Citation for published version (APA): Butter, M. E. (1997). Emancipatie en duurzame ontwikkeling: Een probleemverkenning. Groningen: s.n.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Citation for published version (APA): Butter, M. E. (1997). Emancipatie en duurzame ontwikkeling: Een probleemverkenning. Groningen: s.n."

Transcriptie

1 University of Groningen Emancipatie en duurzame ontwikkeling Butter, Maureen Elisabeth IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below. Document Version Publisher's PDF, also known as Version of record Publication date: 1997 Link to publication in University of Groningen/UMCG research database Citation for published version (APA): Butter, M. E. (1997). Emancipatie en duurzame ontwikkeling: Een probleemverkenning. Groningen: s.n. Copyright Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Take-down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum. Download date:

2 Hoofdstuk 8 EMANCIPATIE EN DUURZAAMHEID: DISCUSSIE EN CONCLUSIES Samenvatting In dit hoofdstuk worden de resultaten uit hoofdstuk 2 t/m 7 bediscussieerd aan de hand van de vragen 1 t/m 8 uit de inleiding. Op internationaal niveau is een begin gemaakt met integratie van emancipatie- en milieubeleid. Inzicht in interacties en constraints moet echter voor een belangrijk deel nog worden ontwikkeld. Milieuproblematiek verschilt voor mannen en vrouwen, door maatschappelijke en fysiologische verschillen. In het zuiden zijn de problemen van vrouwen nauw verbonden met maatschappelijke verandering teng e- volge van economische ontwikkeling, in het noorden krijgen vrouwen in toenemende mate te maken met constraints in tijd en mobil i- teit, effecten van schaalvergroting. Er zijn historische parallellen tussen Noord en Zuid wat betreft de effecten van industrialisatie op vrouwen en milieu. Onderzoek naar menselijke behoeften, vanuit multidisciplinair perspectief, biedt een theoretisch kader voor de integratie van doelste l- lingen voor emancipatie en duurzame ontwikkeling. De aan modernisering verbonden tendens tot professionalisering brengt kosten met zich mee met betrekking tot de voorziening in immateriële, sociale behoeften. Sociale netwerken van verwanten en vrienden, voor de in stand houding waarvan naast bloedverwantschap wederzijdse hulp en steun op persoonlijke basis van wezenlijk belang zijn, vervullen hierin een sleutelrol. Een tweede reden om onbetaalde arbeid, de rol van vrouwen en sociale netwerken bijzondere aandacht te geven is, dat hoewel behoeften naar hun aard individueel zijn, sommige categorieën van satisfactoren een collectief karakter hebben, b.v. gemeenschappelijke taal en achtergrond. Culturele desintegratie als gevolg van (te) snelle maatschappelijke verandering kan daarom bedreigend zijn voor fundamentele sociale behoeften. Op basis van een goed uitgewerkte behoeftentheorie lijkt het op zijn minst mogelijk indicatoren te ontwikkelen voor internationale en regionale vergelijking in behoeftenbevrediging. Daarnaast kunnen procedures van 'needs-assessment' ontwikkeld worden en toegepast bij planning en beleidsevaluatie. Feminiene emancipatierichtingen hechten grote waarde aan samenwerking, verbondenheid, maatschappelijke verantwoordelijkheid en milieukwaliteit. Masculiene emancipatierichtingen zijn individualistischer en passen beter in de huidige op economische groei en verdere professionalisering gerichte trend. Ecofeminisme veronderstelt een relatie tussen patriarchaat en milieudegradatie: deze veronderstelling wordt maar ten dele ondersteund door gedragsecologische theorie. Theoretische condities, waaronder sociale syst e- men van duurzame exploitatie van lokale hulpbronnen kunnen ontstaan, houden niet rechtstreeks verband met sekse-relaties en zijn in de huidige tijd steeds minder van toepassing. De vraag, in hoeverre het patriarchaat zelf de motor is achter economische groei, is echter niet te beantwoorden. De relatie tussen economische groei en 'contest competition' zal daartoe nader onderzocht moeten worden. Het politieke ideaal van maatschappelijk egalitarisme t.a.v. klasse, etniciteit, ras en sekse, heeft een zeer reële basis, evenals het belang dat zij aan vrede hechten.. Overwegend mannelijke reproduktieve strategieën en patriarchale verhoudingen worden bevorderd bij omstandigheden die zeer ongelijke toegang tot strategische hulpbronnen mogelijk maken. Naast dichtheid en produktieverhoudingen, is de rol van kinderen belangrijk: zowel de kosten van nakomelingen, hun economische waarde, en de mogelijkheden tot het overdragen van sociaal succes op de volgende generatie. In polygame systemen waarbij de vrouw de kosten van levensonderhoud voor haarzelf en de kinderen opbrengt, zal de bevolking sneller groeien dan in systemen waarbij de man proportioneel bijdraagt aan de kosten van kinderen. Ook waar kinderen een economische hulpbron zijn, is snelle bevolkingsgroei te verwachten. Afgezien daarvan, zal in een patriarchaal kader economische groei eerder worden omgezet in reproduktieve winst, dan in verhoging van levenskwaliteit. Hoewel dit laatste