RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN"

Transcriptie

1 RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 16 april 2020 met nummer RvVb-A in de zaak met rolnummer 1819-RvVb-0417-A Verzoekende partij de heer Rodolphe DE LIEDEKERKE vertegenwoordigd door advocaat Thomas EYSKENS met woonplaatskeuze op het kantoor te 1000 Brussel, Bischoffsheimlaan 33 Verwerende partij Tussenkomende partij de deputatie van de provincieraad van VLAAMS-BRABANT de bv STYILIO vertegenwoordigd door advocaat Wim MERTENS met woonplaatskeuze op het kantoor te 3580 Beringen, Paalsesteenweg 81 I. BESTREDEN BESLISSING De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 4 januari 2019 de vernietiging van de beslissing van de verwerende partij van 11 oktober De verwerende partij heeft het administratief beroep van de verzoekende partij tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Bertem van 14 mei 2018 niet ingewilligd. De verwerende partij heeft aan de tussenkomende partij een stedenbouwkundige vergunning verleend onder voorwaarden voor het bouwen van een appartementsgebouw met horeca, en handels- en kantoorruimte op de percelen gelegen te 3061 Bertem, Dorpsplein zn, met als kadastrale omschrijving afdeling 3, sectie F, nummers 177l, 177s, 177t en 178p. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De tussenkomende partij verzoekt met een aangetekende brief van 4 maart 2019 om in de procedure tot vernietiging tussen te komen. De voorzitter van de Raad laat de tussenkomende partij met een beschikking van 4 april 2019 toe in de debatten. De verwerende partij dient een antwoordnota in en het administratief dossier. De tussenkomende partij dient geen schriftelijke uiteenzetting in. De verzoekende partij dient een wederantwoordnota in. RvVb - 1

2 De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 18 februari Advocaat Thomas EYSKENS voert het woord voor de verzoekende partij. Advocaat Joris GEBRUERS loco advocaat Wim MERTENS voert het woord voor de tussenkomende partij. De verwerende partij verschijnt schriftelijk. Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN De tussenkomende partij dient op 31 december 2017 bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Bergen een aanvraag in voor een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen van een appartementsgebouw met horeca en handels/kantoorruimte op de percelen gelegen te 3061 Bertem, Dorpsplein zn. De percelen liggen volgens de bestemmingsvoorschriften van het gewestplan Leuven, vastgesteld met koninklijk besluit van 7 april 1977 in woongebied. De percelen liggen ook binnen de grenzen van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (hierna: RUP) meergezinswoningen, goedgekeurd op 26 juni Het perceel van de aanvraag valt evenwel niet onder de gebieden waarvoor het ruimtelijk uitvoeringsplan voorschriften vastlegt. Tijdens het openbaar onderzoek, georganiseerd van 8 februari 2018 tot en met 9 maart 2018, dient de verzoekende partij een van de 20 bezwaarschriften in. Het college van burgemeester en schepenen verleent op 14 mei 2018 in navolging van het advies van de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar een stedenbouwkundige vergunning onder voorwaarden aan de tussenkomende partij. Tegen die beslissing tekent onder meer de verzoekende partij op 28 juni 2018 administratief beroep aan bij de verwerende partij. De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar adviseert in zijn verslag van 3 oktober 2018 om het beroep niet in te willigen en de stedenbouwkundige vergunning onder voorwaarden te verlenen. Na de hoorzitting van 9 oktober 2018 verklaart de verwerende partij de administratieve beroepen op 11 oktober 2018 ongegrond en verleent een stedenbouwkundige vergunning onder voorwaarden. De conclusie van de verwerende partij is de volgende: De overwegingen in acht genomen komt de aanvraag in aanmerking voor vergunning, om volgende redenen: RvVb - 2

3 het project is in overeenstemming met de gewestplanbestemming van het woongebied, het voldoet aan het RUP meergezinswoningen en zorgt voor een gepast project met gemengd bouwprogramma op een specifieke centrumlocatie; de gemeente heeft zich al voldoende duidelijk geëngageerd voor het heraanleggen van het hele centrumplein en de achtergelegen onbebouwde gronden voor langparkeren, echter behoren deze publieke werken niet tot deze aanvraag; rekening houdende met deze gekende en geplande ingrepen van de gemeente aan het publieke domein, vormt dit gebouw de nieuwe pleinwand rond deze publiek heraan te leggen ruimte; de omvang, het volume; het gabarit van dit gebouw en de architecturale gevelopbouw staan in verhouding tot de openbare ruimte waarnaar het gebouw gericht is; de aanblik van het beschermd dorpsgezicht wordt niet verstoord maar enkel aangevuld met nieuwe elementen eigen aan de constante ruimtelijke evolutie van de dorpskern; het betreft een verantwoord verdichtingsproject nabij alle voorzieningen; er is een voor het publiek toegankelijke doorgang in het project van de zone voor langparkeren naar het voorliggend plein; er zijn voldoende fiets- en autostalplaatsen in het project; de wooneenheden zijn voldoende kwalitatief en beschikken elk over een private buitenruimte; de omgeving en vooral de toekomstige publieke pleinruimte worden positief beïnvloed. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE TUSSENKOMST Uit het dossier blijkt dat het verzoek tot tussenkomst tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen. V. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING Standpunt van de partijen De verzoekende partij stelt zich voor als eigenaar en bewoner van een woning gelegen aan de Kerkring nr. 3 te Leefdaal. Ze stelt dat het goedgekeurde project het landelijke en typische karakter aan de omgeving van de Kerkring ontneemt. Ze wijst er op dat de Sint-Lambertuskerk en de Kerkring zijn beschermd als monument en dorpsgezicht en stelt dat het zicht op deze beschermde omgeving vanuit haar woning verstoord wordt omdat de beschermde omgeving plots tegen een achtergrond van een moderne grootschalige bebouwing wordt geplaatst. Dit is des te meer het geval omdat de vergunde bebouwing vier bouwlagen telt en gesitueerd is op een hoger gelegen terrein, waardoor de overdreven monumentaliteit van deze bebouwing nog wordt versterkt. De verzoekende partij stelt verder dat zij opkomt tegen de appartementisering van de kern van Leefdaal en ijvert voor het behoud van het landelijk karakter ervan. De verzoekende partij betoogt tot slot dat de bestreden beslissing ook negatief afstraalt op de waarde van haar eigendom. De tussenkomende partij repliceert dat het perceel van de verzoekende partij niet paalt aan de aanvraag en er ook niet rechtstreeks op aansluit. Er kan bovendien worden aangenomen dat de kerk niet alleen een visuele buffer vormt, maar ook de directe link tussen de woning van de verzoekende partij en de percelen van de aanvraag doorbreekt. Ze stelt dat er een afstand van 77 meter is tussen het perceel van de verzoekende partij en de aanvraag en dat de verzoekende partij zelfs geen rechtstreeks zicht heeft op de percelen van de vergunningsaanvraag. Waar de RvVb - 3

