Wireless File Transmitter WFT-R10

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Wireless File Transmitter WFT-R10"

Transcriptie

1 Wireless File Transmitter WFT-R10 Handleiding voor ervaren gebruikers X CT2-D111-A CANON INC. 2020

2 Inhoud Inleiding Wat u kunt doen met de transmitter Over deze handleiding Veiligheidsmaatregelen Voorzorgsmaatregelen bij gebruik Naamgeving De transmitter bevestigen op de camera Basisnetwerkinstellingen Voorbereiding De connectie wizard weergeven Het type toegangspunt controleren Verbinden via WPS (PBC-modus) Verbinden via WPS (PIN-modus) Handmatig verbinden met een gedetecteerd netwerk Handmatig verbinden met een gedetecteerd netwerk Verbinding maken via een infrastructuur Verbinden in Camera Access Point-modus Het IP-adres instellen De instellingen voor de communicatiemethode configureren Beelden overbrengen naar een FTP server Verbindingsinstellingen voor FTP server configureren Beelden afzonderlijk overbrengen Groepen beelden overbrengen Beelden met een onderschrift overbrengen Automatisch opnieuw proberen als de overdracht is mislukt Overgebrachte beelden bekijken Bediening op afstand met EOS Utility Verbindingsinstellingen voor EOS Utility configureren EOS Utility gebruiken

3 Directe overdracht Onderschriften maken en registreren Gekoppelde opname Simpele gekoppelde opname Het plaatsen van de camera's De verbinding verbreken en herstellen De verbinding verbreken Opnieuw verbinden Netwerkinstellingen controleren en configureren Connectie-inst. controleren en bewerken Connectie-inst. handmatig bewerken Verbindingsinstellingen configureren Het MAC-adres controleren De cameratijd synchroniseren Voorbereidingen voor tijdsynchronisatie De tijd synchroniseren Problemen oplossen Reageren op foutberichten Problemen oplossen Opmerkingen m.b.t. draadloze functies Beveiliging Netwerkinstellingen controleren Verwijzingen Het virtuele toetsenbord gebruiken X-verificatie configureren De IPv6-adressen configureren Gebruik van een USB-netadapter om de camera op te laden/van stroom te voorzien Technische gegevens Handelsmerken

4 Inleiding Lees het volgende voordat u deze transmitter gebruikt Om wereldwijd te voldoen aan lokale radiofrequentievoorschriften biedt Canon vijf regiospecifieke versies van de transmitter (A, B, C, D en E) in verschillende regio's wereldwijd (raadpleeg het aparte vel). Voor het gemak wordt de transmitter in deze handleiding WFT-R10 genoemd, zonder verwijzing naar de varianten A, B, C, D of E. In deze handleiding worden met de term "toegangspunt" wireless LAN-toegangspunten of wireless LAN-routers bedoeld die een LAN-verbinding mogelijk maken. Zorg ervoor dat u uw LAN- en FTP serveromgevingen correct hebt ingesteld voordat u deze instructies volgt. Voor informatie over het instellen van de omgevingen raadpleegt u de documentatie die bij elk apparaat is meegeleverd of neemt u contact op met de fabrikant. Lees de geavanceerde gebruikershandleidingen van uw camera en raak vertrouwd met de bediening voordat u de onderstaande instructies over opties volgt. Deze transmitter kan niet rechtstreeks op de communicatielijn van een telecommunicatiedrager worden aangesloten. Verbind deze transmitter altijd via een router met internet. Ondersteuning Beeldoverdracht vereist voldoende kennis over het configureren van uw LAN- en FTP server. Canon biedt geen ondersteuning voor het configureren van LAN's of FTP servers. Aansprakelijkheid Let op dat Canon niet aansprakelijk kan worden gesteld voor enig verlies of schade aan de transmitter na foutieve instellingen in het netwerk of op de FTP server. Bovendien kan Canon niet aansprakelijk worden gesteld voor enig ander verlies of schade veroorzaakt door het gebruik van de transmitter. Als u gebruikmaakt van LAN-functies dient u op eigen risico en naar eigen discretie passende voorzorgsmaatregelen te treffen. Canon kan niet aansprakelijk worden gesteld voor enig verlies of schade veroorzaakt door ongeoorloofde toegang of andere beveiligingsproblemen. Wat u kunt doen met de transmitter Over deze handleiding Veiligheidsmaatregelen Voorzorgsmaatregelen bij gebruik Naamgeving De transmitter bevestigen op de camera 4

5 Wat u kunt doen met de transmitter De transmitter is een accessoire voor EOS-camera's die uitbreiding van LAN-functies mogelijk maakt bij aansluiting op de camera. Daarnaast is deze uitgerust met knoppen en instelwieltjes voor verticaal fotograferen. Dankzij de draadloze en bekabelde LAN-functies van de transmitter wordt het volgende mogelijk. FTP-overdracht ( ) U kunt opgenomen beelden overbrengen naar een FTP server. U kunt beelden automatisch direct na de opname overbrengen. U kunt ook later de beelden selecteren die u wilt overbrengen. EOS Utility ( ) U kunt acties uitvoeren zoals het downloaden van opnamen die zijn opgeslagen op de camera of het maken van opnamen op afstand met behulp van EOS Utility (EOS-software) die op een computer is geïnstalleerd. Gekoppelde opname ( ) Maak opnamen door de zendercamera draadloos te koppelen aan de ontvangercamera. De cameratijd synchroniseren ( ) Synchroniseer de tijd tussen de zendercamera en de ontvangercameravan hetzelfde model. Verschillen in draadloze functies camera/transmitter Draadloze functies camera Communicatie vindt plaats via de ingebouwde Wi-Fi van de camera. Instelling is mogelijk via [Wi-Fi-/Bluetooth-verbinding] in het cameramenu. Raadpleeg de handleiding voor ervaren gebruikers van de camera voor meer informatie. 5

6 Draadloze functies transmitter Communicatie vindt plaats via de bekabelde en draadloze LAN-functies van de transmitter. Als u de transmitter aan de camera bevestigt, wordt het menu [WFT-instellingen] op de camera weergegeven. Beschikbare communicatiefuncties en verbindingsmethoden op de camera/transmitter Beschikbare functies Communicatie Camera Connect vanaf smartphones Wi-Fi/Bluetoothverbinding (ingebouwd in de camera) Verbindingsmethode Wireless LAN WFT-R10 Bekabeld LAN EOS Utility gebruiken Beelden overbrengen naar een FTP server Beelden naar een webservice verzenden Verbinding maken met een draadloze afstandsbediening Gekoppelde opname De cameratijd synchroniseren 6

7 Over deze handleiding Pictogrammen in deze handleiding Uitgangspunten Pictogrammen in deze handleiding Geeft het hoofdinstelwiel aan. Geeft snelinstelwiel 1 aan. Geeft snelinstelwiel 2 aan. Geeft de multicontroller aan. Geeft de instelknop aan. Naast bovenstaande voorbeelden worden er in deze handleiding ook pictogrammen en symbolen gebruikt van knoppen en het scherm van de camera bij het bespreken van relevante handelingen en functionaliteiten. Geeft een koppeling naar een gerelateerd onderwerp aan. Waarschuwing om mogelijke problemen te voorkomen tijdens het maken van opnamen. Aanvullende informatie. 7

8 Uitgangspunten Controleer voordat u instructies volgt dat de aan/uit-schakelaar is ingesteld op en de multifunctievergrendelingsfunctie is uitgeschakeld. Er wordt van uitgegaan dat alle menu-instellingen, gebruikersfuncties etc. zijn ingesteld op de standaardwaarden. 8

9 Veiligheidsmaatregelen Zorg dat u deze veiligheidsmaatregelen leest om het product veilig te kunnen gebruiken. Houd u aan deze veiligheidsmaatregelen om te voorkomen dat de gebruiker van het product of anderen verwondingen of letsel oplopen. WAARSCHUWING Hiermee wordt gewezen op het risico van ernstig letsel of levensgevaar. Accu's/batterijen buiten bereik van kinderen bewaren. Gebruik alleen stroombronnen waarvan in deze gebruiksaanwijzing wordt aangegeven dat ze bedoeld zijn voor gebruik met dit product. Demonteer of wijzig het product niet. Stel het product niet bloot aan harde schokken of trillingen. Raak geen blootgelegde interne onderdelen aan. Stop onmiddellijk met het gebruik van het product in geval van vreemde omstandigheden, zoals de aanwezigheid van rook of een vreemde geur. Gebruik geen organische oplosmiddelen zoals alcohol, wasbenzine of verfverdunner om het product schoon te maken. Maak het product niet nat. Stop geen vreemde voorwerpen of vloeistoffen in het product. Gebruik het product niet waar mogelijk ontvlambare gassen aanwezig zijn. Dit kan een elektrische schok, explosie of brand veroorzaken. Raak het product niet aan tijdens onweer als de stekker in het stopcontact zit. Dit kan een elektrische schok veroorzaken. 9

10 VOORZICHTIG Volg onderstaande aanwijzingen op die aanzetten tot voorzichtigheid. Als u dat niet doet, kan dit resulteren in letsel of beschadiging van eigendommen. Laat het product niet achter op locaties die worden blootgesteld aan extreem hoge of lage temperaturen. Het product kan extreem heet/koud worden en brandwonden of letsel veroorzaken wanneer het wordt aangeraakt. Bij huidirritatie of een abnormale huidreactie, tijdens of na gebruik van dit product, stop dan met het gebruik en raadpleeg een arts. 10

11 Voorzorgsmaatregelen bij gebruik De transmitter is een precisie-instrument. Laat het niet vallen en stel het niet bloot aan fysieke schokken. De transmitter is niet waterdicht. Gebruik het apparaat niet onder water. Droog het apparaat af met een droge doek als er waterspatten op zijn gekomen. Als de transmitter is blootgesteld aan zilte lucht, veegt u deze schoon met een schone, goed uitgewrongen vochtige doek. Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden, zoals magneten of elektromotoren. Laat de transmitter niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die in direct zonlicht staat. Door hoge temperaturen kan de transmitter beschadigd raken. Neem de transmitter niet af met schoonmaakmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten. Bij hardnekkig vuil dient u de transmitter mee te nemen naar het dichtstbijzijnde Canon Service Center (zie apart vel). Plaats de transmitter niet in de buurt van chemicaliën die voor roest en corrosie kunnen zorgen, zoals in een chemisch laboratorium. Raak de terminals niet met uw handen aan om schade door statische elektriciteit te voorkomen. Raak de terminals niet met uw handen aan. Hierdoor kunnen de terminals gaan roesten. Roest kan ervoor zorgen dat de transmitter niet meer juist functioneert. Als u de transmitter niet gebruikt, dek de terminals dan af met de meegeleverde het terminalkapje. 11

12 Naamgeving (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) (10) (11) (12) (13) (14) (15) (16) (17) (18) (19) (20) (21) (22) (23) (24) (25) (26) (27) (31) (28) (29) (30) (32) (33) 12

13 (1) Contacten (2) Positioneringspen (3) Bevestigingsschroef (4) Netwerklamp (5) Positioneringspen (6) Ethernet RJ-45-aansluiting (7) Ontgrendelingslipje batterijmagazijn (8) Opening snoer gelijkstroomkoppeling (9) Ontgrendelingswieltje (10) Contactkap (11) Contacten (12) AF-startknop (13) AE-/FE-vergrendelingsknop (14) Snelinstelwiel 2 (15) AF-puntselectieknop (16) Knop Vergroten/verkleinen (17) Multicontroller (18) Oplaadlampjes (L/R) (19) Video-aansluiting (20) Ontspanknop (21) Hoofdinstelwiel (22) Multifunctieknop (23) Houder kap batterijcompartiment (24) Aan/uit-schakelaar verticale greep (25) Bevestiging handriempje (26) Statiefaansluiting (27) Batterijhouder (28) Batterijmagazijn (29) Groef voor snoer gelijkstroomkoppeling (30) Batterijsleuf (31) Ontgrendelingslipje batterij (32) Batterijsleuf (33) Groef voor snoer gelijkstroomkoppeling 13

14 Voorbeeld LCD-scherm EOS R5 (1) WFT-batterijniveau (2) WFT-status (draadloos) (3) WFT-status (bekabeld) (4) Opladen via USB 14

15 De transmitter bevestigen op de camera Batterijen bevestigen Een huishoudstopcontact gebruiken Bediening van knoppen en wieltjes Zet de aan/uit-schakelaar van de camera op voordat u de transmitter bevestigt. 1. Verwijder de contactkap. Verwijder contactkappen (1) en (2) van de transmitter. Bevestig contactkappen (1) aan (2) om de kappen op te bergen. 2. Verwijder de batterij uit de camera. 15

16 3. Verwijder de kap van het batterijcompartiment van de camera. 4. Bevestig de kap van het batterijcompartiment aan de houder. Steek de scharnierende uiteinden van de kap van het batterijcompartiment in de houder. Druk op de kap van het batterijcompartiment om deze vast te zetten. U verwijdert de kap van het batterijcompartiment door de hendel van de kap van het batterijcompartiment te schuiven om deze te ontgrendelen en dan de bevestigingsprocedure in omgekeerde volgorde uit te voeren. 16

17 5. Vergrendel de transmitter. Steek de transmitter in de camera en draai het ontgrendelwiel om de transmitter op zijn plaats te vergrendelen. 17

18 6. Verwijder het batterijmagazijn. Voorzichtig Wanneer u de kap van het batterijcompartiment weer op de camera bevestigt, bevestigt u deze ten minste 90 geopend. Raak de contacten van de camera of de transmitter niet aan. Voorzichtig Een externe microfoon tijdens het opnemen van movies gebruiken Als wireless functies worden gebruikt, kan er geluid worden opgenomen, ongeacht of de geïntegreerde microfoon of een externe microfoon in gebruik is. Het is aanbevolen de wireless functies niet te gebruiken bij het opnemen van movies. 18

19 Batterijen bevestigen 1. Bevestig de batterijen. (1) Batterij voor de transmitter (2) Batterij voor de camera De camera en transmitter kunnen alleen samen worden gebruikt als er twee batterijen in zijn geplaatst. (3) Batterijhouder Druk op (3) totdat deze op zijn plaats klikt. 19

20 (4) Ontgrendelingshendel batterij Verwijder de batterijen door (3) te ontgrendelen en (4) in de richting van de pijl te trekken. Voorzichtig Wanneer u slechts één batterij gebruikt, wordt alleen de camera van stroom voorzien als u deze aan de zijde van de camera plaatst. Als u deze aan de zijde van de transmitter plaatst, worden noch de camera noch de transmitter van stroom voorzien. 20

21 2. Bevestig het batterijmagazijn. Schuif het batterijmagazijn helemaal naar binnen om het te vergrendelen. Voorzichtig Zorg bij het bevestigen van batterijen dat de elektrische contacten schoon zijn. Veeg vuil op de contacten met een zachte doek af. Bevestig de batterijen nadat u de transmitter op de camera hebt bevestigd. Als de transmitter op de camera wordt bevestigd als de batterijen al bevestigd zijn, kunnen de resultaten van de batterijcontrole mogelijk onjuist worden weergegeven. Schakel de camera uit en verwijder de batterijen voordat u de transmitter verwijdert. Bevestig de beschermkappen voor de contacten van de camera en transmitter weer nadat u de transmitter hebt verwijderd. Als de transmitter enige tijd niet wordt gebruikt, verwijdert u de batterijen. Als er een foutmelding voor batterijcommunicatie wordt weergegeven wanneer de transmitter wordt bevestigd, volgt u de instructies in het bericht. Als de stroom van de camera uitvalt, plaatst u het batterijmagazijn opnieuw en start u de camera opnieuw op. 21

