VOORTGANGSRAPPORT 2015 VLAAMS KLIMAATBELEIDSPLAN LUIK MITIGATIE

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "VOORTGANGSRAPPORT 2015 VLAAMS KLIMAATBELEIDSPLAN 2013-2020 LUIK MITIGATIE"

Transcriptie

1 // VOORTGANGSRAPPORT 2015 VLAAMS KLIMAATBELEIDSPLAN LUIK MITIGATIE //

2 INHOUD Samenvatting voor beleidsmakers Inleiding Algemeen Leeswijzer Klimaatbeleid op vele niveaus Ontwikkelingen op internationaal niveau Europees kader voor het energie- en klimaatbeleid richting Intra-Belgische verdeling van de inspanningen tot Evaluatie emissies en prognoses Gegevensbronnen Correctiefactor voor brandstofverkoop Stand van zaken niet-ets doelstellingen Niet-ETS broeikasgasemissies Niet-ETS reductiepad Stand van zaken op basis van het vastgelegde niet-ets reductiepad Inschatting impact van toekomstige aanpassingen van het reductiepad Verkenning middellange (2030) en lange termijn (2050) doelstellingen Globale conclusie Evaluatie voortgang per sector Transport en mobiliteit Evolutie indicatoren en emissies ( ) Beleidsevoluties Korte termijn prognoses (2020) Verkenning middellange (2030) en lange termijn (2050) doelstellingen Beleidssuggesties Gebouwen Evolutie indicatoren en emissies Beleidsevoluties Korte termijn prognoses (2020) Verkenning middellange (2030) en lange termijn (2050) doelstellingen Beleidssuggesties Landbouw Evolutie indicatoren en emissies Beleidsevoluties Korte termijn prognoses (2020) Verkenning middellange (2030) en lange termijn (2050) doelstellingen Beleidssuggesties (Niet-ETS) industrie Evolutie indicatoren en emissies Beleidsevoluties Korte termijn prognoses (2020) Verkenning middellange (2030) en lange termijn (2050) doelstellingen pagina 2 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

3 4.4.5 Beleidssuggesties Niet-ETS energie Evolutie emissies Beleidsevoluties Korte termijn prognoses (2020) Afval Evolutie indicatoren en emissies Beleidsevoluties Korte termijn prognoses (2020) Verkenning middellange (2030) en lange termijn (2050) doelstellingen Transversale maatregelen Beleidsinstrumenten en relatie met andere beleidsdomeinen Werk maken van een klimaatvriendelijke Vlaamse overheid Klimaat en lokale overheden Burgers en educatie Ander klimaatgerelateerd beleid Europees emissiehandelssysteem (EU ETS) Vlaams Actieplan Hernieuwbare Energie Landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) Afvang en gebruik van CO2 (CCU) Klimaatfonds Overzicht op grote lijnen Bespreking per maatregel Combipremie voor muurisolatie en glas Grondige renovatiepremie voor sociale huisvestingsmaatschappijen Telemetrie van het EGW-gebruik in schoolgebouwen Gespecialiseerde energieconsulenten onroerend erfgoed: erfgoedenergieloket Aanpassing van de REG-premies voor KMO s Intensief sectoraal energie-advies en begeleiding KMO s Energieconsulenten toerisme: KOALA Uitbreiding Flanders Logistics Biogasbussen De Lijn Uitbouw extra walstroominfrastructuur voor de binnenvaart Laadpaalinfrastructuur op carpoolparkings Energie-advies voor landbouwers: Enerpedia Investeringssteun pilootproject restwarmte in glastuinbouwcluster Investeringssteun voor kleinschalige vergisting op landbouwbedrijven Conclusies uit bespreking klimaatfondsmaatregelen Compensatie voor de kosten van indirecte carbon leakage Flexibele mechanismen Financiering van het klimaatbeleid Bijlagen 160 Bijlage 1. Leeswijzer overzichtstabellen maatregelen sectoren Bijlage 2. Overzichtstabel maatregelen mobiliteit Bijlage 3. Overzichtstabel maatregelen gebouwen Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 3 van 182

4 Bijlage 4. Overzichtstabel maatregelen landbouw Bijlage 5. Overzichtstabel maatregelen (niet-ets)-industrie Bijlage 6. Overzicht maatregelen niet-ets energie Bijlage 7. Overzichtstabellen maatregelen afval pagina 4 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

5 SAMENVATTING VOOR BELEIDSMAKERS 1. Situering Op 28 juni 2013 keurde de Vlaamse Regering het Vlaams Mitigatieplan (VMP) definitief goed. Zoals aangegeven in het VMP is het van groot belang dat het mitigatiebeleid nauwgezet wordt opgevolgd en dat de effectiviteit van het maatregelenpakket in functie van de Vlaamse doelstelling wordt bewaakt. Om een efficiënte opvolging door de Vlaamse Regering mogelijk te maken, bezorgt de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu jaarlijks een voortgangsrapport aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering waakt er mee over dat tijdens de looptijd van het VMP de voorziene maatregelen tijdig, volledig en doeltreffend worden uitgevoerd. Er wordt tijdens de looptijd van het VMP voortschrijdend inzicht opgebouwd over de haalbaarheid van de vooropgestelde doelstellingen en er zullen bijstellingen nodig zijn om het jaarlijkse effect zo nauwkeurig mogelijk in te schatten en om tussentijds bijsturingen of remediërende beleidsmaatregelen te kunnen treffen. Als in de monitoring afwijkingen ten opzichte van de vooropgestelde indicatieve reductiepaden worden vastgesteld, dan zullen remediërende maatregelen moeten worden genomen. Het plan wordt dan ook beschouwd als levend document of rollend plan dat jaarlijks geactualiseerd wordt via de voortgangsrapporten. Het voorliggende voortgangsrapport (VORA15) is de eerste rapportering sinds de goedkeuring van het VMP en omvat informatie over de voortgang in de periode Het VORA15 geeft een stand van zaken van de uitvoering van het Vlaamse mitigatiebeleid en toetst het af aan de korte termijn Europese niet-ets doelstellingen voor de periode De ontwikkeling van een lange termijn energie- en klimaatstrategie zal de komende jaren concreet vorm krijgen binnen het Nationaal Actieplan dat moet worden uitgewerkt in het kader van het 2030-governance-systeem van de Energie Unie en in 2018 zou moeten worden ingediend bij de Europese Commissie. Hiertoe wordt in uitvoering van het VMP de doorkijk richting 2050 uit het plan in het VORA15 verder technisch onderzocht en uitgewerkt aan de hand van verkennende scenario s op basis van bijkomend studiewerk. 2. Ontwikkelingen op Belgisch, Europees en internationaal beleidsniveau Op 4 december 2015 sloten de vier Belgische ministers, bevoegd voor klimaat, een akkoord over de verdeling van de vereiste Belgische inspanningen onder de Effort Sharing Decision. Het akkoord behandelt, naast de niet-ets doelstelling, nog verschillende andere aspecten zoals de Belgische verbintenissen inzake hernieuwbare energie voor 2020, de verdeling van de Belgische veilingopbrengsten en de Belgische bijdrage aan internationale klimaatfinanciering. Conform dit akkoord zal Vlaanderen haar uitstoot van broeikasgassen verminderen met 15,7% ten opzichte van het referentiejaar In oktober 2014 bereikten de Europese staatsleiders een akkoord over het Klimaat- en Energiepakket 2030: een bindende, interne broeikasgasreductiedoelstelling van minstens -40% (t.o.v. 1990), een Europees bindende doelstelling voor hernieuwbare energie van minstens 27% en een indicatieve energieefficiëntiedoelstelling van minstens 27%. De interne broeikasgasemissiereductiedoelstelling werd verder opgedeeld in twee pilaren, nl. enerzijds sectoren die onder het EU emissiehandelssysteem (ETS) vallen, moeten hun uitstoot tegen 2030 verminderen met 43% t.o.v en anderzijds alle andere sectoren (de zogenaamde niet-ets sectoren) moeten hun uitstoot tegen 2030 verminderen met 30% t.o.v Deze doelstelling zal verder opgedeeld worden in bindende, nationale doelstellingen. Voor België wordt een doelstelling verwacht tussen -31% en -37,5%, afhankelijk van de manier waarop kostenefficiëntie mee in rekening wordt gebracht. Het voorstel van de Europese Commissie met de niet-ets doelstelling per lidstaat wordt verwacht in de eerste helft van Een nieuw bestuurssysteem wordt verder uitgewerkt en zal integraal deel uitmaken van de Energie Unie. Onder het systeem zou elke lidstaat een Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 5 van 182

6 Nationaal Actieplan moeten opstellen, voor de vijf dimensies van de Energie Unie: bevoorradingszekerheid, interne markt, energiebesparingen, het koolstofarm maken van de economie en onderzoek en ontwikkeling. Op 12 december 2015, tijdens de COP21 onder het UNFCCC, werd het Akkoord van Parijs afgesloten. Met dit akkoord komt er een einde aan de onderhandelingen over een opvolger voor het Kyoto Protocol en verbinden voor het eerst in de geschiedenis zowat alle landen zich ertoe om actie te ondernemen tegen de klimaatverandering. Centraal in het Akkoord van Parijs staat de doelstelling om de temperatuurstijging te beperken tot ver onder 2 C in vergelijking met de pre-industriële periode en om inspanningen na te streven om de opwarming te beperken tot 1,5 C. Om dit te bereiken werkt het akkoord met een bottom-up aanpak waarbij elke partij verplicht een eigen bijdrage moet voorbereiden en communiceren en nationale maatregelen moet nastreven om deze bijdrage te verwezenlijken. Gezien de huidige bijdragen onvoldoende zijn, voorziet het akkoord in een dynamische ambitiecyclus waarbij het ambitieniveau systematisch zal worden opgeschroefd. Naast mitigatie bevat het Akkoord van Parijs ook duidelijke afspraken en verplichtingen voor andere domeinen, zoals adaptatie en financiering. 3. Globale stand van zaken Vlaams klimaatbeleid Globaal genomen kan in een -15,7% scenario in Vlaanderen een gecumuleerd overschot verwacht worden van 3,0 Mton CO 2-eq over de periode op basis van het voorliggende beleidsscenario met een laag brandstofsurplus voor de periode In een beleidsscenario met een hoog brandstofsurplus voor de periode wordt in de periode een gecumuleerd tekort verwacht van -4,3 Mton CO 2-eq in een -15,7% scenario voor Vlaanderen. Deze gecumuleerde balansen komen overeen met 1% van de totale Vlaamse emissieruimte over de periode (die bedraagt ongeveer 350 Mton CO 2-eq voor een emissiereductiedoelstelling van -15,7% tegen 2020 ten opzichte van 2005). Bij de interpretatie van deze resultaten moet rekening gehouden worden met een aantal onzekerheden die inherent zijn aan de prognoseopmaak. Het verwachte gecumuleerde overschot of tekort valt binnen deze onzekerheidsmarges. Het is daarom van belang om alle aannames jaarlijks te blijven monitoren en om alle mogelijkheden open te houden om exogene effecten op te vangen. Verder wordt nog gewezen op de impact van toekomstige aanpassingen van het niet-ets reductiepad door de Europese Commissie. De aanpassing van het niet-ets reductiepad in 2017 en/of 2022 zou de beschikbare emissieruimte met respectievelijk 2,8 en 4,7 Mton CO 2-eq verminderen in vergelijking met de momenteel vastgelegde emissieruimte voor de periode Dit zou dan globaal voor de periode resulteren in respectievelijk een gecumuleerd overschot van 0,3 Mton CO 2-eq (bij tussentijdse aanpassing in 2017) en een gecumuleerd tekort van 1,7 Mton CO 2-eq (bij herberekening in 2022) rekening houdend met een laag brandstofsurplus voor de periode Op basis van de huidige beschikbare emissies en prognoses wordt een divergentie verwacht tussen emissieruimte en broeikasgasprognoses vanaf 2017 die zich, zonder bijsturing, ook na 2020 zou verderzetten. Er is bijgevolg nood aan een structurele versterking van het klimaatbeleid binnen alle betrokken sectoren om de emissietrend om te buigen en aanknoping te vinden bij het Europees vastgelegde ambitieniveau op middellange (2030) en lange (2050) termijn. Concrete beleidsaanbevelingen op korte termijn en een technische verkenning op lange termijn worden per sector vermeld bij de evaluatie van de voortgang per sector. Vlaanderen schaart zich achter de EU-doelstelling om de Europese uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 80 tot 95% te verminderen ten opzichte van 1990, in de context van de aanbevelingen van het internationale klimaatpanel voor de groep van ontwikkelde landen, en zal binnen deze Europese lange termijn context de nodige inspanningen leveren. Bij het ontwikkelen van het Vlaamse langetermijnbeleid moet worden onderzocht hoe de Europese 2050 Roadmap kan vertaald worden naar de Vlaamse context en hoe de verschillende sectoren en beleidsvelden hiertoe kunnen bijdragen. Een grondige afweging met focus op de langere tijdshorizon zal uitgewerkt worden bij de voorbereiding van het pagina 6 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

7 Nationaal Actieplan zoals vooropgesteld in het Europees 2030 beleidskader. De verkennende analyse in het VORA15 vormt een basis hiervoor. 4. Evaluatie voortgang per sector 4.1. Transport en mobiliteit De transportsector was in 2014 verantwoordelijk voor een uitstoot van 15,6 Mton CO2-eq of 36% van de totale Vlaamse niet-ets broeikasgasemissies. De totale broeikasgasemissies van de transportsector zijn tussen 1990 en 2014 gestegen met 23%. Deze stijging is voornamelijk te wijten aan het goederenverkeer over de weg dat, ondanks een terugval omwille van de financieel-economische crisis in 2009, een significante toename van de uitstoot liet optekenen. Sinds 1990 hebben er geen significante verschuivingen plaatsgevonden in de verdeling van de transportvolumes. Het leeuwendeel van de transportstromen gebeurt zowel voor goederen als voor personen nog steeds over de weg. Voorts blijkt uit de trendanalyse (op basis van bottom-up gemodelleerde emissies zonder brandstofsurplus) dat de broeikasgasuitstoot van het personenverkeer over de weg significant gestegen is tussen 1990 en 2000 (+14%) gevolgd door een stabilisering. Sinds 2000 werden de stijgende transportvolumes immers grotendeels gecompenseerd door verbeterde energie-efficiëntie van de voertuigen, de verdieseling van het wagenpark en de bijmenging van biobrandstoffen. Voor nieuw verkochte voertuigen neemt het aandeel van dieselwagens de laatste jaren af. Deze afname gebeurt, ondanks de sterke relatieve groei van alternatieve voertuigen, voornamelijk ten voordele van benzinevoertuigen. De uitstoot van het goederenverkeer over de weg steeg tussen 1990 en 2007 nog veel sterker (+53%) waarna het een terugval (-15%) kende in de periode ten gevolge van de financieeleconomische crisis. Sinds 2008 is de uitstoot ongeveer gestabiliseerd. De groei van de voertuigkilometers tussen 1990 en 2014 werd immers niet gecompenseerd door de verbetering van de voertuigefficiëntie, noch door de bijmenging van biobrandstoffen. Het toegenomen aandeel biobrandstoffen heeft er wel voor gezorgd dat er een zekere ontkoppeling heeft plaatsgevonden tussen de groei van de voertuigkilometers enerzijds en de CO 2-uitstoot van het goederenvervoer anderzijds. De toename van de broeikasgasuitstoot is namelijk beperkter dan de toename van de getransporteerde volumes. Hoewel de uitstoot in de transportsector op het terrein nog niet daalt, zijn er de voorbije jaren op verschillende niveaus maatregelen in die richting getroffen. Een aantal van die maatregelen zullen in de nabije toekomst versterkt of verder uitgewerkt worden. Een greep uit die maatregelen zijn: de invoering van de kilometerheffing voor vrachtwagens, de hervorming van de Vlaamse voertuigfiscaliteit, een Vlaamse conceptnota ter aanmoediging van de aanschaf van alternatieve voertuigtechnologieën en de aanpassing van de accijnzen op de transportbrandstoffen. Daarnaast werd ook ingezet op de vergroening van de binnenvaart. De tarieven en de wegsegmenten waarop de kilometerheffing voor vrachtwagens van toepassing zal zijn, werden bepaald. Sinds 1 april 2016 vormt dit instrument een bijkomende prikkel voor de beheersing van de vrachtwagenkilometers over de weg, voor een modale verschuiving richting spoor en binnenvaart en voor een vergroening van de vrachtwagenvloot. De sinds maart 2012 hervormde belasting op inverkeerstelling (BIV) heeft gezorgd voor een daling van het aandeel dieselvoertuigen, zonder dat de gemiddelde CO 2-uitstoot per kilometer hierdoor gestegen is. De bijsturing van de hervormde BIV en de hervorming van de jaarlijkse verkeersbelastingen, die eind 2015 goedgekeurd werden, zullen milieuparameters (waaronder de CO 2-uitstoot) verder in rekening brengen in de tariefbepaling. Alternatieve voertuigen genieten hierbij voorkeurstarieven. De conceptnota die in september 2015 goedgekeurd werd, zorgt voor financiële ondersteuning voor alternatieve voertuigen alsook voor een aanzet tot actieplan voor de daarbij horende (laad)infrastructuur. Uiteindelijk zal de hervorming van de brandstofaccijnzen op federaal niveau, waarvan de effecten sinds november 2015 merkbaar beginnen te worden, een prikkel geven in de Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 7 van 182

8 richting van een lager brandstofverbruik (in het bijzonder voor de veruit meest gebruikte transportbrandstof in Vlaanderen, nl. diesel). Er wordt in het prognosescenario met bestaand beleid verwacht dat de emissies (zonder brandstofsurplus) van personenverkeer over de weg de komende jaren lichtjes dalen en resulteren in een reductie van -2% in 2020 ten opzichte van Daarnaast wordt verwacht dat de emissies (zonder brandstofsurplus) van goederenverkeer nog verder zullen toenemen, resulterend in een toename van 3% in 2020 ten opzichte van Globaal wordt in de transportsector in dit basisscenario een lichte toename van de emissies (inclusief brandstofsurplus) met 1% verwacht in de periode Rekening houdend met de variant met een hoge brandstofsurplus wordt met het scenario met bestaand beleid een toename van de emissies verwacht met 10% in de periode Op basis van de meest recente inzichten gesteund op de emissie-inventarissen voor de periode en de verwachte evolutie in een scenario met het bestaand beleid, die aansluit bij deze recente inzichten, tekent er zich een discrepantie af ten opzichte van de verwachtingen tot 2020 zoals beschreven in het VMP. Bijkomende analyse toont aan dat zowel de evolutie van het aantal afgelegde kilometers als de samenstelling van het park minder gunstig evolueren dan vooropgesteld in het VMP. Bijkomende inzet zowel op een beheersing van de over de weg getransporteerde volumes als op verdergaande vergroening van het wagenpark is noodzakelijk om de trend te keren in de richting van de korte en lange termijn klimaatdoelstellingen Gebouwen De gebouwensector was in 2014 verantwoordelijk voor een uitstoot van 12,3 Mton CO2-eq of 29% van de totale Vlaamse niet-ets broeikasgasemissies. De klimaatgecorrigeerde broeikasgasemissies hebben van de residentiële gebouwen, na een stijgende trend in de jaren 90, sinds 2000 een dalende trend ingezet en dit ondanks een toename van het aantal huishoudens. In de tertiaire sector wordt tevens een dalende trend vastgesteld sinds 2000 en dit ondanks een verdere toename van de economische activiteit. Deze dalende trend kan worden verklaard door sterk verbeterde energie-efficiëntie van het gebouwenpark en de omschakeling van stookolie naar aardgas als brandstof voor verwarming. Uit de trendanalyse blijkt dat het beleid van de voorbije jaren vruchten heeft afgeworpen. Op het vlak van nieuwbouw werd het aanscherpingspad van het E-peil richting BEN-gebouwen in 2021 goedgekeurd. Daarmee samenhangend werden ook de voorwaarden voor de ondersteuningsmaatregelen aan energiezuinige nieuwbouw die beter presteert dan de geldende normen, verstrengd. In de komende jaren worden nog bijkomende regelgevingsaanpassingen voorzien. Voor het bestaande gebouwenpark is de nood aan bijkomende stimulansen vastgesteld om de korte en lange termijn doelstellingen te realiseren. Door middel van een Renovatiepact, dat eind 2014 werd opgestart, wil de Vlaamse Regering in overleg met 32 organisaties een sterke verhoging realiseren van de renovatiegraad van het Vlaams woningpatrimonium. Diverse eerder aangekondigde beleidsaanpassingen worden verder uitgewerkt in het kader van het Renovatiepact. Het betreft hier onder meer de bijsturing van het premiebeleid voor energiebesparende maatregelen, de uitbreiding van de energieprestatie-eisen in de Vlaamse Wooncode, de verhoging van de kwaliteit van het energieprestatiecertificaat, Een aantal andere initiatieven zoals de renovatiepremie, de werking van de energieconsulenten, het sociaal energiebeleid en de energieleningen die werden overgedragen aan de gewesten, werd de voorbije jaren verdergezet en/of geoptimaliseerd. Inzake het onderhoud en de vervanging van verwarmingsketels werden de minimale werkingseisen voor aardgasketels verstrengd en werd een periodiek systeem ingevoerd voor de verwarmingsaudit. In de sector van de sociale woningen is de voorbije jaren eveneens een duidelijk vooruitgang geboekt, maar zijn verhoogde inspanningen nodig om de vooropgestelde doelstellingen in 2020 te halen. De verhoogde aandacht voor (energetische) renovatie van sociale woningen heeft de laatste jaren geleid tot een forse toename van het aantal ingediende renovatieprojecten. Het blijft een uitdaging om voldoende financiële middelen vrij te maken om alle uitgewerkte renovatieprojecten op korte termijn te kunnen uitvoeren. pagina 8 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

9 De Vlaamse Regering heeft de taken van het Vlaams EnergieBedrijf (VEB) in 2014 bijgestuurd. Het VEB concentreert nu zich op de kerntaken die verband met het energieverbruik binnen de overheid, met een focus op leveringen, data en energie-efficiëntie. Op vlak van energie-efficiëntie faciliteert het VEB haar klanten bij het opzetten van een onderhouds- en energieprestatiecontract (OEPC) tussen de klant en een leverancier van energiediensten (Energy Service Company of ESCO). Eind 2015 werd een eerste OEPC/ESCO afgesloten. Ook het (vaak verouderde) schoolgebouwenpark vertoont grote investeringsnoden die de beschikbare (overheids)middelen overstijgen en op korte termijn niet volledig opgelost raken. De Vlaamse Regering wil met het Masterplan Scholenbouw van midden 2015 een antwoord bieden op de uitdagingen van schoolinfrastructuur via een breed gamma aan acties. Globaal wordt in het beleidsscenario tussen 2005 en 2020 een reductie van 24% van de emissies verwacht voor de gebouwensector in zijn geheel. De daling van de emissies is hierbij groter voor de residentiële gebouwen (-27%) dan voor de tertiaire gebouwen (-15%). De verkennende lange termijnscenario s geven aan dat het beleid in de gebouwensector zich moet focussen op twee pijlers om invulling te geven aan de lange termijn klimaatdoelstellingen, nl.: - een verdere daling van het energieverbruik via een combinatie van versnelde en diepere renovatie van het bestaande gebouwenpark en zeer laag energieverbruik van nieuwbouw aangevuld met een verdere verbetering van de efficiëntie van (fossiele) verwarmingsinstallaties; - een verdere daling van de koolstofintensiteit via een substantiële verhoging van het aandeel CO 2-neutrale verwarmingsinstallaties (warmtepompen, warmtenetten, biomassa, ). Gezien de lange levensduur van woningen wordt binnen het renovatiepact prioritair werk gemaakt van de versnelde en diepere renovatie van het bestaande gebouwenpark. Een complementair tijdspad voor de implementatie van CO 2-neutrale verwarmingsinstallaties bij renovatie moet hier nog aan worden gekoppeld Landbouw In Vlaanderen is de landbouwsector in 2014 verantwoordelijk voor de uitstoot van 6,9 Mton CO2-eq of 16% van de niet-ets emissies. In de periode heeft de landbouwsector reeds een aanzienlijke daling van broeikasgasuitstoot van 26% gerealiseerd. Deze daling was hoofdzakelijk het gevolg van de afbouw van de veestapel en strengere bemestingsnormen in het kader van het mestbeleid, en productiviteitsstijgingen (melkgift per koe, ) enerzijds en de daling van het energiegebruik door een efficiënter energiegebruik en investeringen in energiebesparende en hernieuwbare technologieën anderzijds. Globaal genomen is deze daling gerealiseerd in de periode Vanaf 2008 stijgt de veestapel terug door de uitbreidingsmogelijkheden in het mestbeleid (MAP 3). Mits onder meer mestverwerking kan een bedrijf zijn veestapel uitbreiden. Dat leidde vooral tot aangroei van de varkens- en pluimveestapel. Sinds 2012 wordt ook een lichte toename van het aantal melkkoeien vastgesteld mogelijks vooruitlopend op de afschaffing van het melkquotum op 1 april De omvang van de veestapel is een drijvende kracht achter de stijgende niet-energetische emissies vanaf De beleidsmaatregelen zoals uitgestippeld in het VMP werden de voorbije jaren uitgevoerd. Pijler I van het nieuwe Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is van start gegaan op 1 januari 2015 met een belangrijk klimaataccent. Ook Pijler II ging van start in Een aandeel van 42,30% van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling (PDPO III), de Vlaamse invulling van de tweede pijler van het GLB, is gericht op klimaat- en milieudoelstellingen. De voorbije jaren werd versterkt ingezet op sensibilisering en voorlichting. Concrete maatregelen voor energetische emissies werden uitgevoerd zoals vooropgesteld met onder meer de verlenging van het energieconsulentenproject, het project Enerpedia 2.0, VLIF-steun, investeringsondersteuning voor een pilootproject restwarmte in een glastuinbouwcluster en de invoering van energieprestatie- en binnenklimaateisen (EPB-eisen) voor verwarmde/gekoelde landbouwgebouwen Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 9 van 182

10 Een aantal maatregelen gericht op de niet-energetische emissies werd opgestart. Deze worden tevens als een belangrijk thema mee in onderzoeksprogramma s (van o.a. ILVO) opgenomen. Onder meer een IWTonderzoeksproject werd opgezet om het toepassen van methaanreducerende (voeder)strategieën op Vlaamse melkveebedrijven te faciliteren door kennisopbouw en kennisverspreiding. Een intern studieproject wordt uitgevoerd om de beschikbare kennis over het effect van bestaande en potentiële landbouwmaatregelen op de broeikasgasuitstoot samen te brengen. Sinds 1 januari 2015 wordt, met ondersteuning van het Vlaams Klimaatfonds, investeringssteun gegeven voor randinfrastructuur ter ondersteuning van kleinschalige vergisting op landbouwbedrijven. Daarnaast wordt via het Enerpediaproject eveneens ingezet op sensibilisering en adviesverlening voor het gebruik van kleinschalige vergisting op het landbouwbedrijf. Er wordt een pilootproject opgestart inzake een pro rata systeem voor digestaat na pocketvergisting, wat kleinschalige vergisting met varkensmest rendabel zou kunnen maken. De voorbije jaren werd ook verder uitvoering gegeven aan het Strategisch Plan Korte Keten, het Strategisch Plan Biologische Landbouw en de preventie van voedselverlies en maximale valorisatie van nevenstromen. In de glastuinbouwsector zijn de voorbije jaren belangrijke inspanningen geleverd op vlak van energieefficiëntie, warmtekrachtkoppeling (WKK) en de inzet van hernieuwbare energie. Gelet op de aanzienlijke besparingen van de voorbije jaren wordt het extra potentieel voor de glastuinbouwsector voor de komende jaren relatief beperkt ingeschat en wordt in de periode een reductie met 15% verwacht. De evolutie van de veestapel tot 2020 is de bepalende factor voor de niet-energiegerelateerde methaan- en lachgasemissies. Prognoses van het Departement Landbouw en Visserij geven aan dat het aantal melkkoeien met de afschaffing van het melkquotum zal toenemen tot 2015 en nadien ten gevolge van de autonome evolutie weer licht zal afnemen. De rundveestapel neemt volgens deze inschatting af tot Het aantal varkens blijft min of meer op hetzelfde niveau tot In de periode resulteert dit in een stabilisatie van de niet-energetische emissies. Globaal genomen wordt in de landbouwsector een lichte daling van de broeikasgasemissies verwacht in de periode van 4%. De verkennende lange termijnscenario s geven aan dat een verdere en diepgaande reductie van de nietenergetische-emissies met een ongewijzigde omvang van de veestapel een grote uitdaging vormt. De technologische mogelijkheden binnen deze sector zijn immers beperkt. Voornamelijk op het vlak van (kleinschalige) vergisting kunnen nog stappen gezet worden. Op het vlak van energie zijn de voorbije jaren al belangrijke inspanningen geleverd door de inzet van energiebesparende maatregelen, WKK en hernieuwbare energie. Lopende en aangekondigde studies zullen het bijkomend potentieel beter in kaart brengen. Dit moet toelaten om enerzijds meer verfijnde verkenningsscenario s te ontwikkelen en anderzijds lange termijn sectorale reductiepaden uit te werken Industrie De niet-ets broeikasgasemissies van de sector industrie volgens het ETS toepassingsgebied bedragen 5,9 Mton CO 2-eq in 2014 of 14% van de totale Vlaamse niet-ets broeikasgasemissies. De energie-gerelateerde emissies vertegenwoordigen een uitstoot van 2,8 Mton CO 2-eq. Van de proces-gerelateerde emissies vallen vanaf 2013 enkel nog de lachgasemissies van de caprolactamproductie (en enkel kleinere bronnen) en de methaanemissies afkomstig van chemische en metallurgische processen, met samen een aandeel van 14% (of 0,7 Mton CO 2-eq) in 2014, onder de niet-ets emissies. In de periode vertonen de niet-ets procesemissies een stijgende trend, met uitzondering van de crisisjaren , die in belangrijke mate kan worden verklaard door de evolutie van de lachgasemissies ten gevolge van caprolactamproductie. F-gas-emissies hebben een aandeel van 34% (of 2,0 Mton CO 2-eq) in de industriële niet-ets emissies in Sinds 1997 is er een trendmatige stijging van het gebruik en ook de emissies van F-gassen die pagina 10 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

11 hoofdzakelijk het gevolg is van het stopzetten van het gebruik van ozonafbrekende stoffen in koelinstallaties, waarvoor F-gassen de meest voor de hand liggende alternatieven zijn. Sinds de goedkeuring van het VMP is voor tal van maatregelen vooruitgang geboekt. Op het vlak van de energiegerelateerde emissies zijn de energiebeleidsovereenkomsten (EBO) van de tweede generatie van start gegaan vanaf 1 januari Op 2 februari 2016 waren 202 vestigingen toegetreden tot de niet-ets EBO. Een concept voor een mini-ebo voor KMO s werd uitgewerkt en de haalbaarheid zal in 2016 worden onderzocht. Dit kadert tevens binnen het lopende KMO-energie-efficiëntieplan met o.a. energiescans, ecologiesteun, sensibiliseringscampagnes, In uitvoering van de energie-efficiëntierichtlijn dienen grote ondernemingen (met uitzondering van EBO-bedrijven, bedrijven met een conform verklaard energieplan en bedrijven die ISO gecertificeerd zijn) tegen uiterlijk 1 december 2015 een verplichte energieaudit te laten opmaken. De ondersteuning van groene warmte, restwarmte en biomethaan wordt verdergezet met een aantal wijzigingen. Een reeks acties werden uitgevoerd ter bevordering van WKK en warmtenetten met onder andere de opmaak van een warmtekaart voor Vlaanderen. Ook de ecologiepremie werd verdergezet met een aantal aanpassingen. Zoals aangekondigd in het VMP werden bijkomende maatregelen in kaart gebracht om de N 2O-emissies van de caprolactamproductie terug te dringen. Bij de hernieuwing van de milieuvergunning van het betreffende bedrijf zal overwogen worden om emissiegrenswaarden voor zowel N 2O als NO x te voorzien vanaf Bovendien zal het bedrijf de haalbaarheid van bijkomende reductiemaatregelen verder onderzoeken. Wat de F-gassen betreft, ambieert de nieuwe EU-verordening 517/2014 vooral een snelle afbouw van het gebruik van F-gassen met een hoge GWP-waarde door middel van de invoering van een quotasysteem voor het op de markt brengen van F-gassen in Europa. Deze significante aanscherping van de regelgeving rond het gebruik van F-gassen zal ook in het Vlaamse Gewest zorgen voor een significante reductie van de uitstoot van F-gassen. Aanvullend wordt op Vlaams niveau verder ingezet op inspectiecampagnes en werd een aantal wijzigingen in de regelgeving doorgevoerd inzake lekdichtheidsvereisten en certificeringsverplichtingen. Begin 2016 zal een actieplan rond de reductie van F-gassen worden gefinaliseerd. Het plan zal onder meer initiatieven bevatten m.b.t. verhoogde sensibilisering van de betrokken doelgroepen rond lekdicht onderhoud van koelinstallaties en de naleving van de regelgeving. Het plan zal ook initiatieven bevatten die de controle op de verkoop en het gebruik van F-gassen aanmoedigen en besteedt aandacht aan de training van technici in het gebruik van milieuvriendelijke alternatieven. Ten slotte worden bijkomende reductiemaatregelen in de chemische sector beoogd. Globaal vertonen de emissies van de sector niet-ets industrie een stijging met 28% in de periode Deze stijging heeft te maken met de stijging van emissies met 33% in de periode In de periode wordt een daling verwacht van de emissies met 4%. In de prognose wordt een stabilisatie van de energie-gerelateerde emissies verwacht. De emissies van de industriële procesemissies dalen naar verwachting met 35% ten opzichte van Er wordt door de verstrengde Europese regelgeving en het bijkomend Vlaams beleid een daling van 4% ten opzichte van de uitstoot in 2013 vooropgesteld voor de F-gassen. De verwachting is dat het gebruik van F-gassen met een zeer hoge GWP-waarde gaandeweg zal worden stopgezet ten gunste van het gebruik van milieuvriendelijke alternatieven en F-gassen met een beperktere negatieve impact op het klimaat. Om de energetische emissies op langere termijn verder te reduceren, zullen aangescherpte beleidsinspanningen nodig zijn om de vereiste ontkoppeling te realiseren tussen enerzijds de economische groeiverwachtingen en anderzijds de emissies. Wat de lachgasemissies van de caprolactamproductie betreft, zijn bijkomend onderzoek en verdere technologische ontwikkelingen nodig om het volledige reductiepotentieel te kunnen benutten. Voor de F-gas-emissies wordt door een combinatie van de implicaties van de EU-verordening en het aanvullende Vlaamse reductiebeleid rekening gehouden met een potentiële reductie van de F-gas emissies met 23% in 2030 en 81% in 2050 ten opzichte van het uitstootniveau in Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 11 van 182

