (deel A). Het is ook het beheerplan voor grondwateronttrekkingen (deel B). Het plan is afgestemd op de verplichtingen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Het Provinciaal Waterplan Waar water werkt en leeft is op 22 december 2009 in werking getreden. Het plan is, net als de waterplannen van het Rijk en de waterschappen, geldig tot eind Het PWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Provinciale Milieuverordening In de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant (PMV) zijn milieuregels opgenomen ter bescherming van het grondwater dat bestemd is om drinkwater van te maken. Rondom de grondwaterwinningen zijn grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen, waarvoor regels gelden voor extra bescherming van het grondwater. De verordening bepaalt dat het in een grondwaterbeschermingsgebied verboden is een inrichting op te richten of in werking te hebben indien die inrichting behoort tot één of meer van de in de verordening aangewezen categorieën.

13 13 Verordening Ruimte 2012 Provincie Noord-Brabant Zoals in paragraaf 3.1 reeds verwoord is het plan gelegen binnen de 25-jaarszone kwetsbaar gebied in verband met de grondwaterkwaliteit. Het plangebied is daarom via de regels extra beschermd in verband met het geldende grondwaterbeschermingsgebied. Waterschap Brabantse Delta Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan , wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Het waterschap heeft in een toetsingskader RO De ruimte blauw geordend aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta. Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de natuurlijke waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de beleidsregel hydraulische randvoorwaarden Verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan (vgrp) In het vgrp worden de beleidsvoornemens en bijbehorende maatregelen beschreven voor inzameling, transport en (lokale) verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater in de gemeente voor de periode Vanuit de zorgplicht die de gemeente heeft voor verschillende watertaken, zijn ambities opgesteld. Ten aanzien van het hemelwater moet de gemeente voorkomen dat wateroverlast ontstaat. Dit betekent dat geïnvesteerd moet worden in de afvoercapaciteit van de riolering en de bergingscapaciteit van het watersysteem. Het afkoppelen van het hemelwater van de afvalwaterriolering is daarbij uitgangspunt. Het hemelwater dient zo veel mogelijk in de bodem te worden geïnfiltreerd of opgevangen in bergingsvijvers. Met betrekking tot het afvalwater heeft de gemeente een inzamelplicht en dient het afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie te worden getransporteerd. Om het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden beter te beschermen zal secuur worden gekeken naar het terugdringen van het aantal overstortlocaties van afvalwater. Daarnaast gaat de gemeente verder met het ombouwen van het rioolstelsel. In combinatie met het afkoppelen van hemelwater zal er zo weer voldoende capaciteit komen in het rioolstelsel van onder meer het centrumgebied. Zowel te hoge als te lage grondwaterstanden kunnen voor problemen zorgen. De gemeente heeft de inspanningsverplichting om overlast van grondwater te voorkomen en te beperken. Watertoets Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht, in het kader van het Besluit Ruimtelijke Ordening, een watertoets te verrichten. In de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen, waarop

14 14 bovengenoemd besluit van toepassing is, is het noodzakelijk een beschrijving te geven van de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Ten behoeve van de watertoets is voor het plangebied de waterhuishoudkundige situatie onderzocht. Daarbij wordt aandacht besteed aan de huidige bodemkundige en (geo)hydrologische situatie, de gehanteerde uitgangspunten en randvoorwaarden, en de mogelijkheden om (afgekoppelde) neerslag in de toekomstige situatie te bergen en te infiltreren. Bestaande situatie Bodem en grondwater Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een schoolgebouw met bijgebouwen en een verhard schoolplein (tegels). In het plangebied bevinden zich geen grote hoogteverschillen. De hoogte van het maaiveld in het plangebied is gemiddeld circa 5,30 meter + NAP. De regionale bodemopbouw is als volgt weer te geven. Diepte (m-mv) Formatie(s) Samenstelling Geohydrologische eenheid 0 3 Boxtel Zeer fijn tot matig fijn zand Deklaag 3 15 Sterksel Grof (grindig) zand Watervoerende laag Stramproy Grof (grindig) zand Watervoerende laag 24 - > Waalre Klei, met afwisseling (fijne) zanden Scheidende laag De aanwezige gronden worden gekenmerkt door een zeer diepe grondwaterstand (grondwatertrap VII). Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand dieper dan 80 cm beneden maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 120 cm beneden maaiveld wordt aangetroffen. De grondwaterstroming in het freatisch pakket is in deze regio globaal noordwestelijk. Door diverse factoren kan de lokale stromingsrichting van het grondwater afwijken van dit regionale beeld. Oppervlaktewater Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen oppervlaktewateren aanwezig. Afvalwater De huidige bebouwing is aangesloten op het gemeentelijke rioleringstelsel. Voor zover vanuit het huidige gebruik nog sprake is van afvalwaterstromen, wordt deze via de riolering afgevoerd. Hemelwater Het terrein is in de huidige situatie grotendeels verhard. Het hemelwater dat op de dakverhardingen en pleinverharding valt wordt afgevoerd naar het gemeentelijke gemengde rioolstelsel ter plaatse. Toekomstige situatie Afkoppelen hemelwater De gemeente stelt als minimale eis dat wordt voldaan aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen. Conform het beleid van het waterschap dient bij een ontwikkeling de toename aan afwaterend verhard oppervlak te worden gecompenseerd. Bij een toename van het verhard oppervlak van m2 of meer is voor het lozen van hemelwater op oppervlaktewater een vergunning op grond van de Keur noodzakelijk. In onderstaande tabel is voor de huidige en toekomstige situatie de oppervlakteverharding inzichtelijk gemaakt bij het maximale planologische gebruik van de locatie. Bruto (verharde) oppervlakten Huidige situatie (m²) Toekomstige situatie (m²) Totaal oppervlakte plangebied, circa Verharde oppervlakte (dak, erf, parkeren), circa Onverharde oppervlakte, circa

15 15 In de bestaande situatie is het plangebied voor zeker 90% verhard. Met het realiseren van woningen met tuinen en een groenstrook met speelvoorzieningen is sprake van minder verharding ten opzichte van de bestaande situatie. Er wordt zodoende hydrologisch neutraal ontwikkeld. Op grond van het beleid van het waterschap hoeft geen compensatie plaats te vinden. De bodemsamenstelling van het terrein bestaat overwegend uit zand, gelet op vergelijkbare bodemsamenstelling van planlocaties in de omgeving van het plangebied en de daar gemeten infiltratiewaarden kan worden aangenomen dat de bodem geschikt is voor infiltratie. Binnen het plangebied kunnen eventuele infiltratievoorzieningen in de bodem worden aangebracht. Bij het dimensioneren van een retentie/infiltratievoorziening dient rekening te worden gehouden met het gehele frequentiebereik van neerslaghoeveelheden met een herhalingstijd van 1 tot 100 jaar. Bij de aanvraag omgevingsvergunning vindt een nadere uitwerking plaats van de voorziening en wordt onderzocht wat de infiltratiemogelijkheden zijn. Wanneer infiltratie niet mogelijk is, is aansluiting op de riolering noodzakelijk. Afvalwater De afvalwaterafvoer vanuit de nieuwbouwwoningen dient te worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Momenteel is een gemengd rioolstelsel aanwezig, het afvalwater kan hierop worden aangeboden. De hemelwaterafvoer zal hiervan moeten worden afgekoppeld. Bij de uitwerking van de ontwikkeling wordt ook de afvalwaterriolering, zoals de ligging en het afvoerpunt, gedetailleerd uitgewerkt. Waterkwaliteit Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen is het vanuit de Provinciale Milieuverordening verplicht om duurzaam te bouwen. Dit houdt in dat het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout niet is toegestaan. Toe te passen duurzame materialen: Hellende daken: dakpannen van beton of keramisch materiaal. Platte daken: beton of bekleed met EPDM rubber; APP en/of SBS gemodificeerd bitumen. Dakgoten en afvoerpijpen: PVC/PP/PE/ staal, aluminium of zink, alle gecoat. Ontsluitingspaden, wegen, terrassen: voorzien van niet uitloogbare materialen zoals beton of keramische producten. Wateradvies De uitwerking van het voorliggende plan in deze waterparagraaf is in het kader van het wettelijk vooroverleg aan het waterschap Brabantse Delta toegezonden. De waterparagraaf zal in dit kader ook nog moeten worden voorgelegd aan de provincie in verband met het grondwaterbeschermingsgebied. Conclusie Het afkoppelen van hemelwater is goed mogelijk. 4.5 Luchtkwaliteit De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden. Voor de verschillende stoffen zijn normen (grenswaarden) opgenomen voor de jaargemiddelde concentraties en voor dagelijkse concentraties (vierentwintiguurgemiddelde). De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Van bepaalde projecten met

