Vel Tweede Kamer

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Vel 83 313 Tweede Kamer"

Transcriptie

1 Vel Tweede Kamer Ingekomen stukken Verslagen uitgebracht over wetsontwerpen Vaststelling spreektijden algem. beraadslagingen Rijksbegroting DE VERGADERING VERGADERING VAN VRIJDAG 3 NOVEMBER 1950 (Bijeenroepingsuur 1 namiddag) Ingekomen stukken. Verslagen uitgebracht over wetsontwerpen. Vaststelling van de spreektijden voor de algemene beraadslagingen over de Rijksbegroting voor Regeling van werkzaamheden. Behandeling van de wetsontwerpen: Verlaging van inkomstenbelasting en loonbelasting; Verhoging en technische wijziging van de omzetbelasting. Regeling van werkzaamheden. Mededeling van een besluit van de Centrale Afdeling. - Verdeling van de leden en/of hun plaatsvervangers van een Commissie van Voorbereiding over de afdelingen. Benoeming van de leden ener bijzondere commissie voor een wetsontwerp. Verlenging van termijnen voor het uitbrengen van verslagen. Voorzitter: de heer Kortenhorst Tegenwoordig, met de Voorzitter, 87 leden, te weten: de heren Van Lienden, Tuin, De Loor, Algera, Van de Wetering, De Ruiter, De Haas, Van der Zaal, Scheps, Ruygers, Willems, Krol, Terpstra, Schilthuis, Dassen, jonkvrouwe Wttewaall van Stoetwegen, de heren Groen, Roosjen, mejuffrouw Nolte, de heren Verhoeven. Van den Born, De Kadt, Van der Ploeg, Kikkert, Ten Hagen, Bruins Slot, C. van den Heuvel, Schouten, N. van den Heuvel, Van Koeverden, Van der Zanden, Fokkema, Beernink, Van der Brug, Hooij, Meijerink, Ritmeester, De Kort, Van Vliet, Emmens, Schermerhorn, Hoogcarspel, Stufkens, Zegering Hadders, Verkerk, Korthals, Cornelissen, Gerbrandy, Hofstra, Schmal, mejuffrouw Tendeloo, de heren Zandt, Peters, Haken, Gortzak, Van der Goes van Naters, Borst, Fens, Oud, Biewenga, Wagenaar, Posthumus, Van Sleen, Donker, Stokvis, Van Thiel, Goedhart, Vondeling, Vonk, Romme, Nederhorst, Koersen, Andriessen, Lucas, Stokman, Janssen, Van der Weijden, Droesen, Van der Feltz, Mol, Engelbertink, Welter, Van Dis, De Graaf, Bachg, Tilanus, en de heer Lieftinck, Minister van Financiën. De Voorzitter: Ik deel aan de Kamer mede, dat zijn ingekomen: 1. een Koninklijke Boodschap, ten geleide van een ontwerp van wet tot wijziging van de begroting van de Staatsmijnen in Limburg voor het dienstjaar Dit wetsontwerp zal met de daarbij behorende stukken worden gedrukt en rondgedeeld; 2. een missive van de Minister van Verkeer en Waterstaat, betreffende het wetsontwerp Wijziging en aanvulling van de Telegraafen Telefoonwet 1904 (Staatsblad no. 7) (730). Deze missive is reeds gedrukt en rondgedeeld; 3. een missive van de Voorzitter van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, te Brussel, ten geleide van de tekst van de door de Senaat van België aangenomen motie met betrekking tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Deze stukken zullen worden nedergelegd ter griffie, ter inzage van de leden; 4. de volgende boek en drukwerken: van de Minister van Verkeer en Waterstaat: het rapport van de Commissie Schieveen-Ypenburg; het verslag van het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie over het jaar 1948; Handelingen der Staten-Generaal Zitting II (Voorzitter) van de Katholieke Vereniging van werkgevers in de metaalnijverheid, te Tilburg, het verslag dier vereniging over de jaren 1948 en 1949; van de Algemene Militaire Pensioenbond, te Amersfoort, de tekst van twee