22 Een huishoudstopcontact gebruiken 1. Bevestig de gelijkstroomkoppeling. Bevestig gelijkstroomkoppeling DR-E6 (los verkocht) op dezelfde manier als de batterijen. Leid het snoer van de gelijkstroomkoppeling door de groef van het snoer van het batterijmagazijn. Schuif het batterijmagazijn helemaal naar binnen om het te vergrendelen. Opmerking De gelijkstroomkoppeling kan in combinatie met een batterij worden gebruikt. Wanneer u slechts één gelijkstroomkoppeling gebruikt, wordt alleen de camera van stroom voorzien als u deze aan de zijde van de camera plaatst. Als u deze aan de zijde van de transmitter plaatst, worden noch de camera noch de transmitter van stroom voorzien. 22

23 2. Bevestig het batterijmagazijn. Leid het uiteinde van het snoer uit de snoeropening. 3. Sluit de gelijkstroomkoppeling op de netadapter aan. Sluit de stekker van de gelijkstroomkoppeling stevig aan op de aansluiting van AC-adapter AC-E6N (los verkocht). 4. Sluit het netsnoer aan. Sluit het netsnoer op de netadapter aan en steek de stekker in een stopcontact. Voorzichtig Terwijl de camera is ingeschakeld, mag u het netsnoer of de connector niet aansluiten of loskoppelen en het batterijmagazijn niet verwijderen. Zorg dat de gelijkstroomkoppeling niet verstrikt raakt tussen de transmitter en het batterijmagazijn. 23

24 Bediening van knoppen en wieltjes Draai aan/uit-schakelaar voor de verticale greep (4) op AAN om de knoppen en wieltjes te gebruiken. De knoppen en wieltjes worden op dezelfde manier gebruikt als de overeenkomende knoppen en wieltjes op de camera. (1) (2) (3) (4) (9) (10) (5) (6) (7)(8) (1) Ontspanknop (2) Multifunctieknop (3) Hoofdinstelwiel (4) Aan/uit-schakelaar verticale greep (5) Multicontroller (6) Knop Vergroten/verkleinen (7) AF-puntselectieknop (8) AE-/FE-vergrendelingsknop (9) AF-startknop (10) Snelinstelwiel 2 24

25 Basisnetwerkinstellingen Voer de basisnetwerkinstellingen in via het menu op het scherm van de camera. Voorbereiding De connectie wizard weergeven Het type toegangspunt controleren Verbinden via WPS (PBC-modus) Verbinden via WPS (PIN-modus) Handmatig verbinden met een gedetecteerd netwerk Handmatig verbinden met een netwerk Verbinding maken via een infrastructuur Verbinden in Camera Access Point-modus Het IP-adres instellen De instellingen voor de communicatiemethode configureren 25

26 Voorbereiding [Via FTP] [EOS Utility] [Gekop.opn.] [Sync.tijd tussen camera's] Als verbinding wordt gemaakt via Wireless LAN Als verbinding wordt gemaakt via bekabeld LAN [Via FTP] Er is een computer met een van de volgende besturingssystemen vereist. Bovendien moet de computer van tevoren zijn ingesteld als FTP server. Windows 10 (versie 1607 of later) Windows 8.1, Windows 8.1 Pro Voor instructies over het instellen van een computer als FTP server, raadpleegt u de documentatie die met elk apparaat is meegeleverd of neemt u contact op met de fabrikant. [EOS Utility] Hiervoor is een computer nodig waarop EOS Utility (EOS-software) geïnstalleerd is. Ga naar de website van Canon voor installatie-instructies voor EOS Utility. [Gekop.opn.] Zie Gekoppelde opname. [Sync.tijd tussen camera's] Zie De cameratijd synchroniseren. 26

27 Als verbinding wordt gemaakt via Wireless LAN Sluit van tevoren de computer aan voor de Wi-Fi-verbinding met het toegangspunt. Voorzichtig Overdracht van movies via wireless LAN Vanwege de aanzienlijke grootte van afzonderlijke moviebestanden kan een wireless LAN-bestandsoverdracht enige tijd duren. Stel een omgeving in waarin elk apparaat een stabiele communicatie met het toegangspunt en de transmitter kan bewerkstelligen. Lees hiervoor de informatie in de Opmerkingen m.b.t. draadloze functies. Als verbinding wordt gemaakt via bekabeld LAN Voordat u de volgende functies over een bekabelde LAN-verbinding gebruikt, sluit u een LAN-kabel aan op de Ethernetaansluiting van de transmitter en de computer of het toegangspunt. Beelden overbrengen naar een FTP server EOS Utility gebruiken Gebruik een sterk afgeschermde categorie 5e of hogere STP (Shielded Twisted Pair) gigabit Ethernetkabel. 27

28 De connectie wizard weergeven In dit gedeelte wordt beschreven hoe u verbindingsinstellingen kunt toevoegen aan de hand van de connectie wizard. Raadpleeg de sectie Problemen oplossen en controleer de instellingen als er een foutbericht verschijnt. Als u op de ontspanknop of andere cameraknoppen drukt tijdens de configuratie met behulp van de connectie wizard, wordt de connectie wizard afgesloten. Druk daarom pas op de ontspanknop of op een andere knop als de configuratie is voltooid. [ : WFT-instellingen] is alleen beschikbaar als [ : Meerdere opnames] is ingesteld op [Uitschak.]. 1. Druk op de camera op de knop. 2. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 3. Selecteer [Inschak.]. 28

29 4. Selecteer [Connectie-inst.]. 5. Selecteer [SET*]. 6. Selecteer [Maken met wizard]. Als de camera meerdere geregistreerde communicatie-instellingen en functie-instellingen heeft, kunt u verbindingsinstellingen toevoegen door [Maken vanaf lijst] te selecteren en geregistreerde instellingen te combineren. U kunt ook verbindingsinstellingen toevoegen door de verbindingsinstellingen die op de kaart zijn opgeslagen te gebruiken. Configureer de instellingen door [Inst. van kaart laden] ( ) te selecteren. 29

30 7. Selecteer de instelmethode. Selecteer een item en druk op [OK] om naar het volgende scherm te gaan. Selecteer [Configureer online] om de verbindingsinstellingen te configureren en vervolgens verbinding te maken met het netwerk. Selecteer [Configureer offline] om de verbindingsinstellingen [Via FTP] te configureren zonder verbinding te maken. 8. Selecteer de communicatiefunctie. Voor [Configureer online] Voor [Configureer offline] Selecteer de communicatiemethode door te verwijzen naar pagina Voorbereiding. Selecteer een item en druk op [OK] om naar het volgende scherm te gaan. 30

31 9. Selecteer [Wireless ]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. Als u [Kabel ] hebt geselecteerd, gaat u naar Het IP-adres instellen. 31

32 10. Selecteer [Nieuwe instellingen]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. Als de camera communicatie-instellingen heeft vastgelegd, kunt u de vastgelegde instellingen toepassen door [Selecteren uit lijst] te selecteren. Voor [Configureer online] Als u een apparaat via een toegangspunt wilt verbinden, gaat u naar Het type toegangspunt controleren. Als u een apparaat rechtstreeks op de camera wilt aansluiten, gaat u naar Verbinden in Camera Access Point-modus. Voor [Configureer offline] Als u een apparaat via een toegangspunt wilt verbinden, gaat u naar Verbinding maken via een infrastructuur. Als u een apparaat rechtstreeks op de camera wilt aansluiten, gaat u naar Verbinden in Camera Access Point-modus. 32

33 Het type toegangspunt controleren Om verbinding te maken met een toegangspunt, controleert u of het toegangspunt WPS* ondersteunt voor een gemakkelijke verbinding tussen Wi-Fi-apparaten. Als u niet weet of het toegangspunt dat u gebruikt WPS-compatibel is, raadpleeg dan de instructiehandleiding van het toegangspunt of andere documentatie. * Wi-Fi Protected Setup Als WPS wordt ondersteund De twee volgende verbindingsmethoden zijn beschikbaar. Met WPS (PBC-modus) kan er makkelijker een verbinding tot stand worden gebracht. Verbinden via WPS (PBC-modus) ( ) Verbinden via WPS (PIN-modus) ( ) Als WPS niet wordt ondersteund Handmatig verbinden met een gedetecteerd netwerk ( ) Handmatig verbinden met een netwerk ( ) Encryptie toegangspunt De transmitter ondersteunt de volgende opties voor [Verificatie] en [Encryptie instellingen]. Wanneer u handmatig verbinding maakt met een gedetecteerd netwerk dient het toegangspunt een van de volgende encrypties te gebruiken. [Verificatie]: Open systeem, shared key, WPA/WPA2-PSK of WPA/WPA2-Enterprise [Encryptie instellingen]: WEP, TKIP en AES Voorzichtig Als de stealth-functies van het toegangspunt actief zijn, kan de verbinding worden uitgeschakeld. Schakel de stealth-functies uit. Wanneer er verbinding wordt gemaakt met een netwerk met een netwerkbeheerder, vraagt u de beheerder om de gedetailleerde instellingsprocedures. Opmerking Als het netwerk dat u gebruikt, filtert op MAC-adres, registreer dan het MAC-adres van de transmitter op het toegangspunt. Het MAC-adres is te vinden op het scherm [MAC-adres] ( ). 33

34 Verbinden via WPS (PBC-modus) Deze instructies worden voortgezet vanaf Het type toegangspunt controleren. Dit is een verbindingsmodus die beschikbaar is bij het gebruik van een toegangspunt dat compatibel is met WPS. In Pushbutton Connection-modus (PBC-modus) kunnen de camera en het toegangspunt eenvoudig worden verbonden door middel van een simpele druk op de WPS-knop op het toegangspunt. Als er meerdere toegangspunten actief zijn in de omgeving, kan het lastiger zijn om verbinding te maken. Probeer in dat geval verbinding te maken via [WPS (PIN-modus)]. Kijk vooraf waar de WPS-knop zich bevindt op het toegangspunt. Het kan ongeveer een minuut duren voordat de verbinding tot stand is gebracht. 1. Selecteer [Verbind via WPS]. 2. Selecteer [WPS (PBC-modus)]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 34

35 3. Verbinding maken met het toegangspunt. Druk op de WPS-knop op het toegangspunt. Raadpleeg de instructiehandleiding bij het toegangspunt als u wilt weten waar de knop zich bevindt en hoe lang u deze ingedrukt moet houden. Selecteer [OK] om een verbinding tot stand te brengen met het toegangspunt. Wanneer er een verbinding met het toegangspunt tot stand is gebracht, wordt het volgende scherm weergegeven. Ga naar Het IP-adres instellen. 35

36 Verbinden via WPS (PIN-modus) Deze instructies worden voortgezet vanaf Het type toegangspunt controleren. Dit is een verbindingsmodus die beschikbaar is bij het gebruik van een toegangspunt dat compatibel is met WPS. In de PIN-codeverbindingsmodus (PIN-modus) maakt u verbinding door het 8-cijferige identificatienummer van de camera in te voeren op het toegangspunt. Zelfs als er meerdere toegangspunten actief zijn in de omgeving, is het invoeren van een gedeeld identificatienummer een relatief betrouwbare methode om een verbinding tot stand te brengen. Het kan ongeveer een minuut duren voordat de verbinding tot stand is gebracht. 1. Selecteer [Verbind via WPS]. 2. Selecteer [WPS (PIN-modus)]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 36

37 3. Voer de PIN-code in. Voer de PIN-code van 8 cijfers in op het toegangspunt zoals weergegeven op het scherm van de camera. Lees de instructiehandleiding van het toegangspunt voor instructies voor het instellen van PIN-codes op het toegangspunt. Nadat de PIN-code is ingevoerd, selecteert u [OK]. 4. Verbinding maken met het toegangspunt. Selecteer [OK] om een verbinding tot stand te brengen met het toegangspunt. Wanneer er een verbinding met het toegangspunt tot stand is gebracht, wordt het volgende scherm weergegeven. Ga naar Het IP-adres instellen. 37

38 Handmatig verbinden met een gedetecteerd netwerk Deze instructies worden voortgezet vanaf Het type toegangspunt controleren. Maak verbinding via de SSID (of ESS-ID) van het toegangspunt om verbinding te maken met een lijst van actieve toegangspunten in de buurt. Een toegangspunt selecteren 1. Selecteer een toegangspunt. (1)SSID (2)Er wordt een pictogram weergegeven als het toegangspunt voorzien is van encryptie (3)Gebruikt kanaal Gebruik om het toegangspunt te selecteren in de lijst met toegangspunten. Opmerking [Vernieuwen] Scroll naar beneden op het scherm in stap 1 om [Vernieuwen] weer te geven. Selecteer [Vernieuwen] om opnieuw naar toegangspunten te zoeken. De encryptiesleutel van het toegangspunt invoeren Voer de encryptiesleutel (wachtwoord) in zoals opgegeven voor het toegangspunt. Raadpleeg de instructiehandleiding van het toegangspunt voor informatie over de encryptiesleutel. Afhankelijk van de verificatie en codering van het toegangspunt kunnen de schermen hieronder bij stap 2 en 3 er anders uitzien. Ga naar Het IP-adres instellen wanneer het scherm [Inst. IP-adres] wordt weergegeven in plaats van de schermen voor stap 2 en 3. 38

39 2. Selecteer een key index. Het scherm [Key index] wordt alleen weergegeven als het toegangspunt WEP-codering gebruikt. Selecteer een nummer voor de key index zoals opgegeven voor het toegangspunt. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 3. Voer de encryptiesleutel in. Druk op om het virtuele toetsenbord ( ) te tonen en de encryptiesleutel in te voeren. Selecteer [OK] om een verbinding tot stand te brengen met het toegangspunt. Wanneer er een verbinding met het toegangspunt tot stand is gebracht, wordt het volgende scherm weergegeven. Ga naar Het IP-adres instellen. 39

40 Handmatig verbinden met een netwerk Deze instructies worden voortgezet vanaf Het type toegangspunt controleren. Maak verbinding door de SSID (of ESS-ID) van het toegangspunt waarmee u verbinding wilt maken te selecteren. De SSID invoeren 1. Selecteer [Handmatige instellingen]. 2. Voer de SSID (netwerknaam) in. Druk op om het virtuele toetsenbord ( ) te tonen en de SSID in te voeren. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 40

41 De verificatie voor het toegangspunt opgeven 3. Selecteer de verificatie. Selecteer een item en druk op [OK] om naar het volgende scherm te gaan. Als u [Open systeem] selecteert, wordt het scherm [Encryptie instellingen] weergegeven. Selecteer in dit scherm [Geen] of [WEP]. De encryptiesleutel van het toegangspunt invoeren Voer de encryptiesleutel (wachtwoord) in zoals opgegeven voor het toegangspunt. Raadpleeg de instructiehandleiding van het toegangspunt voor informatie over de encryptiesleutel. Afhankelijk van de verificatie en codering van het toegangspunt kunnen de schermen hieronder bij stap 4 en 5 er anders uitzien. Ga naar Het IP-adres instellen wanneer het scherm [Inst. IP-adres] wordt weergegeven in plaats van de schermen voor stap 4 en Selecteer een key index. Het scherm [Key index] wordt weergegeven wanneer [Shared Key] en [WEP] worden geselecteerd in stap 3. Selecteer een nummer voor de key index zoals opgegeven voor het toegangspunt. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 41

