Consumentenonderzoek Lenteakkoord

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Consumentenonderzoek Lenteakkoord"

Transcriptie

1 Eindrapport Consumentenonderzoek Lenteakkoord Laure Itard Arjen Meijer Olivia Guerra Santin 30 September 2009

2

3 Eindrapport Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van: NVB Vereniging voor ontwikkelaars & bouwondernemers Namens convenantpartijen Lenteakkoord Huize Middenburg Westeinde AE Voorburg Auteurs: Dr. L.C.M. Itard Dr. A Meijer (a.meijer@tudelft.nl) Ir. O. Guerra Santin (o.guerrasantin@tudelft.nl) Met dank aan Ad Straub en Evert Hasselaar voor hun waardevolle bijdragen. 30 september 2009 Onderzoeksinstituut OTB Technische Universiteit Delft Jaffalaan 9, 2628 BX Delft Tel. (015) Fax (015) mailbox@otb.tudelft.nl Copyright 2009 by Onderzoeksinstituut OTB No part of this report may be reproduced in any form by print, photo print, microfilm or any other means, without written permission from the copyright holder.

4

5 Samenvatting In artikel 3 lid 5 van het Lenteakkoord wordt gesproken over een consumenten /gebruikersonderzoek. De convenantpartijen zijn van mening dat voor de realisatie van energiebesparing in de nieuwbouw inzicht noodzakelijk is in het consumentenen gebruikersgedrag. Om te verkennen wat hierover bekend is, is een bureaustudie uitgevoerd naar alle beschikbare onderzoeksrapporten die tot nu toe verschenen zijn op het gebied van EPC en reductie van het energiegebruik. Het bureauonderzoek focust op de volgende aspecten: de relatie tussen de EPC van gebouwen en het werkelijk gerealiseerd energiegebruik (eventueel op basis van gestandaardiseerd bewoners/gebruikersgedrag); energiebesparingen in relatie tot gezondheidsaspecten en wooncomfort; de verhouding tussen investeringen in energiebesparingsmaatregelen en de daaraan verbonden energiebesparingsvoordelen; Het onderzoek is een samenvattend overzicht van de uitkomsten van diverse studies, onderzoeken, rapportages, e.d. die gericht zijn op bovenstaande aspecten en een eerste verwerking van data uit WoON Energie, bedoeld om te bepalen waar nog kennishiaten liggen, en waar met het oog op de doelstellingen van het Lenteakkoord vervolgonderzoek moet plaatsvinden. Wat is er bekend over de relatie tussen de EPC van woongebouwen en het werkelijk energiegebruik? De EPC is een maat voor het gestandaardiseerd primair energiegebruik van gebouwen die rekening houdt met energiegebruik voor warm tapwater (vaste standaardwaarde), ruimteverwarming, ruimtekoeling, ventilatie en verlichting (vaste standaardwaarde). De EPC wordt berekend op basis van het gasverbruik exclusief koken en het primaire elektriciteitsverbruik voor verlichting, ventilatie, ruimtekoeling en hulpenergie voor pompen. Het primaire elektriciteitsverbruik wordt vergreken door het elektriciteitsverbruik in kwh te delen door het gemiddeld rendement van Nederlandse elektriciteitscentrale (0.39). Metingen in woningen geven echter alleen het totale gasverbruik (inclusief koken) en het totale elektriciteitsverbruik, inclusief bruin- en witgoederen. Dit maakt de monitoring van de EPC moeilijk en verklaart tevens waarom er na bijna 15 jaar EPC regelgeving maar drie statistische analyses (in woningbouw) op beperkte steekproeven zijn uitgevoerd. Conclusies t.a.v. het gasverbruik Databestanden zoals die van WoON Energie, waarin geen EPC gegevens verwerkt zijn, kunnen eventuele relaties aantonen tussen gasverbruik en bouwjaar, maar niet tussen gasverbruik en EPC, omdat de bouwvergunningen 1 à 3 jaar voor de oplevering aangevraagd worden. In een steekproef over een bepaald bouwjaar kunnen dus 3 verschillende EPC-eisen ten grondslag liggen aan de ontwerpen van de woningen en kunnen hoe dan ook EPC waarden voorkomen die beter zijn dan het vereiste niveau. Uit zowel de WoON Energie als uit de SenterNovem cijfers blijkt dat woningen van een latere bouwperiode minder energie gebruiken voor verwarming dan woningen uit een eerdere bouwperiode. Woningen uit de meest recent periode gebruiken echter evenveel energie dan woningen uit de periode

6 Of deze trend zich heeft voortgezet na 2006 is niet bekend. Ook redenen voor de afname van de daling zijn niet bekend. Op basis van de data van WoON Energie is geen correlatie gevonden tussen de Energie Index en het energiegebruik voor verwarming. Er is wel een correlatie gevonden tussen de parameters die de warmtevraag bepalen en het werkelijke energiegebruik. Er zijn drie onderzoeken waarin specifieke data over de EPC en energiegebruik voor verwarming zijn verzameld. Uit één onderzoek (PRC, 2004), blijkt dat woningen met een lagere EPC minder gas verbruiken voor verwarming en warm tapwater. Niet onderzocht is (of er is in ieder geval niet over gerapporteerd) hoe significant de correlatie is. Mogelijk correleert het verminderd gasverbruik met de woninggrootte, gezinsgrootte etc. Ook het tweede onderzoek (ECN/IVAM, 2001) laat een trend zien naar minder gasverbruik bij een lagere EPC, maar hier ook was de correlatie uiterst zwak. In het derde onderzoek (OTB, 2008) werd geen correlatie gevonden tussen de afname van het gasverbruik (per woning of per vierkante meter gebruiksoppervlak) en verdere EPC aanscherpingen, behalve voor hoekwoningen. Er werd wel een correlatie gevonden tussen de afname van het gasverbruik en de invoering van de EPN. Er is sinds de tweede wereldoorlog een trend naar minder huishoudelijk gasverbruik per woning. Het valt uit de onderzoeken niet te zeggen in hoeverre deze afname autonoom is of afhankelijk van regelgeving over isolatie of EPC. Er is in één onderzoek wel een correlatie gevonden tussen de afname van het gebruik en de invoering van de EPN, maar verder niet tussen de afname van gasverbruik en verdere aanscherpingen van de EPC. In alle onderzoeken bleek dat Q prim, verw een goede predictor is van het energiegebruik voor verwarming. Dit wijst erop dat de EPC methodiek ten dele doelmatig is, maar dat de besparing van het gasverbruik mogelijk niet wordt gerealiseerd door a) de andere termen opgenomen in de berekening van de totale primaire energie en b) de neutralisatiefactoren die gebruikt worden in de berekening van de EPC. Conclusies t.a.v. de variabelen die het gasverbruik voor verwarming bepalen in woning Ondanks het feit dat internationale en nationale onderzoeken laten zien dat huishoudenkarakteristieken en bewonersgedrag een groot aandeel zouden kunnen hebben in de verklaring van de spreiding van het energiegebruik, zijn er weinig studies die dit effect hebben kunnen kwantificeren. Alle genoemde studies laten zien dat vloeroppervlakte en isolatiegraad belangrijke voorspellende parameters zijn. Zowel het RIGO/KWR onderzoek als het OTB/KWR/WoON onderzoek laten zien dat ongeveer 40% van de spreiding in energiegebruik voor verwarming verklaard kan worden door het totaal van woningkenmerken en gedragskenmerken. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat slechts 4 tot 14 % van de spreiding verklaard kan worden door alleen bewonerskarakteristieken. Echter, de bewonerskenmerken die uit huidige databestanden gehaald kunnen worden geven geen compleet beeld van bewonerskenmerken en zijn waarschijnlijk ook gekoppeld aan de woningkenmerken. 50% van de spreiding in energiegebruik blijft onverklaard. Er zijn aanwijzingen dat dit onverklaarde deel deels uit niet goed ontrafelde bewonerskenmerken voortkomt, maar ook deels uit in de steekproef niet gemeten woningkarakteristieken, zoals de werkelijke kwaliteit van de uitvoering van het bouwwerk en de inregeling van installaties. Drie onderzoeken tonen namelijk aan dat er 6 Onderzoeksinstituut OTB

7 een groot verschil is tussen de prestaties van het gerealiseerde gebouw en de prestaties van het ontwerp op papier. Conclusies t.a.v. het elektriciteitsverbruik van huishoudens Het elektriciteitsgebruik van huishoudens stijgt gestaag met ongeveer 1.8% per jaar,; dit ondanks het feit dat elektrische apparaten steeds energiezuiniger worden. Het rebound effect lijkt een belangrijke rol te spelen bij de toename van het elektriciteitsgebruik van huishoudens: apparaten worden weliswaar energiezuiniger, maar er worden ook steeds meer apparaten gebruikt. Het elektriciteitsverbruik vertoont een grote spreiding in vergelijkbare woningen. Belangrijk verklarende factoren zijn de vloeroppervlakte, de gezinsgrootte en het inkomen. Met deze variabelen kan ongeveer 35 tot 56% van de spreiding in elektriciteitsgebruik worden verklaard. Worden gezinsgrootte en inkomen vervangen door meer gedetailleerde kennis van de aanwezige elektrische apparaten en van hun gebruiksfrequentie, dan kan het elektriciteitsverbruik met een grotere nauwkeurigheid voorspeld worden. Verhouding tussen elektriciteitsverbruik en gasverbruik Uit dit onderzoek blijkt dat het aandeel van elektriciteitsverbruik in het totale energiegebruik groter is in recentere woningen dan in oudere woningen. Dit kan deels komen doordat recentere woningen meer geïsoleerd zijn. Ook kan het feit dat er meer elektrische binnenklimaatinstallaties (mechanische ventilatie, warmtepompen) gebruikt worden in nieuwere woningen de resultaten deels verklaren. In vooroorlogse woningen is het aandeel van elektriciteit 34%, terwijl dit aandeel ongeveer 45% is in woningen gebouwd na Om tot een verder reductie van het energiegebruik van nieuwe woningen te komen, moet niet alleen het gebouwgebonden energiegebruik beperkt worden, maar ook het niet-gebouwgebonden aandeel. Wat is er bekend over de relatie met energiebesparende maatregelen en wooncomfort en binnenmilieukwaliteit? Het is moeilijk om een duidelijke en gekwantificeerde relatie te leggen tussen energiebesparingsmaatregelen en gezondheid. Uit één onderzoekt blijkt de ziektelast van de woning groter te worden naarmate de EPC lager wordt, en dat aan de EPC wordt voldaan door de toepassing van balansventilatie. De bandbreedte van de berekening wordt echter ook veel groter, omdat de werkelijke ziektelast ook afhankelijk is van het goed ontwerpen en onderhouden van de systemen, wat veel onzekerheden geeft. Op maatregelniveau zijn er wel duidende uitspraken te doen. Zo lijken oriëntatie en PV-cellen geen nadelig effect te hebben op de gezondheid. Maatregelen als isolatie, glasisolatie, centrale verwarming, vloerverwarming, wandverwarming en kierdichting van de begane grond lijken een positief effect op de gezondheid te kunnen hebben. Kierdichting van ramen en deuren kan, afhankelijk van het aanwezige ventilatiesysteem, een nadelig effect hebben op de gezondheid. Luchtverwarming, bijvoorbeeld door balansventilatie, zonneboilers (legionella in tapwater), geluidshinder van WKK en warmtepompen lijken een nadelig effect te kunnen hebben op de gezondheid. Sommige maatregelen kunnen zowel positieve als negatieve effecten teweegbrengen. Dit geldt voor serres, mechanische afvoerventilatie en balansventilatie. De gezondheid in de woning blijkt sterk afhankelijk van de kwaliteit van de ventilatie. Deze kwaliteit wordt bepaald door het ontwerp, de uitvoering en het onderhoud van de installaties. In dit opzicht lijken in woningen low-tech oplossingen beter te werken dan high-tech oplossingen.

8 Ventilatieproblemen door mechanische systemen zijn meestal gerelateerd aan systemen ontworpen met een te kleine capaciteit, een slechte inregeling en onderhoud, onbekendheid met het systeem en het geluidniveau. Wat is het financiële rendement van energiebesparingsmaatregelen? Het financieel rendement van energiebesparingsmaatregelen is afhankelijk van de investeringen en de bespaarde energie. Echter degene die investeert is niet altijd degene die profiteert van de besparing. Het is zaak om naar goede financiële constructie te zoeken want de haalbaarheid van een aantal concepten is daarvan afhankelijk. Het financieel rendement is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de gas- en elektriciteitsprijzen en hun onderlinge verhouding. Het kan nu bijvoorbeeld gebeuren dat er energie bespaard wordt met een warmtepomp, maar dat de bewoner hogere energiekosten heeft vanwege de hoge elektriciteitsprijs. Het verdient aanbeveling om, naast de investeringsrendementen, ook de energielasten voor bewoners te beschouwen. Om een verdere besparing van het energiegebruik van huishoudens te bewerkstelligen kunnen de volgende paden gevolgd worden: Pad 1: Bewonersgedrag Motivatie: Ondanks het feit dat er aanwijzingen zijn dat bewonersgedrag en preferenties veel invloed kunnen hebben op de energieprestatie is daarover nog altijd vrij weinig bekend. Het verdient daarom aanbeveling om veel meer aandacht te geven aan metingen van het werkelijk energiegebruik in relatie tot gedrag en preferenties. Dit aspect neemt aan belang toe omdat gedrag en preferenties van grote invloed zijn op het elektriciteitsgebruik, dat in recentere woningen een steeds groter aandeel vormt van het totaal energiegebruik (ongeveer 50%). Onderzoek: Metingen van het werkelijk energiegebruik in relatie tot gedrag en preferenties (relatie met ECN/TNO/OTB onderzoek in Building Future/EGO gebruikersprofielen). Pad 2: EPC Determinanten Motivatie: Omdat het werkelijke energiegebruik niet gecorreleerd lijkt te zijn aan de EPC, maar wel aan het onderdeel (Qprim,verw+Qprim,tap), verdient het aanbeveling om te onderzoeken of dat wel zo is. Daarvoor zijn grotere steekproeven nodig dan tot nu toe gebruikt zijn en is een degelijke statistische analyse benodigd. Dit kan tot conclusies leiden over de aanpassing van de EPC methodiek en de bijhorende neutralisatiefactoren, zodat de EPC beter overeenkomt met de werkelijkheid..dit zou mogelijk kunnen worden verwerkt in de nieuwe EPG. Onderzoek: Onderzoek met een grote steekproef om vast te stellen hoe feitelijk energiegebruik correleert met de verschillende determinanten van de EPC. Pad 3: Robuuste bouwconcepten Motivatie: Slechts enkele studies zijn gericht op het effect van het woningtype en type installatie op het werkelijk energiegebruik. Het is goed mogelijk dat bepaalde maatregelen en systemen minder gevoelig zijn voor 8 Onderzoeksinstituut OTB

9 Onderzoek: fouten bij de uitvoering en minder afhankelijk zijn van variatie in het gebruik. Deze effecten kunnen verder worden onderzocht om na te gaan of bepaalde concepten kansrijker en robuuster zijn dan andere op het gebied van werkelijk energiegebruik en binnenmilieukwaliteit. De EPN/ EPG zou in de toekomst daarop kunnen worden aangepast. Onderzoek om vast te stellen wat de invloed is van woningtype en type installatie op het werkelijk energiegebruik..dit kan worden gekoppeld aan pad 2. Pad 4: Kwaliteitsborging van het uitvoeringsproces bij nieuwbouw Motivatie: De werkelijke energieprestaties zijn sterk afhankelijk van de uitvoering. Door het accent te leggen op een goede uitvoering van de berekende prestaties, zou veel meer energie bespaard kunnen worden dan door een verder aanscherping van de EPC. Aanscherpingen lijken steeds minder effect te hebben. Onderzoek: Onderzoek naar methoden om te waarborgen dat de vereiste prestaties ook werkelijk in de praktijk worden gerealiseerd. Het kan hier bij gaan om het inzetten van kwaliteitsborgingsinstrumenten en processen, opleveringsmetingen en mogelijk nieuwe samenwerkingsvormen in het bouwproces. Pad 5 Kwaliteitsborging van onderhoud en gebruik Motivatie: De werkelijke prestaties op het gebied van energie en binnenmilieu blijken sterk afhankelijk te zijn van gebruik, regeling en onderhoud. Door goed onderhoud te waarborgen, bijvoorbeeld door continue en geautomatiseerde monitoring van de installatieprestaties en door het goed opleiden van installateurs, kan veel winst worden behaald. Onderzoek: Onderzoek naar methoden en procedures voor het verbeteren en garanderen van onderhoud en monitoring van de installatieprestaties.