16 16 getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. (minder dan 3% extra bijdrage aan stikstofoxiden- en fijnstofconcentratie) Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het onderhavige planvoornemen betreft een kleinschalig woningbouwproject. Het project ligt ruim onder de grens van woningen die in de lijst van categorieën van gevallen is opgenomen. Op basis van de regeling NIBM mag daarom ook worden geconcludeerd dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een aanvullend onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Conclusie Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het plan. 4.6 Geluid Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Er bestaan verschillende geluidsbronnen die van invloed kunnen zijn op deze omgevingskwaliteit. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient te worden voorkomen. In de Wet geluidhinder wordt onderscheid gemaakt tussen verkeerslawaai en industrielawaai. Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een gezoneerd bedrijventerrein en industrielawaai is hier dan ook niet aan de orde. Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Hertogenlaan en de Slotlaan. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Voor in de Wet geluidhinder aangewezen wegen geldt een geluidzone. Dat geldt niet voor wegen waar de maximum toegestane snelheid 30 km/u bedraagt. Alleen geluidgevoelige objecten gelegen in een geluidzone kunnen worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter de bijdrage van alle geluidbronnen in de omgeving worden onderzocht en beoordeeld. In analogie met de Wet geluidhinder kunnen dergelijke wegen worden getoetst aan de grenswaarde voor wegen. Op grond van de Wet geluidhinder bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 db op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen. In artikel 1 van de Wet geluidhinder wordt onder andere woningen aangemerkt als geluidsgevoelig object. Een onderzoek naar de akoestische situatie vanwege wegverkeerslawaai is om die reden noodzakelijk. Onderzoek Door Tritium is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ten behoeve van de beoogde nieuwbouw van 8 woningen aan de Brabantlaan 7 te Oosterhout. De acht twee-onder-eenkap woningen hebben elk drie bouwlagen. Het plan is gelegen binnen het stedelijk gebied van Oosterhout. Het onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van het vaststellen van dit nieuwe bestemmingsplan. Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Hertogenlaan en de Slotlaan. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Voor in de Wet geluidhinder aangewezen wegen geldt een geluidzone. Dat geldt niet voor wegen waar de maximum toegestane snelheid 30 km/u bedraagt. Alleen geluidgevoelige objecten gelegen in een geluidzone kunnen worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter de bijdrage van alle geluidbronnen in de omgeving worden

17 17 onderzocht en beoordeeld. In analogie met de Wet geluidhinder kunnen dergelijke wegen worden getoetst aan de grenswaarde voor wegen. Voor de gezoneerde wegen de Slotlaan en de Hertogenlaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 db op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt ten gevolge van de Slotlaan 36 db en ten gevolge van de Hertogenlaan 22 db, beide inclusief aftrek artikel 110g. Ten gevolge van de ingevoerde 30 km/uur wegen (Brabantlaan, Drossaardstraat, Vrijheidsstraat en Bouwlingstraat) wordt eveneens geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde geconstateerd. De hoogst berekende geluidbelasting bedraagt 51 db inclusief aftrek artikel 110g ten gevolge van de Vrijheidsstraat. Ter bepaling van de geluidwering van de gevel (Bouwbesluit 2012) dient de totale geluidbelasting te worden berekend. Hiertoe mag geen correctie artikel 110g Wgh worden toegepast en dienen alle zoneplichtige wegen en spoorwegen meegenomen te worden. Het is formeel dus niet noodzakelijk om wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur mee te nemen bij de bepaling van de cumulatieve geluidbelasting (deze wegen zijn immers niet zoneplichtig). In de onderhavige situatie adviseren wij in verband met een goede ruimtelijke ordening hier wel rekening mee te houden. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle beschouwde wegen (inclusief 30 km/uur wegen) is op alle rekenpunten echter lager of gelijk aan 53 db (exclusief correctie artikel 110g Wgh). Een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels (toetsing bouwbesluit) is hiermee niet aan de orde, indien er een normale bouwkundige opzet gehanteerd wordt. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is vervolgens een binnenniveau van 33 db gewaarborgd en is er daardoor te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat. Conclusie Vanuit de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er bij een normale bouwkundige opzet ten allen tijde sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor het plan. 4.7 Bedrijven en milieuzonering In de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Alle inrichtingen die in de buurt van de planlocaties liggen worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale hinderafstand. Het gebied rondom het plangebied kan aangemerkt worden als rustige woonwijk. Milieucategorie t.o.v. rustige woonwijk 1 10 m 2 30 m m m m m m m m m In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven of inrichtingen gelegen die niet kunnen voldoen aan de richtafstanden uit de VNG-richtlijn. Dit wil zeggen dat geen invloed optreedt van omliggende inrichtingen op de woningen en dat de omliggende bedrijven en inrichtingen door de nieuwe woningen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

18 18 Conclusie Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan. 4.8 Externe veiligheid Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren voor de directe omgeving in het geval dat er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verbonden risico s moeten binnen de perken blijven. Op basis van de provinciale Risicokaart kan worden geconcludeerd dat binnen of in de directe nabijheid van het plangebied geen inrichtingen, transportroutes of buisleidingen gelegen zijn die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Conclusie Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn aangaande Externe Veiligheid. 4.9 Ecologie Bij ruimtelijke ingrepen zoals nieuwbouw dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De gebiedsbescherming komt voort uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet. Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet is sinds eind 2005 van kracht. Middels deze wet zijn verschillende gebieden in Nederland beschermd vanwege de aanwezigheid van flora en fauna. Het doel van de Natuurbeschermingswet is het beschermen en in stand houden van bijzondere gebieden in Nederland. De beschermde gebieden die onder Natura 2000 zijn aangewezen vallen onder de Natuurbeschermingswet. Indien een plan negatieve gevolgen heeft of kan hebben is een vergunning noodzakelijk. Hierbij geldt eveneens het nee, tenzij principe. Ook als de ingreep in de omgeving van een beschermd gebied plaats vindt moet de externe werking worden onderzocht. Natura 2000 In de Natura 2000 staat onder andere de Vogelrichtlijn aangegeven. De Vogelrichtlijn heeft het doel om alle in het wild levende vogels en hun habitats op het grondgebied van de Europese Unie te beschermen en te beheren. Hiervoor zijn onder meer speciale beschermingszones aangewezen. Ook is het verplicht om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende factoren in gebieden optreden die negatieve gevolgen hebben op het voortbestaan van de vogelsoorten die door de Vogelrichtlijn worden beschermd. Naast de Vogelrichtlijn staat in de Natura 2000 teven de Habitatrichtlijn aangegeven. Deze richtlijn heeft tot doel de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De richtlijn is mede bedoeld voor het realiseren van een Europees ecologisch netwerk dat gericht is op de instandhouding van een groot aantal bedreigde habitats en soorten op Europees niveau. Het is van belang om bij ruimtelijke planvorming vooraf te onderzoeken of en welke dier- en plantsoorten er voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.