42 5. Voer de encryptiesleutel in. Druk op om het virtuele toetsenbord ( ) te tonen en de encryptiesleutel in te voeren. Selecteer [OK] om een verbinding tot stand te brengen met het toegangspunt. Wanneer er een verbinding met het toegangspunt tot stand is gebracht, wordt het volgende scherm weergegeven. Ga naar Het IP-adres instellen. 42

43 Verbinding maken via een infrastructuur Deze instructies worden weergegeven vanaf De connectie wizard weergeven. Maak verbinding door de SSID (of ESS-ID) van het toegangspunt waarmee u verbinding wilt maken te selecteren. De SSID invoeren 1. Selecteer [Infrastructure]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 2. Voer de SSID (netwerknaam) in. Druk op om het virtuele toetsenbord ( ) te tonen en de SSID in te voeren. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 43

44 De verificatie voor het toegangspunt opgeven 3. Selecteer de verificatie. Selecteer een item en druk op [OK] om naar het volgende scherm te gaan. Als u [Open systeem] selecteert, wordt het scherm [Encryptie instellingen] weergegeven. Selecteer in dit scherm [Geen] of [WEP]. De encryptiesleutel van het toegangspunt invoeren Voer de encryptiesleutel (wachtwoord) in zoals opgegeven voor het toegangspunt. Raadpleeg de instructiehandleiding van het toegangspunt voor informatie over de encryptiesleutel. Afhankelijk van de verificatie en codering van het toegangspunt kunnen de schermen hieronder bij stap 4 en 5 er anders uitzien. Ga naar Het IP-adres instellen wanneer het scherm [Inst. IP-adres] wordt weergegeven in plaats van de schermen voor stap 4 en Selecteer een key index. Het scherm [Key index] wordt weergegeven wanneer [Shared Key] en [WEP] worden geselecteerd in stap 3. Selecteer een nummer voor de key index zoals opgegeven voor het toegangspunt. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 44

45 5. Voer de encryptiesleutel in. Druk op om het virtuele toetsenbord ( ) te tonen en de encryptiesleutel in te voeren. Selecteer [OK] om een verbinding tot stand te brengen met het toegangspunt. Wanneer er een verbinding met het toegangspunt tot stand is gebracht, wordt het volgende scherm weergegeven. Ga naar Het IP-adres instellen. 45

46 Verbinden in Camera Access Point-modus Deze instructies worden weergegeven vanaf De connectie wizard weergeven. De Camera access point-modus is een verbindingsmodus om de camera rechtstreeks draadloos te verbinden met elk toestel zonder dat er een toegangspunt nodig is. De twee volgende verbindingsmethoden zijn beschikbaar. Verbinden met Gemakkelijke verbinding Verbinden met een Handmatige verbinding Verbinden met Gemakkelijke verbinding De netwerkinstellingen voor de camera access point modus worden automatisch geconfigureerd. Om een verbinding tot stand te brengen, dient u handelingen uit te voeren op de computer. Raadpleeg de instructiehandleiding bij het apparaat voor meer informatie. 1. Selecteer [Camera access point modus]. Voor [Configureer online] Voor [Configureer offline] Selecteer op het scherm [Verb.methode] de optie [OK] om naar het volgende scherm te gaan. 46

47 2. Selecteer [Gemakkelijke verbinding]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 3. Selecteer [OK]. Het volgende scherm wordt weergegeven. 4. Selecteer [OK]. Het volgende scherm wordt weergegeven. 47

48 5. Selecteer [Nieuwe instellingen]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. Ga voor [Configureer online] naar stap 6. Ga voor [Configureer offline] naar stap 2 in De instellingen voor de communicatiemethode configureren. Als de camera communicatiefunctie-instellingen heeft vastgelegd, kunt u de vastgelegde instellingen toepassen door [Selecteren uit lijst] te selecteren. 48

49 6. Bedien het doelapparaat en verbind het met de camera. (1) SSID (netwerknaam) (2) Encryptiesleutel (wachtwoord) Het computerscherm (voorbeeld) Opmerking Wanneer u verbinding maakt met behulp van [Gemakkelijke verbinding] zal '_Canon0A' worden weergegeven aan het einde van de SSID. 49

50 Verbinden met een Handmatige verbinding De netwerkinstellingen voor de camera access point modus worden handmatig geconfigureerd. Stel [SSID], [Kanaal instelling], [Encryptie instellingen] en [Inst. IP-adres (IPv4)] in op elk scherm dat wordt weergegeven. 1. Selecteer [Handmatige verbinding]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 2. Voer de SSID (netwerknaam) in. Druk op om het virtuele toetsenbord ( ) te tonen en de SSID in te voeren. Druk op de knop nadat u de SSID hebt ingevoerd. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 50

51 3. Selecteer de gewenste kanaalinstelling. Als u de instellingen handmatig wilt opgeven, selecteert u [Handm. Instellen] en selecteert u de instelling met. Selecteer [OK] om een verbinding tot stand te brengen met het toegangspunt. 4. Selecteer de gewenste encryptie-instelling. Voor encryptie selecteert u [AES]. Selecteer [OK] om het volgende scherm weer te geven. Als [AES] is geselecteerd, wordt het scherm [Wachtwoord] weergegeven. Druk op om het virtuele toetsenbord ( ) te tonen en de encryptiesleutel in te voeren. Druk op de knop nadat u de SSID hebt ingevoerd. 5. Selecteer de IP-adresinstelling. Als u de instellingen handmatig wilt opgeven, selecteert u [Handmatig inst.], configureert u het [IP-adres] en het [Subnetmasker] en drukt u vervolgens op [OK]. 51

52 6. Selecteer [OK]. Het volgende scherm wordt weergegeven. 7. Selecteer [OK]. Het volgende scherm wordt weergegeven. 8. Selecteer [Nieuwe instellingen]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. Ga voor [Configureer online] naar stap 9. Ga voor [Configureer offline] naar stap 2 in De instellingen voor de communicatiemethode configureren. Als de camera communicatiefunctie-instellingen heeft vastgelegd, kunt u de vastgelegde instellingen toepassen door [Selecteren uit lijst] te selecteren. 52

53 9. Bedien het doelapparaat en verbind het met de camera. (1) SSID (netwerknaam) (2) Encryptiesleutel (wachtwoord) Het computerscherm (voorbeeld) 53

54 Het IP-adres instellen Deze instructies worden voortgezet vanaf De verbindingsinstellingen configureren voor het gebruik van een toegangspunt. Selecteer de methode voor het instellen van het IP-adres en stel het IP-adres in op de camera. Bij gebruik van IPv6 kan alleen een verbinding tot stand worden gebracht met IPv6. Er kan geen verbinding tot stand worden gebracht via IPv4. Het IP-adres automatisch instellen Het IP-adres handmatig instellen Het IP-adres automatisch instellen De instellingen voor het IP-adres worden automatisch geconfigureerd. 1. Selecteer [Autom. instellen]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. Als [Autom. instellen] tot een fout leidt, configureert u het IP-adres handmatig ( ). 54

55 2. Selecteer de IPv6-instelling. Selecteer een item en druk op [OK] om naar het volgende scherm te gaan. Als u [Inschak.] selecteert, configureert u de IPv6-instellingen nadat u alle andere instellingen ( ) hebt voltooid. Wanneer de instellingen zijn voltooid, wordt het volgende scherm weergegeven. 3. Selecteer [OK]. Het volgende scherm wordt weergegeven. Ga naar De instellingen voor de communicatiemethode configureren. 55

56 Het IP-adres handmatig instellen De IP-adresinstellingen worden handmatig geconfigureerd. De weergegeven items zijn afhankelijk van de communicatiefunctie. 1. Selecteer [Handm. Instellen]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 2. Selecteer het item dat u wilt instellen. Selecteer een item om het invoerscherm voor cijfers weer te geven. Als u een gateway of DNS adres wilt gebruiken, selecteert u [Inschak.] en vervolgens [Adres]. 56

57 3. Voer de gewenste waarden in. Gebruik om de invoerpositie in het bovenste gedeelte te selecteren en gebruik om een nummer te selecteren. Druk op om het geselecteerde nummer in te voeren. Om de ingevoerde waarden in te stellen en terug te keren naar het scherm in stap 2, drukt u op de knop. 4. Selecteer [OK]. Wanneer u klaar bent met het instellen van de noodzakelijke items, selecteert u [OK]. Het volgende scherm wordt weergegeven. Als u niet weet wat u moet invoeren, raadpleegt u de sectie Netwerkinstellingen controleren of vraagt u de netwerkbeheerder of een vergelijkbare persoon om hulp. 57

58 5. Selecteer de IPv6-instelling. Selecteer een item en druk op [OK] om naar het volgende scherm te gaan. Als u [Inschak.] selecteert, configureert u de IPv6-instellingen nadat u alle andere instellingen ( ) hebt voltooid. Wanneer de instellingen zijn voltooid, wordt het volgende scherm weergegeven. 6. Selecteer [OK]. Het volgende scherm wordt weergegeven. Ga naar De instellingen voor de communicatiemethode configureren. 58

59 De instellingen voor de communicatiemethode configureren De volgende instructies zijn bestemd voor instellingen die variëren aan de hand van de communicatiefunctie. Ga door naar de pagina die de geselecteerde communicatiefunctie introduceert. 1. Selecteer [Nieuwe instellingen]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. Als de camera communicatiefunctie-instellingen heeft vastgelegd, kunt u de vastgelegde instellingen toepassen door [Selecteren uit lijst] te selecteren. 2. Configureer de verbindingsinstellingen voor de communicatiefunctie. FTP-overdracht ( ) EOS Utility ( ) 59

60 Beelden overbrengen naar een FTP server Door verbinding te maken met een FTP server, kunt u beelden in de camera overbrengen naar een computer. Met FTP-overdracht kunt u beelden na de opname direct automatisch overbrengen naar de FTP server of in één keer een serie opnamen op de FTP server plaatsen. Verbindingsinstellingen voor FTP server configureren Beelden afzonderlijk overbrengen Groepen beelden overbrengen Beelden met een onderschrift overbrengen Automatisch opnieuw proberen als de overdracht is mislukt Overgebrachte beelden bekijken 60

61 Verbindingsinstellingen voor FTP server configureren Het importeren van een rootcertificaat voor FTPS Deze instructies worden voortgezet vanaf De instellingen voor de communicatiemethode configureren. 1. Selecteer een FTP-modus. Om een veilige FTP-overdracht met een rootcertificaat uit te voeren, selecteert u [FTPS]. Zie Het importeren van een rootcertificaat voor FTPS voor informatie over instellingen van rootcertificaten. Om een veilige FTP-overdracht met een SSH-verbinding uit te voeren, selecteert u [SFTP]. Configureer de aanmeldingsinstellingen voor gebruik in stap 5. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 2. Selecteer [Adres instelling]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. Als u het IP-adres hebt ingesteld op [Autom. instellen] of het DNS adres hebt ingesteld op [Handm. Instellen] wordt het virtuele toetsenbord weergegeven. Als u het DNS adres hebt ingesteld op [Uitschak.], verschijnt het invoerscherm voor cijfers. 61

62 3. Voer het IP-adres van de FTP server in. Bij gebruik van het virtuele toetsenbord Voer het IP-adres in met het virtuele toetsenbord ( ). Voer de domeinnaam in als DNS wordt gebruikt. Om de ingevoerde waarden in te stellen en terug te keren naar het scherm in stap 2, drukt u op de knop. Bij gebruik van het invoerscherm voor cijfers Gebruik om de invoerpositie in het bovenste gedeelte te selecteren en gebruik om een nummer te selecteren. Druk op om het geselecteerde nummer in te voeren. Om de ingevoerde waarden in te stellen en terug te keren naar het scherm in stap 2, drukt u op de knop. 62

63 4. Stel het poortnummer in. [Poortnummer instellen] is meestal (FTP/FTPS) of (SFTP). Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. Als u in stap 1 [FTP] of [FTPS] hebt geselecteerd, gaat u naar stap 6. Als u [SFTP] hebt geselecteerd, gaat u naar stap De instellingen voor SSH-aanmeldingsverificatie configureren. Selecteer [Gebruikersnaam] en [Wachtwoord] en voer de gebruikersnaam en het wachtwoord voor SSH-wachtwoordverificatie in met het weergegeven virtuele toetsenbord ( ). Selecteer [OK] en ga naar stap Configureer de instelling voor de passieve modus. Dit krijgt u niet te zien als u in stap 1 [SFTP] hebt geselecteerd. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. Als "Fout 41: Kan niet verbinden met FTP server" wordt weergegeven in stap 9, kan dit probleem worden verholpen door [Passieve modus] in te stellen op [Inschak.]. 63

64 7. Stel de proxyserver in. Dit krijgt u niet te zien als u in stap 1 [FTPS] of [SFTP] hebt geselecteerd. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 8. Stel de loginmethode in. Dit krijgt u niet te zien als u in stap 1 [SFTP] hebt geselecteerd. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 64

65 9. Stel de doelmap in. Selecteer [Rootmap] als u de beelden wilt opslaan in de rootmap die is opgegeven in FTP serverinstellingen ( ). Selecteer [Selecteer map] als u in de rootmap een doelmap wilt opgeven. Als er geen map bestaat, wordt er automatisch een gemaakt. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. Het lampje van de transmitter brandt groen. Selecteer wanneer het volgende scherm wordt weergegeven [OK] om de doelserver te vertrouwen. 10. Selecteer [OK]. Dit wordt niet weergegeven voor offline-instellingen. 65

66 11. Selecteer [OK]. 12. Selecteer [OK]. Het scherm [WFT-instellingen] wordt opnieuw weergegeven. De instellingen worden opgeslagen in de camera. Ze worden niet in de transmitter opgeslagen. De verbindingsinstellingen voor FTP-overdracht zijn hiermee voltooid. Tijdens de beeldoverdracht knippert het -lampje op de transmitter groen. 66

67 Het importeren van een rootcertificaat voor FTPS Als de FTP-modus is ingesteld op [FTPS] bij het configureren van de verbindingsinstellingen, moet het rootcertificaat dat overeenkomt met de FTPS-server waarmee verbinding moet worden gemaakt naar de camera worden geïmporteerd. Alleen een rootcertificaat met de bestandsnaam 'ROOT.CER', 'ROOT.CRT' of 'ROOT.PEM' kan worden geïmporteerd naar de camera. Er kan slechts één rootcertificaatbestand worden geïmporteerd naar de camera. Plaats van tevoren een kaart met het rootcertificaatbestand. De voorkeurskaart die is geselecteerd voor [ -opn./weerg.] of [ -weergave] wordt gebruikt om een certificaat te importeren wanneer [ / apart] in [ : Opn.functie +kaart/map sel.] is ingesteld op [Uitschak.]. Kaart 2 wordt gebruikt wanneer [ / apart] is ingesteld op [Inschak.]. De verbonden server is mogelijk niet betrouwbaar als een FTPS-verbinding tot stand wordt gebracht met behulp van een zelfondertekend certificaat. 1. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 2. Selecteer [Verbindingsinstellingen]. 67

68 3. Selecteer [FTP-overdrachtsinst.]. 4. Selecteer [Rootcertif. ins.]. 5. Selecteer [Rootcertif. laden van kaart]. 6. Selecteer [OK]. Het rootcertificaat wordt geïmporteerd. Selecteer [OK] in het bevestigingsvenster om terug te keren naar het scherm [Rootcertif. ins.]. 68