redevoeringen, uitgesproken door de heren W. Klooster en W. Stuut op de XXHe algemene vergadering van die organisatie op 27 en 28 Juli Deze boek en drukwerken zullen worden geplaatst in de boekerij der Kamer. De Voorzitter: Voorts deel ik mede, dat de verslagen gereed zijn: van de Commissiën van Rapporteurs voor de wetsontwerpen: Wet huisvesting gerepatrieerden 1950 (1655); Naturalisatie van Karoline Marie Alwine Aufderheide en 19 anderen (1784). Deze verslagen zullen worden gedrukt en rondgedeeld, voor zover zulks niet reeds is geschied. De Voorzitter: Verder deel ik aan de Kamer mede, dat de Commissie van Voorbereiding voor het Wetsontwerp Voorziening in de kapitaalbehoefte van de N.V. Nederlandsche Spoorwegen en toekenning van bijdragen in de door deze vennootschap ten gevolge van de oorlogsomstandigheden en de bezetting van Nederland geleden schaden (1751) heeft verklaard, dat zij gereed is haar vergaderingen aan te vangen. Aangezien het mij gewenst voorkomt, dat de wetsontwerpen Wijziging van het zevende Hoofdstuk B der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949 en van de wet van 1 December 1948 (Staatsblad No. I 524) houdende aanwijzing van de middelen tot dekking van de uitgaven, begrepen in de Rijksbegroting voor het dienstjaar 1949 (devaluatie van de Nederlandse gulden) (1924) door één begrotingscommissie worden onderzocht, stel ik aan de Kamer voor, laatstgenoemd wetsontwerp te verzenden naar de begrotingscommissie voor Hoofdstuk VII B der Rijksbegroting voor het dienstjaar De Voorzitter: Ik stel aan de Kamer voor, bij de algemene beraadslagingen over de Rijksbegroting voor 1951 de spreektijd in eerste termijn te bepalen als volgt: voor de fractie van de Katholieke Volkspartij op ten hoogste 1 uur 45 minuten; voor de fractie van de Partij van de Arbeid op ten hoogste 1 uur 45 minuten; voor de antirevolutionnaire fractie op ten hoogste 1 uur 30 minuten; voor de Christelijk-historische fractie op ten hoogste 1 uur 25 minuten; voor de fractie van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie op ten hoogste 1 uur 20 minuten; voor de fractie van de Communistische Partij Nederland op ten hoogste 1 uur 20 minuten; voor de fractie van de Staatkundig Gereformeerde Partij op ten hoogste 1 uur; voor de Katholieke Nationale Partij op ten hoogste 45 minuten. De Voorzitter: Voorts stel ik voor de maximumduur van de replieken te bepalen: voor de fractie van de Katholieke Volkspartij op ten hoogste 45 minuten; voor de fractie van de Partij van de Arbeid op ten hoogste 45 minuten; voor de antirevolutionnaire fractie op ten hoogste 40 minuten; voor de Christelijk-historische fractie op ten hoogste 35 minuten; voor de fractie van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie op ten hoogste 30 minuten; voor de fractie van de Communistische Partij Nederland op ten hoogste 30 minuten; *

2 Verlaging van inkomstenbelasting en loonbelasting (Voorzitter e. a.) voor de fractie van de Staatkundig Gereformeerde Partij op ten hoogste 2i minuten; voor de Katholieke Nationale Partij op ten hoogste 20 minuten. De Voorzitter: Ik stel aan de Kamer voor, aan de lijst der op a.s. Dinsdag, 7 November, bij de aanvang der vergadering aan de orde zijnde wetsontwerpen toe te voegen het wetsontwerp Naturalisatie van Karoline Marie Alwine Aufderheide en 19 anderen (1784). Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsontwerp Verlaging van inkomstenbelasting en loonbelasting (1403). Aan de orde is de stemming over het amendement van de heer Hofstra c.s. op artikel 1 (Stuk no. 21). De Voorzitter: Ik verzoek de Commissie van Voorbereiding, haar oordeel over dit amendement mede te delen. De heer Lucas, voorzitter van de Commissie van Voorbereiding: Mijnheer de Voorzitter! Van de Commissie van Voorbereiding zijn vijf leden tegen en twee leden vóór het amendement van de heer Hofstra c.s. Het amendement wordt met 52 tegen 29 stemmen verworpen. Tegen hebben gestemd de heren Verhoeven, Van der Ploeg, Kikkert, Bruins Siot, C. van den Heuvel, Schouten, N. van den Heuvel, Van Koeverden, Van der Zanden, Fokkema, Beernink, Hooij, Meijcrink, Ritmeester, De Kort, Van Vliet, Zegering Hadders, Verkerk, Korthals, Cornelissen, Gerbrandy, Schmal, Zandt, Peters, Fens Oud, Biewenga, Van Thiel, Vonk, Romme, Koersen, Andriessen, Lucas, Stokman, Janssen, Van der Wcijden, Droesen, Van der Feltz, Mol, Algera, Van de Wetering, De Ruiter, De Haas, Van der Zaal, Krol, Terpstra, jonkvrouwe Wttewaall van Stoetwegen, de heren Dassen, Groen, Roosjen, mejuffrouw Nolte en de Voorzitter. Vóór hebben gestemd de heren Van den Born, De Kadt, Ten Hagen, Van der Brug, Emmens, Schermerhorn, Hoogcarspel, Stufkens, Hofstra, mejuffrouw Tendeloo, de heren Haken, Gortzak, Van der Goes van Naters, Borst, Wagenaar, Posthumus, Van Sleen, Donker, Stokvis, Goedhart, Vondeling, Nederhorst, Van Lienden, Tuin, De Loor, Schcps, Ruygers, Willems en Schilthuis. Aan de orde is de stemming over het amendement van de heer Hoogcarspel c.s. op artikel 1 (Stuk no. 27). De Voorzitter: Ik verzoek de Commissie van Voorbereiding, haar oordeel te kennen te geven over dit amendement. De heer Lucas, voorzitter van de Commissie van Voorbereiding: Mijnheer de Voorzitter! Eén lid van de Commissie van Voorbereiding is vóór het amendement van de heer Hoogcarspel; de overige leden zijn er tegen. Het amendement wordt verworpen met 76 tegen 6 stemmen. Tegen hebben gestemd de heren Bruins Slot, C. van den Heuvel, Schouten, N. van den Heuvel, Van Koeverden, Van der Zanden, Fokkema, Beernink, Van der Brug, Hooij, Mcijerink, Ritmeester, De Kort, Van Vliet, Emmens, Schermerhorn, Stufkens, Zegering Hadders, Verkerk, Korthals, Cornelissen, Gerbrandy, Hofstra, Schmal, mejuffrouw Tendeloo, de heren Zandt, Peters, Van der Goes van Naters, Fens, Oud, Biewenga, Posthumus, Van Sleen, Donker. Van Thiel, Goedhart, Vondeling, Vonk, Romme, Nederhorst, Koersen, Andriessen, Lucas, Stokman, Janssen, Van der Weijden, Droesen Van der Feltz, Mol, Engelbertink, Van Lienden, Tuin, De Loor, Algera, Van de Wetering, De Ruiter, De Haas, Van der Zaal, Scheps, Ruygers, Willems, Krol, Terpstra, Schilthuis, Dassen, jonkvrouwc Wttewaall van Stoetwegen, Groen, Roosjen, mejuffrouw Nolte, de heren Verhoeven, Van den Born, De Kadt, Van der Ploeg, Kikkert. Ten Hagen en de Voorzitter. Vóór hebben gestemd de heien Hoogcarspel, Haken, Gortzak, Borst, Wagenaar en Stokvis. De Voorzitter: In artikel 1 is door de Regering een wijziging aangebracht na het verschijnen van het Verslag. Ik verzoek de Commissie van Voorbereiding, haar oordeel over deze door de Regering aangebrachte wijziging mede te delen. De heer Lucas, voorzitter van de Commissie van Voorbereiding: Mijnheer de Voorzitter! Twee leden van de Commissie van Voorbereiding zijn tegen en vijf leden vóór het artikel. De Voorzitter: Ik geef het woord aan de heer Gortzak tot het afleggen van