4 verzoekende partij pretendeert dat het goedgekeurde project 'het landelijke en typische karakter aan de omgeving van de Kerkring zou ontnemen' en dat ze zich stoort aan het project `wanneer ze wandelt op de Kerkring of de Kasteeldreef, en als gebruiker van de Dorpstraat', onderscheidt de verzoekende partij haar belang niet van dat van elke bewoner van het centrum van Leefdaal en streeft ze dan ook de verdediging van een collectief belang, hetgeen niet als voldoende persoonlijk in hoofde van de verzoekende partij kan worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor het opkomen tegen de "appartementisering" van de kern van Leefdaal. De tussenkomende partij houdt ook voor dat de dorpskern geen "authentiek karakter" heeft en er evenmin sprake is van enig risico dat het project tot een toegenomen druk op de Kerkring zou leiden. De tussenkomende partij stelt ook nog dat het vaststaande rechtspraak is dat financiële nadelen niet worden aanvaard ter adstructie van het rechtens vereiste belang. De verzoekende partij dupliceert dat zij aanklaagt dat zij voortaan moet uitkijken op de Sint- Lambertuskerk, tegen een achtergrond van een modern appartementsgebouw en dat dit zicht storend is in de beleving van de monumentale waarden van de Sint-Lambertuskerk én van de als dorpsgezicht beschermde omgeving. Ze stelt voorts dat de Kerkring voor haar de enige toegangsweg is en dat het gebruik ervan niet kan worden gelijkgesteld met een aspect van collectief belang, evenmin als het opkomen tegen de appartementisering. De verzoekende partij is van mening dat de loutere waardevermindering die haar eigendom dreigt te ondergaan ten gevolge van de bestreden vergunning volstaat om haar belang vast te stellen. Aanvullend stelt ze nog ook mede-eigenaar te zijn van het bebouwde terrein gelegen aan de hoek van de Dorpstraat en de Kerkring, met als adres Dorpstraat 512. Beoordeling door de Raad 1. Artikel , 1, eerste lid, 3 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO) bepaalt dat bij de Raad een beroep kan worden ingesteld door elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, die rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen kan ondervinden door de bestreden vergunningsbeslissing. Het volstaat dat een verzoeker aannemelijk maakt dat het risico bestaat op het ondervinden van rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen door de bestreden vergunningsbeslissing. 2. De woning van de verzoekende partij situeert zich in de onmiddellijke nabijheid van het bestreden project. Daargelaten de vraag of de verzoekende partij er al dan niet rechtstreeks zicht op heeft vanuit haar woning, overtuigt de verzoekende partij in haar betoog dat het bestreden project een impact kan hebben op haar leefomgeving. De exceptie wordt verworpen. 3. Uit het dossier blijkt dat de vordering voor het overige tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden hieromtrent geen excepties opgeworpen. RvVb - 4

