Beleidsplan peuterspeelzaalwerk Gemeente Cranendonck

Transcriptie

1 Beleidsplan peuterspeelzaalwerk Gemeente Cranendonck

2 INHOUDSOPGAVE 1. Voorwoord Blz Wettelijke kaders blz Instandhouding peuterspeelzaalwerk blz Kwaliteitseisen (Wet OKE) blz. 8 - Kwaliteitseisen in de wet OKE - Voor en vroegschoolse educatie (VVE) - Drempelverlaging - Toezicht - Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen - Financiële middelen ten behoeve van Kwaliteitsniveau 5. Voor- en Vroegschoolse Educatie blz Specifieke kwaliteitseisen VVE - Doelgroep - Toeleiding en signalering - Financiële middelen ten behoeve van VVE 6. Subsidie; verdelingsregels en subsidievoorwaarden blz Subsidie - Verdelingsregels - Subsidievoorwaarden - Terugvordering of bijstelling van subsidie 7. Tot slot blz. 15 2

3 1. Voorwoord Het peuterspeelzaalwerk in Cranendonck heeft al enkele jaren te kampen met bestuurlijke problemen. Vier afzonderlijke stichtingen waren verantwoordelijk voor de instandhouding van in totaal vijf peuterspeelzalen. De gewenste professionalisering en de daarbij behorende bestuurlijke verantwoordelijkheden ten aanzien van inhoud, werkgeverschap en financiën legde een (te) grote druk op de bestuurders. Zij hebben daarom enkele jaren geleden bij de gemeente aangeklopt met de vraag of het mogelijk zou zijn de bestuurlijke verantwoordelijkheid bij een meer professionele organisatie te leggen. Contact werd gelegd met de in Cranendonck werkzame schoolbesturen Skozok en RBOB De Kempen. Beide schoolbesturen gaven te kennen onder voorwaarden het bestuur over te willen nemen. Een en ander zou worden geconcretiseerd door de overname van de Budelse en Soerendonkse peuterspeelzalen door schoolbestuur Skozok en de peuterspeelzaal in Gastel door schoolbestuur RBOB De Kempen. De Ukkeclub in Maarheeze zou op een nog nader te bepalen datum onder het bestuur van RBOB De Kempen komen. Naderhand bleek dat het schoolbesturen verboden is om het bestuur te voeren over andere dan onderwijsinstellingen. Gelet daarop zijn van beide schoolbesturen een bestuurder op persoonlijke titel het bestuur gaan voeren over vier van de vijf peuterspeelzalen (Ukkeclub heeft nog het eigen bestuur gehouden). Daarmee ontstond eenzelfde situatie, als waarmee de oorspronkelijke besturen werden geconfronteerd. Opnieuw dus werd gezocht naar meer professionele instellingen. Voor de peuterspeelzalen in Budel en Soerendonk vormt de Stichting Peuterspeelzalen Valkenswaard de ideale overnamepartner. Ook het bestuur van De Ukkeclub is die mening toegedaan. Het bestuur van peuterspeelzaal De Toverfluit in Gastel wil zich echter aansluiten bij een kinderopvangorganisatie (De paraplu). In beide gevallen zal er van een zodanige bestuursconstructie sprake zijn dat de te verstrekken subsidies alleen ten goede van de Cranendonckse peuterspeelzalen zullen komen en niet voor andere instellingen kunnen worden gebruikt. Naast deze lokale ontwikkelingen speelt de intreding van de Wet OKE (Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie) per 1 augustus 2010 een belangrijke rol. Het kabinet heeft met deze wet de eerste stap gezet op weg naar een sluitend systeem van voorschoolse voorzieningen voor kinderen van 0-4 jaar. Binnen dit systeem kunnen taalachterstanden bij kinderen voortijdig worden onderkend en aangepakt. De wet OKE besteedt in belangrijke mate aandacht aan Voorschoolse educatie (als onderdeel van VVE). Het belang van de instandhouding van het huidige aanbod van peuterspeelzalen, gevoegd bij de kwaliteitseisen die de Wet OKE stelt aan peuterspeelzaalwerk en bij de aandacht voor de bestrijding van achterstanden binnen het VVE, noodzaakt ons om op korte termijn een gemeentelijk beleidsplan voor peuterspeelzaalwerk in het leven te roepen. Binnen dit beleidsplan zal aandacht worden geschonken aan in ieder geval de instandhouding van het peuterspeelzaalwerk, de kwaliteitseisen vanuit de wet OKE, de zorg voor achterstandenbestrijding vanuit het VVE-beleid en de financiering / subsidiëring van de peuterspeelzalen. De instandhouding en professionalisering van het peuterspeelzaalwerk binnen de kaders van de wet OKE en het VVE-beleid heeft vooralsnog voor ons prioriteit. De harmonisatie met kinderopvang zal, voor zover noodzakelijk, op een later moment aan de orde worden gesteld. Gesproken kan dus worden van een gefaseerde aanpak, om te voorkomen dat de aandacht te veel wordt versnipperd en gewenste resultaten niet of in beduidend mindere mate zullen worden bereikt. 3