uiteraard tot een hogere milieuconsumptie per hoofd leidt, is het totale effect waarschijnlijk minder schadelijk, omdat het armoedeprobleem eerder, dus bij een lager bevolkingsaantal, opgelost wordt. Voor gelijkheid tussen de seksen is reproduktieve gelijkheid gewenst. Gelijkheid van reproduktiekosten is bij zoogdieren een uitzo n- derlijke conditie. Twee factoren hierin zijn van groot belang: de noodzaak tot een hoge mate van twee-ouderzorg en het ontbreken van mogelijkheden reproduktieve kosten af te wentelen op vrouwen en/of lagere klassen. Het reduceren van kansen op excessieve rijkdom, status of macht, het bieden van gelijke kansen op maatschappelijke participatie aan beide seksen en het hoog houden van reprodukti e- kosten, zijn hiervoor op lange termijn de belangrijkste constraint. Constraints voor duurzaamheid zijn vooral gelegen in het feit, dat er geen biologische, dichtheidsafhankelijke regulatiemechanismen zijn tegen overbevolking en overexploitatie. Onder bepaalde condities kunnen die in kleine gemeenschappen ontstaan, maar deze condities treft men in steeds mindere mate aan. Van allesoverheersend belang is het traject, waarlangs, afhankelijk van de uitgangssituatie, gelijkheid, welvaart en duurzaamheid bereikt moeten worden. Hoewel duurzaamheid en emancipatie qua einddoel niet principieel strijdig zijn en elkaar zelfs op vele punten kunnen versterken, kunnen de maatregelen die tot verwezenlijking moeten leiden haaks op elkaar staan. Daarnaast leiden sommige emancipatievarianten tot een grotere milieuconsumptie dan andere. Afhankelijk van de uitgangssituatie kunnen vele emancipatiescen a- rio's geformuleerd worden; een vergelijking tussen nirwana 1 en 2 is alleen zinvol voor een hoog industriële samenleving. Nirwana 1 trekt waarschijnlijk een wissel op fundamentele sociale behoeften, daarnaast is deze variant inherent gericht op economische groei en competitie. Deze variant volgt de heersende trend naar verdere professionalisering. Integratie van milieu en emancipatiebeleid betreft in hoofdzaak het probleem om de kosten van milieumaatregelen gelijkelijk te verdelen over mannen en vrouwen, waarbij ook herverdeling van milieuconsumptie een punt van belang is. Nirwana 2 bergt mogelijkheden in zich tot 'consuminderen' en een opwaardering van immat e- riële behoeften. Het traject ertoe vereist een trendbreuk: inplaats dat onbetaalde arbeid steeds meer wordt vervangen door betaalde diensten, moeten mannen ertoe gebracht worden betaald werk in te wisselen voor onbetaalde arbeid. Dat houdt in, dat de reële waarde van onbetaalde arbeid zal moeten stijgen, middels daartoe strekkende maatregelen. Enkele maatregelen, die zowel emancipatie en duurzaamheid dienen, worden besproken met betrekking tot armoede, mobiliteit en onbetaalde arbeid.. Wat armoede betreft, zal ook op lange termijn enige vorm van sociale herverdeling nodig blijven om reprodukti e- kosten gelijk te houden, maar niet ten koste van de autonomie van vrouwen. Vrouwen zijn gebaat bij economische mogelijkheden, die een combinatie van zorg en carrière toelaten en bij verbeteringen n het stedelijke leefmilieu. Omdat vele vrouwen gebaat zijn bij 125

3 economische activiteiten dichtbij of aan huis, zouden onderzoek, kennisoverdracht en opleiding gericht moeten worden op milie u- vriendelijke beroepen of bedrijven, die niet conflicteren met de eisen aan woonomgeving.en leefbaarheid.. Schaalvergroting en mob i- liteit 8.1 INLEIDING Dit hoofdstuk beoogt een synthese te geven van de in de voorafgaande hoofdstukken weergegeven invalshoeken. Dat wordt gedaan aan de hand van de vragen uit hoofdstuk 1: 1. Hoe geëmancipeerd zijn de milieubeleidsvoornemens en in hoeverre maken milieudoelstellingen deel uit van emancipatiebeleidsvoornemens? 2. Wat betekent milieudegradatie voor vrouwen in Noord en Zuid? 3. Welke ideologische emancipatierichtingen zijn te onderscheiden hoe waarderen deze duurzaamheid? In hoeverre zijn zij inherent milieu(on)vriendelijk? 4. Hoe zijn emancipatiedoelstellingen theoretisch te integreren in de centrale doelstelling van duurzame ontwikkeling, zoals geformuleerd in Our Common Future? 5. Wat is ecofeminisme en wat is de ecofeministische visie op de relatie tussen vrouwen- en milieuproblematiek? 6. Zijn er verbanden tussen sociale processen, die de positie van de vrouw beïnvloeden en processen, die tot milieuverslechtering leiden? In hoeverre is hierbij sprake van constraints? 7. Welk van de twee nirwana's is uit oogpunt van duurzame ontwikkeling te verkiezen? 8. Onder welke voorwaarden kan duurzame ontwikkeling bijdragen aan de positieverbetering van vrouwen en vice versa? In de navolgende paragrafen worden deze vragen stuk voor stuk behandeld. 