10 Inhoudsopgave Samenvatting 1 Inleiding Afbakening, methode en leeswijzer Relatie tussen EPC en energiegebruik in woningen: de theorie Inleiding Gebouwgebonden energiegebruik Niet gebouwgebonden energiegebruik EPC en gemeten energiegebruik in gebouwen Standaard en reële omstandigheden Belangrijke variabelen en begrippen in de EPC EPC en gasverbruik in woningen Inleiding Verloop van het huishoudelijk gasverbruik in de tijd Relatie tussen gasverbruik en bouwjaar: Cijfers en Tabellen (SenterNovem) Relatie tussen gasverbruik en EPC: IVAM/ECN onderzoek Relatie tussen gasverbruik en EPC: Novem- PRC onderzoeken en uitbreiding door IVAM, Relatie tussen gasverbruik en bouwjaar: WoON Energie Relatie tussen gasverbruik en EPC: OTB steekproef, Conclusies Bepalende factoren van het energiegebruik Inleiding Internationale wetenschappelijke literatuur ECN/IVAM onderzoek CE onderzoek, Uitwerking Novem/PRC onderzoek door IVAM RIGO onderzoek KWR/OTB onderzoek Onderzoek naar het effect van installaties en uitvoering Conclusies Elektriciteitsverbruik huishoudens Inleiding Huishoudelijk elektriciteitsgebruik Woningkenmerken, huishoudenskenmerken en elektriciteitsverbruik Conclusies Verhouding tussen elektriciteits- en gasgebruik Verdeling van de energieposten Resultaten uit WoON Energie Conclusies Onderzoeksinstituut OTB

11 8 Binnenmilieukwaliteit en energiebesparing Inleiding Analyse van de problemen met ventilatie Relatie EPC en gezondheidrisico s Conclusies Financieel rendement van energiebesparingsmaatregelen Inleiding Data Toolkit Duurzame Woningbouw Conclusies en aanbevelingen Conclusies Aanbevelingen...59 Referenties...61 Appendix A: Standaard waarden in de EPN-W en opbouw EPC 69 Appendix B: Ventilatiegedrag

12

13 1 Inleiding De overheid heeft in het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig het voornemen opgenomen om de EPC-eis voor nieuwe woongebouwen aan te scherpen met 25% in 2011 en 50% in Daarnaast hebben de marktpartijen zich bereid verklaard het gebouwgebonden energiegebruik van de totale nieuwbouwproductie te reduceren met respectievelijk 25% en 50% onder de voorwaarde dat de EPN dusdanig wordt herzien dat deze beter aansluit bij het werkelijke energiegebruik en bij de beleving van de consumenten wat betreft comfort en woonlasten. De afspraken zijn vastgelegd in het Lente-akkoord Energiebesparing in de Nieuwbouw. In artikel 3 lid 5 van het Lente-akkoord wordt gesproken over een consumenten /gebruikersonderzoek. De convenantpartijen zijn met elkaar van mening dat voor de realisatie van energiebesparing in de nieuwbouw inzicht noodzakelijk is in het consumenten- en gebruikersgedrag. Om te verkennen wat hierover bekend is zou een bureaustudie opgestart moeten worden naar alle beschikbare onderzoeksrapporten die tot nu toe verschenen zijn op het gebied van EPC en reductie van het energiegebruik. Het bureauonderzoek naar studies op het gebied van EPC en energiereductie zou zich volgens de convenantpartijen moeten focussen op de volgende aspecten: de relatie tussen de EPC van gebouwen en het werkelijk gerealiseerd energiegebruik (eventueel op basis van gestandaardiseerd bewoners/gebruikersgedrag); de verhouding tussen investeringen in energiebesparingsmaatregelen en de daaraan verbonden afschrijvings- en onderhoudskosten tot de werkelijke energiebesparingsvoordelen; energiebesparingen in relatie tot gezondheidsaspecten en wooncomfort. Het gaat om een samenvattend overzicht van de uitkomsten van diverse studies, onderzoeken, rapportages, e.d. die gericht zijn op bovenstaande aspecten. Aan de hand hiervan kunnen de convenantpartijen bepalen waar nog kennishiaten liggen, en waar naar met het oog op de doelstellingen van het Lenteakkoord nog vervolgonderzoek moet plaatsvinden. Onderzoeksinstituut OTB 1

14 2 Afbakening, methode en leeswijzer Het gaat in dit onderzoek om het voor de convenantpartijen inzichtelijk maken van wat bekend is uit de literatuur over de volgende vragen: 1. Wat is er bekend over de relatie tussen de EPC van woongebouwen en het werkelijk energiegebruik? 2. Wat is er bekend over de relatie tussen energiebesparende maatregelen en wooncomfort en binnenmilieukwaliteit? 3. Wat is het financieel rendement van energiebesparingsmaatregelen, gezien de ratio tussen de operationele kostenbesparing en de investeringen? Het uiteindelijke doel is het vaststellen van kennishiaten die het traject naar energiezuinige en gezonde woningen in de weg staan en die door vervolgonderzoeken opgelost zouden moeten worden. Dit onderzoek zou uitsluitend uitgevoerd worden op basis van literatuur (nationale en internationale artikelen, rapporten van onderzoeksinstellingen, adviesbureaus en overheid, verslagen van symposia en internet). Omdat de database WoOn Energie van VROM beschikbaar werd tijdens het onderzoek en omdat er verwacht werd dat hieruit misschien nieuwe of betere inzichten zouden komen, is ervoor gekozen om ook een eerste uitwerking daarvan uit te voeren en in het rapport te verwerken. In het onderzoek worden alleen woongebouwen meegenomen omdat woongebouwen verantwoordelijk zijn voor 56% van het energiegebruik in de gebouwde omgeving (dit is zelfs 73% voor Noord-Europa) en dus ook dominant zullen zijn voor het behalen van de doelstellingen van het Lente-akkoord. Bovendien wordt verondersteld dat de invloed van de gebruiker het grootst is in woongebouwen. Omdat dit onderzoek voornamelijk een literatuurstudie is, is er voor gekozen om in alle hoofdstukken waar dat relevant is de belangrijkste onderzoeken apart te beschrijven. De algemene resultaten worden in een aparte sectie samengevat. In hoofdstuk 3 worden eerst belangrijke aspecten van de theorie achter EPC berekeningen uiteengezet, alsmede de relatie tussen EPC en alle energieposten in gebouwen. De eerste onderzoeksvraag behandeld in de hoofdstukken vier tot en met zeven. Hoofdstuk 4 gaat in op de relatie tussen EPC, bouwjaar en gasverbruik. Hoofdstuk 5 behandelt de factoren die bepalend zijn voor de grootte van het gasverbruik in woningen. Hoofdstuk 6 gaat in op de bepalende factoren van het elektriciteitsverbruik. Uiteindelijk geeft hoofdstuk 7 de samenhang tussen gas- en elektriciteitsverbruik en worden conclusies geschetst. In hoofdstuk 8 wordt de tweede onderzoeksvraag behandeld. De derde onderzoeksvraag komt aan bod in hoofdstuk 9. Conclusies en aanbevelingen worden in hoofdstuk 10 gegeven. 2 Onderzoeksinstituut OTB

15 3 Relatie tussen EPC en energiegebruik in woningen: de theorie 3.1 Inleiding In Nederland wordt ongeveer 20% van het totale energiegebruik gebruikt in de residentiële sector (huishoudens), 16% in de niet-residentiële sector (o.a. de U-bouw) en nog 1% in de bouwindustrie. Hiermee is de gebouwde omgeving verantwoordelijk voor ongeveer 37% van het totale energiegebruik. (data 2004: IEA, Eurostat, Meijer en Itard, 2008). Figuur 1 laat het verloop van het energiegebruik zien in de loop van de tijd (EnergieNed, 2009). Het bovengenoemde percentage van 37% is niet constant: het was in de jaren negentig 40%, 37% in 2004 en zelfs 34% in Finaal energiegebruik in Nederland PJ Jaren industrie transport huishoudens overig Figuur 1: Eind energiegebruik in Nederland van 1965 t/m 2007 (EnergieNed, 2009) De Energie Prestatie Norm (EPN), die sinds 1996 eisen stelt aan de energetische kwaliteit van nieuw bouw, is een norm voor de integrale beoordeling van de energiezuinigheid van gebouwen en bijbehorende installaties voor ruimteverwarming, koeling, ventilatie en warm tapwater. De energetische kwaliteit van een gebouw wordt vastgesteld door middel van de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Hoe lager de EPC, hoe hoger de energetische kwaliteit. Sinds de invoering van de EPN is de maximaal toelaatbaar EPC-waarde een paar keer aangescherpt, en is ook de rekenmethodiek in de loop van de tijd aangepast. Voor woningbouw was de maximaal toelaatbaar EPC 1.4 in , 1.2 in , 1 in en 0.8 vanaf Het is niet het doel van de EPN (NEN 5128, NEN 5129) om het totale energiegebruik van huishoudens te bepalen. De EPN beperkt zich tot het bewaken van het gebouwgebonden energiegebruik van gebouwen. Het gebouwgebonden energiegebruik is het deel van het energiegebruik dat beïnvloed wordt door de constructie en de verwarmings-, koeling- en ventilatie-installaties. Onderzoeksinstituut OTB 3

16 Dit lijkt een relevante aanpak om energiebesparing te garanderen zolang het gebouwgebonden energiegebruik een groot aandeel heeft in het totale energiegebruik van huishoudens. Dit was in 1995 zeker het geval. Of dit nu nog steeds het geval is, zal uit dit rapport blijken. In dit hoofdstuk geven wij eerst definities van het gebouwgebonden en nietgebouwgebonden energiegebruik, daarna gaan wij in op de relatie tussen beide, de EPC en de gemeten gas-, warmte en elektriciteitsverbruik. Vervolgens geven wij aan hoe de EPC omgaat met bewonersgedrag en huishoudenkarakteristieken d.m.v. standaardwaarden, en uiteindelijk worden een paar belangrijke begrippen van de EPN kort toegelicht. 3.2 Gebouwgebonden energiegebruik In het algemeen worden onder gebouwgebonden energiegebruik de volgende energieposten meegenomen: energiegebruik voor ruimteverwarming; energiegebruik voor ruimtekoeling; energiegebruik voor ventilatie; energiegebruik voor verlichting. Deze energieposten worden grotendeels bepaald door de karakteristieken van het gebouw (isolatie, afmetingen, grootte raam, type glas en type ventilatie). In de EPC-berekeningen wordt ook het Energiegebruik voor warm tapwater meegenomen, omdat de energieopwekkinginstallatie voor warm tapwater vaak gecombineerd wordt met de installatie voor ruimteverwarming (zoals in een combiketel). Het warm tapwater is echter onafhankelijk van de gebouwkarakteristieken. De vijf hierboven genoemde energieposten zijn daarnaast ook afhankelijk van gebruikersgedrag. Energiegebruik voor koeling en verwarming wordt beïnvloed door de ingestelde binnentemperatuur en door de wijze waarop bewoners omgaan met ventilatie (frequentie van opening van ramen/roosters en ingestelde ventilatiedebieten). Energiegebruik voor ventilatie is afhankelijk van het gekozen systeem (mechanische afvoer of gebalanceerde ventilatie bij natuurlijke ventilatie is het energiegebruik nul omdat er geen ventilator gebruikt wordt) en wordt beïnvloed door de ingestelde debieten en het onderhoud van ventilator en filters. Het energiegebruik voor verlichting wordt, naast de oriëntatie en grootte van de ramen, beïnvloed door de aanwezigheid in huis en de lichtpreferenties. Het gebruik van warm tapwater is afhankelijk van het aantal personen in het huishouden (voornamelijk het aantal keren dat er wordt gedoucht). 3.3 Niet gebouwgebonden energiegebruik Onder niet gebouwgebonden energiegebruik wordt verstaan: Het energiegebruik van elektrische apparaten anders dan verlichting. Het gaat hier om alle witgoederen (wasmachine, droger, vaatwasser, koelkast, vriezer) en bruingoederen (TV, video, telefoon, computer, föhn, enz.). Omdat deze apparaten invloed hebben op het energiegebruik voor verwarming en koeling vanwege de warmte die ze produceren, worden ze wel meegenomen als bron van interne warmtelast in de thermische modellen die het gebouwgebonden energiegebruik berekenen. Het energiegebruik voor koken. 4 Onderzoeksinstituut OTB

17 Beide posten zijn uiteraard afhankelijk van de grootte van het huishouden, inkomen, hobby s en andere preferenties. 3.4 EPC en gemeten energiegebruik in gebouwen Figuur 2 geeft de opbouw weer van het totale energiegebruik in gebouwen. Het linker staafdiagram geeft de relatie tussen de EPC en de verschillende energieposten. In de EPC-berekening voor woongebouwen (EPC-W) wordt gebruik gemaakt van standaardwaarden voor de verlichtingsenergie, terwijl in de EPC voor utiliteitsgebouwen (EPC-U) deze energiepost gebouw- en verlichtingsinstallatie specifiek is. Figuur 2: Opbouw van energiegebruik, EPC en gemeten gebruik. De weergegeven grootte van de posten is alleen ter illustratie en heeft geen reële of statistisch geldige waarde. Het rechter staafdiagram geeft aan hoe het energiegebruik gemeten wordt. Drie specifieke gevallen worden weergegeven, afhankelijk van het type installaties kunnen ook verschillende combinaties gevonden worden. De eerste combinatie komt het meest voor: gas en elektriciteit. Dit is het geval voor huishoudens met een ketel voor verwarming en die ook op gas koken. Het energiegebruik voor gas is niet helemaal gelijk aan de som van de energieposten koken, warm tap water en ruimteverwarming omdat een klein deel daarvan ook door elektriciteit ingevuld moet worden (bijvoorbeeld Onderzoeksinstituut OTB 5

18 voor het aandrijven van de circulatiepompen van de verwarming). De tweede combinatie wordt gevonden in huishoudens die aangesloten zijn op een warmtenetwerk (stadsverwarming). Meestal verzorgt dit warmtenetwerk ook het warm tapwater en wordt er elektrisch gekookt, waardoor geen gasinfrastructuur nodig is. De laatst afgebeelde mogelijkheid is all electric, waarin de verwarming verzorgd wordt door een elektrisch aangedreven warmtepomp, eventueel met elektrische bijstook en er elektrisch wordt gekookt. Figuur 2 verduidelijkt waarom het monitoren van de effectiviteit van de EPC moeilijk is: de EPC komt niet overeen met de gangbaar gemeten waarden door energiebedrijven. Dit heeft als consequentie dat monitoring van de EPC in relatie met werkelijk energiegebruik een specifieke monitoring vereist van de betrokken deelposten, wat kostbaar en tijdrovend kan zijn, en dus ook alleen zeer zeldzaam wordt uitgevoerd. 3.5 Standaard en reële omstandigheden Zoals geïllustreerd in figuur 2 wordt de EPC berekend onder standaard condities, d.w.z onder in de norm NEN 5128 (2009) en NEN 5129 (2005) vastgelegde waarden voor gebruikerspreferenties en gedrag (zie 3.2 en 3.3). Dit omdat de doelstelling van de EPC is om de energetische kwaliteit van gebouwen en installaties te toetsen, en niet het gebruikersgedrag. Omdat de energetische kwaliteit echter ook afhankelijk is van gedrag en preferentie wordt er gebruik gemaakt van standaard omstandigheden. Figuur 3 illustreert de onderlinge relaties tussen de verschillende energieposten en de relaties tussen karakteristieken van gebouw, installaties en huishoudens/bewoners en de verschillende energieposten. Het energiegebruik voor ruimteverwarming en ruimtekoeling wordt beïnvloedt door alle elektrische voorzieningen (bruin- en witgoederen en verlichting): een groot deel van het aanwezig elektrisch vermogen wordt afgegeven in de vorm van warmte aan de ruimte. Het energiegebruik voor ruimteverwarming en ruimtekoeling wordt ook beïnvloed door ventilatie, omdat binnenkomende koude (c.q. warme) lucht binnenshuis verwarmd (c.q. gekoeld) moet worden. Ook het koken beïnvloedt het energiegebruik voor ruimteverwarming en koeling, omdat daarbij ook warmte vrijkomt. De gebouwkarakteristieken zoals isolatiegraad, oriëntatie, grootte van ramen, vloeroppervlak, binnenvolume en luchtdichtheid hebben een invloed op de deelposten ruimteverwarming, ruimtekoeling, ventilatie en verlichting. De types klimaatinstallaties en de gebruikte apparaten (mate van energiezuinigheid of rendement van installaties en apparaten) hebben een invloed op alle deelposten. Huishoudenkarakteristieken en gedrag zoals grootte van het huishoudens, leeftijd van de kinderen, temperatuur preferenties, hobby s zijn ook van invloed op de grootte van alle deelposten. In de berekening van de EPC wordt er gewerkt met standaardwaarden. Deze standaardwaarden wordt hieronder kort toegelicht. Een meer gedetailleerde beschrijving voor EPN-W wordt gegeven in Appendix A. 6 Onderzoeksinstituut OTB

19 Huishoudens karakteristieken & gedrag Bruin goederen Wit goederen Verlichting Gebouw karakteristieken Type installaties en apparaten Ventilatie Ruimte koeling Ruimte Verwarming EPC (standaard omstandigheden) Warm tapwater Koken Figuur 3: Relatiediagram EPC, energieposten, gebouw, installaties en huishoudens/gedrag. Er wordt gebruik gemaakt van standaardwaarden voor: Temperatuur instellingen; Ventilatiehoeveelheid; Interne warmtelast (de totale hoeveelheid warmte die vrijkomt door het gebruik van verlichting, bruin- en witgoederen, koken en de aanwezigheid van personen: gemiddeld verbrand een zittend persoon ongeveer 90 W); Warm tapwaterbehoefte; Verlichting (in de EPA-W wordt er gebruikt gemaakt van een forfaitaire waarde voor de verlichting, de energie voor verlichting is dus niet afhankelijk van de gebouwkarakteristieken. In de EPA-U is de verlichtingsenergie wel afhankelijk van de gebouwkarakteristieken. 3.6 Belangrijke variabelen en begrippen in de EPC Primair energiegebruik: De EPC is geen afspiegeling van de energie die gemeten wordt aan de meterkast (m 3 gas en kwh elektriciteit), maar een afspiegeling van de gebruikte primaire energie. Figuur 4 verduidelijkt deze relatie. Het energiegebruik gemeten aan de meterkast is een hoeveelheid gas en een hoeveelheid elektriciteit. De primaire energie houdt daarbij Onderzoeksinstituut OTB 7