5 VI. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN A. Eerste middel Standpunt van de partijen De verzoekende partij voert de schending aan van artikel 41 van de Grondwet, van artikel 42, 1 van het Gemeentedecreet, van de artikelen , en VCRO, van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (hierna: Motiveringswet), van het zorgvuldigheidsbeginsel, de materiële motiveringsplicht en het redelijkheidsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De verzoekende partij betoogt dat de bestreden beslissing betrekking heeft op werken die de zaak der wegen, of toch minstens de uitrusting daarvan, betreffen en dat de verwerende partij pas een beslissing kan nemen over de vergunningsaanvraag nadat de gemeenteraad een beslissing heeft genomen over de zaak van de wegen. De verwerende partij heeft ook de verplichting om de opgeworpen administratieve beroepsgrieven aan een zorgvuldig onderzoek te onderwerpen, waarvan de weerlegging op een uitdrukkelijke en afdoende wijze moet blijken uit de motivering van de akte. Ze verwijst daarbij naar haar grieven dat het voorwerp van de vergunning in werkelijkheid wel betrekking heeft op de zaak der wegen. Vooreerst verwijst de verzoekende partij op het plein met parking, op de hoek van de Dorpstraat en de Neerijsesteenweg. Ze stelt dat de parkeerplaatsen op dit plein worden gehalveerd en de bestreden beslissing ook een verbreding van het voetpad impliceert. Het Dorpsplein is thans dienstig als publieke parkeerplaats en moet wijken voor een bouwproject waardoor het zijn affectatie als openbare parkeerplaats dus deels verliest. Dit laatste vereist een voorafgaande beslissing van de gemeenteraad. Het aangevraagde en de vergunde bebouwing hebben niet enkel betrekking op de bestaande publieke parking, maar brengen daaraan ook wijzigingen onder meer door daarop bebouwing te voorzien en de parkeergelegenheden in te krimpen en te herschikken. Het Dorpsplein is een parking die voor het publiek openstaat en daarom is het bestaande plein ook opgenomen in het gemeentelijk openbaar wegennet. De verzoekende partij verwijst naar haar grief tijdens de vergunningsprocedure dat de gemeenteraad van Bertem op 20 maart 2018 heeft bevestigd dat het plein gelegen is op het perceel nr. 177l dat eigendom van de gemeente is, dat dit plein een openbaar karakter heeft en bij de heraanleg van centrum Leefdaal ook volledig zal worden heraangelegd. Ze stelt dat aangezien de aanvraag ook betrekking heeft op het betrokken perceel nr. 177/l, dit aangeeft dat de vergunning inderdaad aan de gemeentelijke openbare wegenis en uitrusting daarvan raakt. De verzoekende partij verwijst ook naar haar grief, aangevoerd tijdens het administratief beroep, dat het dossier betrekking heeft op een bestaande parkeerplaats die als een publieke parking wordt omschreven, en waarvan kan worden verondersteld dat deze deel uitmaakt van een bestaande beslissing omtrent de zaak der wegen. Daarbij komt dat volgens de bestreden beslissing 21 fietsstalplaatsen bovengronds op het plein worden voorzien. In het dossier is er sprake van een heraanleg van de riolering en een heraanleg van de wegen, zowel aan de Dorpstraat als de Neerijsesteenweg. Ook dit heeft betrekking op de zaak der wegen. Ter hoogte van de Neerijsesteenweg wordt een breder voetpad mogelijk gemaakt. Ook dit heeft betrekking op de zaak der wegen. De parkeerdruk moet worden opgevangen door publieke parkings. Zowel het resterende bestaande plein, als de parking voor langdurig parkeren (36 parkeerplaatsen) en de toegangsweg zijn bedoeld om openbare gemeentelijke wegenis te zijn. Indien de verwerende partij bevestigt dat de parkeerdruk moet worden opgevangen door publieke parkings, dan gaat het niet op dat de gemeente terzake verwijst naar de vage mogelijkheid om ooit in de toekomst een parking voor kort parkeren en voor lang parkeren aan te leggen. Als deze RvVb - 5

6 parkeerbeoordeling draagkrachtig geschiedt, moet de bedoelde parkeervoorziening minstens door de gemeenteraad worden aanvaard. De verzoekende partij stelt ook nog dat de verwerende partij voortvarend stelt dat de gemeente zich tot de heraanleg van het Dorpsplein heeft geëngageerd door een goedkeuring van de ontwerpschetsen. Een principebesluit is niet gelijk te stellen met een eigenlijk besluit of met een besluit in de zaak van de wegen. De verzoekende partij verwijst vervolgens naar het achterliggende perceel (plaats voor langdurig parking) en de doorgang hiertoe, dat volgens de bijzondere vergunningsvoorwaarde moet worden overgedragen aan de gemeente, voor de aanvang der werken. Zowel deze parkeerplaatsen als de toegangsweg hiertoe hebben een publiek karakter. Bovendien worden op het achterliggend perceel infiltratieputten voorzien. Ten derde verwijst de verzoekende partij naar de bijzondere vergunningsvoorwaarde dat de doorgang (met trap en lift) die de hoger gelegen en achtergelegen grond verbindt met het voorliggende plein, verplicht moet gerealiseerd worden door de aanvrager op zo een wijze dat alle inwoners er baat bij hebben, zodat de doorwaadbaarheid van de kern voor iedereen een feit is. De vereiste van de doorwaadwaarheid voor iedereen toont het openbaar, minstens semi-openbaar karakter van deze verbinding aan. Dit betreft een aspect van de zaak der wegen, waarover de gemeenteraad zich echter niet voorafgaand heeft uitgesproken. Dit geldt des te meer nu de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar terzake een erfdienstbaarheid van doorgang voorstelt als vergunningsvoorwaarde. Tenslotte houdt de verzoekende partij voor dat het oppervlaktewater van het bestreden project wordt verzameld in de Voer, dat een deugdelijke waterafvoer naar de Voer, waarvoor de gemeente een oplossing zoekt, zou bestaan in nieuwe rioleringsinfrastructuur. Er wordt op gewezen dat de gemeente op de hoorzitting plots beweert dat de afwatering geschiedt naar Vossem, niet naar de Voer. De verzoekende partij stelt dat het een open vraag is op welke wijze dit kan worden verwezenlijkt, dat er daarvoor geen enkele verantwoording wordt gegeven en van deze fundamentele wijziging van de plannen geen spoor is terug te vinden, ook niet in de adviesverlening of in de motivering van de bestreden beslissing. Evenmin is duidelijk op welke wijze de bestaande publieke riolering, die ter plaatse het water nu eenmaal naar de Voer afleidt, plots het water naar Vossem kan afleiden. De verzoekende partij stelt dat haar geen beslissing bekend die een dergelijke rioleringsaanpassing goedkeurt. Het bestaan van een dergelijke gemeenteraadsbeslissing blijkt ook niet uit de bestreden akte. In de wederantwoordnota stelt de verzoekende partij nog aanvullend dat het al dan niet privaat eigendomsstatuut van de weg of de uitrusting niet volstaat om te besluiten dat de wegenis of de uitrusting geen openbaar of semi-openbaar karakter kan verkrijgen. Bepalend voor de bevoegdheid van de gemeenteraad is de vraag of de wegenis of de uitrusting al dan niet (semi-)openbaar gebruikt zal worden. De verzoekende partij stelt dat de verwijzing naar de opname van de bestaande parking in het privaat domein van de gemeente dus niet pertinent is. Wat wel van belang is, is dat geen van de partijen betwist dat de bestaande parking al minstens méér dan 40 jaar in gebruik is als publieke parking, zodat er sprake is van een aanhorigheid van de openbare gemeentelijke weg. RvVb - 6