4 2. Wettelijke kaders Wet OKE Het belangrijkste kader voor de voor- en vroegschoolse educatie is het wetsvoorstel OKE: Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie. De Wet OKE is op 1 augustus 2010 gedeeltelijk in werking getreden. De vier grote steden, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag moeten vanaf 1 augustus 2010 aan alle nieuwe eisen volgens de Wet OKE voldoen. De andere Nederlandse gemeenten moeten hier ook aan voldoen, maar krijgen een jaar uitstel voor de opleidingseisen voor het personeel. Kleine gemeenten of gemeenten met weinig doelgroepkinderen krijgen bovendien een jaar uitstel voor het bieden van minimaal 10 uur voorschoolse educatie. De OKE wet leidt tot wijzigingen van: - de Wet kinderopvang, - de Wet op het primair onderwijs, - de Wet op het Onderwijstoezicht en - enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid. De OKE wet beoogt: - harmonisatie van regelgeving voor voorschoolse voorzieningen (peuterspeelzalen en kinderdagverblijven) - een aantal verbeteringen in het stelsel van voorzieningen voor jonge kinderen - meer en betere voorschoolse educatie (VVE) - het wegnemen van financiële drempels voor ouders van doelgroepkinderen om deel te nemen aan VVE programma s. - de regiefunctie van gemeenten te versterken De OKE wet leidt tot: - betere voorschoolse infrastructuur - het leggen van een basis voor verdere ontwikkelingen wat betreft de educatieve- en opvangvoorzieningen voor jonge kinderen. Bijvoorbeeld integrale kindcentra. De OKE wet geeft de gemeente de wettelijke verantwoordelijkheid en opdracht om te zorgen voor: 1. Afdoende kwaliteit van het reguliere peuterspeelzaalwerk. Hiervoor komt een landelijk kader met daarbij een financiële kwaliteitsimpuls voor het regulier peuterspeelzaalwerk. 2. Een dekkend en hoogwaardig aanbod van VVE in de voorschoolse periode. Hiervoor worden extra rijksmiddelen beschikbaar gesteld. 3. Toezicht en handhaving op de kwaliteit van peuterspeelzalen en voorschoolse educatie. Ook hiervoor zijn extra Rijksmiddelen beschikbaar. 4. Het voeren van jaarlijks overleg binnen de gemeente en het maken van afspraken over kernpunten van voor- en vroegschoolse educatie. Om aan deze taken te voldoen is samenwerking met partners van groot belang. Samen met de organisaties voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang wil de gemeente de voorschoolse educatie versterken. Het onderwijs is onze partner voor een goed aanbod vroegschoolse educatie. Daarnaast kunnen verschillende andere partners een rol spelen in het bestrijden aan achterstanden bij jonge kinderen. 4

5 De wet OKE schrijft een aantal zaken voor op het gebied van VVE: - er moeten voldoende plaatsen voor voorschoolse educatie worden aangeboden. Het aanbod voorschoolse educatie moet minimaal gelijk zijn aan het percentage leerlingen met een gewicht binnen de gemeente. - goede spreiding van de voorschoolse educatie om segregatie te voorkomen. - voorschoolse educatie moet voor alle ouders te betalen zijn - ouders moeten kunnen rekenen op kwaliteit. Hiervoor moeten effectieve VVEprogramma s worden ingezet - alle partners moeten zich inzetten voor een goede toeleiding van kinderen die een risico hebben op taalachterstand in het Nederlands - d.m.v. subsidieverstrekking bepaalt de gemeente welke peuterspeelzalen voorschoolse educatie verzorgen - de gemeente krijgt doorzettingsmacht wanneer niet alle partijen meewerken - de gemeente moet zorgen voor verbreding en versterking van het VVE aanbod; Daarnaast biedt de wet beleidsvrijheid bij de organisatie van een aantal taken zoals: - de bepaling van de doelgroep voor voorschoolse educatie en de criteria op basis waarvan een kind als doelgroepkind kan worden aangemerkt. - het vorm geven aan de toeleiding van doelgroepkinderen; - het bevorderen van de doorlopende leerlijn van voorschoolse educatie naar vroegschoolse educatie; - het maken van afspraken over de resultaten van vroegschoolse educatie. 5