19 19 Flora- en faunawet De bescherming van plant- en diersoorten is sinds 1 april 2002 in de Flora- en faunawet geregeld. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomenten planten diersoorten. De wet kent zowel verbodsbepalingen als een zorgplicht. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het principe nee, tenzij. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten in principe verboden zijn. Voor verschillende categorieën soorten en verschillende activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Naast de verbodsbepalingen geldt de zorgplicht ten aanzien van alle in het wild levende plant- en diersoorten. Deze zorgplicht geldt altijd. Algemene Maatregel van Bestuur De Minister van Landbouw, Natuur en Visserij heeft door een Algemene Maatregel van Bestuur de regelgeving rond de Flora en faunawet aangepast, zodat de werking van de wet eenvoudiger wordt. Het belangrijkste gevolg is dat de procedures bij ruimtelijke ingrepen en bij bestendig gebruik en beheer aanzienlijk eenvoudiger worden. Voor de meest algemene soorten is er een vrijstelling van de verbodsbepalingen gekomen. De interpretatie van een aantal artikelen is, mede vanwege het ontbreken van Jurisprudentie, nog niet op alle onderdelen geheel helder. Bij het toepassen van de Flora- en faunawet wordt voortaan een onderscheid gemaakt in drie categorieën van beschermende soorten: 1. De algemene beschermde soorten; Hiervoor geldt ten aanzien van activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en bestendig gebruik en beheer een vrijstelling zonder nadere voorwaarden. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend voor het verjagen, verontrusten, verstoren en onopzettelijk doden van deze groep soorten, mits de gunstige staat van instandhouding niet in geding is. De zorgplicht blijft van kracht. 2. De in Nederland als bedreigt beschouwde soorten; Hiervoor geldt een strikter beschermingsregime. Vrijstelling geldt als op basis van een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Ontheffing kan worden verleend als geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. 3. De strikt beschermde soorten; Hieronder vallen alle vogel- plant- en diersoorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangewezen. Hiervoor kan geen vrijstelling of ontheffing worden verleend voor verstoring. Voor bestendig gebruik en beheer geldt ook voor deze soorten een vrijstelling ten aanzien van de verbodsbepalingen, onder voorwaarde dat gewerkt wordt op basis van een door de minister goedgekeurde gedragscode. Bij ruimtelijke ingrepen is altijd een ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen nodig. Naaste deze drie categorieën is er een zeldzame kleine categorie van zeldzame soorten, die voorkomen op de Bijlage II van de Habitatrichtlijn, maar niet beschermd zijn op grond van de Flora en faunawet. Derhalve bestaat er geen noodzaak of mogelijkheid om ontheffing te vragen voor ingrepen die deze soorten kunnen beïnvloeden. Deze soorten zijn echter beschermd in de Speciale Beschermingszones, die ten behoeve van deze soorten zijn ingesteld. Voor het plegen van ingrepen in zulke gebieden geldt altijd het afwegingskader van de Habitatrichtlijn. Onderzoek Door Aeres Milieu in samenwerking met Faunaconsult is een flora- en faunainspectie op de planlocatie uitgevoerd. De uitkomsten zijn hieronder geschetst. Zoogdieren Sporen, wissels, uitwerpselen etc., van overige zoogdieren die behoren tot de categorieën streng beschermde soorten of overige soorten zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen. Zoogdieren die mogelijk een vaste rust- en verblijfplaats in het plangebied hebben, zijn de gewone spitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, mol en gewone dwergvleermuis.

20 20 Vogels De stootvoegen in het schoolgebouw zijn ongeschikt (te klein) voor vogels. Nesten van omgevingscansoorten zijn afwezig (omgevingscansoorten zijn soorten waarvan Dienst Regelingen (2009b) eist dat de broedbiotoop blijft gewaarborgd). Tijdens het broedseizoen broeden mogelijk wel verschillende soorten algemene vogels in de opgaande vegetaties in het plangebied. Overige beschermde soorten Het veldbezoek heeft plaatsgevonden in de herfst, waarbij met name algemene, niet beschermde plantensoorten waargenomen. Aan de achterzijde van het voormalige schoolgebouw werd echter wel een brede wespenorchis aangetroffen, deze soort is beschermd onder de Flora- en faunawet. Conclusies en aanbevelingen Niet geheel duidelijk is welke functie het plangebied voor vleermuizen heeft (met name in de spouw kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig zijn). Er dient daarom aanvullend zomer- en