8.2 HOE GEËMANCIPEERD ZIJN DE MILIEUBELEIDS- VOORNEMENS EN IN HOEVERRE MAKEN MILIEUDOELSTEL- LINGEN DEEL UIT VAN EMANCIPATIEBELEIDSVOORNEMENS? In Our Common Future worden vrouwen en emancipatiedoelstellingen nauwelijks genoemd. Duurzame ontwikkeling lijkt te worden opgevat als een sekseneutrale aangelegenheid. In het recentere Agenda 21 worden vrouwen aangemerkt als major group : in het hoofdstuk over vrouwen is veel terug te vinden van het internationale emancipatiestreven. Nadere analyse van de hoofdtekst levert een tweedeling op, kortweg te typeren als Noord en Zuid. Voor Noord en Zuid liggen de prioriteiten tussen milieu en economische ontwikkeling verschillend, hetgeen ook zijn weerslag heeft in het vrouwbeeld voor Noord, respectievelijk Zuid. Bij Noord ligt het accent op consumptievermindering, bij Zuid op het afremmen van de bevolkingsgroei. Vrouwen in het noorden worden gezien als een belangrijke doelgroep voor consuminderen, hetgeen neerkomt op een traditioneel vrouwbeeld, waarbij vrouwen de boodschappen doen en kennelijk rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor alle consumptieve uitgaven. Vrouwen in het zuiden komen in de eerste plaats naar voren als slachtoffers van armoede en milieudegradatie, en daarmee als doelgroep voor armoedebestrijding en economische ontwikkeling. Armoede wordt gezien als een van de oorzaken van milieudegradatie en overbevolking. Op verschillende plaatsen wordt de rol van vrouwen in het beheer van lokale natuurlijke hulpbronnen onderstreept en wordt gepleit voor versterking van hun positie in deze rollen. In de Nairobi Forward-Looking Strategies komt milieu als doelstelling wel voor, maar wordt deze niet verder uitgewerkt, terwijl in de recentere OESO-nota van milieudoelstellingen in het geheel niet wordt gerept. De conferentie van Peking daarentegen beschouwt duurzame ontwikkeling als een randvoorwaarde voor de positieverbetering van vrouwen. Over het geheel genomen valt er een toenemende integratie op beleidsniveau te constateren, in ieder geval bij de VN-nota's. De meest recente nota's zijn consistent met elkaar; in deze zin zijn beleidsvisies 126

4 coherent. Een visie op de duurzame, geëmancipeerde samenleving, valt uit de besproken nota's echter nauwelijks te destilleren. Inzicht in interacties en constraints moet voor een belangrijk deel nog ontwikkeld worden, zowel op het niveau van sociale mechanismen, als op het niveau van voorgestelde doelen, strategieën en actiepunten. 8.3 WAT BETEKENT MILIEUDEGRADATIE VOOR VROUWEN IN NOORD EN ZUID? Op grond van verschillen in leefsituatie en fysiologie is te verwachten dat milieuproblematiek niet sekse-neutraal in zijn effecten is. Directe gezondheidseffecten tengevolge van milieudegradatie zijn het ergst in de Derde Wereld en in de voormalige oostbloklanden. Wereldwijd is er een verband tussen armoede en expositie, hetgeen ook vrouwen meer treft dan mannen, omdat vrouwen oververtegenwoordigd zijn onder arme bevolkingsgroepen. Een gemeenschappelijk kenmerk van vrouwen overal ter wereld is dat zij het grootste deel van de onbetaalde arbeid verrichten en vaak rechtstreeks betrokken zijn bij de dagelijkse verzorging van gezinsleden en andere verwanten. In grote delen van de wereld betreft de dagelijkse arbeid zelfvoorzieningsactiviteiten met betrekking tot brandstof, water, voedselgewassen en veevoer. Daarnaast hebben vrouwen in traditionele gemeenschappen vaak ook een reeks van gemeenschapstaken, die betrekking hebben op het onderhoud van collectieve voorzieningen. Door een reeks van oorzaken, waaronder milieudegradatie, is de zelfvoorzieningsbasis verslechterd, hetgeen tot uiting komt in verarming van vele vrouwen en verhoging van hun werklast. In verband met hun verzorgende taken zijn vrouwen overal ter wereld alerter op de gevolgen van kwaliteitsverslechtering van voedsel, water en lucht voor de meest kwetsbare groepen: kinderen, zieken en bejaarden. Naar verhouding hebben deze groepen een groter belang bij veiligheid en een goede kwaliteit van de woonomgeving. Evenmin als milieudegradatie is milieubeleid sekseneutraal in zijn effecten. Bevolkingspolitiek is een goed voorbeeld, waarvan al vele excessen zijn beschreven. Maatregelen die gericht zijn op het beperken van mobiliteit kunnen problemen scheppen in verband met de combinatie van betaald werk en zorgverantwoordelijkheid. Ook zullen maatregelen, gericht op het beperken van verwarmingskosten harder aankomen bij degenen die door sekse of leeftijd aan huis gebonden zijn en voor hun gezondheid afhankelijk van toereikende ruimteverwarming. Maatregelen als afvalscheiding leiden tot taakverzwaring in het huishouden. Vrouwen beschikken gemiddeld over minder tijd en minder geld, zodat maatregelen die meer tijd of meer geld kosten, vrouwen in principe harder treffen dan mannen. Anderzijds leidt een toenemende arbeidsparticipatie, mobiliteit en verbeterde inkomenssituatie van vrouwen naar alle waarschijnlijkheid tot een grotere milieuconsumptie. Milieuonderzoek vanuit een gender-perspectief in geïndustrialiseerde landen is nog schaars. Gegevens wijzen evenals in vele andere vrouwenstudies op de betrekkelijke onzichtbaarheid van de vrouwelijke leefsfeer. Internationale politieke netwerken op het gebied van vrouwen en milieu volgen over het algemeen de lijnen van Agenda 21: overlevingsproblematiek staat centraal in het Zuiden, terwijl in het Noorden de rol van vrouwen t.a.v. consumptie de meeste aandacht heeft. 127