7 Beoordeling door de Raad 1. De verzoekende partij houdt vooreerst, samengevat, voor dat er een noodzaak was tot een gemeenteraadsbesluit voor de wijziging van het aantal parkeerplaatsen op het plein dat zich situeert op de hoek van de Dorpstraat. Er worden op de bouwplannen indicatief 16 parkeerplaatsen aangeduid, hetgeen een halvering inhoudt van het thans bestaand aantal parkeerplaatsen. Bij de beschrijving van de aanvraag stelt de verwerende partij in de bestreden beslissing dat er in de plannen indicatief 16 parkeerplaatsen worden aangeduid op het plein maar dat de ontwikkeling van het plein en de aanleg van deze parkings niet tot de aanvraag behoort, evenmin als de ontwikkeling van de achtergelegen grond als openbare parking voor langparkeren. Er wordt aangegeven dat het ontwerp enkel de ontwikkeling omvat van de private gronden rond het plein met een appartementsgebouw en dat het in de toekomst te ontwikkelen plein (kadastraal perceel 177l, eigendom van de gemeente) wel deels wordt onderkelderd ter hoogte van de 16 indicatief aangeduide parkeerplaatsen - in functie van het aangevraagd project. Zowel uit de bestreden beslissing als uit de bouwplannen blijkt afdoende duidelijk dat de ontwikkeling, aanleg of vermindering van het aantal parkeerplaatsen op het door de verzoekende partij bedoeld plein, geen deel uitmaakt van de aanvraag. Het gegeven dat er op de bouwplannen indicatief 16 parkeerplaatsen worden aangeduid, doet daar geen afbreuk aan. Het wordt overigens uitdrukkelijk aangegeven in de bestreden beslissing, zoals blijkt uit de hiervoor aangehaalde beschrijving, dat er voor de ontwikkeling van dit plein geen vergunning wordt verleend. Bij de plannen van de aanvraag werd het inrichtingsplan Leefdaal Centrum van november 2017 van het ingenieursbureau Sweco gevoegd waaruit blijkt dat de herinrichting van de omgeving Dorpstraat-Kerkring-Neerijsesteenweg voorziet in de 16 parkeerplaatsen voor kortparkeren op het Dorpsplein, hetgeen indicatief werd overgenomen op het inrichtingsplan van de betrokken aanvraag. De kritiek van de verzoekende partij dat een halvering van het aantal parkeerplaatsen op het openbaar plein een beslissing van de gemeenteraad noodzaakt, is niet dienstig als wettigheidskritiek op de bestreden beslissing. In de mate dat de verzoekende partij nog aanvoert dat er ook 21 fietsstallingen bovengronds op het plein worden voorzien, dient vastgesteld te worden dat dit niet blijkt uit de aanvraag, noch uit de bestreden beslissing. In de bestreden beslissing wordt integendeel overwogen dat de fietsstalling aansluitend met het plein wordt aangelegd. Uit de bouwplannen blijkt dat de fietsenplaatsen worden voorzien op het eigen terrein van de aanvrager, ten westen van de indicatief aangeduide parkeerplaatsen op het plein. De kritiek van de verzoekende partij mist feitelijke grondslag, minstens wordt niet aangetoond dat (een deel van) de aanvraag zich situeert op het Dorpsplein. 2. Ook het betoog dat het voetpad wordt verbreed in de Neerijsesteenweg betreft een handeling waarvan niet blijkt of wordt aangetoond dat ze deel uitmaakt van de aanvraag. Enkel blijkt uit de beslissing in eerste administratieve aanleg dat het college van burgemeester en schepenen op één van de bezwaren antwoordt: RvVb - 7