navleermuizenonderzoek worden uitgevoerd, conform het vleermuisprotocol (Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus et al., 2012). Indien uit deze onderzoeken blijkt dat er vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn, dan dient de functionaliteit daarvan te worden gewaarborgd (Dienst Regelingen, 2009c). Het al dan niet voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zal naar verwachting geen noemenswaardige gevolgen hebben voor de voorgenomen bestemmingswijziging: eventueel aanwezige vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zullen binnen het plan worden gemitigeerd. Indien de vegetatie buiten het broedseizoen (dus buiten de periode 15 maart 15 juli) wordt verwijderd, wordt schade aan vogelnesten, eieren of jonge vogels voorkomen. Er hoeft voor vogels daarom geen ontheffing te worden aangevraagd. In het plangebied groeit een brede wespenorchis, dit is een beschermde plantensoort uit de beschermingscategorie algemene soorten. Het lokale voortbestaan van de brede wespenorchis kan worden gewaarborgd door zo snel mogelijk uit te steken en naar een geschikte, nabij het plangebied gelegen, habitat te verplaatsen. Conclusie Er zijn vanuit de Flora- en faunawet en de natuurbeschermingswet geen bezwaren op de voorgenomen ruimtelijke ingrepen. De mogelijke geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen worden nader onderzocht en in het gebied zal via mitigerende maatregelen de functionaliteit van het plangebied voor vleermuizen worden behouden. De wespenorchis is inmiddels verplaatst naar een nieuwe locatie. Te verwijderen overige vegetatie moet buiten het broedeizoon worden verwijderd Archeologie en cultuurhistorie Verdrag van Malta In 1998 heeft het parlement het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed goedgekeurd. Dit zogeheten Verdrag van Malta voorziet in een beperking van de risico s op aantasting van cultureel erfgoed. Dit kan door het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in oorspronkelijke vindplaats te bewaren en door de integratie van archeologie in de ruimtelijke ordening. Monumentenwet De implementatie van het Verdrag van Malta is gekomen met het in werking treden van de nieuwe Wet op de archeologische Monumentenzorg op 1 september Het belangrijkste uitgangspunt om rekening met te houden is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond te behouden

21 21 zodat deze beter geconserveerd worden. De herziening van de monumentenwet bepaald dat gemeenten een eigen archeologiebeleid op stellen. Gemeentelijk archeologiebeleid Beleidsnota , cultuurhistorie, monumenten, archeologie In de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn vooral de procedures rondom de archeologische monumentenzorg vastgelegd. Er is nog veel ruimte opengelaten voor gemeenten om de inhoudelijke normen en eisen voor de archeologie te bepalen. Dit dwingt de gemeente tot het maken van keuzes voor het archeologiebeleid. In de beleidsnota geeft de gemeente hiertoe een aanzet. Met dit beleid voor cultuurhistorie, archeologie en monumenten wil de gemeente het erfgoed van Oosterhout beschermen én ontwikkelen. Met het in de nota uiteengezette beleid wordt aangesloten bij ontwikkelingen op het terrein van cultuurhistorie, monumenten archeologie op Europees, rijks-, provinciaal en regionaal niveau. Erfgoedkaart Oosterhout Op 25 januari 2012 heeft de raad van Oosterhout de Erfgoedkaart Oosterhout vastgesteld. Deze kaart geeft de archeologische verwachtingen en archeologische en cultuurhistorische waarden in Oosterhout weer, waardoor deze als volwaardig belang in ruimtelijke planvorming mee kunnen worden gewogen. Tevens worden doormiddel van deze kaart de voorschriften vastgesteld voor de omgang met archeologische bodemschatten in de ruimtelijke inrichting en in bouwprojecten. Basis voor een archeologische beleidskaart is een archeologische verwachtingenkaart. Op basis van een verdeling van de gemeente in zones met een lage, middelhoge en hoge archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten kan vervolgens beleid worden geformuleerd ten aanzien van ondergrenzen voor het doen van onderzoek in de gebieden met een middelhoge of hoge verwachting. Ook eventuele toekomstige archeologische gemeentelijke en/of rijksmonumenten zullen na aanwijzing moeten worden opgenomen op zowel de verwachtingenkaart als de beleidskaart. Op grond van voornoemde kaarten is de planlocatie gelegen in een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde. Voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachting geldt dat bodemingrepen in principe niet zijn toegestaan. Indien een ingreep dieper gaat dan 0,5 meter min maaiveld