een korte verklaring. De heer Gortzak: Mijnheer de Voorzitter! Zoals wij reeds hebben betoogd, behelst de nieuwe lijst, welke ons is voorgelegd, een grote verbetering voor de hogere middengroepen en geen of vrijwel geen verbetering voor de lagere inkomens uit die middengroepen en voor de werkende bevolking, die echter wel door de verhoging van omzetbelasting zullen worden getroffen. Het is daarom, dat wij onze stem tegen artikel 1 zullen uitbrengen. De heer Lieftinck, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter! Mag ik even vragen, of de opneming van de stemmen van de leden van de Commissie van Voorbereiding wel juist is geweest? Het verwondert mij nl. zeer, dat twee leden van die commissie tegen artikel 1 zouden zijn. De Voorzitter: Het is voor de Kamer een axioma, dat de voorzitter van een Commissie van Voorbereiding zich nooit vergist. Naar mij blijkt, heeft de voorzitter van de Commissie van Voorbereiding zich dan ook in dit geval niet vergist. Artikel 1 wordt aangenomen met 76 tegen 6 stemmen. Vóór hebben gestemd de heren C. van den Heuvel, Schouten, N. van den Heuvel, Van Koeverden, Van der Zanden, Fokkema, Beernink, Van der Brug, Hooij, Meijerink, Ritmeester, De Kort, Van Vliet, Emmens, Schermerhorn, Stulkens, Zegering Hadders, Verkerk, Korthals, Cornelissen, Gerbrandy, Hofstra, Schmal, mejuffrouw Tendeloo, de heren Zandt, Peters, Van der Goes van Naters, Fens, Oud, Biewenga, Posthumus, Van Sleen, Donker, Van Thiel, Goedhan, Vondeling, Vonk, Romme, Nederhorst, Koersen, Andriessen, Lucas, Stokman, Janssen, Van der Weijden, Droesen, Van der Feltz, Mol, Engelbertink, Van Lienden, Tuin, De Loor, Algera, Van de Wetering, De Ruiter, De Haas, Van der Zaal, Scheps, Ruygers, Willems, Krol, Terpstra, Schilthuis, Dassen, jonkvrouwe Wttewaall van Stoetwegen, de heren Groen, Roosjen, mejuffrouw Nolte, de heren Verhoeven, Van den Born, De Kadt, Van der Ploeg, Kikkert, Ten Hagen, Bruins Slot en de Voorzitter. Tegen hebben gestemd de heren Hoogcarspel, Haken, Gortzak, Borst, Wagenaar en Stokvis. De Voorzitter: De Regering heeft mij verzocht de beraadslaging over het gisteren aangenomen gewijzigde artikel 5 te doen heropenen, ten einde alsnog een wijziging in dit artikel te kunnen aanbrengen. Ik stel voor, hiertoe te besluiten. De heer Lieftinck, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter! Aan het einde van de behandeling van artikel 5 gisteravond heeft de geachte afgevaardigde de heer Lucas, nadat hij zich had verenigd met het amendement van de geachte afgevaardigde de heer Van de Wetering, de vraag gesteld, of er ten aanzien van de tekst van de beide onderdelen I en II van het amendement voldoende congruentie bestond. Ik heb toen toegezegd, dat ik dit punt nog gaarne nader in beschouwing zou nemen. Ik ben nu tot de slotsom gekomen, dat er inderdaad niet die eensluidendheid van tekst bestaat, die voor de juiste toepassing van het artikel gewenst voorkomt. Ik moge in verband daarmede, nu ik het amendement heb overgenomen, een Nota van Wijziging aanbieden, die de strekking heeft om de bestaande incongruentie uit de beide leden te verwijderen. De Voorzitter: De tekst van deze wijziging luidt aldus:..in het ontwerp van wet wordt de volgende wijziging gebracht: In artikel 5, onder I, worden de woorden anders dan bij uitzondering voor particuliere doeleinden" vervangen door:, niet geheel of nagenoeg geheel voor de vervulling van zijn dienstbetrekking."