69 Opmerking Selecteer [Verwijder rootcertificaat] op het scherm in stap 5 voor het verwijderen van het rootcertificaat dat naar de camera is geïmporteerd. Selecteer [Details rootcertif. bekijken] om de uitgever, het onderwerp, de geldigheidsduur en andere informatie te lezen. 69

70 Beelden afzonderlijk overbrengen Automatische beeldoverdracht na elke opname Het huidige beeld overbrengen Het formaat en het type beeld dat u wilt overbrengen selecteren Automatische beeldoverdracht na elke opname Beelden kunnen direct na de opname automatisch worden overgebracht naar de FTP server. U kunt tijdens de beeldoverdracht wel gewone foto-opnamen blijven maken. Vergeet niet een kaart in de camera te plaatsen voordat u opnamen maakt. Opnamen die niet zijn vastgelegd, kunnen niet worden overgebracht. De automatische overdracht van movies tijdens het maken van opnamen wordt niet ondersteund. Breng de opnamen over na het maken van de opname, met behulp van Groepen beelden overbrengen of Beelden met een onderschrift overbrengen. 1. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 2. Selecteer [Verbindingsinstellingen]. 70

71 3. Selecteer [FTP-overdrachtsinst.]. 4. Selecteer [Autom. overbr.]. 5. Selecteer [Inschak.]. 6. Maak de opname. Het vastgelegde beeld wordt overgebracht naar de FTP server. Voorzichtig Beelden kunnen tijdens een beeldoverdracht niet worden gewist. U kunt geen spraakmemo toevoegen wanneer [Autom. overbr.] is ingesteld op [Inschak.]. 71

72 Opmerking Tijdens continue opnamen worden beelden naar de FTPserver overgebracht in de volgorde waarin ze worden vastgelegd. De opnamen worden ook opgeslagen op de kaart. Eventuele beelden waarvoor de overdracht mislukt of wordt onderbroken, worden automatisch overgebracht nadat de verbinding is hersteld ( ). Deze beelden kunnen ook op een later tijdstip opnieuw in groepen worden overgedragen ( ). Als netwerkinstellingen zoals de aangesloten FTP server worden gewijzigd voordat de automatische nieuwe FTP-poging wordt gestart, wordt de automatische nieuwe FTP-poging niet uitgevoerd. 72

73 Het huidige beeld overbrengen Toon eenvoudigweg beelden en druk op om de overdracht te starten. U kunt tijdens de beeldoverdracht wel gewone foto-opnamen blijven maken. 1. Het scherm [FTP-overdrachtsinst.] weergeven. Voer de handelingen uit in stap 1 t/m 3 van Automatische beeldoverdracht na elke opname. 2. Selecteer [Overbrengen met SET]. 3. Selecteer [Inschak.]. 4. Selecteer een beeld. Druk op de camera op de knop. Selecteer het gewenste beeld en druk vervolgens op om het beeld over te brengen. U kunt een spraakmemo toevoegen aan de afgespeelde opname voordat deze wordt overgebracht. Raadpleeg de handleiding voor ervaren gebruikers van de camera voor meer informatie. U kunt op deze manier geen movies overbrengen. Als u een movie selecteert en op drukt, verschijnt het afspeelvenster voor movies. 73

74 Het formaat en het type beeld dat u wilt overbrengen selecteren Wanneer in andere formaten wordt opgenomen op de CFexpress- en SD-kaarten of in RAW +JPEG- of RAW+HEIF-opnamen, kunt u opgeven hoe u beelden overbrengt. 1. Het scherm [FTP-overdrachtsinst.] weergeven. Voer de handelingen uit in stap 1 t/m 3 van Automatische beeldoverdracht na elke opname. 2. Selecteer [Overbr. type/form.]. 3. Selecteer het formaat van de beelden die u wilt overbrengen. Selecteer [JPEG form. v trans.] en vervolgens [GroterJPEG] of [KleinerJPEG]. Als u kleinere JPEG's wilt overbrengen wanneer de camera is ingesteld voor het opnemen van grotere JPEG's op de CFexpress- of SD-klaart en kleinere JPEG's op een andere kaart, stelt u [JPEG form. v trans.] in op [KleinerJPEG]. 74

75 4. Selecteer het type beeld dat u wilt overbrengen. RAW+JPEG-overbr. Selecteer [RAW+JPEG-overbr.] en vervolgens [JPEG], [RAW] of [RAW+JPEG]. RAW+HEIF-overbr. Selecteer [RAW+HEIF-overbr.] en vervolgens [Alleen HEIF], [RAW] of [RAW+HEIF]. 75

76 Opmerking Wanneer de camera is ingesteld om RAW-beelden op te nemen op de CFexpressof SD-kaart en JPEG's of HEIF op een andere kaart, geeft u op welke beelden moeten worden overgebracht in de instelling [RAW+JPEG-overbr.] of [RAW +HEIF-overbr.]. Gebruik deze instelling ook wanneer RAW+JPEG- of RAW+HEIFbeelden tegelijkertijd op één kaart worden opgeslagen. De opnamen worden ook opgeslagen op de kaart. Als beelden van hetzelfde formaat gelijktijdig worden opgenomen op twee kaarten, worden de beelden die zijn opgeslagen op de kaart bij voorkeur opgegeven in [ - opn./weerg.] of [ -weergave] onder [ : Opn.functie+kaart/map sel.] overgedragen. 76

77 Groepen beelden overbrengen Na de opnamen kunt u meerdere beelden selecteren en deze in één keer overbrengen. U kunt ook niet-verzonden beelden of beelden die eerder niet konden worden verzonden, overbrengen. U kunt tijdens de beeldoverdracht wel gewone foto-opnamen blijven maken. Voorzichtig De uitgevoerde beeldoverdracht wordt gepauzeerd als u naar de moviemodus overschakelt. Schakel over naar de fotomodus als u de beeldoverdracht wilt hervatten. De beelden selecteren die overgebracht moeten worden Meerdere beelden selecteren RAW+JPEG-/RAW+HEIF-beelden overbrengen De beelden selecteren die overgebracht moeten worden 1. Selecteer [ : Beeldoverdracht]. 77

78 2. Selecteer [Beeldsel./overdr.]. 3. Selecteer [FTP-overdracht]. 4. Selecteer [Sel.beeld]. 78

79 5. Selecteer de beelden die u wilt overbrengen. Selecteer de beelden die u wilt overbrengen met en druk vervolgens op. Geef [ ] weer in de linkerbovenhoek van het scherm met behulp van en druk vervolgens op. U kunt het wieltje linksom draaien om te schakelen naar het selecteren van beelden uit de weergave van 3 beelden. Om terug te gaan naar de weergave van één beeld, draait u rechtsom. Om andere beelden te selecteren die moeten worden overgedragen, herhaalt u stap 5. Na het selecteren van de beelden drukt u op. 6. Selecteer [FTP-overdracht]. 7. Selecteer [OK]. De geselecteerde beelden worden overgebracht naar de FTP server. 79

80 Meerdere beelden selecteren U kunt de selectiemethode kiezen en meerdere beelden overdragen. U kunt tijdens de beeldoverdracht wel gewone foto-opnamen blijven maken. 1. Het scherm [Beeldsel./overdr.] weergeven. Voer de handelingen uit in stap 1 t/m 3 van De beelden selecteren die overgebracht moeten worden. 2. Selecteer [Meerdere]. 80

81 3. Selecteer de methode die u wilt gebruiken om beelden te selecteren. Selecteer reeks Selecteer [Selecteer reeks]. Selecteer het eerste en het laatste beeld in de reeks om alle beelden te markeren met een [ ]. Eén exemplaar van elk beeld wordt overgedragen. Als u het aantal beelden in de indexweergave wilt wijzigen, draait u de draaiknop. In een map Met [Mapbeelden overbr. fout] selecteert u alle beelden in de geselecteerde map waarvan de overdracht is mislukt. Als u [Mapbeelden niet overgebr.] selecteert, worden alle nietverzonden opnamen in de geselecteerde map geselecteerd. Als u [Wis map overbr. historie] selecteert, wordt de overdrachtsgeschiedenis van opnamen in de geselecteerde map gewist. Na het wissen van de overdrachtshistorie, kunt u [Mapbeelden niet overgebr.] selecteren en weer alle beelden in de map overbrengen. 81

82 Op een kaart Als u [Kaartbeelden overbrengfout] selecteert, worden alle opnamen op de geselecteerde kaart geselecteerd waarvoor de overdracht is mislukt. Als u [Kaartbeelden niet overgebr.] selecteert, worden alle nietverzonden opnamen op de geselecteerde kaart geselecteerd. Als u [Wis kaart overbrenghistorie] selecteert, wordt de overdrachtsgeschiedenis van opnamen op de geselecteerde kaart gewist. Na het wissen van de overdrachtshistorie, kunt u [Kaartbeelden niet overgebr.] selecteren en weer alle beelden in de map overbrengen. 4. Selecteer [FTP-overdracht]. 5. Selecteer [OK]. De geselecteerde beelden worden overgebracht naar de FTP server. 82

83 RAW+JPEG-/RAW+HEIF-beelden overbrengen U kunt opgeven hoe RAW+JPEG- of RAW+HEIF-beelden moeten worden overgebracht. 1. Selecteer [ : Beeldoverdracht]. 83

84 2. Selecteer het type beeld dat u wilt overbrengen. RAW+JPEG-overbr. Selecteer [RAW+JPEG-overbr.] en vervolgens [JPEG], [RAW] of [RAW+JPEG]. RAW+HEIF-overbr. Selecteer [RAW+HEIF-overbr.] en vervolgens [Alleen HEIF], [RAW] of [RAW+HEIF]. 84

85 Voorzichtig Tijdens beeldoverdracht kunnen bepaalde menuopties niet worden gebruikt. Opmerking Met deze instelling schakelt u tegelijkertijd met de instellingen [Overbr. type/ form.], [RAW+JPEG-overbr.] en [RAW+HEIF-overbr.] van het scherm ( ). De uitgevoerde beeldoverdracht wordt gepauzeerd als u naar de moviemodus overschakelt. 85

86 Beelden met een onderschrift overbrengen U kunt een geregistreerd bijschrift aan elke opname toevoegen voordat u deze overbrengt. Dit is handig als u bijvoorbeeld de ontvanger wilt informeren over de afdrukhoeveelheid. Het onderschrift wordt ook toegevoegd aan beelden die in de camera worden opgeslagen. U kunt onderschriften bij beelden bekijken via de Exif-informatie, in de opmerkingen van gebruikers. U kunt onderschriften maken en registreren met EOS Utility ( ). 1. Selecteer [ : Beeldoverdracht]. 2. Selecteer [Overbrengen met onderschrift]. Het laatste beeld wordt weergegeven. 86

87 3. Stel een onderschrift in. Selecteer [Onderschrift] en selecteer vervolgens de inhoud van het onderschrift zoals weergegeven op het scherm. 4. Selecteer [Overbr.]. Het beeld wordt overgebracht met het onderschrift. Wanneer de overdracht is voltooid, wordt het scherm [Beeldoverdracht] opnieuw weergegeven. Voorzichtig U kunt beelden niet handmatig selecteren op het scherm [Overbrengen met onderschrift]. Als u een ander beeld met onderschrift wilt overbrengen, geeft u dat beeld weer. Voer vervolgens deze stappen uit. 87

88 Automatisch opnieuw proberen als de overdracht is mislukt Als de overdracht mislukt, knippert het -lampje op de transmitter rood. In dit geval wordt het volgende scherm weergegeven nadat u op de knop drukt en [ : WFT-instellingen] selecteert. Raadpleeg Problemen oplossen om de weergegeven fout te herstellen. Zodra de oorzaak van de fout is weggenomen, worden de beelden waarvan de overdracht eerder is mislukt, opnieuw automatisch overgebracht. Wanneer deze optie is geactiveerd, wordt de overdracht opnieuw geprobeerd nadat deze is mislukt, ongeacht of automatische overdracht werd gebruikt of de opnamen via FTP werden overgebracht. Als u de beeldoverdracht annuleert of de transmitter of camera uitschakelt, wordt het beeld niet automatisch opnieuw overgebracht. Raadpleeg Groepen beelden overbrengen en draag de beelden over. Opmerking Stel, als u de verbinding met de LAN liever niet verbreekt, [Energiebesparing] op het scherm [FTP-overdrachtsinst.] ( ) in op [Uitschak.]. 88

89 Overgebrachte beelden bekijken Beelden worden in de volgende FTP servermap overgebracht (zoals opgegeven in de FTP serverinstellingen). Doelmap op de FTP server Op basis van de standaardinstellingen voor de FTP server worden beelden opgeslagen op de [C-schijf] > [Inetpub] map > [ftproot] of in een submap van deze map. Als in de FTP serverinstellingen de rootmap voor de overdracht is gewijzigd, vraagt u de beheerder van de FTP server waar de beelden worden opgeslagen. 89

90 Bediening op afstand met EOS Utility Met EOS Utility kunt u beelden in de camera bekijken of ze opslaan op een computer. Daarnaast kunt u de camera op afstand bedienen om een foto te maken of de camerainstellingen wijzigen met EOS Utility. Installeer EOS Utility op uw computer voordat u een verbinding tot stand brengt ( ). Verbindingsinstellingen voor EOS Utility configureren EOS Utility gebruiken Directe overdracht Onderschriften maken en registreren 90

91 Verbindingsinstellingen voor EOS Utility configureren Deze instructies worden voortgezet vanaf De instellingen voor de communicatiemethode configureren. Om een verbinding tot stand te brengen, dient u handelingen uit te voeren op de computer. Raadpleeg de instructiehandleiding van de computer voor meer informatie. Werking op de camera Selecteer [OK]. Het volgende bericht wordt weergegeven. '******' geeft de laatste zes cijfers weer van het MAC-adres van de transmitter. 91

92 Werking op de computer 2. Start EOS Utility op de computer. 3. Klik in EOS Utility op [Pairing over Wi-Fi/LAN]. Als er een aan de firewall gerelateerd bericht wordt weergegeven, selecteert u [Yes]. 4. Klik op [Connect] op de computer. Selecteer de camera om verbinding mee te maken en klik op [Connect]. Als er meerdere camera's in de lijst staan, kunt u de gewenste camera herkennen aan het MAC-adres op het scherm van de camera. Het MAC-adres van de transmitter kan ook worden gecontroleerd in het scherm [MAC-adres] ( ). 92

93 Werking op de camera Selecteer [OK]. Als de camera de computer detecteert waarop u op [Connect] hebt geklikt in stap 4, verschijnt bovenstaand scherm. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 6. Selecteer [OK]. 7. Selecteer [OK]. Het scherm [Netwerkinstell.] wordt opnieuw weergegeven. Het lampje van de transmitter brandt groen. De instellingen worden opgeslagen in de camera. Ze worden niet in de transmitter opgeslagen. De instellingen voor het maken van een verbinding met EOS Utility zijn nu voltooid. 93

94 U hoeft de pairing niet opnieuw uit te voeren als u zonder de instellingen te wijzigen steeds de camera gebruikt waar de transmitter en computer op zijn aangesloten die u al hebt verbonden. 94