12 4.5. Niet-ETS energie Het aandeel van de energiesector in de totale niet-ets uitstoot is marginaal (0,4% of 0,2 Mton CO 2-eq in 2014). De niet-ets WKK-emissies vertoonden een daling tussen 2005 en voornamelijk omwille van een terugval in het aantal WKK s in samenwerking met de energiesector - en er wordt voor de komende jaren uitgegaan van een stabilisatie op het niveau van Afval In Vlaanderen is de sector afval in 2014 met een uitstoot van 2,4 Mton CO 2-eq verantwoordelijk voor 6% van de niet-ets emissies. De broeikasgasemissies die bij de sector afval worden gerekend, hebben betrekking op het storten, composteren, verbranden van afval en het behandelen van afvalwater in rioolwaterzuiveringsinstallaties. Afvalverbranding is, met een aandeel van 54%, de belangrijkste emissiebron binnen de afvalsector in In de periode heeft de sector afval een daling van broeikasgasuitstoot van 27% gerealiseerd. In de periode zijn de broeikasgasemissies afkomstig van afvalverbrandingsinstallaties toegenomen met 72% omdat storten, conform de afvalverwerkingshiërarchie, drastisch is afgebouwd. De methaanemissies afkomstig van de stortplaatsen vertonen in dezelfde periode een daling met 57%. De opvang en behandeling van stortgas, die sinds 1995 verplicht is, vormt hiervoor de voornaamste verklaring. Deze reductie van de methaanemissies is de belangrijkste factor in de globale emissiereductie in de afvalsector. Beleidsmatig is de voorbije jaren verder werk gemaakt van de verbetering van van de energierecuperatie in de afvalverwerkingsinstallaties en voorvergisting GFT-afval. In dat kader keurde de Vlaamse Regering op 10 juli 2015 het Actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen goed. Het plan biedt een kader voor de overheid en de sectoren om samen het duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen in Vlaanderen te implementeren in de periode Bij voorvergisting van GFT-afval vooraleer het afval gecomposteerd wordt, komt biogas vrij dat nadien gevaloriseerd kan worden voor de productie van hernieuwbare energie. Hiertoe zullen enkele composteringsinstallaties voor GFT-afval (gedeeltelijk) omgebouwd worden tot voorvergisting met na-compostering. Globaal genomen wordt in de periode een daling verwacht van de emissies in de afvalsector met 19%. Dit kan voornamelijk toegeschreven worden aan de verwachte daling van de stortplaatsemissies tot 57% in 2020 ten opzichte van In de prognoses is voor de periode geen capaciteitsuitbreiding van de afvalverbrandingsinstallaties voorzien. In 2016 zal een nieuw afvalplan ter goedkeuring voorgelegd worden aan de Vlaamse Regering. Binnen deze planperiode is voorzien om verder het uitgangspunt van de afstemming tussen aanbod Vlaams brandbaar afval en de afvalverbrandingscapaciteit te hanteren. Bovendien is in het ontwerpplan ook een aantal acties opgenomen om het restafval verder te verminderen en het aandeel afvalrecyclage te verhogen. Dit impliceert dat er op termijn (na 2020) een vermindering van de afvalverbrandingscapaciteit zal komen, wil men niet tot een overcapaciteit komen. Om verder de weg op te gaan van de circulaire economie, is het aangewezen om niet zo zeer de verbrandingsactiviteiten te ondersteunen dan wel om specifieke activiteiten met het oog op materiaalrecuperatie te ondersteunen Transversale maatregelen Een aantal beleidsmaatregelen is transversaal en heeft een invloed op verschillende niet-ets sectoren. Het thema klimaat wordt versterkt in beslissingsondersteunende instrumenten. Zo werden bepalingen i.v.m. broeikasgasuitstoot geïntegreerd in de standaardmethodiek voor de maatschappelijke kostenbatenanalyse (MKBA) bij grote infrastructuurwerken. Verder is een handleiding klimaat als voorloper van een volwaardig richtlijnenboek klimaat in ontwikkeling voor de milieueffectenrapportering (MER). Er wordt ingezet op de integratie van klimaatmitigatie binnen het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (in ontwikkeling) en het Mobiliteitsplan Vlaanderen (in ontwikkeling), o.a. via het nodige studiewerk en het pagina 12 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

13 wegwerken van knelpunten inzake ruimtelijke ordening bij renovaties. Algemeen word ingezet op verbreding van de kenniscapaciteit (op korte en (middel)lange termijn) om het instrumentarium voor klimaatbeleid te verdiepen. De Vlaamse overheid wordt klimaatvriendelijker gemaakt via o.a. integratie van energieefficiëntiecriteria binnen de duurzaamheidscriteria voor overheidsopdrachten, een voorstel tot aanscherping van de drempelwaarden uit de omzendbrief rond verwerving van voertuigen, raamcontracten voor elektrische en hybride voertuigen, monitoring van het energieverbruik en het wagenpark en raamovereenkomsten voor energiediensten. De Vlaamse overheid zet eveneens verder in op klimaatgerelateerde sensibilisering en educatie via het versterken van het thema klimaat binnen milieu- en natuureducatie en gerichte sensibiliseringscampagnes. De Vlaamse overheid ondersteunt lokale overheden bij hun klimaatbeleid door middel van de Klimaatprijs (eerste uitreiking in 2016), de studie lerend netwerk financiering lokale klimaatplannen, jaarlijkse actualisatie van de tool voor opmaak van een nulmeting en voortgangsrapporten en de opstart van een studie voor het bepalen van het lokale hernieuwbare energiepotentieel Vlaams Klimaatfonds Op 27 april 2012 besliste de Vlaamse Regering het Vlaams Klimaatfonds (VKF) op te richten. Hiermee creëerde Vlaanderen het nodige financiële kader voor het voeren van een ambitieus lange termijn klimaatbeleid. Op dit moment zijn de beschikbare middelen van het Vlaams Klimaatfonds afkomstig van eenmalige inkomsten. Het intra-belgische klimaatakkoord van 4 december 2015 regelt de verdeling van de Belgische inkomsten uit de veiling van EU ETS-emissierechten in de handelsperiode Vlaanderen krijgt 173 miljoen (53%) van het bedrag dat momenteel reeds beschikbaar is. Van de toekomstige veilinginkomsten zal Vlaanderen 52,76% ontvangen, wat bij een conservatieve aanname over de toekomstige CO 2-prijsevolutie zou leiden tot ca. 505 miljoen inkomsten in de periode Van deze nieuwe inkomsten moet nog duidelijk worden in welke begrotingsjaren ze aanrekenbaar zijn. In het VMP werd beslist om 14 prioritaire interne maatregelen uit te voeren met cofinanciering door het Vlaams Klimaatfonds. Globaal genomen zijn voor elf maatregelen voorbereidingen lopende of de voorziene acties reeds opgestart. De ondersteuning voor drie maatregelen is geannuleerd: twee voorstellen bleken niet meer opportuun (aanpassing van REG-premies voor KMO s en intensief sectoraal energie-advies en begeleiding van KMO s) en één voorstel bleek in de huidige omstandigheden niet haalbaar (proefproject biogasrijden minibussen De Lijn). Naast de financiering van interne maatregelen is ook de aankoop van internationale emissiekredieten gefinancierd door het Vlaams Klimaatfonds. Voorlopig wordt geen bijkomende aankoop van internationale emissiekredieten voorzien. De compensatie voor indirect carbon leakage wordt momenteel niet gefinancierd door het Vlaams Klimaatfonds. Tijdens de COP21 in Parijs werd bekendgemaakt dat 3,5 miljoen euro vanuit het Vlaams Klimaatfonds wordt bijgedragen aan internationale klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden via het Green Climate Fund voor Op dit moment is 23,4 miljoen euro van de initiële klimaatfondsmiddelen benut of bestemd. De resterende middelen kunnen ingezet worden voor de financiering van bijkomende Vlaamse bijdragen aan internationale klimaatfinanciering en/of voor de financiering van nieuwe interne mitigatiemaatregelen. 6. Flexibele mechanismen Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 13 van 182

14 Op basis van de meest recente niet-ets emissie- en prognosecijfers en een Vlaamse doelstelling van - 15,7%, over de periode wordt een relatief licht overschot verwacht. Vlaanderen zal in eerste instantie gebruik maken van het in de ESD voorziene mechanisme van sparen (banking) van emissieruimte naar een volgend jaar. Indien de niet-ets broeikasgasuitstoot van een lidstaat in een bepaald jaar lager is dan zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar, mag hij het ongebruikte deel van zijn jaarlijkse emissieruimte immers overdragen naar de volgende jaren tot In tweede instantie kan een beroep gedaan worden op de opgebouwde bufferhoeveelheid aan Kyoto-eenheden om een resterend tekort te overbruggen. Zoals voorzien in het VMP zal Vlaanderen een buffer van Kyoto-eenheden aanhouden als een vorm van verzekering tegen de grote onzekerheden die verbonden zijn aan de prognoses, het effect van het bestaande en nieuw geplande beleid en de impact van externe parameters (weersomstandigheden, economische groei, energieprijzen, ). Het totaalvolume van de buffer bedraagt op dit moment Kyoto-eenheden. Op basis van het momenteel beschikbare cijfermateriaal plant Vlaanderen voorlopig geen bijkomende aankopen van kredieten uit projectactiviteiten of van bijkomende emissieruimte. 7. Financiering van het klimaatbeleid Het grootste deel van de klimaatmaatregelen wordt gefinancierd door de betrokken beleidsdomeinen. Over de volledige periode voorzien de betrokken beleidsdomeinen in totaal naar schatting 1,1 miljard euro voor het geplande en besliste intern klimaatbeleid (exclusief personeelskosten en maatregelen waarvoor (co)financiering uit het Vlaams Klimaatfonds wordt verleend). Deze budgetinschatting is in zekere mate gewijzigd t.o.v. de inschatting die opgenomen werd in het VMP omwille van voornamelijk een verdere verfijning van de inschattingen, toevoeging van ontbrekende informatie en gewijzigde budgetten omwille van besparingen, politieke keuzes en de regels inzake aanrekenbaarheid. Het is belangrijk te beseffen dat de totale middeleninzet voor mitigatie in deze periode een veelvoud bedraagt van de ingezette overheidsmiddelen op Vlaams niveau. Gezinnen, bedrijven en lokale overheden doen ook aanzienlijke investeringen in energie-efficiënte, hernieuwbare energie, duurzame mobiliteit en duurzame landbouw. pagina 14 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

15 1 INLEIDING 1.1 ALGEMEEN Op 28 juni 2013 keurde de Vlaamse Regering het Vlaams Mitigatieplan (VMP) definitief goed. Zoals aangegeven in het VMP is het van groot belang dat het mitigatiebeleid nauwgezet wordt opgevolgd en dat de effectiviteit van het maatregelenpakket in functie van de Vlaamse doelstelling wordt bewaakt. Om een efficiënte opvolging door de Vlaamse Regering mogelijk te maken, bezorgt de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, jaarlijks een voortgangsrapport aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering waakt er mee over dat tijdens de looptijd van het VMP de voorziene maatregelen tijdig, volledig en doeltreffend worden uitgevoerd. Om tijdig onze bijdrage aan de internationale en Europese klimaatdoelstellingen te leveren, gaat de prioriteit naar de uitvoering van alle interne maatregelen die technisch en economisch uitvoerbaar zijn en die maatschappelijk aanvaardbaar zijn. Kosten-efficiëntie is een belangrijk uitgangspunt bij de selectie van beleidsmaatregelen. Er wordt tijdens de looptijd van het VMP voortschrijdend inzicht opgebouwd over de haalbaarheid van de vooropgestelde doelstellingen en er zullen bijstellingen nodig zijn om het jaarlijkse effect zo nauwkeurig mogelijk in te schatten en om tussentijds bijsturingen of remediërende beleidsmaatregelen te kunnen treffen. Als in de monitoring afwijkingen ten opzichte van de vooropgestelde indicatieve reductiepaden worden vastgesteld, dan zullen remediërende maatregelen moeten worden genomen. Het plan wordt dan ook beschouwd als levend document of rollend plan, dat jaarlijks geactualiseerd wordt via de voortgangsrapporten. De informatie in dit rapport werd aangeleverd door de diverse beleidsdomeinen, als leden van de Vlaamse Task Force Mitigatie, en geactualiseerd tot en met september Het voorliggende voortgangsrapport (VORA15) is de eerste rapportering sinds de goedkeuring van het VMP en omvat informatie over de voortgang in de periode Het VORA15 geeft een stand van zaken van de uitvoering van het Vlaamse mitigatiebeleid en toetst het af aan de korte termijn Europese niet-ets doelstellingen voor de periode De ontwikkeling van lange termijn energie- en klimaatstrategie zal de komende jaren concreet vorm krijgen binnen het Nationaal Actieplan dat moet worden uitgewerkt in het kader van het 2030-governance-systeem van de Energie Unie. De volgende planperiode komt al zeer dichtbij, temeer daar mitigatiemaatregelen meestal pas 5 tot 10 jaar na de invoering ten volle effecten leveren. De Europese Commissie suggereerde dan ook aan de lidstaten om nu al met de opmaak van hun Nationaal Actieplan te starten en om deze voor de eerste keer in te dienen in 2018 (na een proces van dialoog tussen de lidstaten en de EU Commissie over eerder in te dienen ontwerpplannen). Hiertoe wordt in uitvoering van het VMP de doorkijk richting 2050 uit het plan in het VORA15 verder technisch onderzocht en uitgewerkt aan de hand van verkennende scenario s op basis van bijkomend studiewerk. Deze verdere uitwerking van de doorkijk richting 2050 heeft niet als doelstelling om de verwachte impact van concrete, individuele beleidsmaatregelen te evalueren, noch om concrete lange termijn (sectorale) beleidspaden of instrumenten voor te stellen. Deze lange termijn verkenning kan gezien worden als een algemene schets van mogelijke pistes en strategische keuzes en als inspirerende opstap naar de verdere besluitvorming bij de opmaak van het Nationaal Actieplan. 1.2 LEESWIJZER In hoofdstuk 2 worden de belangrijkste evoluties in de periode beschreven op het internationale, Europese en Belgische beleidsniveau. In het bijzonder wordt ingezoomd op het Europese 2030 beleidskader dat ondertussen verder vormt heeft gekregen en de komende jaren zal uitmonden in de ontwikkeling van het Nationaal Actieplan met tijdshorizon 2030 en een doorkijk tot Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 15 van 182

16 Hoofdstuk 3 brengt een sector-overkoepelende samenvatting van de evaluatie van de niet-ets doelstellingen in de periode en van de verkenning van de middellange (2030) en lange (2050) termijn doelstellingen op Vlaams niveau. In hoofdstuk 4 wordt de voortgang per sector geëvalueerd aan de hand van volgende onderdelen: 1) Emissies en indicatoren: Per sector wordt een overzicht geschetst van beleidseffecten aan de hand van een analyse van de indicatoren van de voorbije jaren en een trendanalyse van de emissies voor de tijdsreeks ) Beleidsevoluties: Per sector worden de belangrijkste beleidsevoluties uit de afgelopen jaren (sinds de goedkeuring van het VMP) en voorzien in de komende jaren besproken. Daarbij wordt door middel van de maatregelnummer verwezen naar de relevante maatregelen uit het VMP. Aanvullend werden in bijlage per sector een overzichtslijst opgenomen van de actuele stand van zaken (status en evolutie van de afgelopen jaren) van de maatregelen voor de betreffende sector. De gestructureerde informatieopvraging voor deze teksten werd afgerond in september Bepaalde belangrijke wijzigingen die sindsdien werden doorgevoerd, werden echter wel nog meegenomen in het rapport maar zijn niet exhaustief. 3) Korte termijn prognoses (2020): Toelichting en analyse van de sectorale prognoses tot 2020 die zijn meegenomen in de globale aftoetsing van de niet-ets doelstellingen voor de periode in hoofdstuk 3. 4) Verkenning middellange (2030) en lange termijn (2050): Op basis van een beperkt aantal verkennende scenario s worden per sector indicatieve beleidsrichtingen geschetst op middellange en lange termijn. 5) Beleidssuggesties Verkenning van aanknopingspunten voor extra beleid of klimaatvriendelijke bijsturing van bestaand beleid. Andere klimaatgerelateerde beleidsevoluties komen aan bod in hoofdstuk 5. De voortgang van het Vlaams Klimaatfonds wordt toegelicht in hoofdstuk 6. De stand van zaken van het beleid inzake flexibele mechanismen wordt besproken in hoofdstuk 7. Hoofdstuk 8 geeft een overzicht van de financiering van het Vlaamse niet-ets klimaatbeleid. pagina 16 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

17 2 KLIMAATBELEID OP VELE NIVEAUS 2.1 ONTWIKKELINGEN OP INTERNATIONAAL NIVEAU Op 12 december 2015, tijdens de COP21 onder het UNFCCC, werd het Akkoord van Parijs afgesloten. Met dit akkoord komt er een einde aan de onderhandelingen over een opvolger voor het Kyoto Protocol, en verbinden voor het eerst in de geschiedenis zowat alle landen zich ertoe om actie te ondernemen tegen de klimaatverandering. Centraal in het Akkoord van Parijs staat de doelstelling om de temperatuurstijging te beperken tot ver onder 2 C in vergelijking met de pre-industriële periode, en om inspanningen na te streven om de opwarming te beperken tot 1,5 C. Daarvoor stelt het akkoord dat de globale emissies zo snel mogelijk moeten pieken en vervolgens snel moeten afnemen in lijn met de wetenschap, met als einddoel een balans tussen de uitstoot van antropogene broeikasgasemissies en de opname door putten (sinks) 1 in de tweede helft van deze eeuw. Om dit te bereiken werkt het akkoord met een bottom-up aanpak waarbij elke partij verplicht een eigen bijdrage (Nationally Determined Contribution of NDC) moet voorbereiden en communiceren, en nationale maatregelen moet nastreven om deze bijdrage te verwezenlijken. In aanloop naar de COP21 werden partijen uitgenodigd om hun beoogde bijdrage (Intended Nationally Determined Contribution of INDC) reeds op voorhand te communiceren. Tot op heden hebben 187 van de 195 landen, goed voor meer dan 95% van de globale uitstoot, hun INDC gecommuniceerd. Voor de EU betreft het een vertaling van de overeengekomen EU-doelstelling om de interne emissies tegen 2030 met minstens 40% te reduceren t.o.v (zie onder). Het UNFCCC-Secretariaat heeft vastgesteld dat indien alle gecommuniceerde bijdragen worden uitgevoerd, de temperatuurstijging tegen het einde van deze eeuw 2,7 C tot 3,5 C zal bedragen. Een aanzienlijke vooruitgang dus t.o.v. de situatie ervoor (4 C tot 5 C opwarming), maar onvoldoende om de overeengekomen doelstelling te behalen. Gezien de huidige bijdragen onvoldoende zijn, voorziet het akkoord in een dynamische ambitiecyclus waarbij het ambitieniveau systematisch zal worden opgeschroefd. Elke vijf jaar zal er worden bekeken hoever het geaggregeerde effect van de NDC s tegenmoet komt aan de overeengekomen globale doelstelling. Op basis van de informatie uit deze oefening zullen partijen een nieuwe NDC moeten voorbereiden en communiceren, die een aanscherping betekent tegenover de vorige verbintenis en de hoogst mogelijke ambitie weerspiegelt, rekening houdend met de nationale omstandigheden. Partijen die een bijdrage hebben aangeleverd met als termijn 2025, zullen in 2020 een nieuwe NDC moeten aanleveren met als termijn Partijen die nu al een bijdrage tot en met 2030 hebben voorgelegd (bv. de EU en haar lidstaten), zullen worden gevraagd deze te bevestigen of aan te scherpen tegen 2020, en zullen tegen 2025 een nieuwe bijdrage moeten voorleggen voor de periode na Naast mitigatie bevat het Akkoord van Parijs ook duidelijke afspraken en verplichtingen voor andere domeinen, zoals adaptatie en financiering. Inzake adaptatie moet elke partij verplicht een adaptatieplanningsproces opzetten en adaptatiemaatregelen implementeren. Partijen worden aanbevolen om op regelmatige basis een adaptatiecommunicatie op te stellen en in te dienen bij het UNFCCC. De komende jaren zullen de regels hieromtrent (vereiste inhoud, timing, ) verder uitgewerkt worden. Inzake financiering hebben ontwikkelde landen zich er toe verbonden ook na 2020 voldoende financiële middelen te mobiliseren. De bestaande geaggregeerde drempel van 100 miljard USD/jaar tegen 2020 wordt ook na 2020 aangehouden tot Voor 2025 zal er een nieuwe, hogere drempel vastgelegd 1 Het verwijderen van koolstof uit de atmosfeer en de opslag ervan in (koolstof)putten (bijvoorbeeld oceanen, bossen, bodems, ) via natuurkundige, biologische of antropogene processen zoals fotosynthese, antropogene technologieën die uitgestoten CO2 van industriële processen afvangen en ondergronds opslaan (CCS of Carbon capture and storage), Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 17 van 182

18 moeten worden voor de periode erna. Bovenop deze drempel voor de ontwikkelde landen, worden ontwikkelingslanden uitgenodigd om bijkomende middelen vrij te maken op vrijwillige basis. Ontwikkelde landen zullen tweejaarlijks moeten rapporteren over de gemobiliseerde middelen, niet enkel uit het verleden (ex post), maar ook de verwachte, indicatieve bijdragen voor de komende jaren (ex ante). 2.2 EUROPEES KADER VOOR HET ENERGIE- EN KLIMAATBELEID RICHTING 2030 In oktober 2014 bereikten de Europese staatsleiders een akkoord over het Klimaat- en Energiepakket 2030: een bindende, interne broeikasgasreductiedoelstelling van minstens -40% (t.o.v. 1990), een Europees bindende doelstelling voor hernieuwbare energie van minstens 27%, en een indicatieve energieefficiëntiedoelstelling van minstens 27%. De interne broeikasgasreductiedoelstelling werd verder opgedeeld in twee pilaren: 1) Sectoren die onder het EU emissiehandelsysteem (ETS) vallen, moeten hun uitstoot tegen 2030 verminderen met 43% t.o.v Dit zal gebeuren via een aanscherping van de lineaire reductiefactor onder het EU ETS, waardoor het totale emissieplafond in % lager ligt dan de uitstoot in Hiertoe publiceerde de Europese Commissie op 15 juli 2015 een voorstel tot herziening van Richtlijn 2003/87/EG; 2) Alle andere sectoren (de zogenaamde niet-ets sectoren, waaronder transport, gebouwen, landbouw en afval) moeten hun uitstoot tegen 2030 verminderen met 30% t.o.v Deze doelstelling zal verder opgedeeld worden in bindende, nationale doelstellingen, die zullen variëren tussen 0% en -40%. De verdeling zal in de eerste plaats gebeuren o.b.v. BBP/capita. Voor landen met een bovengemiddeld BBP/capita zullen de doelstellingen verder aangepast worden om rekening te houden met kostenefficiëntie. Voor België wordt een doelstelling verwacht tussen -31% en -37,5%, afhankelijk van de manier waarop kostenefficiëntie mee in rekening wordt gebracht. Het voorstel van de Europese Commissie met de niet-ets doelstelling per lidstaat wordt midden 2016 verwacht. De Europese bindende doelstelling voor hernieuwbare energie zal niet langer opgedeeld worden in nationale doelstellingen, zoals is gebeurd voor Als alternatief voorziet het 2030-pakket in de oprichting van een nieuw bestuurssysteem (governance framework), dat moet verzekeren dat de hernieuwbare energie en energie-efficiëntiedoelstellingen gehaald worden. Dit nieuwe bestuurssysteem wordt verder uitgewerkt en zal integraal deel uitmaken van de Energie Unie. Onder het systeem zou elke lidstaat een Nationaal Actieplan moeten opstellen, voor de 5 dimensies van de Energie Unie: bevoorradingszekerheid, interne markt, energiebesparingen, het koolstofarm maken van de economie en onderzoek en ontwikkeling. Volgens de eerste voorstellen van de Europese commissie 2 wordt van deze plannen verwacht dat ze: - de beoogde doelstellingen specifiëren, inclusief hoe deze bijdragen tot de EU-doelstellingen voor 2030 en met een doorkijk tot 2050; - een duidelijk implementatietraject vooropstellen, met tussentijdse doelstellingen en projecties; - aangeven hoe relevante beleidsdomeinen (bv. transport, landbouw, werkgelegenheid, milieu, innovatie, ) compatibel zijn met en zullen bijdragen tot het realiseren van de vooropgestelde doelstellingen; - regionale (in de zin van landsgrensoverschrijdende) samenwerking voorzien tijdens de planning en de uitvoering, bv. een peer review door naburige lidstaten en methoden voor technische coöperatie. 2 Cfr Draft Council Conclusions on the Governance System of the Energy Union (1/9/2015) en Guidance to member states on national energy and climate plans (23/07/2015). pagina 18 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

19 De concrete vereisten en timing van deze nationale plannen worden nu in overleg met de lidstaten uitgewerkt. De Europese Commissie suggereerde om de opmaak van deze plannen nu reeds aan te vatten en om deze voor de eerste keer in te dienen in 2018 (na een proces van dialoog tussen de lidstaten en de Europese Commissie over eerder in te dienen ontwerpplannen). 2.3 INTRA-BELGISCHE VERDELING VAN DE INSPANNINGEN TOT 2020 De Europese Effort Sharing Decision (ESD) bepaalt dat de Europese lidstaten hun emissies in de niet-ets sectoren tussen 2013 en 2020 moeten reduceren volgens een lineair afnemend pad met jaarlijkse reductiedoelstellingen. Dit pad start in 2013 van de gemiddelde niet-ets emissies van de jaren 2008, 2009 en Vervolgens moet België een lineair afnemend emissiereductietraject volgen dat in 2020 een emissiereductie realiseert van 15% in vergelijking met de niet-ets uitstoot in Op 4 december 2015 sloten de 4 Belgische ministers, bevoegd voor klimaat, een akkoord over de verdeling van de vereiste Belgische inspanningen onder de ESD. Het akkoord behandelt, naast de niet-ets doelstelling, nog verschillende andere aspecten zoals de Belgische verbintenissen inzake hernieuwbare energie voor 2020, de verdeling van de Belgische veilingopbrengsten en de Belgische bijdrage aan internationale klimaatfinanciering. Met het oog op het terugdringen van de niet-ets uitstoot met 15% tegen 2020 spraken de klimaatministers af dat het Belgische niet-ets traject verdeeld wordt onder de gewesten. Het Vlaamse Gewest zal haar broeikasgasuitstoot verminderen met 15,7% ten opzichte van het referentiejaar 2005, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest met respectievelijk 14,7% en 8,8%. De federale overheid zal een inspanningsverbintenis leveren om nieuwe beleidsmaatregelen te implementeren die de broeikasgasuitstoot over de drie gewesten heen verminderen met kton CO 2- eq tegen In het kader van het Europese Klimaat- en Energiepakket aanvaardde België de doelstelling om het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het bruto eindgebruik van energie te laten stijgen tot 13% in Rekening houdend met de energie-efficiëntiedoelstelling van 17,8%, die door België werd aangemeld bij de Europese Commissie in het kader van de omzetting van de energie-efficiëntierichtlijn, verbindt het Vlaamse Gewest er zich toe om de productie van hernieuwbare energie tegen 2020 te doen stijgen tot 2,156 Mtoe 3. Het Waalse Gewest heeft een doelstelling van 1,277 Mtoe en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest aanvaardde een doelstelling van 0,073 Mtoe. Via het stimuleren van offshore windenergie verbindt de federale overheid zich tot een hoeveelheid hernieuwbare energie van 0,718 Mtoe. Ook de specifieke doelstelling voor de transportsector van 10% hernieuwbare energie in 2020 werd toegewezen aan de federale overheid, in goede combinatie met gewestelijke beleidsmaatregelen in de transportsector. Het klimaatakkoord van 4 december 2015 behandelt daarnaast de verdeling van de Belgische inkomsten uit de veiling van EU ETS-emissierechten in de handelsperiode Voor het bedrag dat momenteel reeds beschikbaar is uit deze veilingen (326 miljoen euro) krijgt het Vlaamse Gewest een aandeel van 53% of ca. 173 miljoen euro. Voor het Waalse Gewest, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de federale overheid bedraagt het aandeel respectievelijk 30%, 7% en 10%. De verdeelsleutel wijzigt licht voor inkomsten uit toekomstige veilingen. Het aandeel voor het Vlaamse Gewest bedraagt daar 52,76%, terwijl het Waalse Gewest, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de federale overheid respectievelijk recht hebben op 30,65%, 7,54% en 9,05% van de Belgische veilingopbrengsten. Op basis van een raming 4 van de toekomstige Belgische inkomsten betekent dit dat er over de periode bijkomend ca. 505 miljoen euro in het Vlaams klimaatfonds wordt gestort. Tenslotte namen de klimaatministers ook een beslissing over de jaarlijkse Belgische bijdrage aan internationale klimaatfinanciering, die ontwikkelingslanden moet ondersteunen bij het implementeren 3 megaton olie-equivalent 4 Op basis van een conservatieve aanname omtrent de evolutie van de prijs van een emissierecht tot Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 19 van 182

20 van beleid ter bestrijding van de klimaatverandering en tevens bij de aanpassing aan de gevolgen ervan. In de Belgische jaarlijkse bijdrage van 50 miljoen euro neemt het Vlaamse Gewest 14,5 miljoen euro voor haar rekening. het Waalse Gewest staat in voor 8,25 miljoen euro, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest voor 2,25 miljoen euro en de federale overheid voor 25 miljoen euro. pagina 20 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

21 3 EVALUATIE EMISSIES EN PROGNOSES 3.1 GEGEVENSBRONNEN Belangrijke nieuwe elementen sinds de goedkeuring van het Vlaams Klimaatbeleidsplan zijn de nieuwe emissie-inventarisgegevens en de nieuwe prognosegegevens: - in uitvoering van artikel 14 van Verordening (EU) Nr. 525/2013 heeft België op 24 april 2015 energie-en broeikasgasprognoses 5 gerapporteerd aan de Europese Commissie. In de Belgische rapportering is enkel een met bestaand beleid -scenario (of beleidsscenario ) opgenomen waarin het reeds geïmplementeerde en reeds goedgekeurde beleid in rekening is gebracht. Deze prognosegegevens zijn een compilatie van de gewestelijke prognoses; - in uitvoering van artikel 7 van Verordening (EU) Nr. 525/2013 heeft België op 15 maart 2016 de broeikasgasinventaris voor de periode gerapporteerd aan de Europese Commissie; - vanaf de inventarisrapportering over de periode moeten de lidstaten de nieuwe IPCC 2006 richtlijnen toepassen. Dit brengt onder meer met zich mee dat er voor bepaalde sectoren nieuwe modellen voorhanden zijn (bv. stortplaatsen) en dat er moet overgeschakeld worden naar nieuwe standaard-emissiefactoren. Ook moeten er voor de broeikasgassen nieuwe GWPwaarden 7 gebruikt worden (GWP-waarden uit het Fourth Assessment Report van IPCC). Daarnaast worden er nieuwe broeikasgassen opgenomen in de rapportering (onder andere NF3). Daarom houdt voorliggend voortgangsrapport rekening met het beleidsscenario zoals verwerkt in de prognoserapportering aan de Europese Commissie en met de meest recente Vlaamse inventarisgegevens voor de jaren die conform de IPCC 2006 richtlijnen verwerkt werden in de Belgische inventarissen en eveneens gerapporteerd werden aan de Europese Commissie. Voor de transportsector werd rekening gehouden met meer recente prognoses die beter aansluiten bij de recente inventarisgegevens (zie 4.1.3). Bij het bepalen van de Vlaamse niet-ets doelstellingen werd rekening gehouden met de Belgische niet- ETS doelstellingen zoals door de Europese Commissie in 2013 berekend aan de hand van de GWPwaarden als vermeld in het vierde IPCC-evaluatieverslag CORRECTIEFACTOR VOOR BRANDSTOFVERKOOP Zoals vermeld in het VMP heeft de correctiefactor voor brandstofverkoop een zeer belangrijk aandeel in de totale transportemissies. Deze correctie vloeit voort uit een verschil tussen emissies berekend met emissiemodellen en de gerapporteerde emissies op basis van federale brandstofverkoopcijfers voor het wegverkeer. De gewesten berekenen bottom-up CO 2-emissies op basis van voertuigkilometers en ijken niet aan Belgische brandstofverkoopcijfers van de Federale Overheidsdienst Economie (FOD Economie). De internationale rapporteringen van de inventaris van de broeikasgasemissies gebeurt op basis van de Belgische (top-down) brandstofverkoopcijfers. De afstemming tussen beide benaderingen wordt verzekerd door een globale CO 2-toevoeging, met name het verschil tussen de CO 2-uitstoot berekend op basis van de nationale brandstofverkoopcijfers en de som van de gewestelijke bottom-up CO 2-uitstoot, te verdelen over de gewesten volgens de aandelen in de bottom-up berekeningen. Het verschil tussen Global Warming Potential (of aardopwarmingsvermogen) 8 Besluit van de Commissie van 26 maart 2013 tot vaststelling van de jaarlijkse emissieruimte van de lidstaten voor de periode 2013 tot en met 2020 overeenkomstig Beschikking nr. 406/2009/EG en Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 31 oktober 2013 inzake de aanpassingen van de jaarlijkse emissieruimte van de lidstaten voor de periode 2013 tot en met 2020 overeenkomstig Beschikking nr. 406/2009/EG Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 21 van 182

22 de emissies berekend aan de hand van het aantal afgelegde kilometers en de emissies berekend aan de hand van de brandstofverkoop is moeilijk tot in de details te verklaren, maar kan wellicht deels verklaard worden door tanktoerisme (in België tanken en in het buitenland rijden) en deels door het verbruik voor off-road machines (bv. grasmaaiers op benzine). De evolutie van de brandstofcorrectie staat beschreven onder 4.1. De laatste jaren ( ) schommelt dit rond de 10% van de gemodelleerde emissies. Op basis van de verkoopcijfers van de jaren 2012 t.e.m lijkt het scenario met lagere verkoopcijfers nu ook waarschijnlijker en wordt dit ook als basishypothese gehanteerd voor de komende jaren. De onzekerheid wordt in rekening gebracht door naast een toeslag van 10%, ook een variant met hogere brandstofcorrectie (19%, de brandstofcorrectie voor de jaren ) door te rekenen. 3.3 STAND VAN ZAKEN NIET-ETS DOELSTELLINGEN Niet-ETS broeikasgasemissies In Tabel 3-1 wordt een overzicht gegeven van de niet-ets broeikasgasemissies in de periode op basis van de inventaris en de prognoses uit het beleidsscenario voor de jaren Sector Energie Industrie Gebouwen Landbouw Transport (lage brandstofcorrectie ) Transport (hoge brandstofcorrectie ) Afval Totaal (lage brandstofcorrectie ) Totaal (hoge brandstofcorrectie ) Graaddagen Tabel 3-1. Resultaten beleidsscenario (kton CO2-eq) In de periode worden de belangrijkste reducties vastgesteld in de gebouwensector (-22%) en de afvalsector (-9%). Hierbij wordt nog opgemerkt dat 2014 zachte wintermaanden had in vergelijking met In de afvalsector wordt de daling verklaard door de vermindering van stortgasuitstoot uit historische stortplaatsen. Andere emissiereducties tussen 2005 en 2014 deden zich voor in de landbouwsector (-7%). In de transportsector wordt een stabilisatie vastgesteld in de periode In de sector industrie wordt de stijgende trend tussen 2005 en 2013 omgebogen tot een daling vanaf Dit kan worden verklaard door de evolutie van de uitstoot van gefluoreerde broeikasgassen (Fgassen). Naarmate in het verleden het gebruik van ozonlaag afbrekende stoffen gaandeweg werd afgebouwd, steeg het gebruik en dus ook de emissies van F-gassen die als alternatief voor die ozonlaag afbrekende stoffen werden gebruikt. De in 2014 goedgekeurde Europese regelgeving zal, door middel van verbodsbepalingen, strengere uitbatingsvoorschriften en afbouw van de beschikbaarheid van de meest schadelijke F-gassen, er voor zorgen dat de uitstoot van deze gassen in de periode sterk zal dalen. pagina 22 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

23 In Figuur 3-1 wordt het resultaat van het beleidsscenario afgetoetst met het Vlaamse reductiepad in de periode De berekening van de niet-ets doelstelling is gebaseerd op een -15,7% doelstelling zoals aan het Vlaamse Gewest toegekend in het kader van de intra-belgische lastenverdeling ( 2.3). In het VMP werd nog rekening gehouden met een niet-ets doelstelling van -15%. De opstap naar een doelstelling van -15,7% heeft gecumuleerd over de periode een impact van 1,4 Mton CO 2-eq op de Vlaamse niet-ets balans Niet-ETS reductiepad Conform de Effort Sharing Decision wordt het beginpunt van het reductiepad in 2013 bepaald door het gemiddelde van de uitstoot in de jaren 2008, 2009 en 2010, terwijl het eindpunt voor Vlaanderen bepaald wordt door de Vlaamse niet-ets uitstoot in 2005 te verminderen met 15,7% (Figuur 3-1). De niet-ets emissieruimte (of reductiepad) van de lidstaten voor de periode werd door de Europese Commissie in 2013 vastgelegd op basis van de broeikasgasinventaris voor de basisjaren 2005, 2008, 2009 en 2010 die in 2012 werden gerapporteerd 10. De inventarisrapportering in 2012 werd opgesteld op basis van de 1996 IPCC inventarisrichtlijnen. Figuur 3-1: Illustratie van de bepaling van het Vlaamse emissiereductiepad voor de niet-ets uitstoot. De Europese monitoringregelgeving zoals vastgelegd in Verordening (EU) Nr. 525/2013 (MMR) voorziet evenwel twee mogelijkheden tot aanpassing van de emissieruimte: ten eerste bepaalt Artikel 27 dat de Europese Commissie uiterlijk in december 2016 onderzoekt of de toepassing van de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen, of een aanzienlijke wijziging in de gebruikte UNFCCC-methoden, voor het opmaken van de broeikasgasinventarissen, uitmondt in een verschil van meer dan 1% in de totale niet-ets broeikasgasemissies van een lidstaat voor de basisjaren 2005 en/of , en mag zij de jaarlijkse emissieruimten van de lidstaten herzien; ten tweede stelt Artikel 20 dat de Europese Commissie in 2022 de som van de effecten van de herrekende broeikasgasemissies voor iedere lidstaat zal berekenen. Concreet zal de Europese Commissie een herberekening maken van de niet-ets afrekeningen voor de volledige periode op basis van: o een herberekend reductiepad gebruikmakend van de meest recente broeikasgasinventaris voor de basisjaren 2005, (zoals gerapporteerd in 2022); 9 Prognoseresultaten zijn enkel beschikbaar voor de zichtjaren 2015 en Voor de tussenliggende jaren ( ) wordt gebruik gemaakt van interpolatie. 10 De emissieruimte werd vastgelegd in Besluit van de Commissie 2013/162/EU en Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2013/634/EU Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 23 van 182