5 8.4 WELKE IDEOLOGISCHE EMANCIPATIERICHTINGEN ZIJN TE ONDERSCHEIDEN HOE WAARDEREN DEZE DUUR- ZAAMHEID? IN HOEVERRE ZIJN ZIJ INHERENT MI- LIEU(ON)VRIENDELIJK? Emancipatie is geen eenduidig begrip, er zijn vele varianten. Emancipatierichtingen kunnen qua ideologie ingedeeld worden in richtingen gebaseerd op gelijkheid of op gelijkwaardigheid. Gelijkwaardigheidsvarianten kennen een belangrijke betekenis toe aan de biologische verschillen tussen man en vrouw en monden veelal uit is het nastreven van practical gender needs, positieverbetering die de sociaal aanvaarde vrouwenrol niet ter discussie stelt en complementariteit tussen de seksen. Gelijkheidsvarianten zijn gericht op het doorbreken van complementariteit en strategical gender-needs, waarbij de maatschappelijke rol van de vrouw nadrukkelijk wel ter discussie staat. Veel discussies over de positieverbetering van vrouwen worden bemoeilijkt door verschillende interpretatiekaders over hun behoeften. In het algemeen is emancipatie op te vatten als een streven naar het opheffen van systematische verschillen in behoeftenbevrediging (zowel materieel als immaterieel) tussen vrouwen en mannen. In hoofdstuk 1 werden twee nirwana s geïntroduceerd: Nirwana 1, waarbij vrouwen het huidige leefpatroon van (westerse) mannen kopiëren en waarbij zorg voor kinderen en andere verwanten in hoge mate geprofessionaliseerd wordt, en Nirwana 2, waarbij mannen minder gaan werken en zorgtaken gedeeld worden. Dit zijn allebei gelijkheidsvarianten. Binnen de westerse cultuur overheersen gelijkheidsvarianten, maar in de zuidelijke vrouwenbeweging gaan (nog?) veel stemmen op voor gelijkwaardigheidsmodellen en genieten praktische gender-behoeften dikwijls voorrang boven strategische. Kritiek op gelijkwaardigheidsvarianten houdt in dat gelijkwaardigheid vaak een ideologische legitimatie is van feitelijke ongelijkheid. Anderzijds zijn de gelijkwaardigheidsvarianten vaak gebaseerd op complementariteit en coöperatie tussen de seksen en een hoge mate van inkomensherverdeling in de privé-sfeer. Positieverbetering van vrouwen omvat zowel materiële als immateriële behoeften en moet dan ook, los van ideologie, op beide aspecten beoordeeld worden. Het is mogelijk dat in sommige situaties gelijkwaardigheidsvarianten de voorkeur verdienen, omdat zij een grotere materiële verbetering inhouden tegen een verwaarloosbare prijs in immateriële behoeften. Het onderscheid tussen strategische en praktische gender-behoeften is alleen zinvol in een specifieke situatie. Afbakening van beide begrippen kan dan helderheid scheppen over de vraag in hoeverre op positieverbetering gerichte maatregelen ook emancipatoir zijn. Feminiene richtingen hechten meer waarde aan immateriële behoeften, dan masculiene richtingen: ze zijn meer gericht op samenwerking, zorg en sociale verantwoordelijkheid. In die zin zijn feminiene richtingen inherent milieuvriendelijker te noemen. In hoeverre een milieuvriendelijke ideologie ook leidt tot milieuvriendelijker praktijken, is echter afhankelijk van de wijze, waarop zij maatschappelijk gestalte krijgen. Milieu-aspecten van diverse emancipatierichtingen zijn gemakkelijker te beoordelen als deze geformuleerd zijn in de vorm van emancipatiescenario s. Nirwana 1 en 2 zijn op te vatten als (zeer summiere) maatschappelijke scenario s, evenals de actieve maatschappij van de OESO, die gezien kan worden als (hoofdzakelijk) een variant van Nirwana 1. Duurzaamheidsaspecten van beide Nirwana s worden besproken in paragraaf

6 8.5 HOE ZIJN EMANCIPATIEDOELSTELLINGEN THEORE- TISCH TE INTEGREREN IN DE CENTRALE DOELSTELLING VAN DUURZAME ONTWIKKELING, ZOALS GEFORMULEERD IN OUR COMMON FUTURE? Het begrip behoeften is, naast het begrip toekomstige generaties cruciaal in de omschrijving van duurzame ontwikkeling, zoals gegeven door de Brundtland-commissie. Our Common Future propageert als oplossingsrichting naast mondiale herverdeling van duurzaam te beheren materiële middelen het verleggen van de aandacht naar immateriële behoeften. Waar emancipatieproblematiek zowel materiële als immateriële behoeften tot onderwerp heeft, lijkt hier een voor de hand liggende verbinding te maken met het concept duurzame ontwikkeling. Valt het begrip behoeften dusdanig te omschrijven dat het een bruikbaar toetsingskader wordt, zowel voor het overcomsumptie - en verdelingsprobleem tussen en binnen naties, als voor emancipatiedoelstellingen? Voor een mondiaal bruikbare begripsomschrijving voor normatieve doeleinden is het zinvol om een theoretisch onderscheid te maken tussen behoeften, wensen en satisfactoren.verscheidene auteurs hebben een aanzet gegeven tot een zodanige behoeftentheorie. Behoeften zijn maar tot op zekere hoogte universaliseerbaar; een hoge mate van overeenstemming bestaat over materiële behoeften, vaak genoemd als z.g. basic needs. Op het gebied van immateriële behoeften bestaat helaas minder eensgezindheid, maar ook bij verschillende uitgangspunten is het mogelijk om tot consensus te komen over hoofdcategorieën van immateriele behoeften.. Hoofdstuk 5 geeft een review van een