3 315 (Voorzitter e. a.) De toelichting luidt aldus: In de vergadering van 2 November 1950 heeft de heer Lucas er de aandacht op gevestigd, dat in het amendement van de heer Van de Wetering, zoals dat na wijziging door de voorsteller is overgenomen door de ondergetekende, er enig verschil in redactie bestaat tussen de twee nauw samenhangende bepalingen, welke in dat voorstel zijn vervat. De Nota van Wijzigingen heeft de strekking dit verschil zoveel mogelijk weg te nemen.". Ik verzoek de Commissie van Voorbereiding, haar oordeel over deze door de Regering aangebrachte wijziging mede te delen. De heer Lucas, voorzitter van de Commissie van Voorbereiding: Mijnheer de Voorzitter! De gehele commissie kan zich akkoord verklaren met deze door de Regering aangebrachte wijziging. De beraadslaging wordt gesloten. Het nader gewijzigde artikel 5, luidende: In het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 worden de volgende wijzigingen gebracht. Zij vinden toepassing met ingang van het kalenderjaar 1951: I. Aan artikel 26, tweede lid, wordt met vervanging van de punt aan het slot van 2 door een puntkomma, toegevoegd: 3. in gevallen waarin een werknemer een hem voor de vervulling van zijn dienstbetrcvcing ter beschikking staande personenautomobiel, van welker kosten de werkgever meer draagt dan het bedrag dat gevonden wordt door die kosten te verminderen met tien ten honderd van de catalogusprijs van de automobiel, niet geheel of nagenoeg geheel voor de vervulling van zijn dienstbetrekking gebruikt: ten minste dat door de werkgever gedragen meerdere. II. Aan artikel 37 wordt, met nummering van het bestaande enige lid als eerste lid, een tweede lid toegevoegd, luidende: (2) Kosten met betrekking tot personenautomobielen worden, tenzij blijkt dat die kosten geheel of nagenoeg geheel als bedrijfs of beroepskosten dan wel als kosten van verwerving moeten worden aangemerkt, tot ten minste een bedrag gelijk aan tien ten honderd van de catalogusprijs van de automobiel a!s particuliere uitgaven aangemerkt.", wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. In behandeling komt het wetsontwerp Verhoging en technische wijziging van de omzetbelasting (1404). De algemene beraadslaging over dit wetsontwerp heeft reeds plaats gehad. De Voorzitter: Ik meen, dat de verdere behandeling van dit wetsontwerp het beste zodanig kan geschieden, dat eerst de ingediende amendementen door de leden, die ze hebben ingediend, worden toegelicht, waarbij de voorstellers tevens desgewenst het wetsontwerp en de Nota van Wijzigingen kunnen bespreken. Daarna kunnen de andere leden, die zulks wensen, over alle ingediende amendementen te zamen spreken. Voorts zou ik achtereenvolgens de artikelen in behandeling willen brengen en tenslotte de tabellen puntsgewijze en letter voor letter. Ik stel voor, aldus te doen plaats hebben. De Voorzitter: Ik geef thans het woord aan de heer Van de Wetering tot toelichting van zijn amendement (Stuk no. 9). De heer Van de Wetering: Mijnheer de Voorzitter! Men kan niet zeggen, dat de behandeling van de materiele inhoud van dit amendement, dat door mij met vele andere leden, behorende tot onderscheidene fracties van deze Kamer, werd ingediend, nog van onbekende en nieuwe aard is. Reeds enkele malen mocht in dit debat het middenstandsbelang, zoals in dit amendement is neergelegd, door mij en andere leden van deze Kamer worden bepleit. Nu is het mij opgevallen, hoe de Minister de argumenten van mijn beide ter zake gehouden redevoeringen is ontlopen. Toen ik de economische en financiële situatie in de bakkerij, die voor ruim 95 pet. (Van de Wetering) kleinbedrijf is, uitvoerig als achtergrond