Dagplanning woensdag 8 april

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Dagplanning woensdag 8 april"

Transcriptie

1 Dagplanning woensdag 8 april Algemeen werk voor iedere dag. Dit kun je zelf indelen Leren Moettaken Magtaken Eerste beginselen Elke dag woordpakket th 6 week 24 Taal: maak een memoryspel van de woordenschatwoorden HC vraag en antwoord 46 Snelle sommen elke dag 1 blz Ontwerp een dierentuin (zie snelhechter) Engels: herhaal de woorden tot en met jobs. Weektaak blok 2 week 2 Niv.3: maken 2* Niv. 4: maken som 1, 4 en 6 van 2* en 3* Maak deze week topo 8 groep 7b Maak een powerpoint over éen van deze thema s: - Bijen - Vlinders - Een zelfgekozen insect Op de website staat bij de downloads iets voor Pasen, een werkboekje en een woordzoeker. Werk voor deze dag: Woensdag Bijbelverhaal HC Nakijken Denk eraan om je opdrachten (welke, dat staat in je planning) te mailen/appen naar juf Beens. Mail: kbeens@rbsgenemuiden.nl App: Stuur de antwoorden voor uur! Lees het Bijbelgedeelte. Zie rooster op de website Of luister mee met het Bijbelverhaal van Staphorst Leer het volgende gedeelte van het antwoord Kijk het werk van gisteren na. Je vind de antwoorden na de uitleg. Heb je er vragen over? Stel ze aan de juf! Rekenen Blok 2 week 2 les 3 Spelling Th 6 les 6, blz Taal Th. 6 les 9, blz. 54, 55 Klaar? Uitleg: Rekenen blok 2 wk 2 les 3 en werkboek blz. 43 Som 1: 1

2 Bij deze som gaan we rekenen met geld. Welke munten en biljetten zijn er als je aan euro s denkt? Hieronder zie je ze. Eerst gebruikten we ook de munten van 1 en 2 eurocent, maar in ons land nu niet meer. Ook biljetten van 200 en 500 euro gebruik je niet vaak. In een winkel zie je soms bij de kassa: Hier hebben wij niet van terug. Waarom zou dat zijn? 1a: Hoeveel munten van 20 cent heb je nodig voor 1 euro? Hoeveel euro moet Bram nog sparen? Hoeveel munten van 20 cent zijn dat? 1b: Teken de biljetten en munten netjes in je schrift: een rechthoek of een rondje met het getal erin. Je moet gepast betalen met zo weinig mogelijk munten en biljetten. Tip: begin bij de grootste. 1c: Hoeveel munten van 20 cent heb je nodig voor 1 euro? Hoeveel euro krijgt Edwin terug? Hoeveel munten van 20 cent is dat? 1d: Je kunt van 7,65 doortellen naar 10,-. Of je doet 10,00-7,65. 1e: Met hoeveel betaalt Age? Wat moet hij betalen? Reken het wisselgeld uit. Je kunt het net zo doen als bij som 1d. Lesdoel: ik kan werken met verschillende inhoudsmaten en ik ken het rijtje: l dl cl ml Som 2: We hebben al vaker maten omgerekend. Daarbij zijn de rijtjes handig die je hebt geleerd. Je weet nog dat 1 m evenveel is als 10 dm, 100 cm en 1000 mm. Elke stap wordt het 10 keer meer (of minder, als je van klein naar groot gaat). Dit betekenen de stukjes ervoor: deci = tiende, centi = honderdste, milli = duizendste. Dus 1 mm is een duizendste meter. Dat klopt, want in 1 meter passen 1000 millimeters! 2a: De vraag is: waar zit het meest in? De inhoud staat er op verschillende manieren. Hoe kun je dat nu goed vergelijken? Je zou zeggen: 375 ml is het meest. Is dat echt zo? Maak bijvoorbeeld van alle kaartjes liter. Dan kun je het eerlijk vergelijken. De eerste staat er al in l: 0,015 l. De tweede: 375 ml = l. Kijk in het rijtje: 3 stapjes naar links. Dus de komma 3 stapjes opzij: 0,375 l De derde: 0,8 l De vierde: 8 ml =.. l. Ook nu: 3 stapjes naar links, dus 0,008 l. Nu kun je het goed vergelijken: waar zit het meest in? 2b: Nu moet je kijken waar het minst in zit. De maten staan in dl, ml of l. Je kunt kiezen om ze allemaal om te rekenen naar dl. Of net als net, naar liter. Als je dat gedaan hebt, kun je vergelijken welke het minst is. 2c: Wat je net bij a en b hebt omgerekend, kun je gebruiken om het nu in de goede volgorde te zetten. Zet ze in je schrift zoals ze op de kaartjes in je boek staan. Dus geen 0,375 l, maar 375 ml. Doe eerst de kaartjes van a, daarna de kaartjes van b. Je krijgt dus 2 rijtjes van 4 kaartjes, van klein naar groot. 2