aantal voorstellen van behoeftencategorieën. Voorgesteld wordt de twee hoofdcategorieën van Doyal en Gough, autonomie en gezondheid, uit te breiden met een derde, ontleend aan Mary Clark: betekenisvolle sociale binding, kortweg: verbondenheid. Universele satisfactor is een netwerk van verwanten en vrienden, voor de instandhouding waarvan naast bloedverwantschap wederzijdse hulp en steun, op persoonlijke basis van wezenlijk belang is. Onbetaalde arbeid en wederzijdse verplichtingen vormen, zeker bij de huidige verdunning van familienetwerken, een onontbeerlijk element. Een tweede reden om onbetaalde arbeid, de rol van vrouwen en sociale netwerken bijzondere aandacht te geven is, dat hoewel behoeften naar hun aard individueel zijn, sommige categorieën van satisfactoren een collectief karakter hebben, b.v. gemeenschappelijke taal en achtergrond. Culturele desintegratie als gevolg van (te) snelle maatschappelijke verandering kan daarom bedreigend zijn voor fundamentele sociale behoeften. Op basis van een goed uitgewerkte behoeftentheorie lijkt het op zijn minst mogelijk indicatoren te ontwikkelen voor internationale en regionale vergelijking in behoeftenbevrediging. Daarnaast kunnen procedures van 'needs-assessment' ontwikkeld worden en toegepast bij planning en beleidsevaluatie. 8.6 WAT IS ECOFEMINISME EN WAT IS DE ECOFEMINISTI- SCHE VISIE OP DE RELATIE TUSSEN VROUWEN- EN MILIEU- PROBLEMATIEK? Veel auteurs over vrouwen in de Derde Wereld leggen een verband tussen moderniseringsprocessen en de gevolgen daarvan voor vrouwen en voor het milieu. Deze lopen parallel aan wat zich de afgelopen paar honderd jaar in Europa heeft voltrokken. Modernisering en schaalvergroting verminderden de economische waarde van - op huis en onmiddellijke omgeving georiënteerd - vrouwenwerk, met als gevolg een verzwakking van haar sociale positie. Een stroming die bekend staat als het ecofeminisme ziet het patriarchaat als grondoorzaak van alle 129

7 kwaad, bedreven aan vrouwen en milieu. Ecofeministen leggen verband tussen het willen beheersen van de natuur en van de vrouw, die in de patriarchale ideologie geacht wordt tot de natuur te behoren. Activiteiten van deze stroming zijn vooral politiek en ideologisch. Hun politieke doelen komen sterk overeen met andere groene stromingen: zij bepleiten maatschappelijk egalitarisme, kleinschaligheid en lokale controle. Hun analyses richten zich op ideologieën die aan het patriarchaat ten grondslag liggen; daarnaast proberen zij een ecocentrische, op onderlinge zorg en verbondenheid gerichte ethiek te ontwikkelen. Binnen het ecofeministisch discours hebben zich twee subplatforms ontwikkeld. Ten eerste een multicultureel spiritueel platform, dat zich vooral met levensbeschouwelijke metaforendialoog en waardendiscussie bezighoudt. Ten tweede een filosofisch platform, meer academisch, en in hoofdzaak gericht op metaforenanalyse van de westerse cultuur, en ecocentrische ethiek. Het ecofeministische natuurbeeld is dat van een idyllische, levengevende, koesterende omgeving, waarin eenheid en verbondenheid centrale noties zijn. Hoewel in strijd met de biologische werkelijkheid, wordt het meer gehanteerd als maatschappelijke metafoor voor verbondenheid en eenheid, dan dat het een rol speelt bij de concrete invulling aan het politieke doel 'harmonie met de natuur'. Op de centrale ecofeministische stellingname, dat het patriarchaat tot milieudegradatie leidt, valt op humaan-ecologische gronden het nodige af te dingen: er is b.v. geen grond voor de veronderstelling dat patriarchale pastorale volkeren hun omgeving minder duurzaam exploiteerden dan matrifocale horticulturen. Theoretische condities, waaronder sociale systemen van duurzame exploitatie van lokale hulpbronnen kunnen ontstaan, houden niet rechtstreeks verband met sekse-relaties en zijn in de huidige tijd steeds minder van toepassing. Vanuit een gedragsecologisch perspectief is wel verdedigbaar, dat omvangrijke technologische en economische innovaties een verschuiving in patriarchale richting teweeg kunnen brengen, onder meer afhankelijk van de mate waarin reproduktieve kosten kunnen worden afgewenteld op vrouwen. De vraag, in hoeverre het patriarchaat zelf de motor is achter economische groei, is op dit niveau echter niet te beantwoorden. De relatie tussen economische groei en 'contest competition' zal daartoe nader onderzocht moeten worden. Het politieke ideaal van maatschappelijk egalitarisme t.a.v. klasse, etniciteit, ras en sekse, heeft een zeer reële basis, evenals het belang dat zij aan vrede hechten: bij grote maatschappelijke ongelijkheid en bij afwezigheid van vrede, is gelijkheid tussen de seksen nauwelijks te realiseren. 8.7 ZIJN ER VERBANDEN TUSSEN SOCIALE PROCESSEN, DIE DE POSITIE VAN DE VROUW BEÏNVLOEDEN EN PROCES- SEN, DIE TOT MILIEUVERSLECHTERING LEIDEN? IN HOEVER- RE IS HIERBIJ SPRAKE VAN CONSTRAINTS? Er blijkt een goede synthese mogelijk tussen sociale theorieën over sekse-ongelijkheid en humaan-ecologische gezichtspunten. Verschillen in reproduktieve belangen tussen mannen en vrouwen en verschillende reproduktieve strategieën geven vorm aan sekse-relaties; deze worden bestendigd door transgenerationele processen, institutionele en ideologische achtergronden. Overwegend mannelijke reproduktieve strategieën en patriarchale verhoudingen worden bevorderd bij omstandigheden die zeer ongelijke toegang tot strategische hulpbronnen mogelijk maken. Naast dichtheid en produktieverhoudingen, is de rol van kinderen belangrijk: 130