24 o de meest recente broeikasgasinventaris voor de verbintenisjaren (zoals gerapporteerd in 2022). Deze herberekende niet-ets afrekening zal worden vergeleken met de reeds uitgevoerde (jaarlijkse) niet-ets afrekening en het verschil tussen beide datareeksen resulteert in de som van de effecten zoals gedefinieerd in Artikel 20 van MMR. De Europese Commissie zal onder meer deze som gebruiken bij het voorstellen van de emissiedoelstellingen voor de periode na De stand van zaken zoals voorgesteld in is gesteund op de meest recente broeikasgasinventaris en het niet-ets reductiepad voor de periode zoals in 2013 door de Europese Commissie vastgelegd. In wordt een eerste evaluatie gemaakt van de potentiële impact van mogelijke aanpassingen door de Europese Commissie in 2017 en/of Stand van zaken op basis van het vastgelegde niet-ets reductiepad Globaal genomen kan in een -15,7% scenario in Vlaanderen een gecumuleerd overschot verwacht worden van 3,0 Mton CO 2-eq over de periode op basis van het voorliggende beleidsscenario (Figuur 3-2). Figuur 3-2. Resultaat beleidsscenario ten opzichte van het vastgelegde -15,7% reductietraject in de periode Omgerekend komt de beperking van de Vlaamse niet-ets emissieruimte tussen 2013 en 2020 met 15,7% overeen met een jaarlijkse daling van de emissieruimte met 2,3% (of omgerekend 1 Mton CO 2-eq/jaar). De verwachte niet-ets emissies vertonen in de periode een jaarlijkse gemiddelde daling met 1% (of omgerekend 0,5 Mton CO 2-eq/jaar). Deze verschillende trends leiden tot een divergentie tussen de emissieruimte en verwachte emissies vanaf 2017 die zich ook na 2020 zou verderzetten zonder bijsturing. Er is bijgevolg nood aan een structurele versterking van het klimaatbeleid binnen alle betrokken sectoren om de emissietrend om te buigen en aanknoping te vinden bij het Europees vastgelegde ambitieniveau op middellange (2030) en lange (2050) termijn Inschatting impact van toekomstige aanpassingen van het reductiepad Zoals aangegeven in is het mogelijk dat de Europese Commissie in 2017 beslist om het niet-ets reductiepad voor de jaren aan te passen aan de nieuwste inventarisgegevens voor de basisjaren. Figuur 3-3 geeft het effect van dergelijke aanpassing voor Vlaanderen weer. pagina 24 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

25 Figuur 3-3: Resultaat beleidsscenario ten opzichte van het -15,7% reductietraject in de periode met een herberekening van het reductiepad (voor de jaren ) in Een aanpassing van het reductiepad in 2017 zou leiden tot een vermindering van de emissieruimte voor de jaren met 2,8 Mton CO 2-eq. Globaal genomen resulteert dit in een licht overschot van 0,3 Mton CO 2-eq over de periode Zoals eveneens aangegeven in zal de Europese Commissie in 2022 een herberekening van het volledige emissiereductiepad doorvoeren op basis van de inventarisgegevens voor de basisjaren zoals gerapporteerd in Figuur 3-4 geeft het effect van deze aanpassing weer voor Vlaanderen rekening houdend met de op dit moment beschikbare informatie voor de basisjaren. Figuur 3-4: Resultaat beleidsscenario ten opzichte van het -15,7% reductietraject in de periode met een herberekening van het reductiepad (voor de jaren ) in Volgens de huidig beschikbare informatie zou de aanpassing van het reductiepad in 2022 leiden tot een vermindering van de emissieruimte voor de jaren met 4,7 Mton CO 2-eq. Globaal genomen resulteert dit in een tekort van 1,7 Mton CO 2-eq over de periode Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 25 van 182

26 3.4 VERKENNING MIDDELLANGE (2030) EN LANGE TERMIJN (2050) DOELSTELLINGEN Vlaanderen schaart zich achter de EU-doelstelling om de Europese uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 80 tot 95% te verminderen ten opzichte van 1990, in de context van de aanbevelingen van het internationale klimaatpanel voor de groep van ontwikkelde landen, en zal binnen deze Europese lange termijn context de nodige inspanningen leveren. In Tabel 3-2 worden de uitgangspunten van de Europese Routekaart , zijnde 80% vermindering van de totale Europese emissies in 2050 ten opzichte van 1990 en de bijhorende sectorale reductiepercentages op Europees niveau samengevat. In Tabel 3-3 wordt dit verder opgesplitst over de ETS en niet-ets sectoren, met een EU-doelstelling van 66-71% vermindering van emissies in 2050 ten opzichte van 2005 voor de niet-ets sectoren. Reductie van de broeikasgasuitstoot tov Totaal -7% -40 tot -44% -79 tot -82% Energie (CO2) -7% -54 tot -68% -93 tot -99% Industrie (CO2) -20% -34 tot -40% -83 tot -87% Vervoer (incl. CO2-uitstoot door de luchtvaart, excl. scheepvaart) +30% +20 tot -9% -54 tot -67% Woningen en diensten (CO2) -12% -37 tot -53% -88 tot -91% Landbouw (niet CO2) -20% -36 tot -37% -42 tot -49% Andere emissies dan CO2-30% -72 tot -73% -70 tot -78% Tabel 3-2. Totale en sectorale broeikasgasreducties Europese Routekaart 2050 op EU niveau Reductie van de broeikasgasuitstoot tov Totaal -35 tot -40% -77 tot -81% ETS sectoren -43 tot -48% -88 tot -92% niet-ets sectoren -24 tot -36% -66 tot -71% Tabel 3-3. ETS en niet-ets broeikasgasreducties Europese Routekaart 2050 op EU niveau De specifieke Vlaamse uitgangssituatie en sociaal-economische context zal noodzakelijkerwijs leiden tot de ontwikkeling van een routekaart op maat van Vlaanderen. Een eerste belangrijke stap hierin was de goedkeuring van het VMP Het is immers van belang om in een vroeg stadium in te zetten op de juiste technologieën en infrastructuur om lock-in -effecten te vermijden van investeringen die snel voorbijgestreefd zijn en die de toekomstige inspanningen voor het bereiken van de langetermijninspanningen bijzonder duur zouden maken. Bij het ontwikkelen van het Vlaamse langetermijnbeleid moet worden onderzocht hoe de Europese 2050 Roadmap kan vertaald worden naar de Vlaamse context en hoe de verschillende sectoren en beleidsvelden hiertoe kunnen bijdragen. Een aantal pistes en strategische keuzes die deze transitie mogelijk moeten maken, werd reeds kort belicht in een sectorale Doorkijk richting 2050 in het VMP. 11 Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 (COM(2011) 112 final) pagina 26 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

27 De verkennende scenario s zijn gebaseerd op volgende rapporten: - Verkenning middellange termijn (2030) en lange termijn (2050) energie- en broeikasgasscenario s in Vlaanderen, Ecofys & Climact in opdracht van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, De volgende scenario s uit dit rapport worden in het voorliggende voortgangsrapport verder toegelicht: Verkenning 1 (v1): dit is een scenario waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de sectorale reductiepercentages op Europees niveau zoals vermeld in Tabel 3-2 en bij de Europese niet-ets doelstelling in 2050 zoals vermeld in Tabel 3-3. Voor de 2030-mijlpaal wordt aangesloten bij Beleidskader , met een verdeelsleutel op basis van BBP/capita. In dat geval zou de Belgische niet-ets doelstelling voor 2030 een reductie van -36% (t.o.v. 2005) betekenen. Dit is ook de bovengrens van de niet-ets range op Europees niveau in 2030 vermeld in Tabel 3-3. Er werd in deze studie uitgegaan van dezelfde reductiedoelstelling voor Vlaanderen als voor België; Verkenning 2 (v2): dit betreft een scenario waarbij voor 2030 wordt aangesloten bij de kostenefficiënte emissiereductiedoelstelling voor de Belgische niet-ets uitstoot zoals vermeld in het Beleidskader Volgens de mededeling van de Europese Commissie bedraagt de desbetreffende niet-ets reductiedoelstelling -24% in 2030 (t.o.v. 2005) voor België. Dit is ook de ondergrens van de niet-ets range in 2030 op Europees niveau zoals vermeld in Tabel 3-3. Tussen 2030 en 2050 wordt het ambitieniveau van de ontwikkelingen die nodig zijn voor het behalen van deze 2030 doelstelling doorgetrokken in de modellering. In dit scenario wordt de Europese niet-ets reductiedoelstelling van 66-71% in 2050 niet behaald. Ook hier wordt er uitgegaan van de zelfde reductiedoelstelling voor Vlaanderen als voor België. In Tabel 3-4 worden de resultaten voor globale niet-ets en sectorale broeikasgasreducties in beide verkenningsscenario s samengevat. Sector Verkenning 1 Verkenning Gebouwen -58% -98% -40% -66% Transport -49% -74% -36% -52% Niet-ETS industrie -24% -24% +2% -11% Landbouw -25% -32% -16% -21% Afval -39% -55% -28% -39% Totaal niet-ets sectoren -44% -70% -30% -48% Tabel 3-4. Totale en sectorale broeikasgasreducties t.o.v scenario s Verkenning 1 en Verkenning 2 In Figuur 3-5 en Figuur 3-6 worden de resultaten van de verkenningsscenario s samengevat. In de modellering werd 2010 als basisjaar ingesteld en werd nog gebruik gemaakt van de IPCC 1996 richtlijnen. De resultaten van deze modellering zijn dus niet eenduidig vergelijkbaar met de meest recente inventaris- en prognosegegevens. In hoofdstuk 4 worden deze verkenningsscenario s voor de belangrijkste sectoren verder toegelicht. Globaal genomen wordt een divergentie (in het bijzonder na 2020) vastgesteld tussen het huidige beleidsscenario en de scenario s die resulteren in de Europese niet-ets doelstelling in 2050 zoals vooropgesteld in de Europese Routekaart Mededeling van de Commissie, Een beleidskader voor klimaat en energie in de periode (COM/2014/015 final) en Commissie Impact Assessment (SWD/2014/015 final) Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 27 van 182

28 Figuur 3-5. Totale niet-ets emissies in Vlaanderen tussen 2010 en 2050 in Verkenning 1 Figuur 3-6. Totale (niet-ets) emissies in Vlaanderen tussen 2010 en 2050 in Verkenning 2 Deze studie verkent een beperkte set van mogelijke routes naar de verschillende eindbeelden voor 2050 die denkbaar zijn en schetst de contouren van de belangrijkste verwachte trends en uitdagingen op lange termijn. Verschillende (sectorale) reductiepaden met verschillende tussentijdse (sectorale) doelstellingen kunnen immers tot eenzelfde globale einddoelstelling leiden Climate and Energy framework for Belgium, Impact assessment of a selection of policy scenarios up to 2050, Federaal Planbureau, April In dit rapport worden drie scenario s voor België geanalyseerd die verenigbaar zijn met de uitdagingen aangestipt door de Europese Raad op het vlak van broeikasgasemissiereducties voor 2030 en De drie scenario's (GHG40, GHG40EE en GHG40EERES30) hebben verschillende ambitieniveaus op het gebied van energie-efficiëntie en de inzet van hernieuwbare energie: pagina 28 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

29 Het eerste scenario (GHG40) spitst zich uitsluitend toe op de broeikasgasemissiereductiedoelstellingen voor 2030 en 2050 en is gestoeld op de toepassing van koolstofprijzen en koolstofwaarden. Het tweede scenario (GHG40EE) vormt een aanvulling op het vorige scenario door de toevoeging van ambitieuze beleidsmaatregelen inzake energie-efficiëntie (EE) Het derde scenario (GHG40EERES30) vult het tweede scenario aan met een bindende hernieuwbare-energiedoelstelling (HEB) van 30% in Voor de opbouw van deze scenario s werd gebruik gemaakt van het PRIMES-model (voor energieen procesgerelateerde emissies) en het GAINS-model (voor de niet-co 2 emissies). In de sectorale hoofdstukken worden de belangrijkste scenario-resultaten vermeld. Primes is een optimalisatiemodel waarmee kostenefficiënte reductiepaden kunnen worden afgeleid. In Tabel 3-5 tot en met Tabel 3-7 worden de resultaten van deze scenario s samengevat en aangevuld met het EU referentiescenario voor België. In Tabel 3-5 en Tabel 3-6 wordt geen onderscheid gemaakt tussen niet-ets en ETS emissies. In Tabel 3-7 worden de globale niet-ets resultaten afzonderlijk vermeld. Globaal genomen liggen de ranges van deze niet-ets scenario s in lijn met de ranges van de eerder vermelde verkenningsscenario s voor Vlaanderen. Energiegerelateerde CO2 Niet-energiegerelateerde CO REF GHG40 GHG40EE GHG40EERES30 REF GHG40 GHG40EE GHG40EERES30 14% 20% 26% 29% 13% 61% 59% 63% 0% 4% -17% -22% 0% 92% 92% 55% Niet-CO2 14% 36% 34% 28% 14% 58% 57% 57% Totaal 13% 21% 23% 24% 12% 63% 62% 62% Tabel 3-5. Overzicht van de broeikasgasemissies voor België (reductie ten opzichte van 2010) REF GHG40 GHG40EE GHG40EERES30 REF GHG40 GHG40EE GHG40EERES30 Industrie 12% 17% 23% 32% 6% 52% 56% 64% Residentieel 13% 20% 29% 28% 19% 74% 82% 82% Tertiair 21% 32% 54% 52% 23% 79% 85% 85% Transport (incl. luchtvaart) Elektriciteitsproductie Raffinaderijen en cokesproductie 9% 10% 18% 18% -1% 57% 58% 58% 22% 31% 25% 34% 29% 55% 34% 47% 16% 19% 22% 22% 12% 59% 48% 48% Tabel 3-6. Sectorale overzicht van de energie-gerelateerde CO2-emissies voor België (reductie ten opzichte van 2010) REF GHG40 GHG40EE GHG40EERES30 REF GHG40 GHG40EE GHG40EERES30 Totaal Niet-ETS 15% 24% 32% 32% 14% 65% 71% 71% Tabel 3-7. Niet-ETS broeikasgasemissies voor België (reductie ten opzichte van 2005) Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 29 van 182

30 3.5 GLOBALE CONCLUSIE Globaal genomen kan in een -15,7% scenario in Vlaanderen een gecumuleerd overschot verwacht worden van 3 Mton CO 2-eq in de periode op basis van het voorliggende beleidsscenario met een lage brandstofsurplus voor de periode In een scenario met een hoge brandstofsurplus wordt een tekort verwacht van 4,3 Mton CO 2-eq. Deze gecumuleerde balansen komen overeen met 1 % van de totale Vlaamse emissieruimte over de periode (die bedraagt ongeveer 350 Mton CO 2-eq voor een emissiereductiedoelstelling van -15,7% tegen 2020 ten opzichte van Bij de interpretatie van deze resultaten moet rekening gehouden worden met een aantal onzekerheden die inherent zijn aan de prognoseopmaak. Hierbij wordt verwezen naar de exogene aannames in de verschillende sectoren (o.a. economische groei, bevolkingsevolutie, graaddagen, ) en de doorgerekende beleidsaannames die ook gepaard gaan met een aantal onzekerheden. De gecumuleerde balansen vallen binnen deze onzekerheidsmarges. Het is daarom van belang om alle aannames jaarlijks te blijven monitoren en om alle mogelijkheden open te houden om exogene effecten op te vangen. In de ESD is dergelijke buffer voorzien via het systeem waarbij het lenen van emissieruimte uit het volgende jaar mogelijk wordt gemaakt. Gedurende de periode 2013 tot en met 2019 mag een lidstaat een hoeveelheid van maximaal 5% van zijn jaarlijkse emissieruimte van het volgende jaar eerder gebruiken. Gezien de verwachte jaarlijkse overschotten in de beginjaren van de periode zal Vlaanderen in eerste instantie gebruik maken van het in de ESD voorziene mechanisme van sparen (banking) van emissieruimte naar een volgend jaar. Verder kan deze buffer ook voorzien worden door het versterken van de reeds voorziene maatregelen en/of bijkomende maatregelen te formuleren. In voorkomend geval blijft ook de optie open om in het kader van de Vlaamse verwervingsstrategie extra emissierechten aan te kopen (zie 7). Tot slot wordt nog gewezen op de impact van toekomstige aanpassingen van het niet-ets reductiepad door de Europese Commissie. De aanpassing van het niet-ets reductiepad in 2017 en/of 2022 zou de beschikbare emissieruimte met respectievelijk 2,8 en 4,7 Mton CO 2-eq verminderen in vergelijking met de momenteel vastgelegde emissieruimte voor de periode Dit zou dan globaal voor de periode resulteren in respectievelijk een gecumuleerd overschot van 0,3 Mton CO2-eq (bij tussentijdse aanpassing in 2017) en een gecumuleerd tekort van 1,7 Mton CO 2-eq (bij herberekening in 2022) rekening houdend met een lage brandstofsurplus voor de periode Op basis van de huidige beschikbare emissies en prognoses wordt een divergentie verwacht tussen de emissieruimte en broeikasgasprognoses vanaf 2017 die zich, zonder bijsturing, ook na 2020 zou verderzetten. Er is bijgevolg nood aan een structurele versterking van het klimaatbeleid binnen alle betrokken sectoren om de emissietrend om te buigen en aanknoping te vinden bij het Europees vastgelegde ambitieniveau op korte (2020), middellange (2030) en lange (2050) termijn. Meer concrete beleidsaanbevelingen op korte termijn en een technische verkenning op lange termijn worden per sector vermeld bij de evaluatie van de voortgang per sector in hoofdstuk 4. De korte termijn beleidsaanbevelingen zijn gericht op maatregelen die relatief snel inpasbaar met een relevant effect in de periode en geen belemmering vormen voor de lange termijn transitie. De opgave om voornamelijk bijkomende emissiereducties op relatief korte termijn (voor 2020) te realiseren zou ertoe kunnen leiden dat het accent komt te liggen bij opties waarmee het bestaande systeem verder wordt geoptimaliseerd, maar tegelijk ook wordt bestendigd wat kan zorgen voor hogere kosten en barrières voor vervanging van het bestaande systeem in de toekomst. Dit kan ten koste gaan van de middelen die beschikbaar zijn voor de investeringen in lange termijn opties. Het verhoogt de cumulatieve kosten, en/of belemmert het halen van verder in de toekomst liggende emissiedoelen. Met het oog op de lange termijn is het daarom van belang om het klimaatbeleid niet alleen te richten op emissiereductie op korte termijn, maar daarnaast voldoende te investeren in innovatie en technologie die na 2020 of 2030 nodig is voor een duurzaam energie- en klimaatbeleid. pagina 30 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

31 Naast maatregelen gericht op emissiereductie op korte termijn is aandacht voor de introductie van innovatieve duurzame opties van groot belang voor het klimaatbeleid op de lange termijn. Dergelijke innovatieve opties kunnen in 2020 vaak nog slechts een beperkte bijdrage leveren aan de emissiereductie, omdat ze nog verder ontwikkeld moeten worden en grootschalige uitrol niet mogelijk is of afbreukrisico s met zich meebrengt. Het is van belang om deze opties echter niet uit het oog te verliezen. Een sterke eenzijdige focus op 2020 brengt het risico met zich mee dat te veel aandacht en middelen gaan naar emissiereductie op de korte termijn. Het is daarom nuttig van tevoren na te gaan of de gekozen korte termijn maatregelen niet ten koste gaan van de opties die een basis leggen voor de langere termijn toekomst. Een graduele verbetering van bestaande woningen door geleidelijke aanscherping van het vereiste energieprestatieniveau kan het bijvoorbeeld duurder maken om op termijn die woningen volledig energieneutraal te maken. In het algemeen geldt dat maatregelen die het bestaande, op fossiele energie gebaseerde, systeem efficiënter maken in een latere fase belemmerend kunnen zijn voor vervanging ervan door hernieuwbare energie. Meer aandacht voor de introductie van innovatieve technologie is voor de lange termijn van groot belang, maar levert op de korte termijn slechts een beperkte extra emissiereductie op. Een optimaal leerproces vraagt immers een geleidelijke introductie. Bovendien brengt overhaaste, grootschalige invoering van onrijpe opties afbreukrisico s met zich mee, die het toekomstige draagvlak hiervoor ondermijnen. Daarnaast kunnen de productiecapaciteit of de beschikbaarheid van grondstoffen in de beginfase beperkende factoren zijn. Een grondige afweging van bovenstaande elementen met focus op de langere tijdshorizon moet uitgewerkt worden bij de voorbereiding van het Nationaal Actieplan zoals vooropgesteld in het Europees 2030 beleidskader. De voorliggende analyse vormt de basis hiervoor Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 31 van 182

32 4 EVALUATIE VOORTGANG PER SECTOR 4.1 TRANSPORT EN MOBILITEIT Evolutie indicatoren en emissies ( ) Indicatoren Tabel 4-1 geeft een overzicht van de belangrijkste indicatoren voor de transportvolumes over de weg. Personenvervoer Voertuigkm (miljoen vkm) Voertuigkm (Evolutie tov 2010) Personenwagen (miljoen vkm) ,7% ,5% ,1% ,0% Bus (miljoen vkm) Motor en Motorfiets (miljoen vkm) Vrachtvervoer Voertuigkm (miljoen vkm) Voertuigkm (Evolutie tov 2010) ,4% ,8% ,5% ,2% Bestelwagen (miljoen vkm) Vrachtwagen (miljoen vkm) Totaal (personen + vrachtvervoer) Voertuigkm (miljoen vkm) Voertuigkm (Evolutie tov 2010) ,4% ,9% ,4% Tabel 4-1. Overzicht indicatoren volumes wegvervoer Vlaanderen (bron: VMM, december 2015) De globale groei van het wegverkeer in de periode bedraagt 3,8%. Het personenvervoer kende in deze periode een groei met 3%. Het goederenverkeer vertoont vooral de laatste twee jaren een sterke groei die resulteert in een toename met 7% in de periode De omvang en de samenstelling van het nieuwe en volledige voertuigenpark beïnvloedt in belangrijke mate de uitstoot die veroorzaakt wordt door de transportsector. Uit Tabel 4-2 blijkt dat het aandeel van dieselvoertuigen bij nieuw verkochte voertuigen reeds verschillende jaren aan het afnemen is en ongeveer 60% bedraagt in De verschuiving vond voornamelijk plaats in de richting van benzinevoertuigen. Ondanks een sterke relatieve groei van alternatieve technologieën zoals batterij elektrische voertuigen (BEV), plug-in hybride elektrische voertuigen (PHEV) en aardgasvoertuigen (CNG) vertegenwoordigden deze 3 technologieën samen in 2014 nog minder dan 1% van de nieuw verkochte personenwagens. +3,8% 13 De emissie- en mobiliteitsgegevens voor de historische jaren zijn gebaseerd op de inventarisrapportering van eind december Tot en met 2012 werden hiervoor de kilometers bepaald door de FOD Mobiliteit gebruikt, vanaf 2013 de kilometers bepaald door het Vlaams Verkeerscentrum. Het betreft hier voorlopige gegevens die nog kunnen wijzigen in functie van een voorziene actualisering en harmonisering van de gewestelijke mobiliteitsgegevens. pagina 32 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

33 Indicator Nieuwe personenwagens Volledig personenwagenpark Totaal (aandeel bedrijfswagens) (37,8%) (41,3%) (48,8%) (46,9%) (47,9%) Diesel 73,0% 73,4% 67,6% 62,9% 60,4% Benzine 26,8% 26,5% 32,1% 36,8% 38,8% BEV en PHEV 0,01% 0,04% 0,20% 0,21% 0,50% CNG 0,01% 0,01% 0,02% 0,04% 0,28% LPG 0,10% 0,06% 0,06% 0,03% 0,03% Gemiddelde CO2-uitstoot - homologatiewaarde (g/km) Gemiddelde Ecoscore Totaal (aandeel bedrijfswagens) (16,1%) (16,5%) (16,0%) (16,0%) (16,2%) Diesel 61,5% 62,6% 62,5% 62,3% 61,8% Benzine 37,8% 36,8% 36,8% 37,0% 37,5% BEV en PHEV 0,00% 0,00% 0,02% 0,04% 0,08% CNG 0,00% 0,00% 0,01% 0,01% 0,03% LPG 0,69% 0,60% 0,52% 0,44% 0,38% Gemiddelde CO2-uitstoot - homologatiewaarde (g/km) Gemiddelde CO2-uitstoot reële waarde (g/km) Gemiddelde Ecoscore Tabel 4-2. Overzicht van de parameters van het Vlaamse voertuigenpark (bron: DIV, Ecoscore-rapporten 2015 en emissie-inventaris wegtransport december 2015). De gemiddelde CO 2-uitstoot per km van de nieuwe voertuigen daalde in de periode met 11%. Dit wijst erop dat de Europese CO 2-regelgeving voor passagierswagens 15 een zekere impact heeft gehad in deze periode De uitdaging voor de komende jaren bestaat erin om deze trend door te trekken om de EU-wijde doelstelling van 95 g CO 2/km te bereiken in Het betreft hier evenwel evoluties van de homologatiewaarde die in labo-omstandigheden worden bepaald. Voor de bepaling van de Vlaamse uitstoot worden de homologatiewaarden niet rechtstreeks overgenomen, maar worden meer realistische emissies berekend en vermeld in de emissie-inventaris. Deze emissiefactoren vormen een betere weerspiegeling van de uitstoot in reële omstandigheden. Recent onderzoek 16 heeft aangetoond dat het verschil tussen de homologatiewaarde en de reële emissies de laatste jaren 14 Kleine toename tussen 2012 en 2013 heeft vermoedelijk te maken met discontinuïteit in kilometers (zie voetnoot 13). 15 Verordening (EG) nr. 443/2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's 16 Bron: "Evaluation of Regulation 443/2009 and 510/2011 on the reduction of CO2 emissions from light-duty vehicles" Study contract no /2013/664487/ETU/CLIMA.C.2, Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 33 van 182

34 toeneemt. Momenteel wordt de homologatietestcyclus herzien om beter rekening te houden met de reële rijsituatie (WLTP-cyclus). De toetsing aan de 95 g CO 2/km zal rekening houden met het verschil tussen de homologatie-emissies gemeten volgens de huidige rijcyclus (NEDC) en volgens de nieuwe cyclus (WLTP) wat de facto neerkomt op een hogere doelstelling in reële rijomstandigheden. Rekening houdend met de reële CO 2-uitstoot zien we een stabilisatie in de periode voor het volledige personenwagenpark. Het aandeel diesel in het nieuwe park is in de periode met 13% gedaald.. Dit is het gevolg van het feit dat zelfs de nieuwste Euro 6 norm niet volstaat om de vooropgestelde NO x-emissiedoelstellingen te halen en hierdoor beleid wordt gevoerd om de aankoop van dieselwagens af te remmen. Ondanks de sterke relatieve groei van alternatieve voertuigen vindt vooral een verschuiving richting benzinewagens plaats. De evoluties in de markt van nieuw verkochte personenwagens vertalen zich geleidelijk in de samenstelling van het volledige wagenpark. Ook daar daalt het aandeel dieselwagens, stijgt het aandeel benzinewagens en begint het aandeel alternatieve aandrijvingen zichtbaar te worden. De omvang van het Vlaamse personenwagenpark steeg met 6,5%. De prijs en kenmerken van transportbrandstoffen hebben een rechtstreekse en onrechtstreekse invloed op de uitstoot van broeikasgassen door de transportsector. De prijzen beïnvloeden de algemene vraag naar wegtransport alsook de keuze van de consumenten voor bepaalde technologieën (diesel, benzine, alternatieve aandrijvingen) en voor al dan niet energie-efficiënte voertuigen. Daarnaast beïnvloeden positieve of negatieve prijsverschillen met de buurlanden het grensoverschrijdend tanken (het zogenaamde tanktoerisme), in het bijzonder in de grensstreken. Uiteindelijk beïnvloeden bijgemengde biobrandstoffen de gerapporteerde uitstoot van broeikasgassen omdat de CO 2-emissies van biobrandstoffen volgens de internationale rapporteringsregels gelijk gesteld worden aan nul. Tabel 4-3 geeft een overzicht van de recente evolutie van een aantal belangrijke brandstofkenmerken. Na een piek in 2012 zijn de prijzen voor diesel en voor benzine significant gedaald. Gemiddeld waren diesel en benzine in het eerste semester van 2015 respectievelijk 19% en 16% goedkoper dan in De bijmengingsgraad van biodiesel en bio-ethanol is relatief stabiel en schommelt de laatste jaren rond respectievelijk 5% en 6%. Indicator (Sem. 1) Dieselprijs (euro/liter) 1,143 1,375 1,465 1,403 1,350 1,191 Benzineprijs (euro/liter) 1,401 1,545 1,646 1,582 1,534 1,388 Aandeel biodiesel (massa% in diesel) Aandeel bio-ethanol (massa% in benzine) 4,62% 4,53% 5,02% 4,79% 5,78% 6,44% 5,73% 6,17% 6,11% 4,38% Tabel 4-3. Overzicht indicatoren brandstoffen wegvervoer Vlaanderen (bron: FOD Economie december 2015) De uitstoot door personenvervoer wordt in belangrijke mate bepaald door de vervoermiddelen die aangewend worden. Een hoger aandeel gemeenschappelijk vervoer leidt doorgaans tot een lagere uitstoot van broeikasgassen voor zover het aantal kilometer over de weg door auto s hierdoor daalt. Uit Figuur 4-1 blijkt dat het gebruik van openbaar vervoer wel een beperkte modale verschuiving realiseerde, maar de auto blijft nog steeds dominant. In de periode daalde het modale aandeel van de auto/moto van 84% naar 80%, maar de laatste jaren bleef dat aandeel stabiel. In dezelfde periode nam het aandeel van het openbaar vervoer toe van 4% naar 6% voor lijnbus en tram en van 6% naar 7% voor de trein. pagina 34 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

35 Figuur 4-1. Evolutie van de modale verdeling voor personenvervoer in Vlaanderen (procentueel aandeel in passagierskm 17 ). Voor het goederenverkeer blijft het wegverkeer het grootste aandeel van de vervoerde volumes innemen (Figuur 4-2). In de periode is het aandeel van het wegverkeer nog toegenomen van 75% naar 79%. In dezelfde periode zijn de aandelen van de andere modi verder gedaald. Hoewel het gebruik van de binnenvaart gestegen is, nam het aandeel af van 16% naar 14%. Het aandeel van het goederenvervoer per spoor daalde in deze periode van 10% naar 8% Emissies Figuur 4-2. Evolutie van de modale verdeling voor goederenvervoer in Vlaanderen (procentueel aandeel in tonkm 18 ). De niet-ets transportsector was in 2014 verantwoordelijk voor een uitstoot van 15,6 Mton CO 2-eq of 36% van de totale Vlaamse niet-ets broeikasgasemissies. De emissies in de transportsector zijn samengesteld door enerzijds emissies van het personenvervoer en het goederenvervoer over de weg en anderzijds (relatief beperkte) emissies van spoorverkeer, scheepvaart (zowel zeescheepvaart (binnenlands aandeel) als binnenvaart), emissies van gasstations ten gevolge van (de)compressie van aardgas en offroad 17 Bron: MIRA indicatorrapport, 18 Bron: MIRA indicatorrapport, Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 35 van 182

36 voertuigen in zee- en luchthavens (Figuur 4-3). Enkel het verbruik van fossiele brandstoffen wordt in rekening gebracht in het kader van de niet-ets emissies. Dit betekent dat geëlektrificeerd vervoer (treinen, elektrische wagens, trams) buiten het toepassingsgebied vallen. De CO 2-emissies van biobrandstoffen worden gelijk gesteld aan nul conform de Europese en internationale inventarisatierichtlijnen. Intra-Europese CO 2-luchtvaartemissies vallen in de periode onder de ETS regeling, terwijl extra-europese luchtvaartemissies en scheepvaartemissies (bunkers) niet gedekt worden door internationale klimaatovereenkomsten. De broeikasgasemissies in de transportsector hebben dus vooral betrekking op het personenverkeer en het goederenvervoer via de verschillende modi wegverkeer, spoorverkeer (enkel dieseltreinen) en binnenlandse scheepvaart. Zoals reeds toegelicht in 3.2 heeft het brandstofsurplus een zeer belangrijk - en de voorbije jaren sterk fluctuerend - aandeel in de totale transportemissies. Figuur 4-3. Aandeel in de uitstoot van broeikasgassen in De evolutie van de emissies van de transportsector voor Vlaanderen als geheel worden weergegeven in Figuur 4-4. Uit Figuur 4-3 en Figuur 4-4 blijkt duidelijk dat het wegvervoer bepalend blijft voor de uitstoot door de transportsector als geheel. Omwille van de dominante rol van het wegverkeer focust de verdere trendanalyse op de emissies en specifieke drijfveren van het wegverkeer. Figuur 4-4. Evolutie van de broeikasgasuitstoot van de Vlaamse transportsector (in kton CO2-eq) pagina 36 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

37 De totale emissies in de transportsector vertonen een stijgende trend die resulteert in een globale toename met 23% in de periode Deze stijging is in belangrijke mate te wijten aan de toegenomen emissies in het goederenverkeer. In 2009 was er omwille van de financieel-economische crisis een sterke terugval in de activiteit van het vrachtvervoer over de weg, gevolgd door een herstel in 2010 (Figuur 4-5). Over de periode is het aantal voertuigkilometers voor goederenvervoer toegenomen met 83%. In dezelfde periode is het energieverbruik en de broeikasgasuitstoot minder snel toegenomen met respectievelijk 51% en 44%. Het is voornamelijk de introductie van biobrandstoffen in 2007 die heeft geleid tot de ontkoppeling in de evolutie van het energieverbruik en de broeikasgasuitstoot. De minder snelle toename van het energieverbruik en broeikasgasuitstoot kan worden verklaard door de dalende broeikasgasuitstoot per voertuigkilometer met een globale afname van 22% over de periode De dalende broeikasgasuitstoot per voertuigkilometer kan worden verklaard door een verbeterde voertuigefficiëntie van zowel vrachtwagens als bestelwagens (+10% tussen 1990 en 2014), de introductie van biobrandstoffen en een verhoogd aandeel van de bestelwagens - ten koste van het aandeel van vrachtwagens - in de voertuigkilometers (+23% tussen 1990 en 2014). De broeikasgasuitstoot per voertuigkilometer ligt voor bestelwagens immers heel wat lager (-65%) in vergelijking met vrachtwagens. De Europese CO 2-regelgeving voor bestelwagens zou ervoor moeten zorgen dat de uitstoot per kilometer van bestelwagens de komende jaren verder daalt. Figuur 4-5. Drijvende factoren broeikasgasuitstoot goederenverkeer over de weg (op basis van bottom-up gegevens) Het hoog aandeel van personenwagens in de modale verdeling (Figuur 4-1) wordt ook gereflecteerd in een nog hoger aandeel in de broeikasgasuitstoot van het personenververvoer over de weg. In 2014 bedraagt dit aandeel 94% voor personenwagens en vertegenwoordigen bussen en moto s respectievelijk 5% en 1% Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 37 van 182