20 nog rekening met het feit dat elektriciteit uit het net ergens anders geproduceerd moet worden door verbranding van gas of kolen of andere fossiele brandstoffen. Er moet 1 MJ aan gas worden verbrand om 0.39 MJ elektriciteit in huis te verkrijgen. Het energiegebruik (primair of aan de meterkast) kan uitgedrukt worden in m 3 gas equivalent, megajoule (MJ) of kilowattuur (kwh). Het is gebruikelijk om gasverbruik uit te drukken in m 3 gas, warmte (uit een warmtenet) in MJ en elektriciteitsverbruik in kwh. Deze drie eenheden zijn echter verwisselbaar. De conversiefactoren die gehanteerd worden in de EPN zijn de volgende: 1m 3 gas = 35 MJ; 1 kwh = 3.6 MJ.. Figuur 4: De energieketen: primair energiegebruik en energie gemeten aan de meterkast Q pres, tot en EPC: De energieprestatiecoëfficiënt wordt berekend op basis van het primaire energiegebruik voor warm tapwater, ruimteverwarming, ruimtekoeling, ventilatie en verlichting. Het totale primaire energiegebruik voor deze energieposten wordt Q pres,tot genoemd (in MJ voor het hele gebouw). Voor een meer gedetailleerde beschrijving van Q pres,tot, zie Appendix A. De EPC corrigeert d.m.v. neutralisatiefactoren voor de grootte van de woning d.m.v. het gebruiksoppervlak (A g,woon ) en het schiloppervlak (A verlies ). De coëfficiënt C epec is een correctiefactor om verschillende versies van NEN 5128 met elkaar overeen te laten komen. Formule: EPC= Q pres,tot /((330 A g,woon + 65A verlies )c epc ) 8 Onderzoeksinstituut OTB

21 4 EPC en gasverbruik in woningen 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt onderzocht wat er bekend is over de relatie tussen EPC en het gasverbruik in woningen. Omdat de EPC ook een relatie heeft met het bouwjaar is tevens de relatie tussen bouwjaar en gasverbruik bestudeerd. De geraadpleegde literatuur in dit hoofdstuk bestaat uit Nederlands onderzoeksrapporten, omdat de EPC een specifiek Nederlandse aangelegenheid is. In het verleden zijn een aantal databestanden opgezet over het gas (en elektriciteit) gebruik: BEK en BAK databestanden (Basisonderzoek Elektriciteit Kleingebruiker en Basisonderzoek Aardgasverbruik Kleingebruiker). De BEK werd uitgevoerd door EnergieNed en de BAK door de combinatie EnergieNed/Gastec in de periode , dus voorafgaand aan de invoering van de EPC regelgeving. HOME databestand: panelonderzoek van EnergieNed, dat voortbouwt op BEK en BAK. Het betreft een steekproef van 3500 huishoudens. Het gasverbruik wordt achterhaald door de meterstand op te vragen voor twee opeenvolgende jaren. Het aandeel van warm tapwater en koken wordt bepaald met behulp van de in de woning aanwezige apparatuur, het aantal bewoners en het aantal keren dat er gedoucht en gekookt wordt. Het resterende verbruik is het verbruik voor verwarming (EBM, 2002). Het HOME panelonderzoek wordt gebruikt voor het opstellen van de Energiebesparingsmonitor (EBM, 2004). WoON Energie (VROM, 2009). Energiedata zijn verzameld voor het jaar 2004/2005. De steekproef omvat 4724 woningen, representatief voor de Nederlandse woningvoorraad. EIB: de Energieinformatiebank van EnergieNed (EIB, 2009), merendeels gebaseerd op data van het CBS. MONITweb (ECN, 2009), energiedata gebaseerd op het Nederlands Energiehuishouding van het CBS, bewerkt door ECN. Daarnaast wordt vaak de Kompas-monitoring, 2004 genoemd (SenterNovem, 2009). De Kompas-monitoring is bedoeld als instrument voor beleidsevaluatie en maakt voornamelijk gebruik van de EIB en de HOME databestanden. Op het gebied van EPC, bouwjaar en gasverbruik zijn alleen enkele onderzoeken beschikbaar. De volgende onderzoeken zijn geïdentificeerd en worden in dit hoofdstuk behandeld: Cijfer en Tabellen van SenterNovem (SenterNovem, 2007) en Monitor Energiebesparing (EBM, 2002, 2004, 2006). Deze rapporten vormen een weergave van de Kompas-monitoring In dit rapport gaan wij alleen in op Cijfers en Tabellen omdat de Monitor Energiebesparing geen additionele gegevens bevat over het onderwerp. Onderzoek ECN/IVAM (Jeeninga e.a., 2001): dit onderzoek is gericht op EPC en energiegebruik en maakt gebruik van een eigen steekproef en van gedetailleerde metingen. Onderzoeksinstituut OTB 9

22 Onderzoek Novem/PRC bouwcentrum, 2004: dit onderzoek is ook gericht op EPC en energiegebruik en gebruikt eveneens een eigen steekproef. Dit onderzoek is eind 2004 verder uitgewerkt door IVAM. Uitwerking van WoON Energie, 2009, uitgevoerd door het OTB, over de relatie tussen bouwjaar en energiegebruik voor verwarming. OTB onderzoek, 2008: onderzoek naar EPC en energiegebruik, op basis van een eigen steekproef. In dit hoofdstuk wordt eerst gekeken naar het verloop van gasverbruik in de tijd. Dan worden bovengenoemde vijf onderzoeken beschreven en vergeleken. Er is ook een onderzoek gevonden over de relatie tussen EPC in de U-bouw en werkelijk energiegebruik. Dit onderzoek (van der Ham, 2004) wordt alleen meegenomen in de conclusies van het hoofdstuk. 4.2 Verloop van het huishoudelijk gasverbruik in de tijd In de Energiebesparingsmonitor (EBM, 2004) blijkt dat het gemiddeld (temperatuur gecorrigeerd) gasverbruik in woningen met gemiddeld 1.2% per jaar is afgenomen in de periode Recentere data van de EIB (EnergieNed, 2009), met correcties voor temperatuur laten zien dat deze trend zich heeft voortgezet. Vanuit deze cijfers zou de afname over de periode % per jaar zijn en de afname over de periode %. Zie figuur 5. Gemiddeld huishoudelijk gasverbruik (gecorrigeerd voor temperatuur in m 3 ) Gasverbruik (m 3) Jaren Figuur 5: Historische data gasverbruik in huishoudens, gemiddeld over de gehele woningvoorraad. (EnergieNed, 2009). Het Energieverslag Nederland 2008 geeft ietwat andere waarden omdat het gasverbruik niet is gecorrigeerd voor temperatuur, maar beschrijft dezelfde trends: In 2007 verstookten huishoudens in ons land gemiddeld bijna 1400 kubieke meter gas. Dat is bijna een halvering van het verbruik sinds 1978, zo blijkt uit cijfers van het CBS die in december worden gepubliceerd. De daling houdt onder meer verband met de fors verbeterde isolatie van woningen en de warmere winters van de laatste jaren. Een andere oorzaak is de daling van de gemiddelde grootte van huishoudens 10 Onderzoeksinstituut OTB

23 van 2,83 personen in 1978 naar 2,25 personen in Maar de daling van het gasverbruik is niet terug te zien in de kosten. In 2007 was een huishouden in Nederland gemiddelde 838 kwijt aan gas. De laatste jaren is de gasprijs sterk gestegen. Ook is in 1996 een nieuwe energiebelasting geïntroduceerd waardoor de uitgaven extra zijn gestegen. In 2000 was een huishouden, in prijzen van 2007, nog 511 kwijt aan gas. Toch liggen de huidige bestedingen aan gas nog onder het niveau van begin jaren tachtig. In 1985, toen de bestedingen aan gas hun hoogste punt bereikten, was een huishouden omgerekend naar huidige prijzen bijna duizend euro kwijt. (Energieverslag Nederland, 2008) 4.3 Relatie tussen gasverbruik en bouwjaar: Cijfers en Tabellen (SenterNovem) In de publicatie Cijfers en Tabellen van SenterNovem (2007), gebaseerd op de Kompas monitoring 2004 wordt het gemiddeld gasverbruik per woning weergegeven als functie van het bouwjaar (zie figuur 6). Voor de analyse daarvan wordt verwezen naar hoofdstuk 4.8, waar vergelijkbare data uit WoON Energie geanalyseerd worden. Gemiddeld gasverbruik per woning voor verschillende bouwjaren, Gasverbruik (m3) < >2000 Bouwjaar Figuur 6: Gemiddeld gasverbruik per woning voor verschillende bouwjaren (Kompas monitoring 2004). 4.4 Relatie tussen gasverbruik en EPC: IVAM/ECN onderzoek 2001 In dit onderzoek, uitgevoerd in 2001 in opdracht van Novem, is onderzocht wat de energiebesparing is bij woningen met een lage EPC-waarde en in hoeverre het energiegebruik bepaald wordt door woninggebonden energiebesparingsmaatregelen en door bewonersgedrag (Jeeninga e.a., 2001). Gedurende 1 jaar, van november 1999 tot november 2000 werd het energiegebruik van woningen gemonitord in negen verschillende gemeentes. De monitoring hield in dat de huishoudens maandelijks hun meterstand opnamen. Daarnaast moesten ze twee enquêtes invullen en werd de technische stand van de woningen vastgelegd Onderzoeksinstituut OTB 11

24 d.m.v. plattegronden, berekeningen en andere documenten. De steekproef omvatte 146 woningen. Tabel 1 geeft de EPC en de verdeling van de steekproef weer. Tabel 1: Verdeling van de steekproef in het IVAM/ECN onderzoek EPC Aantal woningen (6.8%) (19.2%) (4.8%) 1.1** 9 (6.2%) (11.6%) 0.9** 19 (13.0%) (13.0%) 0.76* 6 (4.1%) (8.2%) 0.72* 19 (13.0%) Totaal 146 (99.9%) * stadsverwarming ** collectieve warmtepomp De belangrijkste conclusie van het onderzoek is: Geconcludeerd wordt dat op basis van het jaargemiddelde energieverbruik van een beperkt aantal projecten geen harde uitspraken gedaan kunnen worden omtrent de effectiviteit van de EPN door de grote verschillen binnen en tussen de projecten. De ontwikkeling van de ongecorrigeerde gemiddelde verbruiksontwikkeling voor woningen met een aansluiting op het aardgasnet laat echter wel een afname zien van het gemiddelde gasverbruik bij een daling van de EPC-waarde. (ECN/IVAM, 2001) Met de uitdrukking de grote verschillen binnen en tussen de projecten duiden de onderzoekers op het feit dat woningen met eenzelfde EPC in grootte verschillen en dat de woningen met verschillende EPC ook door verschillende types huishoudens bewoond werden, met name wat het aantal personen betreft: In de woningen met een EPC 0.85 is de gemiddelde gezinsgrootte 1.8, terwijl in de woningen met een EPC 1.19 de gemiddelde gezinsgrootte 3.4 is. Daardoor is het moeilijk te zeggen of het gasverbruik afgebeeld in figuren 7 en 8 voornamelijk correleert met de gezinsgrootte of met de EPC. Figuren 7 en 8 geven de 95% betrouwbaarheidsintervallen. Omdat de intervallen elkaar overlappen kan er niet geconcludeerd worden dat er een correlatie is tussen EPC en gasverbruik. Een andere conclusie van het onderzoek is dat het karakteristiek energiegebruik Q prim, verw) voor ruimteverwarming bepaald volgens de EPN methodiek een goede indicatie geeft voor het reële verbruik voor ruimteverwarming. Dit is verkregen op basis van maandelijkse metingen (11 maanden lang) in alle woningen, waarbij de warmtevraag voor warm tapwater en koken afgeleid wordt van het gasverbruik in de zomermaanden en verondersteld wordt constant te zijn gedurende verschillende seizoenen. Het energiegebruik voor verwarming is dan het totaal gasverbruik minus het gasverbruik voor koken en warm tapwater. 12 Onderzoeksinstituut OTB

25 Figuur 7: (uit ECN/IVAM, 2001): Ontwikkeling van het gemiddeld gasverbruik (m3 per jaar) naar EPC-waarde, voor de woningen met een gasaansluiting (de cijfers onder de balken refereren aan de projecten en zijn voor de Lente-Akkoord studie niet relevant) Figuur 8: (uit ECN/IVAM, 2001): Ontwikkeling van de gemiddelde warmtevraag (GJ per jaar) naar EPC-waarde, voor de woningen met een warmtenet aansluiting (de cijfers onder de balken refereren aan de projecten en zijn voor de Lente-Akkoord studie niet relevant) 4.5 Relatie tussen gasverbruik en EPC: Novem- PRC onderzoeken en uitbreiding door IVAM, 2004 In het onderzoek EPC en energieverbruik Nieuwbouwwoningen uitgevoerd in 2004 door PRC Bouwcentrum in opdracht van Novem (Novem, 2004) werd van 649 woningen het energiegebruik in 2002 bestudeerd. Dit is de studie met de grootste steekproef. EPC- data zijn via de gemeentes achterhaald, energiedata via energiebedrijven en andere gebruiksdata via een bewonersenquête. Data zijn verzameld voor vier categorieën EPC (<0.8, 0.8-1, 1-1.2, >1.2) en daarbinnen een verdeling naar vier categorieën: vrijstaande woningen, twee onder één kap of hoekwoningen, tussenwoningen en meergezinswoningen. Uit dit onderzoek blijkt dat er een relatie is tussen de EPC categorie en het gemeten energiegebruik voor verwarming- en warm tapwater. Er blijkt ook dat het karakteristiek energiegebruik Q pims,verw een goede voorspelling geeft van het werkelijk energiegebruik. Daarbij dient de kanttekening gemaakt te worden dat het gemeten energiegebruik niet gemeten is. Alleen het totaal gasverbruik wordt gemeten. Het gasverbruik voor koken en warm tap waterbereiding wordt geschat op basis van formules opgezet Onderzoeksinstituut OTB 13

26 door Gastec (De Laat, 2001) en EnergieNed (Huiskamp, 2001) d.m.v. een andere steekproef (BEK en BAK). Figuur 9 laat dus niet, zoals gesuggereerd het gemeten energiegebruik voor warmtapwater zien, maar het met de EnergieNed formule berekende energiegebruik. Figuur 9: Gemeten en karakteristiek energiegebruik voor ruimteverwarming en voor warm tapwater (Novem, 2004). Uit het onderzoek blijkt dat het gemiddeld jaarlijks gasverbruik met 95% zekerheid tussen de waarden gegeven in tabel 2 ligt. Dit geldt echter alleen als de verdeling normaal is, wat uit het rapport niet duidelijk is. Tabel 2: Waarden waarbinnen het gemiddeld gasverbruik (ruimteverwarming, warm tapwater en koken) met 95% zekerheid ligt: EPC Totaal gasverbruik (m 3 ) EPC <EPC <EPC In het rapport worden ook data gegeven over de relatie tussen EPC categorie en totaal gasverbruik voor verschillende types woningen. Zie figuur 10. Figuur 10 wordt toegelicht d.m.v. een voorbeeld. Voor de tussenwoningen met een EPC 0.8, geldt dat 48% daarvan een gasverbruik heeft dat kleiner is dan 500 m 3, 45% daarvan heeft een gasverbruik tussen 500 en 1000 m 3 en 5% een gasverbruik tussen 1000 en 1500 m 3. Het is uit het rapport echter niet te zeggen of het gasverbruik mogelijk met andere variabelen correleert, zoals gezinsgrootte of vloeroppervlakte. In de steekproef waarop tabel 2 is gebaseerd, is bijvoorbeeld het aandeel tussenwoningen 70%, terwijl dit aandeel maar 38% is in de categorie , 26% in de categorie en 0 in de categorie >1.2. Eind 2004 is in opdracht van VROM een vervolg analyse van de data gemaakt door SenterNovem/IVAM (Uitzinger, 2004). Er werd mogelijk een correlatie gevonden tussen gasverbruik en EPC, maar de correlatie gold alleen voor EPC s tussen 0.91 en 1.04 en is dus niet bruikbaar. Wel lijkt uit de data dat de spreiding van het gasverbruik kleiner wordt naarmate de EPC kleiner wordt. 14 Onderzoeksinstituut OTB

27 Figuur 10: Spreiding van het gasverbruik voor ruimteverwarming voor verschillende EPC categorieen. Linksboven vrijstaande woningen; Rechtsboven 2 onder 1 kap; Linksonder tussenwoningen; Rechtsonder appartementen. 4.6 Relatie tussen gasverbruik en bouwjaar: WoON Energie Voor het Consumentenonderzoek Lenteakkoord heeft het OTB een eerste uitwerking gemaakt van WoON Energie (2009), waarin data is verzameld over het gasverbruik van woningen gedurende het jaar De steekproef is representatief voor heel Nederland. In het WoON onderzoek is geen EPC-data van woningen verzameld. Wel zijn de reële gas- en elektriciteitsverbruiken verzameld, en is door middel van inspectie de energie-index (EI) zoals deze gehanteerd wordt in de EPA-labels (ISSO, 2007), vastgelegd. Opmerkelijk is dat er in de steekproef alleen een zeer zwakke relatie gevonden kon worden tussen bouwjaar en EI (zie figuur 14). In dit onderzoek is gekozen om de steekproef te stratificeren naar bouwjaren (zie tabel 3): vooroorlogs (WOI en WO1-WOII); tussen WOII en de oliecrisis van de jaren zeventig; tussen de jaren 70 en de jaren 90; , omdat in deze periode voorbereidingen getroffen werden voor nieuwe wetgeving over de thermische kwaliteit van gebouwen; bij iedere periode waar een aanscherping van de EPC-norm heeft plaatsgevonden. Hierbij moet opgemerkt worden dat er altijd een vertraging optreedt tussen bouwjaar en aanscherping van de EPC. Deze vertraging is onderzocht door PRC (2004). Hieruit blijkt dat de vertraging tussen bouwaanvraag en oplevering in 54% van de gevallen 2 jaar bedraagt, in 13% 3 jaar en in 29% 1 jaar (oplevering Onderzoeksinstituut OTB 15