6 3. Instandhouding peuterspeelzaalwerk De peuterspeelzalen in Cranendonck staan aan het begin van de te maken kwaliteitsslag onder het regiem van de wet OKE. Zij zullen in de komende jaren te maken krijgen met voornamelijk professionele krachten; met een ambitieniveau, met versterking van het VVE-aanbod, met doelgroepkinderen enz. Vaak zijn het nog wat onbekende begrippen of wordt er nog wat onwennig mee omgegaan. Niet verwonderlijk in organisaties die het tot nu toe altijd van vrijwilligers moesten hebben. Die ontwikkelingen moeten financieel ondersteund worden, zowel vanuit de gemeente als vanuit het rijk. Instandhoudingssubsidie. Voor de instandhouding van het peuterspeelzaalwerk is in eerste instantie de reguliere gemeentelijke subsidie bedoeld. Die subsidie bestaat uit twee bedragen. Allereerst is er de ooit (2001) vastgestelde subsidie peuterspeelzaalwerk. Deze bedraagt in totaal momenteel ,--. Vanaf 2008 wordt daaraan jaarlijks additioneel een bedrag van ,-- toegevoegd, komende uit de middelen voor lokaal onderwijsbeleid. Deze middelen zijn toegevoegd om de kosten van professionalisering (o.a. hogere personeelslasten) enigszins te compenseren. In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat peuterspeelzalen niet of nauwelijks konden rondkomen van de gemeentelijke subsidie. Een jaarlijkse waardering voor de vrijwilligsters moest meestal achterwege blijven. Ook de additionele middelen hebben hierin geen verandering kunnen brengen. In incidentele gevallen hebben enkele peuterspeelzalen al een beroep op de gemeente moeten doen voor aanvullende subsidie. Niet alle peuterspeelzalen zijn in financiële problemen gekomen. Dat is echter niet het gevolg van een beter financieel beleid van de ene peuterspeelzaal ten opzichte van de andere, maar meer een gevolg van de ooit gekozen en nog steeds in stand gehouden subsidiesystematiek. Binnen die systematiek wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met veranderende omstandigheden als toe- of afname van peuteraantallen. Al met al is het noodzakelijk om de reguliere gemeentelijke subsidie vanaf 2012 structureel met ,--te verhogen om het peuterspeelzaalwerk op het huidige niveau te kunnen handhaven. De dekking van dit bedrag kan worden gevonden in de middelen die momenteel nog voor schoolbegeleiding in de begroting zijn opgenomen. Nu de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor schoolbegeleiding is weggevallen, wordt voorgesteld deze middelen te herbestemmen voor activiteiten of thema s binnen de Lokale Educatieve Agenda. Omdat ook het peuterspeelzaalwerk als onderdeel van de LEA wordt gezien, kan een deel van die middelen specifiek voor de peuterspeelzalen worden bestemd. In totaal zal dus structureel ,-- aan reguliere gemeentelijke middelen worden ingezet voor de instandhouding van het peuterspeelzaalwerk. Deelname aan peuterspeelzaalwerk Voor ons is uitgangspunt dat zoveel mogelijk peuters (inclusief doelgroepkinderen) de peuterspeelzaal bezoeken. In 2010 bezochten gemiddeld 169 peuters een peuterspeelzaal in Cranendonck. Dat is 43,78 % van het totaal aantal Cranendonckse 2- en 3-jarige kinderen. Een vergroting van de deelname is zondermeer in het belang van de ontwikkeling van kinderen in het algemeen. Juist dan kan sprake zijn van een doorgaande ontwikkelingslijn voor ieder kind. 6