95 EOS Utility gebruiken Lees de instructiehandleiding van EOS Utility voor meer informatie. Naast opnamen op afstand zijn er ook verschillende camerafuncties beschikbaar. Voorzichtig Indien aangesloten, zijn sommige menuopties niet beschikbaar. Bij opnamen op afstand kan de AF-snelheid langzamer worden. Afhankelijk van de status van de verbinding kan er een vertraging optreden bij de weergave van beelden of het maken van de opname. Beweging van bewegende onderwerpen in opname op afstand kan niet soepel worden weergegeven, aangezien communicatiesnelheden trager zijn dan over een verbinding met de interfacekabel. 95

96 Directe overdracht Wanneer verbinding is gemaakt met EOS Utility en terwijl het hoofdscherm van EOS Utility wordt weergegeven, kunt u beelden overdragen naar een computer met behulp van de camera. De beelden selecteren die overgebracht moeten worden Meerdere beelden selecteren RAW+JPEG-/RAW+HEIF-beelden overbrengen De beelden selecteren die overgebracht moeten worden 1. Selecteer [ : Beeldoverdracht]. 2. Selecteer [Beeldsel./overdr.]. 96

97 3. Selecteer [Directe overdracht]. 4. Selecteer [Sel.beeld]. 5. Selecteer de beelden die u wilt overbrengen. Selecteer de beelden die u wilt overbrengen met en druk vervolgens op. Geef [ ] weer in de linkerbovenhoek van het scherm met behulp van en druk vervolgens op. U kunt het wieltje linksom draaien om te schakelen naar het selecteren van beelden uit de weergave van 3 beelden. Om terug te gaan naar de weergave van één beeld, draait u rechtsom. Om andere beelden te selecteren die moeten worden overgedragen, herhaalt u stap 5. Na het selecteren van de beelden drukt u op. 97

98 6. Selecteer [Directe overdracht]. 7. Selecteer [OK]. De geselecteerde beelden worden overgebracht naar de computer. 98

99 Meerdere beelden selecteren U kunt de selectiemethode kiezen en meerdere beelden overdragen. 1. Het scherm [Beeldsel./overdr.] weergeven. Voer de handelingen uit in stap 1 t/m 3 van De beelden selecteren die overgebracht moeten worden. 2. Selecteer [Meerdere]. 3. Selecteer de methode die u wilt gebruiken om beelden te selecteren. Selecteer reeks Selecteer [Selecteer reeks]. Selecteer het eerste en het laatste beeld in de reeks om alle beelden te markeren met een [ ]. Eén exemplaar van elk beeld wordt overgedragen. Als u het aantal beelden in de indexweergave wilt wijzigen, draait u de draaiknop. 99

100 In een map Als u [Mapbeelden niet overgebr.] selecteert, worden alle nietverzonden opnamen in de geselecteerde map geselecteerd. Met [Mapbeelden overbr. fout] selecteert u alle beelden in de geselecteerde map waarvan de overdracht is mislukt. Als u [Wis map overbr. historie] selecteert, wordt de overdrachtsgeschiedenis van opnamen in de geselecteerde map gewist. Na het wissen van de overdrachtshistorie, kunt u [Mapbeelden niet overgebr.] selecteren en weer alle beelden in de map overbrengen. Op een kaart Als u [Kaartbeelden niet overgebr.] selecteert, worden alle nietverzonden opnamen op de geselecteerde kaart geselecteerd. Als u [Kaartbeelden overbrengfout] selecteert, worden alle opnamen op de geselecteerde kaart geselecteerd waarvoor de overdracht is mislukt. Als u [Wis kaart overbrenghistorie] selecteert, wordt de overdrachtsgeschiedenis van opnamen op de geselecteerde kaart gewist. Na het wissen van de overdrachtshistorie, kunt u [Kaartbeelden niet overgebr.] selecteren en weer alle beelden in de map overbrengen. 100

101 4. Selecteer [Directe overdracht]. 5. Selecteer [OK]. De geselecteerde beelden worden overgebracht naar de computer. 101

102 RAW+JPEG-/RAW+HEIF-beelden overbrengen U kunt opgeven hoe RAW+JPEG- of RAW+HEIF-beelden moeten worden overgebracht. 1. Selecteer [ : Beeldoverdracht]. 2. Selecteer het type beeld dat u wilt overbrengen. 102

103 RAW+JPEG-overbr. Selecteer [RAW+JPEG-overbr.] en vervolgens [JPEG], [RAW] of [RAW+JPEG]. RAW+HEIF-overbr. Selecteer [RAW+HEIF-overbr.] en vervolgens [Alleen HEIF], [RAW] of [RAW+HEIF]. Voorzichtig Tijdens beeldoverdracht kunnen bepaalde menuopties niet worden gebruikt. Opmerking Met deze instelling schakelt u tegelijkertijd met de instellingen [Overbr. type/ form.], [RAW+JPEG-overbr.] en [RAW+HEIF-overbr.] van het scherm ( ). De uitgevoerde beeldoverdracht wordt gepauzeerd als u naar de moviemodus overschakelt. 103

104 Onderschriften maken en registreren U kunt een onderschrift maken zoals beschreven in Beelden met een onderschrift overbrengen en dit vastleggen op de camera. 1. Start EOS Utility en selecteer [Camera settings]. 2. Selecteer [WFT Captions]. 3. Voer een of meer onderschriften in. Gebruik hiervoor maximaal 31 tekens (in ASCII-indeling). Selecteer [Load settings] om de onderschriftgegevens van de camera op te halen. 104

105 4. Registreer de onderschriften op de camera. Selecteer [Apply to camera] om de nieuwe onderschriften op de camera te registreren. 105

106 Gekoppelde opname Met gekoppelde opname kunt u maximaal 10 ontvangercamera's aansluiten op de zendercamera waarop u op de ontspanknop drukt via Wireless LAN. Als een camera gekoppelde opnamen ondersteunt met een transmitter uit de WFT-R10-serie, kunt u deze camera gebruiken als ontvanger. Er zit een kleine vertraging tussen het ontspannen van de sluiter van de zendercamera en die van de ontvangercamera. Het opnemen van movies wordt niet ondersteund. (A) Zendercamera (B) Ontvangercamera Simpele gekoppelde opname Het plaatsen van de camera's 106

107 Simpele gekoppelde opname Koppel de zendercamera en de ontvangercamera's voor simpele gekoppelde opname. Voorbereiding van de zendercamera Configureer eerst de instellingen op de camera die als de zender zal worden gebruikt. 1. Druk op de camera op de knop. 2. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 3. Selecteer [Inschak.]. 4. Selecteer [Connectie-inst.]. 107

108 5. Selecteer [Gekop.opn.]. Gebruik en selecteer [Gekop.opn.] aan de onderkant. 6. Selecteer [Maken met wizard]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 7. Selecteer [Zender]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 108

109 8. Selecteer [Aut. verbinden]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. Blijf op het weergegeven scherm. Er kunnen maximaal negen compatibele ontvangercamera's worden gekoppeld wanneer u [Handm. verb.] selecteert. 109

110 Voorbereiding van de ontvangercamera's Configureer de instellingen op de camera die als de ontvanger zal worden gebruikt. 1. Voer stap 1 6 uit in Voorbereiding van de zendercamera. 2. Selecteer [Ontvanger]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 3. Selecteer [OK]. Het volgende scherm wordt weergegeven. Herhaal Stap 2 en 3 voor alle ontvangercamera's om meer dan één ontvangercamera te gebruiken. Als de configuratie eenmaal is voltooid, kunnen er geen ontvangercamera's meer worden toegevoegd. U moet de instellingen opnieuw configureren vanaf Stap 1. Het aantal gedetecteerde ontvangercamera's wordt op het scherm van de zendercamera weergegeven. 110

111 De zendercamera en ontvangercamera's verbinden Configureer de instellingen op de zendercamera en de ontvangercamera om een verbinding tot stand te brengen. 1. Voer stap 1 6 uit in "Voorbereiding van de zendercamera" en stap 1 3 in "Voorbereiding van de ontvangercamera's". 2. Selecteer [OK] op de zendercamera. Controleer het aantal ontvangercamera's dat is verbonden en selecteer [OK]. Zodra de camera's zijn verbonden, wordt het volgende scherm weergegeven. 111

112 3. Selecteer [OK] op alle camera's. Zendercamera Ontvangercamera Het scherm [Netwerkinstell.] verschijnt opnieuw. De instellingen worden opgeslagen in de camera. Ze worden niet in de transmitter opgeslagen. 112

113 Het plaatsen van de camera's (A) Zendercamera (B) Ontvangercamera Plaats de ontvangercamera's in direct zicht van de zendercamera, vrij van obstakels die de zichtlijn belemmeren. Ontvangercamera's kunnen tot ca. 50 m/xx ft. van de zendercamera worden geplaatst. De ondersteunde afstand voor gekoppelde opname kan echter minder zijn, afhankelijk van de omstandigheden voor wireless communicatie. Deze worden bepaald door de plaatsing van de camera's, de gebruiksomgeving en het weer. Als u de ontspanknop op de zendercamera half indrukt, reageren de ontvangercamera's alsof u ook de ontspanknop op deze camera's half hebt ingedrukt. Als u de ontspanknop op de zendercamera volledig indrukt, zullen de ontvangercamera's ook reageren alsof hun ontspanknoppen volledig worden ingedrukt. Er zit een kleine vertraging tussen het ontspannen van de sluiter van de zendercamera en die van de ontvangercamera's. (Gelijktijdige opname is niet mogelijk.) Voorzichtig Gebruik niet meerdere flitsers. Er is een klein verschil in de timing van het ontspannen van de sluiter, waardoor de flitsers niet precies gelijktijdig afgaan en onvoldoende belichting kan ontstaan. Opmerking Als u tijdens een gekoppelde opname op de AE-vergrendelings- of breedte-/ dieptecontroleknop drukt, stelt de camera scherp en wordt het flitslicht bemeten alsof u de ontspanknop half hebt ingedrukt. Zodra u een verbinding tot stand hebt gebracht tussen de zendercamera en de ontvangercamera's, blijven de instellingen bewaard, zelfs als u de batterijen vervangt. Als u een ontvangercamera niet langer gebruikt voor gekoppelde opname, gaat u naar [Connectie-inst.] en stelt u [Gekop.opn.] in op [Verbreken]. 113

114 De verbinding verbreken en herstellen De verbinding verbreken Opnieuw verbinden 114

115 De verbinding verbreken 1. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 2. Selecteer [Connectie-inst.]. 3. Selecteer [Verbreken]. De verbinding wordt verbroken. 115

116 Opnieuw verbinden 1. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 2. Selecteer [Connectie-inst.]. 3. Selecteer [SET*]. Selecteer een connectie-instelling die u zult gebruiken uit de opgeslagen instellingen. 116

117 4. Selecteer [Verbinden]. 5. Selecteer [OK]. De verbinding wordt hersteld. Als de instellingen zijn aangepast op het doelapparaat, configureert u de instellingen opnieuw om verbinding te maken met de camera. 117

118 Netwerkinstellingen controleren en configureren Connectie-inst. controleren en bewerken Connectie-inst. handmatig bewerken Verbindingsinstellingen configureren Het MAC-adres controleren 118

119 Connectie-inst. controleren en bewerken De connectie-inst. wijzigen De instellingen opslaan en laden Voer de volgende procedure uit om de connectie-instellingen die zijn opgeslagen op de camera te controleren, bewerken of verwijderen. 1. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 2. Selecteer [Connectie-inst.]. 3. Selecteer [SET*]. Selecteer een connectie-instelling die u zult gebruiken uit de opgeslagen instellingen. 119

120 4. Controleer of wijzig de instellingen. Verbinden Selecteer deze optie om opnieuw te verbinden ( ). Wijzigen met wizard / Wijzigen vanaf lijst Met deze optie kunt u de inhoud van de connectie-instellingen wijzigen ( ). Inst. op krt opsl./laden Met deze optie kunt u connectie-instellingen opslaan op een kaart of connectieinstellingen laden die op een kaart zijn opgeslagen ( ). Verwijder instellingen Selecteer deze optie om connectie-instellingen te verwijderen. Selecteer [OK] om de instellingen te verwijderen. 120

121 Bevestig instell. Selecteer deze optie om de inhoud van de connectie-instellingen te controleren. De connectie-inst. wijzigen Wijzigen met wizard Wijzigen vanaf lijst U kunt de instellingen bewerken die in de connectiewizard zijn geconfigureerd. Wijzigen met wizard Met de connectiewizard kunt u de inhoud van de connectie-instellingen die zijn opgeslagen op de camera bewerken. 1. Open het scherm [Connectie-inst.]. Voer Stap 1 tot en met 3 uit voor de Connectie-inst. controleren en bewerken. 2. Selecteer [Wijzigen met wizard]. 121

122 3. Wijzig de instellingen met de connectiewizard. Zie de actie die volgt op De connectie wizard weergeven. Wijzigen vanaf lijst Met de comm.-instellingen en functie-instellingen die zijn opgeslagen op de camera, kunt u de inhoud van de connectie-instellingen die zijn opgeslagen op de camera bewerken. U kunt ook een naam voor de instellingen registreren. 1. Open het scherm [Connectie-inst.]. Voer Stap 1 tot en met 3 uit voor de Connectie-inst. controleren en bewerken. 2. Selecteer [Wijzigen vanaf lijst]. 3. Wijzig de instellingen door een item te selecteren. 122

123 Naam instellingen Selecteer deze optie om de instellingen een naam te geven. Gebruik het virtuele toetsenbord om tekst in te voeren ( ). NW* / Comm.-instellingen* Selecteer deze optie om de comm.-instellingen te wijzigen, te annuleren of om comm.-instellingen toe te voegen. Als u [Selecteren uit lijst] selecteert, verschijnt er een lijst comm.-instellingen die op de camera zijn opgeslagen. Selecteer een optie voor comm.-instellingen die u zult gebruiken. Als u [Selectie wissen] selecteert, worden de comm.-instellingen geannuleerd die in de connectie-instellingen zijn geregistreerd. Selecteer [OK] in het dialoogvenster. MODE* / Functie-instell.* Selecteer deze optie om de functie-instellingen te wijzigen, te annuleren of om functie-instellingen toe te voegen. Als u [Selecteren uit lijst] selecteert, verschijnt er een lijst functie-instellingen die op de camera zijn opgeslagen. Selecteer een optie voor functie-instellingen die u zult gebruiken. Als u [Selectie wissen] selecteert, worden de functie-instellingen geannuleerd die in de connectie-instellingen zijn geregistreerd. Selecteer [OK] in het dialoogvenster. Opmerking Er kunnen twee typen comm.-instellingen en twee typen functie-instellingen worden geregistreerd in één set connectie-instellingen. Door alle functie-instellingen te annuleren, worden de comm.-instellingen verwijderd en worden de connectie-instellingen [Ongespec.]. 123

124 De instellingen opslaan en laden De instellingen opslaan De instellingen laden U kunt de connectie-instellingen opslaan op een kaart en de instellingen toepassen op een andere camera. Bovendien kunt u de connectie-instellingen die op een andere camera zijn geconfigureerd, toepassen op de camera die u gaat gebruiken. De instellingen opslaan 1. Open het scherm [Connectie-inst.]. Voer Stap 1 tot en met 3 uit voor de Connectie-inst. controleren en bewerken. 2. Selecteer [Inst. op krt opsl./laden]. 3. Selecteer [Inst. op kaart opslaan]. 124