28 in 2000). Dit betekent dat het bij voorbaat moeilijk zal zijn om uit de WoON Energie een correlatie te vinden tussen energiegebruik voor verwarming en EPC. Tabel 3: Verdeling steekproef WoON Energie Bouwjaar Aantal woningen % totaal < Figuur 11 geeft het totale gasverbruik van woningen in voor iedere bouwjaarperiode. Figuur 12 geeft het totale gasverbruik per vierkante meter gebruiksoppervlak. Gemidded gasverbruik en gebruiksoppervlak per woning Gasverbruik per jaar (m3) Gebruiksoppervlak (m2) 0 < Bouwjaar Figuur 11: Gemiddeld jaarlijks gasverbruik in 2004/2005 (geel) en gebruiksoppervlak (rode lijn) per woning in 2004/2005 voor verschillende bouwperioden. 16 Onderzoeksinstituut OTB

29 Gasverbuik per m2 gebruiksoppervlak (2004/2005) 18 Gasverbruik per jaar (m3/m2) < Bouwjaar Figuur 12: Gemiddeld jaarlijks gasverbruik per vierkante meter gebruiksoppervlak in 2004/2005 voor verschillende bouwperioden. Deze figuren laten een duidelijke daling zien van het energiegebruik voor verwarming per vierkante meter voor recentere woningen. Deze daling lijkt meer stapsgewijs te gebeuren op het niveau van de woning. Terwijl het gebruiksoppervlak van woningen gebouwd in de perioden , en steeds groter wordt, blijft hun energiegebruik constant, wat duidt op een verbetering van de energieefficiënte per vierkante meter gedurende deze perioden (zie figuur 12). Na 1990 blijft het gemiddeld gebruiksoppervlak redelijk constant en lijkt het energiegebruik per vierkante meter van nieuwe woningen te blijven dalen, ware het niet dat een lichte toename is te zien in de categorie ten opzichte van de categorie De trend naar een afname van het gasverbruik per vierkante meter is zichtbaar sinds WOII en lijkt zich gewoon voortgezet te hebben, met een minder sterke daling na 1990 en een stagnatie na In andere woorden valt uit de onderzoeken niet te zeggen in hoeverre deze afname autonoom is of afhankelijk van regelgeving over isolatie of EPC. Figuur 13 laat de spreiding van de resultaten zien op twee verschillende schaalniveaus. De mediaan (de horizontale zwarte lijn binnen het de blauwe vlak) is de waarneming van de steekproef waarvoor geldt dat 50% van de waarnemingen (gasverbruik) kleiner zijn en 50% groter zijn (de mediaan is niet gelijk aan het gemiddelde zoals weergegeven in figuren 11 en 12, maar verschilt hier niet heel veel van). De onderkant van het blauwe vlak is de waarneming van de steekproef waarvoor geldt dat driekwart van de waarnemingen groter zijn. De bovenkant van het blauwe vlak is de waarneming waarvoor geldt dat driekwart van de steekproef kleiner is. Het blauwe vlak bevat dus 50% van de waarnemingen. De verticale lijn met een horizontale streep boven en onder het blauwe vlak geeft de hoogste waarde die binnen ±1.5 de hoogte van het blauwe vlak is. Extreme waarden worden weergegeven met cirkeltjes of sterretjes. Onderzoeksinstituut OTB 17

30 Figuur 13: Spreiding van de resultaten in de WoON Energie steekproef Figuur 14: Resultaten voor de Energie Index in de WoON Energie steekproef Opmerkelijk is dat de spreiding van de resultaten groter is bij oudere woningen dan bij nieuwere woningen. Dit zou er op kunnen duiden dat er sinds de jaren zeventig minder extreem thermisch slechte gebouwen gebouwd worden. Het is ook duidelijk te zien dat de spreiding een minimum vertoont in de periode Dit kan enerzijds te maken hebben met een kleiner aantal woningen gebouwd in deze periode, maar dit kan ook correleren met de invoering van de EPN. Verder valt het op dat de spreiding direct na 1996 toeneemt wat een relatie aangeeft met het wel of niet bestaan van de EPC regelgeving maar niet met aanscherpingen van de EPC. De resultaten voor de Energie Index laten dezelfde trend zien. Er is geen correlatie gevonden tussen de EI en het totaal gasverbruik. 4.7 Relatie tussen gasverbruik en EPC: OTB steekproef, 2008 Dit onderzoek werd uitgevoerd in de herfst van 2008 in twee Vinex-wijken: Wateringse Veld in Den Haag en Leidsche Rijn in Utrecht. In deze wijken zijn gegevens over het gas-, elektriciteits- en warmtegebruik verzameld d.m.v. de energierekeningen van de huishoudens in 2007 of in De EPC van de woningen is opgezocht in het gemeentelijk archief. Er zijn data van 217 woningen verzameld. De studie is nog niet afgerond en de resultaten hieronder zijn voorlopige resultaten. 18 Onderzoeksinstituut OTB

31 Aantal woningen Aantal woningen Er is geen statistisch verschil gevonden tussen het energiegebruik voor verwarming (ruimte en warm tapwater) voor woningen met verschillende EPC niveaus. Er is wel een statistisch verschil gevonden tussen het energiegebruik voor verwarming van woningen zonder en met EPC. De woningen zonder EPC zijn woningen waarvoor de bouwvergunning al voor 1996 was aangevraagd. Voor deze steekproef lijkt dus de introductie van de EPC regelgeving een effect te hebben gehad, maar de aanscherpingen van de regelgeving niet. De resultaten van de statistische analyse voor het energiegebruik voor verwarming (ruimte en warm tap water) van de woning en voor het energiegebruik per vierkante meter gebruiksoppervlak geven dezelfde resultaten. Figuur 16 toont deze resultaten voor het energiegebruik van de woning. Het gasverbruik in m 3 is vertaald naar MJ volgens de rekenregel aangegeven in hoofdstuk 3.6. Voor de rijtjeswoningen en de hoekwoningen vertoont het gasverbruik (mediaan waarde) een dalende lijn naarmate de EPC kleiner wordt, maar de correlatie is alleen statistisch significant voor de hoekwoningen. Locatie Geen EPC Geen EPC Geen EPC Geen EPC Geen EPC Geen EPC Figuur 15: Verdeling van de steekproef naar wijk, EPC niveau en ventilatiesysteem. De woningen in WV zijn aangesloten op gas, de woningen in LR op stadsverwarming. Onderzoeksinstituut OTB 19

32 Gasgebruik in MJ/jaar Figuur 16: Relatie tussen gasgebruik en EPC-waarde voor verschillende woningtypes. Uit deze steekproef blijkt ook dat het verwachte energiegebruik voor verwarming (Q prim, verw +Q prim,tap ) meestal hoger ligt dan het werkelijk energiegebruik. Zie figuur 17 (in figuur 17 is niet gecorrigeerd voor het gasverbruik voor koken, maar wel voor de graaddagen). 80,000 70,000 Real Expected 60,000 50,000 40,000 30,000 20,000 10,000 0 Figuur 17: Relatie tussen verwachte energiegebruik (Q prim, s verw ) en gemeten energiegebruik. 4.8 Conclusies Uit de in dit hoofdstuk beschreven studies blijkt het volgende: Er is sinds de tweede wereldoorlog een trend naar minder huishoudelijk gasverbruik per woning. Het valt uit de onderzoeken niet te zeggen in hoeverre deze afname autonoom is of afhankelijk van regelgeving over isolatie of EPC. Er is wel in één onderzoek een correlatie gevonden tussen de afname van het gebruik en de invoering van de EPN, maar verder niet tussen de afname van gasverbruik en verdere aanscherpingen van de EPC. Uit de WoON Energie en uit de SenterNovem cijfers blijkt dat woningen uit een latere bouwperiode minder energie gebruiken voor verwarming dan woningen uit een eerdere bouwperiode. Woningen uit de meest recent periode 20 Onderzoeksinstituut OTB

33 gebruiken echter evenveel energie dan woningen gebouwd in de periode Of deze trend zich heeft voortgezet na 2006 is niet te zeggen. Redenen voor de afname van de daling zijn niet voor de hand liggend. Databestanden zoals die van WoON Energie waarin geen EPC gegevens verwerkt zijn, kunnen eventuele relaties aantonen tussen gasverbruik en bouwjaar, maar niet tussen gasverbruik en EPC, omdat de bouwvergunningen 1 à 3 jaar voor de oplevering gevraagd worden. In een steekproef over een bepaald bouwjaar kunnen dus 3 verschillende EPC-eisen ten grondslag liggen en kunnen hoe dan ook EPC waarden voorkomen die beter zijn dan het vereiste niveau. In de WoON Energie (OTB onderzoek) is geen correlatie gevonden tussen de Energie Index en het energiegebruik voor verwarming. Er is wel een correlatie gevonden tussen de parameters die de warmtevraag bepalen en het werkelijke energiegebruik. Er zijn drie onderzoeken waarin specifieke data over EPC en energiegebruik voor verwarming zijn verzameld. Uit één onderzoek (PRC, 2004), blijkt dat woningen met een lagere EPC minder gas verbruiken voor verwarming en warm tapwater. Niet onderzocht is (of er is niet over gerapporteerd) hoe significant de correlatie is. Het zou ook kunnen zijn dat het verminderd gasverbruik correleert met woninggrootte, gezinsgrootte, etc. Uit het tweede onderzoek (ECN/IVAM, 2001) wordt ook een trend zichtbaar naar minder gasverbruik bij een lagere EPC. Gesteld wordt dat geen harde conclusies mogelijk zijn, vanwege de verschillen tussen de bestudeerde projecten. In het derde onderzoek (OTB, 2008) werd geen correlatie gevonden tussen de afname van het gebruik (per woning of per vierkante meter gebruiksoppervlak) en verdere EPC aanscherpingen, behalve voor hoekwoningen 1. In alle onderzoeken bleek dat Q prim, verw een goede predictor is van het energiegebruik voor verwarming. Het feit dat het gemeten gasgebruik het energiegebruik voor ruimte- en tapwater verwarming en voor koken weergeeft, bemoeilijkt een nauwkeurige analyse. Het energiegebruik voor warm tapwater en koken wordt geschat door het zomergebruik te extrapoleren naar winter of door formules te gebruiken, gebaseerd op eerdere steekproeven. De relatie tussen EPC en werkelijk energiegebruik voor verwarming blijkt moeilijk te monitoren op een eenvoudige manier, wat ook deels verklaart waarom er na bijna 15 jaar EPC regelgeving nog maar drie statistische studies met beperkte steekproeven uitgevoerd zijn. 1 Hieraan kan worden toegevoegd dat uit een onderzoek van CDC (Van der Ham, 2004) over de EPC voor kantoorgebouwen er op een steekproef van 73 gebouwen wel een statistisch significant verband is gevonden tussen EPC en werkelijk energiegebruik: Gemiddeld genomen leidt een verlaging van de EPC tot een lager werkelijk energiegebruik, hoewel in individuele gevallen een grote spreiding optreedt. Uit de regressieanalyse blijkt dat er een kans is van 6.3% dat er geen relatie tussen de EPC en het energiegebruik is. Onderzoeksinstituut OTB 21

34 5 Bepalende factoren van het energiegebruik 5.1 Inleiding Voorgaande hoofdstukken tonen aan dat de relatie tussen EPC en energiegebruik voor verwarming niet duidelijk is en dat de spreiding van het gasverbruik en van het elektriciteitsverbruik voor vergelijkbare woningen erg groot is. De vraag is nu welke parameters wel bepalend zijn voor het energiegebruik. In dit hoofdstuk wordt onderzocht wat er bekend is over de factoren die het energiegebruik in woningen bepalen. Er is gebruik gemaakt van internationale literatuur over dit onderwerp (paragraaf 5.2) en van specifieke Nederlandse statistische onderzoeken over bewonersgedrag en huishoudenkarakteristieken (paragrafen 5.3 t/m 5.5): ECN/IVAM onderzoek, (Jeeninga e.a., 2001); CE onderzoek (Rooijers, 2003) op basis van de KWR 2000; Uitwerking Novem/PRC door IVAM, (Uitzinger, 2004) RIGO onderzoek (Leidelmeijer en Van Grieken, 2005) op basis van de KWR 2000; Een analyse van de KWR, 2000 door het OTB (Guerra Santin, 2009). Paragraaf 5.6 behandelt de relaties tussen gebouwtypes en installaties en werkelijk energiegebruik, met het doel te achterhalen of specifieke gebouwen en installaties minder gevoelig zijn voor bewonersgedrag. Ook is literatuur onderzocht naar de relatie tussen theoretisch en werkelijke EPC (uitvoeringskwaliteit). Voor deze studie is gebruik gemaakt van de volgende onderzoeken: Gommans, 2007: Energieprestaties van energie-efficiënte gebouwen; TNO/Halmos rapport, 2006: Kwaliteitsborging van installaties. Evaluatie van bestaande instrumenten en een visie voor de toekomst; Nieman/VROM rapport, 2007: Woonkwaliteit Binnenmilieu in Nieuwbouwwoningen. 5.2 Internationale wetenschappelijke literatuur Vanwege de internationale druk op energiebesparing worden beleid en regelgeving gericht op het verminderen van het energiegebruik van gebouwen steeds stringenter. Een voorbeeld daarvan is de Energy Performance Building Directive (EPBD) in 2008, die alle lidstaten verplicht om prestatiegerichte energieregelgeving te implementeren in relatie tot verwarming, koeling, ventilatie, verlichting en warm tapwater. Toch zijn er vraagtekens bij de efficiënte van beleidsmaatregelen. Er zijn auteurs (Branco et al., 2004; Haas et al., 1998; Hirst & Goeltz, 1985) die aangeven dat energiebesparingsmaatregelen vaak een kleiner effect hebben dan verwacht. Energieregelgeving voor gebouwen heeft als gevolg dat niet-gebouwgebonden energiegebruik belangrijker wordt en daarmee ook de rol van bewoners (Groot et al. 2008; Haas et al. 1998; Papakostas & Satiropoulos, 1997). Een aantal studies heeft aangetoond dat bewonersgedrag een belangrijke rol zou kunnen spelen in de variatie in energiege- 22 Onderzoeksinstituut OTB

35 bruik van verschillende huishoudens (Jeeninga e.a. 2001; Branco et al. 2004), maar hoe groot die rol is, is nog niet bekend. Het effect van thermische gebouwkarakteristieken op het energiegebruik van verwarming is een onderwerp dat uitgebreid is bestudeerd, gekwantificeerd en gevalideerd in het kader van gebouwsimulatie van individuele gebouwen. Deze invloed wordt beschreven in verschillende handboeken (bijvoorbeeld, Clarke 2001; Ashrae 2005; ISO & 2008) en vormt de basis voor de methode achter de EPC. Er zijn echter weinig studies bekend die de impact van thermische karakteristieken op de gehele woningvoorraad vanuit statistische uitgangspunten analyseren. Er zijn ook heel weinig studies bekend die de huishoudkarakteristieken en het bewonersgedrag integreren (Haas et al., 1998). Volgens Haas e.a. zijn de behaalde energiebesparingen minder dan de verwachte besparingen omdat de impact van bewonersgedrag niet mee wordt genomen. Het verschil tussen het voorspelde en het reële energiegebruik is ook afhankelijk van de werkelijke realisatie van het bouwwerk en de installaties (Elkhuizen, 2006; Nieman, 2007) alsmede van hun gebruik, zoals temperatuurkeuze en ventilatiedebiet (Branco et al. 2004). In de experimentele studie van Branco, waarbij het energiegebruik drie jaar lang werd gemeten in appartementen in Zwitserland, bleek dat het energiegebruik 50% hoger was dan het verwachte energiegebruik. Het verschil kwam door de wijze waarop systemen gebruikt werden, uit prestaties die anders waren dan verwacht en uit meteorologische omstandigheden die anders waren dan in de standaard berekening. Uit de studie van ECN/IVAM ((Jeeninga e.a. 2001), blijkt dat een energie-intensieve levensstijl in een energiezuinig gebouw kan leiden tot een hoger energiegebruik dan een energie-extensieve levensstijl in een minder energiezuinig gebouw. Ook in een studie over het effect van energie-audits in woningen in de VS, werd door Hirst and Goeltz (1995) gevonden dat minder energie bespaard werd dan verwacht. Huishoudenskarakteristieken Wat betreft huishoudenskarakteristieken tonen meerdere onderzoeken aan dat leeftijd belangrijk is. In het algemeen gebruiken oudere huishoudens meer energie dan jongere, zeker voor ruimteverwarming (Liao & Chang, 2002; Linden 1996, 2001). Het aantal bewoners per huishoudens is ook een belangrijke parameter. In een aantal studies zijn er lineaire correlaties gevonden tussen het aantal bewoners en het energiegebruik. Het inkomen speelt ook een rol. In een onderzoek naar de uitgaven en energiegebruik van huishoudens in Nederland vond Vringer (2005) dat 1% toename in inkomen resulteert in 0.63% toename in energiegebruik. Hij vond ook dat binnen een inkomenscategorie, de bandbreedte van energiegebruik substantieel is en dat dus ook andere factoren een rol spelen. Biesiot and Noorman (1999), gebruikmakend van de Nederlandse Huishoudens Budget Onderzoek, hebben ook een lineaire relatie gevonden tussen inkomens en energiegebruik. Leth-Petersen and Togeby (2001) vonden dat meer energie wordt gebruikt in huurwoningen dan in eigen woningen. Dit werd gerelateerd aan het feit dat de energiekosten in de huur waren inbegrepen en/of dat het gebruik in appartementen collectief werd bemeterd. Bewonersgedrag Op het gebied van bewonersgedrag lijkt motivatie een belangrijke invloedsfactor op het energiegebruik (Vringer et al., 2007; Linden, 2006). Er zijn verschillen in energiegebruik die niet uitgelegd kunnen worden op basis van aantal personen in het huishoudens, opleidingsniveau of leeftijd (Vringer et al., 2007). Vringers e.a. bestudeerden het effect van waarden, motivatie en percepties op het gebied van klimaatveran- Onderzoeksinstituut OTB 23