en een planoppervlak heeft van 100 m 2 of meer is een aanlegvergunning verplicht. Om de verwachting beter in beeld te brengen is een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Onderzoek Door Aeres Milieu is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd op de planlocatie. Het doel van het booronderzoek is de in het bureauonderzoek opgestelde specifieke verwachting te toetsen. Aan de hand van deze gegevens kunnen vervolgens adviezen over de aanwezige archeologische resten, of vervolgtraject worden opgesteld. Op basis van het bureauonderzoek wordt aan het plangebied een lage verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum. Daarnaast wordt aan het plangebied een lage verwachting toegekend voor vindplaatsen uit zowel de periode neolithicum tot en met de bronstijd als voor vindplaatsen uit de ijzertijd tot en met de vroege middeleeuwen. Voor het plangebied geldt een middelhoge verwachting voor archeologische resten uit de periode late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Resten uit deze periode worden verwacht vanaf het maaiveld. Op basis van het uitgevoerde bureau- en booronderzoek kan worden gesteld dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een zogenaamd A-C profiel. Dit zijn verstoorde bodems waarbij in dit geval de verstoring gemiddeld circa 90 centimeter diep is. Naar verwachting heeft dit tot gevolg dat alle mogelijk aanwezige archeologische resten in dit pakket zijn opgenomen. Gezien de sterk verstoorde aard van het plangebied wordt geadviseerd dat verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

22 22 Cultuurhistorie en monumenten Binnen het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische waarden en monumenten die bescherming behoeven. Conclusie Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling Duurzaamheid De gemeente hecht waarde aan een duurzame gebiedsontwikkeling. Uitgangspunten hierbij zijn een lage EPC, lange levensduur van materialen, duurzaam geproduceerde materialen en weinig tot geen onderhoud aan de woningen. Met het voorliggende bouwplan is gezocht naar een optimale balans tussen een modern ontwerp en techniek. Als basis is gesteld dat een lage EPC gunstig is voor het energielabel. Er zijn maatregelen getroffen ter verlaging van de EPC verdeeld over zowel de bouwkundige als installatietechnische uitgangspunten. Dit heeft geresulteerd in het toepassen van de navolgende systemen: - Verwarming: een laag temperatuursysteem in de vorm van vloerverwarming op de begane grond en radiatoren op de verdiepingen. - Ventilatie: natuurlijke toevoer middels zelfregelende roosters en een mechanische afvoer waarbij de hoofdbediening voorzien is van een CO2 besturing. - Warm tapwater: toepassing van een douchegoot WTW (warmte uit het afvalwater wordt deels teruggewonnen). - Voor het warm tapwater alsmede voor het verwarmingssysteem wordt gebruik gemaakt van een hybride lucht/water warmtepomp. Bovengenoemde uitgangspunten leiden tot een EPC van 0,4. Dit ligt ruim onder de in het geldende bouwbesluit opgenomen eis van 0, Verkeer en parkeren Het plangebied wordt omsloten door een aantal straten: de Brabantlaan, Vrijheidstraat en Drossaardstraat. De ontsluiting van de woningen vindt plaats op laatstgenoemde twee straten. Via de interne wegenstructuur van de wijk kan het verkeer de doorgaande wegen Slotlaan, Ridderstraat en Bredaseweg bereiken. In de nota Stilstaan in de toekomst, Parkeerbeleid op de middellange termijn (2020), geeft de gemeente beleidslijnen over het parkeren in de gemeente. Hierin wordt onder meer ingegaan op het hanteren van parkeernormen bij nieuwbouw van verschillende functies. Voor de woonfunctie is een onderscheid gemaakt op basis van de hoogte van woningprijzen. Voor woningen in de middeldure sector buiten de centrumtangenten geldt een parkeernorm van 1,9 parkeerplaats per woning.dit betekent dat met het bouwplan voor 8 grondgebonden woningen in het plangebied dient te worden voorzien in 15,2 parkeerplaatsen. Binnen de grenzen van het plangebied is ruimte voor 19 parkeerplaatsen. Iedere woning heeft 2 parkeerplaatsen op eigen terrein en een garage. Voor de 8 woningen betekent dit dat op de eigen percelen in 16 parkeerplaatsen wordt voorzien. In de openbare ruimte worden 3 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm.

23 Kabels en leidingen Langs het plangebied is een hogedrukgasleiding (max. 8 bar) van Enexis gelegen. Met Enexis is de afspraak gemaakt dat binnen 2 meter van de leiding niet mag worden gebouwd. Het bestemmingsplan geeft de gronden langs de leiding de bestemmingen Verkeer. Deze bestemming maak geen gebouwen mogelijk. De leiding ligt onder de openbare weg.