7 De financiële middelen zijn echter niet onbeperkt en kunnen op enig moment tot een toenamestop leiden. Indien een dergelijke situatie zich zal voordoen zal in overleg met de peuterspeelzaalbesturen naar oplossingsmogelijkheden worden gezocht. Te denken valt dan aan de instelling van een maximumaantal specifieke groepen voor VVE (zie voor VVE hoofdstuk 5, pag.10), te verbinden aan nader te bepalen peuterspeelzalen en/of aan andere financieringsconstructies. Duidelijk mag zijn dat de nadruk van het rijksbeleid ligt bij de aanbieding van voorschoolse educatie aan doelgroepkinderen en niet meteen bij de deelname van zoveel mogelijk peuters aan regulier peuterspeelzaalwerk. 7

8 4. Kwaliteitseisen (Wet OKE) Kwaliteitseisen in de wet OKE De kwaliteit van de peuterspeelzaal wordt vanuit gemeentelijk beleid bewaakt. Daardoor zijn in het land grote lokale verschillen in de aansturing en uitvoering. De overheid wil de kwaliteit van alle peuterspeelzalen en kinderopvang naar een beter niveau verhogen (harmoniseren in kwaliteit), waarbij ruimte is voor de verschillen tussen instellingen. De wet OKE beoogt de volgende doelen: Voor en vroegschoolse educatie (VVE) VVE aanbieden op de kinderopvang. De bedoeling is dat alle doelgroepkinderen in de leeftijdscategorie van twee tot vier 100% zullen worden bereikt en dat ze vier dagdelen kunnen deelnemen aan een ontwikkelingsgericht VVE-programma. Hierbij vindt de overheid het noodzakelijk dat er gebruik wordt gemaakt van VVE-programma s van bewezen kwaliteit en dat de programma s onder goede condities worden uitgevoerd. Drempelverlaging Ouderbijdrage bij de peuterspeelzaal van ouders van kinderen, die tot de doelgroep behoren, verlagen naar het niveau van kinderopvang. Bij de kinderopvang ontvangen de ouders die arbeid en zorg combineren een kinderopvangtoeslag van het rijk. De bijdrage voor de reguliere subsidie van peuterspeelzaal verschilt per gemeente. Voor bestrijding van onderwijsachterstanden krijgen gemeenten middelen van het Rijk. De overheid wil met de komst van de nieuwe wet in ieder geval garanderen dat de kosten geen belemmering zijn voor doelgroepkinderen om deel te nemen aan een programma. De peuterspeelzalen krijgen de verplichting om de te ontvangen subsidie mede te gebruiken voor de beperking van de ouderbijdrage voor doelgroepkinderen (waarover meer bij het thema VVE) tot het niveau van de bijdrage voor kinderopvang voor de laagste inkomens. Dit ouderbijdragenniveau is door de rijksoverheid bepaald. Het aan de Toeslagenregeling kinderopvang gerelateerde laagste ouderbijdragentarief voor peuterspeelzalen bedraagt per ,51 per uur. Uitgaande van 3 uur per dagdeel, 4 dagdelen per week en 40 weken per jaar betekent dit dat de ouderbijdrage op jaarbasis maximaal 244,80 mag bedragen. Ter vergelijk: de gemiddelde ouderbijdrage bedroeg in ,64. Toezicht Het toezicht op de kinderopvang is nu wettelijk geregeld. Met de invoering van de nieuwe wet zal dit toezicht nog verscherpt worden. Bovendien wordt met de invoering van deze wet het toezicht op de peuterspeelzalen in lijn gebracht met die van de kinderopvang. De GGD inspecteert jaarlijks de peuterspeelzalen. Daarbij wordt gekeken naar de eisen die de wet ondermeer stelt op het gebied van inhoudelijke kwaliteit, personeel, huisvesting en ouderparticipatie. Op basis van de rapportages van de GGD en de door haar uitgebrachte adviezen wordt bepaald welke handhavingacties de gemeente moet uitvoeren. Jaarlijks vindt een verantwoording plaats aan de onderwijsinspectie aan de hand van een daartoe door de inspectie geleverd verantwoordingsformulier. Dit formulier wordt ter kennisneming aan uw raad gezonden. 8