36 dering op het energiegebruik. Zij vonden geen significant verschil tussen het energiegebruik van groepen met verschillende waarden, uitgezonderd dat huishoudens die minder gemotiveerd waren om energie te besparen 4% meer energie gebruikten. Haas e.a. (1998) zijn van mening dat bewonersgedrag even belangrijk is als bouwfysische en mechanische parameters, en de oorzaak zijn van variaties in het energiegebruik van vergelijkbare woningen met vergelijkbare installaties, die een factor twee kunnen bedragen. Een aantal auteurs heeft ook aanwijzingen gevonden dat het reboundeffect een rol speelt. Haas e.a. (1998) hebben gevonden dat een toename van de energie-efficiency van een dienst of apparaat leidt tot lagere prijzen en dus tot een toename van het gebruik daarvan en dus ook tot een toename van het energiegebruik. Dit wordt ondersteund door het feit dat er geen lineaire relatie gevonden werd tussen energiegebruik voor ruimteverwarming en thermische eigenschappen van het gebouw, maar wel tussen energiegebruik voor verwarming en binnentemperatuur. De binnentemperatuur lijkt te verschillen per types gebouwen en installaties vanwege bewonerspreferenties en gedrag (Leth-Petersen & Togeby, 2001). Deze preferenties kunnen echter ook afhankelijk zijn van de thermische kwaliteit van het gebouw en van het klimaat (Haas et al., 1998). Er bestaat vaak een lineaire relatie tussen temperatuurinstelling en energiegebruik. Ook het feit dat bewoners wel of niet thuis zijn blijkt van grote invloed op het energiegebruik (Papakostas & Satiropoulos, 1997; Boonekamp, 2005) voor ruimteverwarming. Ventilatie In energie-efficiënte gebouwen zijn ventilatie en infiltratie belangrijke parameters van het energiegebruik omdat zij dan de dominante warmteverliezen veroorzaken (Liddament & Orme, 1998). Er zijn veel studies uitgevoerd naar de relatie tussen woningkenmerken, installatiekenmerken, bewonersgedrag en ventilatiepatronen. Een samenvatting van deze studies is te vinden in Soldaat (2007) en in Appendix B. Paragraaf 5.5. gaat meer in detail over de resultaten van een studie van RIGO (Leidelmeijer en Van Grieken, 2005) waarin energiegedrag en ventilatiegedrag zijn onderzocht. 5.3 ECN/IVAM onderzoek Voor een beschrijving van het onderzoek, zie hoofdstuk 4.4. Het onderzoek leverde data over thermostaatinstelling, en stook- en ventilatiefrequenties. 46% van de huishoudens stelt de thermostaat in tussen 19 en 20 graden (gemiddeld over een hele dag), 27% tussen 18 en 19 graden. 12% kiest voor een temperatuur hoger dan 20 graden en 15% voor een temperatuur lager dan 18 graden. Warm tapwater Er is een significante correlatie gevonden tussen het energiegebruik voor warm tapwater en het type woning (correlatiecoëfficiënt 2 C c = 0.20), die waarschijnlijk berust op de aanwezigheid van meer personen en meer tappunten in grote woningen. Er is ook een significante correlatie gevonden tussen de douchefrequentie (C c =0.37 voor gasaansluiting en 0.36 voor warmtedistributie) en de badfrequentie (C c =0.26 voor gasaansluiting en 0.28 voor warmtedistributie). Opvallend is de correlatie gevonden tussen het energiegebruik en het type aansluiting (gas of warmte). De correlatiecoëfficiënt voor warmte is Dat betekent dat het gemiddelde verbruik voor warm tapwater bij woningen aangesloten op een warmtenet significant lager is dan voor 2 De correlatiecoëfficiënt is een maat voor de sterkte van de samenhang tussen variabelen. De waarde kan variëren van -1 tot 1. Een correlatiecoëfficiënt van +1 of -1 betekent dat de ene variabele volledig uit de andere is te herleiden. Een correlatiecoëfficiënt van 0 wil zeggen dat er totaal geen verband is. 24 Onderzoeksinstituut OTB

37 woningen met een gasaansluiting. Het is echter niet duidelijk of deze correlatie toe te schrijven is aan een systematische fout, techniek of gedrag. Zie figuur 18. Figuur 18: Gemiddeld warmtevraag voor warm tapwater voor woningen (per project met een identieke EPC) met(links een gasaansluiting en rechts een aansluiting op een warmtenet. Ruimteverwarming De warmtevraag voor ruimteverwarming is significant gecorreleerd met de stooktemperatuur (C c =0.33 voor gasaansluiting en 0.36 voor warmtenet). Er is een significante negatieve correlatiecoëfficiënt voor zelfmonitoring (meterstand bijhouden) (C c =0.20 voor gasaansluiting en 0.21 voor warmtenet), wat aangeeft dat zelfmonitoring een besparend effect heeft (figuur 19). Figuur 19: Gemiddeld warmtevraag voor ruimteverwarming voor woningen (per project met een identieke EPC) met links een gasaansluiting en rechts een aansluiting op een warmtenet. Er wordt geconcludeerd dat de EPC-waarde in combinatie met het type woning bepalend is voor de gemiddelde warmtevraag van een woning. De spreiding wordt bepaald door het gedrag van bewoners (figuur 20). Onderzoeksinstituut OTB 25

38 Figuur 20: Totale warmtevraag woningen met links een gasaansluiting en rechts een aansluiting op een warmtenet. 5.4 CE onderzoek, 2003 Dit onderzoek (Rooijers, 2003) is uitgevoerd in opdracht van VROM op basis van de databestanden van de KWR 2000 en het energiegebruik. Data over het energiegebruik over drie jaar is verkregen via energiebedrijven. Uit het onderzoek blijkt dat: Zuinig stoken tot 5% lager gasverbruik per graad stooktemperatuur leidt; Slechts een kleine groep huishoudens zuinig stookgedrag vertoont; De leeftijd van personen in het huishoudens een bepalende factor is: ouderen stoken weliswaar zeer bewust maar gebruiken een hogere gemiddelde temperatuur, waardoor zij een hoger gasverbruik hebben dan jongeren (zie figuur 21); Naarmate woningen beter geïsoleerd zijn, is het gasverbruik lager, maar in goed geïsoleerde woningen wordt minder zuinig gestookt (rebound effect), waardoor het heeft het gasverbruik minder groot is dan verwacht; Huishoudens die veel ventileren een iets lager energiegebruik hebben dan huishoudens die weinig ventileren, terwijl de EPC uitgaat van het omgekeerde. Figuur 21: Gemiddeld gasverbruik per persoon in huishoudens met twee personen (Rooiijers, 2003). 26 Onderzoeksinstituut OTB

39 Uit een regressieanalyse 3 (zie figuur 22) blijken uiteindelijk gebruiksoppervlak, leeftijd van de bewoners en isolatie de belangrijkste verklarende factoren voor het energiegebruik voor verwarming. Figuur 22: Regressieanalyse gasverbruik (Rooijers, 2003). 5.5 Uitwerking Novem/PRC onderzoek door IVAM Dit onderzoek is gebaseerd op een uitwerking van de data van het Novem/PRC onderzoek (Novem, 2004) door Ivam (Uitzinger, 2004). In dit onderzoek is geschat dat ongeveer 70% van de spreiding in gasverbruik toegeschreven zou kunnen worden aan de woningkarakteristieken en de toegepaste technieken en 30% aan gezinsgrootte en gedrag. De sterkst verklarende variabelen van het gasverbruik zijn het verwarmde oppervlak, het verliesoppervlak, het type warmtelevering en de isolatiegraad. Wat betreft het gedrag is gevonden dat het bezit van een zonneboiler besparend werkt op het aantaal douches die en neemt, maar dat in woningen met een lage EPCeen hogere temperatuur afgesteld wordt dan in woningen met een hoger EPC. Ook bleek dat hoe groter het gezin, hoe lager de temperatuur wordt afgesteld en dat bij het bezit van een programmeerbare thermostaat de temperatuur hoger afgesteld wordt. Verwijderd: 5.6 RIGO onderzoek Het RIGO onderzoek (Leidelmeijer en Van Grieken, 2005) is gebaseerd op de databestanden van de KWR Uit de statistische analyse konden drie belangrijke energiegedragingen geïdentificeerd worden: patronen die aangeven welke ruimten worden verwarmd en hoe vaak, patronen die aangeven welke temperatuurinstellingen men hanteert en patronen die aangeven hoe veelvuldig men ventileert. De verschillende gedragingen hangen ook met elkaar samen. Als belangrijke woningkenmerken voor de bepaling van het energiegedrag zijn geïdentificeerd: De mate van vrijstaandheid (aantal buitengevels); De grootte van de woning; De isolatiegraad van de woning; 3 In een regressieanalyse wordt een vergelijking gezocht die de samenhang weergeeft tussen de verschillende variabele. Onderzoeksinstituut OTB 27

40 Het type en kwaliteit van het verwarmingssysteem; Het type ventilatiesysteem; Voor huishoudens zijn de meest bepalende kenmerken van het energiegedrag: Huishoudengrootte en samenstelling (aantal personen en aantal kinderen); Leeftijd; Inkomen; Tijdbesteding (aandeel van de week dat men werkt, aantal dagen dat minimaal wordt gewerkt en hoeveel er thuis wordt gewerkt); Opleiding; Etniciteit. Meest onzuinig gedrag Het meest onzuinige gedrag (veel ruimten, altijd verwarmen) komt vooral voor in de grote koopwoningen en zeer grote woningen (daar zijn ook meer ruimten te verwarmen) waar gezinnen wonen waarvan (minimaal iemand van) het huishouden overdag altijd aanwezig is. Maar ook in de kleine rijwoningen en verouderde eengezinswoningen, waar ouderen in wonen die eveneens veelal overdag aanwezig zijn komt onzuinig energiegedrag veel voor. Verder lijkt er sprake van te zijn dat een huishouden dat veel elektriciteit verbruikt (per persoon), ook eerder geneigd is om veel ruimten, altijd te verwarmen. Meest zuinig gedrag Het meest zuinige gedrag (af en toe verwarmen en alleen de woonkamer verwarmen) komt vooral voor als men óf weinig aanwezig is in de woning, óf niet woont in een eengezinswoning. Ook in recent gebouwde woningen komt zuinig energiegedrag voor wat betreft de verwarming van ruimten weinig voor. Temperatuurinstellingen Het meest onzuinige gedrag (altijd een hoge temperatuur) wordt vertoond door huishoudens die een hoog elektriciteitsverbruik hebben, die een hoog inkomen hebben (tweeverdieners, welvarende gezinnen) en die ouder zijn (zowel met een laag als een hoog inkomen). Verder komt dit onzuinige gedrag meer voor in kleinere, niet vrijstaande woningen. Het meest zuinige gedrag (lage temperatuur) wordt vooral vertoond door de groep jong-werkenden die veelal overdag niet aanwezig zijn en juist niet door ouderen. Ventilatiegedrag Voor het onderscheid tussen verschillende vormen van ventilatiegedrag zijn in het bijzonder woningkenmerken van belang. In grote en verouderde woningen wordt vaker nooit of weinig geventileerd dan vaak of permanent. Permanent ventileren gebeurt vooral in de recent gebouwde woningen (waar relatief vaak mechanische ventilatie aanwezig is en waar de isolatiekwaliteit hoog is) Relatie tussen energiegedrag en energiegebruik Hoe deze relatie precies in elkaar zit is moeilijk te ontraffelen omdat de woning zelf ook van invloed is op het energiegebruik (hetzelfde gedrag in een slecht geïsoleerd huis leidt tot meer gasverbruik dan in een goed geïsoleerd huis). Door statistisch te controleren voor de invloed van de woningkenmerken blijkt dat het totaal aan stookgedrag en woningkenmerken gezamenlijk ongeveer 50% van de verschillen in gasverbruik kan verklaren. De andere niet verklaarde 50% worden in het onderzoek toegeschreven aan overig gasverbruik voor o.a. douchen en koken. 28 Onderzoeksinstituut OTB

41 5.7 KWR/OTB onderzoek In dit onderzoek, ook gebaseerd op de KWR steekproef (Guerra Santin, 2009), is bepaald door een statistische analyse (o.a. regressieanalyse) welke factoren het energiegebruik voor ruimte en warm tapwater bepalen. Uit de resultaten blijkt dat het type woning en het gebruiksoppervlak bepalend zijn (zie figuur 23). Figuur 23 geeft bijvoorbeeld aan dat een rijtjeswoning gemiddeld (over de gehele woningvoorraad) MJ minder verwarmingsenergie gebruikt per jaar dan een vrijstaande woning. Hoekwoning 2 onder 1 kap Rijtjeswoning Appartement Maisonette LOG gebruiksoppervlak MJ/jaar Figuur 23: Energie bespaard of gebruikt per type woning en bij 1 eenheid (voor de gebruiksoppervlak is de eenheid Log(gebruiksoppervlak) t.o.v. een vrijstaande woning. Ook speelt de isolatieklasse van de woning een belangrijke rol, zie figuur 24. Net als in het onderzoek van RIGO wordt gevonden dat het wel of niet aanwezig zijn van personen bepalend is, maar wel minder bepalend dat het type woning (zie figuur 25). Een woning waarin altijd bewoners overdag thuis zijn, gebruikt gemiddeld (over de gehele woningvoorraad) 2500 MJ meer verwarmingsenergie per jaar dan een woning waarin niet altijd bewoners overdag aanwezig zijn. Opvallend is het feit dat de aanwezigheid van een thermostaat leidt tot een hoger energiegebruik, misschien omdat het niet hebben van een thermostaat gerelateerd is aan het niet hebben van centrale verwarming en dus aan het gebruiken van lokale verwarming, wat ertoe kan leiden dat minder (slaap)kamers verwarmd worden (zie figuur 25). Figuur 25 geeft ook aan dat, zie ook hoofdstuk 4, woningen van een recenter bouwjaar minder energie gebruiken. Het aantal verwarmde slaapkamers is ook bepalend voor het energiegebruik. Uit deze studie blijkt dat huishoudenskarakteristieken en bewonersgedrag een statistisch significant effect hebben op het energiegebruik voor verwarming: gezamenlijk verklaren ze 4.2% van de spreiding in energiegebruik. Woningkarakteristieken blijven echter het energiegebruik voor een groot deel bepalen: zij verklaren 42% van de spreiding. Dit betekent dat ongeveer 52% van de bandbreedte van het energiegebruik Onderzoeksinstituut OTB 29

42 niet verklaard kan worden. Dit kan gedeeltelijk komen doordat de variabelen gebruikt om bewonersgedrag aan te duiden waarschijnlijk niet onafhankelijk zijn, maar ook deels bepaald worden door gebouw- en installatiekarakteristieken (vergelijk het RIGO onderzoek). Het effect van bewonersgedrag zou daardoor veel groter kunnen zijn dan gevonden in deze studie. Er zijn altijd bewoners overdag thuis Er zijn altijd bewoners in het weekend thuis Huurprijs inclusief verwarming Particuliere huurwoning Lokale verwarming in woonkamer Thermostaat aanwezig Bad aanwezig Kruipruimte aanwezig Schuur aanwezig Garage aanwezig Verwarmingsleidingen zijn geisoleerd Open keuken Dak is geisoleerd Geisoleerde beplating Vloer is geisoleerd Er is dubbelglas Gevel is geisoleerd MJ/jaar Figuur 24: Energie bespaard of gebruikt wanneer een karakteristiek aanwezig is ten opzichte van wanneer de karakteristiek niet aanwezig is. 30 Onderzoeksinstituut OTB

43 Figuur 25: Energie bespaard of gebruikt per eenheid van de genoemde variabele. De bevindingen van deze studie zijn in lijn met internationale studies. Sonderegger ( ) vond in een studie in de VS dat woningkarakteristieken 54% van de spreiding kunnen verklaren. Wel vond hij dat 71% van de niet-verklaarde spreiding kwam door bewonersgedrag, terwijl in het OTB onderzoek dit 4.2% is (nb: in een net afgeronde studie over een eigen steekproef, bleek gedrag 11% van de spreiding te kunnen verklaren). Schuler (2000) vond in Duitsland dat bewonersgedrag 11,7 to 14.9% van de spreiding kan verklaren. In India vond Pachauri (2004) dat het totaal aan socio-economische- en woningkarakteristieken 61-66% van de totale spreiding kan verklaren. 5.8 Onderzoek naar het effect van installaties en uitvoering Uit voorgaande hoofdstukken blijkt dat er geen (statistische) studies zijn die gedetailleerd genoeg zijn om aan te tonen of verschillende installaties bij een vergelijkbare EPC leiden to verschillende werkelijk energiegebruiken. Alleen de ECN/IVAM studie beschreven in paragraaf 5.3 laat zien dat de spreiding van het energiegebruik in hun steekproef kleiner was in woningen met stadsverwarming dan in woningen met een gasaansluiting. Ook bekend zijn monitoringsgegevens van passieve woningen (Passief House Institute, 2009) in Duitsland, waaruit het energiegebruik voor verwarming te zien is voor de woningvoorraad, energie-efficiënte woningen en drieverschillende passief huis projecten (figuur 26). De projecten zijn in verschillende jaren gemeten en er is (waarschijnlijk) geen correctie voor graaddagen aangebracht. Het gemiddeld energiegebruik van passieve huizen blijkt aanzienlijk lager dan van gewone energie-efficiënte woningen. De spreiding in het energiegebruik is in iedere categorie groot, en is groter in passieve woningen. Een andere kanttekening bij de resultaten is dat huidige bewoners van passieve woningen waarschijnlijk meer energiebewust zijn dan bewoners van andere woningen. Onderzoeksinstituut OTB 31