125 4. Selecteer [OK]. De camera zal de bestandsnaam automatisch configureren, beginnend bij WFTNPF01 en tot aan 10.NIF. Door op de knop te drukken, kunt u een bestandsnaam opgeven. (Deze bestaat uit een vast aantal van acht tekens.) De instellingen worden opgeslagen op de kaart. Het bestand met informatie over instellingen wordt opgeslagen op de locatie waar de kaart is geopend (de rootdirectory). Voorzichtig Er kunnen maximaal 40 bestanden met informatie over instellingen worden opgeslagen op een kaart voor de camera. Gebruik een andere kaart om 41 of meer bestanden op te slaan. 125

126 De instellingen laden 1. Open het scherm [Connectie-inst.]. Voer Stap 1 tot en met 3 uit voor de Connectie-inst. controleren en bewerken. 2. Selecteer [Inst. op krt opsl./laden] (of [Inst. van kaart laden]). 3. Selecteer [Inst. van kaart laden]. Dit krijgt u niet te zien als u in stap 2 [Inst. op krt opsl./laden] hebt geselecteerd. 4. Selecteer een bestand met instellingen. Selecteer een bestand met instellingen dat aansluit bij uw netwerkomgeving. 126

127 5. Selecteer [OK]. Informatie over het bestand met instellingen wordt geladen met het geselecteerde instellingsnummer. Voorzichtig Zelfs wanneer er 41 of meer bestanden met informatie over instellingen op de kaart worden geladen via een computer, zal het laadinstellingenscherm maximaal maar 40 bestanden weergeven. Om meer dan 41 bestanden te laden, gebruikt u een kaart die niet de eerder geladen bestanden met instellingen bevat en laadt u de rest van de bestanden met informatie over instellingen. Opmerking In[ : Cam-inst. opsl./lad. op kaart] kunt u alle comm.-instellingen in de camera opslaan op de kaart en alle comm.-instellingen op een kaart in een andere camera lezen. 127

128 Connectie-inst. handmatig bewerken U kunt de comm.-instellingen en functie-instellingen die zijn opgeslagen op de camera bewerken, verwijderen of instellingen toevoegen. U kunt ook de instellingen configureren die niet in de connectiewizard kunnen worden geconfigureerd, zoals die voor wanneer de FTPserver een bestand bevat dat dezelfde naam heeft als het bestand dat u hebt overgebracht. Comm.-instellingen bewerken Functie-instell. bewerken Comm.-instellingen bewerken 1. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 2. Selecteer [Handm. Instellen]. 128

129 3. Selecteer [Comm.-instellingen]. 4. Selecteer [NW*]. Selecteer [Ongespec.] of selecteer de instellingen die u wilt bewerken uit de opgeslagen instellingen. 5. Instellingen wijzigen/verwijderen/controleren. 129

130 Wijzig Selecteer deze optie om de inhoud van de connectie-instellingen individueel te bewerken. Als u [Wireless LAN] selecteert, kunt u de SSID van het verbindingsbestemming wijzigen. Selecteer [TCP/IPv4] om netwerkgerelateerde instellingen, inclusief het IP-adres, te configureren. Selecteer [TCP/IPv6] om instellingen voor gebruik van het IPv6-protocol te configureren ( ). Sommige items kunnen niet worden ingesteld, afhankelijk van de comm.- instellingen. Verwijder instellingen Selecteer deze optie om comm.-instellingen te verwijderen. Selecteer [OK] om de instellingen te verwijderen. Bevestig instell. Selecteer deze optie om de inhoud van de comm.-instellingen te controleren. 130

131 Functie-instell. bewerken 1. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 2. Selecteer [Handm. Instellen]. 3. Selecteer [Functie-instell.]. 4. Selecteer [MODE*]. 131

132 5. Instellingen wijzigen/verwijderen/controleren. Wijzig Selecteer [FTP server] om FTP-servergerelateerde instellingen te configureren. De directorystructuur van de doelmappen Bestanden met dezelfde naam overschrijven Passieve modus Een doelserver vertrouwen Verwijder instellingen Selecteer deze optie om functie-instellingen te verwijderen. Selecteer [OK] om de instellingen te verwijderen. 132

133 Bevestig instell. Selecteer deze optie om de inhoud van de functie-instellingen te controleren. De directorystructuur van de doelmappen Deze instelling is geconfigureerd in [FTP server] - [Directory structuur]. Met [Default] wordt de rootmap voor opslag van beelden gebruikt. Als u in de rootmap een submap hebt gemaakt door de instelling voor [Doelmap] te wijzigen, worden beelden in die map opgeslagen. Als u [Camera] selecteert, wordt er automatisch een mapstructuur gemaakt die overeenkomt met die van de camera (zoals A/DCIM/100EOSR5) in de rootmap van de server voor de opslag van beelden. Als u in de rootmap een submap hebt gemaakt door de instelling voor [Doelmap] te wijzigen, wordt er in die map een mapstructuur zoals A/DCIM/ 100EOSR5 gemaakt voor beeldopslag. Bestanden met dezelfde naam overschrijven Deze instelling is geconfigureerd in [FTP server] - [Overschr. zelfde file]. Wanneer [Overschr. zelfde file] is ingesteld op [Uitschak.] Als er al een bestand met dezelfde naam in de doelmap op de FTP-server bestaat, wordt het nieuwe bestand opgeslagen met een extensie bestaande uit een onderstrepingsteken en een nummer, zoals IMG_0003_1.JPG. Wanneer u beelden opnieuw verzendt nadat de eerste overdracht is mislukt Als u beelden opnieuw verzendt nadat de eerste overdracht is mislukt, wordt het bestand mogelijk niet overschreven, zelfs wanneer de transmitter is geconfigureerd om bestanden met dezelfde naam te overschrijven. In dit geval wordt het nieuwe bestand opgeslagen met een extensie bestaande uit een onderstrepingsteken, een letter en een nummer, zoals IMG_0003_a1.JPG. 133

134 Passieve modus Deze instelling is geconfigureerd in [FTP server] - [Passieve modus]. Schakel deze instelling in voor een netwerkomgeving die wordt beschermd door een firewall. Als er sprake is van fout 41 (Kan niet verbinden met FTP server), kunt u wellicht toegang verkrijgen tot de FTP-server als u passieve modus instelt op [Inschak.]. Een doelserver vertrouwen Configureer [Doelserver vertr.] in [FTP server]. Stel het in op [Inschak.] als u wilt verbinden met de FTP-server, zelfs als de verbonden doelserver niet kan worden vertrouwd met het rootcertificaat dat wordt gebruikt. Wees voorzichtig met de beveiliging als u deze instelling selecteert. 134

135 Verbindingsinstellingen configureren U kunt instellingen zo configureren dat FTP-overdracht wordt gebruikt. Bovendien kunt u de verificatie-informatie configureren wanneer 802.1X-verificatie wordt gebruikt in een LANomgeving. 1. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 2. Selecteer [Verbindingsinstellingen]. 3. Selecteer een item om te configureren. FTP-overdrachtsinst X-verificatie 135

136 FTP-overdrachtsinst. Selecteer [FTP-overdrachtsinst.] om instellingen gerelateerd aan FTP-overdracht en de energiebesparingsfunctie te configureren. Autom. overbr. / Overbr. type/form. / Overbrengen met SET / Rootcertif. ins. Raadpleeg voor details Beelden overbrengen naar een FTP server. Energiebesparing Wanneer deze optie is ingesteld op [Inschak.], wordt na een bepaalde periode van inactiviteit de verbinding van de transmitter met de LAN verbroken door uit te loggen van de FTP-server. Wanneer er een beeldoverdracht plaatsvindt, wordt de transmitter automatisch opnieuw verbonden met het netwerk. Als u de verbinding met de LAN liever niet verbreekt, stel dan [Uitschak.] in. 136

137 802.1X-verificatie Als u [802.1X-verificatie] selecteert, kunt u 802.1X-verificatie configureren in de setupwizard en de instellingen bevestigen of verwijderen. Stel dit in wanneer u verbinding maakt met een netwerk dat 802.1X-verificatie vereist. Bewaar het certificaat dat vereist is voor de 802.1X-verificatiemethode van tevoren op de kaart die in de camera zit. De bestandstypes en bestandsnamen kunnen als volgt door de camera worden gelezen. Type Rootcertificaat Clientcertificaat Geheime sleutel Bestandsnaam 8021X_R.CER 8021X_R.CRT 8021X_R.PEM 8021X_C.CER 8021X_C.CRT 8021X_C.PEM 8021X_C.KEY De volgende protocollen worden ondersteund door deze transmitter: Protocol Ondersteunde verificatiemethode EAP-TLS X.509 EAP-TTLS MS-CHAP v2 PEAP MS-CHAP v2 Setupwizard Volg de instructies in de wizard en configureer de verificatie-instellingen ( ). Bevestig instell. Selecteer deze optie om de inhoud van de verificatie-instellingen te controleren. 137

138 Verwijder instellingen Selecteer deze optie om verificatie-instellingen te verwijderen. Wanneer u [OK] op het weergegeven scherm selecteert, worden de instellingen verwijderd. 138

139 Het MAC-adres controleren U kunt het MAC-adres van deze transmitter controleren. 1. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 2. Selecteer [MAC-adres]. 3. Het MAC-adres controleren. De MAC-adressen voor [Wi-Fi] en [Kabel] worden weergegeven. 139

140 De cameratijd synchroniseren U kunt de tijd voor meerdere EOS R5-camera's synchroniseren als de WFT-R10 is aangesloten. De camera die de te synchroniseren tijd instelt wordt de "zendercamera" genoemd en de camera die synchroniseert met de tijd van de zendercamera wordt de "ontvangercamera" genoemd. Er kunnen maximaal 10 ontvangercamera's worden gesynchroniseerd. Voorbereidingen voor tijdsynchronisatie De tijd synchroniseren Voorzichtig Zorg dat u de tijdsynchronisatie uitvoert op camera's van hetzelfde model. Het is niet mogelijk om de tijd op ontvangercamera's te synchroniseren met andere modellen zender- en ontvangercamera's. Zelfs na synchronisatie is geldt er een beperkte foutmarge tussen de tijd van zender- en ontvangercamera's (van maximaal ±0,05 seconden). 140

141 Voorbereidingen voor tijdsynchronisatie Draadloze verbindingen Gebruik meerdere camera's van hetzelfde model met een aangesloten WFT-R10. (A) Zendercamera (B) Ontvangercamera Bekabelde verbindingen Sluit wanneer u één ontvangercamera gebruikt een LAN-kabel aan op de Ethernetaansluiting van de zender- en ontvangercamera's. Sluit wanneer u meerdere ontvangercamera's gebruikt een LAN-kabel van de Ethernetaansluiting van de zender- en ontvangercamera's op een hub aan. Er kunnen maximaal 10 ontvangercamera's worden aangesloten. 141

142 Gebruik een sterk afgeschermde categorie 5e of hogere STP (Shielded Twisted Pair) gigabit Ethernetkabel. 142

143 De tijd synchroniseren Voorbereiding van de zendercamera Configureer eerst de instellingen op de camera die als de zender zal worden gebruikt. 1. Druk op de camera op de knop. 2. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 3. Selecteer [Inschak.]. 4. Selecteer [Sync.tijd tussen camera's]. Als er een ander apparaat is verbonden, zal [Stel [Connectie-inst.] in op [Verbreken]] verschijnen. Selecteer [OK] om de verbinding te verbreken. 143

144 5. Selecteer [OK]. 6. Selecteer een optie. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 7. Selecteer [Zender]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. Blijf op het weergegeven scherm. 144

145 Voorbereiding van de ontvangercamera's Configureer de instellingen op de camera die als de ontvanger zal worden gebruikt. 1. Voer stap 1 6 uit in "Voorbereiding van de zendercamera". 2. Selecteer [Ontvanger]. Selecteer [OK] om door te gaan naar het volgende scherm. 3. Selecteer [OK]. Het volgende scherm wordt weergegeven. Herhaal Stap 2 en 3 voor alle ontvangercamera's om de tijd op meer dan één ontvangercamera in te stellen. Het aantal gedetecteerde ontvangercamera's wordt op het scherm van de zendercamera weergegeven. 145

146 Tijd tussen zender- en ontvangercamera's synchroniseren Synchroniseer de tijd op de zender- en ontvangercamera's als volgt. 1. Voer stap 1 6 uit in "Voorbereiding van de zendercamera" en stap 1 3 in "Voorbereiding van de ontvangercamera's". 2. Selecteer [OK] op de zendercamera. Controleer het aantal ontvangercamera's dat is verbonden en selecteer [OK]. Zodra de tijd is gesynchroniseerd, wordt het volgende scherm weergegeven. 3. Selecteer [OK] op alle camera's. 146

147 Problemen oplossen Reageren op foutberichten Problemen oplossen Opmerkingen m.b.t. draadloze functies Beveiliging Netwerkinstellingen controleren 147

148 Reageren op foutberichten Als u op het lcd-scherm van de camera transmitterfouten ziet, kijkt u of u de oorzaak van de fout kunt wegnemen met de suggesties in dit gedeelte. Als er een fout optreedt, knippert het -lampje op de transmitter en verschijnt het foutcodenummer in het lcd-paneel. U kunt foutdetails ook controleren via [ : WFT-instellingen] [Foutomschrijving] in het menu. Click the error code number in the following table to jump to the corresponding page : Verb.doel niet gevonden Als u [EOS Utility] gebruikt, wordt EOS Utility uitgevoerd? Start EOS Utility en maak opnieuw verbinding ( ). Zijn de transmitter en het toegangspunt ingesteld om dezelfde encryptiesleutel te gebruiken voor verificatie? Deze fout doet zich voor als de encryptiesleutels niet overeenkomen en de verificatiemethode voor encryptie is ingesteld op [Open systeem]. De encryptiesleutel is hoofdlettergevoelig. Zorg dat u de juiste encryptiesleutel gebruikt voor verificatie op de transmitter door het gebruik van kleine letters en hoofdletters te controleren ( ). 12: Verb.doel niet gevonden Zijn het doelapparaat en het toegangspunt ingeschakeld? Schakel het doelapparaat en het toegangspunt in en wacht korte tijd. Als er nog steeds geen verbinding tot stand is gekomen, dient u de procedures te herhalen om de verbinding opnieuw tot stand te brengen. 148

149 21: Geen adres toegewezen door DHCP server Controleren op de transmitter Het IP-adres op de transmitter is ingesteld op [Autom. instellen]. Is dit de juiste instelling? Als er geen DHCP-server wordt gebruikt, dient u de instellingen te configureren nadat u de IP-adressen op de transmitter hebt ingesteld op [Handm. Instellen] op de transmitter ( ). Controleren op de DHCP-server Is de DHCP-server ingeschakeld? Schakel de DHCP-server in. Zijn er genoeg adressen om te worden toegekend door de DHCP-server? Vergroot het aantal adressen dat door de DHCP-server kan worden toegekend. Verwijder apparatuur met door de DHCP-server toegekende IP-adressen van het netwerk om het aantal gebruikte adressen te reduceren. Werkt de DHCP-server correct? Controleer de DHCP-serverinstellingen om na te gaan of deze goed werkt als DHCP-server. Vraag zo nodig uw netwerkbeheerder of de DHCP-server werkt. Controleren op het hele netwerk Bevat het netwerk een router of vergelijkbaar apparaat dat fungeert als gateway? Verkrijg zo nodig het adres van de netwerkgateway van uw netwerkbeheerder en voer het in op de transmitter (, ). Zorg ervoor dat het gateway-adres correct is ingevoerd op alle netwerkapparaten, inclusief de transmitter. 149