38 Figuur 4-6. Aandeel in broeikasgasuitstoot personenverkeer over de weg in 2014 Over de periode is het energieverbruik en de broeikasgasuitstoot per voertuigkilometer met respectievelijk 11% en 14% afgenomen terwijl het aantal voertuigkilometers met 34% is toegenomen. De broeikasgasuitstoot door het personenvervoer over de weg is met 15% toegenomen in deze periode. Sinds 2000 is er een absolute ontkoppeling merkbaar tussen de emissies van het personenvervoer en de voertuigkilometers (Figuur 4-7). De daling van de broeikasgasuitstoot per voertuigkilometer kan worden verklaard door de combinatie van een verbeterde energie-efficiëntie van het wagenpark, de introductie van biobrandstoffen in 2007 (met in 2014 een aandeel van 4,5% van het totale energieverbruik voor personenwegvervoer) en een verhoogd aandeel van dieselwagens in het wagenpark. In de periode heeft er zich immers ook een verschuiving voorgedaan van benzinewagens naar dieselwagens. Het aandeel dieselwagens in het Vlaamse wagenpark is toegenomen van 29% in 1990 tot 62% in Aangezien dieselwagens in vergelijking met benzinewagens een lagere CO 2-uitstoot per voertuigkilometer veroorzaken, heeft deze brandstofswitch ook in mindere mate bijgedragen aan de dalende trend van de broeikasgasuitstoot per voertuigkilometer. De CO 2-uitstoot per voertuigkilometer voor dieselwagens in vergelijking met benzinewagens lag in % lager en in % lager. Dit wijst op een meer doorgedreven efficiëntieverbetering van dieselwagens (in vergelijking met benzinewagens) in de periode In deze periode nam het gemiddelde energieverbruik per voertuigkilometer af met 10% voor dieselwagens en met 4% voor benzinewagens. Deze efficiëntieverbetering is minder uitgesproken dan de indicatoren op basis van homologatiewaarden in Tabel 4-2 aangeven. Zoals reeds vermeld in kan dit worden verklaard door het verschil tussen enerzijds homologatiewaarden en anderzijds emissies en energieverbruiken in inventarissen die worden afgeleid op basis van reële rijomstandigheden. pagina 38 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

39 Figuur 4-7. Drijvende factoren broeikasgasuitstoot personenwagens (op basis van bottom-up gegevens) Beleidsevoluties Kernelementen beleidsevoluties transport en mobiliteit De voorbije jaren is op verschillende niveaus een aantal maatregelen in die richting getroffen. Een aantal van die maatregelen zal in de nabije toekomst versterkt of verder uitgewerkt worden. Een greep uit die maatregelen zijn: de invoering van de kilometerheffing voor vrachtwagens, de hervorming van de Vlaamse voertuigfiscaliteit, een Vlaamse conceptnota ter aanmoediging van de aanschaf van alternatieve voertuigtechnologieën en de aanpassing van de accijnzen op de transportbrandstoffen. Daarnaast werd ook ingezet op de vergroening van de binnenvaart. De tarieven en de wegsegmenten waarop de kilometerheffing voor vrachtwagens van toepassing zal zijn, werden bepaald. Vanaf 1 april 2016 zal dit instrument een bijkomende prikkel vormen voor de beheersing van de vrachtwagenkilometers over de weg, voor een modale verschuiving richting spoor en binnenvaart, en voor een vergroening van de vrachtwagenvloot. De sinds maart 2012 hervormde belasting op inverkeerstelling (BIV) heeft gezorgd voor een daling van het aandeel dieselvoertuigen, zonder dat de gemiddelde CO 2-uitstoot per kilometer hierdoor gestegen is. Een verdere hervorming van de BIV en van de jaarlijkse verkeersbelastingen die in oktober 2015 goedgekeurd werden, zullen milieuparameters (waaronder de CO 2-uitstoot) verder in rekening brengen in de tariefbepaling. Alternatieve voertuigen genieten hierbij voorkeurstarieven. De conceptnota die in september 2015 goedgekeurd werd zorgt voor financiële ondersteuning voor alternatieve voertuigen alsook voor een aanzet tot actieplan voor de daarbij horende (laad)infrastructuur. Uiteindelijk zal de hervorming van de brandstofaccijnzen op federaal niveau, waarvan de effecten sinds november 2015 merkbaar beginnen te worden, een prikkel geven in de richting van een lager brandstofverbruik (in het bijzonder voor de veruit meest gebruikte transportbrandstof in Vlaanderen, nl. diesel). Het VMP gaf aan dat enkel via een sturend beleid aan de klimaatproblematiek het hoofd kan worden geboden. Dit vereist een verandering in het denkproces waarbij het uitgangspunt een daling van de emissies is. Om op lange termijn te komen tot een gewijzigd mobiliteitsgedrag zijn fundamentele maatschappelijke wijzigingen nodig zowel op ruimtelijk, economisch als technologisch vlak. Binnen ViA werd hiertoe een eerste aanzet gegeven (via de verschillende transitieprojecten). Dit werd verder vorm gegeven via de transversale beleidsnota van de Vlaamse Regering goedgekeurd op 27 februari Het Mobiliteitsplan Vlaanderen wordt momenteel opgemaakt, in samenhang met het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Gezien het belang van de transportsector in de niet-ets broeikasgasuitstoot is een Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 39 van 182

40 afstemming tussen de klimaatvisie, het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen en het Mobiliteitsplan Vlaanderen cruciaal, in het bijzonder voor de periode In afwachting van deze verdere planningsprocessen werd ingezet op volgende beleidslijnen om de emissies in de transportsector te reduceren: - een beheersing van het aantal voertuigkilometers over de weg door het inzetten op combimobiliteit. Dit zowel op het vlak van personenvervoer als logistiek vervoer; - een verbetering van de milieukenmerken van de voertuigvloot en hun brandstoffen; - een energiezuinig rij- en mobiliteitsgedrag, inclusief snelheidshandhaving en infrastructuur met het oog op een betere doorstroming. Hoewel het aandeel van de binnenvaart in de emissies beperkt is, is ook voor deze sector een aantal maatregelen weerhouden Beheersing van het aantal voertuigkilometers over de weg Sturende prijszetting voor voertuigkilometers over de weg Het grootste reductiepotentieel is te vinden in een tastbare wegbeprijzing zoals de invoering van een gedifferentieerde kilometerheffing zowel voor goederen- als personenverkeer (maatregel 1.1.1). Daarom werd er verder werk gemaakt van de invoering van een gedifferentieerde kilometerheffing voor vrachtwagens en werd een proefproject uitgevoerd inzake de voorziene technische uitbreidbaarheid van dit systeem naar personenwagens. Op 1 april 2016 werd de kilometerheffing voor vrachtwagens van meer dan 3.5 ton van kracht in de drie gewesten. De Vlaamse Regering heeft hiertoe op 31 januari 2014 het samenwerkingsakkoord tussen de gewesten over de invoering van de kilometerheffing voor vrachtwagens goedgekeurd waarin de principes voor de kilometerheffing voor vrachtwagens werden verankerd. Ze stemde tevens in met de oprichting van een Interregionaal Samenwerkingsverband Viapass, operationeel sinds 17 juli Op 18 juli heeft de Raad van Bestuur van de interregionale entiteit Viapass ingestemd met de gunning van de kilometerheffing voor vrachtwagens aan het consortium Satellic. Satellic staat in voor de uitbouw van het systeem en de inning van de ontvangsten. Met de publicatie in het Belgisch Staatsblad op 12 augustus 2015 van de respectieve decreten en ordonnantie werd de invoering van de kilometerheffing in de drie gewesten officieel. De decreten en ordonnantie legden ondermeer de tarieven en het netwerk vast. De kilometerheffing wordt gemoduleerd naar plaats en naar voertuigkarakteristieken, zoals het gewicht en de euronorm van de vrachtwagen. Begin 2014 namen proefpersonen deel aan een proefproject rond kilometerheffing voor personenwagens in de GEN-zone. Die proefpersonen kregen een On Board Unit die hun verplaatsingen registreerde en konden zien wat het tarief was op het traject dat ze kozen. Het proefproject was te beperkt in omvang om brede conclusies te trekken. Evenwel bleek uit het project dat de proefpersonen hun rijgedrag aanpasten: gemiddeld daalde dit met 5,5%. In de stad was dat 8%, omdat rekeningrijden de wegen daar duurder maakte. Het aantal ritten in de spits (dus van 7u tot 9u en van 16u tot 18u) daalde slechts met 2%. Het aantal afgelegde kilometers van de proefpersonen slonk met 3,6%. Maar het proefproject toonde ook aan dat de deelnemers, op basis van de ervaring die ze hebben opgedaan, niet echt voorstander zijn van rekeningrijden. Amper een kwart van de deelnemers stond achter het systeem na afloop, terwijl 63% het geen goed systeem vond. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat de proefpersonen enkel geconfronteerd werden met de nadelen (de betalingen) zonder de potentiële voordelen van de uitrol van het systeem op grote schaal te kunnen ervaren (beperking uitstoot, verminderde congestie, ). Op basis van de resultaten van het uitgevoerde proefproject in de GEN-zone en de ervaringen op internationaal niveau, wordt daarom verder onderzocht of en onder welke voorwaarden (mobiliteitsimpact, sociale impact, impact op leefbaarheid, haalbaarheid, voldoende alternatieven, ) op termijn een slimme kilometerheffing voor personenwagens budgetneutraal kan worden ingevoerd. pagina 40 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

41 Aanvullende maatregelen voor de beheersing van het aantal auto- en vrachtwagenkilometers over de weg Naast kilometerheffing zijn er nog andere aangrijpingspunten om de groei van het wegverkeer zowel voor personen als goederen te beheersen. Voor personenvervoer (maatregel 1.1.2) stimuleert de Vlaamse overheid carpoolen en autodelen, telewerken en gebruik van de fiets met als doelstelling het modaal aandeel van het personenwagens terug te brengen tot 60%. Concreet bood de Vlaamse Regering ondersteuning aan het Blue-bikegebruik in het kader van de derde-betalerregeling. Inzake de uitbouw van fietsinfrastructuur ligt de prioriteit op aanleg van fietssnelwegen in congestiegevoelige regio's, als onderdeel van het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk. Inzake openbaar vervoer onderzoekt De Lijn de reorganisatie van het openbaar vervoernetwerk conform de principes van "basisbereikbaarheid". Voor goederenvervoer (maatregel 1.1.3) wordt ingezet op de optimalisatie van de logistieke keten en het verbeteren van de fijnmazige distributie. Concreet werd de werking van de Flanders Logisticsconsulenten verder uitgebouwd. Ruim 500 verkennende gesprekken vonden plaats waaruit bijna 300 adviezen met oog op CO 2- en kostenreductie voortvloeiden. Gemiddeld werden 8% CO 2-uitstoot en logistieke kosten bespaard. Het team werd met middelen van het Vlaams Klimaatfonds uitgebreid met een vijfde consulent die focust op modal switch (binnenvaart/spoor). Daarnaast wordt gewerkt aan een Vlaams beleidskader stedelijke distributie. In juni 2015 werd een studie afgerond die in kaart bracht welke data beschikbaar zijn en welke data nog verzameld moeten worden om een lokaal beleid rond stedelijke distributie te ondersteunen. Op basis van de analyses uit deze studie wordt bekeken hoe de bestaande informatie kan ontsloten worden en hoe de ontbrekende data verzameld kunnen worden. In 2016 wordt een visie geformuleerd en afgestemd met stakeholders zodat de prioriteiten duidelijk worden. De mogelijkheden van stedelijke consolidatiecentra en belevering van steden via het water worden opgevolgd en waar mogelijk versterkt vanuit de Vlaamse overheid. Deze thema s worden ook opgenomen in het richtinggevend kader stedelijke distributie. Een concreet voorbeeld van het gebruik van de binnenvaart voor de belevering van steden is Gent, waar de waterwegbeheerder (Waterwegen en Zeekanaal NV) en de stad in 2015 een samenwerkingsovereenkomst ondertekenden om de mogelijkheden voor stedelijke distributie via het water verder te onderzoeken. Er werd een regelgevend kader uitgewerkt voor leveringen in de dagrand aan grote supermarkten met eigen laad- en loskaden (Vlarem aanpassing op basis van studiewerk). Voor de distributeurs en lokale overheden werden stappenplannen en leiddraden uitgewerkt om leveringen in de dagrand vlot te implementeren, de geluidsoverlast voor de omwonenden te minimaliseren en het voeren van een dialoog over stedelijke distributie met alle stakeholders. De komende jaren wordt verder gewerkt aan leveringen in de dagrand voor andere sectoren. In juni 2015 werd de cofinanciering voor het Vlaamse luik van het Europese project Cycle Logistics Ahead goedgekeurd. Dit project draagt bij tot de bekendmaking en professionalisering van fietskoeriers in Vlaanderen. Uit de analyse van de indicatoren in blijkt duidelijk dat er nog een belangrijke weg af te leggen is om de modale verdeling significant te wijzigen en om het aantal kilometers over de weg te matigen Verbetering van de milieukenmerken van de voertuigvloot en hun brandstoffen Europese voertuignormen Een vergroening van de voertuigen komt mee tot stand via Europese regelgeving (maatregel 1.2.1). De analyse van de indicatoren in toont aan dat dit zijn vruchten afwerpt. De CO 2-emissies per voertuigkilometer dalen voor nieuwe voertuigen. Momenteel zijn er verplichtingen vastgelegd tot Voor de periode nadien is er nog geen voorstel door de Europese Commissie uitgewerkt. Voor zwaar vervoer werd de richtlijn 2015/719 goedgekeurd m.b.t. de maximaal toegestane afmetingen en maximaal toegestane gewichten. De impactstudie van deze richtlijn beschrijft een reductiepotentieel inzake energieconsumptie van 7,5% door aerodynamische voorziening en van 4,25% door de cabines met verbeterde weerstand. Hoewel de energie-efficiëntie van vrachtwagens sinds de eeuwwisseling slechts Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 41 van 182

42 zeer beperkt verbeterd is 19, bestaat er nog geen Europese regelgeving die de CO 2- uitstoot/voertuigkilometer van vrachtwagens beperkt (vergelijkbaar met personenwagens). Fiscale instrumenten Het is niet alleen belangrijk om doelstellingen op te leggen aan de producenten en de correcte toepassing van de berekeningswijze te controleren. Het is ook belangrijk om er voor te zorgen dat de geproduceerde voertuigen met een lage CO 2-uitstoot effectief prioritair ingezet worden. De groene belasting op inverkeerstelling (BIV) die van kracht is sinds maart 2012 heeft zijn effect niet gemist (maatregel 1.2.2). Sinds 2012 is er een duidelijke trendbreuk zichtbaar: het aandeel benzinewagens ingeschreven door particulieren neemt toe. Hoewel deze trendbreuk aanvankelijk tot een stijging van de gemiddelde CO 2-uitstoot geleid heeft, trad vanaf 2013 een daling op van de gemiddelde CO 2-uitstoot per voertuigkilometer en dit ondanks de verdere toename van het aandeel benzinewagens. In 2015 zijn twee belangrijke Vlaamse initiatieven genomen die de keuze voor voertuigen met een lagere CO 2-uitstoot per kilometer verder zouden moeten bevorderen, nl. de hervorming van de verkeersbelastingen en goedkeuring van de conceptnota inzake alternatieve brandstoffen en bijhorende besluiten (zie verder). Op 30 oktober 2015 keurde de Vlaamse Regering de hervorming van de groene BIV goed alsook de invoering van een groene component voor de berekening van de jaarlijkse verkeersbelastingen (VKB) (maatregel 1.2.2). De hervorming van de groene BIV houdt onder meer een bijstelling van de CO 2- referentie in waardoor de tarieven in functie van de CO 2-uitstoot per kilometer van de wagen licht stijgen. De tariefbepaling van de vergroende VKB bevat ecoboni en ecomali in functie van milieuparameters (met name brandstoftype, aanwezigheid roetfilter, luchtkwaliteit en CO 2-uitstoot) toegepast bovenop de huidige sokkel van fiscale paardenkracht (uitgedrukt in percentages). Specifiek met betrekking tot de CO 2-uitstoot van wagens, worden onder 122 g/km CO 2-uitstoot ecoboni gegeven. Om eigenaars die al een voertuig hebben ingeschreven niet te penaliseren, worden reeds ingeschreven voertuigen niet gevat door deze hervorming. Zowel voor de BIV als de VKB worden voertuigen die op waterstof rijden en zuiver elektrische voertuigen vrijgesteld. Voertuigen op aardgas (CNG/LNG) en plug-in hybride elektrische voertuigen (PHEV) genieten een vrijstelling tot en met Voor plug-in hybride voertuigen geldt deze vrijstelling enkel voor zover ze minder dan 50 g CO 2/km uitstoten. Stimuleren gebruik alternatieve voertuigtechnologieën Op 18 september 2015 keurde de Vlaamse Regering een conceptnota goed waarmee een aanzet wordt gegeven voor de uitwerking van een actieplan betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve voertuigtechnologieën (maatregel 1.2.4). Deze conceptnota kadert in de recente Europese richtlijn Clean Power for Transport. Deze richtlijn van eind 2014 legt de lidstaten op om nationale beleidskaders te maken voor de marktontwikkeling van milieuvriendelijkere energie/brandstoffen voor voertuigen en de bijhorende infrastructuur. Er is twee jaar voorzien om deze in te dienen (18 november 2016). De verdere uitwerking en uitvoering wordt gebundeld in werkpakketten, waarvoor specifieke werkgroepen worden opgericht. De uiteindelijke beleidskaders moeten o.m. het volgende bevatten: - een beoordeling van de huidige stand van zaken en de toekomstige ontwikkeling van de markt voor milieuvriendelijke energie/brandstoffen voor de vervoerssector; - nationale streefcijfers en doelen voor de uitrol van infrastructuur voor milieuvriendelijke energie/brandstof (in functie van het beoogde voertuigenpark); - maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de nationale streefcijfers en doelen in het nationale beleidskader worden verwezenlijkt; - aanwijzing van gebieden en netwerken die, afhankelijk van wat de markt nodig heeft, worden uitgerust met publieke oplaadpunten voor elektrische voertuigen; 19 Muncrief R. & Sharpe B. (2015). Overview of the heavy-duty vehicle market and CO2 emissions in the European Union - ICCT. pagina 42 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

43 - aanwijzing van gebieden die, afhankelijk van wat de markt nodig heeft, worden uitgerust met tankpunten voor CNG. Bijkomend wordt ook opgelegd om tegen eind 2020 al te voorzien in een passend aantal publiek toegankelijke laadpunten (voertuigen op elektriciteit) en tankpunten (voertuigen op CNG) in stedelijke/randstedelijke en andere dicht bevolkte gebieden. Voor andere voorzieningen is meer tijd ( ). De conceptnota schuift een aantal duidelijke doelstellingen naar voor, die zorgen voor een straatbeeld met een groter aandeel alternatieve voertuigen en een eerste stap zijn naar een volwaardige markt voor deze voertuigen en de bijhorende infrastructuur. Het einddoel in 2020 ziet er als volgt uit: Marktaandeel BEV 7,5% BEV-vloot PHEV-vloot Laadpunten Marktaandeel CNG 5% CNG-vloot CNG-tankstations H2-tankstations 0 20 Tabel 4-4: Indicatoren voor alternatieve voertuigen zoals opgenomen in het actieplan Clean Power for Transport. Om deze doelstellingen te bereiken, wordt gerekend op een autonome ontwikkeling van de markt én op een mix van stimulerende en begeleidende maatregelen vanwege de overheid. Andere doelstellingen (bv. voor het openbaar vervoer en de vaartuigen) worden tegen eind 2016 uitgewerkt en opgenomen in het actieplan dat ingediend zal worden bij de Europese Commissie. De Vlaamse Regering keurde op 30 november 2015 twee uitvoeringsbesluiten goed, namelijk de zgn. zero emissie bonus en de uitbouw van laadinfrastructuur. De zero emissie bonus is voorzien voor iedere natuurlijke persoon die een nieuwe emissievrije wagen koopt. Iedere natuurlijke persoon kan slechts eenmaal gebruik maken van de bonus. De bonus creëert een incentive bij de consument om de meerprijs bij aankoop van een emissievrije wagen te verminderen. De bonus is degressief in de tijd en bedraagt maximaal euro in Vanaf 1 januari 2017 zakt de premie naar maximaal euro, in 2018 naar maximaal euro. In 2019 is er nog een premie voorzien van maximaal euro, waarna het premiesysteem stopgezet wordt. Het is bewust een tijdelijk systeem met de bedoeling de markt op gang te brengen. De Vlaamse Regering streeft naar extra laadpunten voor elektrische voertuigen tegen Om deze doelstelling te behalen is er een resultaatsverbintenis met de distributienetbeheerders. Deze laatsten werken samen met private leveranciers, die aan de gebruiker een marktconforme prijs zullen vragen. Daardoor zal deze uitrol budgetneutraal zijn. Aan de leveranciers van laadpalen is er interoperabiliteit opgelegd zodat de gebruikers van een elektrisch voertuig met slechts één kaart aan alle laadpunten kunnen opladen. De lokale besturen kunnen in samenwerking met de distributienetbeheerders hun lokaal beleid uitstippelen. De verschillende laadpunten worden verzameld in een centrale databank, zodat de gebruiker via een app snel het dichtstbijzijnde laadpunt kan vinden. Voorbeeldrol Vlaamse overheid, nichevloten en groen openbaar vervoer De Vlaamse overheid neemt een voortrekkersrol op zich (maatregel 1.2.5) door de gemiddelde Ecoscore van haar eigen wagenpark te verhogen en het brandstofverbruik te verminderen. Hiertoe werd een voorstel uitgewerkt ter aanscherping van de drempelwaarden uit de omzendbrief rond verwerving van Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 43 van 182

44 voertuigen. In het kader van het Vlaams Actieplan Clean Power for Transport zal een werkgroep voorstellen uitwerken voor de verduurzaming van de Vlaamse overheidsvloot. De conceptnota voorziet ook de oprichting van een werkgroep voor het uitwerken van acties voor de verduurzaming van nichevloten zoals bussen (De Lijn, private pachters) (maatregel 1.2.6), taxi s (maatregel 1.2.7), autodeelprojecten, koerierdiensten, thuiszorg, Bij de aankoop van nieuwe bussen voorziet De Lijn nu reeds een aantal hybride bussen en zorgt zij er ook voor dat alle bussen gebruik kunnen maken van de biobrandstof B30. Daarnaast neemt De Lijn deel aan demonstratieprojecten met elektrische en waterstofbussen. Er werd een aantal pistes onderzocht rond het gebruik van biogas, maar tot vandaag is gebleken dat de levering van biogas in Vlaanderen voorlopig nog niet mogelijk is. In het nieuwe bestek voor uitbesteding van busdiensten (exploitatiecontracten) zijn enkele criteria toegevoegd die de milieuvriendelijkheid van het buspark moeten garanderen en opkrikken. Federaal beleid omtrent brandstofprijzen De federale overheid beïnvloedt de samenstelling van het wagenpark door haar beleid rond accijnzen. Het federaal Regeerakkoord voorziet een verhoging van de bijzondere accijns op diesel en een verlaging van de bijzondere accijns op benzine zonder effect op de terugbetaling van de professionele diesel. Het Koninklijk Besluit van 26 oktober bepaalt dat de bijzondere accijns op diesel en benzine aangepast wordt met de maximale bedragen die aangegeven worden in Tabel 4-5. De wijzigingen zullen doorgevoerd worden door het toepassen van het (omgekeerd) kliksysteem. Voor diesel zal de bijzondere accijns worden verhoogd vanaf de eerste en bij elke vermindering van de maximumprijs vastgesteld door de programma-overeenkomst betreffende de verkoopprijzen van de aardolieproducten afgesloten tussen de Belgische Staat en de petroleumsector, telkens rekening houdend met het feit dat de verhoging van de bijzondere accijns slechts de helft van de verlaging van het maximum van de prijs bedraagt. De tariefverlaging op benzine zal, binnen dezelfde periode, pas plaatsvinden na de tariefverhoging voor diesel. De tariefwijzigingen stoppen eens de accijnstarieven van diesel en benzine gelijk zijn. Periode Maximale accijnsaanpassing Diesel Maximale accijnsaanpassing Benzine 1 november 2015 tot en met 31 december ,29 /1.000 liter -26,09 /1.000 liter 1 januari 2017 tot en met 31 december ,60 /1.000 liter -27,40 /1.000 liter 1 januari 2018 tot en met 31 december ,00 /1.000 liter -42,80 /1.000 liter Totaal +117,89 /1.000 liter -96,29 /1.000 liter Tabel 4-5: Tijdlijn van de maximale aanpassing van de bijzondere accijnzen op diesel en benzine in België tijdens de aangegeven periodes. Deze aanpassing alsook beleidswijzigingen in onze buurlanden zijn ook van belang in het kader van de evolutie van het grensoverschrijdend tanken (en de hieruit resulterende brandstofsurplus). Daarnaast zal een onderzoek gevoerd worden naar de hervorming van de energiebelastingen in functie van de uitstoot van schadelijke stoffen, waarbij ongunstige effecten op de competitiviteit van ondernemingen vermeden worden. De federale overheid heeft een aantal instrumenten in handen die een invloed hebben op de parksamenstelling voor bedrijfswagens. Hieronder vallen in het bijzonder: het voordeel van alle aard voor de werknemer, de sociale bijdrage van de werkgever en de aftrekbaarheid op de bedrijfsbalans van de aankoop van een bedrijfswagen. Op dit moment zijn deze instrumenten sterk gericht op CO 2- emissies. Hierdoor is het aandeel dieselvoertuigen bij bedrijfswagens veel hoger dan bij wagens ingeschreven op naam van particulieren. Voor leasingwagens bedraagt het aandeel 90%. 20 Koninklijk besluit tot voorlopige wijziging van de programmawet van 27 december 2004: pagina 44 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

45 Een energiezuinig rij- en mobiliteitsgedrag Hervorming rijexamen en rijopleiding Ecodriving maakt onderdeel uit van het zowel het praktisch als theoretisch rijexamen (maatregel 1.3.1). Dit werd verder verduidelijkt in het curriculum voor de rijopleiding. De bepalingen rond ecodriving zullen meegenomen worden bij de evaluatie en zo nodig bij de gemaakte aanpassingen in het kader van de geplande brede herziening van de rijopleiding. De opleiding ecorijden bij De Lijn is in het basispakket opleiding voor nieuwe chauffeurs opgenomen (maatregel 1.3.1). Een vervolgopleiding eco- en defensief rijden, gebruik makend van dashcams, wordt voorbereid zodat deze in 2016 kan starten. Daarnaast werden rijstijlmeters geïnstalleerd op de meeste bussen van De Lijn. Op die manier worden chauffeurs er tijdens hun rit aan herinnerd om eco- en klantvriendelijk te rijden. Daarbovenop wordt ook de persoonlijke rijstijlscore van elke chauffeur opgevolgd. Dit systeem wordt momenteel in elke stelplaats van De Lijn toegepast. Handhavingsbeleid snelheidsbeperking De voorziene acties (maatregel 1.3.2) worden uitgevoerd. Wat betreft trajectcontrole zijn er op basis van de prioriteitenlijst in 2012 nog drie bijkomende trajecten op snelwegen uitgerust met een trajectcontrole. Daarnaast werden in 2013 en 2014 op enkele gewestwegen trajectcontroles gerealiseerd. Verder wordt in 2015 de procedure opgestart voor de installatie van twee bijkomende trajectcontroles op snelwegen in Verbeterde doorstroming Voor het verbeteren van de doorstroming (maatregel 1.3.3) werd op verscheidene locaties ingezet op dynamische snelheidsaanduiding, en ook de komende jaren zal er verder geïnvesteerd worden op wegvakmanagement op snelwegen met structurele congestie. Er wordt verder gewerkt aan de herziening van de ontwerpvademecums rond weginrichting voor de lokale overheden (maatregel 1.3.3). Hierbij worden aanbevelingen rond milieuvriendelijke weginrichting opgenomen. Daarnaast wordt verder ingezet op optimalisering van verkeerslichtenregeling (maatregel 1.3.3). In Gent werd in 2015 een verkeerscomputer in dienst genomen. Vaker dan voorheen zullen verkeerslichten afgestemd worden op de actuele verkeersintensiteit, krijgen voetgangers conflictvrij groen en wordt voorkomen dat men voor niets voor een rood licht staat. Op middellange termijn zal werk gemaakt worden van een prioriteitenlijst van te optimaliseren verkeerslichten om zo gericht mobiliteitsproblemen te voorkomen of aan te pakken. Er wordt eveneens een verkeerscomputer voorzien voor de stad Antwerpen. Verder wordt via proefprojecten ervaring opgedaan met adaptieve netwerkregelingen Efficiëntie verbeteringen in de scheepvaart Ondersteuning voor emissie-reducerende technologieën In uitvoering van het 3E Binnenvaartactieplan (maatregel 1.4.5) werd o.a. de 360 -studie Roadmap verduurzaming Belgische binnenvaart afgerond in de periode Deze studie leidde o.a. tot de ontwikkeling van twee steunmaatregelen ter vergroening van de binnenvaart (maatregel 1.4.1): - Investeringssteun voor hermotorisatie van kleine schepen: deze investering heeft positieve invloed op de energie-efficiëntie van de motor, de broeikasgasuitstoot en de luchtkwaliteit. - Investeringssteun voor nabehandelingstechnieken in middelgrote en grote schepen: deze investeringen hebben voornamelijk een positieve invloed op de luchtkwaliteit. Deze steunmaatregelen gaan normaal in 2016 in uitvoering Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 45 van 182

46 Reglementair en logistiek kader voor vloeibaar aardgas Vloeibaar aardgas (Liquefied Natural Gas of LNG) is een milieuvriendelijkere brandstof met een groot emissie-reducerend potentieel. Op Vlaams en internationaal niveau worden stappen ondernomen om LNG als scheepsbrandstof ingang te doen vinden (maatregel 1.4.2). De acties van Vlaanderen inzake LNG als scheepsbrandstof worden opgenomen in het Vlaams Actieplan Clean Power for Transport. Het reglementair kader voor gebruik van LNG binnen de scheepvaart wordt grotendeels bepaald binnen multilaterale organisaties zoals de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en de Europese Economische Commissie van de Verenigde Naties (UNECE United Nations Economic Commission for Europe). De laatste jaren hebben zij verschillende regelgevingswijzigingen goedgekeurd en er zijn verdere aanpassingen gepland in de komende jaren. In Vlaanderen wordt er momenteel nog niet zoveel op LNG gevaren, maar er is wel geïnvesteerd in de noodzakelijke voorzieningen. In de maritieme sector neemt de vraag toe en zijn er ook diverse LNGschepen in aanbouw. De vraag naar LNG voor zeeschepen zal de komende jaren toenemen in de Vlaamse zeehavens, vooral in Zeebrugge en Antwerpen. LNG-bunkering is nu reeds mogelijk in alle Vlaamse zeehavens (Antwerpen, Zeebrugge, Gent en Oostende) via mobiele installaties. In de nabije toekomst voorzien de havens van Antwerpen en Zeebrugge bijkomende vaste bunkerfaciliteiten en Zeebrugge eveneens een zeegaand LNG-bunkerschip. Doel is om de verdere ontwikkelingen aan te moedigen en te faciliteren, waarbij op middellange termijn de noodzaak naar bijkomende locaties onderzocht wordt. Wat betreft binnenvaart is er nog geen enkel binnenschip onder Belgische vlag dat op LNG vaart, al worden wel al Nederlandse LNG-binnenschepen in Vlaanderen gebunkerd. Voor binnenvaart zijn er locaties voor bunkering bepaald in de havens van Antwerpen en Gent. Op heden voldoet het aanbod aan de vraag, en is er geen vraag naar LNG in de Vlaamse binnenhavens. In de toekomst zal worden bekeken of LNG moet worden aangeboden in deze binnenhavens, of dat het aanbod van de zeehavens van Antwerpen en Gent waar veel binnenvaart passeert volstaat. In de havenpolitiereglementen zijn de nodige aanpassingen gemaakt, zodat LNG-bunkeringen op een veilige manier kunnen verlopen. Walstroom Vlaanderen zette de voorbije jaren verder in op de optimale benutting van walstroom (maatregel 1.4.3). Ondersteuning van walstroom is eveneens opgenomen worden in het Vlaams Actieplan Clean Power for Transport. Walstroominfrastructuur In het kader van het TEN-T project Shore Power in Flanders werd in 2015 een visie en een strategie uitgewerkt voor het uitbreiden van het walstroomnetwerk langs de binnenwateren en havens van het Vlaamse Gewest. Het Vlaams Klimaatfonds voorziet een investeringssubsidie voor de uitbreiding van walstroomlocaties in 2016 (zie ). Mede op basis van de studie Strategie voor het uitbreiden van het walstroomnetwerk in het Vlaams Gewest (2015), zal beslist worden waar de meeste geschikte locaties voor verdere uitbouw zich bevinden. Harmonisatie betalingssysteem Om het aanbieden van walstroom uniform te maken, werd onder de koepel van het TEN-T project een lokaal beheer- en betaalsysteem uitgewerkt in de Haven van Antwerpen, in Wijnegem (nv De Scheepvaart) en in Evergem (Waterwegen en Zeekanaal NV). Met het oog op uniformiteit werd in juli 2015 een centraal beheersysteem (CEBES) voor walstroom ontwikkeld dat uitbreidbaar is om toekomstige nieuwe locaties te kunnen toevoegen. Het CEBES wordt geconsulteerd vanop de binnenvaartservices/walstroom website Via CEBES worden ook alle gegevens over het verbruik walstroom in Vlaanderen verzameld om de reductie van de emissies door het gebruik van walstroom in te schatten. pagina 46 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

47 Op het Vlaams Binnenvaartservices Platform, werd gewerkt aan een zelfde tarief voor walstroom in heel Vlaanderen. Er wordt een uniform tarief gehanteerd van 0,27 euro per kwh (inclusief BTW). Toegankelijke informatie over walstroom Er werd een samengestelde overzichtskaart opgesteld van de walstroominstallaties voor binnenvaart. De waterwegbeheerders bieden deze kaart aan op enkele locaties langsheen het waterwegnetwerk, veelal aan sluizen en wachtplaatsen. Verder kan de overzichtskaart geraadpleegd worden Deze site bundelt alle informatie over walstroom in Vlaanderen. Steunmaatregelen voor binnenvaartschippers De elektrische installatie van oude schepen moet soms aangepast worden voor walstroomgebruik. Tot 2014 was hiervoor ondersteuning mogelijk via de Ecologiepremie Plus (maatregel 4.1.6). Eind 2014 is het aantal technologieën op de limitatieve technologieënlijst sterk gedaald, waarbij ook de ondersteuning voor schipaanpassingen in functie van walstroomgebruik werd geschrapt. Opdat een zo groot mogelijk aantal schepen gebruik zou kunnen maken van walstroom kan een heropname in de limitatieve technologieënlijst van de Ecologiepremie Plus of alternatieve ondersteuningsmaatregelen onderzocht worden. Federaal beleid Een belastingvrijstelling voor walstroom zou het gebruik ervan kunnen bevorderen. De Vlaamse overheid kan dit bepleiten bij de bevoegde federale overheid Korte termijn prognoses (2020) In het kader van de beleidsvoorbereiding van de NEC-reductiedoelstellingen tot 2030 werd op basis van stakeholderoverleg midden 2015 een nieuw scenario met bestaand beleid uitgewerkt (beslist beleid tot april 2015). Dit scenario wijkt op een aantal punten af van het BAU (VMP-BAU) en BEL (VMP-BEL) scenario die in het VMP werden gehanteerd. Hieronder worden de belangrijkste aannames van het nieuwe scenario en de belangrijkste verschillen met de scenario s uit het VMP toegelicht. Bij het opstellen van het nieuwe scenario werd 2012 als referentiejaar gehanteerd (versus 2010 in het VMP). Dit scenario sluit ook beter aan bij de trends die geobserveerd worden in de meest recente emissie-inventarissen voor de periode zoals onder andere vermeld in Tabel 4-1 en Tabel 4-2. De vergelijking van de meest recente inventarisgegevens met de VMP scenario s (zie hieronder) toont immers aan dat een aantal aannames zoals gehanteerd in het VMP afwijken van de reële ontwikkelingen in de periode wat tevens heeft geleid tot een bijsturing van de verwachte evoluties in de periode Evolutie verkeersintensiteiten De inschatting inzake de evolutie van vervoer over de weg is gebaseerd op groeivoeten van het Federaal Planbureau voor het aantal voertuigkilometers (energievooruitzichten federaal planbureau, april 2015). Een sterke stijging wordt verwacht bij zowel het licht als het zwaar goederenvervoer met een jaarlijkse groeivoet van respectievelijk 2,2% en 1,7% in de periode Dit ligt in lijn met de groeipercentages zoals vastgesteld in de periode In het VMP-BAU scenario werd dit hoger ingeschat met een groei van 38% in de periode voor het goederenvervoer. In het VMP-BEL scenario werd rekening gehouden met een lagere groei van 5,7% in de periode voor goederenvervoer. Voor personenwagens wordt een stijgende trend met een jaarlijkse groeivoet van 0,5% vooropgesteld in de periode Dit ligt in lijn met de groeipercentages zoals vastgesteld in de periode In de scenario s van het VMP werd met een lagere groei gerekend (0,0% - 0,2%) in de periode gerekend. Vlootsamenstelling Het aandeel dieselwagens in het nieuwe park bedraagt 60% en ligt dankzij de forse daling van de voorbije jaren in 2014 reeds onder het percentage dat in het VMP verwacht werd voor 2020 (61%). In Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 47 van 182