44 Figuur 26: Gemeten energiegebruik in verschillende types woningen Er zijn twee onderzoeken gevonden waarin de werkelijk prestaties van (energieefficiënte) installaties beschreven worden. In (Gommans, 2007) wordt een onderzoek van de TU Delft beschreven: Energieprestaties van energie-efficiënte gebouwen. In dit onderzoek zijn zonnecollectoren voor warm tapwater 17 jaar lang gemonitord. Doordat het systeem niet slim was ingeregeld en doordat de (slecht uitgevoerd) ringleiding veel warmteverliezen veroorzaakte waren de prestaties van het systeem slecht. Nadat dit verholpen was bleken een aantal collectoren uitgevallen te zijn zonder dat iemand het merkte omdat de (elektrische) naverwarmer het werk van de zonneboiler overnam. Na twee jaar niet controleren bleek 40% van de zonneboilers niet of onvoldoende te functioneren. Vergelijkbare resultaten werden ook gevonden in een project met zonnecollectoren en warmtepomp in een kantoorgebouw. De warmtepomp bleek ook maar 25% van het verwachte rendement te halen. In een ander project merkte niemand dat de warmtepomp niet werkte omdat de werking werd overgenomen door de naverwarmer (gasketel). In deze drie gevallen is door de onderhoudsmonteurs niets opgemerkt. Er wordt geconcludeerd dat de prestatie van (high-tech) duurzame energie technieken zeer gevoelig zijn voor ontwerp en uitvoeringsfouten en dat inregeling bij oplevering als een vast onderdeel van het bouwproces zou moeten worden beschouwd. Ook zijn controles tijdens het gebruik van de installaties noodzakelijk om een laag energiegebruik te bereiken, dit zou een taak van installateurs moeten zijn. Dit vereist wel extra investeringen in meters en sensoren. Uit een vergelijkbare studie in U-bouw, uitgevoerd door TNO/Halmos (Elkhuizen, 2006) blijkt dat 80% van de oorzaken van niet goed werkende installaties kan worden gevonden in onderhoud, beheer en gebruikergedrag. Door meet aandacht te geven aan gebruik en beheer wordt geschat dat energiebesparingen van 10-28% bereikt kunnen worden. Ook hier wordt er gepleit voor betere monitoring van de installaties en hun energieprestaties en voor het opleiden van onderhoudsbedrijven in het beter functioneren van installaties. Er wordt aanbevolen om commissioning te stimuleren, 32 Onderzoeksinstituut OTB

45 waarbij onderhoudscontracten een combinatie van onderhoud en energiegebruik bieden. Een rapport van Bureau Nieman (Nieman, 2007), uitgevoerd in opdracht van VROM-Inspectie geeft een duidelijk beeld van alle mankementen van woningen bij oplevering. Het onderzoek is gerealiseerd op een steekproef van 154 woningen in diverse gemeentes. Het onderzoek geeft het volgende beeld: 25% van de woningen voldeed niet aan de EPC-eis omdat de EPC-berekening niet correct uitgevoerd waren, maar de vergunning was wel verleend. Ongeveer 50% van de gerealiseerde woningen voldoet niet aan de uitgangpunten zoals genoemd in de EPC-berekening gebruikt voor de bouwaanvraag. 20% van de woning voldoet niet aan de vereiste ventilatietoevoer capaciteit, 50% niet aan de vereiste afvoercapaciteit. Van de overstroomvoorzieningen (spleet onder deur om de ventilatielucht te laten stromen) waren 53% in de verblijfsruimten, 89% in de badruimten en 27% in de toiletruimten onvoldoende. 25% van de gebruikersinstructies voor het ventilatiesysteem voldoet niet. In 90% van de woningen veroorzaakt de mechanische ventilatie meer geluid dan redelijk genoemd kan worden (boven 30 db(a)). 17% van de woningen voldoet niet aan de temperatuuroverschrijdingsnorm en zal dus in de zomer te warm worden. In 13% van de projecten is er kans op koudebruggen en in 27% op inwendige condensatie. De luchtdoorlatendheid (kierdichting) bleek wel in alle woningen te voldoen aan het Bouwbesluit, alsmede de veiligheid van elektra- en gasvoorzieningen Daarnaast wordt in het rapport genoemd dat de lucht- en contactgeluidisolatie in 20% van de woningen niet voldoet en dat in alle nieuwbouwwoningen de drinkwaterkwaliteit onvoldoende is als gevolg van zware metalen en microbiële verontreiniging, doch is er geen sprake van acute gezondheidsrisico. 5.9 Conclusies Ondanks het feit dat internationale en nationale onderzoeken laten zien dat huishoudenkarakteristieken en bewonersgedrag een groot aandeel zouden kunnen hebben in de verklaring van de spreiding van het energiegebruik, zijn er weinig studies die dit effect hebben kunnen kwantificeren. Alle genoemde studies laten zien dat vloeroppervlakte en isolatiegraad belangrijke voorspellende parameters zijn. Zowel het RIGO/KWR onderzoek als het OTB/KWR onderzoek laat zien dat ongeveer 40% van de spreiding in energiegebruik voor verwarming verklaard kan worden door het totaal van woningkenmerken en gedragskenmerken. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat 4.2 a 14% van de spreiding verklaard kan worden door alleen bewonerskarakteristieken. Echter de bewonerskenmerken die uit het KWR databestand gehaald kunnen worden geven geen compleet beeld van bewonerskenmerken en zijn waarschijnlijk ook gekoppeld aan de woningkenmerken. 50% van de spreiding in energiegebruik blijft onverklaard. Er zijn aanwijzingen dat dit onverklaarde deel ook deels afhankelijk is van in de steekproef niet gemeten woningkarakteristieken, zoals de werkelijke kwaliteit van de uitvoering van het bouwwerk en de inregeling van installaties. Andere onderzoeken tonen namelijk aan dat er een groot verschil is tussen de werkelijke realisatie en de prestaties op papier. Onderzoeksinstituut OTB 33

46 6 Elektriciteitsverbruik huishoudens 6.1 Inleiding Het totale elektriciteitsverbruik in Nederland is in de periode gestegen met gemiddeld 1.8% per jaar (EBM, 2004). Figuur 27 geeft deze trend weer. Figuur 28 specificeert daarbij het aandeel aan duurzaam geproduceerd elektriciteit. Deze is gestegen van 0.9% in 1990 naar 6.1% in 2004 en zou in % moeten zijn volgens de doelstellingen van het kabinet. Het grootste aandeel van duurzame energie wordt gevormd door biomassa centrales. Het aandeel van PV-cellen is niet zichtbaar op de figuur, maar bedroeg 0 GWh in 1990 en 33 in Totaal elektriciteitsverbruik in Nederland GWh Duurzame elektriciteit Niet duurzame elektriciteit Jaar Figuur 27: Aandeel van niet-duurzame en duurzame elektriciteitsverbruik in Nederland (CBS, 2007) Duurzame elektriciteitsverbruik in Nederland GWh Biomassa PV-cellen Water Wind Jaar Figuur 28: Penetratie van duurzame elektriciteit in Nederland (CBS (2007). Het elektriciteitsverbruik van huishoudens heeft een aandeel van ongeveer 15% van het totaal; in de utiliteitssector is dit ongeveer 20%. Hiermee is de gebouwde omgeving verantwoordelijk voor ongeveer 35% van het totale elektriciteitsgebruik van Nederland (IEA, 2004). 34 Onderzoeksinstituut OTB

47 Figuur 29 geeft aan dat het gemiddeld elektriciteitsverbruik per huishouden sinds 1950 gestaag is toegenomen, op een daling in de jaren 80 na. De toename sinds 1990 is minder sterk dan voor de jaren 80. In 2004 was dit gemiddeld 3346 kwh. De stijging van het elektriciteitsverbruik na 1988 is met name toe te schrijven aan de toename van het apparaatbezit. Vooral het bezit van vaatwassers, wasdrogers, magnetrons, computers en printers is sinds midden jaren 80 fors toegenomen (Jeeninga e.a., 2001). GEMIDDELD ELEKTRICITEITSVERBRUIK HUISHOUDENS kwh Jaren Figuur 29: historische data gemiddeld elektriciteitsverbruik per huishouden per jaar (EIB, 2009). 6.2 Huishoudelijk elektriciteitsgebruik Er zijn verschillende studies gevonden die aangeven wat het aandeel van verschillende huishoudelijk apparaten is in het elektriciteitsgebruik van huishoudens. Op Europees niveau is gevonden dat witgoederen en verlichting verantwoordelijk zijn voor ongeveer 40% van het huishoudelijke elektriciteitsgebruik, terwijl bruingoederen verantwoordelijk zijn voor de andere 60% (Itard, 2008). Uit het energieverslag Nederland (2008) worden de volgende data verstrekt: Ondanks de gestegen energie-efficiëntie van verschillende apparaten, blijft het energieverbruik van huishoudens in de Europese Unie toch stijgen. Het gemiddelde verbruik is bij de Europese huishoudens in tien jaar niet gedaald, maar met 2% per jaar toegenomen. Het gemiddelde energieverbruik van bijvoorbeeld een wasmachine is tussen 1995 en 2002 gedaald met 28%, maar het gebruik van wasmachines is met 32% gestegen. Het energieverbruik door televisietoestellen is tussen 1995 en ,5 keer zo groot geworden (van 157 tot 343 kwh/jaar). Internetmodems die altijd aanstaan, verbruiken 55 kwh/jaar. De studie is uitgevoerd in het kader van het project Remodece ( Residential Monitoring to Decrease Energy Use and Carbon Emissions in Europe ). Volgens Remodece is het stroomverbruik van alle Europese huishoudens (EU-25) ongeveer 744 TWh 4 (meting in 2004) en zal dat bij ongewijzigd beleid blijven stijgen tot 854 TWh. (Energieverslag Nederland, 2008) 4 1 TWh= 1 miljoen MWh 1MWh= duizend kwh Onderzoeksinstituut OTB 35

48 Figuur 30 geeft de penetratie weer van verschillende huishoudelijk apparaten tussen 1995 en Onder verwarming en warm tapwater valt de elektrische hulpenergie van de ketels (pompen) en eventuele elektrische bijverwarming. Figuur 30: Penetratie van elektrische functies (links: EIB, 2009; rechts: Jeeninga e.a., 2001) Uit Energie in Nederland, (EIB,2009): Het verbruik voor reinigen d.w.z. (vaat)wassen en was drogen is sterk toegenomen door de penetratie van wasdrogers (van 49% in 1995 naar 56% in 2000) en sterke stijging van het aantal vaatwassers (penetratie van 20% in 1995 naar 40% in 2000). Na 2000 valt nagenoeg geen toename in verbruik te constateren ondanks een verdere penetratie van wasdrogers (68% in 2004) en vaatwassers (50% in 2004). Dit kan worden toegeschreven aan een groeiend aandeel van zuiniger machines. Het verbruik door koelapparatuur is voor de jaren 2000 en 2003 lager dan in 1995, wat ook hier verklaard zou kunnen worden door een groeiend aandeel van zuinige apparaten. Al vanaf 1990 bezit ruim 90% van de huishoudens een koelkast. Voor de onderdelen verwarming/warmwater en verlichting zijn de verschillen tussen de jaren zodanig dat geen conclusies kunnen worden getrokken over een bepaalde trend in het verbruik. De penetratie van spaarlampen is sinds 1995 toegenomen van gemiddeld ruim 2 per woning naar bijna 4, maar het aantal halogeenlampen per woning is in dezelfde periode gestegen van 2 naar 6. Het verbruik door audio- en videoapparatuur is hoger als gevolg van meer uitgebreide aanschaf van diverse apparaten. Tabel 4 geeft de gemiddelde verdeling van het elektriciteitsverbruik, waarbij bruingoederen een aandeel van ongeveer 30% hebben (de Groot et al, 2008). Tabel 4: Verdeling van het elektriciteitsverbruik in 2006 (gemiddeld in alle woningen) Activiteit kwh MJ primair eq (3.6/0.39) % Wassen/drogen Koeling Verlichting Verwarming /warm tap water bruingoederen Totaal Onderzoeksinstituut OTB

Effecten van energiebesparende maatregelen

Effecten van energiebesparende maatregelen Effecten van energiebesparende maatregelen Laure Itard, Olivia Guerra Santin 7-12-2009 Delft University of Technology Challenge the future Historisch gasverbruik huishoudens Gemiddeld huishoudelijk gasverbruik

Nadere informatie

van bewoners? Minder energiegebruik

van bewoners? Minder energiegebruik Verwarmingsenergie: van bewoners? Door de introductie van de EPC-regelgeving, de verbetering van constructiemethoden en van installatierendementen, wordt verwacht dat de verwarmingsenergie in woningen

Nadere informatie

Kentallen warmtevraag woningen

Kentallen warmtevraag woningen Kentallen warmtevraag woningen Colofon Dit rapport is opgesteld door Marijke Menkveld (ECN) Datum 26-01-2009 Status definitief Inhoudsopgave Inleiding...3 Ketels en andere verwarmingssystemen...3 Verschillen

Nadere informatie

ENERGIE 0 IN DE PRAKTIJK KOSTEN EN OPBRENGSTEN EXACT GEMETEN

ENERGIE 0 IN DE PRAKTIJK KOSTEN EN OPBRENGSTEN EXACT GEMETEN ENERGIE 0 IN DE PRAKTIJK KOSTEN EN OPBRENGSTEN EXACT GEMETEN Wim van den Bogerd HOGERE DOEL Woonwijken met gezonde, energiezuinige en kwalitatief hoogstaande woningen waar het fantastisch wonen is! PROGRAMMA

Nadere informatie

Werkt energiebeleid met prestatienorm?

Werkt energiebeleid met prestatienorm? 1 Werkt energiebeleid met prestatienorm? Werkelijke besparingen en uitgevoerde maatregelen in kantoren Samenvatting Energieprestatieberekeningen worden uitgevoerd ten behoeve van de bouwaanvraag. Het ontwerp

Nadere informatie

EPC 0,8: Over welke woningen en installatieconcepten hebben we het?,

EPC 0,8: Over welke woningen en installatieconcepten hebben we het?, EPC 0,8: Over welke woningen en installatieconcepten hebben we het?, ir. F.W. (Freek) den Dulk Nieuwe eis per 1 januari 2006 EPC 0,8 Herziening norm: NEN 5128:2004 Energieprestatie van woonfuncties en

Nadere informatie

Energielabels en werkelijk energiegebruik

Energielabels en werkelijk energiegebruik Bijna 200.000 woningen vergeleken Energielabels en werkelijk energiegebruik Het energielabel en de EPC zijn in het leven geroepen om op den duur energiebesparing en gebruik van duurzame energiebronnen

Nadere informatie

Woningen met EPC ( 0,8

Woningen met EPC ( 0,8 Een initiatief van in samenwerking met 1 Woningen met EPC ( 0,8 Toelichting wijzigingen en bouwkundige aandachtspunten en duurzame energie - ontwerp- en adviesbureau BNA ir. F.W. den Dulk (Freek) 2 1 Onderwerpen

Nadere informatie

Energieprestaties grondgebonden woningen

Energieprestaties grondgebonden woningen Energieprestaties grondgebonden woningen Meer wooncomfort met minder energie Het slimme duurzame bouwconcept. Van VolkerWessels Stap voor stap naar minder energiegebruik De overheid stelt steeds scherpere

Nadere informatie

Trends in energetische maatregelen

Trends in energetische maatregelen Trends in energetische maatregelen Analyse van 2.000 EPC-berekeningen van aanvragen omgevingsvergunning vanaf 2012 tot en met 2015 Geschreven door Edward Prendergast, mobius consult edward@mobiusconsult.nl

Nadere informatie

Financieringslastpercentages voor verschillende soorten woningen. Verschillen naar woningtype en energielabel

Financieringslastpercentages voor verschillende soorten woningen. Verschillen naar woningtype en energielabel Financieringslastpercentages voor verschillende soorten woningen Verschillen naar woningtype en energielabel Financieringslastpercentages voor verschillende soorten woningen Verschillen naar woningtype

Nadere informatie

Energiebesparing is een samenspel van techniek en gedrag Cees Egmond 1 11 januari 2012

Energiebesparing is een samenspel van techniek en gedrag Cees Egmond 1 11 januari 2012 Energiebesparing is een samenspel van techniek en gedrag Cees Egmond 1 11 januari 2012 Het energiebesparingsbeleid van de Nederlandse overheid heeft ondermeer als doel om bij te dragen aan de klimaatdoelstellingen,

Nadere informatie

EPV IN GESTAPELDE BOUW KOSTEN EN OPBRENGSTEN EXACT GEMETEN

EPV IN GESTAPELDE BOUW KOSTEN EN OPBRENGSTEN EXACT GEMETEN EPV IN GESTAPELDE BOUW KOSTEN EN OPBRENGSTEN EXACT GEMETEN Wim van den Bogerd EERST NOM PROJECT 2013 RIJSWIJK Woonwijken met gezonde, energiezuinige en kwalitatief hoogstaande woningen waar het fantastisch

Nadere informatie

Fase 2. NOM Nul Op de Meter. type C, D

Fase 2. NOM Nul Op de Meter. type C, D Fase 2 NOM Nul Op de Meter type C, D 232 technische omschrijving Gefeliciteerd met de aankoop van uw woning! Uw woning is een nul-op-de-meter (NOM) woning. Dit houdt in dat BAM garandeert dat uw meterstand

Nadere informatie

Algemene beschrijving Ezie. GEN Methodiek kansrijk aanbod

Algemene beschrijving Ezie. GEN Methodiek kansrijk aanbod Algemene beschrijving Ezie GEN Methodiek kansrijk aanbod Algemene beschrijving Ezie GEN Methodiek kansrijk aanbod Arie Kalkman 11 november 2013 Versie 1.0 Inhoudsopgave 1 / Algemene beschrijving Ezie

Nadere informatie

Slimme keuzes voor woningconcepten met warmtepompen

Slimme keuzes voor woningconcepten met warmtepompen Slimme keuzes voor woningconcepten met warmtepompen Interactie tussen gevelisolatie, ventilatiesystemen en capaciteit warmtepompsystemen Per 1 januari 2015 worden de EPCeisen aangescherpt. Voor woningen

Nadere informatie

KLIMAATGARANT. Bewonershandleiding. Woningen met EnergiePrestatieVergoeding

KLIMAATGARANT. Bewonershandleiding. Woningen met EnergiePrestatieVergoeding KLIMAATGARANT Bewonershandleiding Woningen met EnergiePrestatieVergoeding 2018 Bewonershandleiding Woningen met EnergiePrestatieVergoeding Inhoud Introductie 3 Wat is de EPV? 4 Wat is de Energiebundel?