8 Er is gekozen voor een volledige afwerking van het Dorpsplein met een, op het gelijkvloers, teruggetrokken bouwlijn die quasi samenvalt met de bouwlijn van de woningen op de Neerijse steenweg. De Neerijse steenweg is een lokale vebindingsweg type 1 met ene rijbreedte van 6 m. Verbreding van de straat wordt niet overwogen. Wel zal dit project een breder voetpad mogelijk maken. Het feit dat het bestreden project een mogelijkheid schept om het voetpad ter plaatse te verbreden het blijkt niet dat er daarover een beslissing is genomen houdt niet in dat het bestreden project gepaard gaat met een handeling dat een voorafgaande beslissing van de gemeenteraad noodzaakt. 3. In zoverre de verzoekende partij aanvoert dat een waterafvoer naar de Voer problematisch is en ze de plotse stelling van het college van burgemeester en schepenen niet begrijpt dat het water van het project zal afgevoerd worden naar Vossum, moet vastgesteld worden dat in de bestreden beslissing wordt aangegeven dat dit blijkt uit de plannen van Aquafin. Uit de verklarende nota bij de aanvraag (stuk 38, deel V van het administratief dossier) blijkt dat het bestreden project voorafgaandelijk met de gemeente werd besproken. Over de bespreking op 25 juni 2015 wordt in deze nota het volgende gesteld: zowel aan de zijde van de Dorpstraat als van de Neerijsesteenweg zal het openbaar domein opengebroken worden met heraanleg van riolering Aquafin en heraanleg van de straat waarbij de doorgaande functie van de Dorpstraat sterk zal verminderd worden en het verkeer meer via de Neerijsesteenweg uit het dorp zal geleid worden. Belangrijk hierbij is dat er bij het ontwerp van het gebouw rekening gehouden wordt dat er voldoende doorgangsbreedte is naast de huidige weg Uit de gegevens van het dossier blijkt derhalve dat de heraanleg van de riolering ter plaatse kadert in een afzonderlijk project. Bij de aanvraag is overigens ook een grondplan rioleringswerken gevoegd van 2017 van Infrax wegenis- en rioleringswerken Leefdaal centrum. (laatste aanpassing 3 juli 2017) De verzoekende partij gaat er derhalve ten onrechte van uit dat het administratief dossier geen gegevens bevat over de riolering. Ze toont in elk geval niet aan dat er enige verplichting zou zijn tot een voorafgaande gemeenteraadsbeslissing voor uit te voeren rioleringswerken ten gevolge van het bestreden project. 4. In de mate dat de verzoekende partij nog aanvoert dat de verwerende partij in de bestreden beslissing bevestigt dat de parkeerdruk moet worden opgevangen door publieke parkings, maar dat het daarbij niet volstaat om te verwijzen naar de toekomstig aan te leggen parkings voor kort en lang parkeren, komt dit neer op kritiek op de beoordeling van de parkeermogelijkheden voor het aangevraagd project. De bestreden beslissing omvat daaromtrent uitvoerige en duidelijke overwegingen die de verzoekende partij niet betrekt in haar kritiek. De verwijzing naar publieke parkeermogelijkheden in de bestreden beslissing wordt overigens enkel betrokken op bezoekers aan de horeca- en kantoorruimte en bezoekers aan de bewoners van de appartementen. Het gegeven dat de verwerende partij, na de beoordeling dat er voldoende parkeerplaatsen worden RvVb - 8

9 voorzien in het project, ook nog aanhaalt dat er plannen zijn voor het (her)aanleggen van publieke parkeerplaatsen, toont op zich niet aan dat de beoordeling van de parkeerplaatsen in de bestreden beslissing ondeugdelijk zou zijn. Bovendien eindigt de verwijzing naar deze plannen met de vaststelling dat er in totaal zeker niet minder publieke parkings zijn dan nu het geval is. De verwerende partij verwijst derhalve zelfs niet naar plannen voor bijkomende parkeerplaatsen, maar enkel naar plannen voor heraanleg. Er kan dus niet ingezien worden hoe de verwijzing naar deze plannen kan leiden tot de vaststelling dat de bestreden beslissing daardoor ondeugdelijk is. 5. De verzoekende partij voert ook nog aan dat het achterliggend perceel deel uitmaakt van de aanvraag. Ze stelt dat er een vergunningsvoorwaarde wordt opgelegd dat het achterliggend perceel en de doorgang hier naartoe moet worden overgedragen aan de gemeente vóór de start van de werken. Daarnaast wijst ze er op dat er infiltratieputten worden voorzien op dit perceel. In het beschikkend gedeelte van de bestreden beslissing wordt onder meer het volgende opgelegd: de eigendomsoverdracht van het perceel bestemd voor de gemeente (achtergelegen hoger deel en doorgang hier naartoe langs de Neerijsesteenweg) moet gerealiseerd worden voor de aanvang van de bouwwerken Aan de tussenkomende partij wordt derhalve een last opgelegd, met name de overdracht van een stuk grond aan de gemeente. Het feit dat deze last wordt opgelegd in functie van plannen van de gemeente om in de toekomst een publieke parkeerruimte of een toegang tot een publieke parkeerruimte aan te leggen, houdt niet in dat de betrokken aanvraag zelf gepaard gaat met aanleg van publieke ruimte of wegenis. Uit de opgelegde last blijkt integendeel dat dit een afzonderlijk, toekomstig project betreft van de gemeente. De ondergrondse infiltratieputten die volgens de voorwaarden moeten worden geplaatst ten zuiden van de zuidgevel; dit is in de hoek van de toekomstige parking voor langparkeren, kaderen in de afwatering van het aangevraagd project en staan derhalve niet in functie van een nieuwe of aangepaste wegenis of de uitrusting van een wegenis. Ook wat dit aspect betreft slaagt de verzoekende partij er niet in aan te tonen dat het aangevraagd project een beslissing van de gemeenteraad inzake de wegenis noodzaakte. 6. De verzoekende partij verwijst tenslotte nog naar de doorgang met trap en lift die de hoger gelegen en achtergelegen grond verbindt met het voorliggende plein. Uit de gegevens van het dossier blijkt dat het een ontsluiting betreft doorheen het gebouw, waardoor het achtergelegen perceel in de bestreden beslissing de toekomstige parking voor langparkeren genoemd via een trap en passerelle, door voetgangers kan bereikt worden vanaf het lager gelegen plein. Het feit dat dienaangaande in de bestreden beslissing wordt opgelegd dat de doorgang zo moet gerealiseerd worden dat alle inwoners er baat bij hebben, zodat de doorwaadbaarheid van de kern voor iedereen een feit is, houdt niet in dat er sprake is van de aanleg van openbare wegenis die een voorafgaand gemeenteraadsbesluit noodzaakt. Het realiseren in een gebouw van een doorgang, zelfs indien die publiek toegankelijk moet zijn, kan niet beschouwd worden als een zaak van de wegen. RvVb - 9