48 het scenario met bestaand beleid wordt er voor personenwagens van uitgegaan dat het aandeel dieselwagens constant blijft op het niveau van 2014 (60%). Er wordt op een conservatieve manier rekening gehouden met de huidige tendens waarbij het aandeel benzinewagens in 2014 hoger ligt dan in Alternatieve brandstoffen breken slechts zeer beperkt door. Het aandeel elektrische voertuigen 21 bij nieuwe personenwagens blijft beperkt tot 3% in 2020 en het aandeel hybridewagens loopt op tot 10% bij nieuwe personenwagens in Het nieuwe BAU scenario houdt nog geen rekening met beleid dat na april 2015 werd beslist en dus ook nog niet met de initiatieven die genomen worden in het kader van Clean Power for Transport. Om het Europees beslist beleid te weerspiegelen, o.a. de CO 2-norm van gemiddeld 95 g CO 2/km in 2021 voor nieuwe personenwagens, moet de gemiddelde emissiefactor voor personenwagens verminderd worden. Er wordt hiertoe uitgegaan van een efficiëntieverbetering van 10% voor nieuwe wagens in de periode In de praktijk kan dit gerealiseerd worden door downsizing, hybridisatie en/of elektrificatie. Onder meer omwille van de nog lopende herziening van de homologatietestcyclus en de daaruit voortvloeiende hogere doelstelling in reële rijomstandigheden (zie ), rust er nog een significante onzekerheid op de reële efficiëntieverbetering richting In het VMP-BAU scenario werd enkel een CO 2-norm van 130 g CO 2/km doorgerekend vanaf In het VMP-BEL scenario werd wel rekening gehouden met het Europees besliste beleid inzake CO 2-normering met een beperking van de emissies van nieuwe personenwagens tot 95 g CO 2/km en die van bestelwagens tot 147 CO 2/km. Bijkomend werd in het VMP-BEL scenario rekening gehouden met een toename van het aandeel elektrische en plug-in hybride voertuigen. Samen hebben deze technologieën een aandeel van 10% in de nieuw verkochte personenwagens in Voor het nieuwe park van bestelwagens en vrachtwagens wordt er in het nieuwe scenario met bestaand beleid geen sterke doorbraak van alternatieve brandstoffen verwacht tegen Op basis van overlevingscurves, die afgeleid worden uit de historische vloot, wordt het totaal wagenpark voor de toekomstige jaren modelmatig ingeschat. Brandstofsurplus Zoals vermeld in 3.2 schommelt het brandstofsurplus de laatste jaren rond de 10% van de gemodelleerde emissies. Op basis van de verkoopcijfers van 2012 en 2013 lijkt het scenario met lagere verkoopcijfers nu ook waarschijnlijker en wordt dit ook als basishypothese gehanteerd voor de komende jaren. De onzekerheid wordt in rekening gebracht door naast een toeslag van 10%, ook een variant met hogere brandstofcorrectie (19%, de gemiddelde brandstofcorrectie voor de jaren ) door te rekenen. Spoorverkeer en scheepvaart (zowel zeescheepvaart (binnenlands aandeel) als binnenvaart) De prognoses voor beide modi werden berekend met het Emissiemodel voor Spoor en Scheepvaart Vlaanderen (EMMOSS). De emissies van het spoorverkeer hebben enkel betrekking op dieseltreinen. Emissies Er wordt in het basisscenario met bestaand beleid (zonder brandstofsurplus) verwacht dat de emissies van personenverkeer over de weg de komende jaren lichtjes dalen en resulteren in een reductie van -1% in 2020 ten opzichte van In de VMP-BAU en VMP-BEL scenario s werd nog een daling van de uitstoot van personenverkeer met respectievelijk 16% en 23% verwacht in de periode In het scenario met bestaand beleid (zonder brandstofsurplus) wordt verwacht dat de emissies van goederenverkeer nog verder zal toenemen resulterend in een toename van 3% in 2020 ten opzichte van 2005 (Figuur 4-8 en Tabel 4-6). In het VMP-BAU en het VMP-BEL scenario werd nog een toename van de uitstoot van het goederenverkeer respectievelijk 7% en 15% verwacht in de periode Deze verschillende trends tussen het huidige scenario met bestaand beleid en de VMP scenario s kunnen gedeeltelijk verklaard worden door aanpassingen in de inventaris voor de periode en andere prognoseaannames inzake vlootsamenstelling en verkeersintensiteiten zoals hierboven toegelicht. 21 i.e. plug-in hybride, brandstofcel of elektrische aangedreven voertuigen pagina 48 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

49 Globaal wordt in de transportsector in dit basisscenario een lichte toename van 2% verwacht in de periode In het VMP-BAU en het VMP-BEL scenario met lage brandstofsurplus werd een afname van de globale transportemissies verwacht met respectievelijk 6% en 9% tussen 2005 en Rekening houdend met de variant met een hoge brandstofsurplus wordt met het scenario met bestaand beleid een toename van de emissies verwacht met 10% in de periode In het VMP werd voor dit scenario een toename verwacht met 1% in dezelfde periode. Bovenstaande analyse toont aan dat zowel de evolutie van het aantal afgelegde kilometers als de samenstelling van het park minder gunstig evolueren dan vooropgesteld in het VMP. Bijkomende inzet zowel op een beheersing van de over de weg getransporteerde volumes als op verdergaande vergroening van het wagenpark is noodzakelijk om de trend te keren in de richting van de korte en lange termijn klimaatdoelstellingen (zie ook verder in 4.1.4). Figuur 4-8. Overzicht emissies en prognoses sector transport Totale broeikasgasuitstoot sector transport (kton CO2-eq) Reductie (+) / Stijging (-) broeikasgasuitstoot in 2020 ten opzichte van 2005 sector transport Broeikasgasuitstoot personenwegverkeer (kton CO2-eq) Broeikasgasuitstoot goederenwegverkeer (kton CO2-eq) % Spoor, scheepvaart, gasstations, offroad (kton CO2-eq) Totale broeikasgasuitstoot sector transport (kton CO2-eq), scenario met hoge brandstofsurplus Reductie (+) / Stijging (-) broeikasgasuitstoot in 2020 ten opzichte van 2005 sector transport, scenario met hoge brandstofsurplus % Tabel 4-6. Emissies en prognoses sector transport Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 49 van 182

50 4.1.4 Verkenning middellange (2030) en lange termijn (2050) doelstellingen In Tabel 4-7 wordt een aantal belangrijke hefboomkeuzes vermeld die werden gemaakt bij de opbouw van Verkenningsscenario s 1 en 2 voor de transportsector. Passagiersvervoer Groei transportvraag (pkm per persoon t.o.v. 2010) Aandeel elektrische en plug-in hybrides in personenwagens Verkenning 1 Verkenning % -10% 0% 0% 30,3% 71% 7% 29% Aandeel personenwagen (in modal split) 69,8% 64,3% 72,4% 69,6% Efficiëntieverbetering (per p.km in personenwagen met verbrandingsmotor) Goederenvervoer 38% 50% 38% 46% Groei transportvraag (tkm t.o.v. 2010) +19% +39% +29% +58% Aandeel elektrisch + CNG 20% 48% 9% 21% Aandeel vrachtwagen (in modal split) 79,4% 75,8% 81,0% 78,9% Efficiëntieverbetering (per t.km) +16% +33% +15% +30% Tabel 4-7. Algemene hefboomkeuzes passagiers- en goederentransport verkenningsscenario s doelstellingen. Hierbij kan nog volgende duiding worden gegeven: - in beide scenario s wordt de transportvraag getemperd in vergelijking met het referentiescenario (BAU); - in Verkenning 1 wordt, in het bijzonder voor personenwagens en voor lichte vracht, een sterke en relatief snelle doorbraak van elektrische voertuigen doorgerekend. In Verkenning 2 wordt een minder snelle en minder sterke doorbraak van deze technologie doorgerekend; - in beide verkenningsscenario s wordt een significante reductie van het aandeel van personenwagens doorgerekend voor passagierstransport (= een significante modale verschuiving); - de verbetering van de energie-efficiëntie (ook voor voertuigen met verbrandingsmotoren) speelt een belangrijke rol in beide Verkenningen. Energie-efficiëntie omvat hier zowel de verbetering van de energie-efficiëntie van de aandrijflijn als een mogelijke evolutie naar kleinere en lichtere voertuigen (downsizing), het (niet plug-in) hybridiseren van de aandrijflijn of het verhogen van de bezettings-/beladingsgraad. Daarnaast werden midden 2015 nieuwe prognoses uitgewerkt tot 2030 (waarvan de aannames en opbouw besproken worden bij de bespreking van de korte termijn prognoses in 4.1.3). Hierbij werden een aantal beleidsscenario s weergegeven. Onderstaande tabellen geven de aannames weer voor het BAU scenario, waarbij beslist beleid in rekening werd gebracht, en een verkennend Bijkomend beleidsscenario dat inzet op een beheersing van de groei van het wegverkeer en een vergroening van het voertuigenpark. De groei van het wegverkeer wordt weergegeven t.o.v. 2012, de groei van binnenvaart en spoor t.o.v BAU Bijkomend beleidsscenario Personenwagens +4% +14% +2% 0% Lichte vrachtwagens +18% +44% +9% 0% pagina 50 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

51 Zware vrachtwagens +14% +34% +7% 0% Bus en Coaches +8% +17% +26% +58% Tweewielers +13% +30% +7% 0% Binnenvaart +17% +47% +29% +87% Spoor - goederen +44% +92% +38% +77% Spoor - personen +17% +43% +22% +58% Tabel 4-8: Evolutie van de transportstromen in voor de verschillende modi. Naast de doorgerekende evolutie van de modale verdeling (Tabel 4-8) wordt het aandeel van de technologieën voor nieuwe wagens weergegeven in Tabel 4-9. Personenwagens BAU Bijkomend beleidsscenario CNG 1% 3% 5% 7% Diesel (incl. hybride) 58,9% 56,8% 43,9% 42,9% LPG 0,2% 0,2% 0.2% 0.2% Benzine (incl. hybride + E85) 39,2% 37,8% 43.9% 42.9% Elektrisch (BEV+PHEV+FC) 3% 5% 10,0% 10,8% waarvan PHEV 2,3% 2,8% 3,0% 3,8% Verhouding BNZ/DSL 40%/60% 40%/60% 50%/50% 50%/50% Vrachtwagens Diesel 99,99% 99,99% 86,4% 67,25% Diesel hybride (CS) 0,01% 0,01% 0,8% 2,5% Diesel hybride (PHEV) 0,4% 1,25% Brandstofcel (FC/H2) 0,25% Dimethylether (DME) 0,5% CNG 5,0% 10,0% LNG 5,0% 10,0% Dual-fuel 2,0% 7,0% Elektrisch 0,4% 1,25% Tabel 4-9: Evolutie van het personenwagenpark in het BAU-scenario en in het verkennend Beleidsscenario. De scenario s die ontwikkeld werden door het Federaal Planbureau (o.a. de GHG40 en GHG40EE scenario s 22 ) zijn gesteund op verwachte evoluties van het BNP en van brandstofprijzen. Voor de verschillende sectoren vloeit dan een vraag voort die ingevuld wordt aan de hand van verschillende technologieën en energiedragers. Voor de transportsector geeft Tabel 4-10 aan welke energiedragers aangewend worden voor het wegvervoer (voor zowel passagier- als goederenvervoer). Rekening houdend met de verschillende energie-efficiëntie van de technologieën blijkt dat de doorbraak van de alternatieve technologieën tegen 2050 in deze scenario s van dezelfde grootteorde is als in Verkenning 1 (Tabel 4-7). 22 Deze scenario s zijn gedreven door het behalen van de klimaatdoelstelling op EU-niveau (incl. zogenaamde enabling conditions ) en verschillen van elkaar door de mate van verbetering van de energie-efficiëntie en de hoeveelheid hernieuwbare energie die ingezet worden om deze doelstelling te bereiken Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 51 van 182

52 GHG40 GHG40EE GHG40 GHG40EE Vloeibare brandstoffen 96,5 89,3 85,1 40,9 40,6 Biobrandstoffen 3,5 7,8 7,3 37,7 34,0 Aardgas 0,0 0,3 2,7 3,0 5,5 Ethanol/Methanol 0,0 0,1 0,3 0,0 0,0 H2 0,0 0,1 0,3 1,1 1,8 Elektriciteit 0,0 2,4 4,4 17,2 18,2 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Tabel 4-10: Energiemix van de finale energievraag voor wegvervoer (passagiers en goederen) voor GHG40 en GHG40EE scenario s (in %). Het effect van elk scenario op de broeikasgasemissies voor de transportsector wordt weergegeven in Figuur 4-9. Figuur 4-9: Overzicht van de totale uitstoot van broeikasgassen in de transportsector (passagiers + goederen) in een BAU scenario en in verschillende verkenningsscenario s (% t.o.v. 2010) Verkenning 1 geeft een pad aan dat leidt tot het behalen van de doelstellingen in 2030 en Zonder bijkomend beleid blijven de broeikasgasemissies echter toenemen (BAU). Daar waar een lichte daling optreedt rond 2010, stijgen de broeikasgasemissies nadien opnieuw. Er is een duidelijke trendbreuk nodig met het verleden om richting de vooropgestelde doelstellingen te kunnen gaan. Deze trendbreuk is nodig zowel inzake groei van het verkeer (waarvan het wegverkeer, in bijzonder het personenvervoer, het grootste aandeel inneemt) als inzake efficiëntieverhoging en elektrificatie van het voertuigenpark (zowel goederen- als personenvervoer). De beleidsverkenningen tonen duidelijk aan dat op beide beleidslijnen moet ingezet worden. Zelfs met een nulgroei van het wegverkeer (Bijkomend beleidsscenario en Verkenning 1 voor personenvervoer) halen we de doelstellingen niet. Anderzijds zijn de veronderstellingen in Verkenning 1 inzake technologische evolutie zeer hoog in vergelijking met de pagina 52 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

53 reeds ambitieuze doelstellingen vooropgesteld in Verkenning 2 en het Bijkomend beleidsscenario. Om dit te bereiken zijn op zowel Europees als Vlaams niveau belangrijke inspanningen nodig Beleidssuggesties De noodzakelijke trendbreuk vereist een ambitieus pakket van maatregelen waarmee ingezet op twee sporen: 1. een vermindering van het aantal afgelegde kilometer, in het bijzonder over de weg; 2. een sterke energie-efficiëntieverbetering en elektrificatie van het park. Een vermindering van het aantal afgelegde kilometer vereist onder meer een belangrijke gedragswijziging. Onze huidige productie- en consumptiepatronen zorgen momenteel immers voor meer in plaats van voor minder afgelegde kilometer. Via een mobiliteitsbeleid dat sturend werkt naar andere beleidsdomeinen in plaats van volgend, via prijsinstrumenten, via infrastructurele maatregelen, via modale verschuiving, via ICT en andere instrumenten moet maximaal worden ingezet op een effectieve gedragswijziging zowel bij personen- als bij goederenvervoer. Ook ruimtelijke ordening heeft een belangrijke impact op de vraag naar vervoer en de modal shift. Kernversterking, verweving van functies en waar mogelijk transit oriented development (ontwikkeling van woongelegenheid en economische activiteit in de nabijheid van knooppunten van openbaar vervoer) dragen bij tot een beheersing van de vervoersvraag en maken een efficiënt openbaar vervoersaanbod mogelijk. Ook een voldoende sterke energie-efficiëntieverbetering van het voer- en vaartuigenpark zal niet autonoom ontstaan. Hiervoor is steun nodig aan het Europees beleid (bv. voor CO 2 normen na 2020) en is ook een belangrijke inzet van Vlaams beleid nodig. Een eerste opstap werd gemaakt met de goedkeuring van de conceptnota rond Clean Power for Transport. De mate waarin de werkgroepen tot concrete acties komen en de ambitie van elke actie zullen mee bepalen hoe snel het Vlaamse voertuigenpark zal elektrificeren. De mate waarin het goedgekeurde actieplan impact heeft op de transportemissies moet nog in kaart gebracht worden. De afwegingen over hoe sterk ieder spoor gevolgd en welke termijnen gehanteerd moeten worden, moeten verder uitgeklaard worden. Belangrijke hefbomen in deze context zijn de lopende discussies rond het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, het Mobiliteitsplan Vlaanderen (horizon 2030 met doorkijk naar 2050) en het te ontwikkelen geïntegreerd klimaat- en energieactieplan Keuzes die vandaag gemaakt worden, hebben consequenties in de toekomst. Gezien de uitdagingen groot zijn voor beide sporen en gezien een trendbreuk een lange doorwerktijd heeft, is het belangrijk om niet te wachten met het uitwerken van de noodzakelijke acties. Het is belangrijk juiste keuzes te maken bij de verdere uitwerking van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen en het Mobiliteitsplan Vlaanderen (horizon 2030 met doorkijk naar 2050) om zodoende rekening te houden met de uitdagingen waarvoor de transportsector staat inzake klimaat. Vermits beide sporen een zeer grote uitdaging vormen, is monitoring van beiden eveneens cruciaal: een minder sterke vooruitgang dan voorzien op het ene spoor vereist immers bijkomende inspanningen op het andere spoor Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 53 van 182

54 4.2 GEBOUWEN Evolutie indicatoren en emissies Indicatoren Bestaande gebouwen In Tabel 4-11 worden de indicatoren voor bestaande gebouwen in de residentiële en tertiaire sector vermeld. Subsector Indicator Aantal premies dakisolatie Aantal premies glasvervanging Aantal premies muurisolatie Aantal premies vloerisolatie Residentieel bestaand Tertiair bestaand Aantal premies zonneboiler Aantal premies warmtepomp Aantal combipremies N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t Gemiddeld EPC-kengetal woningen Gemiddeld EPC-kengetal appartementen Aantal premies dakisolatie Aantal premies glasvervanging Aantal premies muurisolatie Aantal premies vloerisolatie Aantal premies zonneboiler Aantal premies warmtepomp Tabel Indicatoren sector gebouwen bestaande gebouwen Analyse van de EPC-databank eind 2015 toont aan dat het gemiddelde kengetal van de ingediende EPC s voor een appartement 293 kwh/m 2 per jaar bedraagt (Tabel 4-12). Voor een eengezinswoning ligt het gemiddelde kengetal op 492 kwh/m 2 per jaar. Een analyse van de kengetallen in functie van de bouwjaren toont aan dat hoe jonger het gebouw is, hoe beter de energiescore. Woningen die gebouwd werden na de invoering van isolatiereglementering (1993) scoren al beduidend beter, terwijl woningen die gebouwd werden na de invoering van de energieprestatieregelgeving (2006) zich eerder in de groene zone van de kleurenbalk op het EPC bevinden. Appartementen scoren dus doorgaans beter op energetisch vlak. Appartementen hebben vaak minder energieverlies langs muren, daken en vloeren wat de betere score grotendeels kan verklaren. Vandaar dat ook rijwoningen over het algemeen energiezuiniger zijn dan halfopen bebouwingen, die op hun beurt dan weer energiezuiniger zijn dan open bebouwingen. Een open bebouwing heeft per m²gemiddeld 20% meer energie nodig voor verwarming dan een gesloten bebouwing. pagina 54 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

55 Appartement Collectief woongebouw Eengezinswoning Type Eengezinswoning Gesloten Halfopen Open A: <= B: C: D: E: F: G: > H: onbekend Totaal Tabel Evolutie van de energiescore (kwh/m 2 ) voor woongebouwen in functie van bouwjaar en type woongebouw Het Energierenovatieprogramma 2020 voor bestaande woningen heeft als doelstelling dat elke Vlaming tegen 2020 een energiezuinige woning heeft die beschikt over minstens verbeterd dubbel glas, een geïsoleerd dak en een energiezuinige verwarmingsinstallatie. Om deze ambitieuze doelstelling waar te maken, is een coherente set van maatregelen nodig. Het groot aantal toegekende energiepremies van de voorbije jaren, laat vermoeden dat er een belangrijke stap is gezet in de richting van de doelstellingen van het Energierenovatieprogramma De recentste cijfers lijken evenwel een kentering aan te geven. Sinds 2012 daalt het aantal toegekende premies voor dakisolatie en glasvervanging. De voorlopige cijfers voor het eerste semester van 2015 vertonen ten opzichte van 2014 evenwel een verbetering voor dakisolatie. Spouwmuurisolatie blijft stabiel en vooral de premies voor vervanging van glas vallen terug. Uit een peiling die in 2015 werd uitgevoerd in opdracht van het VEA, blijkt dat, ondanks de geboekte vooruitgang, de kloof met de doelstellingen van het Energierenovatieprogramma 2020 nog bijzonder groot was. Slechts 1 op 2 woningen voldoet reeds aan de 3 basiseisen van het Energierenovatieprogramma % van de woningen beschikt over dak- of zoldervloerisolatie, 34% over vloerisolatie en 47% over muurisolatie. 11% van de woningen heeft nog enkel glas. Op basis van de gegevens van de netbeheerders kan worden afgeleid dat in ongeveer 3,5% van de Vlaamse woningen een of meerdere prioritaire energiebesparende investeringen (dakisolatie, muurisolatie, vloerisolatie, HR-glas) werden uitgevoerd in Tabel 4-13 schetst een beeld van de evolutie van de isolatiegraad van de Vlaamse woningen Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 55 van 182

56 Type maatregel (Eurostat) 2012 Dakisolatie 56% 66% 66% 67% 69% 73% 76% 72% 80% Geheel nb 58% 58% 60% 60% 63% 66% 65% 68% Gedeeltelijk nb 8% 8% 7% 9% 10% 10% 7% 12% Vloerisolatie 20% 25% 24% 26% 30% 37% 28% 26% 31% Geheel nb 20% 19% 22% 22% 29% 20% 24% Gedeeltelijk nb 5% 5% 4% 8% 8% 6% 7% Buitenmuurisolatie 41% 49% 49% 45% 48% 51% 41% 42% 45% Geheel nb 43% 41% 38% 40% 42% 34% 34% 35% Gedeeltelijk nb 6% 8% 7% 8% 9% 7% 8% 10% Dubbel glas 78% 78% 85% 89% 90% 92% 92% 87% Geheel 79% Gedeeltelijk 21% Tabel Resultaten isolatiegraad van Vlaamse woningen 23 De energetische staat van het patrimonium van de sociale huisvestingsmaatschappijen wordt toegelicht in de Patrimoniumenquête van VMSW. Hierbij wordt het patrimonium afgetoetst aan de strategische doelstellingen van het Energierenovatieprogramma 2020 (ERP), met name dat er tegen 2020 geen woningen meer mogen zijn met enkele beglazing, zonder dakisolatie of met weinig energiezuinige verwarmingssystemen (Tabel 4-14). De focus in de enquête ligt op de geboekte vooruitgang in de periode en wordt vergeleken met de volledige periode De weergave in Tabel 4-14 vraagt om enige nuancering. Het totale sociale patrimonium is inmiddels aangegroeid van tot woningen. Dit zijn deels nieuw opgeleverde woningen, waardoor het aandeel woningen zonder ERPgebreken automatisch mee stijgt. Maar deze aangroei komt ook doordat sociale huisvestingsmaatschappijen oudere woningen aankochten die wel energetische knelpunten hebben. 23 Bron: Energiebalans Vlaanderen , VITO, februari pagina 56 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

57 Huurpatrimonium - bevraging 2010 # Woningen # Huizen # Appartementen Dubbel glas / dakisolatie / CV 52% 44% 60% Eén of meerdere knelpunten 48% 56% 40% Enkele beglazing 23% 27% 18% Geen dakisolatie 28% 38% 16% Geen cv / elektrisch 20% 21% 19% Huurpatrimonium - bevraging 2014 # Woningen # Huizen # Appartementen Dubbel glas / dakisolatie / CV 67% 63% 70% Eén of meerdere knelpunten 33% 37% 30% Enkele beglazing 15% 17% 12% Geen dakisolatie 17% 22% 11% Geen CV / elektrisch 15% 15% 15% Verschillen +/ # Woningen # Huizen # Appartementen Dubbel glas / dakisolatie / CV 15% 19% 10% Eén of meerdere knelpunten -15% -19% -10% Enkele beglazing -8% -10% -6% Geen dakisolatie -11% -16% -5% Geen CV / elektrisch -5% -6% -4% Tabel Resultaten patrimoniumenquête VMSW Er is 40% ( ) van de vooropgezette tijdsspanne verstreken. Tussen 2010 en 2014 boekte de sector een duidelijke vooruitgang. Toch realiseerde de sector op deze vier jaar niet de evenredige daling met 40% voor alle ERP-knelpunten en beantwoordt anno 2014 nog steeds 33% van het patrimonium niet aan de basiscriteria van het ERP. De geboekte vooruitgang is deels in verhouding voor éénsgezinswoningen (huizen). Het aantal ééngezinswoningen zonder ERP-gebreken steeg van 44 tot 63%. Een effectieve vooruitgang met 40% is er voor dakisolatie, bij HR-beglazing is dit 36%. Woningen zonder CV of uitgerust met elektrische verwarming (1.715 huizen) kenden een beperktere daling. Dit is vaak sterk verouderd patrimonium (bv. gaskachels) waarbij totaalrenovatie of vervangingsbouw opportuner is. Dit vraagt langere aanlooptijden, organisatie van leegstand, Globaal presteerden de appartementen in de bevraging 2010 veel beter dan de huizen, maar ze vertonen ook een minder opmerkelijke vooruitgang in de bevraging van Het aandeel appartementen met één of meer gebreken daalde van 40% tot 30%. Tegelijk nam het aantal appartementen toe van tot (allicht vooral nieuwbouwwoningen). In 2010 waren er appartementen met één of meer ERP-gebreken. Als de aangroei van appartementen in de periode niet wordt meegerekend, waren er appartementen minder met één of meer ERP-gebreken in Dit is een effectieve daling van 18% Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 57 van 182

58 Nieuwe gebouwen In Tabel 4-15 worden de indicatoren en bouwnormen voor nieuwe gebouwen in de residentiële en tertiaire sector vermeld: Subsector Indicator Gemiddelde E-peil woningen Gemiddelde E-peil appartementen Residentieel nieuwbouw Gemiddelde K-peil woningen Gemiddelde K-peil appartementen Maximale E-peil nieuwbouwwoningen Gemiddelde E-peil scholen Gemiddelde K-peil scholen Tertiair nieuwbouw Gemiddelde E-peil kantoren Gemiddelde K-peil kantoren Gemiddelde K-peil andere specifieke bestemmingen Maximale E-peil kantoren en schoolgebouwen Tabel Indicatoren sector gebouwen - nieuwbouw Nieuwe eengezinswoningen worden jaar na jaar energiezuiniger. In Tabel 4-15 is te zien dat het gemiddelde E-peil van de nieuwe eengezinswoningen gestaag daalt 25. De totale daling van aanvraagjaar 2006 naar 2014 bedraagt 41 E-punten, een daling van 49%. De sterke daling voor dossiers vanaf aanvraagjaar 2010 en 2012 is ongetwijfeld gelinkt met de aanscherping van de maximale E-peileis van E100 naar achtereenvolgens E80 en E70 voor nieuwe woongebouwen. Ook in de appartementsbouw is er een duidelijke evolutie naar lagere E-peilen. Het gemiddelde E-peil blijft hoger dan bij de eengezinswoningen, maar daalde ook met bijna 25 E-punten van E85 (van aanvraagjaar 2006) naar E61 (van aanvraagjaar 2013). Voor aanvraagjaar 2013 voldoet al bijna 25% van de aangiften aan de eis die van toepassing is vanaf 1 januari 2016, voor aanvraagjaar 2014 stijgt dit aandeel sterk naar 55%. Hieruit blijkt dat de bouwsector al goed was voorbereid op de E50-eis voor stedenbouwkundige vergunningsaanvragen vanaf Naast die positieve trend gaat ook het aantal BEN-woningen ( E30) in stijgende lijn. Voor de aanvraagjaren 2010, 2011 en 2012 bedraagt het aandeel BEN-woningen tussen de 4% en 5%. Voor aanvraagjaar 2013 stijgt dit aandeel naar bijna 9% en voor aanvraagjaar 2014 haalt 20% van de woningen het BEN E-peil. Voor kantoorgebouwen waarvoor de stedenbouwkundige vergunning werd aangevraagd in 2006 ligt het gemiddelde E-peil net op de maximumgrens E100. Jaar na jaar daalt het gemiddelde E-peil. Het gemiddelde voor aanvraagjaar 2010 is E77. In 2011 is er een duidelijke stijging tot E82, gerelateerd aan het verplicht meerekenen van de bouwknopen. In 2012 en 2013 is er terug een beduidende verbetering zichtbaar. Het aandeel BEN-kantoren ( E40) bedraagt meer dan 8% in Dit aandeel kende een tijdelijke terugval in 2011, maar vertoont terug een stijging in 2012 en In 2013 haalt bijna 6% van de kantoren het E-peil van BEN. Globaal is bij de schoolgebouwen een dalende trend zichtbaar voor het 25 Voor meer detailinformatie wordt verwezen naar pagina 58 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

59 gemiddelde E-peil. In 2011 kunt u een duidelijke stijging zien tot E70, gerelateerd aan het verplicht meerekenen van de bouwknopen. In 2012 en 2013 is een beduidende verbetering zichtbaar. Het aandeel BEN-scholen ( E40) bedraagt 5% in Dit aandeel kende een terugval in 2011 en 2012, voor deze aanvraagjaren haalt geen enkele school het BEN E-peil. In 2013 haalt bijna 3% van de scholen het E-peil van BEN Emissies residentiële sector In Figuur 4-10 wordt de evolutie van de broeikasgasemissies in de residentiële sector en de graaddagen 26 weergegeven. De broeikasgasuitstoot is sterk afhankelijk van de verwarmingsbehoefte die wordt aangegeven door de graaddagen. Tussen 1990 en 2013 wordt een daling van de broeikasgasemissies met 5% vastgesteld. Tussen 1990 en 2014, een jaar met een veel zachtere winter en het laagste aantal graaddagen sinds 1990, wordt een daling van de broeikasgasemissies met 20% vastgesteld. Figuur Evolutie broeikasgasemissies residentiële sector In Figuur 4-11 wordt de emissietrend in de periode meer in detail ontleed aan de hand van een aantal belangrijke drijvende factoren. Voor deze analyse werd op de drijvende factoren een klimaatcorrectie toegepast om rekening te houden met de klimatologische omstandigheden en werd er enkel rekening gehouden met het energieverbruik voor verwarming en sanitair warm water 27. Hierbij moet opgemerkt worden dat deze klimaatcorrectie leidt tot overschattingen in bijzonder koude of bijzonder warme jaren. Aangezien 2014 een bijzonder warme winter heeft gekend is het aannemelijk dat de klimaatgecorrigeerde energieverbruiken en dus ook broeikasgasemissies overschat zijn. De klimaatgecorrigeerde broeikasgasemissies hebben, na een stijgende trend in de jaren 90, sinds 2000 een dalende trend ingezet (-20% in 2013 en -5% in 2014 t.o.v. 1990) en dit ondanks een toename van het aantal huishoudens (+23% in 2014 t.o.v. 1990). Deze dalende trend kan worden verklaard aan de hand van twee drijvende factoren, nl. het energieverbruik en de koolstofintensiteit De verwarmingsbehoefte in een jaar wordt uitgedrukt aan de hand van het aantal graaddagen, waarbij meestal wordt uitgegaan van een grenswaarde van 15 C voor het aanslaan van de verwarming. Voor de berekening van het aantal graaddagen in een jaar wordt elke gemiddelde etmaaltemperatuur vergeleken met een constant etmaalgemiddelde van 15 C. Dat wil zeggen elke graad die de gemiddelde etmaaltemperatuur beneden de 15 C ligt, wordt een graaddag genoemd. 27 Elektriciteitsverbruik voor andere doeleinden (elektrische apparatuur) en offroad-verbruik van benzine werd in mindering gebracht. 28 Koolstofintensiteit wordt hier gedefinieerd als : broeikasgasemissies (kton CO2-eq)/energieverbruik (PJ) Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 59 van 182

60 Globaal genomen vertoont het energieverbruik een vergelijkbare trend. De daling van het gemiddeld energieverbruik per huishouden (-20% in 2014 t.o.v. 1990) compenseert hierbij de toename van het aantal huishoudens. De dalende trend van het gemiddeld energieverbruik sinds 2000 wijst op een stijgende energie-efficiëntie van de woningen ten gevolge investeringen in isolatiemaatregelen (maatregel 2.5.1, Tabel 4-11 en Tabel 4-15) en meer efficiënte verwarmingstoestellen. De dalende trend van de koolstofintensiteit op het niveau van de residentiële sector (-11% in 2013 en -4% in 2014 t.o.v. 1990) kan grotendeels worden verklaard door de overschakeling van (voornamelijk) stookolie op aardgas als brandstof. Stookolie heeft immers een CO 2-emissiefactor die 32% hoger is in vergelijking met aardgas. Het stookolieverbruik vertoont een forse daling (-43% in 2013 en -24% in 2014 t.o.v. 1990) met als logisch gevolg een forse toename van het aardgasverbruik (+44% in 2013 en +57% in 2014 t.o.v. 1990) 29 en de bijhorende daling van de koolstofintensiteit. Anno 2013 maakt 61% van de woningen gebruik van aardgas als hoofdverwarming en 29% van stookolie. In 1990 was dit 38% en 42% voor respectievelijk aardgas en stookolie. Figuur Drijvende factoren emissies residentiële sector (klimaatgecorrigeerde cijfers) Emissies tertiaire sector In Figuur 4-12 wordt de evolutie van de broeikasgasemissies in de tertiaire sector en de graaddagen weergegeven. De broeikasgasuitstoot is sterk afhankelijk van de verwarmingsbehoefte die wordt aangegeven door de graaddagen. Tussen 1990 en 2014 wordt een toename van de broeikasgasemissies vastgesteld van 26%. 29 De hogere klimaatgecorrigeerde energieverbruiken in 2014 t.o.v zijn te wijten aan de overschatting van de energieverbruiken door de extreem zachte winter in pagina 60 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

61 Figuur Evolutie broeikasgasemissies tertiaire sector In Figuur 4-13 wordt de emissietrend in de periode meer in detail ontleed aan de hand van een aantal belangrijke drijvende factoren. Voor deze analyse werd op de drijvende factoren een klimaatcorrectie toegepast om rekening te houden met de klimatologische omstandigheden. Figuur Drijvende factoren emissies tertiaire sector (klimaatgecorrigeerde cijfers voor aardgas, stookolie en broeikasgasemissies) De klimaatgecorrigeerde broeikasgasemissies hebben, na een stijgende trend in de jaren 90, sinds 2000 een dalende trend ingezet (-32% in 2014 t.o.v. 2002) en dit ondanks een verdere toename van de economische activiteiten in de tertiaire sector (+18% voor de werkgelegenheid 30 in 2014 t.o.v en Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 61 van 182