3 Som 3: Bij elke pan staat een inhoud. Let erop wat erachter staat: l, ml of cl. Je kunt ervoor kiezen om alle kaartjes om te rekenen naar l. Lees de vragen goed en reken uit wat er wordt gevraagd. 3c: pan 5 moet helemaal vol. Met welke pan(nen) zou je dat doen? 3d: zoek 2 pannen waarmee je pan 6 precies vol kunt schenken. Rode werkboek blz. 43 Som 4: a: Maak elk kaartje vast aan een verpakking. Misschien kun je sommige dingen wel thuis in de kast vinden b: De kaartjes van a moeten in de goede volgorde, van klein naar groot. Misschien wil je ze eerst omrekenen met het rijtje. Som 5: a: puzzelen twee flesjes samen moeten steeds 1 liter zijn. Als het goed is, krijg je 6 tweetallen. b: nu moeten ze allemaal in de goede volgorde worden gezet. Misschien eerst omrekenen? Stuur de antwoorden van som 5 van het werkboek naar de juf. Een foto mag ook! Ben je al bezig met de weektaak van rekenen? Als je nog niet begonnen bent, kijk dan bij de moettaken bovenaan en kies een som die je gaat doen. Taal thema 6 les 9, blz Lesdoel: ik kan een dubbelzinnig woord of (een deel van een zin) herkennen en uitleggen. 1. Op de grond ligt een das. 2. Op de bouwplaats is een kraan. Deze zinnen zijn dubbelzinnig. Zie jij het? 1. Welke das ligt er op de grond? De das voor om je nek, of het dier dat een das heet? 2. Een machine waarmee je spullen op kunt tillen? Of de waterkraan? Nog een paar: 3. Spreek jij Frans? 4. Dat is vet! 5. Dit is een foto van Stefan. Lees de instapkaart goed door. Kies wat je maakt: opdracht 1 en 2, of opdracht 2 en 3. Opdracht 1: Schrijf de twee betekenissen van het gekleurde woord op. Opdracht 2: Welk woord is dubbelzinnig? Calculator (rekenmachine, iemand die berekeningen maken noem je ook een calculator) Opdracht 3:Elke zin heeft twee betekenissen. Schrijf ze in eigen woorden op. Je moet wel even nadenken, want sommigen zijn lastig. Stuur de juf: opdracht 2, welk woord is dubbelzinnig? 3

4 Spelling thema 6, les 6 Gisteren heb je het dictee gemaakt. Ging dat goed? Als je 0 fout had, maak je vandaag opdracht 2 en 3. Had je een of meer fout, maak dan opdracht 1 en Het woord dat ze bedoelen, kun je bovenaan blz. 27 opschrijven 2. Namen van een plaats/land: met een hoofdletter schrijven! Let steeds op de d/t. 3. Kijk goed naar het voorbeeld. Kom je er niet uit? Je mag ook kiezen om opdracht 1 te maken. Morgen staan de antwoorden van deze opdrachten in je dagtaak. Kijk ze dan goed na. Schrijf de woorden die je fout schreef nog 3 keer ernaast op. Heb je je woordpakket geschreven en een blz snelle sommen gemaakt? Heb je gekeken of je je moettaken al af hebt? Misschien kun je daar nog een stukje van doen. Dan ben je klaar. Als je nog tijd over hebt, mag je een magtaak doen. Dit hoeft niet per sé deze week af! Mail of app naar juf Beens voor uur: rekenen: werkboek som 5, taal: opdracht 2 De antwoorden van taal, rekenen en spelling staan morgen in de dagplanning. Kijk je werk dan goed na. Heb je fouten gemaakt? Kijk of je begrijpt wat je fout hebt gedaan. 4

5

6

7 week maart 2020 handleiding niveau B Opdracht 1: Actief lezen Tijdens het lezen Inleiding 1. Waarom is er bij belangrijke mededelingen van de regering op tv een gebarentolk aanwezig? Omdat doven en slechthorenden de informatie ook goed moeten kunnen begrijpen. De Nederlandse 2. Hoe communiceren mensen die de Nederlandse Gebarentaal Gebarentaal gebruiken? Met hun handen, gezicht en ogen. 3. Wat is de overeenkomst tussen een gesproken taal en de Nederlandse gebarentaal? Er is niet één taal die door iedereen wordt gebruikt. Verboden 4. Waarom werd het gebruik van gebaren in het onderwijs in 1880 verboden? Omdat men dacht dat het gebruik van gebarentaal slecht was voor de taalontwikkeling. Andere 5. Wat is een groot verschil tussen het gesproken Nederlands en de grammatica Nederlandse Gebarentaal? De volgorde van de woorden is anders. 6. Wat speelt er nog meer een rol bij het gebruik van gebaren? De beweging van de handen in de ruimte voor het lichaam. Hamsteren 7. Waar kwam het gebaar voor hamsteren vandaan? Dat vertelde het Gebarencentrum aan Irma toen zij het vroeg. Officiële taal 8. Waarvoor ligt er een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer? Om de Nederlandse Gebarentaal als officiële taal te erkennen. Na het lezen 9. Waarvoor zou je de Nederlandse Gebarentaal nog meer voor kunnen gebruiken dan om te communiceren met dove of slechthorende mensen? Eigen antwoord. Opdracht 3: Vragen over de tekst 1. B: gebruiken 2. a) C: proberen iets voor elkaar te krijgen b) B: officieel goedkeuren 3. De volgorde van de plaatjes is: het boek / Ik geef aan jou / Jij geeft aan mij. 4. B: Het is belangrijk dat er een gebarentolk is bij belangrijke mededelingen op tv, omdat veel mensen de Nederlandse Gebarentaal als moedertaal hebben. CED-Groep pagina 1 van 1