8 zowel de kosten van nakomelingen, hun economische waarde, en de mogelijkheden tot het overdragen van sociaal succes op de volgende generatie. Produktiviteitsstijgingen door verandering in arbeidsorganisatie en technologische vernieuwing zijn steeds voor een deel omgezet in reproduktieve winst. Afgezien van condities waarbij de kansen op succesvolle reproduktie meer door kwaliteit dan door kwantiteit van het nageslacht worden bepaald, zal dat bij iedere technologische verbetering het geval zijn. In de geschiedenis van de industrialisatie in West Europa zijn zulke condities na verloop van tijd vanzelf tot stand gekomen: door de stijging van het opleidingsniveau, door de wetten tegen kinderarbeid, door de afnemende mogelijkheden voor zelfvoorziening en voor ongeschoold werk, doordat vrouwen reproduktieve zelfbeschikking verwierven en konden kiezen tussen kinderen of verhoging van levenskwaliteit. In polygame systemen waarbij de vrouw de kosten van levensonderhoud voor haarzelf en de kinderen opbrengt, zal de bevolking sneller groeien dan in systemen waarbij de man proportioneel bijdraagt aan de kosten van kinderen. Ook waar kinderen een economische hulpbron zijn, is snelle bevolkingsgroei te verwachten. Afgezien daarvan, zal in een patriarchaal kader economische groei eerder worden omgezet in reproduktieve winst, dan in verhoging van levenskwaliteit. Hoewel dit laatste uiteraard tot een hogere milieuconsumptie per hoofd leidt, is het totale effect waarschijnlijk minder schadelijk, omdat het armoedeprobleem eerder, dus bij een lager bevolkingsaantal, opgelost wordt. Voor gelijkheid tussen de seksen is reproduktieve gelijkheidvermoedelijk van groot belang. Gelijkheid van reproduktiekosten is bij zoogdieren een uitzonderlijke conditie. Twee factoren hierin zijn van groot belang: de noodzaak tot een hoge mate van twee-ouderzorg en het ontbreken van mogelijkheden reproduktieve kosten af te wentelen op vrouwen en/of lagere klassen. Het reduceren van kansen op excessieve rijkdom, status of macht en het bieden van gelijke kansen aan kinderen, ongeacht hun ouders, is hiervoor op lange termijn de belangrijkste constraint. Constraints voor duurzaamheid zijn vooral gelegen in het feit, dat er geen biologische, dichtheidsafhankelijke regulatiemechanismen zijn tegen overbevolking en overexploitatie. Onder bepaalde condities kunnen die in kleine gemeenschappen ontstaan, maar deze condities treft men in steeds mindere mate aan. Het beperken van de kansen op excessieve rijkdom, status of macht voor individuen en hun families, zet een rem op motieven tot overexploitatie en is tevens in het belang van emancipatie. Van allesoverheersend belang is het traject, waarlangs, afhankelijk van de uitgangssituatie, gelijkheid, welvaart en duurzaamheid bereikt moeten worden. Hoewel duurzaamheid en emancipatie qua einddoel niet principieel strijdig zijn en elkaar zelfs op vele punten kunnen versterken, kunnen de maatregelen die tot verwezenlijking moeten leiden haaks op elkaar staan. Daarnaast leiden sommige emancipatievarianten tot een grotere milieuconsumptie dan andere. 8.8 WELK VAN DE TWEE NIRWANA'S IS UIT OOGPUNT VAN DUURZAME ONTWIKKELING TE VERKIEZEN? In paragraaf 8.4 is uiteengezet, dat voor succesvolle beleidsintegratie met duurzame ontwikkeling emancipatiedoelstellingen beter kunnen worden geformuleerd in termen van lokale of (inter)nationale emancipatiescenario s. Afzonderlijke maatregelen moeten beoordeeld worden in samenhang met het totale pakket. Zo zal b.v. verbetering van de economische mogelijkheden voor vrouwen in West-Afrika zonder maatregelen gericht op geboortenbeperking, reproduktieve autonomie, leerplicht e.d., naar alle waarschijnlijkheid rechtstreeks omgezet worden 131

9 in reproduktieve winst. 1 Afhankelijk van de uitgangssituatie, de heersende emancipatieideologie en de fase in het traject kunnen er vele scenario's geformuleerd worden. Voor de industriële samenleving kunnen de beide nirwana's wel globaal vergeleken worden. Nirwana 1 trekt de historische trend van professionalisering verder door naar de privé-sfeer. Zorg en opvoeding worden in steeds grotere mate geïnstitutionaliseerd, gefinancierd uit een produktiviteitsstijging als gevolg van verdergaande rationalisatie van de produktie. Deze, trendconforme, variant trekt waarschijnlijk een wissel op fundamentele sociale behoeften. Relaties krijgen meer en meer een vrijblijvend, tijdelijk karakter. Individualisering, geografische mobiliteit en woonverdunning worden hierdoor bevorderd. Het is niet waarschijnlijk dat bij deze variant onbetaalde arbeid uit de sfeer van vrije tijd of zelfs consumptieve activiteiten zal worden