van deze onaanvaardbare verhoging van de omzetbelasting had geschetst, kreeg ik.bij wijze van spreken een goedkeurend schouderklopje over het gefundeerd betoog, maar de inhoud van dat betoog werd met geen woord weerlegd. Deed ik verkeerd om de broodsituatie, en dus de prijspolitiek van de Minister van Landbouw met betrekking tot de verhouding tussen lonen en prijzen, die thans bovendien door deze fiscale maatregel doorkruist wordt, waarvan de bakkerij het slachtoffer is, ten tonele te voeren? Deed ik verkeerd om in de openbaarheid te brengen een tot heden nog steeds als het ware bedekte, verkeerde en te veroordelen situatie? Ik meen, dat de bakkerij op deze openbare behandeling van de broodprijspolitiek recht heeft. En ik blijf er bij, dat de verhoging van de omzetbelasting, eerst van 3 tot 8 h respectievelijk 8 pet., en daarna naar de toezegging en uitlegging van de Minister tot 6 pet., voor dit bedrijf en ik bedoel met name het gemengd bakkersbedrijf niet is te dragen. Toen de Minister twee nieuwe argumenten aanvoerde, nl. de geringe afname van de eigen banketbakker--.:. iikelen van de bakkerij, en mij wees op de statistiek in beeld van - i ambtgenoot van Economische Zaken, dezelfde, die thans weer te kijk staat, heb ik aan de hand van gedocumenteerde cijfers en toelichtingen deze verkeerde opvatting, getrokken uit het verkeerd gebruik van deze statistiek, weerlegd. Inmiddels heb ik het praatje bij het plaatje nog bekeken, waarbij mij * bleek, dat hetgeen in deze beeldstatistiek wordt aangeduid heel wat anders is. Immers, de koekjes en gebakjes, en hoe deze voedingsmiddelen meer mogen heten, worden niet uitsluitend door de bakkerij vervaardigd, maar ook in restaurants, hotels, cafetaria's, en vooral door de huisvrouw, de grote concurrente van de bakkerij op dit gebied. De fabrieken laat ik nu nog buiten beschouwing. Echter, in al deze handen is de productie vrij van omzetbelasting, in tegenstelling tot de bakkerij. Ik meen, voor zover zulks nodig was maar ik meen, dat mijn cijfermateriaal voldoende overtuigend was, dat ook deze aanvulling het argument van de Minister voldoende bestrijdt. Wat wij in deze zaal aan de wand zien uitgebeeld, is het totale verbruik, maar overtreft verre het in dit wetsontwerp bedoelde verbruik van de goederen, die geproduceerd worden in het gemengd bakkerijbedrijf. Het tweede argument van de Minister bleek het gemiddeld inkomen van het bakkersgezin, waartegen ik echter gedetailleerde mededelingen deed over de samenstelling van dit inkomen, de sociale onzekerheid en een treffende vergelijking maakte met het inkomen van een bakkersgezel, waarbij, als ik het populair mag uitdrukken, de meesterbakker er niet goed afkwam. Integendeel bleek, dat tegenover het in geld uitgedrukte totaal inkomen van een gezel bij 48 uur arbeid per week van f 3093 het bakkersgezin slechts op f 2652 mocht worden gesteld. Dat wil zeggen: in geld uitgedrukt de verdienste van de eigenaar bij 48 uur en zijn echtgenote met 15' uur per week, waarbij zelfs dan nog geen rekening is gehouden met een afschrijving van goodwill en een bedrag voor risico, hetgeen ongeveer te stellen is op respectievelijk circa f350 en f200 per jaar. Mijnheer de Voorzitter! Laat de Regering toch begrijpen, dat de ondertekenaars van dit amendement niet in de eerste plaats een pleidooi voeren voor een goedkoop bakkersproduct op het gebied der nevenartikelen, hoewel uit psychologisch oogpunt het onbegrijpelijk is, dat zo speciaal door de grote massa van het volk gebruikte artikelen in een semi-weeldetaricf zullen vallen, maar en ik zeg dit met nadruk omdat wij de sociaal-economische situatie in het gemengd bakkersbedrijf