Nadere informatie

B (zie toelichting in bijlage)

B (zie toelichting in bijlage) Energielabel woning Afgegeven conform de Regeling energieprestatie gebouwen. Veel besparingsmogelijkheden B (zie toelichting in bijlage) Uw woning Weinig besparingsmogelijkheden Labelklasse maakt vergelijking

Nadere informatie

Externe warmtelevering, EMG, EPC en energielabel

Externe warmtelevering, EMG, EPC en energielabel 13 oktober 2010 - Warmtenetwerk Externe warmtelevering, EMG, EPC en Hans van Wolferen Externe warmtelevering, EPC en Achtergrond, doelstelling Getrapte eis Invoering EMG ontwikkeling en inhoud 2 Huidige

Nadere informatie

3 Energiegebruik huidige situatie

3 Energiegebruik huidige situatie 3 Energiegebruik huidige situatie 3.1 Het Energie Prestatie Certificaat In het kader van de Europese regelgeving (EPBD) bent u verplicht om, bij verkoop of verhuur van de woning, een energiecertificaat

Nadere informatie

Energieverspilling is zinloos

Energieverspilling is zinloos Aan de slag in de Bestaande Bouw Energieverspilling is zinloos in het verleden en daarna samengesteld door: Martin Liebregts Haico van Nunen Donderdag 13 september 2007 Milieu - Aandacht in de tijd 2/31

Nadere informatie

Winst en comfort uit duurzaamheid. Bouw op onze kennis

Winst en comfort uit duurzaamheid. Bouw op onze kennis Winst en comfort uit duurzaamheid Bouw op onze kennis Even voorstellen "Het verschil tussen gewoon en uitzonderlijk is vaak dat kleine beetje extra, waarin samenwerking en krachtenbundeling mijn drijfveer

Nadere informatie

ENERGETISCHE VERBETERINGSMAATREGELEN IN DE SOCIALE HUURSECTOR ENKELE UITKOMSTEN VAN DE SHAERE-MONITOR 2010-2013

ENERGETISCHE VERBETERINGSMAATREGELEN IN DE SOCIALE HUURSECTOR ENKELE UITKOMSTEN VAN DE SHAERE-MONITOR 2010-2013 ENERGETISCHE VERBETERINGSMAATREGELEN IN DE SOCIALE HUURSECTOR ENKELE UITKOMSTEN VAN DE SHAERE-MONITOR 2010-2013 1 WAT IS DE SHAERE-MONITOR? In de afgelopen jaren zijn allerlei initiatieven ontplooid om

Nadere informatie

Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 2, derde lid, en 3 van het Besluit energieprestatievergoeding huur (hierna: het besluit).

Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 2, derde lid, en 3 van het Besluit energieprestatievergoeding huur (hierna: het besluit). Toelichting 1. Inleiding Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 2, derde lid, en 3 van het Besluit energieprestatievergoeding huur (hierna: het besluit). Op grond van artikel 2, derde

Nadere informatie

Kennissessie: CO 2 neutraal het echte verhaal

Kennissessie: CO 2 neutraal het echte verhaal Ing. Vincent Keppel Accountmanager Vabi Kennissessie: CO 2 neutraal het echte verhaal TIP: Houd pen en papier bij de hand!!!! Ir. Roy Zold Directeur PVM welke data & welk doel Vraagstelling corporaties

Nadere informatie

A (zie toelichting in bijlage)

A (zie toelichting in bijlage) Energielabel woning Afgegeven conform de Regeling energieprestatie gebouwen. Veel besparingsmogelijkheden A (zie toelichting in bijlage) Uw woning Weinig besparingsmogelijkheden Labelklasse maakt vergelijking

Nadere informatie

Het kan minder! ing. P. Hameetman

Het kan minder! ing. P. Hameetman Het kan minder! ing. P. Hameetman manager innovatie BAM Vastgoed bv Inleiding Afbakening: Presentatie is toegespitst op woningbouw Verdieping van technische mogelijkheden 2 Klimaatakkoord Gemeenten en

Nadere informatie

WORKSHOP ENERGIEVISIE

WORKSHOP ENERGIEVISIE WORKSHOP ENERGIEVISIE STELLING 1 Wij werken al vanuit een energievisie WAT ZIT ER IN EEN ENERGIEVISIE Hoe gaan we om met energie in bestaande bouw en in nieuwbouw, in zowel woningbouw als utiliteit en

Nadere informatie

NVN 7125 Berekenen energiebesparende gebiedsmaatregelen als onderdeel van de EPC-eis

NVN 7125 Berekenen energiebesparende gebiedsmaatregelen als onderdeel van de EPC-eis NVN 7125 Berekenen energiebesparende gebiedsmaatregelen als onderdeel van de EPC-eis 11 oktober 2011 Bert Elkhuizen Cofely Energy Solutions Definities NEN 7120: nieuwe norm voor het bepalen van de energieprestatie

Nadere informatie

Copyright SBR, Rotterdam

Copyright SBR, Rotterdam rapporteur: ir. J. F. van Mierlo TNO-IBBC Wonen in de kou? 110 Rotterdam, 1985 r(br Stichting Bouwresearch Het doel van de Stichting is het coördineren, stimuleren en begeleiden van speurwerk op het gebied

Nadere informatie

Memo Energiekosten Leidsche Rijn

Memo Energiekosten Leidsche Rijn Memo Energiekosten Leidsche Rijn Project 9165 Kostenvergelijking Stadsverwarming en Gas in Utrecht Leidse Rijn Aan Gemeente Utrecht Van Pieter Nuiten, Helmer den Dekker, Geurt Donze (W/E adviseurs) Datum

Nadere informatie

Betere energieprestaties met Nuon Stadswarmte. Kansen voor woningcorporaties, vastgoedeigenaren en projectontwikkelaars

Betere energieprestaties met Nuon Stadswarmte. Kansen voor woningcorporaties, vastgoedeigenaren en projectontwikkelaars Betere energieprestaties met Nuon Stadswarmte Kansen voor woningcorporaties, vastgoedeigenaren en projectontwikkelaars Betere energieprestaties met stadswarmte Bestaande woningen, nieuwbouwwoningen en

Nadere informatie

F (zie toelichting in bijlage)

F (zie toelichting in bijlage) Energielabel gebouw Afgegeven conform de Regeling energieprestatie gebouwen. Veel besparingsmogelijkheden F (zie toelichting in bijlage) Dit gebouw Weinig besparingsmogelijkheden Labelklasse maakt vergelijking

Nadere informatie

Rapportage Energiebesparingsverkenner

Rapportage Energiebesparingsverkenner Rapportage Energiebesparingsverkenner Deze rapportage biedt u een overzicht van de door u geselecteerde pakketten aan energiebesparende maatregelen en de indicatieve resultaten hiervan. In de bijlage van

Nadere informatie

Wat is een nul-op-de-meter woning? Versie 1.2

Wat is een nul-op-de-meter woning? Versie 1.2 Wat is een nul-op-de-meter woning? Versie 1.2 Bij een nul-op-de-meter woning zijn alle in- en uitgaande energiestromen op jaarbasis in balans. Dat wil zeggen dat de woning op jaarbasis voldoende energie

Nadere informatie

Rekenmodel Gelijk Als Anders (GAA) tarieven warmte

Rekenmodel Gelijk Als Anders (GAA) tarieven warmte 1 Rekenmodel Gelijk Als Anders (GAA) tarieven warmte ies: e kosten: voor bestaande projecten: Vastrecht SV = Vastrecht gas + all in rhoudskosten CV. voor nieuwe projecten (na 1-1-2007) de EAB zodanig in

Nadere informatie

Energieverspilling is zinloos

Energieverspilling is zinloos Aan de slag in de Bestaande Bouw Energieverspilling is zinloos in het verleden en daarna samengesteld door: Martin Liebregts Haico van Nunen Donderdag 13 september 2007 2/25 3/25 1. Praktijk van het verleden

Nadere informatie

Energietransitie. Bouw op onze kennis

Energietransitie. Bouw op onze kennis Energietransitie Bouw op onze kennis Programma Introductie Energieverbruik van een woning Energieverbruik in de praktijk Energieneutraal + Opslag van energie Bewoner centraal Wat doen wij? Een greep uit

Nadere informatie

Wijzigingsblad d.d bij BRL 9501

Wijzigingsblad d.d bij BRL 9501 KBI Wijzigingsblad d.d. 2011-09-23 bij BRL 9501 Vastgesteld door het CCvD van de Stichting Kwaliteitsborging Installatiesector op 6 september 2011. Aanvaard door de Harmonisatie Commissie Bouw van de Stichting

Nadere informatie

Externe warmtelevering, EMG, EPC en energielabel. BIC, 02-12-2011 Hans van Wolferen

Externe warmtelevering, EMG, EPC en energielabel. BIC, 02-12-2011 Hans van Wolferen Externe warmtelevering, EMG, EPC en energielabel BIC, 02-12-2011 Hans van Wolferen Externe warmtelevering, EPC en energielabel! Achtergrond, doelstelling! Getrapte eis! Invoering! EMG ontwikkeling! EMG

Nadere informatie

Energieprestatie. Energieprestatie van gebouwen en de rol van de installatiesector. Kees Arkesteijn (ISSO)

Energieprestatie. Energieprestatie van gebouwen en de rol van de installatiesector. Kees Arkesteijn (ISSO) Energieprestatie Energieprestatie van gebouwen en de rol van de installatiesector Kees Arkesteijn (ISSO) Programma 1. Inleiding Energieprestatie gebouwen 2. Methoden bepaling Energieprestatie 3. Wet en

Nadere informatie

ENERGIEBEHOEFTE WONINGBOUW

ENERGIEBEHOEFTE WONINGBOUW ENERGIEBEHOEFTE WONINGBOUW In t Hart van de Bouw ENERGIEBEHOEFTE WONINGBOUW Nederlandse Isolatie Industrie Postbus 8408 3503 RK UTRECHT 030-6623266 Vertegenwoordigd door: de heer ir. E. Las Nieman Raadgevende

Nadere informatie

Wijzigingsblad d.d. 2012-09-27 bij BRL 9501

Wijzigingsblad d.d. 2012-09-27 bij BRL 9501 KBI Wijzigingsblad d.d. 2012-09-27 bij BRL 9501 Vastgesteld door het CCvD van de Stichting Kwaliteitsborging Installatiesector op 27 september 2012 Aanvaard door de Harmonisatie Commissie Bouw van de Stichting

Nadere informatie

Energielabel rapportage

Energielabel rapportage Pagina : 1 van 13 Energielabel rapportage Folgeren 32 te DRACHTEN Pagina : 2 van 13 Rapportgegevens en verantwoording Opdrachtgever Keuringsinstantie Naam mevrouw D Lee Naam Adres Postbus 574 Adres Kerkstraat

Nadere informatie

ENERGIE PRESTATIE ADVIES VOOR WONINGEN

ENERGIE PRESTATIE ADVIES VOOR WONINGEN Beta Testbedrijf E. van Dijk 007 Kleveringweg 12 2616 LZ Delft info@vabi.nl Delft, 8 februari 2007 ENERGIE PRESTATIE ADVIES VOOR WONINGEN Opdrachtgever: Opdrachtgever BV A. Bee Projectgegevens: Voorbeeldproject

Nadere informatie

CO 2 -uitstootrapportage 2011

CO 2 -uitstootrapportage 2011 Programmabureau Klimaat en Energie CO 2 -uitstootrapportage 2011 Auteurs: Frank Diependaal en Theun Koelemij Databewerking: CE Delft, Cor Leguijt en Lonneke Wielders Inhoud 1 Samenvatting 3 2 Inleiding

Nadere informatie

Toelichting. 1. Inleiding

Toelichting. 1. Inleiding Toelichting 1. Inleiding Met deze wijziging van de Regeling energieprestatievergoeding huur (hierna: de regeling) wordt uitvoering gegeven aan artikel 3 van het Besluit energieprestatievergoeding huur

Nadere informatie

Voorbeeldwoningen 2011

Voorbeeldwoningen 2011 Voorbeeldwoningen 2011 Bestaande bouw >> Als het gaat om energie en klimaat Voorbeeldwoningen 2011 Bestaande bouw Inhoudsopgave 1 Inleiding 5 2 Doel en gebruik van voorbeeldwoningen 7 3 Uitwerkingen voorbeeldwoningen

Nadere informatie

Energieprestatie in de toekomst Verdouw Beurs 2.0

Energieprestatie in de toekomst Verdouw Beurs 2.0 Energieprestatie in de toekomst Verdouw Beurs 2.0 ing. A.F. (André) Kruithof Oktober 2015 Programma Op weg naar 2050: doelstellingen bestaande bouw & nieuwbouw BENG-indicatoren Energiezuinigheid in de

Nadere informatie

De cijfers worden in GJ (GigaJoule) uitgedrukt. Dit is de eenheid van Warmte. Ter vergelijk, 1 GJ komt overeen met 278 kwh of +/- 32 m3 gas.

De cijfers worden in GJ (GigaJoule) uitgedrukt. Dit is de eenheid van Warmte. Ter vergelijk, 1 GJ komt overeen met 278 kwh of +/- 32 m3 gas. Project: woningen Maasbommel Datum: april 2014 Onderwerp: jaarrapportage nr. 4 Inleiding Eind februari 2013 zijn de drie woning in Maasbommel opgeleverd aan de huurders van Woonstichting De Kernen. Deze

Nadere informatie

Definitief rapport Relatie tussen huishoudenskenmerken en - gedrag, energielabel en werkelijk energiegebruik in Amsterdamse corporatiewoningen

Definitief rapport Relatie tussen huishoudenskenmerken en - gedrag, energielabel en werkelijk energiegebruik in Amsterdamse corporatiewoningen Definitief rapport Relatie tussen huishoudenskenmerken en - gedrag, energielabel en werkelijk energiegebruik in Amsterdamse corporatiewoningen Daša Majcen, Laure Itard 29 September 2014 Relatie tussen

Nadere informatie

Bijlage bij uw huurovereenkomst (project EGW Arnhem Presikhaaf) versie 1.3 03-11-2015 tussenwoning

Bijlage bij uw huurovereenkomst (project EGW Arnhem Presikhaaf) versie 1.3 03-11-2015 tussenwoning Bijlage bij uw huurovereenkomst (project EGW Arnhem Presikhaaf) versie 1.3 03-11-2015 tussenwoning Naam huurder: Adres: Huurcontractnummer: Ingangsdatum huur: U heeft een overeenkomst met Portaal voor

Nadere informatie

Eteck maakt het nu al mogelijk voor projectontwikkelaars. tegen geringe kosten energieneutraal of zelfs Nul op Meter te maken.

Eteck maakt het nu al mogelijk voor projectontwikkelaars. tegen geringe kosten energieneutraal of zelfs Nul op Meter te maken. Eteck gaat voor 0. Want de 0 is zo dicht bij, dat het verboden zou moeten zijn om er niet voor te gaan Eteck maakt het nu al mogelijk voor projectontwikkelaars en woningcorporaties om nieuwbouwwoningen

Nadere informatie

Door: Vincent Damen Ninja Hogenbirk Roel Theeuwen

Door: Vincent Damen Ninja Hogenbirk Roel Theeuwen Door: Vincent Damen Ninja Hogenbirk Roel Theeuwen 31 mei 2012 INHOUDSOPGAVE Inleiding... 3 1. Totale resultaten... 4 1.1 Elektriciteitsverbruik... 4 1.2 Gasverbruik... 4 1.3 Warmteverbruik... 4 1.4 Totaalverbruik

Nadere informatie

A (zie toelichting in bijlage)

A (zie toelichting in bijlage) Energielabel woning Afgegeven conform de Regeling energieprestatie gebouwen. Veel besparingsmogelijkheden A (zie toelichting in bijlage) Uw woning Weinig besparingsmogelijkheden Labelklasse maakt vergelijking

Nadere informatie

Energiezuinig bouwen; Wat is wat?