62 +50% voor de bruto toegevoegde waarde 31 in 2013 t.o.v. 2003). Deze dalende trend kan worden verklaard aan de hand van twee drijvende factoren, nl. het energieverbruik en de koolstofintensiteit 32. Globaal genomen vertoont het energieverbruik een stijgende trend tot 2000 en daarna een stabilisering. Deze stabilisering wijst op een ontkoppeling tussen enerzijds de toename van de economische activiteit en anderzijds het finaal energieverbruik. Dit wijst op een stijgende energie-efficiëntie van de gebouwen in de tertiaire sector ten gevolge investeringen in isolatiemaatregelen (maatregel 2.5.1, Tabel 4-11 en Tabel 4-15) en meer efficiënte verwarmingstoestellen. De dalende trend van de koolstofintensiteit op het niveau van de tertiaire sector (-29% in 2014 t.o.v. 1990) kan worden verklaard door de overschakeling van stookolie op aardgas als brandstofkeuze voor verwarming (zowel voor nieuwbouw als bestaande gebouwen) en de verdere toename van het elektriciteitsverbruik (voor verwarming, koeling en elektrische apparatuur). Deze evolutie heeft geleid tot een relatief grote verandering van de energiemix tussen 1990 en 2014 (Figuur 4-14) Beleidsevoluties Kernelementen beleidsevoluties gebouwen Figuur Evolutie energiemix tertiaire sector Uit de trendanalyse blijkt dat het beleid van de voorbije jaren vruchten heeft afgeworpen. Op het vlak van nieuwbouw werd het aanscherpingspad van het E-peil richting BEN-gebouwen in 2021 goedgekeurd. Daarmee samenhangend werden ook de voorwaarden voor de ondersteuningsmaatregelen aan energiezuinige nieuwbouw die beter presteert dan de geldende normen verstrengd. In de komende jaren worden nog bijkomende regelgevingsaanpassingen voorzien. Voor het bestaande gebouwenpark is de nood aan bijkomende stimulansen vastgesteld om de korte en lange termijn doelstellingen te realiseren. Door middel van een Renovatiepact, dat eind 2014 werd opgestart, wil de Vlaamse Regering in overleg met 32 organisaties een sterke verhoging realiseren van de renovatiegraad van het Vlaams woningpatrimonium. Diverse eerder aangekondigde beleidsaanpassingen worden verder uitgewerkt in het kader van het Renovatiepact. Het betreft hier onder meer de bijsturing van het premiebeleid voor energiebesparende maatregelen, de uitbreiding van de energieprestatie-eisen in de Vlaamse Wooncode, de verhoging van de kwaliteit van het energieprestatiecertificaat, Een aantal andere initiatieven werd de voorbije jaren verdergezet en/of geoptimaliseerd zoals de renovatiepremie, de werking van de energieconsulenten, het sociaal energiebeleid en de energieleningen 31 en 32 Koolstofintensiteit wordt hier gedefinieerd als : broeikasgasemissies (kton CO2-eq)/energieverbruik (PJ) pagina 62 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

63 die werden overgedragen aan de gewesten. Inzake het onderhoud en vervanging van verwarmingsketels werden de minimale werkingseisen voor aardgasketels verstrengd en werd een periodiek systeem ingevoerd voor de verwarmingsaudit. In de sector van de sociale woningen is de voorbije jaren duidelijk vooruitgang geboekt, maar zijn verhoogde inspanningen nodig om de vooropgestelde doelstellingen in 2020 te halen. De verhoogde aandacht voor (energetische) renovatie van sociale woningen heeft de laatste jaren geleid tot een forse toename van het aantal ingediende renovatieprojecten. Het blijft een uitdaging om voldoende financiële middelen vrij te maken om alle uitgewerkte renovatieprojecten op korte termijn te kunnen uitvoeren. De Vlaamse Regering heeft de taken van het Vlaams EnergieBedrijf (VEB) in 2014 bijgestuurd. Het VEB concentreert nu zich op de kerntaken die verband met het energieverbruik binnen de overheid, met een focus op leveringen, data en energie-efficiëntie. Op vlak van energie-efficiëntie faciliteert het VEB haar klanten bij het opzetten van een onderhouds- en energieprestatiecontract (OEPC) tussen de klant en een leverancier van energiediensten (Energy Service Company of ESCO). Eind 2015 werd een eerste OEPC/ESCO afgesloten. Ook het (vaak verouderde) schoolgebouwenpark vertoont grote investeringsnoden die de beschikbare (overheids)middelen overstijgt en op korte termijn niet volledig opgelost raken. De Vlaamse Regering wil met het Masterplan Scholenbouw van midden 2015 een antwoord bieden op de uitdagingen van schoolinfrastructuur via een breed gamma aan acties. Energieprestatie- en binnenklimaateisen De Vlaamse Regering (VR) keurde in 2013 en 2014 een aantal regelgevingswijzigingen goed inzake de energieprestatie- en binnenklimaateisen (EPB-eisen - maatregel 2.1.1), waaronder: - op basis van het kostenoptimale niveau werd de definitie van bijna-energieneutrale (BEN) nieuwbouw vastgelegd. Daarbij gelden volgende BEN-doelen: maximum E30 voor nieuwbouwwoningen vanaf 2021; maximum E40 voor nieuwe kantoor- en schoolgebouwen vanaf 2021; nieuwe overheidsgebouwen moeten al in 2019 aan E40 voldoen. - het aanscherpingspad van het E-peil op weg naar het BEN-bouwen in 2021 (en 2019 voor overheidsgebouwen) is vastgelegd. De E-peileisen worden daarbij stelselmatig verlaagd. Figuur 4-15 illustreert het aanscherpingspad voor nieuwe woningen; Figuur Aanscherpingspad BEN-eisen voor nieuwe woningen Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 63 van 182

64 - om te garanderen dat de vooropgestelde eisen haalbaar en betaalbaar blijven, wordt om de twee jaar een nieuwe studie gemaakt over de kostenoptimale E-peilen. Indien nodig wordt het vooropgestelde pad bijgestuurd; - de aanscherping van de isolatie-eisen voor de verschillende constructieonderdelen - zoals buitenmuren, daken, vensters, vloeren, - vanaf 2016 zijn vastgelegd; - er worden eisen opgelegd aan technische installaties die vanaf 2015 in bestaande gebouwen nieuw geïnstalleerd, vervangen of verbeterd worden; - ingrijpende energetische renovaties moeten sinds 1 januari 2015 voldoen aan een E-peileis van maximum E90; - vanaf 1 januari 2015 gelden specifieke EPB-eisen voor landbouwgebouwen met een hoog energieverbruik (zie 4.3.2). In de komende jaren wordt een aantal bijkomende regelgevingswijzigingen voorzien: - de invoering van een E-peileis voor alle niet-residentiële gebouwen is voorzien met ingang vanaf 1 januari 2017; - er wordt een evaluatie uitgevoerd van de berekeningsmethode, de EPB-eisen, administratieve lasten en procedures. Deze evaluatie zal vermoedelijk lijden tot bijkomende regelgevingswijzigingen; - sinds 1 januari 2014 moet elk nieuwbouw (of ermee gelijkgesteld) woning, kantoor en school in Vlaanderen een minimum hoeveelheid energie halen uit hernieuwbare bronnen. Er worden wijzigingen voorzien voor een aantal van de mogelijke opties om deze eis in te vullen: participatie aan een nieuw hernieuwbare energieproject: in de praktijk wordt deze optie niet toegepast. De voorwaarden voor kandidaat projectuitvoerders zullen daarom gewijzigd worden zodat zij deze optie ook in praktijk aanbieden; installatie van PV-panelen: vanaf 1 januari 2016 worden de voorwaarden voor deze optie verstrengd van minimum 7 kwh/jaar.m 2 naar minimum 10 kwh/jaar.m 2. Het VEA werkt doorlopend aan het verbeteren van de EPB-software voor verslaggevers en architecten ter ondersteuning van de verstrengde energieprestatieregelgeving. Dit is o.a. belangrijk om ervoor te zorgen dat innovatieve bouwtechnieken kunnen meegenomen worden in de berekening van het E-peil zodat de EPB-regelgeving innovatie niet tegenwerkt. De Vlaamse overheid biedt een bijkomende stimulans aan energiezuinige nieuwbouw door nieuwe gebouwen die beter presteren dan de geldende EPB-eisen te ondersteunen. De voorwaarden voor deze stimulansen verstrengen mee met de verstrenging van de EPB-regelgeving zelf: - de voorwaarden voor de premie bij een lager E-peil (maatregel 2.5.1) werden vanaf 1 januari 2014 verstrengd waarbij in 2014 een premie wordt toegekend vanaf E40 of lager, in 2015 vanaf E30 of lager en in 2016 vanaf E20 of lager; - de voorwaarden voor de automatische vermindering van de onroerende voorheffing (maatregel 2.3.1) voor stedenbouwkundige vergunningen die aangevraagd worden van 1 januari 2016 worden verstrengd, waarbij gedurende 5 jaar een vermindering van de onroerende voorheffing wordt toegekend van: 50% indien het gebouw op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil heeft van ten hoogste E30; 100% indien het gebouw op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil heeft van ten hoogste E20. Bepaalde banken moedigen (ver)bouwers aan om voor een BEN-woning te kiezen door middel van een extra voordelig BEN-krediet. Deze banken hebben hiervoor een energiebeleidsovereenkomst afgesloten met de Vlaamse overheid. Uit de handhaving van de energieprestatieregeling blijkt o.a. dat de EPB-regelgeving goed wordt nageleefd, dat het gemiddelde E-peil van nieuwe woningen gestaag daalt, en dat de groep voorlopers pagina 64 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

65 sterk groeit (meer details onder Indicatoren nieuwe gebouwen). Het beleid voor nieuwbouw (en werkzaamheden waarvoor een stedenbouwkundige vergunning nodig is) en het verloop van de bijhorende indicatoren ligt in lijn met de lange termijn noden voor het energie- en klimaatbeleid richting Renovatiepact De voorbije 10 jaar werden er jaarlijks gemiddeld nieuwbouwwoningen bijgebouwd in Vlaanderen. Daartegenover staat een bestaand gebouwenpark van 3 miljoen woningen. Zoals blijkt uit de analyse van de EPC-kengetallen (Tabel 4-12), is er bij deze bestaande gebouwen nog een enorm potentieel voor het verbeteren van de energieprestatie. Wil men het energieverbruik van het woningpark significant verbeteren is het, gezien het relatief laag aantal nieuwbouwwoningen en de hoge energieprestaties die deze woningen zullen hebben vanaf 2021, zeer belangrijk om ook de energieprestatie van het bestaande woningpark zeer aanzienlijk te verbeteren. In uitvoering van de Europese richtlijn inzake energie-efficiëntie heeft de VR op 28 maart 2014 een eerste aanzet voor een langetermijnstrategie voor de grondige renovatie van het bestaande gebouwenpark goedgekeurd en aan de Europese Commissie bezorgd. De basisstrategie is het Energierenovatieprogramma 2020 (ERP2020). De meest prioritaire acties van het ERP2020 werden opgenomen in het VMP. Uit de trendanalyse onder blijkt dat dit beleid vruchten heeft afgeworpen. Zoals wordt bevestigd in de Beleidsnota Energie zijn er evenwel bijkomende stimulansen nodig om de doelstellingen van het Energierenovatieprogramma 2020 te realiseren. Bijkomend is er met het oog op de lange termijn uitdagingen ook een heroriëntatie nodig van het beleid voor bestaande bebouwing richting grondige renovatie. De Vlaamse Regering wil hier op inspelen door middel van een Renovatiepact. Het doel van het Renovatiepact is het gezamenlijk uitwerken en gezamenlijk uitvoeren van een coherent actieplan dat, in een korte-, middellange- en langetermijnperspectief, leidt tot een sterke verhoging van de renovatiegraad van het Vlaams woningpatrimonium en de energieprestatie ervan drastisch optimaliseert. Een grondige en snelle verbetering van de energieprestatie van het Vlaamse woningenbestand is immers noodzakelijk om het energieverbruik door de huishoudens substantieel te verminderen. Het verbeteren van deze energieprestatie heeft positieve gevolgen voor het klimaat en het leefmilieu, de bescherming van de koopkracht van de gezinnen, de woonkwaliteit, de energiebevoorradingszekerheid en de strijd tegen de energiearmoede. Het substantieel verhogen van de renovatiegraad van ons woningpatrimonium zal bovendien de economische activiteit van de brede bouwsector stimuleren, met positieve gevolgen voor de werkgelegenheid en economische groei van Vlaanderen. De overheid kan deze transformatie faciliteren en ondersteunen maar het engagement van alle belanghebbenden is cruciaal voor het welslagen van het pact. Het Renovatiepact moet leiden tot het opzetten van een partnerorganisatie waarin middelen, informatie, activiteiten en competenties worden gedeeld ten behoeve van de realisatie van de gemeenschappelijke doelstelling. 32 organisaties hebben zich tijdens een startmoment op 16 december 2014 geëngageerd om op een actieve en constructieve manier mee te werken aan de uitwerking van een Renovatiepact. In de eerste helft van 2015 hebben zij onder coördinatie van het VEA in zes werkgroepen 33 intensief overleg gepleegd over een strategisch beleidskader en de selectie van een aantal hefboomacties. Alle informatie met betrekking tot de werkzaamheden in de diverse werkgroepen werd gepubliceerd op 33 De zes werkgroepen werkten rond: langetermijndoelstelling bestaande woningen, goede actievoorbeelden, geïntegreerd beleidskader, financiering, verplichtingen en communicatie Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 65 van 182

66 Een aantal van de in het Vlaams Regeerakkoord en beleidsnota s aangekondigde beleidswijzigingen worden behandeld in het kader van het Renovatiepact: - Bijsturing premiebeleid Met ingang van 1 januari 2014 werd een aantal wijzigingen doorgevoerd aan de premies (maatregel 2.5.1): de combinatiepremie met steun van het Vlaams Klimaatfonds voor muurisolatie en raamvervanging werd ingevoerd (zie 6.2.1), afschaffen van de isolatiemaxima, een aantal wijzigingen in kader van het sociaal energiebeleid (zie verder), Daarnaast worden verdere wijzigingen voorzien. De huidige premies (maatregel 2.5.1) werden opgezet om eigenaren aan te zetten om energiebesparende maatregelen (versneld) uit te voeren. Zoals beschreven bij de indicatoren ( ) lijken de recentste cijfers een kentering aan te geven in het gebruik van de bestaande premies. Om hier op in te spelen en de sense of urgency bij eigenaars opnieuw aan te wakkeren, zal een afbouwscenario (= getrapte verlaging) voor de premies dakisolatie en beglazing uitgewerkt worden. Voor de andere premies wordt een afbouwscenario eveneens onderzocht. Bij eventuele nieuwe premies zal van bij de start een eindtermijn vastgelegd worden. Zodra de lange termijndoelstelling voor bestaande gebouwen is vastgelegd, zullen er financiële ondersteuningsmaatregelen voor grondige energierenovaties uitgewerkt worden (maatregelen en 2.5.1). De modaliteiten en gevolgen van het aangekondigde afbouwscenario voor de huidige individuele premies en het aangekondigde beleid gericht op grondige renovatie zijn momenteel nog niet gekend. Bijgevolg is ook de invloed op de verwachte emissiereducties tijdens de komende jaren onduidelijk. - Energieprestatie-eisen in de Vlaamse Wooncode De Vlaamse Regering voorziet een uitbreiding van de energieprestatie-eisen in de Vlaamse Wooncode (maatregel 2.1.4). Momenteel wordt een voorstel uitgewerkt waarbij enkele beglazing in de toekomst strafpunten oplevert bij een conformiteitsonderzoek. Het aantal strafpunten bij aanwezigheid van enkel glas zou volgens dat voorstel en naar analogie met de dakisolatienormering, gefaseerd verhogen tot 15 punten, wat op zich voldoende is voor een ongeschiktheidsverklaring. - Verhogen kwaliteit energieprestatiecertificaat (EPC) De regelgeving i.v.m. het verplicht EPC (maatregel 2.1.2) bij verkoop of verhuur van een woning en de bijhorende advertentieplicht wordt ondertussen goed nageleefd, onder meer dankzij de verbeterde controle door het VEA. Verder zet het VEA in op het verhogen van de kwaliteit van de certificaten via verbetering van de software en de opleiding van de bevoegde energiedeskundigen. In 2014 rondde het VEA samen met de stakeholders een tweede evaluatie van de EPCregelgeving af. Hieruit blijkt o.a. dat het EPC bij de verkoop of verhuur van bestaande woongebouwen nog maar weinig effect heeft op de verkoop- of verhuurtransacties. Om een grotere meerwaarde te geven aan het EPC wordt het voorziene adviesluik te koppelen aan het (te ontwikkelen) renovatieadvies met het oog op het invullen van de lange termijndoelstelling voor bestaande woningen. Eind 2015 wordt gestart met de uitwerking van het renovatieadvies. Daarbij zal uitgegaan worden van de wensen en noden van de woningeigenaars om zo de bruikbaarheid ervan te verhogen. - Een aantal mogelijkheden in het kader van de regionalisering van de huurwetgeving pagina 66 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

67 De zesde staatshervorming betekent voor het beleidsveld wonen een verruiming van de huidige bevoegdheden inzake huisvesting. Vanaf 1 juli 2014 is het Vlaamse Gewest bevoegd voor de private huurwetgeving. Door de bevoegdheidsoverdracht kan Vlaanderen een eigen woninghuurrecht uitwerken. Dit biedt een aantal mogelijkheden om in te spelen op de huurderverhuurder problematiek bij de renovatie van huurwoningen, o.a. volgende zaken worden daarbij onderzocht: mogelijkheid tot doorrekening van investeringskosten van energiebesparende investeringen in de huurprijs; invoering van een renovatiehuurovereenkomst, waarbij de huurder zelf overgaat tot renovatiewerken in ruil voor een verminderde huurprijs; ondersteuning aan verhuurders die een kwaliteitsvolle woning aanbieden tegen een billijke huurprijs en met voldoende woonzekerheid voor de huurder (bv. via sociale verhuurkantoren). Er wordt gedacht aan fiscale maatregelen om de private huurwoningmarkt te stimuleren en de kwaliteit van de woningen te verbeteren, in het bijzonder in het lagere marktsegment. De zes werkgroepen van het Renovatiepact bespraken bovenstaande en andere mogelijkheden om de renovatiegraad van het Vlaamse woningbestand substantieel te verhogen. Op het einde van de eerste fase van het Renovatiepact (lopende van 16/12/2014 t.e.m. 29/06/2015) waren de partners het eens over: - de bouwstenen of strategische krijtlijnen voor het Renovatiepact, met name: gedeelde verantwoordelijkheid; langetermijndoelstelling en monitoring; aandacht voor bijzondere doelgroepen en ontzorging; inspiratie uit goede actievoorbeelden; geïntegreerd beleidskader; financiering; verplichtingen; communicatie, sensibilisering en informatie. - de werven voor de tweede fase van het Renovatiepact. Als een werf wordt beschouwd: een hefboomactie die een wezenlijke impact kan hebben op de bereidheid van de woningeigenaars om te investeren in doorgedreven woningrenovatie. Volgende werven worden vooropgesteld: langetermijndoelstelling verder concreet uitwerken en opvolgingsindicator voor evolutie vernieuwingsgraad vastleggen. Daarbij is het ambitieniveau in een dynamische context momenteel als volgt omschreven: Het maatregelenpakket bestaat uit U-waarden voor de gebouwschil die zich richten op de eisen voor ingrijpende energetische renovaties vanaf 2016 (dak: 0,24 W/m2K; muur: 0,24 W/m2K; ramen: 1,50 W/m2K - Ug = 1.1 w/m2k). De verwarmingsinstallatie bestaat uit condensatieketel of (micro-)wkk of verwarmingssysteem op basis van een hernieuwbare energiebron (warmtepomp,...) of uit decentrale verwarmingstoestellen met een totaal maximaal vermogen van 15 W/m2 of is aangesloten op een efficiënt warmtenet, en functioneert conform de Europese. Belgische en Vlaamse regelgeving. De prestatie-indicator beoogt een vergelijkbare energieprestatie, volgens de huidige inschattingen grootteorde E60 (of equivalente andere indicator) of een EPC-kengetal van 100 tot 110 kwh/m2 afhankelijk van woningtype, aangevuld met gebouwschileis. De langetermijndoelstelling moet aldus resulteren in een gemiddelde vermindering van het EPC-kengetal, afhankelijk van het woningtype, met gemiddeld 75%. concept van woningpas verder concreet uitwerken; Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 67 van 182

68 uitwerken renovatieadvies; kennisplatform goede actievoorbeelden; business cases voor renovatieplanners uitwerken; financiële ondersteuningsmaatregelen; demonstratieprojectenprogramma uitwerken; verplichtingen; energiearmoedeprogramma; geïntegreerd beleidskader; communicatie. Deze voorgestelde bouwstenen en werven worden uitvoerig besproken in het eindverslag van de eerste fase van het Renovatiepact. Dit eindverslag kan geraadpleegd worden op 5.pdf. Op 17 juli 2015 keurde de Vlaamse Regering een conceptnota betreffende het Renovatiepact goed. Hiermee keurde de Vlaamse Regering de voorgestelde bouwstenen en werven voor het Renovatiepact goed, en gelaste ze de Vlaamse ministers bevoegd voor het energiebeleid, het woonbeleid en voor omgeving om het in de conceptnota beschreven proces voor de verdere concretisering van de conceptnota op te starten. Begin 2016 zal opnieuw verslag uitgebracht worden aan de Vlaamse Regering over de stand van zaken van het proces. De bouwstenen en werven hebben belangrijk potentieel om de Vlaamse woningeigenaars (versneld) te doen investeren in doorgedreven woningrenovaties. De langetermijndoelstelling van het Renovatiepact ligt in lijn met de lange termijn noden wat betreft diepe renovatie voor het energie- en klimaatbeleid richting 2050 ( 4.2.4). De invloed van het Renovatiepact op de verwachte emissiereducties tijdens de komende jaren is afhankelijk van de verdere invulling en timing die aan bovenstaande bouwstenen en werven wordt gegeven. Bijgevolg konden er in dit voortgangsrapport nog geen nieuwe prognoses als gevolg van het Renovatiepact doorgerekend worden. Renovatiepremie Op 29 oktober 2014 heeft de Vlaamse Regering beslist om het stelsel van de renovatiepremie tijdelijk stop te zetten en de mogelijkheid tot fiscalisering van de renovatiepremie te onderzoeken. Dit onderzoek leverde niet het gewenste resultaat en op 30 oktober 2015 heeft de Vlaamse Regering een definitieve beslissing genomen om vanaf 1 december 2015 een nieuw premiestelsel in te voeren. Daarbij werd het aantal categorieën van werken wordt herleid tot 4: structuur van de woning, dak, buitenschrijnwerk en technische installaties. In plaats van één aanvraag kan de aanvrager twee aanvragen indienen, met die beperking dat men per aanvraag slechts subsidie kan vragen voor 2 categorieën van werken waarbij de facturen op moment van aanvraag slechts 2 jaar oud mogen zijn en men per categorie minstens euro aan aanvaarde facturen moet kunnen indienen. De tweede aanvraag moet minimum één jaar en maximum twee jaar na de eerste aanvraag volgen. De premie bedraagt nog steeds 20% of 30% van de aanvaarde facturen. Per categorie geldt echter een maximale premie van euro of euro, afhankelijk van het inkomen. Over de twee aanvragen samen mag de premie niet hoger dan euro zijn. De Vlaamse Regering heeft beslist om een overgangsmaatregel in te voeren tussen 1 december 2015 en 31 januari 2016 waarbij nog een aanvraag kan ingediend worden onder de oude voorwaarden voor werken waarvoor voor 1 december 2014 reeds een overeenkomst met een aannemer werd afgesloten. Een aantal van de mogelijke werken kunnen investeringen in energie-efficiëntie ondersteunen: investeringen aan het dakgebinte en de dakbedekking, werken aan het buitenschrijnwerk van ramen en deuren wanneer hoogrendementsglas geplaatst wordt met een Ug-waarde van maximaal 1,1 W/m 2 K (= verstrenging minimum isolatiewaarde t.o.v. de oude renovatiepremie), en werken die erop gericht zijn om de woning te voorzien van centrale verwarming. pagina 68 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

69 Federaal beleid: btw-tarief van 6% bij renovatie van woningen De Federale Regering heeft de voorwaarden om te kunnen genieten van het verlaagde btw-tarief van 6% (i.p.v. 21%) bij de renovatie van een woning gewijzigd. Momenteel moet een woning ouder zijn dan 5 jaar om van het verminderde tarief gebruik te kunnen maken. Vanaf 1 januari 2016 wordt deze grens opgetrokken tot ouder dan 10 jaar. Onderhoud en vervanging verwarmingsketels Op 8 december 2006 keurde de Vlaamse Regering een besluit goed dat voorziet in een keuring voor eerste ingebruikname en een periodiek onderhoud en controle van centrale stooktoestellen, alsook een verwarmingsaudit (maatregel 2.1.3). Zoals voorzien in het oorspronkelijke besluit moeten alle stookolieketels (ongeacht het bouwjaar) vanaf 1 juli 2013 voldoen aan dezelfde verstrengde minimale werkingseisen (rookindex, minimaal CO 2-gehalte, maximaal CO-gehalte, minimaal verbrandingsrendement en maximaal O 2-gehalte). Zo werd het minimaal verbrandingsrendement verhoogd tot minimaal 90% (voorheen 85, 88 of 90% afhankelijk van het bouwjaar). Op vraag van de sector zal in de toekomst bij centrale stooktoestellen op vloeibare brandstof een onderscheid gemaakt worden in functie van de brandertechniek (niet-premix- en premix-brander). De nieuwere energiezuinige stookolieketels behalen immers niet het minimaal procentueel CO 2-gehalte dat momenteel vereist is, terwijl de optimale afstelling van zo'n ketel een lagere CO 2-percentage vereist. Het minimale rendement van premix-branders zal daarbij wel hoger liggen dan dat van niet-premix-branders. In 2013 en 2014 keurde de Vlaamse Regering een aantal bijkomende regelgevingswijzigingen goed: - De minimale werkingseisen voor aardgasketels werden verstrengd. Vanaf 1 januari 2018 variëren de minimumvereisten enkel nog in functie van de brandertechniek en niet meer in functie van de brandertechniek en het bouwjaar, zodat oudere, minder zuinige toestellen sneller vervangen zullen worden. Het minimaal verbrandingsrendement zal dan minstens 88% of 90% moeten bedragen naar gelang het type toestel (voorheen tussen 82 en 90% afhankelijk van het bouwjaar). - Om het energieverbruik te verminderen en eigenaars eventueel aan te moedigen een nieuwere, energiezuinige ketel te plaatsen of andere energiebesparende maatregelen te nemen (vb. het isoleren van leidingen), werd de verwarmingsaudit - waarbij een erkende technicus de eigenaar adviseert over energiebesparende maatregelen - op 3 mei 2013 een periodieke i.p.v. een eenmalige maatregel (definitieve goedkeuring van de in het VMP vermelde termijnen). Er wordt gewerkt aan een webtoepassing voor de uitvoering van keuringen, onderhouden en verwarmingsaudits. De nieuwe webtoepassing laat erkende technici toe deze werken volledig digitaal in te voeren en te beheren. De webtoepassing wordt door de overheid beheerd, waardoor deze inhoudelijk steeds up-to-date gehouden kan worden. De verwarmingsaudit, die als doel heeft het energieverbruik te verminderen, wordt in de toepassing grotendeels geïntegreerd in het periodieke onderhoud, waardoor deze meer zal worden uitgevoerd en het energieverbruik teruggeschroefd wordt. Particulieren kunnen de rapporten en attesten van hun installatie steeds digitaal opvragen. Tenslotte biedt de webtoepassing de mogelijkheid ingevoerde installaties te bevragen en zo een beeld te schetsen van o.a. de gemiddelde leeftijd, het rendement en het vermogen van centrale stooktoestellen in het Vlaamse Gewest en zo mogelijks hierop in te spelen om het energieverbruik terug te schroeven. De webtoepassing zal geleidelijk aan geïmplementeerd worden in de regelgeving. In het najaar van 2013 werd een communicatiecampagne gelanceerd om de verwarmingsaudit en de erkenning vloeibare en gasvormige brandstoffen in de kijker te zetten en uit te leggen in mensentaal (radiospot, publireportage, folder, Verder werden lokale besturen schriftelijk herinnerd aan hun bevoegdheden inzake het toezicht op het naleven van de regelgeving door de burgers. In navolging van deze campagne werd de kennis en opvolging van de regelgeving omtrent centrale stooktoestellen bij particulieren en de gebruikte communicatiemiddelen onderzocht. Hieruit bleek dat de verwarmingsaudit nog steeds zeer slecht gekend is bij eigenaars en gebruikers en dat er Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 69 van 182

70 meer belang wordt gehecht aan de veiligheid dan wel de zuinigheid van de installatie. De bevindingen van deze studie werden meegenomen in de communicatiecampagne die in het najaar van 2015 hernomen werd. Deze lopende campagne (herziene website folder, publireportage, ) zet de kennis van de regelgeving omtrent centrale stooktoestellen in de kijker bij particulieren en lokale besturen. De veiligheid van de installatie en het belang van de keuring en het onderhoud staan hierbij centraal. Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie voert sinds 2008 steekproefsgewijze controles uit op uitgevoerde keuringen, onderhouden en verwarmingsaudits van erkende technici met als doel de kwaliteit hiervan op te drijven. De controles worden gedeeltelijk uitbesteed aan een geaccrediteerde keuringsinstelling die ter plaatse verschillende aspecten van de uitgevoerde werken controleert. Indien er tekortkomingen worden vastgesteld, krijgt de technicus de kans deze recht te zetten. Slaagt hij hier niet in, zal hierop gehandhaafd worden. Voor de periode werd een bestek gegund om jaarlijks 710 technici gasvormige brandstof (300), vloeibare brandstof (300), verwarmingsaudit (10) en stookolietechnici (100) te controleren. Energieconsulenten De werking van de energieconsulenten (maatregel 2.2.2) wordt verdergezet in de periode Op basis van een nieuwe projectoproep werden eind 2013 zeven subsidieovereenkomsten afgesloten voor de doelgroepen gezinnen (Komosie, Samenlevingsopbouw, Gezinsbond), landbouwbedrijven (Boerenbond Consult) en bouwprofessionals (NAV, Bouwunie, Vlaamse Confederatie Bouw). Voor de periode na 2016 moet beslist worden of er een nieuwe call wordt gelanceerd. Complementair hieraan worden door het Vlaams Klimaatfonds een aantal projecten inzake energie-consulenten gefinancierd (zie en 6.2.7). Sociaal Energiebeleid In 2014 vonden een aantal wijzigingen plaats in het kader van het sociaal energiebeleid: - de doelgroep voor de sociale dakisolatieprojecten (onderdeel maatregel 2.5.1) werd uitgebreid naar huurders van woningen met een bescheiden huurprijs (maximaal 450 euro, voor centrumsteden of in het Vlabinvestgebied maximaal 500 euro); - met ingang vanaf 1 januari 2014 werd de premieverhoging voor beschermde afnemers opgetrokken van 20% naar 50%; - de energiescans zijn sinds 2014 voorbehouden aan specifieke doelgroepen en de inhoud van de scans werd beter afgestemd op hun noden. De Vlaamse Regering zal tijdens de regeerperiode inzetten op het aanpakken van energiearmoede aan de bron, en voorziet daarvoor o.a.: - een verdere versterking van het sociale dakisolatieprogramma; - het opstarten van een bijkomend programma voor hoogrendementsglas en spouwmuurisolatie; - heroriëntatie van de middelen voor de energiescan naar maatregelen die energiearmoede aan de bron aanpakken met een sterke operationele rol voor sociale economie projecten; - De taken en werking van het Fonds voor de Reductie van de Globale Energiekost (FRGE) werden naar aanleiding van de zesde staatshervorming overgedragen van de federale overheid aan de gewesten. In 2014 trof de VR de nodige voorbereidingen zodat de lokale entiteiten vanaf 1 januari 2015 zonder onderbreking en onder dezelfde voorwaarden Vlaamse leningen konden uitreiken aan particulieren. De bevoegdheidsoverdracht werd ook aangegrepen om verschillende communicatiecampagnes op te zetten. Daarbij werd de naam FRGE-lening gewijzigd in de meer toegankelijke term energielening. Op 1 maart 2016 waren reeds Vlaamse leningen goedgekeurd. Met de energielening kunnen particulieren energiebesparende werken financieren in hun woning. De lening bedraagt maximum euro en moet terugbetaald worden over een periode van maximaal 5 jaar. Voor de kwetsbare doelgroepen - en eigenaars die hun woning via een sociaal verhuurkantoor aan pagina 70 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

71 mensen uit de doelgroep verhuren - is de lening renteloos. Particulieren die niet tot de kwetsbare doelgroepen behoren betalen een intrest van 2%. Particulieren kunnen de energielening aanvragen bij een lokale entiteit in hun gemeente - sinds de regionalisering energiehuis genaamd - tenzij er in hun gemeente (nog) geen energiehuis is 34. Elk energiehuis heeft specifieke regels inzake de voorwaarden en de investeringen die in aanmerking komen voor de energielening. De Vlaamse Regering voorziet in de komende regeerperiode een optimalisatie van de energielening. Sociale woningen De VMSW lanceerde op 1 september 2014 een nieuwe versie van het technisch bestek voor opdrachtgevers en ontwerpers van sociale woonprojecten (zowel nieuwbouw als renovatie). De opvolger van het referentie- en verwijzingsbestek B2005 heet het Bouwtechnisch Bestek Woningbouw (maatregel 2.1.7). De nieuwe benaming wijst op een belangrijke verandering: het Bouwtechnisch Bestek Woningbouw is nu een dynamisch modelbestek dat sneller kan inspelen op nieuwe technieken en veranderende regelgeving. Dit komt innovatie in de sociale woningbouw ten goede. De VMSW werkt samen met de sector ook aan een nieuwe versie van de concept- en ontwerponderrichtingen (C2008) (maatregel 2.1.7). Deze zullen blijven inzetten op de principes van duurzaam, energiezuinig en toegankelijk wonen en bouwen. De nieuwe ontwerpvoorschriften zijn voorzien in de loop van De sociale woningbouw moet net zoals andere woningen voldoen aan de energieprestatie- en binnenklimaateisen (maatregel 2.1.1). Samen met bovenstaande zorgt dit ervoor dat het beleid voor nieuwbouw sociale woningen (en werkzaamheden in sociale woningen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning nodig is) in lijn ligt met de lange termijn noden voor het energie- en klimaatbeleid richting Daarnaast is het van groot belang dat de sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM s) blijven investeren in energiezuinige renovaties of vernieuwbouw van het bestaande patrimonium. Uit de bespreking in blijkt dat de sector tussen 2010 en 2014 een duidelijke vooruitgang boekte, maar dat verdere inspanningen noodzakelijk zijn om de ERP-doelstellingen te halen in De woningen met de meeste ERP-gebreken zijn de oudste woningen: een totaalrenovatie of vervangingsnieuwbouw dringt zich hier meestal op. Het grootste volume woningen met één tot twee gebreken is de grote groep woningen gebouwd in de periode Een gedeelte kan met beperkte kosten op een hoger peil getild worden. Om bouwfysische of andere redenen (koudebruggen, brandveiligheid) kan een vervangingsbouw op het voorplan komen. Algemeen zijn met het oog op de lange termijn uitdagingen voor het energie- en klimaatbeleid sowieso diepgaande renovaties noodzakelijk. Figuur 4-16 en Figuur 4-17 geven een overzicht van de geplande investeringen in renovatie en vervangingsbouw van sociale woningen, en het aantal sociale woningen dat daarbij betrokken is. In 2014 werd een totaalrenovatie of vervangingsbouw voorzien voor ongeveer 1/3 van de +/ betrokken woningen, goed voor ongeveer 3/4 van het geplande investeringsbudget. Het totale sociale patrimonium omvat (eind 2014) woningen. 34 Voor 2 gemeenten in Vlaanderen was er op 01/03/2016 nog geen energiehuis Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 71 van 182