24 24 5. BESCHRIJVING VOORGENOMEN ONTWIKKELING Het bouwplan Het voormalige schoolgebouw aan de Brabantlaan komt niet meer voor hergebruik in aanmerking en wordt gesloopt. In lijn met de structuur in de wijk is beoogd op de locatie 8 grondgebonden woningen te realiseren, in de vorm van twee-onder-één-kapwoningen. De woningen worden parallel aan de Drossaardstraat en Vrijheidstraat gebouwd in twee rijen van 4 woningen. De oriëntatie van de woningen ligt dan ook naar deze straten. De twee rijen van 4 woningen grenzen zodoende met de achtertuinen aan elkaar. Hierdoor ontstaat een afrondend geheel van het straat- en bebouwingsbeeld tot aan de Brabantlaan. De kavels hebben een minimale grootte van 235 m 2. Hierop worden ruime woningen gerealiseerd van minimaal 600 m 3, waarbij de hoekwoningen aan de Brabantlaan 660 m 3 bedragen. In het ontwerp krijgen de woningen een goothoogte van 6 meter en kunnen een totale bouwhoogte van 11 meter hebben. Afbeelding 6 situatietekening nieuwbouw Het ontwerpuitgangspunt is om een woning te ontwerpen met een moderne uitstraling, die aansluiting vindt bij de aanwezige baksteen architectuur van de wijk. In het ontwerp is rekening gehouden met de levensloopbestendigheid van de woning. Gekozen is voor twee-onder-één-kapwoningen met een zadeldak. De richting van de dakvorm en het toepassen van baksteen en dakpannen laten de woningen aansluiten in de wijk. De twee hoekwoningen aan de Brabantlaan zijn verbijzonderd door het toepassen van een dwarskap waarmee de beëindiging van de straatwanden Vrijheidsstraat en Drossaardstraat vormgegeven worden. De hoekwoningen sluiten daarmee ook goed aan bij de architectuur van de Brabantlaan. De asymetrische gevelcompositie van de twee-kapper gecombineerd met de dwarskappen op de Brabantlaan geven aan de vier woningen per straat en de acht woningen in zijn geheel een eigentijdse identiteit in de buurt.

25 25 Afbeelding 7 impressie woningen Verkeer en parkeren Binnen het plangebied is een deel van de openbare verkeersruimte meegenomen. Het wegprofiel wordt op enkele kleine punten aangepast en het trottoir wordt opnieuw ingericht. Het profiel van de weg inclusief het trottoir blijft (nagenoeg) gelijk. De ontsluiting van de kavels blijft als bestaand via de Vrijheidstraat, Brabantlaan en Drossaardstraat. Parkeren vindt in de basis plaats op eigen terrein. De woonkavels zijn voldoende ruim om in een parkeervoorziening te voorzien. Iedere woning heeft twee parkeerplaatsen op eigen terrein en een garage. Daarnaast worden in de openbare ruimte aan de Brabantlaan, drie vakken voor langsparkeren aangelegd. Groen en water Over de gehele lengte van het plangebied langs de Brabantlaan wordt een speelvoorziening aangelegd. De speelvoorziening krijgt een oppervlakte van circa 360 m 2. De rand van de locatie blijft zo volledig groen, hetgeen goed aansluit bij de profilering van de Brabantlaan en het karakter van de wijk. In het plangebied worden geen oppervlaktewateren of andere waterpartijen aangebracht. Wel worden er binnen het plangebied infiltratievoorzieningen voor water aangebracht.

26 26 6. JURIDISCHE UITVOERBAARHEID 6.1 Inleiding Dit hoofdstuk gaat in op de wijze van juridische vertaling in planregels van de voor het plangebied gewenste ontwikkeling. Om de beeldkwaliteit te bewaken kent dit bestemmingsplan een gedetailleerd karakter. In de beschrijving in hoofdlijnen is aangegeven hoe het gemeentebestuur het gewenste ruimtelijke beleid wilt realiseren. Bij toekomstige ontwikkeling vormt de beschrijving in hoofdlijnen in belangrijke mate het toetsingskader. 6.2 Het juridische plan De planregels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. In de volgende paragraaf wordt de inhoud nader toegelicht. Bij het opstellen van de planregels en de verbeelding is uitgegaan van de richtlijnen Standaard voor Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012) De SVBP 2012 omvat verplichtingen en aanbevelingen ten aanzien van de vormgeving en indeling van de planregels en de verbeelding. De opbouw van de SVBP 2012 met betrekking tot de verbeelding in de onderstaande figuur gevisualiseerd. In aanvulling op de landelijke standaarden is het gemeentelijk handboek (digitale) bestemmingsplannen als standaard gehanteerd.