9 Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen In het landelijk beleidskader voor de kwaliteit van peuterspeelzalen zijn geen eisen gesteld aan de ruimte en inrichting van peuterspeelzalen. De VNG is echter van mening dat het voor de veiligheid van jonge kinderen van belang is dat, naast de andere kwaliteitsnormen voor peuterspeelzalen, ook voldoende en passend ingerichte speel- en buitenruimte aanwezig moet zijn. Met het oog hierop heeft de VNG een modelverordening opgesteld. Voorgesteld wordt deze modelverordening integraal over te nemen en de bijgevoegde Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Cranendonck vast te stellen. Financiële middelen ten behoeve van Kwaliteitsniveau De rijksoverheid levert een financiële bijdrage aan de gemeenten voor de verhoging van het kwaliteitsniveau. Aan de Algemene Uitkering uit het Gemeentefonds is een decentralisatie-uitkering toegevoegd. Voor Cranendonck bedraagt deze structurele uitkering ,--. De betreffende middelen zijn al in de begroting gereserveerd voor het peuterspeelzaalwerk. Overleg met de peuterspeelzaalbesturen heeft geleerd dat met deze middelen alleen het minimale kwaliteitsniveau van de Wet OKE (ambitieniveau 1) kan worden bereikt. Om het gewenste ambitieniveau 2 te kunnen bereiken zijn echter beduidend meer middelen noodzakelijk. Daarvoor zullen echter geen extra gemeentelijke middelen boven de al eerder genoemde ,-- worden aangewend. Een en ander kan namelijk worden bereikt door de inzet van VVE-middelen, zoals hierna wordt beschreven. 9

10 5. Voor- en Vroegschoolse Educatie Specifieke kwaliteitseisen VVE Zoals al aangegeven gaat de Wet OKE ook in op de Voor- en Vroegschoolse Educatie. De wet vermeldt naast een algemeen kwaliteitskader ook specifieke eisen rond de voorschoolse educatie: - tenminste vier dagdelen of tien uur per week voorschoolse educatie op een peuterspeelzaal of een kinderdagverblijf; - op een groep van acht kinderen minimaal één leidster met een opleiding op SPW-3 niveau of gelijkwaardig; - op grotere groepen, van maximaal 16, twee leidsters met een dergelijke opleiding; - specifieke scholing leidsters in voorschoolse educatie en gebruik maken van brede programma's voor voorschoolse educatie. Deze programma's stimuleren op speelse wijze de taal- en rekenontwikkeling, de sociaalemotionele ontwikkeling en de motoriek van kinderen. Doelgroep Het Ministerie van OC&W hanteert voor het vaststellen van de subsidie de vuistregel van 75% van de gewichtenleerlingen in groep 1 en 2 om het aantal doelgroepkinderen in de gemeente te berekenen. Voor onze gemeente komt dit neer op 47 kinderen. De bepaling van wie doelgroep kind is, is gemeentelijk beleid. Dat aantal kan dus afwijken van het aantal dat het ministerie vaststelt. Wij zijn in principe van mening dat de deelname aan een voorschools educatief programma voor elke peuter zou moeten gelden. In die zin is voor ons elke peuter een potentieel doelgroepkind. De deelname van elke peuter aan een VVE-programma is echter om financiële redenen niet haalbaar. Lang niet alle ouders zijn in staat of zijn genegen een bijdrage te betalen voor vier dagdelen peuterspeelzaalwerk, terwijl ook het beslag op gemeentelijke middelen in dat geval te groot zal zijn. Daarbij komt dat het door het ministerie vastgestelde aantal vooral ook zijn basis vindt in het aantal kinderen van asielzoekers dat de Andreasschool bezoekt. Wij betwijfelen of deze kinderen de weg naar de peuterspeelzaal in een andere kern weten te vinden. Daarnaast is het voortbestaan van het asielzoekerscentrum een onzekere factor. Dat betekent dat het aantal te bereiken achterstandskinderen waarschijnlijk lager uit zal vallen en dat in de praktijk een lager aantal kinderen aan een VVE-programma zal deelnemen. Vooralsnog zullen wij ons dan ook beperken tot de door het ministerie gehanteerde vuistregel en deze als doelgroepdefinitie gebruiken voor wat betreft de verantwoording over de besteding van de rijksbijdrage.. Toeleiding en signalering In de verantwoording naar het ministerie is van belang het aantal kinderen dat volgens de VVEvoorwaarden (een jaar aaneengesloten tenminste vier dagdelen per week) een VVE-programma volgt. Als dat aantal minimaal 47 bedraagt, wordt aan de subsidievoorwaarden voldaan. Het is dus noodzakelijk dat het belang van peuterspeelzaalwerk en vooral de positieve aspecten van een VVEprogramma onder de aandacht van ouders gebracht. Dat geldt natuurlijk vooral voor de ouders van peuters die nog geen peuterspeelzaal bezoeken, maar ook voor hen die al wel op een peuterspeelzaal zitten, maar nog niet aan de VVE-voorwaarden voldoen. Ingestoken zal dan ook worden op het actief signaleren van mogelijke achterstandskinderen volgens de definitie van het ministerie van OC&W en van mogelijke achterstandsproblemen bij jonge 10