72 Figuur Overzicht geplande investeringen in renovatie en vervangingsbouw van sociale woningen (bron: VMSW Jaarverslag 2013) Figuur Aantal sociale woningen betrokken in geplande investeringen in renovatie en vervangingsbouw van sociale woningen (bron: VMSW Jaarverslag 2013) De premies van de netbeheerders (maatregel 2.5.1) en de bijkomende steun van de Vlaamse overheid (maatregel 2.3.5) geven een belangrijke ondersteuning aan de SHM s bij het uitvoeren van renovaties. De Vlaamse overheid voorziet volgende steun: - Premies voor rationeel energiegebruik (REG) in sociale woningen Er worden premies toegekend door de VMSW voor vervanging van enkel glas, installatie van condenserende verwarmingsketels, omschakeling van elektrische verwarming naar gas, zonneboilers en warmtepompen, en sinds 2014 bijkomend ook voor dak-, gevel-, vloer en (spouw)muurisolatie. De VMSW beschikt over een budget van euro om REG-premies aan de SHM s toe te kennen. Dit bedrag werd verdeeld over de provincies via de resultaten van de patrimoniumenquête van 2010 en de ERP2020-doelstellingen. Medio 2015 is de helft van het REG- pagina 72 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

73 budget aangewend. Door de provinciale verdeling van het budget kunnen geen premies meer uitbetaald worden in Limburg. - Verhoogde premies voor grondige renovaties, uitgereikt door de VMSW en gefinancierd vanuit het Vlaams Klimaatfonds. Deze premies worden besproken onder De verhoogde aandacht voor renovatie en voor de verbetering van de energieprestatie van sociale woningen, heeft de laatste jaren geresulteerd in een drastische toename van het aantal ingediende renovatieprojecten. Om deze projecten doorgang te kunnen laten vinden, moeten - los van de verstrekte premies - ook voldoende investeringsmiddelen worden vrijgemaakt voor de basisfinanciering. Daartoe heeft de Vlaamse Regering in de begrotingsopmaak 2013 al een eerste stap gezet door een extra volume van 500 miljoen euro vrij te maken en gespreid over de eerstkomende 5 jaar in te zetten. Toch blijkt dit nog niet voldoende om alle uitgewerkte renovatieprojecten al op korte termijn uit te voeren. De vraag in de sector voor renovatiemiddelen is dermate groot, dat de vordering volledig aanbod gestuurd is geworden: de beschikbaarheid van middelen bepaalt hoeveel projecten er worden ontwikkeld. Vermits renovatiedossiers minder obstakels kennen dan nieuwbouwdossiers zou een aanvulling van het investeringsvolume voor renovatie in sociale woningbouw snel in effectieve investeringen in de verbetering van energieprestatie en CO 2-reducties resulteren. Naast rechtstreekse financiële ondersteuning voorziet de Vlaamse Regering een aantal flankerende maatregelen: - het kaderbesluit Sociale Huur van 1 januari 2008 voerde een nieuwe huurprijsberekening in voor de woningen die verhuurd worden door SHM s. Het uitgangspunt was een objectivering van de huurprijszetting op basis van het netto belastbaar inkomen van de huurder, de gezinssamenstelling en de kwaliteit van de woning, waaronder de energie-efficiëntie. De Vlaamse minister, bevoegd voor wonen, bekijkt deze legislatuur hoe een energiecorrectie op de sociale huurprijs (maatregel 2.1.6) praktisch geïmplementeerd kan worden; - renovatie en/of vervangingsbouw van sociale woningen kunnen leiden tot onnodige structurele leegstand omwille van o.a. beperkte renovatiebudgetten, verhuisbewegingen en gebrek aan expertise. Bij grondige renovatiewerken en/of vervangingsbouw is een zekere leegstand onvermijdbaar, maar die leegstand moet zo beperkt mogelijk gehouden worden. Onnodige structurele leegstand leidt immers tot onderbenutting van het sociale woningpark en een verlies aan inkomsten voor de SHM s. De Vlaamse minister, bevoegd voor wonen, zal deze legislatuur maatregelen nemen om onnodige leegstand tegen te gaan en om renovatieprojecten vlotter te laten verlopen. Ondersteuning micro-wkk De Vlaamse Regering wil de markt voor micro-warmtekrachtkoppeling-installaties (micro-wkk) geleidelijk stimuleren, vooral in de sociale huisvestingsector en bij lokale besturen (maatregel 2.2.3). Uit onderzoek bleek vooral de behoefte aan het opzetten van enkele concrete projecten waarbij voor een aantal typevoorbeelden een reeks micro-wkk s worden ingepast in het verwarmings- en het elektriciteitssysteem. Hiertoe werd op 2 oktober 2013 een Ministerieel Besluit goedgekeurd voor het toekennen van subsidies aan micro-wkk s in de sociale woningbouw. Sindsdien wordt er jaarlijks een projectoproep gelanceerd voor subsidieaanvragen voor demonstratieprojecten in de sociale woningbouw. Het VEA publiceerde eveneens een haalbaarheidstool voor micro-wkk op www2.vlaanderen.be/economie/ energiesparen/milieuvriendelijke/haalbaarheidstool_micro- WKK_versie1.4_dec2013.xls. Het Vlaams EnergieBedrijf De Vlaamse Regering heeft de taken van het Vlaams EnergieBedrijf (VEB) in 2014 bijgestuurd. Het VEB concentreert nu zich op de kerntaken die verband met het energieverbruik binnen de overheid, met een focus op leveringen, data en energie-efficiëntie. Bij de oprichting van het VEB werd eveneens voorzien dat het VEB samen met overheidsinstellingen hernieuwbare energieprojecten zou realiseren. Deze taak Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 73 van 182

74 wordt niet meer opgenomen door het VEB. Het VEB werd een dochteronderneming van de Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV). Het VEB heeft als missie de energiekost van de ruime Vlaamse overheid en lokale besturen 35 te verminderen. Hiertoe zet het VEB in op: 1. Centraal en goedkoper energie aankopen Het VEB ging in 2015 van start met de eerste energieleveringen (groene elektriciteit en gas) aan 57 klanten binnen de ruime Vlaamse overheid. Deze klanten bespaarden in het eerste kwartaal van 2015 gemiddeld 20% op hun energiefactuur. In navolging van de wet op de overheidsopdrachten maakt het VEB geen winst op deze leveringen, maar werkt men tegen kostendekkende vergoeding. Het VEB ontzorgt zijn klanten op een innovatieve wijze, waardoor mensen en middelen vrijkomen. 2. Centraliseren van energiedata en ermee aan de slag gaan Via het TERRA Project van Radicaal Digitaal werkt het VEB aan de uitbouw van een Infrastructuurdatabank. Voortbouwend op de structuur en expertise van de Vastgoeddatabank, gebouwd door Het Facilitair Bedrijf (HFB) en het Departement Kanselarij en Bestuur, streven het VEB, HFB, Ruimte Vlaanderen en Wonen Vlaanderen, het VEA, Departement Informatie Vlaanderen en AGIV een belangrijke uitbreiding van de toepassingsmogelijkheden na en een verruiming van gebouwen naar infrastructuur (verlichting, sluizen, ). De focus van het project ligt op het verzamelen van energie gerelateerde data en de automatische opmaak van het register onbebouwde percelen. Als eerste stap integreren en combineren het VEB en HFB de verbruiksgegevens uit het klantenbeheersysteem van het VEB met de patrimoniumgegevens van de Vastgoeddatabank. Hierdoor kan het VEB gelijkaardige gebouwen beter vergelijken (benchmarken) en anomalieën opmerken. De slechtste leerlingen worden nadien door het VEB gericht geadviseerd. 3. Begeleiden doelgroep om efficiënter om te springen met energie Een belangrijke taak van het VEB is het energieverbruik van de Vlaamse overheid te verminderen. Het leveren van energie en het verzamelen van data zijn de voorbereidende stappen. Het echte werk is het aanpassen van gebouwen, installaties, en het onderhoud en uitbating van de installaties. Het verlagen van het energieverbruik is uiteindelijk de meest duurzame manier om de energiefactuur te verlagen. Het VEB analyseert de beschikbare data van haar klanten, koppelt hierover terug en adviseert over een mogelijke aanpak (vb. vermijden sluipverbruik via betere afstelling installaties, abnormaal verbruik door defecte installatie, ). Verder faciliteert het VEB haar klanten bij het opzetten van een onderhouds- en energieprestatiecontract (OEPC) tussen de klant en een leverancier van energiediensten (Energy Service Company of ESCO). Het VEB zorgt voor alle nodige kennis (technisch, juridisch, projectbeheer) om een dergelijk project succesvol af te ronden. Op 26 oktober 2015 werd een eerste OEPC/ESCO afgesloten voor het OPZC Rekem met een contracttermijn van 9 jaar. Het VEB onderhandelde tot een gegarandeerde besparing van meer dan 30% op de energiefactuur van het zorgcentrum. Het betreft een evenwichtig pakket voor van energiebesparende maatregelen en eigen productie. Naast de aanleg van een kleinschalig warmtenet met een warmtekrachtkoppeling en een warmtepomp, worden een groot aantal van de oude verwarmingsinstallaties vervangen door performantere installaties en wordt ingezet op isolatie, relighting en optimalisatie van de gebouwenbeheersystemen. De template van deze eerste OEPC/ESCO zal nadien gebruikt worden voor andere projecten. 35 Ruime Vlaamse overheid en lokale besturen zijn de entiteiten van de Vlaamse overheid, lokale besturen, en instellingen en organisaties die rechtstreeks of onrechtstreeks grotendeels of volledig door de overheid gefinancierd worden. pagina 74 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

75 Voor een OEPC overweegt de ESCO maatregelen die een kortere terugverdientijd hebben dan de looptijd van het contract. Gezien de looptijd van 9 jaar zullen de maatregelen in de meeste gevallen beperkt blijven tot aanpassingen aan de technische installaties en andere beperkte ingrepen zoals isoleren van leidingen. Ingrepen aan de gebouwschil hebben doorgaans een langere terugverdientijd en zullen in het kader van een 9-jarige OEPC doorgaans niet genomen worden tenzij de klant zelf bijkomende budgetten investeert. Het huidige aanbod van het VEB draagt dus wel bij aan het verbeteren van de technische installatie, maar niet aanzienlijk aan het verbeteren van de energieprestatie van de gebouwschil. Het VEB bestudeert wel de opties om een OEPC op een iets langere termijn aan te bieden waarbij deze maatregelen meer kans maken. Het VEB onderzoekt samen met de Vlaamse Confederatie Bouw hoe de template van de OEPC voor OPZC Rekem kan aangepast worden om meer aanpassingen van de bouwschil te integreren in ESCO projecten. Scholen Vlaanderen telt naar schatting scholengebouwen. Dit schoolgebouwenpark is betrekkelijk oud: uit de Schoolgebouwenmonitor 2013 is gebleken dat 13% dateert van voor 1920, 15% van tussen 1920 en 1950, 29% werd gebouwd tussen 1950 en 1970, 23% tussen 1970 en 1990, 14% tussen 1990 en 2007 en slechts 6% dateert van na Meer dan de helft van de schoolgebouwen werd dus gebouwd voor Bij de meest recente gebouwen van na 2007 is er een oververtegenwoordiging van tijdelijke constructies (modulaire units). De infrastructuur is dus vaak verouderd. De laatste decennia waren te weinig middelen voorhanden voor de scholenbouw in Vlaanderen. Dit ondanks inspanningen tijdens de voorbije legislaturen om het budget te verhogen. Het verouderde schoolpatrimonium is de erfenis van een jarenlange onderinvestering in de scholenbouw sinds het midden van de jaren Figuur 4-18 geeft een overzicht van o.a. de besteedde kredieten voor schoolinfrastructuur in de periode : Figuur Kredieten loon/werking en schoolinfrastructuur, en totaal aantal leerlingen leerplichtonderwijs (Bron: Conceptnota Masterplan Scholenbouw) De wachtlijst bij AGIOn voor de gesubsidieerde onderwijssector kent vooral vanaf midden jaren 1990 een gestage aangroei tot 2,7 miljard euro 36 in Aangezien AGIOn subsidieert op basis van concreet ingediende subsidieaanvragen, geeft deze wachtlijst enkel een beeld van de uitgedrukte subsidiebehoefte. De aanvragen op de wachtlijst dekken dus niet noodzakelijk de reële subsidiebehoefte. 36 Financieringsbehoefte voor alle aspecten die samenhangen met de schoolinfrastructuur, niet enkel behoefte op vlak van energie-efficiëntie Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 75 van 182

76 Figuur 4-19 illustreert de jaarlijkse aangroei van de wachtlijst in functie van het geraamde subsidiebedrag: Figuur Wachtlijst gesubsidieerd onderwijs versus machtigingen AGIOn (Bron: Conceptnota Masterplan Scholenbouw) Bij het GO! wordt niet gewerkt met wachtlijsten, maar volgens een eerste ruwe behoefteanalyse bedraagt de achterstand in subsidiebehoefte 2,3 miljard euro 37. Het GO! werkt verder aan een stapsgewijze conditiemeting alle gebouwen. Volgens het GO! neemt de behoefte jaarlijks toe naarmate de staat van de gebouwen verslechtert. Het GO! stelt dat enkel met een investering van 228 miljoen euro per jaar op een termijn van 10 jaar het verdere verval van de GO! scholen een halt kan toeroepen. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat de gebouwen goed worden onderhouden. De Vlaamse Regering wil met de conceptnota van het Masterplan Scholenbouw Samen bouwen aan een sterker schoolpatrimonium van 10 juli 2015 een antwoord bieden op de gekende noden en uitdagingen op het vlak van schoolinfrastructuur. Hierbij wordt uitgegaan van een geëngageerde maar ook realistische doelstelling: ongeacht mogelijke alternatieve financieringsbronnen zijn er steeds beperkingen op financieel, ruimtelijk en praktisch vlak om rekening mee te houden. De decennialang opgebouwde uitdagingen en aandachtspunten kunnen op korte termijn niet volledig opgelost raken. Deze en volgende legislaturen zal het nodig zijn dat er vanuit brede en langetermijnvisie blijvend wordt geïnvesteerd in schoolinfrastructuur. Het Masterplan zet in op vijf strategische doelstellingen: - het bestaande onderwijspatrimonium vernieuwen. Daarbij wordt chronologie als enig criterium voor behandeling van subsidieaanvragen verlaten. In de toekomst wordt gewerkt met 6 prioriteitencriteria: dwingende nood aan investering, multifunctionaliteit, bouwkost, duurzaamheid, planmatige aanpak en chronologie. De procedures worden vereenvoudigd; - de onderwijscapaciteit uitbreiden; - alternatieve financieringsbronnen aanboren: het lopende DBFM-programma Scholen van Morgen (maatregel 2.4.2) is volop in uitvoering. Het DBFM-programma omvat 165 individuele scholenbouwprojecten, goed voor een 200-tal nieuwe of grondig gerenoveerde schoolgebouwen. De meeste projecten bevinden zich in de bouwfase en worden de komende jaren opgeleverd; alternatieve financiering zal in de toekomst noodzakelijk blijven in de scholenbouw gelet op de beschikbare overheidsmiddelen. Rekening houdend met de lessen uit het lopende DBFM-programma Scholen van Morgen zullen verschillende kleinere, vereenvoudigde en 37 Financieringsbehoefte voor alle aspecten die samenhangen met de schoolinfrastructuur, niet enkel behoefte op vlak van energie-efficiëntie. pagina 76 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

77 meer projectspecifieke DBFM-operaties opgezet worden. Er wordt uitgegaan van 4 of meer DBFM (Design-Build-Finance-Maintenance)-bundels met een totale investeringskost van 200 miljoen euro; er zal onderzocht worden in welke mate het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) mede een instrument kan zijn voor de financiering van schoolinfrastructuur in Vlaanderen; - De focus leggen op schoolgebouwen van de toekomst: de gebouwen moeten o.a. (multi)functioneel zijn in de ruime zin van het woord, en buiten de schooluren van nut zijn voor de lokale gemeenschap. Hiertoe wordt dit aspect meegenomen in de prioriteitencriteria voor subsidiëring. Er worden multifunctionele proefprojecten opgezet en van nabij opgevolgd, waardoor er concrete lessen kunnen getrokken worden op vlak van regelgeving en subsidiëring; er wordt ingezet op energiezuinige bouwen van scholen. De uitdagingen op vlak van rationeel energiegebruik blijven immers groot. In voorbereiding op het BEN-bouwen vanaf 2021 (maatregel 2.1.1) wordt een BEN-schoolgebouwen projectoproep gelanceerd met als doel enkele voorlopers aan te trekken die het pad effenen tegen Hierbij wordt ook de mogelijkheden voor een verhoogde subsidiëring bij de projecten die in stappen in de BEN-schoolgebouwen projectoproep onderzocht; er wordt een onderzoek opgezet naar de mogelijkheden om, bijvoorbeeld via het Vlaams Klimaatfonds, de schoolbesturen een financiële stimulans te geven, gerelateerd aan het behalen van een betere energieprestatie dan de EPB-regelgeving verplicht; de verdere ontwikkelingen i.v.m. het ESCO-concept worden opgevolgd met oog voor opportuniteiten voor scholenbouw; het instrument voor duurzame scholenbouw wordt geactualiseerd met een duidelijke vermelding van het aspect duurzaamheid/hernieuwbare energie ; - langetermijnplanning en een beheersmatige aanpak: om de budgetten efficiënt te besteden is een goede planning van schoolbouwprojecten onontbeerlijk. Schoolbesturen zullen geïnformeerd en gesensibiliseerd worden over het belang van langetermijnplanning; AGIOn zal een concreet en praktijkgericht onderzoek lanceren naar de elementen die invloed hebben op kostenefficiënt bouwen met als doel de realisatie van duurzame onderwijsinfrastructuur tegen een aanvaardbare kostprijs; In het kader van de taxshift en de begrotingsopmaak besliste de Federale Regering dat de BTW op scholenbouw op 1 januari 2016 zakt van 21% naar 6%. Deze maatregel ondersteunt de inhaalbeweging in de scholenbouw uit het Masterplan Scholenbouw Korte termijn prognoses (2020) Het verbruik van fossiele brandstoffen voor verwarming van gebouwen wordt voornamelijk bepaald door de eigenschappen van de gebouwschil en verwarmingsinstallaties, de grootte en de oriëntatie van de gebouwen en het aantal gebouwen. Demografische factoren, zoals de toename van de bevolking en het aantal gezinnen in de periode , spelen hierin uiteraard een belangrijke rol. Voor de tertiaire sector speelt economische groei eveneens een rol. Bij de prognoses werd uitgegaan van graaddagen, i.e. het gemiddelde in de periode , zoals ook aangenomen in het VMP Algemeen werd afstemming verzekerd met het beleid zoals vastgelegd in het derde Actieplan Energie- Efficiëntie en de meest recent beschikbare prognoses met betrekking tot de inzet van hernieuwbare energie Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 77 van 182

78 Voor bestaande woningen en appartementen wordt rekening gehouden met de impact van de REGpremies van de netbeheerders voor isolatie, vervanging van glas en de installatie van een zonneboiler (maatregel 2.5.1) in de veronderstelling dat deze premies tot 2020 worden aangehouden. De aangekondigde wijziging van het premiebeleid werd nog niet doorgerekend aangezien de precieze modaliteiten nog niet bekend zijn. Er wordt verondersteld dat de impact van andere beleidsmaatregelen zoals de federale belastingvermindering (vanaf 2012 enkel nog voor dakisolatie), de renovatiepremie (maatregel 2.3.4), verplichting voor dakisolatie in Wooncode (maatregel 2.1.4), grotendeels overlappen met het effect van de premies van de netbeheerders en dus al inbegrepen zijn in de impact van de premies van de netbeheerders. Voor ketelvervanging is er sinds 2012 geen globale premie door de netbeheerder meer voorzien (enkel voor beschermde afnemers) en wordt een autonome evolutie in rekening gebracht. Hierbij wordt rekening gehouden met de Ecodesignrichtlijn voor verwarmingsinstallaties vanaf 26 september 2015 waardoor bijna nog uitsluitend condensatieketels geplaatst kunnen worden. Voor nieuwbouw woningen en appartementen wordt uitgegaan van het aanscherpingspad van het E- peil op weg naar het BEN-bouwen in 2021 (maatregel 2.1.1, Figuur 4-15). Tevens werd rekening gehouden met het besluit inzake het minimaal aandeel hernieuwbare energie voor nieuwbouw en grondige renovaties. Voor nieuwe gebouwen in kantoren en scholen wordt uitgegaan van het aanscherpingspad tot Globaal genomen wordt in de sector gebouwen een reductie van de broeikasgasemissies verwacht van 24% in de periode (Figuur 4-20). In de tertiaire en residentiële sector wordt in deze periode een daling vooropgesteld van respectievelijk 27% en 15%. Deze procentuele evolutie ligt in lijn met de inschatting zoals vermeld in het VMP Figuur Overzicht emissies en prognoses sector gebouwen pagina 78 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

79 Totale broeikasgasuitstoot sector gebouwen (kton CO2-eq) Reductie (+) / Stijging (-) broeikasgasuitstoot in 2020 ten opzichte van 2005 sector gebouwen (%) Broeikasgasuitstoot residentiële gebouwen (kton CO2-eq) Broeikasgasuitstoot tertiaire gebouwen (kton CO2-eq) % Tabel Emissies en prognoses sector gebouwen Verkenning middellange (2030) en lange termijn (2050) doelstellingen In Tabel 4-17 worden een aantal belangrijke algemene hefboomkeuzes vermeld die werden gemaakt bij de opbouw van Verkenningsscenario 1 en 2 voor de residentiële sector. Renovatiesnelheid (%) Verkenning 1 Verkenning ,5 1, ,0 1,5 Reductie gemiddelde 38 warmtevraag per m 2 t.o.v (%) Gerenoveerde woningen Nieuwbouwwoningen Aandeel appartementen in nieuwbouw (%) Tabel Algemene hefboomkeuzes residentiële sector verkenningsscenario s doelstellingen Hierbij kan nog volgende duiding worden gegeven: - in beide scenario s wordt in lijn met de historische evolutie gekozen voor een stijgend aandeel aan appartementen in nieuwbouwwoningen; - in Verkenning 1 wordt een grondige energetische renovatie van bestaande woningen doorgerekend, wat indicatief kan worden gezien als een lage energierenovatie. In Verkenning 2 wordt een iets minder grondige energetische renovatie doorgerekend, wat kan worden gezien als een medium energierenovatie; - in beide verkenningsscenario s wordt gekozen voor een renovatiesnelheid van 1,5% tot 2% (gekoppeld aan lage of medium energierenovatie). Op basis van het aantal vergunningsplichtige renovaties ligt de huidige renovatiegraad op ongeveer 0,7 % van het totaal aantal woningen per jaar. Algemeen wordt beweerd dat de Vlaamse woningmarkt gekenmerkt wordt door een lage 38 In het model wordt gewerkt met een gemiddelde warmtevraag per m 2 voor alle wooneenheden. Dit is een vereenvoudiging van de werkelijkheid waar de warmtevraag afhankelijk is van het type wooneenheid (open/halfopen/gesloten eengezinswoning versus appartementsgebouw) en de leeftijd van de wooneenheid Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 79 van 182

80 vernieuwingsgraad. Deze vernieuwingsgraad is evenwel niet concreet gedefinieerd (Vallen hieronder enkel de vergunningsplichtige renovaties, met andere woorden vaak ook aanbouwen/bijbouwen? Vallen ook niet vergunningsplichtige werken hieronder? Volstaat de uitvoering van een individuele maatregel om van vernieuwing/renovatie te kunnen spreken?). Om de impact van initiatieven om de renovatiegraad te verhogen te kunnen opvolgen, moet hieromtrent een eenduidige, opvolgbare definitie worden afgesproken zoals ook aangegeven in het kader van het Renovatiepact. In Figuur 4-21 tot Figuur 4-23 wordt een overzicht gegeven van de resultaten van enerzijds de historische emissies en de huidige beleidsprognoses (beleidsscenario tot ) en anderzijds de verkennende scenario s met betrekking tot finaal energieverbruik, koolstofintensiteit en broeikasgasemissies voor de periode aangevuld met historische (klimaatgecorrigeerde) gegevens voor de periode Aanvullend wordt ook nog de evolutie van het aantal huishoudens, als belangrijke drijvende factor voor de residentiële sector, toegevoegd. In vergelijking met 2010 wordt tegen 2050 nog een verdere toename van het aantal huishoudens verwacht van 18%. Alle scenario s leveren een verdere afname van het energieverbruik op met 25% tot 39 % in 2030 en met 39% tot 59% in 2050 in vergelijking met In functie van de vooropgestelde broeikasgasdoelstellingen wordt in alle scenario s ook een gevoelige verdere daling van de koolstofintensiteit doorgerekend met 39 tot 74% in De combinatie van beide factoren resulteert in een reductie van de broeikasgasemissies met 37% tot 61 % in 2030 en met 61% tot 89% in 2050 ten opzichte van De volgende vaststellingen kunnen worden gemaakt op basis van deze figuren : - het huidige beleidsscenario ligt in de periode in lijn met Verkenning 2 en de verkenningsscenario s van het Federaal Planbureau. De koolstofintensiteit ligt iets hoger en divergeert verder van de verkenningsscenario s richting In Verkenning 2 worden de broeikasgasreducties zoals vooropgesteld in de Europese 2050 routekaart voor de sector gebouwen niet behaald; - zoals vermeld in wordt in het beleidsscenario de daling van het energieverbruik voornamelijk bekomen door een relatief groot aantal afzonderlijke ingrepen (gedeeltelijke renovatie). In 2013 werden bijvoorbeeld in ongeveer 3,5% van de Vlaamse woningen één of meerdere prioritaire energiebesparende investeringen uitgevoerd. Rapporten tonen aan dat de huidige praktijk niet steeds overeenkomt met optimale energieprestaties. Het eventuele gebrek aan een goede kosten-baten analyse en knowhow kan toekomstige energiebesparende investeringen blokkeren of bijzonder moeilijk en kostelijk maken. Het duurt bovendien tientallen jaren vooraleer een nieuwe renovatie overwogen wordt. In de verkenningsscenario s 1 en 2 wordt gerekend met lager aantal, maar wel diepgaande, renovaties. Deze totaalrenovaties zijn immers vereist om lock-in situaties te vermijden; - tot 2030 ligt scenario GHG40 van het Federaal Planbureau in lijn met Verkenning 2 voor de drie aspecten. Het scenario GHG40EE vertoont een lager energieverbruik over de hele periode in lijn met Verkenning 1. Na 2030 wordt in alle verkenningsscenario s van het Federaal Planbureau een forse daling van de koolstofintensiteit doorgerekend die in 2050 resulteert in een koolstofintensiteit die vergelijkbaar is met Verkenning 2. Door deze daling van de koolstofintensiteit wordt in alle verkenningsscenario s van het Federaal Planbureau dan ook de vooropgestelde broeikasgasreducties bekomen. In Verkenning 1 en 2 is de elektrificatie en dus de daling van de koolstofintensiteit uitgespreid over de hele periode ; - er kan een relatief grote broeikasgasreductiekloof worden vastgesteld tussen enerzijds het huidige beleidsscenario en de verkenningsscenario s Verkenning 1 (over de hele periode ) en de verkenningsscenario s van het Federale planbureau (in het bijzonder na 2030). Het 39 Dit beleidsscenario is gebaseerd op een extrapolatie tot 2035 van de korte termijnprognoses zoals vermeld in Dit scenario houdt nog geen rekening met de mogelijke impact van nog te ontwikkelen beleid zoals vooropgesteld in het renovatiepact. pagina 80 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

81 Renovatiepact kan helpen bij de belangrijke opstap van het ambitieniveau dat gerealiseerd dient te worden om deze verwachte emissiekloof te dichten; - zoals blijkt uit 3 zal voor de residentiële sector aansluiting gezocht moeten worden bij Verkenning 1 om een vergaande globale niet-ets doelstelling van grootteorde -35% te kunnen realiseren in Met een dergelijke doelstelling zou zowel het energieverbruik als de koolstofintensiteit reeds in 2030 gevoelig verlaagd moeten worden in vergelijking met het huidige beleidsscenario. Figuur Overzicht broeikasgasemissies verkenningsscenario s residentiële sector Figuur Overzicht energieverbruik verkenningsscenario s residentiële sector Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 81 van 182

82 Figuur Overzicht koolstofintensiteit verkenningsscenario s residentiële sector De verdere daling van de koolstofintensiteit kan niet gerealiseerd worden met een verdere brandstofomschakeling van stookolie naar aardgas zoals doorgerekend in het beleidsscenario (Figuur 4-23). Hiervoor moet een trend ingezet worden met een omschakeling naar (direct 40 ) CO 2-neutrale verwarmingstechnieken (warmtepompen, warmtenetten, biomassa, ). Deze omslag wordt geïllustreerd in Figuur 4-24 met een weergave van het aandeel van verwarmingsinstallaties op aardgas, stookolie en elektriciteit in Verkenning 1 en Verkenning 2. In beide scenario s wordt enkel de overschakeling naar warmtepompen expliciet gemodelleerd. De daling van de koolstofintensiteit wordt in deze scenario s ingevuld door elektrificatie via een bijkomend aandeel aan warmtepompen van 41% tot 63% in 2050 in vergelijking met In de drie scenario s van het rapport van het Federaal Planbureau daalt het aandeel fossiele brandstoffen in de energiemix van 78% in 2010 naar 30% in 2050, terwijl het aandeel van CO 2-neutrale energiedragers sterk toeneemt (40% voor elektriciteit, 15% voor biomassa, 10% voor waterstof en 5% voor zonnewarmte en geothermische warmte). Ter vergelijking kan nog worden vermeld dat de voorbije jaren een duizendtal warmtepompen werden geïnstalleerd bij renovaties in de residentiële sector (Tabel 4-11), of omgerekend in 0,04% van de Vlaamse woningen. Verregaande implementatie van innovatieve technologieën in de gebouwensector, zoals elektrische warmtepompen, die onontbeerlijk zijn voor de realisatie van de lange termijn einddoelstellingen in 2050 vragen veel tijd. Voor nieuwbouwwoningen wordt verwacht dat de aanscherping van het E-peil pad tegen 2020 zal leiden tot de sterk verhoogde keuze voor CO 2-neutrale verwarmingsinstallaties (warmtepompen en biomassaketels). Het is evenwel noodzakelijk dat het transitieproces ook bij renovatie zo snel mogelijk wordt ingezet om de ambitieuze doelstellingen tegen 2050 ingevuld te krijgen. In Verkenning 1 en Verkenning 2 is er (omwille van de modelmatige complexiteit) voor gekozen om de implementatie van de warmtepompen volgens een lineair pad door te rekenen. Verder onderzoek met betrekking tot de benodigde tijd voor ontwikkelingstrajecten en leerpaden voor CO 2-neutrale 40 Deze verwarmingstechnieken produceren geen directe CO2-uitstoot in de woning waar ze worden ingezet, maar kunnen indirect wel CO2 uitstoten bv. bij de productie van de elektriciteit die door een warmtepomp wordt verbruikt of bij de centrale productie van de warmte voor warmtenetten. Bij inzet van fossiele brandstoffen bij de elektriciteitsproductie of centrale warmteproductie impliceert dit een (gedeeltelijke) verschuiving van niet-ets emissies naar ETS sectoren. pagina 82 van 182 Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie

83 verwarmingstechnieken zou tot een verdere verfijning van deze implementatiescenario s kunnen leiden die tevens rekening houdend met de autonome vervangingssnelheid van verwarmingsinstallaties. Figuur Aandeel verwarmingsinstallaties verkenningsscenario s In Figuur 4-25 wordt de bijdrage van de verschillende onderdelen in de broeikasgasreductie voor bestaande gebouwen tussen 2010 en 2050 geïllustreerd met aanduiding van de onzekerheidsranges. De broeikasgasreductie wordt hierbij uitgesplitst over de daling van de warmtevraag, verbetering van de ketelefficiëntie en de daling van de koolstofintensiteit. Uit deze figuur blijkt dat de vooropgestelde broeikasgasreducties in de residentiële sector enkel haalbaar zijn met een combinatie van zowel een substantiële daling van de warmtevraag als een substantiële verhoging van het aandeel aan CO 2- neutrale verwarmingsinstallaties. Figuur Evolutie emissies bestaande gebouwen in de periode (verkenningsscenario 1) Voorgangsrapport 2015 luik mitigatie pagina 83 van 182

VR MED.0081/1

VR MED.0081/1 VR 2017 1702 MED.0081/1 DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW MEDEDELING AAN DE LEDEN VAN VLAAMSE REGERING Betreft: Voortgangsrapport van Vlaams mitigatieplan 2013-2020 met Broeikasgasinventaris

Nadere informatie

Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020

Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020 Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020 Econext, 18 april 2013 Bart Naessens Beleidsmedewerker Team Klimaat Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid Het derde Vlaams Klimaatbeleidsplan Vlaams

Nadere informatie

Broeikasgasemissies Landbouw en Visserij: cijfers en beleid

Broeikasgasemissies Landbouw en Visserij: cijfers en beleid Broeikasgasemissies Landbouw en Visserij: cijfers en beleid Rondetafel Klimaat, 20/06/2016 Departement Landbouw en Visserij Inhoud (1) Waar wil Europa naartoe? (2) Waar staat Vlaanderen? Landbouw en visserij?