10 Het middel wordt verworpen. B. Tweede middel Standpunt van de partijen De verzoekende partij voert de schending aan van de artikelen , en VCRO, van de artikelen 2 en 3 van de Motiveringswet en van het zorgvuldigheidsbeginsel, de materiële motiveringsplicht en het redelijkheidsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De verzoekende partij stelt dat de verwerende partij de inpasbaarheid van het aangevraagde naar goede ruimtelijke ordening verantwoordt door te wijzen op de heraanleg van het plein. Ze betoogt dat zowel de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar als de verwerende partij bij herhaling wijzen op het belang van de heraanleg van het Dorpsplein, de ontwikkeling van de achterliggende parking en de publieke verbinding tussen beide zones teneinde de inpasbaarheid in de bestaande omgeving te verantwoorden. Tegelijk wordt vastgesteld dat deze werken geen deel uitmaken van de aanvraag. De bestreden beslissing steunt volgens de verzoekende partij om die reden op een toekomstige doch onzekere gebeurtenis. Ze stelt dat ze op de hoorzitting tijdens de administratieve procedure het hoogst onzeker karakter van deze toekomstige ontwikkelingen heeft benadrukt. De verzoekende partij herhaalt haar standpunt dat reeds werd uiteengezet onder het eerste middel dat het niet opgaat dat de verwerende partij enerzijds bevestigt dat er effectief sprake is van de noodzaak om een deel van de parkeerdruk af te wentelen op het openbaar domein, maar anderzijds nalaat om de parkeeropvangmogelijkheden van dit openbaar domein concreet te becijferen en rechtszeker in kaart te brengen. Bijkomend betwist de verzoekende partij in haar wederantwoordnota dat er in dit verband sprake is van beleidsmatig gewenste ontwikkelingen waarmee bij de beoordeling van de verenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening rekening kon gehouden worden. Ze betoogt verder dat de verwerende partij het ten onrechte aanvaardbaar acht dat het goedgekeurde gebouw aan de Dorpstraat aansluit op een bestaand rijhuis dat bestaat uit twee bouwlagen en een hellend dak, met een wachtgevel met een gabarit van drie bouwlagen met plat dak als gevolg. De bestreden beslissing bevat geen enkele geconcretiseerde afweging van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de verwezenlijking van de wachtgevel, terwijl zulks visueel kennelijk onaanvaardbaar is. Bovendien legt de verwerende partij evenmin uit waarom het zicht op zo n wachtgevel verzoenbaar is met de in hetzelfde blikveld liggende als monument en dorpsgezicht beschermde kerk met Kerkring. Bovendien is er niet de minste garantie dat de voorziene wachtgevel in de toekomst ook effectief wordt afgewerkt. De verzoekende partij voert ook aan dat ze op de hoorzitting heeft toegelicht dat de bouwsite zich bevindt in een relictzone, waarmee geen rekening is gehouden door de provinciaal stedenbouwkundige ambtenaar. De verwerende partij heeft dit gegeven en het overeenstemmend bezwaar op geen enkele wijze in de besluitvorming meegenomen. Tenslotte stelt de verzoekende partij dat het aangevraagde tot vier bouwlagen omvat en georiënteerd is naar de Kerkring en een flink stuk hoger ligt dan de Kerkring. De verzoekende partij is van oordeel dat de hoogte van het aangevraagde niet past in de kern van Leefdaal en stelt dat de verwerende partij het hoogteverschil buiten beschouwing heeft gelaten, hoewel de verzoekende partij dit uitdrukkelijk aan de orde heeft gesteld in haar administratief beroepschrift. Ze wijst daarbij nog naar de bescherming als monument en als dorpsgezicht van de kerk en het ommuurde kerkhof. RvVb - 10

11 Beoordeling door de Raad 1. Het middel houdt verband met de goede ruimtelijke ordening. Het behoort tot de taak en de bevoegdheid van het vergunningverlenende bestuursorgaan om op concrete wijze te onderzoeken of een aanvraag beantwoordt aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De Raad kan zijn beoordeling van de eisen van de goede ruimtelijke ordening niet in de plaats stellen van die van de bevoegde overheid. Hij kan in de uitoefening van het hem opgedragen wettigheidstoezicht enkel nagaan of de vergunningverlenende overheid de haar ter zake toegekende appreciatiebevoegdheid naar behoren heeft uitgeoefend, met name of zij is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij deze correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan in redelijkheid tot haar besluit is kunnen komen. De tussenkomende partij werpt op dat het middel onontvankelijk is in zoverre de verzoekende partij de aansluiting van het aangevraagde bekritiseert. Ze stelt dat de verzoekende partij geen belang heeft om deze kritiek aan te voeren aangezien ze niet in de nabijheid woont van de wachtgevel waarover ze zich beklaagt. Een verzoekende partij die belang heeft om een vergunningsbeslissing aan te vechten, heeft ook belang om kritiek uit te oefenen op de beoordeling in deze vergunningsbeslissing over de goede ruimtelijke ordening. De exceptie kan niet worden aangenomen. 2. Uit de gegevens van het dossier blijkt dat de gemeenteraad op 20 december 2016 heeft beslist tot aankoop van het achterliggend perceel voor de aanleg van parkeerplaatsen voor lang parkeren. Op 30 januari 2018 besliste de gemeenteraad om de ontwerpschetsen voor de heraanleg van het Dorpsplein goed te keuren. De heraanleg van het Dorpsplein en de intentie tot het ontwikkelen van het achterliggend perceel voor langparkeren kan derhalve niet zomaar omschreven worden als een onzekere gebeurtenis waar de verwerende partij geen rekening mee kon houden. Een vergunningverlenende overheid kan volgens artikel 4.3.1, 2, eerste lid, 2 VCRO bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunten, vermeld in 1 in rekening brengen. Voor de ontwikkeling van het Dorpsplein en het achterliggend perceel zijn reeds verschillende beslissingen genomen, die blijken uit bekendgemaakte bestuursbeslissingen. Ook in de bestreden beslissing wordt overigens voortgebouwd op de plannen van de gemeente tot heraanleg van de omgeving van het aangevraagde. Zoals blijkt uit de bespreking van het eerste middel, worden aan de tussenkomende partij verschillende lasten opgelegd die in functie staan van de plannen van de gemeente. In de mate dat de verzoekende partij nogmaals haar stelling herhaalt over de parkeerplaatsen op het openbaar domein die in rekening worden gebracht in de bestreden beslissing, kan worden verwezen naar de bespreking van het eerste middel. 3. De overwegingen in de bestreden beslissing met betrekking tot de wachtgevel die de verzoekende partij bekritiseert luiden als volgt: RvVb - 11