11 kinderen. Deze signalering zal vooral moeten plaatsvinden bij instellingen die uit de aard van hun bezigheden met kinderen te maken hebben. - Consultatiebureau (0-2 jaar) In de eerste plaats is een belangrijke rol weggelegd voor het consultatiebureau. Immers, praktisch alle kinderen zijn bij het consultatiebureau bekend. Het consultatiebureau informeert de ouders over de voorschoolse voorzieningen. Als het consultatiebureau constateert dat een mogelijke achterstand de verdere ontwikkeling van het kind bedreigt, dan wordt er een plan van aanpak gemaakt in overleg met de ouders. Alle ouders krijgen informatie over de extra stimulans die de voorschoolse voorzieningen kunnen bieden. Met Zuidzorg, dat verantwoordelijk is voor het consultatiebureau, zullen nadere afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de signalering en toeleiding vanuit haar instelling vorm krijgt. - De voorschoolse voorziening (2-4 jaar) Pedagogische medewerkers op de voorschoolse voorzieningen kunnen ook een signaalfunctie vervullen. Ze zijn in staat om achterstanden bij kinderen te ontdekken en vast te stellen. Het consultatiebureau blijft in deze periode ook gewoon actief. Voorschoolse voorzieningen maken gebruik van observatieformulieren om de ontwikkeling van kinderen te volgen. Bij de constatering van een achterstand wordt in overleg met de ouders het kind in een VVE-groep geplaatst. De taak van signalering zal als subsidievoorwaarde worden opgenomen in de subsidiebeschikking. - basisscholen (4-6 jaar) Bij de overgang van de voorschoolse voorziening naar de basisschool krijgt de school een dossier van het kind. De school weet onmiddellijk wat de zorgpunten zijn. De scholen hebben met de bestaande zorgstructuur voldoende instrumenten om kinderen met achterstand te signaleren. Leerkrachten maar ook interne begeleiders kunnen op basis van de ervaringen met de oudere broertjes en zusjes aangeven welke kinderen risico lopen met een taalachterstand. Zij zien kinderen vanuit verschillende etnische achtergronden en kunnen vergelijken met leeftijdsgenoten. Interne begeleiders of leerkrachten kunnen ook kinderen signaleren, ze kunnen hierbij ondersteund worden door externe zorgverleners. Ze hebben vanwege hun contacten met de verschillende disciplines en vanuit contacten met verschillende gezinsleden (ouders, oudere broertjes en zusjes) zicht op de gezinssituatie en de behoeften van het kind. Als er jongere kinderen in een (achterstands)gezin aanwezig zijn, die nog niet de basisschool en geen peuterspeelzaal bezoeken, zal eveneens het belang van voorschoolse educatie moeten worden aangegeven. Met het basisonderwijs zullen hierover nadere afspraken worden gemaakt. - Centrum voor Jeugd en Gezin Ten slotte is ook het CJG een belangrijke vindplaats. Immers, problemen waar jeugd en gezinnen mee te maken hebben, kunnen ook in de ontwikkeling van kinderen doorwerken. Het CJG heeft als doel jeugd, ouders en betaalde en onbetaalde professionals te informeren en te adviseren over vragen bij opgroeien/opvoeden en risico s bij kinderen, jongeren en gezinnen vroegtijdig te signaleren om zodoende snel en gezamenlijk te komen tot een efficiënte en effectieve aanpak. Overigens geldt omgekeerd voor peuterspeelzalen, dat deze actief het CJG dienen te informeren over in de peuterspeelzaal gesignaleerde probleemsituaties, die tot risico s in gezinnen (kunnen) leiden. Ook dit zal in de subsidievoorwaarden worden opgenomen. 11