Nadere informatie

Milieu-actualiteit NON-ETS. 3 mei 2018

Milieu-actualiteit NON-ETS. 3 mei 2018 Milieu-actualiteit NON-ETS 3 mei 2018 Europees beleid NON-ETS sectoren (effort sharing regulation) Welke doelstellingen 2021-2030? Europese doelstellingen 2030 (tov 2005) - 40 % BKG emissies - 30 % voor

Nadere informatie

KLIMAATBELEID. Joke Schauvliege Vlaams minister van Omgeving, Natuur en Landbouw. 20 maart 2015, Drongen. Joke Schauvliege

KLIMAATBELEID. Joke Schauvliege Vlaams minister van Omgeving, Natuur en Landbouw. 20 maart 2015, Drongen. Joke Schauvliege KLIMAATBELEID Vlaams minister van Omgeving, Natuur en Landbouw 20 maart 2015, Drongen Klimaatverandering, wat? IPCC KYOTO PLEDGE klimaatverandering = wereldprobleem klimaatverandering is een wereldprobleem,

Nadere informatie

Vlaams Klimaatbeleidsplan

Vlaams Klimaatbeleidsplan Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020 Studiedag Onderzoek Ruimte Vlaanderen 28/11/2013 Mieke Cornelis Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid Maarten Van Leest Afdeling Milieu-, Natuur-

Nadere informatie

DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW CONCEPTNOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW CONCEPTNOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW CONCEPTNOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Voorontwerp Vlaams Klimaatbeleidsplan 2021-2030 1 Internationale verbintenissen Met het Klimaatakkoord

Nadere informatie

Actieplan reductie uitstoot van F- gassen Studiedag reductie F-gassen bij koeling 7 juli 2016

Actieplan reductie uitstoot van F- gassen Studiedag reductie F-gassen bij koeling 7 juli 2016 Actieplan reductie uitstoot van F- gassen 2015-2020 Studiedag reductie F-gassen bij koeling 7 juli 2016 Aanleiding voor actie het Vlaams Klimaatbeleidsplan (VKP) 2013-2020) bestaat uit een overkoepelend

Nadere informatie

De landbouwsector als essentieel onderdeel van het Vlaams- en Europees klimaatbeleid

De landbouwsector als essentieel onderdeel van het Vlaams- en Europees klimaatbeleid De landbouwsector als essentieel onderdeel van het Vlaams- en Europees klimaatbeleid Rondetafel Transport en Klimaat Julien Matheys Afdeling Lucht Dienst Klimaat Tania Van Mierlo Afdeling Lucht, Hinder,

Nadere informatie

emissie broeikasgassen

emissie broeikasgassen Eco-efficiëntie van de industrie D index (=1) 12 11 1 9 8 7 6 5 21 22 23 24 26 27 26 bruto toegevoegde waarde totaal energiegebruik emissie fijn stof (M 2,5 ) emissie broeikasgassen emissie ozonprecursoren

Nadere informatie

Vlaams Mitigatieplan 2013-2020

Vlaams Mitigatieplan 2013-2020 Vlaams Mitigatieplan 2013-2020 Inhoudsopgave Samenvatting voor beleidsmakers... 4 1 Klimaatbeleid op vele niveaus... 15 1.1 Het mondiaal beleidskader... 15 1.2 Het Europese beleidskader... 15 1.2.1 Langetermijnvisie

Nadere informatie

Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020

Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020 Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020 Inhoudsopgave Samenvatting voor beleidsmakers... 2 DEEL 1: Het overkoepelend kader... 2 DEEL 2: Het Vlaams Mitigatieplan (VMP) 2013-2020... 3 DEEL 3: Het Vlaams Adaptatieplan

Nadere informatie

Energiedossiers tijdens het Italiaanse voorzitterschap

Energiedossiers tijdens het Italiaanse voorzitterschap Energiedossiers tijdens het Italiaanse voorzitterschap Jan Haers 2 juli 2014 Vleva en SAR-Minaraad Overzicht Energiebeleid op Europese Raad Tijdens het Griekse voorzitterschap Prioriteiten van het Italiaanse

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN BEGROTING, FINANCIEN EN ENERGIE EN DE VLAAMSE MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: -

Nadere informatie

VOORTGANGSRAPPORT VLAAMS KLIMAATBELEIDSPLAN LUIK MITIGATIE

VOORTGANGSRAPPORT VLAAMS KLIMAATBELEIDSPLAN LUIK MITIGATIE VOORTGANGSRAPPORT 2016-2017 VLAAMS KLIMAATBELEIDSPLAN 2013-2020 LUIK MITIGATIE INHOUD Samenvatting voor beleidsmakers... 4 1 Inleiding... 9 1.1 Algemeen... 9 1.2 Leeswijzer... 9 2 Klimaatbeleid op vele

Nadere informatie

TER Vlaams Mitigatieplan 2013-2020. Inhoudsopgave

TER Vlaams Mitigatieplan 2013-2020. Inhoudsopgave TER Vlaams Mitigatieplan 2013-2020 Inhoudsopgave Samenvatting voor beleidsmakers... 4 1 Klimaatbeleid op vele niveaus... 14 1.1 Het mondiaal beleidskader... 14 1.2 Het Europese beleidskader... 14 1.2.1

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020 Nr. 133 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR

Nadere informatie

Provinciaal klimaat- en energiebeleid: doelen, emissies, maatregelen. Robert Koelemeijer - PBL

Provinciaal klimaat- en energiebeleid: doelen, emissies, maatregelen. Robert Koelemeijer - PBL Provinciaal klimaat- en energiebeleid: doelen, emissies, maatregelen. Robert Koelemeijer - PBL Doelstellingen - Mondiaal Parijs-akkoord: Well below 2 degrees. Mondiaal circa 50% emissiereductie nodig in

Nadere informatie

ESD 2030 Vlaams perspectief. Pieter-Willem Lemmens Dienst Klimaat bij Departement LNE

ESD 2030 Vlaams perspectief. Pieter-Willem Lemmens Dienst Klimaat bij Departement LNE ESD 2030 Vlaams perspectief Pieter-Willem Lemmens Dienst Klimaat bij Departement LNE Overzicht Context: EU doelstellingen voor 2030 Herziening ESD: een Vlaams/Belgisch perspectief De Vlaamse voorbereiding

Nadere informatie

Hernieuwbare energie in Brussel

Hernieuwbare energie in Brussel Hernieuwbare in Brussel Achtergrond en vooruitzichten Hernieuwbare in Brussel: welke opportuniteiten voor de bouwbedrijven? Afdeling Energie, Lucht, Klimaat en Duurzame gebouwen F. Cornille 19/10/2017

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 2.3.2016 COM(2016) 62 final 2016/0036 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst van Parijs, die

Nadere informatie

De nieuwe energie-efficiëntierichtlijn - Uitdagingen & oplossingen -

De nieuwe energie-efficiëntierichtlijn - Uitdagingen & oplossingen - De nieuwe energie-efficiëntierichtlijn l - Uitdagingen & oplossingen - DG Energie 22 juni 2011 ENERGIEVOORZIENING NOG AFHANKELIJKER VAN IMPORT Te verwachten scenario gebaseerd op cijfers in 2009 in % OLIE

Nadere informatie

Het Europese Emissiehandel systeem ( ETS) Speerpunt van het Europese klimaatbeleid Impact op de Europese Staalsector

Het Europese Emissiehandel systeem ( ETS) Speerpunt van het Europese klimaatbeleid Impact op de Europese Staalsector Het Europese Emissiehandel systeem ( ETS) Speerpunt van het Europese klimaatbeleid Impact op de Europese Staalsector R. Mortier Opwarming is een natuurlijk verschijnsel Probleem : evenwicht is verstoord

Nadere informatie

DE MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING & DE VLAAMSE MINISTER VAN ONDERWIJS & DE VLAAMSE MINISTER VAN BEGROTING, FINANCIËN EN ENERGIE

DE MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING & DE VLAAMSE MINISTER VAN ONDERWIJS & DE VLAAMSE MINISTER VAN BEGROTING, FINANCIËN EN ENERGIE DE MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING & DE VLAAMSE MINISTER VAN ONDERWIJS & DE VLAAMSE MINISTER VAN BEGROTING, FINANCIËN EN ENERGIE & DE VLAAMSE MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, INBURGERING, WONEN,

Nadere informatie

Kunstlaan 47-49, 1000 BRUSSEL Eric AERDEN Vooruitgangsstraat 56, 1210 BRUSSEL T GSM Persbericht

Kunstlaan 47-49, 1000 BRUSSEL Eric AERDEN Vooruitgangsstraat 56, 1210 BRUSSEL T GSM Persbericht Cel Externe Communicatie Kunstlaan 47-49, 1000 BRUSSEL Eric AERDEN Vooruitgangsstraat 56, 1210 BRUSSEL T. 02-2773408 GSM 0473-916424 Persbericht Datum: 26 november 2007 Betreft: Bijna 200 indicatoren geven

Nadere informatie

7e ENERGIECONGRES VCB 26 maart Luc Peeters, administrateur-generaal Vlaams Energieagentschap

7e ENERGIECONGRES VCB 26 maart Luc Peeters, administrateur-generaal Vlaams Energieagentschap 7e ENERGIECONGRES VCB 26 maart 2015 Luc Peeters, administrateur-generaal Vlaams Energieagentschap Het Vlaamse regeerakkoord 2014-2019 Vlaanderen maakt van energie-efficiëntie een topprioriteit door o.a.

Nadere informatie

Het Vlaams energie- en klimaatbeleid

Het Vlaams energie- en klimaatbeleid Het Vlaams energie- en klimaatbeleid (focus industrie / stoom) Zwijnaarde - Stoomtechniekdag Energik 8 mei 2019 Inhoud Vooraf Europees kader inzake klimaat Vlaams/Belgische energie- en klimaatbeleidsplanning:

Nadere informatie

De voortgang van het Nederlandse energie- en klimaatbeleid

De voortgang van het Nederlandse energie- en klimaatbeleid De voortgang van het Nederlandse energie- en klimaatbeleid Wouter Wetzels Presentatie voor het HVC Innovatieplatform, 15 juli 2010, Petten www.ecn.nl Werkprogramma Schoon en Zuinig Doelen van het kabinet

Nadere informatie

Emissie-inventaris broeikasgassen 2012 stadsontwikkeling EMA

Emissie-inventaris broeikasgassen 2012 stadsontwikkeling EMA Emissie-inventaris broeikasgassen 2012 EMA Principes Antwerpen ondertekende het Europese Burgemeestersconvenant. Meer dan 5.000 lokale en regionale overheden hebben ondertekend en engageren zich om op

Nadere informatie

Klimaatakkoord. Ministerie van Economische Zaken en Klimaat T.a.v. de heer ir. E.D. Wiebes Postbus EK 'S-GRAVENHAGE

Klimaatakkoord. Ministerie van Economische Zaken en Klimaat T.a.v. de heer ir. E.D. Wiebes Postbus EK 'S-GRAVENHAGE Klimaatakkoord Ministerie van Economische Zaken en Klimaat T.a.v. de heer ir. E.D. Wiebes Postbus 20401 2500 EK 'S-GRAVENHAGE BETREFT Procesbrief Klimaatakkoord DEN HAAG ONS KENMERK 5 oktober 2018 18.34838

Nadere informatie

BRIEFADVIES. van 20 oktober over het voorbereidingstraject derde Vlaams Klimaatbeleidsplan

BRIEFADVIES. van 20 oktober over het voorbereidingstraject derde Vlaams Klimaatbeleidsplan BRIEFADVIES van 20 oktober 2011 over het voorbereidingstraject derde Vlaams Klimaatbeleidsplan 11 62 Mevrouw Joke Schauvliege Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur Koolstraat 35 bus 5 1000

Nadere informatie

Nota van de Vlaamse Regering

Nota van de Vlaamse Regering ingediend op 870 (2015-2016) Nr. 1 2 augustus 2016 (2015-2016) Nota van de Vlaamse Regering ingediend door viceminister-president Bart Tommelein Conceptnota over het Energieplan. Voorstel van nieuwe subdoelstellingen

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 10.6.2016 COM(2016) 395 final 2016/0184 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst van Parijs, die is

Nadere informatie

Energieverbruik gemeentelijke gebouwen

Energieverbruik gemeentelijke gebouwen MILIEUBAROMETER: INDICATORENFICHE ENERGIE 1/2 Samenwerkingsovereenkomst 2008-2013 Milieubarometer: Energieverbruik gemeentelijke gebouwen Indicatorgegevens Naam Definitie Meeteenheid Energieverbruik gemeentelijke

Nadere informatie

EEN «CARBON CREDIT CARD» OM BELGEN WAKKER TE MAKEN

EEN «CARBON CREDIT CARD» OM BELGEN WAKKER TE MAKEN EEN «CARBON CREDIT CARD» OM BELGEN WAKKER TE MAKEN «Het is noodzakelijk dat de Belgen hun verbruik en aankoop van goederen en diensten aanpassen» Age quod agis Belgium Climate Team: Ir. Philippe DELAISSE

Nadere informatie

Emissiehandel in Europa

Emissiehandel in Europa Emissiehandel in Europa Emissiehandel (EU ETS) is een marktinstrument waarmee de EU uitstoot van broeikasgassen wil verminderen en zo haar klimaatdoelstelling wil behalen. Er zijn twee emissiehandelssystemen:

Nadere informatie

1. Hoe is de productie voor bio-energiedoeleinden sinds 2013 jaarlijks geëvolueerd?

1. Hoe is de productie voor bio-energiedoeleinden sinds 2013 jaarlijks geëvolueerd? SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 136 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 20 januari 2016 aan ANNEMIE TURTELBOOM VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN BEGROTING, FINANCIËN EN ENERGIE Europees

Nadere informatie

Verkenning energie- en broeikasgasscenario s in Vlaanderen

Verkenning energie- en broeikasgasscenario s in Vlaanderen Verkenning energie- en broeikasgasscenario s in Vlaanderen David de Jager, Ecofys Netherlands b.v. Sara Ochelen, Departement Omgeving Leiegardens 2014, Your Estate Solution Studie Verkenning middellange

Nadere informatie

452 ( ) Nr juli 2015 ( ) ingediend op. Ontwerp van decreet

452 ( ) Nr juli 2015 ( ) ingediend op. Ontwerp van decreet ingediend op 452 (2014-2015) Nr. 1 30 juli 2015 (2014-2015) Ontwerp van decreet houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en IJsland, anderzijds, betreffende

Nadere informatie

DE OPMAAK VAN EEN SEAP VOOR DE GEMEENTE KLUISBERGEN KLIMAATTEAM 1 12.10.2015

DE OPMAAK VAN EEN SEAP VOOR DE GEMEENTE KLUISBERGEN KLIMAATTEAM 1 12.10.2015 DE OPMAAK VAN EEN SEAP VOOR DE GEMEENTE KLUISBERGEN KLIMAATTEAM 1 12.10.2015 Agenda Welkom door de Schepen Lode Dekimpe Inleiding SEAP door Kim Rienckens (provincie Oost-Vlaanderen) Nulmeting en uitdagingen

Nadere informatie

Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Energiedossiers tijdens het Griekse voorzitterschap

Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Energiedossiers tijdens het Griekse voorzitterschap Energiedossiers tijdens het Griekse voorzitterschap Jan Haers 07.02.2014 Vleva en SAR-Minaraad Overzicht ILUC 2030 klimaat-energiekader Mededeling over energieprijzen en kosten Mededeling over overheidsinterventie

Nadere informatie

F.4 bijlage 4; Feiten en cijfers

F.4 bijlage 4; Feiten en cijfers F.4 bijlage 4; Feiten en cijfers F.4.1 Inleiding Deze bijlage geeft een toelichting bij de productie en verwerking van het Nederlands afval sinds 1985 plus een inschatting hiervan tijdens de komende planperiode.

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres Postbus 20401

Nadere informatie

Toelichting groenboek staatshervorming inzake klimaatbeleid

Toelichting groenboek staatshervorming inzake klimaatbeleid Toelichting groenboek staatshervorming inzake klimaatbeleid 10 december 2013 Commissie Leefmilieu, Vlaams Parlement Jorre De Schrijver Team Klimaat, Departement LNE Inhoud 1. Context klimaatbeleid 2. Klimaatbeleid

Nadere informatie

Met de betrachting de vergroeningseffecten van de hervormde BIV te monitoren, wens ik volgende vragen te stellen.

Met de betrachting de vergroeningseffecten van de hervormde BIV te monitoren, wens ik volgende vragen te stellen. SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 319 van JORIS VANDENBROUCKE datum: 17 juni 2016 aan BART TOMMELEIN VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN BEGROTING, FINANCIËN EN ENERGIE Hervorming

Nadere informatie

NL In verscheidenheid verenigd NL A8-0258/36. Amendement. Peter Liese namens de PPE-Fractie

NL In verscheidenheid verenigd NL A8-0258/36. Amendement. Peter Liese namens de PPE-Fractie 8.9.2017 A8-0258/36 36 Artikel 1 alinea 1 punt -1 bis (nieuw) Richtlijn 2003/87/EG Artikel 3 quinquies lid 2 Bestaande tekst 2. Vanaf 1 januari 2013 wordt 15 % van de rechten geveild. Dit percentage kan

Nadere informatie

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2014

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2014 1 Beknopte samenvatting van de Inventaris hernieuwbare energiebronnen Vlaanderen 2005-2014, Vito, januari 2016 1 Het aandeel hernieuwbare energie in 2014 bedraagt 5,7 % Figuur 1 groene stroom uit bio-energie

Nadere informatie

Het huidige beleidstekort: er moeten nog heel wat tandjes bij. Ton van Dril 10 september 2009

Het huidige beleidstekort: er moeten nog heel wat tandjes bij. Ton van Dril 10 september 2009 Het huidige beleidstekort: er moeten nog heel wat tandjes bij Ton van Dril 1 september 29 Coalitieakkoord februari 27: 3% Broeikasgasreductie ten opzichte van 199 2% Aandeel duurzame energie in 22 2% Energie-efficiencyverbetering

Nadere informatie

Tool Burgemeestersconvenant Actualisatie nulmeting 2011 & inventaris 2012

Tool Burgemeestersconvenant Actualisatie nulmeting 2011 & inventaris 2012 17/11/2014 Tool Burgemeestersconvenant Actualisatie nulmeting 2011 & inventaris 2012 Kadering» VITO actualiseert jaarlijks, in opdracht van LNE, CO 2 -inventaris gemeenten» Taken voorzien in actualisatie

Nadere informatie

Toelichting energie- en klimaatactieplan Ranst

Toelichting energie- en klimaatactieplan Ranst Toelichting energie- en klimaatactieplan Ranst Infomoment Ranst 23 september 2015 20u 1 Ranst timing 1. Voorstelling project aan schepencollege + goedkeuring: 12/2 2. werkgroep energie & klimaat: 19/3

Nadere informatie

Actieplan Burgemeestersconvenant

Actieplan Burgemeestersconvenant Actieplan Burgemeestersconvenant Wat is het burgemeestersconvenant? Engagement van 6735 steden en gemeenten Om minimum 20 % CO 2 te gaan besparen tegen 2020 20 % CO 2 over het volledige grondgebied Opmaak

Nadere informatie

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2016

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2016 1 Beknopte samenvatting van de Inventaris hernieuwbare energiebronnen Vlaanderen 2005-2016, Vito, oktober 2017 1 Het aandeel hernieuwbare energie in 2016 bedraagt 6,4% Figuur 1 groene stroom uit bio-energie

Nadere informatie

NL In verscheidenheid verenigd NL B8-1043/8. Amendement. Giovanni La Via, Peter Liese namens de PPE-Fractie

NL In verscheidenheid verenigd NL B8-1043/8. Amendement. Giovanni La Via, Peter Liese namens de PPE-Fractie 4.10.2016 B8-1043/8 8, Jo Leinen, Julie Girling, Gerben-Jan Gerbrandy, Visum 14 bis (nieuw) gezien de encycliek "Laudato si'", 4.10.2016 B8-1043/9 9, Jo Leinen, Julie Girling, Gerben-Jan Gerbrandy, Paragraaf

Nadere informatie

Beslissing van de Europese Raad over het 2030 klimaat-energiekader

Beslissing van de Europese Raad over het 2030 klimaat-energiekader Beslissing van de Europese Raad over het 2030 klimaat-energiekader Toelichting CCIM Stakeholder meeting Fre Maes FOD VVVL, piloot 2030 CCIM-CCPIE Jan Haers LNE & Vlaams Energieattaché, piloot 2030 ENOVER-CONCERE

Nadere informatie

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Samenvatting

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Samenvatting ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 216 Samenvatting EINDVERSIE - OKTOBER 218 1. Samenvatting van de energiebalans 216 Elk jaar stelt Leefmilieu Brussel de energiebalans van het Brussels

Nadere informatie

Het nieuwe Europese klimaatplan voor 2030: behoudt de EU haar voortrekkersrol?

Het nieuwe Europese klimaatplan voor 2030: behoudt de EU haar voortrekkersrol? Het nieuwe Europese klimaatplan voor 2030: behoudt de EU haar voortrekkersrol? Dr. Jos Delbeke, DG Klimaat Actie, Europese Commissie, Universiteit Hasselt, 25/2/2014 Overzicht 1. Klimaat en energie: waar

Nadere informatie

Het nieuwe Europese Klimaatplan voor 2030 #EU2030 YVON SLINGENBERG DG CLIMATE ACTION

Het nieuwe Europese Klimaatplan voor 2030 #EU2030 YVON SLINGENBERG DG CLIMATE ACTION Het nieuwe Europese Klimaatplan voor 2030 #EU2030 YVON SLINGENBERG DG CLIMATE ACTION Overzicht 1. Klimaat en energie: waar zijn we? 2. Waarom een nieuw raamwerk voor 2030? 3. Belangrijkste elementen 2030

Nadere informatie

EnergyNL2050, een serie van 4 bijeenkomsten, Korte uitleg over de bijeenkomsten. KIVI-E/USI energynl2050 UvU 13 /10/16

EnergyNL2050, een serie van 4 bijeenkomsten, Korte uitleg over de bijeenkomsten. KIVI-E/USI energynl2050 UvU 13 /10/16 EnergyNL2050, een serie van 4 bijeenkomsten, 2016-2017 Korte uitleg over de bijeenkomsten KIVI-E/USI energynl2050 UvU 13 /10/16 EnergyNL2050, een serie van 4 bijeenkomsten, 2016-2017 (1) Organisatie: KIVI

Nadere informatie

DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR CONCEPTNOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR CONCEPTNOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR CONCEPTNOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020 1 Situering De klimaatproblematiek De laatste honderd

Nadere informatie

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2015

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2015 1 Beknopte samenvatting van de Inventaris hernieuwbare energiebronnen Vlaanderen 2005-2015, Vito, september 2016 1 Het aandeel hernieuwbare energie in 2015 bedraagt 6,0 % Figuur 1 groene stroom uit bio-energie

Nadere informatie

MIRA 2012 Transport. www.milieurapport.be. Eco-efficiëntie van het personenvervoer

MIRA 2012 Transport. www.milieurapport.be. Eco-efficiëntie van het personenvervoer Eco-efficiëntie van het personenvervoer DP index (2000=) 110 70 personenkilometers bevolkingsaantal emissie broeikasgassen verzurende emissie emissie ozonprecursoren emissie fijn stof PM 2,5 (uitlaat)

Nadere informatie

Vlaams-Brabant Klimaatneutraal

Vlaams-Brabant Klimaatneutraal Vlaams-Brabant Klimaatneutraal Klimaatneutraal via 3 trajecten Europees Burgemeestersconvenant: Gemeentelijke actieplannen Provincie coördineert, stimuleert en ondersteunt Actieplan voor provincie als

Nadere informatie

Beersel wekt op. Klimaatneutraal Beersel 2040?

Beersel wekt op. Klimaatneutraal Beersel 2040? Klimaatneutraal Beersel 2040? 2013-2014: participatief traject 100 acties voor klimaatplan 2014-2015: inspelen op bestaande initiatieven en acties 2017-2018: Beersel wekt op De zon is van iedereen Zonnelaan

Nadere informatie

Traject naar een lange termijnvisie voor het energiebeleid

Traject naar een lange termijnvisie voor het energiebeleid Traject naar een lange termijnvisie voor het energiebeleid Lieven Van Lieshout Econext 8 april 203 Uitdagingen van het energiebeleid Bron: IEA, WEO 202 2 Uitdagingen van het energiebeleid Bron : EC, Impact

Nadere informatie

1. Situering. 2. Samenvatting van het Klimaatbeleidsplan

1. Situering. 2. Samenvatting van het Klimaatbeleidsplan Vlaamse Woonraad Koning Albert II-laan 19 bus 23 1210 Brussel vlaamse.woonraad@rwo.vlaanderen.be www.vlaamsewoonraad.be Advies 2013/05 datum 28 februari 2013 bestemmeling Mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams

Nadere informatie

nr. 102 van MATTHIAS DIEPENDAELE datum: 21 december 2016 aan BART TOMMELEIN Vergroening wagenpark - Stand van zaken

nr. 102 van MATTHIAS DIEPENDAELE datum: 21 december 2016 aan BART TOMMELEIN Vergroening wagenpark - Stand van zaken SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 102 van MATTHIAS DIEPENDAELE datum: 21 december aan BART TOMMELEIN VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN BEGROTING, FINANCIËN EN ENERGIE Vergroening

Nadere informatie

CO 2 - en energiereductiedoelstellingen 2013-2014 Alfen B.V. Auteur: H. van der Vlugt Versie: 1.1 Datum: 26-mei-2014 Doc.nr: Red1314 Alfen B.V. CO 2-reductierapport 2013-2014 Doc. nr. Red1314 26-mei-2014

Nadere informatie

Emissiehandel in Europa

Emissiehandel in Europa Emissiehandel in Europa Emissiehandel (EU ETS) is een marktinstrument waarmee de EU uitstoot van broeikasgassen wil verminderen en zo haar klimaatdoelstelling wil behalen. Er zijn twee emissiehandelssystemen:

Nadere informatie

Klimaatbeleid en hernieuwbare energie: het EU pakket voor Ger Klaassen DG Milieu Europese Commissie

Klimaatbeleid en hernieuwbare energie: het EU pakket voor Ger Klaassen DG Milieu Europese Commissie Klimaatbeleid en hernieuwbare energie: het EU pakket voor 22 Ger Klaassen DG Milieu Europese Commissie Overzicht Lange termijn visie en doelstellingen 22 Het EU pakket voor 22 Gevolgen van het pakket Lange

Nadere informatie

Milieubeleidsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en het Verbond van de Glasindustrie vzw betreffende de reductie van de NOx emissies

Milieubeleidsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en het Verbond van de Glasindustrie vzw betreffende de reductie van de NOx emissies Milieubeleidsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en het Verbond van de Glasindustrie vzw betreffende de reductie van de NOx emissies Jaarrapport over het jaar 2012 Verbond van de Glasindustrie Pleinlaan

Nadere informatie

BIJLAGE Samenvatting klimaatbeleid industrie buurlanden

BIJLAGE Samenvatting klimaatbeleid industrie buurlanden BIJLAGE Samenvatting klimaatbeleid industrie buurlanden 1 2 INLEIDING Deze nota bevat een synthese van maatregelen uit het klimaatbeleid ten aanzien van de industrie in onze buurlanden. Maatregelen naar

Nadere informatie

Persconferentie «Ecobouw stimuleren» 8 februari 2007 Toespraak van Evelyne Huytebroeck

Persconferentie «Ecobouw stimuleren» 8 februari 2007 Toespraak van Evelyne Huytebroeck Persconferentie «Ecobouw stimuleren» 8 februari 2007 Toespraak van Evelyne Huytebroeck De potentiële verbetering van de energie- en milieuprestaties van gebouwen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is

Nadere informatie

Evaluatie en Voortgangsrapportage BRANDWIJK PROMO

Evaluatie en Voortgangsrapportage BRANDWIJK PROMO 2014 Evaluatie en Voortgangsrapportage BRANDWIJK PROMO Inhoud Inhoud... 2 1 Inleiding... 3 2 Energieverbruik en CO 2 -footprint... 3 2.1 Referentiejaar... 3 2.2 CO 2 Footprint, doelstellingen en trendanalyse...

Nadere informatie

Externe publicatie CO2 Prestatieladder

Externe publicatie CO2 Prestatieladder Versie: 18 juni 2018 - Pagina 1 van 7 HDB Civiel B.V. heeft de ambitie te voldoen aan CO2 Prestatieladder. HDB Civiel B.V. is sinds 2015 gecertificeerd tegen de CO2 Prestatieladder niveau 3. HDB Civiel

Nadere informatie

VLAAMS PARLEMENT RESOLUTIE. betreffende de verzoening van de behoeften aan energie en aan zuivere lucht in onze maatschappij

VLAAMS PARLEMENT RESOLUTIE. betreffende de verzoening van de behoeften aan energie en aan zuivere lucht in onze maatschappij VLAAMS PARLEMENT RESOLUTIE betreffde de verzoing van de behoeft aan ergie aan zuivere lucht in onze maatschappij Het Vlaams Parlemt, gelet op de Verkningsnota voor het ergiedebat in het Vlaams Parlemt,

Nadere informatie

Uw logo. Luc Peeters. Administrateur-generaal Vlaams Energieagentschap

Uw logo. Luc Peeters. Administrateur-generaal Vlaams Energieagentschap Luc Peeters Administrateur-generaal Vlaams Energieagentschap 10 jaar energieprestatieregelgeving in Vlaanderen 1 jaar Renovatiepact 10 jaar energieprestatieregelgeving Nieuwbouw moet gezond binnenklimaat

Nadere informatie

Fiche 6: Mededeling Een snellere overgang van Europa naar een koolstofarme economie

Fiche 6: Mededeling Een snellere overgang van Europa naar een koolstofarme economie Fiche 6: Mededeling Een snellere overgang van Europa naar een koolstofarme economie 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Een snellere overgang van Europa naar een koolstofarme economie; mededeling bij

Nadere informatie

Toelichting 04: Flexibele maatregelen

Toelichting 04: Flexibele maatregelen Toelichting 04: Flexibele maatregelen EBO infosessie, 16/09/2014 Ilse FORREZ Advisor Energy and Climate Mogelijkheid tot flexibiliteit Flexibele maatregelen geven de mogelijkheid aan de onderneming om

Nadere informatie

ANALYSE ENERGIEAUDIT GROTE ONDERNEMINGEN 26/11/2018

ANALYSE ENERGIEAUDIT GROTE ONDERNEMINGEN 26/11/2018 //////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// ANALYSE ENERGIEAUDIT GROTE ONDERNEMINGEN

Nadere informatie

Klimaatveranderingen 2014: Beperking van de klimaatverandering

Klimaatveranderingen 2014: Beperking van de klimaatverandering 5 de Evaluatierapport van het IPCC Bijdrage van Werkgroep III: Klimaatveranderingen 2014: Beperking van de klimaatverandering Belangrijkste punten van de "Samenvatting voor beleidsmakers" De bijdrage van

Nadere informatie

KLIMAATVERANDERING EN ZESDE STAATSHERVORMING. Prof. Dr. Luc LAVRYSEN. Rechter in het Grondwettelijk Hof Hoogleraar Universiteit Gent

KLIMAATVERANDERING EN ZESDE STAATSHERVORMING. Prof. Dr. Luc LAVRYSEN. Rechter in het Grondwettelijk Hof Hoogleraar Universiteit Gent KLIMAATVERANDERING EN ZESDE STAATSHERVORMING Prof. Dr. Luc LAVRYSEN Rechter in het Grondwettelijk Hof Hoogleraar Universiteit Gent 1 KLIMAATVERANDERING Toename van concentratie van broeikasgassen in de

Nadere informatie

Landbouw en klimaat: toekomstperspectieven vanuit de overheid.

Landbouw en klimaat: toekomstperspectieven vanuit de overheid. Landbouw en klimaat: toekomstperspectieven vanuit de overheid. Klim-O-dag ILVO, 20 april 2017 Departement Landbouw en visserij Inhoud Deel 1: Landbouwsector als essentieel onderdeel van het Vlaams en Europees

Nadere informatie

Biomassa in het Voorstel voor Hoofdlijnen van het Klimaatakkoord (VHKA)

Biomassa in het Voorstel voor Hoofdlijnen van het Klimaatakkoord (VHKA) Biomassa in het Voorstel voor Hoofdlijnen van het Klimaatakkoord (VHKA) Marit van Hout, PBL 10 oktober 2018, Den Bosch TKI BBE overleg Wat staat er over biomassa in het Voorstel voor Hoofdlijnen van het

Nadere informatie

Evaluatie en Voortgangsrapportage BRANDWIJK PROMO

Evaluatie en Voortgangsrapportage BRANDWIJK PROMO 2013 Evaluatie en Voortgangsrapportage BRANDWIJK PROMO Inhoud Inhoud... 2 1 Inleiding... 3 2 Energieverbruik en CO 2 -footprint... 3 2.1 Referentiejaar... 3 2.2 CO 2 Footprint, doelstellingen en trendanalyse...

Nadere informatie

VR DOC.1133/1BIS

VR DOC.1133/1BIS VR 2016 2110 DOC.1133/1BIS VR 2016 2110 DOC.1133/1BIS VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Investeringen in infrastructuur

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN MOBILITEIT, OPENBARE WERKEN, VLAAMSE RAND, TOERISME EN DIERENWELZIJN, DE VLAAMSE MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT EN DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW

Nadere informatie

Ronde Tafel in kader van voorbereiding Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020. Doelgroep: niet-ver industrie

Ronde Tafel in kader van voorbereiding Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020. Doelgroep: niet-ver industrie Ronde Tafel in kader van voorbereiding Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020 Doelgroep: niet-ver industrie Beknopt overzicht van bestaande energiemaatregelen 8 mei 2012 Inhoud 0,1PJ 0,5PJ Auditconvenant

Nadere informatie

Fotovoltaïsche systemen in de stad

Fotovoltaïsche systemen in de stad Seminarie Duurzame Gebouwen Fotovoltaïsche systemen in de stad 17 november 2017 Fotovoltaïsche systemen in het BHG Een gewestelijke beleidsvisie inzake hernieuwbare energiebronnen Youssouf BADY Kabinet

Nadere informatie

Curaçao Carbon Footprint 2015

Curaçao Carbon Footprint 2015 Willemstad, March 2017 Inhoudsopgave Inleiding 2 Methode 2 Dataverzameling 3 Uitstoot CO2 in 2010 3 Uitstoot CO2 in 2015 4 Vergelijking met andere landen 5 Central Bureau of Statistics Curaçao 1 Inleiding

Nadere informatie

STRATEGIE DUURZAME ENERGIETRANSITIE GEMEENTE BREDA

STRATEGIE DUURZAME ENERGIETRANSITIE GEMEENTE BREDA STRATEGIE DUURZAME ENERGIETRANSITIE GEMEENTE BREDA UPDATE 2016 SAMENVATTING STRATEGIE DUURZAME ENERGIETRANSITIE GEMEENTE BREDA Opdrachtgever Gemeente Breda Afdeling Mobiliteit en Milieu Opdrachtnemer Evert

Nadere informatie

Voortgangsrapportage. Voortgang van CO 2 reductieplan van Genap B.V (tm juni) Copyright 2017 Genap B.V.

Voortgangsrapportage. Voortgang van CO 2 reductieplan van Genap B.V (tm juni) Copyright 2017 Genap B.V. Voortgangsrapportage Voortgang van CO 2 reductieplan van Genap B.V. 2017 (tm juni) Copyright 2017 Genap B.V. Inhoud Inleiding... 2 1 Energiebeleid... 3 2 Huidig energieverbruik en trendanalyse... 3 3 Voortgang

Nadere informatie

Warmtetransitie en het nieuwe kabinet. Nico Hoogervorst

Warmtetransitie en het nieuwe kabinet. Nico Hoogervorst Warmtetransitie en het nieuwe kabinet Nico Hoogervorst 24 november 2017 Regeerakkoord Rutte III (2017 - ) Opmerkelijk: Lange formatie Klimaat-minister op EZ Duurzaam = klimaatbescherming Milieubescherming

Nadere informatie

KLIMAATRONDETAFEL Mobiliteit, Logistiek en Voertuigen Fact & Figures. Tania Van Mierlo Afd. Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid

KLIMAATRONDETAFEL Mobiliteit, Logistiek en Voertuigen Fact & Figures. Tania Van Mierlo Afd. Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid KLIMAATRONDETAFEL Mobiliteit, Logistiek en Voertuigen Fact & Figures Tania Van Mierlo Afd. Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu & Gezondheid EU doelstellingen t.o.v. 1990 t.o.v. 2005 Focus vandaag Broeikasgasuitstoot

Nadere informatie

Renovatiepact 1 jaar later. 9 maart 2016 Commissie Vlaams Parlement Luc Peeters - VEA

Renovatiepact 1 jaar later. 9 maart 2016 Commissie Vlaams Parlement Luc Peeters - VEA Renovatiepact 1 jaar later 9 maart 2016 Commissie Vlaams Parlement Luc Peeters - VEA INHOUD Inleiding. Proces fase 1 (eerste semester 2015). Resultaat fase 1. Gepland proces voor fase 2 (september 2015

Nadere informatie

b) wat leert dit cijfermateriaal ons over het vergroeningspotentieel/de vergroeningsmogelijkheden van deze voertuigcategorie?

b) wat leert dit cijfermateriaal ons over het vergroeningspotentieel/de vergroeningsmogelijkheden van deze voertuigcategorie? SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 295 van JORIS VANDENBROUCKE datum: 8 juni 2016 aan BART TOMMELEIN VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN BEGROTING, FINANCIËN EN ENERGIE Vergroening

Nadere informatie

Energiedossiers tijdens het Oostenrijkse voorzitterschap

Energiedossiers tijdens het Oostenrijkse voorzitterschap Energiedossiers tijdens het Oostenrijkse voorzitterschap 3 juli 2018 Vleva en Minaraad Jan Haers attaché Energie Algemene Afvaardiging van de Vlaamse Regering bij de EU Realisaties van het Bulgaarse voorzitterschap

Nadere informatie

De beleidsnota Omgeving

De beleidsnota Omgeving Briefadvies De beleidsnota Omgeving 2014-2019 Briefadvies over de beleidsnota Omgeving 2014-2019 Datum van goedkeuring 9 december 2014 Volgnummer 2014 039 Coördinator + e-mailadres Sandra Sliwa, sandra.sliwa@minaraad.be

Nadere informatie

DO-tank Duurzaam Bouwen DO-tank Duurzame Energie. Gezamenlijke startbijeenkomst 19 mei

DO-tank Duurzaam Bouwen DO-tank Duurzame Energie. Gezamenlijke startbijeenkomst 19 mei DO-tank Duurzaam Bouwen DO-tank Duurzame Energie Gezamenlijke startbijeenkomst 19 mei Agenda Welkom en kennismaking Toelichting TACO2-studie (Luc Driesen) Strategie en aanpak uitvoering TACO2 (Luc Driesen)

Nadere informatie

EU ETS INFO. Over deze nieuwsbrief DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR EN ENERGIE. LNE.be/themas/klimaatverandering. In dit nummer

EU ETS INFO. Over deze nieuwsbrief DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR EN ENERGIE. LNE.be/themas/klimaatverandering. In dit nummer LNE.be/themas/klimaatverandering Kunt u deze nieuwsbrief niet lezen? Ga naar de onlineversie. EU ETS INFO DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR EN ENERGIE In dit nummer Over deze nieuwsbrief Voorstel EC over

Nadere informatie