12 Langs de Dorpstraat sluit het gebouw aan op een bestaand rijhuis (met verzekeringskantoor) dat bestaat uit twee bouwlagen en een hellend dak. Het nieuwe gebouw volgt dit gabarit niet maar er is wel een afbouw voorzien van vier naar drie bouwlagen. In een centrum, nabij een plein en tegenover de open ruimte rond de kerk, is het verantwoord om af te stappen van het klassieke gabarit van een rijhuis. Een wachtgevel met een gabarit van drie bouwlagen met plat dak is hiervan een aanvaardbaar en mogelijks tijdelijk gevolg. Anders dan de verzoekende partij voorhoudt, blijkt uit die overwegingen wel degelijk dat de verwerende partij aandacht heeft besteed aan de wachtgevel die de verzoekende partij viseert en worden de redenen vermeld waarom deze wachtgevel aanvaardbaar wordt geacht. De verzoekende partij vertolkt in haar betoog een eigen visie en laat na de motieven in de bestreden beslissing in haar kritiek te betrekken, hetgeen neerkomt op opportuniteitskritiek die niet kan leiden tot de vernietiging van de bestreden beslissing. De verzoekende partij toont niet aan de verwerende partij de grenzen van haar appreciatiebevoegdheid heeft overschreden. 4. De verzoekende partij stelt ook ten onrechte dat de verwerende partij de ligging van de relictzone niet in haar beoordeling heeft betrokken. De verwerende partij overweegt daarover in de bestreden beslissing: Het goed ligt aan de rand van het plateau van Duisburg. Volgens de landschapsatlas is het plateau van Duisburg een landschapsrelict. Dit betekent dat, buiten de dorpskernen, de oude structuur van het landschap nog vrij gaaf bewaard werd en/of afleesbaar is. In dit landschap werden de dorpen van oudsher op vaste plaatsen ontwikkeld. Het verder inbreiden van het bestaande dorpsweefsel aan de hand van één appartementsgebouw, wijzigt niets aan de gaafheid of de structurering van het omliggende landschap. Ook de ligging van de dorpskeren binnen dit landschap wordt niet gewijzigd. Er wordt immers geen onbebouwde ruimte aangesneden. 5. Tenslotte blijkt uit de hierna volgende overwegingen dat de verwerende partij, in tegenstelling tot wat de verzoekende partij betoogt, de hoogte van het aangevraagde beoordeelt, waarbij duidelijk blijkt dat ze het hoogteverschil waar de verzoekende partij naar verwijst bij haar beoordeling heeft betrokken: In het licht van een noodzakelijke dorpskernvernieuwing (na decennia van een standstill met de verwaarloosde parking) kan het concept van een gebouw in L-vorm zeker positief onthaald worden op de locatie. De pleinwand moet wel in verhouding staan tot de omvang van het plein. Gelet op de grootte van het plein vormt een gebouw met een gelijkvloerse en twee volwaardige bovenliggende verdiepingen en een derde teruggetrokken verdieping een goede maatverhouding in functie van de open ruimte die het plein biedt. Immers wordt de open ruimte hier bepaald door het plein, de open ruimte van beide straten en ook door de open zone rond de kerk. Dit gabarit sluit ook aan bij wat er al allemaal voorkomt in de kern van Leefdaal. Het gaat niet om de introductie van een buitensporig aantal verdiepingen of een veel te hoog gebouw. het gebouw wordt ook deels in het talud ingeschoven zodat het aan de zuidzijde aan bouwlaag minder bevat. Hierdoor sluit het ook goed aan op de gekoppelde bel-etage woningen langs de Neerijsesteenweg. De bovenste terugwijkende RvVb - 12