12 Financiële middelen ten behoeve van VVE De gemeente Cranendonck ontvangt in de periode 2011 t/m 2014 een jaarlijkse doeluitkering van ,-- van de rijksoverheid. De omvang van dit bedrag is gekoppeld aan een door het ministerie vastgesteld aantal doelgroepkinderen, te weten 47. In de verantwoording aan het ministerie moet in ieder geval worden aangetoond dat tenminste 47 kinderen aan een educatief programma hebben deelgenomen gedurende een jaar en gedurende vier dagdelen per week. De betreffende subsidie kan geheel of gedeeltelijk door het ministerie worden teruggevorderd, indien niet aan de gestelde subsidievoorwaarden is voldaan. Gelet op hetgeen wij al onder doelgroep hebben vermeld, zullen wij bij de beschikbaarstelling van de subsidie ondermeer uitgaan van de verwachting over het aantal peuters dat aan een VVEprogramma zal deelnemen. Verder zal in eerste instantie 75% van die subsidie beschikbaar worden gesteld. Tussentijds zal het aantal VVE-deelnemers worden geteld op basis waarvan eventueel de bijdrage zal worden bijgesteld. De toepassing van deze maatregelen is bedoeld om te voorkomen dat teveel VVE-middelen op voorhand worden uitgegeven en de gemeente bij een eventuele terugvordering van middelen door het ministerie van OC&W vanwege onvoldoende deelname van peuters de kosten hiervan voor eigen rekening moet nemen. 12

13 6. Subsidie; verdelingsregels en subsidievoorwaarden. Subsidie De totale subsidie voor het peuterspeelzaalwerk is opgebouwd uit een drietal geldstromen. Allereerst bedraagt de reguliere gemeentelijke bijdrage ,--, zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven. Daaraan worden toegevoegd de decentralisatie-uitkering Wet OKE (kwaliteit), zijnde ,-- en de VVE-doeluitkering van ,--. Gemeentelijke middelen t.b.v. instandhouding ,-- Decentralisatie-uitkering Wet OKE ,-- VVE-uitkering ,-- Totaal ,-- Verdelingsregels De beschikbare middelen hebben als doel om enerzijds de instandhouding van de peuterspeelzalen te bevorderen en anderzijds in staat te stellen hun educatief programma uit te voeren ten aanzien van doelgroepkinderen. Daarnaast heeft de gemeente eveneens middelen nodig om algemene en meer specifieke activiteiten ten aanzien van toeleiding en signalering te bevorderen. Voor deze activiteiten zal ,-- worden afgezonderd. Ondermeer met Zuidzorg zullen nadere afspraken worden gemaakt over de door deze instelling te verrichten activiteiten op het terrein van toeleiding en signalering Voor het reguliere peuterspeelzaalwerk blijft een bedrag over van ,--. Omdat de kwaliteitsregels vanuit de Wet OKE voor een groot deel overeenkomen met de VVEkwaliteitsaspecten wordt er voor gekozen om dit subsidiebedrag te verdelen volgens de volgende systematiek: - Reguliere subsidie - 30 % wordt gelijkelijk verdeeld over de vijf peuterspeelzalen - 70 % wordt verdeeld op basis van het aantal peuterdagdelen (aantal peuters x aantal dagdelen) dat door de peuterspeelzalen wordt verzorgd. - Als teldatum voor een subsidiejaar geldt 1 oktober van het jaar daaraan voorafgaand. M.a.w. teldatum 1 oktober 2011 is bepalend voor het subsidiejaar Deze teldatum komt overeen met de teldatum die voor het basisonderwijs geldt. - VVE-subsidie - verdeling op basis van verwachte aantal peuters dat aan VVE-programma zal deelnemen; - beschikbaarstelling van 75% van berekende bijdrage - tussentijdse telling aantal VVE-kinderen ten behoeve van mogelijke tussentijdse bijstelling subsidie - na afloop van subsidiejaar definitieve vaststelling van VVE-bijdrage. De peuterspeelzalen dienen jaarlijks vóór 15 oktober een opgave te doen van: - Het aantal peuters dat de peuterspeelzaal bezoeken op 1 oktober van dat jaar; - Het aantal dagdelen dat de peuters de peuterspeelzaal bezoeken; - Het aantal peuters dat heeft deelgenomen onder de voorwaarden van de Voor- en Vroegschoolse Educatie (tenminste een jaar gedurende 10 uur per week (= vier dagdelen). 13