gelicht. Deprivatie van fundamentele behoeften kan leiden tot een toestand van permanente onvrede, die behalve in sociaal ongewenst gedrag kan uitmonden in een drang naar steeds meer materiële consumptie. Inherent aan deze variant is een gerichtheid op economische groei en competitie. Dat kan problematisch zijn vanuit duurzaamheidsoogpunt, maar, zeker bij aanmerkelijke welvaartsverschillen, voor het bereiken en handhaven van gelijkheid tussen de seksen.. Nirwana 2 beoogt herverdeling van onbetaalde arbeid en een zekere mate van deprofessionalisering, vooral van mannen. De beschikbare tijd wordt besteed aan zorg, het onderhouden van sociale relaties en plezierige dingen. In deze variant is er in ieder geval voldoende tijd beschikbaar voor fundamentele sociale behoeften. Een variant op dit scenario is door Annelies de Vries is uitgewerkt als lange termijnverkenning. 2 Onbetaalde arbeid kan waarschijnlijk rekenen op herwaardering. Als milieuvoordelen noemt De Vries, dat een deel van de tijd beschikbaar is voor milieuzorgtaken en dat er minder geld beschikbaar is voor milieu-onvriendelijke consumptie. Daar kan aan worden toegevoegd dat herverdeling van zorgtaken motieven voor economische groei afzwakt. Als de totale (monetaire en niet-monetaire) kosten hoog blijven, hoeft deze variant niet te leiden tot hogere reproduktie. Deze variant heeft mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling, consuminderen en opwaardering van immateriële waarden. Geen van beide nirwana's geeft aan langs welk traject ze zouden moeten worden gerealiseerd. Bij Nirwana 1 ligt dat ook minder voor de hand, omdat deze variant aansluit bij de overheersende trend. Verdere professionalisering van zorg is, wegens de toenemende verdunning en afbraak van het informele zorgnetwerk ook in toenemende mate noodzakelijk. Integratie van milieu- en emancipatiebeleid betreft in hoofdzaak het probleem om de kosten van milieumaatregelen gelijkelijk te verdelen over mannen en vrouwen. Daarbij zal ook de herverdeling van milieuconsumptie tussen de seksen een agendapunt moeten zijn. Nirwana 2 vereist op vele punten een trendbreuk. Het scenario van De Vries richt de schijnwerpers in hoofdzaak op mannen en vrouwen met zorgverantwoordelijkheid en gaat voorbij aan grote groepen mensen die, door levensfase of woonsituatie, geen onmiddellijk belang hebben bij zorg-arrangementen. Waarom zouden zij hun tijd niet besteden aan betaalde arbeid en carrière? Ook is het onduidelijk wat voor stimulansen zouden moeten worden gegeven om mensen ertoe te bewegen hun tijd te besteden aan milieuzorg. Waarschijnlijk is het zo, dat alléén een emancipatiebeleid, gericht op herverdeling van onbetaalde arbeid tussen mannen en vrouwen, niet zal resulteren in de proliferatie van netwerken van informele hulp en steun. Zonder beleid, gericht op het bevorderen en herwaarderen van onbetaalde arbeid in het algemeen, zal Nirwana 2 afdrijven in de richting van Nirwana Lestaeghe en Jolly, 1994 rapporteren over vergelijkend demografisch onderzoek in een groot aantal Afrikaanse landen. Scholing van vrouwen bleek weinig effect te hebben, indien niet gecombineerd met een nationale politiek van geboortenbeperking (m.n. in Islamitische landen). 2. De Vries,

10 8.9 ONDER WELKE VOORWAARDEN KAN DUURZAME ONTWIKKELING BIJDRAGEN AAN DE POSITIEVERBETERING VAN VROUWEN EN VICE VERSA? Het verband tussen bevolkingsgroei, reproduktieve autonomie van vrouwen en de kosten van kinderen, is uiteengezet in hoofdstuk 3 en 7. Maar scholing zal alleen zijn reproduktiekostenverhogende werking behouden, als geschoolde arbeid de basis blijft van het produktiesysteem, ongeacht of deze arbeid nu betaald wordt of niet. Lokale zelfvoorziening op basis van ongeschoolde arbeid is hooguit een tijdelijke optie in sommige situaties. De bovenstaande vraag wordt verder besproken met betrekking tot een drietal probleemvelden: 1) armoede, 2) mobiliteit en 3) onbetaalde arbeid. 1. Armoede Armoede van vrouwen is een milieuprobleem, omdat arme vrouwen in een dwangpositie verkeren en vaak disproportioneel schade of hinder ondervinden van milieudegradatie. Daarnaast zijn zij kwetsbaar voor exploitatie door anderen die daarmee economische of reproduktieve winst kunnen boeken, vaak met negatieve gevolgen voor het milieu. Een politiek van economische en maatschappelijke positieverbetering van vrouwen onder randvoorwaarden van milieuvriendelijkheid strookt daarom met duurzaamheidsdoelstellingen. Armoede van vrouwen kan in principe op twee manieren bestreden worden: door herverdeling en door het verruimen van economische mogelijkheden. Verschillen in reproduktieve kosten tussen mannen en vrouwen kunnen waarschijnlijk niet zonder een zekere mate van herverdeling worden opgeheven en zouden bij voorkeur rechtstreeks bij vaders in rekening gebracht moeten worden, voor maximaal effect op reproduktie. Men kan zich b.v. voorstellen dat ouders, ongeacht hun geslacht een belasting betalen per nakomeling, terwijl de feitelijke verzorgers uit algemene middelen verzorgingsloon ontvangen. De tweede optie stimuleert