150 Opmerking Reageren op foutberichten Controleer ook de volgende zaken bij foutbericht 21 tot en met 23. Zijn de transmitter en het toegangspunt ingesteld om hetzelfde wachtwoord te gebruiken voor verificatie? Deze fout doet zich voor als u een onjuist wachtwoord invoert en de verificatiemethode voor encryptie is ingesteld op [Open systeem]. Zorg dat u een juist wachtwoord instelt voor verificatie op de transmitter door het gebruik van kleine letters en hoofdletters te controleren ( ). 22: Geen respons van DNS server Controleren op de transmitter Het DNS-adres op de transmitter is ingesteld op [Handm. Instellen]. Is dit de juiste instelling? Als er geen DNS-server wordt gebruikt, stelt u het DNS-adres van de transmitter in op [Uitschak.] ( ). Hebt u het juiste IP-adres ingesteld van de DNS-server die is geconfigureerd voor de transmitter? Zorg dat u het IP-adres instelt van de DNS-server die u zult gebruiken voor de transmitter (, ). Controleren op de DNS-server Is de DNS-server ingeschakeld? Schakel de DNS-server in. Zijn de DNS-serverinstellingen voor de IP-adressen en bijbehorende namen correct? Zorg ervoor dat de IP-adressen en bijbehorende namen correct zijn ingevoerd op de DNS-server. Werkt de DNS-server correct? Controleer de DNS-serverinstellingen om na te gaan of deze goed werkt als DNSserver. Vraag zo nodig uw netwerkbeheerder of de DNS-server werkt. 150

151 Controleren op het hele netwerk Bevat het netwerk een router of vergelijkbaar apparaat dat fungeert als gateway? Verkrijg zo nodig het adres van de netwerkgateway van uw netwerkbeheerder en voer het in op de transmitter (, ). Zorg ervoor dat het gateway-adres correct is ingevoerd op alle netwerkapparaten, inclusief de transmitter. 23: Device met zelfde IP-adres bestaat op gesel. netwerk Is er een ander apparaat op het transmitternetwerk dat hetzelfde IP-adres gebruikt als de transmitter? Wijzig het IP-adres van de transmitter om te voorkomen dat twee apparaten op één netwerk hetzelfde adres gebruiken. U kunt ook het IP-adres van het andere apparaat met hetzelfde adres wijzigen. Als het IP-adres van de transmitter is ingesteld op [Handm. Instellen] in netwerkomgevingen die gebruikmaken van een DHCP-server, wijzigt u de instellingen naar [Autom. instellen] ( ). 151

152 41: Kan niet verbinden met FTP server Controleren op de transmitter De proxyserver van de transmitter is ingesteld op [Inschak.]. Is dit de juiste instelling? Als er geen proxyserver wordt gebruikt, stelt u de proxyserver van de transmitter in op [Uitschak.] ( ). Komen de transmitterinstellingen bij [Adres instelling] en [Poortnummer instellen] overeen met die van de proxyserver? Zorg ervoor dat de adres- en poortnummerinstellingen voor de proxyserver op de transmitter overeenkomen met die van de proxyserver ( ). Zijn de proxyserverinstellingen van de transmitter correct ingevoerd op de DNSserver? Zorg ervoor dat het [Adres] van de proxyserver correct is ingevoerd op de DNSserver. Hebt u het juiste IP-adres ingesteld van de FTP-server voor de transmitter? Zorg ervoor dat het IP-adres op de transmitter overeenkomt met het werkelijke adres van de FTP-server ( ). Zijn de transmitter en het toegangspunt ingesteld om dezelfde encryptiesleutel te gebruiken voor verificatie? Deze fout doet zich voor als de encryptiesleutels niet overeenkomen en de verificatiemethode voor encryptie is ingesteld op [Open systeem]. De encryptiesleutel is hoofdlettergevoelig. Zorg dat u de juiste encryptiesleutel gebruikt voor verificatie op de transmitter door het gebruik van kleine letters en hoofdletters te controleren ( ). Komt de instelling bij [Poortnummer instellen] voor de FTP-server op de transmitter overeen met het werkelijke poortnummer van de FTP-server? Configureer op de transmitter en de FTP-server hetzelfde poortnummer (normaal gesproken 21 voor FTP/FTPS en 22 voor SFTP). Configureer op de transmitter het poortnummer van de FTP-server ( ). Zijn de FTP-serverinstellingen van de transmitter correct ingevoerd op de DNSserver? Zorg ervoor dat de [Servernaam] van de geconfigureerde FTP-server correct is ingevoerd op de DNS-server. Zorg er bovendien voor dat de [Servernaam] van de FTP-server die u zult gebruiken correct is ingevoerd op de transmitter ( ). 152

153 Controleren op de FTP-server Werkt de FTP-server correct? Configureer de computer op de juiste manier om hem te laten functioneren als FTPserver. Verkrijg zo nodig de adresinstelling en het poortnummer van de FTP-server van uw netwerkbeheerder en voer deze in op de transmitter. Is de FTP-server ingeschakeld? Schakel de FTP-server in. De server is wellicht automatisch uitgeschakeld omdat deze zich in energiebesparingsmodus bevindt. Komt het IP-adres dat is geconfigureerd op de FTP-server overeen met de [Adres]-instelling voor de FTP-server op de transmitter? Zorg ervoor dat het IP-adres op de transmitter overeenkomt met het werkelijke adres van de FTP-server ( ). Is de FTP-server zodanig geconfigureerd dat alleen toegang vanaf bepaalde IPadressen is toegestaan? Check het IP-adres van de transmitter in [Bevestig instell.] ( instellingen op de FTP-server. Is er een firewall of andere beveiligingssoftware ingeschakeld? ) en wijzig de Sommige beveiligingssoftware gebruikt een firewall om de toegang tot de FTPserver te beperken. Wijzig de firewallinstellingen zodat toegang tot de FTP-server mogelijk is. Als u op de transmitter [Passieve modus] instelt op [Inschak.], moet u mogelijk een verbinding tot stand brengen met de FTP-server ( ). Zoekt u verbinding met de FTP-server via een breedbandrouter? Sommige breedbandrouters beperken via een firewall de toegang tot de FTPserver. Wijzig de firewallinstellingen zodat toegang tot de FTP-server mogelijk is. Als u op de transmitter [Passieve modus] instelt op [Inschak.], moet u mogelijk een verbinding tot stand brengen met de FTP-server ( ). Controleren op de proxyserver Is de proxyserver ingeschakeld? Schakel de proxyserver in. Werkt de proxyserver correct? Controleer de instellingen van de proxyserver om na te gaan of deze goed werkt als proxyserver. Verkrijg zo nodig de adresinstelling en het poortnummer van de proxyserver van uw netwerkbeheerder en voer deze in op de transmitter. 153

154 Controleren op het hele netwerk Bevat het netwerk een router of vergelijkbaar apparaat dat fungeert als gateway? Verkrijg zo nodig het adres van de netwerkgateway van uw netwerkbeheerder en voer het in op de transmitter (, ). Zorg ervoor dat het gateway-adres correct is ingevoerd op alle netwerkapparaten, inclusief de transmitter. 43: Kan niet verbinden met FTP server. Foutcode ontvangen van server. Controleren op de proxyserver Is de proxyserver ingeschakeld? Schakel de proxyserver in. Werkt de proxyserver correct? Controleer de instellingen van de proxyserver om na te gaan of deze goed werkt als proxyserver. Verkrijg zo nodig de adresinstelling en het poortnummer van de proxyserver van uw netwerkbeheerder en voer deze in op de transmitter. Controleren op het hele netwerk Bevat het netwerk een router of vergelijkbaar apparaat dat fungeert als gateway? Verkrijg zo nodig het adres van de netwerkgateway van uw netwerkbeheerder en voer het in op de transmitter. Zorg ervoor dat het gateway-adres correct is ingevoerd op alle netwerkapparaten, inclusief de transmitter. Controleren op de FTP-server Hebt u meer FTP-serververbindingen gebruikt dan is toegestaan? Koppel een aantal netwerkapparaten los van de FTP-server of vergroot het maximale aantal verbindingen in de FTP-serverinstellingen. 154

155 44: Kan verbinding met FTP server n. verbr. Foutc. ontv. van server. Deze fout doet zich voor als de verbinding tussen de transmitter en de FTP-server om een of andere reden niet kan worden verbroken. Zet de FTP-server en de camera's uit en weer aan. 45: Kan niet inloggen op FTP server. Foutcode ontvangen van server. Controleren op de transmitter Is op de transmitter de [Loginnaam] correct ingevoerd? Controleer de loginnaam voor toegang tot de FTP-server. De loginnaam is hoofdlettergevoelig. Zorg dat u de juiste loginnaam gebruikt voor de transmitter door het gebruik van kleine letters en hoofdletters te controleren ( ). Is het [Loginwachtwoord] correct ingevoerd op de transmitter? Als er een loginwachtwoord is ingesteld op de FTP-server, zorg er dan voor dat u het juiste wachtwoord gebruikt voor de transmitter door het gebruik van kleine letters en hoofdletters te controleren ( ). Controleren op de FTP-server Heeft de gebruiker voldoende lees-, schrijf- en logboekrechten voor toegang tot bestanden op de FTP-server? Stel de gebruikersrechten voor toegang tot bestanden op de FTP-server in om lees-, schrijf- en logboekrechten te verlenen. Bestaan de namen van de doelmappen op de FTP-server uitsluitend uit ASCIItekens? Gebruik uitsluitend ASCII-tekens voor de mapnamen. 155

156 46: Voor de datasessie, fout-code ontv. van FTP server Controleren op de FTP-server De verbinding is door de FTP-server beëindigd. Start de FTP-server opnieuw op. Heeft de gebruiker voldoende lees-, schrijf- en logboekrechten voor toegang tot bestanden op de FTP-server? Stel de gebruikersrechten voor toegang tot bestanden op de FTP-server in om lees-, schrijf- en logboekrechten te verlenen. Heeft de gebruiker toegangsrechten tot de doelmap op de FTP-server? Stel de gebruikersrechten voor toegang tot de doelmap op de FTP-server zodanig in, dat het opslaan van beelden die zijn overgebracht van de transmitter is toegestaan. Is de FTP-server ingeschakeld? Schakel de FTP-server in. De server is wellicht automatisch uitgeschakeld omdat deze zich in energiebesparingsmodus bevindt. Is de vaste schijf van de FTP-server vol? Vergroot de beschikbare ruimte op de vaste schijf. 47: Einde beeldbestand overbr. niet bevestigd door FTP server Deze fout doet zich voor als de transmitter om een of andere reden geen melding van de FTP-server over een voltooide overdracht ontvangt. Zet de FTP-server en de camera's uit en weer aan, en probeer de beelden opnieuw over te brengen. 48: Beveiliging doelserververbinding kan niet worden gecontroleerd. Stel [Doelserver vertr.] in op [Inschak.] als u de server ver-trouwt en verbinding wilt maken. Deze fout verschijnt als het niet mogelijk was om de veiligheid van de verbinding met de doelserver te controleren tijdens FTPS-verbinding. Zorg dat het certificaat correct is geconfigureerd. Stel [Doelserver vertr.] in op [Inschak.] om de doelserver te vertrouwen ongeacht het certificaat dat wordt geconfigureerd. 156

157 61: Geselect. SSID wireless LAN network niet gevonden Zijn er obstakels op de zichtlijn tussen de transmitter en de antenne van het toegangspunt? Zet de antenne van het toegangspunt in een positie die duidelijk zichtbaar is vanuit de transmitter. Controleren op de transmitter Is dezelfde SSID geconfigureerd voor de transmitter en het toegangspunt? Controleer de SSID van het toegangspunt en stel op de transmitter dezelfde SSID in ( ). Controleren bij het toegangspunt Is het toegangspunt ingeschakeld? Schakel het toegangspunt in. Indien u filtert op MAC-adres, is het MAC-adres van de gebruikte transmitter geregistreerd op het toegangspunt? Registreer het MAC-adres van de transmitter gebruikt op het toegangspunt ( ). 63: Wireless LAN-verificatie-fout Zijn de transmitter en het toegangspunt ingesteld om dezelfde encryptiesleutel te gebruiken voor verificatie? De encryptiesleutel is hoofdlettergevoelig. Zorg dat u de juiste encryptiesleutel gebruikt voor verificatie op de transmitter door het gebruik van kleine letters en hoofdletters te controleren ( ). Indien u filtert op MAC-adres, is het MAC-adres van de gebruikte transmitter geregistreerd op het toegangspunt? Registreer het MAC-adres van de transmitter op het toegangspunt. Het MAC-adres is te vinden op het scherm [MAC-adres] ( ). 157

158 64: Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal Zijn de transmitter en het toegangspunt ingesteld op dezelfde encryptiemethode? De transmitter ondersteunt WEP-, TKIP-, en AES-encryptie ( ). Indien u filtert op MAC-adres, is het MAC-adres van de gebruikte transmitter geregistreerd op het toegangspunt? Registreer het MAC-adres van de transmitter gebruikt op het toegangspunt. Het MAC-adres is te vinden op het scherm [MAC-adres] ( ). 65: Wireless LAN-verbinding verbroken Zijn er obstakels op de zichtlijn tussen de transmitter en de antenne van het toegangspunt? Zet de antenne van het toegangspunt in een positie die duidelijk zichtbaar is vanuit de transmitter. De wireless LAN-verbinding is om een of andere reden verbroken en kan niet worden hersteld. Mogelijke oorzaken: buitensporig gebruik van het toegangspunt door andere terminals, een magnetron of vergelijkbare ingeschakelde apparatuur in de buurt (die de IEEE n/g/b-ontvangst in de 2,4-GHz band verstoort), of invloed van regen of een hoge vochtigheidsgraad. 66: Onjuist wachtwoord voor wireless LAN Zijn de transmitter en het toegangspunt ingesteld om dezelfde encryptiesleutel te gebruiken voor verificatie? De encryptiesleutel is hoofdlettergevoelig. Zorg dat u de juiste encryptiesleutel gebruikt voor verificatie op de transmitter en het toegangspunt door het gebruik van kleine letters en hoofdletters te controleren ( ). Fout 41 wordt weergegeven wanneer de verificatie voor encryptie is ingesteld op [Open systeem] ( ). 67: Onjuiste wireless LAN encryptie methode Zijn de transmitter en het toegangspunt ingesteld op dezelfde encryptiemethode? De transmitter ondersteunt WEP-, TKIP-, en AES-encryptie ( ). Indien u filtert op MAC-adres, is het MAC-adres van de gebruikte transmitter geregistreerd op het toegangspunt? Registreer het MAC-adres van de transmitter gebruikt op het toegangspunt. Het MAC-adres is te vinden op het scherm [MAC-adres] ( ). 158