14 Subsidievoorwaarden Allereerst geldt vanzelfsprekend dat de reguliere subsidievoorwaarden voor budgetgesubsidieerde instellen, zoals deze in de subsidieverordening welzijn 2010 zijn bepaald. In de subsidiebeschikking zullen daarnaast een aantal specifieke voorwaarden worden opgenomen waaronder de subsidie wordt verstrekt. Naast het voldoen aan de eisen vanuit de Wet OKE ten aanzien van kwaliteit en VVE gelden de volgende voorwaarden: - De peuterspeelzalen zijn zelf verantwoordelijk voor de bekostiging van alle aspecten die met de kwaliteit en de uitvoering van het VVE-programma te maken hebben. Daarbij gaat het om salariskosten, opleidingskosten, aanschaf en updating van VVE-programma s en hulpmiddelen, individuele of gezamenlijke coördinatie van VVE, etc. - De peuterspeelzalen zorgen voor een jaarlijkse opgave t.b.v. subsidievaststelling - De peuterspeelzalen zorgen voor een meerjarig activiteitenplan, gericht op het bereiken van het ambitieniveau 2 volgens de Wet OKE, de aanbieding van een VVE-programma en het in stand houden en zo mogelijk uitbreiden van het aantal peuters (waaronder doelgroepkinderen). - De peuterspeelzalen zorgen voor een jaarlijks inhoudelijk en financieel verslag van de uitgevoerde activiteiten. - De peuterspeelzalen zijn zelf verantwoordelijk voor de bekostiging van indicering van doelgroepkinderen. - De peuterspeelzalen verplichten zich om samenwerking aan te gaan met het Centrum Jeugd en Gezin en mee te werken aan uit die samenwerking voortvloeiende activiteiten. - De peuterspeelzalen verplichten zich om, met inachtneming van wettelijke regels rond privacy, in overleg met het basisonderwijs te komen tot de vaststelling van een gegevensoverdrachtsformulier en het gebruik daarvan. Dit is van belang om de basisschool te informeren over de ontwikkeling van een kind en eventueel geconstateerde (achterstands)problematiek of risico s daarop. Terugvordering of bijstelling van subsidie Het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden betekent niet automatisch dat de verstrekte subsidie van de peuterspeelzalen worden teruggevorderd. Wel zullen peuterspeelzalen een gegronde motivering moeten aanvoeren, waarom niet aan de voorwaarden is of kon worden voldaan. Het college zal op basis van die motivering een besluit nemen met betrekking tot eventuele terugvordering van gelden of van bijstelling van de subsidie voor een volgend jaar. De bijstelling van subsidie kan overigens ook plaatsvinden indien het aantal doelgroepkinderen of een toename van het aantal peuters daartoe aanleiding geeft. Voor zover daarbij ook een wijziging van de subsidiesystematiek (verdeelregels) aan de orde zou moeten zijn, zullen wij dat aan uw raad voorleggen. Zoals ook voor de deelname aan peuterspeelzalen geldt, menen wij dat ook de deelname aan een VVE-programma in principe voor elke peuter zou moeten gelden. De middelen voor VVE zijn echter gebaseerd op 47 doelgroepkinderen. Een grote deelname boven dit aantal zal vermoedelijk op basis van financiële overwegingen niet haalbaar blijken. Indien dit probleem zich zal voordoen zal, zoals al gememoreerd, in overleg met de peuterspeelzaalbesturen naar oplossingen worden gezocht. 14

15 7. Tot slot Met deze beleidsnotitie wil de gemeente Cranendonck het peuterspeelzaalwerk in de gemeente in overeenstemming brengen met de kwaliteitseisen van de Wet OKE. De in de notitie opgenomen subsidiesystematiek, de subsidievoorwaarden, tezamen met de Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen, vormen naar ons idee een verantwoord inhoudelijk en financieel kader om deze doelstelling te behalen. Daarbij is het tevens belangrijk te weten dat een en ander een degelijk houvast bieden aan de professionele instellingen om in te stemmen met de door de huidige peuterspeelzaalbesturen gewenste bestuurlijke overgang. 15