13 verdieping wordt enkel ontwikkeld op de uiterste koppen van het gebouw zodat hierdoor de pleinfunctie versterkt wordt zonder dat het totaal volume te groot wordt. In dit opzicht kan het volume en de omvang, dus het aantal verdiepingen van het gebouw ruimtelijk positief onthaald worden op deze locatie. De noordzijde van de Dorpsstraat wordt ter hoogte van het plein begrensd door de kerk die begeleid wordt door oudere, deels historische bebouwing van de kerkkring. Met de kerk en de omliggende bebouwing wordt de centrumplek langs alle zijde van pleinwanden voorzien. Daarbij kan de geschiedenis en de ontwikkeling van Leefdaal afgelezen worden aan de hand van de architectuurtaal van de verschillende gebouwen. Ook het nieuwe appartementsgebouw zal op deze wijze een hedendaagse bijdrage leveren aan de vormgeving van het centrum. In het verleden werd gekozen om het geheel rond de kerk met absolute zekerheid voor de toekomst te bewaren (beschermd dorpsgezicht), maar deze bescherming houdt totaal niet in dat er rondom niets nieuws meer kan bijgebouwd worden. De vormgeving en het materiaalgebruik is verzorgd en vernieuwend. Ze dragen bij tot een opwaardering van het straatbeeld. Het geheel aan bouwstijlen rond het centrum is vanuit architecturaal en ook vanuit historisch bouwkundig standpunt ruimtelijk aanvaardbaar. Uit deze overwegingen blijkt tevens dat de verwerende partij aandacht heeft besteed aan de historische bebouwing, de kerk en de bescherming als dorpsgezicht. 6. De conclusie van het voorgaande is dat de verzoekende partij geen schending aantoont van de door haar aangevoerde bepalingen en beginselen. Het middel wordt verworpen. C. Derde middel Standpunt van de partijen De verzoekende partij voert de schending aan van de artikelen en VCRO, van het materieel motiveringsbeginsel, van het redelijkheids- en zorgvuldigheidsbeginsel en van de artikelen 2 en 3 van de Motiveringswet. De verzoekende partij zet uiteen dat de bestreden beslissing decisief steunt op het gegeven dat de aanvraag betrekking heeft op een terrein dat niet is gelegen in het RUP Meergezinswoningen. Ze stelt dat ze dit RUP betwist met een vernietigingsberoep voor de Raad van State en dat het op grond van artikel 159 van de Grondwet buiten toepassing moet worden gelaten door de Raad. De verzoekende partij herhaalt vervolgens de middelen die zij heeft aangevoerd voor de Raad van State. Beoordeling door de Raad 1. De tussenkomende partij werpt op dat de verzoekende partij geen belang heeft bij het middel aangezien de onwettigheid van het RUP Meergezinswoningen alleen maar tot gevolg kan hebben dat er voor de hele gemeente Bertem geen verbod tot het oprichten van meergezinswoningen geldt, dus ook niet voor het betrokken perceel. RvVb - 13

14 In de bestreden beslissing wordt omtrent de ligging van het betrokken perceel het volgende overwogen: Het goed is niet gelegen binnen de grenzen van een goedgekeurd bijzonder plan van aanleg en het maakt geen deel uit van een goedgekeurde niet vervallen verkaveling. Volgens het gewestplan Leuven is het goed gelegen in een woongebied. Artikel 5 van het KB van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen is van toepassing. De voorliggende aanvraag is niet in strijd met de planologische bestemmingsvoorschriften van het woongebied. Daarnaast is het gemeentelijk RUP meergezinswoningen, definitief vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2018 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 3 september 2018, sinds 17 september 2018 van kracht. Dit RUP legt voor bepaalde gebieden (waar plannen met een verordenende kracht een woonfunctie toelaten), een verbod op op het bouwen van meergezinswoningen. De site is gelegen in de zone waar dit verbod niet geldt. Bijgevolg geldt er in de kern van Leefdaal geen verbod op het oprichten van meergezinswoningen. Het RUP legt verder geen regels op. Het bevat geen stedenbouwkundige voorschriften zodat de ruimtelijke beoordeling zal uitmaken of het meergezinswoning aanvaardbaar is op de locatie. Het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Meergezinswoningen bevat slechts één stedenbouwkundig voorschrift, met name artikel 1. Artikel 1 is opgevat als een overdruk op de gewestplanbestemming en bepaalt dat het binnen die overdruk verboden is om een meergezinswoning op te richten of een eengezinswoning om te vormen naar een meergezinswoning. Het grafisch plan geeft de verschillende zones aan waarvoor de overdruk geldt. Het betrokken perceel is niet opgenomen in een van de zones met de overdruk van artikel 1, waardoor, voor het betrokken perceel, het uitdrukkelijk verbod om meergezinswoningen op te richten, niet geldt. De voorschriften van het RUP Meergezinswoningen zijn derhalve niet van toepassing op de aanvraag, waardoor de voorschriften gelden van de gewestplanbestemming. De gebeurlijke vernietiging van het RUP of het buiten toepassing laten ervan heeft niet tot gevolg dat er iets wordt gewijzigd aan de juridische bestemming van het betrokken perceel. Nog steeds zullen de voorschriften gelden van de gewestplanbestemming. De verzoekende partij heeft bijgevolg geen belang bij het derde middel. Het middel is derhalve niet ontvankelijk. VII. KOSTEN 1. Overeenkomstig artikel 33 DBRC-decreet dienen de kosten van het beroep ten laste gelegd te worden van de partij die ten gronde in het ongelijk gesteld wordt. Artikel 21, 7 DBRC-decreet bepaalt dat de Raad op verzoek een rechtsplegingsvergoeding kan toekennen, die een forfaitaire tegemoetkoming is in de kosten en erelonen van de advocaat van de partij die ten gronde in het gelijk gesteld wordt. RvVb - 14

15 2. De kosten van het beroep dienen ten laste gelegd te worden van de verzoekende partij. Op de vraag van de verzoekende partij tot het toekennen van een rechtsplegingsvergoeding kan niet worden ingegaan. Het komt gepast voor om de kosten van de tussenkomst ten laste te leggen van de tussenkomende partij. BESLISSING VAN DE RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN 1. Het verzoek tot tussenkomst van de bvba STYLIO is ontvankelijk. 2. De Raad verwerpt de vordering tot vernietiging. 3. De Raad legt de kosten van het beroep bestaande uit het rolrecht van de verzoekende partij, bepaald op 200 euro, ten laste van de verzoekende partij. 4. De Raad legt de kosten van de tussenkomst, bepaald op 100 euro, ten laste van de tussenkomende partij. Dit arrest is uitgesproken in zitting van 16 april 2020 door de vierde kamer. De toegevoegd griffier, De voorzitter van de vierde kamer, Chana GIELEN Nathalie DE CLERCQ RvVb - 15