159 68: Kan niet verbinden met wireless LAN-terminal. Start opnieuw. Hebt u de WPS-knop (Wi-Fi Protected Setup) op het toegangspunt volgens de aangegeven duur ingedrukt gehouden? Houd de WPS-knop ingedrukt volgens de instructiehandleiding van het toegangspunt. Probeert u een verbinding tot stand te brengen in de buurt van het toegangspunt? Probeer de verbinding tot stand te brengen als de apparaten binnen elkaars bereik zijn. 69: Meerdere wireless LAN-terminals gevonden. Kan geen verbinding maken. Start opnieuw. De PBC (Pushbutton connection mode) of WPS (Wi-Fi Protected Setup) wordt gebruikt door een ander toegangspunt om een verbinding tot stand te brengen. Probeer na een korte tijd verbinding te maken of PIN-modus (PINcodeverbindingmodus) te gebruiken voor de verbinding ( ). 71: Geen verbinding mogelijk met ontvangercamera Volgt u de juiste procedure voor het tot stand brengen van een verbinding met de ontvangercamera? Zorg dat u de juiste procedure volgt voor het bedienen van de ontvangercamera's (, ). Bevinden de ontvangercamera's zich te ver van de zendercamera? Plaats de ontvangercamera's dichter bij de zendercamera. Zijn er veel apparaten in uw omgeving die radiogolven uitstralen? Verlaat deze omgeving en probeer de ontvangercamera's opnieuw te bedienen (, ). 72: Geen verbinding mogelijk met zendercamera Volgt u de juiste procedure voor het tot stand brengen van een verbinding met de zendercamera? Zorg dat u de juiste procedure volgt voor het bedienen van de zendercamera (, ). Bevindt de zendercamera zich te ver af van de ontvangercamera's? Plaats de zendercamera dichter bij de ontvangercamera's. Zijn er veel apparaten in uw omgeving die radiogolven uitstralen? Verlaat deze omgeving en probeer de zendercamera opnieuw te bedienen (, ). 159

160 73: Kon tijd niet synchroniseren Volgt u de juiste procedure voor het tot stand brengen van een verbinding tussen de zender- en ontvangercamera's? Bedien de zender- en ontvangercamera's door de juiste instructies te volgen ( ). Bevindt de zendercamera zich te ver af van de ontvangercamera's? Breng de zender- en ontvangercamera's dichter bij elkaar. Zijn er veel apparaten in uw omgeving die radiogolven uitstralen? Verlaat deze omgeving en probeer de tijd opnieuw te synchroniseren ( ). 81: Wireless File Transmitter niet aangesloten Is de LAN-kabel stevig aangesloten? Sluit de LAN-kabel opnieuw aan tussen de transmitter en de server. Aangezien er sprake kan zijn van kabelbreuk, kunt u proberen een andere kabel te gebruiken om de apparaten aan te sluiten. Is de hub of router ingeschakeld? Schakel de hub of router in. Is de server ingeschakeld? Schakel de server in. De server is wellicht automatisch uitgeschakeld omdat deze zich in energiebesparingsmodus bevindt. 83: Verbinding met wireless LAN beëindigd vanwege hoge WFTtemperatuur Wireless communicatie is tijdelijk gestopt en verbinding met de wireless LAN is beëindigd, omdat de temperatuur van de transmitter is gestegen. Laat de transmitter afkoelen door deze te beschermen tegen direct zonlicht. Zodra de transmitter is afgekoeld, probeert deze automatisch opnieuw te verbinden. 91: Andere fout Er is een ander probleem dan een fout met codenummer 11 tot en met 83 opgetreden. Zet de aan/uit-schakelaar van de camera op aan en weer op uit. 160

161 Problemen oplossen Los problemen op door de camera en aangesloten apparatuur te controleren zoals in deze sectie wordt beschreven. Indien deze sectie het probleem niet verhelpt, neem dan contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center. Beelden kunnen niet worden overgedragen naar een FTP-server Voor beeldoverdracht naar een FTP-server na het opnemen schakelt u naar de fotomodus. Beeldoverdracht is niet mogelijk in de moviemodus. Gekoppelde opname is niet mogelijk Voor gekoppelde opnamen schakelt u naar de fotomodus. Gekoppelde opnamen zijn niet mogelijk in de moviemodus. De camera en de transmitter worden warmer en de transmissiesnelheid daalt Als de transmitter gedurende een lange tijd in wireless modus draait bij een hoge omgevingstemperatuur, zal de transmitter warmer worden, waardoor de wireless werking wordt onderbreken en fout 83 wordt weergegeven ( ). Er kan geen connectie gemaakt worden tussen de camera en de transmitter De camera en transmitter kunnen alleen samen worden gebruikt als er twee batterijen in zijn geplaatst. 161

162 Opmerkingen m.b.t. draadloze functies Indien de transmissiesnelheid afneemt, de verbinding wegvalt, beelden niet vloeiend worden weergegeven of andere problemen ontstaan bij het gebruik van de wireless functie, probeer dan de volgende suggesties. Installatielocatie toegangspunt en antenne Installeer het apparaat zodanig dat er geen mensen of voorwerpen tussen het apparaat en de transmitter kunnen komen. Plaats het toestel zo dicht mogelijk bij de transmitter. Wees er met name op bedacht dat bij gebruik buitenshuis regen de radiogolven kan absorberen en de verbinding kan verstoren. Elektronische apparaten in de buurt Als de transmissiesnelheid van een wireless LAN-netwerk afneemt door de invloed van de volgende elektronische apparaten, stop dan met het gebruik ervan of probeer een verbinding op te zetten op een locatie verder weg van de apparaten. Als er in de buurt een wireless LAN-terminal op dezelfde frequentieband als de transmitter wordt gebruikt, kan de transmissiesnelheid van de wireless LAN afnemen. Toegangspoort en kanaalinstellingen Om de prestaties van de transmitter optimaal te houden wordt aangeraden hem onder de volgende voorwaarden te gebruiken: Voor het maken van een verbinding in de infrastructuurmodus is het gebruik van 5 GHzkanalen en een IEEE ac-compatibel toegangspunt aanbevolen. Bij gebruik van kanalen in de 2,4 GHz-band zijn toereikende overdrachtssnelheden mogelijk niet beveiligd voor communicatie. Om een connectie te maken in de toegangspoortmodus van de camera wordt aangeraden kanalen in de 5 GHz bandbreedte te gebruiken. Bij gebruik van kanalen in de 2,4 GHz bandbreedte voldoen de prestaties mogelijk niet aan de verwachting. Als de communicatiesnelheid te traag is, wordt aangeraden de infrastructuurmodus te gebruiken. Afhankelijk van de wet- en regelgeving in het gebied waar het product wordt gebruikt zijn sommige kanalen niet beschikbaar voor draadloze LAN-communicatie. Voor meer informatie raadpleegt u "Beperkingen draadloos LAN" in de instructies die zijn meegeleverd met het product. 162

163 Toelichting voor het gebruik van meerdere wireless transmitters Als er meerdere camera's met een wireless transmitter zijn aangesloten op een wireless toegangspunt, controleer dan of de IP-adressen van de camera's verschillend zijn. Als er meerdere camera's met een wireless transmitter zijn aangesloten op één toegangspunt, neemt de transmissiesnelheid af. Bij het gebruik van meerdere IEEE n/g/b-toegangspunten in de 2,4-GHz band, laat u tussen elk wireless LAN-kanaal steeds een ruimte van vier kanalen. Gebruik bijvoorbeeld kanaal 1, 6 en 11, kanaal 2, 7 en 12, of kanaal 3, 8 en 13. Wanneer IEEE ac/n/a kan worden gebruikt (op de 5 GHz-band), kunt u overschakelen op IEEE ac/n/a (op de 5-GHz band) en geeft u een ander kanaal op. 163

164 Beveiliging Als de beveiligingsinstellingen niet goed zijn ingesteld, kunnen zich de volgende problemen voordoen. Interceptie van communicatie Derden met criminele bedoelingen kunnen de transmissies op het wireless LAN onderscheppen en proberen de gegevens die u verzendt, te bemachtigen. Onrechtmatige toegang tot het netwerk Derden met criminele bedoelingen kunnen onrechtmatig toegang krijgen tot uw netwerk om te proberen uw gegevens te stelen, te wijzigen of te vernietigen. Ook kunt u slachtoffer worden van andere vormen van onrechtmatige toegang, zoals identiteitsdiefstal (waarbij iemand de identiteit van een ander aanneemt om onrechtmatig toegang te krijgen tot informatie) of springplankaanvallen (waarbij iemand onrechtmatig toegang krijgt tot uw netwerk als springplank om sporen te verbergen bij het infiltreren in andere systemen). Om de kans dat u tegen dergelijke problemen aan loopt te reduceren, dient u maatregelen te nemen en functies te gebruiken die u helpen uw netwerk te beveiligen. 164

165 Netwerkinstellingen controleren Windows Open in Windows de [Opdrachtprompt], voer ipconfig /all in en druk vervolgens op Enter. Het IP-adres toegewezen aan uw computer wordt weergegeven samen met het subnetmasker, de gateway en de DNS-serverinformatie. macos Open [Terminal] op macos. Typ ifconfig -a in en druk op Return. Het IP-adres dat aan de computer is toegewezen, ziet u onder [enx] (X: getal) naast [inet], in de indeling ***.***.***.***. * Raadpleeg het Help-menu van macos voor meer informatie over [Terminal]. Wijzig het laagste getal wanneer u een IP-adres voor een camera handmatig configureert om te voorkomen dat u hetzelfde IP-adres gebruikt voor uw computer en andere apparaten op het netwerk ( ). bijv

166 Verwijzingen Het virtuele toetsenbord gebruiken 802.1X-verificatie configureren De IPv6-adressen configureren Gebruik van een USB-netadapter om de camera op te laden/van stroom te voorzien Technische gegevens 166

167 Het virtuele toetsenbord gebruiken (1) Veld om tekst in te voeren (2) Pijltjesknoppen om door het invoerveld te bewegen (3) Aantal tekens/aantal beschikbare tekens (4) Toetsenbord (5) Van invoermodus veranderen (6) Spatie (7) Een teken in het invoerveld verwijderen (8) De tekstinvoer voltooien Gebruik het wieltje om te bewegen binnen (1). Gebruik om tussen 2 en 4 7 te bewegen. Druk op om de invoer te bevestigen of van invoermodus te veranderen. 167

168 802.1X-verificatie configureren Configureer de volgende instellingen voorafgaand aan het verbinden om verbinding te maken met een netwerk dat 802.1X-verificatie vereist. Bewaar het certificaat dat vereist is voor de 802.1X-verificatiemethode van tevoren op de kaart die in de camera zit ( ). 1. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 2. Selecteer [Verbindingsinstellingen]. 3. Selecteer [802.1X-verificatie]. 168

169 4. Selecteer [Setupwizard]. 5. Selecteer een protocol. De volgende protocollen worden ondersteund door deze transmitter: Protocol Ondersteunde verificatiemethode EAP-TLS X.509 EAP-TTLS MS-CHAP v2 PEAP MS-CHAP v2 Volg de instructies op het scherm voor de procedure die hierna volgt. 169

170 De IPv6-adressen configureren U moet de instellingen handmatig configureren om IPv6-adressen te gebruiken. Opmerking Vraag het uw netwerkbeheerder als u niet zeker weet wat u moet invoeren. 1. Selecteer [ : WFT-instellingen]. 2. Selecteer [Handm. Instellen]. 3. Selecteer [Comm.-instellingen]. 170

171 4. Selecteer comm.-instellingen voor gebruik van IPv6. 5. Selecteer [Wijzig]. 6. Selecteer [TCP/IPv6]. 7. Selecteer het item dat u wilt instellen. 171

172 TCP/IPv6 gebr. Stel IPv6 in op [Inschak.] of [Uitschak.]. Handmatig inst. Selecteer [Inschak.] om IP-adressen handmatig in te stellen. [DNS server] zal worden ingesteld op [Handmatig inst.] en u zult [DNS adres], [Handmatig adres], [Voorvoeg.lengte] en [Gateway] kunnen specificeren. DNS server Selecteer [Handmatig inst.] om het IP-adres van de DNS-server handmatig in te stellen. Selecteer [Uitschak.] als u geen DNS-server gebruikt. Wanneer [Autom. toeken.] is geconfigureerd en u [Handmatig inst.] instelt op [Inschak.], zal [Handmatig inst.] worden geconfigureerd. 172

173 DNS adres / Handmatig adres / Gateway Selecteer een item en geef het virtuele toetsenbord weer. Gebruik het virtuele toetsenbord om een IP-adres in te voeren. Voorvoeg.lengte Gebruik, of om een getal in het bereik als voorvoegsellengte te selecteren. 173

174 Gebruik van een USB-netadapter om de camera op te laden/van stroom te voorzien Met de USB-netvoedingsadapter PD-E1 kunt u de LP-E6NH of LP-E6N opladen zonder deze van de transmitter te verwijderen. U kunt ook de camera van stroom voorzien. Camera van stroom voorzien Volgorde voor opladen batterij Opladen 1. Sluit de USB-netadapter aan. Zet de aan/uit-schakelaar van de camera op en sluit de USB-netadapterstekker volledig aan op de digitale aansluiting van de camera. 174

175 2. Laad de batterij op. Sluit het netsnoer op de USB-netadapter aan en steek het andere uiteinde in een stopcontact. Het opladen begint en het oplaadlampje gaat groen branden. wordt op het LCD-paneel weergegeven. Wanneer het opladen is voltooid, gaat het oplaadlampje uit. Camera van stroom voorzien Als u de camera zonder te opladen van stroom wilt voorzien, zet u de aan/uit-schakelaar van de camera op. Tijdens de automatische uitschakeling wordt de batterij opgeladen. Als u wilt overschakelen van het van stroom voorzien van de camera zonder op te laden naar opladen, zet u de aan/uit-schakelaar van de camera op. 175

176 Voorzichtig Wanneer de batterijen leeg zijn, worden ze door de adapter opgeladen. In dit geval wordt de camera niet van stroom voorzien. Laad de batterij niet langer dan 24 uur continu op om deze te beschermen en in optimale conditie te houden. Als het oplaadlampje niet gaan branden aan het begin van het opladen of er een probleem optreedt tijdens het opladen (weergegeven doordat het oplaadlampje groen knippert), ontkoppelt u het netsnoer, verwijdert u de batterij en plaatst u deze weer terug en wacht u enkele minuten voordat u het netsnoer weer aansluit. Als het probleem zich blijft voordoen, brengt u de camera naar het dichtstbijzijnde Canon Service Center. De vereiste oplaadduur en de mate van opladen verschillen afhankelijk van de omgevingstemperatuur en de resterende capaciteit. Voor de veiligheid duurt opladen bij lage temperaturen langer. 176

177 Camera van stroom voorzien Voedingsspecificaties verschillen afhankelijk van de combinatie van batterijen in de transmitter. Combinaties van compatibele batterijen Batterij Aan/uit-schakelaar camera Transmitterzijde Camerazijde WFT-functies Camerafuncties LP-E6N of LP- E6NH Geen Voorzichtig LP-E6N of LP- E6NH LP-E6N of LP- E6NH Van stroom voorzien via batterij Niet beschikbaar Van stroom voorzien via USB Van stroom voorzien via USB Aan/uit-schakelaar camera WFTfuncties Camerafuncties Opladen Opladen Opladen Batterijen worden niet opgeladen als LP-E6 of DR-E6 wordt geplaatst met aan de andere zijde een batterij die kan worden opgeladen. Er vindt geen stroomvoorziening via USB plaats terwijl deze wordt geleverd via een netadapter. De batterij voor de transmitter wordt alleen opgeladen als er een batterij aanwezig is aan de camerazijde. Stroom via USB wordt alleen aan de camera geleverd. De transmitter wordt niet op deze manier van stroom voorzien. 177

178 Volgorde voor opladen batterij U kunt kiezen welke batterij u het eerst wilt opladen, rekening houdend met de verschillende doelen van batterijen links en rechts van de transmitter. Druk op de camera op de knop en selecteer [ : Accu opladen]. Selecteer [Eerst camera] of [Eerst WFT]. Voorzichtig Alle batterijen die te ver leeg zijn, worden eerst opgeladen, afhankelijk van de instelling. 178