van die aard achten, dat deze verhoging der omzetbelasting voor hun bestaan funest is. Het was niet zonder bedoeling, dat ik de Minister tijdig waarschuwde aandacht te schenken aan het merkwaardige rapport van de accountantsdienst van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening. Want dat rapport was niet alleen leerzaam, maar bleek ook verbluffend. Hieruit bleek, dat wat de kurk van de gemengde bakkerij werd geacht zulks helemaal niet is. En ik vraag mij af, of deze ontstellende ontdekking de broodbakkers niet zullen dwingen om te komen tot nadere bezinning omtrent de bedrijfseconomische situatie der bakkerij. Het onderzoek, dat zich uitstrekte naar 64 bakkerijbedrijven op het platte land van Drenthe en Zuidholland, toonde ten aanzien van koek, banket, krentenbrood en loonbakken gedurende de periode 1 Juli 1949 tot circa Februari 1950 het volgende aan. Tegenover verlies in Drenthe van f 158,76 en winst in Zuidholland van f70,40, d.w.z. een gemiddeld verlies per bakkerij van f44,18, blijkt, dat voor de koek en banketartikelen deze cijfers respectievelijk zijn verlies f274, f 21,06 en f 147,53. Maar ook deze verliescijfers op deze artikelen, die de Mini ter in een semi-weeldetarief wenst te betrekken, zijn geflatteerd, daar

4 316 (Van de Wetering e. a.) inmiddels in de volgende maanden van 1950 een sterke omzetdaling is ingetreden. Dit is des te merkwaardiger, omdat de Minister op blz. 10 onder nummer 14 van het verslag heeft gesproken van slechts een kleine achteruitgang. Tegenover deze Regeringsbewering stel ik de statistische cijfers van het Economisch Instituut voor de Middenstand, waaruit blijkt, dat de omzetten in 1950, in vergelijking met 1949, in de maanden Januari tot en met Augustus met 12 pet. gedaald zijn in de middenstands en volkszaken. Uitgaande van deze 12 pet. achteruitgang, kom ik tot een gemiddeld verlies over deze artikelen in Drenthe van f534,06, in Zuidholland van f381,95 of voor beide provincies gemiddeld f 458. Welnu, dan blijkt toch wel hoe slecht de resultaten voor koek en banket in het gemengd bakkersbedrijf zijn en dat een nog verdere verzwaring van de omzetbelasting voor de genoemde bedrijven niet te dragen is. Moet ik nu nog eens de druk op deze artikelen berekenen, ontstaan door de 5 pet. loonsverhoging, dan kom ik tot een gemiddeld verlies van f 543,79. Mijnheer de Voorzitter! In de afgelopen weken heb ik menig ogenblik besteed aan de studie van het gemengde bakkers-banketbakkersbedrijf, waarbij de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het meermalen genoemd rapport van het Ministerie van Landbouw mij zeer veel steun gaven. Ik kan u verzekeren, dat ik waarlijk niet op lichtvaardige gronden en zeker niet door monstervergaderingen gekomen ben tot het standpunt, dat deze sector van de middenstand, nl. het bakkersbedrijf, opnieuw de volle aandacht verdient en dat verhoging van lasten of verzwaring der artikelen met belasting niet meer te dragen valt. Ik moge daarom met klem bij de geachte bewindsman aandringen om het door mij en vele Kamerleden uit verschillende fracties ingediende amendement met de daarbij behorende toelichting te aanvaarden. Resumerende stel ik vast: dat volgens het rapport van de accountantsdienst van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening de resultaten voor het bakkers-banketbakkersbedrijf speciaal voor koekjes en bakketbakkersartikelen zeer slecht zijn en verlies wordt geleden; dat de omzetten voor deze artikelen in 1950 in vergelijking met 1949 sterk achteruitgelopen zijn, en wel in de periode Januari tot en met Augustus met 12 pet.: dat door de in ongunstige zin veranderde verhouding van de omzetten