Energiezuinig bouwen; Wat is wat? Inhoud 1. Prestaties... 2 Nul-op-de-meter (NOM)... 2 Nul-op-de-rekening... 2 BENG (Bijna energieneutraal gebouw)... 2 Energieleverend... 2 All-electric... 3 Energieneutraal... 3 Energieprestatievergoeding

Nadere informatie

Frisse Lucht GREEN PACKAGE. Energie uit de lucht - 100% duurzaam

Frisse Lucht GREEN PACKAGE. Energie uit de lucht - 100% duurzaam GREEN PACKAGE Energie uit de lucht - 100% duurzaam Het comfort van vloerverwarming, koeling en warmtapwater in een duurzaam energiesysteem voor bij u thuis. Frisse Lucht Green Package, duurzame energie

Nadere informatie

SPECIMEN. E (zie toelichting in bijlage) Energielabel gebouw. Dit gebouw. Standaard energiegebruik voor dit gebouw. 968,3 MJ/m 2

SPECIMEN. E (zie toelichting in bijlage) Energielabel gebouw. Dit gebouw. Standaard energiegebruik voor dit gebouw. 968,3 MJ/m 2 Energielabel gebouw Afgegeven conform de Regeling energieprestatie gebouwen. Veel besparingsmogelijkheden Dit gebouw Weinig besparingsmogelijkheden Labelklasse maakt vergelijking met gebouwen met overeenkomstige

Nadere informatie

installatie-arm ontwerpen verleden tijd?

installatie-arm ontwerpen verleden tijd? installatie-arm ontwerpen verleden tijd? 1 situatie tot enkele jaren geleden was duurzaamheid bij klimaatinstallaties comfort en vooral energiebesparing de koplopers bij het besparen op het energie waren

Nadere informatie

Bestaande huizen van het aardgas af? Hans van Wolferen 18 april 2018 KIVI

Bestaande huizen van het aardgas af? Hans van Wolferen 18 april 2018 KIVI Bestaande huizen van het aardgas af? Hans van Wolferen 18 april 2018 KIVI Van Wolferen Research Ervaring Verwarming, warmtapwater, koeling Rapporteur EPG en EMG (NEN 7120 / 7125) Betrokken bij CEN normen

Nadere informatie

BENG. Update

BENG. Update BENG Update 21-12-2018 Congres EPG 2.0 d.d. 20 november 2018 Tijdens het NEN-congres op dinsdag 20 november 2018 maakte het ministerie van BZK de nieuwe concept geadviseerde BENG-eisen bekend. Ook werd

Nadere informatie

Update Nieuw stelsel energieprestaties 2020

Update Nieuw stelsel energieprestaties 2020 Update Nieuw stelsel energieprestaties 2020 Ons kenmerk 18112(HM)notitie update Op 1 januari 2020 gaat een nieuw stelsel in rondom de energieprestatie van gebouwen. Deze notitie beschrijft: 1 1 Waarom

Nadere informatie

Begrippenlijst Naar groen is goed te doen

Begrippenlijst Naar groen is goed te doen Begrippenlijst Naar groen is goed te doen Begrip Trias Energetica Toelichting De drie stappen van de Trias Energetica zijn basisvuistregels bij het duurzaam ontwerpen en verbouwen van gebouwen, ontworpen

Nadere informatie

C (zie toelichting in bijlage)

C (zie toelichting in bijlage) Energielabel woning Afgegeven conform de Regeling energieprestatie gebouwen. Veel besparingsmogelijkheden C (zie toelichting in bijlage) Uw woning Weinig besparingsmogelijkheden Labelklasse maakt vergelijking

Nadere informatie

Hoofdstuk 6.0 ISSO 75.1 Aanvliegroute opnameprotocollen

Hoofdstuk 6.0 ISSO 75.1 Aanvliegroute opnameprotocollen Herziene versie 2013 ISSO-publicatie 75.1 Hoofdstuk 6.0 ISSO 75.1 Aanvliegroute opnameprotocollen Methode 2013, wettelijke aanwijzing per 1 Juli 2014 1 6 Opnameprotocollen 6.1 Inleiding In ISSO 75.1 worden

Nadere informatie

ENERGIE PRESTATIE ADVIES VOOR WONINGEN

ENERGIE PRESTATIE ADVIES VOOR WONINGEN 4 juli 2007 19:11 uur Blz. 1 / 8 cursus Luc Volders - 2-7-2007 ENERGIE PRESTATIE ADVIES VOOR WONINGEN Opdrachtgever: FB Projectgegevens: testpand 1234AB Software: EPA-W Kernel 1.09 07-06-2007 Vabi Software

Nadere informatie

PDFlib PLOP: PDF Linearization, Optimization, Protection. Page inserted by evaluation version www.pdflib.com sales@pdflib.com

PDFlib PLOP: PDF Linearization, Optimization, Protection. Page inserted by evaluation version www.pdflib.com sales@pdflib.com PDFlib PLOP: PDF Lineariation, Optimiation, Protection Page inserted by evaluation version www.pdflib.com sales@pdflib.com p Energielabel woning supplement* Afgegeven conform de Regeling energieprestatie

Nadere informatie

Energieverbruik per functie voor SenterNovem

Energieverbruik per functie voor SenterNovem Energieverbruik per functie voor SenterNovem Rapportage/advisering : Meijer Energie & Milieumanagement B.V. tel. 070 315 57 15 fax 070 315 57 10 Status : Eindrapport Auteurs : Ir P.H. Meijer Ir. R. Verweij

Nadere informatie

juli 2013 Extra hypotheek voor energieneutrale woningen

juli 2013 Extra hypotheek voor energieneutrale woningen juli 2013 Extra hypotheek voor energieneutrale woningen Auteurs Marcel Warnaar Jasja Bos Inhoudsopgave 1 INLEIDING... 3 2 METHODE... 4 2.1 Inleiding... 4 2.2 Energielasten in de standaard berekening...

Nadere informatie

Uitgevoerd door: Caubergh Huygen, Lowexnet

Uitgevoerd door: Caubergh Huygen, Lowexnet Uitgevoerd door: Caubergh Huygen, Lowexnet In opdracht van Platform energietransitie Gebouwde Omgeving, Innovatiewerkgroep, 2007 Inhoudsopgave 2 1. Inleiding 2. Het concept 3 - - - - - - 3. Contouren voor

Nadere informatie

Datum Referentie E-mail Behandeld door 26 maart 2015 20140737-02 peter-paul.smoor@dpa.nl P. Smoor/CVr

Datum Referentie E-mail Behandeld door 26 maart 2015 20140737-02 peter-paul.smoor@dpa.nl P. Smoor/CVr Gatwickstraat 11 1043 GL AMSTERDAM Postbus 9396 1006 AJ AMSTERDAM T +31 (0)20-6967181 F +31 (0)20-6634962 E amsterdam.ch@dpa.nl www.chri.nl MEMO T.a.v. Van Mevrouw C. Bouwens ir. P.M. Smoor K.v.K 58792562

Nadere informatie

Roadshow OFW 13 December 2011

Roadshow OFW 13 December 2011 WK 2020 Praktijkprogramma Woningcorporaties Roadshow OFW 13 December 2011 Delft University of Technology Challenge the future Roadshow OFW 1 Programma WK2020 Henk Visscher 2 Inzichten voor duurzaam onderhoud

Nadere informatie

A (zie toelichting in bijlage)

A (zie toelichting in bijlage) Energielabel gebouw Afgegeven conform de Regeling energieprestatie gebouwen. Veel besparingsmogelijkheden A (zie toelichting in bijlage) Dit gebouw Weinig besparingsmogelijkheden Labelklasse maakt vergelijking

Nadere informatie

Energie-Index advies tbv huursector

Energie-Index advies tbv huursector Energie-Index advies tbv huursector Ulft, 2 juli 2015. Project: ATAG E-I oplossingen Projectnummer: 2015-018 Woningtype: Rij-tussenwoningen bj 46/64, 65/74, 75/91 Opdrachtgever: ATAG Verwarming Nederland

Nadere informatie

Bijlage I 20111278-07 Investeringen en energielasten Energiesprong woningbouw Maria van Bourgondiëlaan te Eindhoven. 1 Inleiding

Bijlage I 20111278-07 Investeringen en energielasten Energiesprong woningbouw Maria van Bourgondiëlaan te Eindhoven. 1 Inleiding Bijlage I 20111278-07 Investeringen en energielasten Energiesprong woningbouw Maria van Bourgondiëlaan te Eindhoven Datum Referentie Behandeld door 13 december 2011 20111278-07 P. Smoor/LSC 1 Inleiding

Nadere informatie

Rapportage energiebesparingsmonitor SHAERE 2013

Rapportage energiebesparingsmonitor SHAERE 2013 27 maart 2014 Rapportage energiebesparingsmonitor SHAERE 2013 Aedes vereniging van woningcorporaties Publicaties Postbus 29121, 2509 AC Den Haag 088 233 37 00 E-mail publicaties@aedes.nl 2/14 Inhoud Inleiding

Nadere informatie

CO 2 -uitstoot 2008-2014 gemeente Delft

CO 2 -uitstoot 2008-2014 gemeente Delft CO 2 -uitstoot 28-214 gemeente Delft Notitie Delft, april 215 Opgesteld door: L.M.L. (Lonneke) Wielders C. (Cor) Leguijt 2 April 215 3.F78 CO 2-uitstoot 28-214 1 Woord vooraf In dit rapport worden de tabellen

Nadere informatie

Kwaliteitsverklaringen combiketel, warmtepomp en warmterugwinning

Kwaliteitsverklaringen combiketel, warmtepomp en warmterugwinning EPN en Nieuwbouw Kwaliteitsverklaringen combiketel, warmtepomp en warmterugwinning Combiketel: warm tapwater In een EPC-berekening kan het opwekkingsrendement van warm tapwater op basis van een kwaliteitsverklaring

Nadere informatie

Energieprestatie. De aanscherping van de Energieprestatieeis in de gebouwde omgeving

Energieprestatie. De aanscherping van de Energieprestatieeis in de gebouwde omgeving Energieprestatie De aanscherping van de Energieprestatieeis in de gebouwde omgeving 1 Even voorstellen: Ron van der Aa (projectmanager bij NEN) Wie bent u? Context 2 Inhoud van deze presentatie Algemeen:

Nadere informatie

10 december 2008 Energiegebruik: de invloed van de bewoner. Energieketen. Energievraag in gebouwen. Waarom wordt er energie gebruikt?

10 december 2008 Energiegebruik: de invloed van de bewoner. Energieketen. Energievraag in gebouwen. Waarom wordt er energie gebruikt? Energiegebruik: de invloed van de bewoner Energie vraag Klimaatinstallaties / energie-inkoop Primair energiegebruik WK2020 bijeenkomst Duurzaamheid Laure Itard,, TU Delft L.C.M. Itard@Tudelft.nl 10 december

Nadere informatie

Energierapportage MFC Atria Leusden. Asschatterweg JJ Leusden

Energierapportage MFC Atria Leusden. Asschatterweg JJ Leusden Energierapportage 2018 MFC Atria Leusden Asschatterweg 37 3831 JJ Leusden Introductie Voor u ligt de energierapportage 2018, waarin de energieverbruiken van de scholen wordt vergeleken met het maximale

Nadere informatie

Benchmarkrapportage 2013

Benchmarkrapportage 2013 Benchmarkrapportage 2013 Hartelijk dank voor het deelnemen aan de monitoringronde 2013. Voor u liggen de resultaten voor uw corporatie ten opzichte van de totale groep deelnemende corporaties. Graag vernemen

Nadere informatie

met lage temperatuur warmtebron Kennisgroep lage temperatuur warmtenetten

met lage temperatuur warmtebron Kennisgroep lage temperatuur warmtenetten Effectieve Kostenefficiënte of woonlasten of woonlastenefficiënte efficiënte aardgasvrije aardgasloze oplossingen wijken met lage temperatuur warmtebron Kennisgroep lage temperatuur warmtenetten Algemene

Nadere informatie

Low-Energy woningen en hun gebruikers

Low-Energy woningen en hun gebruikers Low-Energy woningen en hun gebruikers Voorspeld energiegebruik vs. Werkelijk energiegebruik P 5 Presentation Msc 4 Graduation Studio _ Green Building Innovation Anne Cowan 1502492 1st Mentor: M. Tenpierik

Nadere informatie

Nieuwbouw. Steile Bank en Urkerstraat. Woonfolder

Nieuwbouw. Steile Bank en Urkerstraat. Woonfolder Nieuwbouw Steile Bank en Urkerstraat Woonfolder Lemmer, een oud vissersdorp met maritiem karakter Lemmer is gelegen in de fusiegemeente De Friese Meren, provincie Friesland. Het is één van Frieslands bekendste

Nadere informatie

Artikelen. Energiegebruik

Artikelen. Energiegebruik De eerste onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op de vragenlijst. In de grafieken zijn de gemiddelden weergegeven. In twee artikelen, beide in de Engelse taal, zijn de resultaten meer diepgaand geanalyseerd

Nadere informatie

Notitie Petten, 29 september 2014

Notitie Petten, 29 september 2014 Notitie Petten, 29 september 2014 Van ECN Beleidsstudies, M. Menkveld ECN-N 14-024 Aan RVO.nl Onderwerp Correctie elektriciteitsverbruik koken 1 Inleiding In de Warmteregeling die hoort bij de warmtewet

Nadere informatie

NTA Nieuw tijdperk energieprestatie. Normalisatie: De wereld op één lijn 1

NTA Nieuw tijdperk energieprestatie. Normalisatie: De wereld op één lijn 1 NTA 8800 Nieuw tijdperk energieprestatie 1 Toekomstvisie overheid 2015 1 juli 2018 2019 2020 tussenperiode 2050 50% EPC aanscherping Overheids-gebouwen Aansluitplicht aardgas BENG nieuwbouw vervalt Nieuwbouw

Nadere informatie

Effect installatieopties op energielabel voorbeeldwoningen

Effect installatieopties op energielabel voorbeeldwoningen Effect installatieopties op energielabel voorbeeldwoningen Samenvatting resultaten, april 2010 Inleiding Het effect van verschillende installatieopties op het energielabel van SenterNovem voorbeeldwoningen

Nadere informatie

Energiebesparing in de bouw

Energiebesparing in de bouw Energiebesparing in de bouw - Overheidsbeleid - Wettelijke kaders - Praktische omzetting Bijdragen van: ing. W.Baartman ir. J.Ouwehand Wetgeving en overheidsbeleid Transitie naar een duurzame energiehuishouding

Nadere informatie

BCRG. Het beoordelen van nieuwe- en innovatieve technieken voor de Energieprestaties van gebouwen. Kees Arkesteijn, secretaris CGE

BCRG. Het beoordelen van nieuwe- en innovatieve technieken voor de Energieprestaties van gebouwen. Kees Arkesteijn, secretaris CGE BCRG Het beoordelen van nieuwe- en innovatieve technieken voor de Energieprestaties van gebouwen Kees Arkesteijn, secretaris CGE Programma 1. Inleiding/Doelstelling BCRG 2. Werkwijze 3. Status Databank

Nadere informatie

Energielabel. SKG-IKOB gecertificeerd BRL & BRL

Energielabel. SKG-IKOB gecertificeerd BRL & BRL Energielabel SKG-IKOB gecertificeerd BRL 9500-01 & BRL 9500-03 Geachte heer/mevrouw, Hierbij ontvangt u het energielabel welke wij voor u hebben opgenomen. Dit label hebben wij vervaardigd in samenwerking

Nadere informatie

Effecten Amsterdamse labelstappensubsidie t.b.v. Leerkring 27 juni rol van de bewoners bij renovatie van woningvoorraad naar energieneutraal

Effecten Amsterdamse labelstappensubsidie t.b.v. Leerkring 27 juni rol van de bewoners bij renovatie van woningvoorraad naar energieneutraal Effecten Amsterdamse labelstappensubsidie t.b.v. Leerkring 27 juni 2018 - rol van de bewoners bij renovatie van woningvoorraad naar energieneutraal Jurriaan Kooij Inhoud presentatie Introductie van de

Nadere informatie

WONEN IN EEN ENERGIEZUINIGE WONING: PRAKTISCHE INFORMATIE EN TIPS

WONEN IN EEN ENERGIEZUINIGE WONING: PRAKTISCHE INFORMATIE EN TIPS WONEN IN EEN ENERGIEZUINIGE WONING: PRAKTISCHE INFORMATIE EN TIPS Wonen Zuid vindt duurzaam en energiezuinig bouwen belangrijk. Dit is beter voor ons milieu en huurders kunnen hiermee besparen op hun energierekening.

Nadere informatie

Een nieuwe woning in RijswijkBuiten 66 woningen Buitenplaats Syon De energie van morgen vandaag in huis

Een nieuwe woning in RijswijkBuiten 66 woningen Buitenplaats Syon De energie van morgen vandaag in huis KLIMAATGARANT Een nieuwe woning in RijswijkBuiten 66 woningen Buitenplaats Syon De energie van morgen vandaag in huis ENERGIE EXPLOITATIE RIJSWIJKBUITEN Een energieneutrale woning: het kan! De verkoop

Nadere informatie

Nul-op-de-Meter en EnergiePrestatieVergoeding

Nul-op-de-Meter en EnergiePrestatieVergoeding Nul-op-de-Meter en EnergiePrestatieVergoeding Een kansrijke balans Dr. Ivo J. Opstelten Lector Nieuwe Energie in de Stad Expert PIAF Wonen Hogeschool Utrecht Stroomversnelling Woningcorporaties balanceren

Nadere informatie

Energieprijzen in vergelijk

Energieprijzen in vergelijk CE CE Oplossingen voor Oplossingen milieu, economie voor milieu, en technologie economie en technologie Oude Delft 180 Oude Delft 180 611 HH Delft 611 HH Delft tel: tel: 015 015 150 150 150 150 fax: fax:

Nadere informatie

Rapportage SHAERE 2012

Rapportage SHAERE 2012 Voor u ligt de benchmarkrapportage SHAERE 2012. Deze rapportage beschrijft de voortgang van de verbetering van de Energie Index (EI) van corporatiewoningen in 2012. Wat is SHAERE? SHAERE (Sociale Huursector

Nadere informatie

EPA U. advies- en ingenieursbureau. Nieuwbouw kantoorpand Demostraat, Tiel

EPA U. advies- en ingenieursbureau. Nieuwbouw kantoorpand Demostraat, Tiel Nieuwbouwkantoorpand Demostraat,Tiel EPA U Adresgegevens Fokkerstraat 39, 3905 KV Veenendaal Postbus 1152, 3900 BD Veenendaal T 0318-75 78 88 F 0318-75 78 87 info@enerpro.nl www.enerpro.nl Voorbeeldbedrijf

Nadere informatie

BENG de nieuwe energieprestatie en de kansen voor bodemenergie

BENG de nieuwe energieprestatie en de kansen voor bodemenergie BENG de nieuwe energieprestatie en de kansen voor bodemenergie Ir. Harm Valk Nieman Groep 6 12 2016 BENG: op weg naar energieneutraliteit BENG => Bijna Energie Neutrale Gebouwen = nzeb => nearly Zero Energy

Nadere informatie