maatschappelijke participatie van vrouwen, wat een algemeen emancipatiedoel is. Veel vrouwen (en ook mannen met zorgtaken) hebben belang bij economische mogelijkheden aan of redelijk dichtbij huis. Het stedelijk milieu biedt daarvoor door de bank genomen meer mogelijkheden dan het platteland, maar de milieukwaliteit van de stad en de leefomstandigheden botsen voor vele bewoners met reproduktieve belangen. Verbetering van de stedelijke milieukwaliteit komt tegemoet aan de behoeften om zorg en betaalde arbeid te combineren en kan naast directe milieuwinst ook indirecte winst opleveren door de ontlasting van het landelijk gebied. Zeer veel vrouwen werken bij gebrek aan betere mogelijkheden thuis, hetzij op stukloonbasis, hetzij als zeer kleine zelfstandige. Het bevorderen van ondernemersvaardigheden van vrouwen en het wegnemen van belemmeringen om als zelfstandige te starten en tot redelijke proportie te groeien stimuleert lokale werkgelegenheid. Hierbij kunnen conflicten ontstaan tussen de eisen van leefkwaliteit en de mogelijkheden in of dichtbij de woning betaalde arbeid te verrichten. Deze problemen behoren niet te worden opgelost door een rigoureuze ruimtelijke scheiding van wonen en werken, maar door schone technologie en oplossingen op maat. 133

11 2. Mobiliteit Maatregelen om de mobiliteit terug te dringen kunnen zowel in het voordeel als in het nadeel van vrouwen werken. Schaalvergroting en mobiliteit hebben grote economische voordelen opgeleverd, die in onevenredige mate ten goede zijn gekomen aan mannen. Vrouwen zijn door de op sekse gebaseerde arbeidsverdeling meer aan huis gebonden en minder mobiel. Daarnaast is schaalvergroting veelal mede ten laste gekomen aan onbetaalde arbeid, waardoor vrouwen grotere afstanden moeten afleggen om hun zorgarbeid te kunnen verrichten. Deze ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat vrouwen een mobiliteitsbehoefte en -achterstand hebben, waardoor zij kwetsbaar zijn voor restrictief beleid op dit punt. Beperking van mobiliteit kan zeer gunstig zijn voor vrouwen, indien gepaard met bevordering van lokale werkgelegenheid en het verbeteren van lokale voorzieningen. Dit vereist een integratie van het milieubeleid met ruimtelijke ordening, sociale en economische politiek. Het stimuleren van lokale zelfstandige ondernemingen spoort met deze doelstelling. 3. Onbetaalde arbeid In traditionele samenlevingen is een lokale oriëntatie vanzelfsprekend. Behalve dat iedereen elkaar kent bestaat er vaak ook een hoge mate van bloed - en aanverwantschap binnen lokale gemeenschappen. Deze factoren bevorderen het ontstaan en de instandhouding van informele hulp- en steunnetwerken, die ook zorgdragen voor collectieve voorzieningen. In een moderne samenleving is men steeds minder georiënteerd op buren en, door het kleiner worden van gezinnen, ook minder op familieleden. Naast zakelijke contacten bestaat er een netwerk van vrienden en relaties (waarbij wederkerigheid vaak beperkt wordt tot sociale steun), dat naar een steeds grotere geografische spreiding tendeert. Een terugkeer naar een behoorlijk niveau van informele dienstverlening vereist een trendbreuk met de huidige op professionalisering en geografische mobiliteit van arbeid gerichte politiek. Een eerste vereiste is dat iedereen die betaalde arbeid wenst te verrichten, ook behoorlijk werk kan vinden in de directe omgeving. Met de tegenwoordige communicatiemogelijkheden maakt het voor veel typen bedrijven nauwelijks uit, wáár ze gevestigd zijn. Een systematisch onderzoek naar typen bedrijven, die niet sterk locatiegebonden zijn, kan wellicht nieuwe inzichten opleveren voor lokale economische politiek die spoort met milieudoelstellingen. Hiermee, en met het verbeteren van lokale voorzieningen (leefbaarheid per wijk en leefbaarheid per dorp) kunnen individuele tijdsknelpunten worden opgelost. Verdere vereisten zijn dat onbetaald niet langer gelijkstaat aan ongeschoold en dat met onbetaalde arbeid een aanzienlijke mate van behoeftenbevrediging kan worden bereikt, m.a.w. verbetering van de substitutievoet tussen onbetaalde en betaalde arbeid. Daartoe moet waarschijnlijk een krachtig stimuleringsbeleid worden gevoerd door lokale overheden. Een idee, afkomstig uit de milieubeweging betreft de zogenaamde LETS (Local Exchange Trading System), een lokale rekeneenheid, niet inwisselbaar maar wel paritair met de nationale munt, tegen welke prestaties worden uitgewisseld. 3 Zo n systeem zou enorm aan invloed kunnen winnen, wanneer de lokale 3. Lang,

12 overheid en andere grote economische actoren LETS voor bepaalde typen diensten accepteren. Met name arbeidsintensieve activiteiten, gericht op lokale essentiële behoeften (b.v. bouwen, wonen, onderhoud en reparatie, zorg en milieuzorg) komen in aanmerking. Zeker wanneer het LETS-beleid tevens gekoppeld wordt aan gewenste lokale economische activiteiten kan hier goed duurzaamheidsbeleid mee gevoerd worden. Daarnaast kan zo n, gedeeltelijk informeel, circuit een kweekvijver opleveren voor zelfstandige ondernemers en bevorderlijk werken voor lokale werkgelegenheid. 135