in Regerings en witbrood de netto-resultaten zullen dalen, daar aangetoond is, dat het Regeringsbrood met verlies verkocht moet worden; dat door invloed van de 5 pet. loonsverhoging, die niet door een verhoging van prijzen gecompenseerd kon worden, de resultaten een nog slechter beeld zullen gaan vertonen; dat de omzetten in quantiteit reeds lager zijn dan vóór de oorlog; dat de bakker-banketbakker tot op heden valt onder art. 6, waarbij de Minister heeft vastgesteld, dat een percentage van 3 voor de niet vrijgestelde artikelen verschuldigd is. dat een verhoging, zoals door de Minister voorgesteld, tot 8 pet., later teruggebracht tot 6 pet., funest zal zijn voor deze bedrijven. Tenslotte vraag ik de aandacht voor een kleine wijziging in mijn amendement, nl. in die zin, dat wordt ingevoegd een tweede alinea, luidende: b. De thans geldende regeling te handhaven en de bakkerbanketbakker te rangschikken onder artikel 6, no. 2, sub 1, c, zoals tot nu toe het geval is, waardoor voor de niet vrijgestelde artikelen een percentage van 4 pet. verschuldigd zal zijn." De Voorzitter: De heer Van de Wetering heeft zijn amendement (Stuk no. 9), dat mede is voorgesteld door de heren De Ruiter, Hooij, C. van den Heuvel, Verkerk, Andriessen, Cornelissen, Ritmeester, Welter en Krol, aldus gewijzigd, dat aan het amendement wordt toegevoegd: De bestaande nummers 2, 4, 5 en 7 worden respectievelijk veranderd in 1, 2, 3 en 4. Ik neem aan, dat de leden, die het oorspronkelijke amendement mede hebben voorgesteld, ook het gewijzigde amendement ondersteunen, zodat dit een onderwerp van beraadslaging uitmaakt. Ik geef thans het woord aan de heer Hofstra tot toelichting van zijn amendement (Stuk no. 8). De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter! Mijn amendement heeft de strekking, boeken te doen vrijstellen van de omzetbelasting. Een beknopt pleidooi daarvoor heb ik reeds gehouden bij de algemene beraadslagingen over deze wetsontwerpen. Ik heb er bij die gelegenheid op gewezen, dat de Minister een vrijstelling van omzetbelasting voor boeken en tijdschriften, waarvan sprake was in het Verslag van het mondeling overleg, heeft afgewezen op grond van het feit, dat een dergelijke totale vrijstelling ongeveer 7 millioen zou kosten. Ik heb daaraan echter toegevoegd, dat mijn amendement een minder verre strekking heeft, omdat het uitsluitend betrekking heeft op boeken, terwijl de tijdschriften daarbuiten zijn gebleven. Ik heb mij in mijn amendement beperkt tot de boeken, niet slechts op grond van het budgetaire bezwaar van de Minister. Ik meen nl., dat er een tegenstelling tussen boeken en tijdschriften kan worden gemaakt, die weliswaar niet absoluut is, maar waaraan toch een zekere betekenis mag worden toegekend. Er is een aantal belangrijke tijdschriften en er is zelfs een aantal tijdschriften, die belangrijker zijn dan bepaalde boeken, welke verschijnen. Niettemin kan worden geconstateerd, dat onder de categorie tijdschriften een groter percentage ééndagsvliegen voorkomt dan onder de boeken. Er zijn tijdschriften, ten aanzien waarvan men zich afvraagt, of het helemaal wel nut heeft, dat zij verschijnen. Er zijn bepaalde tijdschriften, ten aanzien waarvan een zekere verzwaring van de omzetbelasting in plaats van een verlichting niet onrechtvaardig kan worden geacht in een tijd, waarin de schatkist over belangrijke middelen moet beschikken. Klaarblijkelijk heeft de Regering er ook zo over gedacht, door bij de Vijfde Nota van Wijzigingen in de weeldetabel te brengen geillustreerde tijdschriften, welke in hoofdzaak het karakter van ontspanningslectuur dragen, met inbegrip van geïllustreerde modetijdschriften. Ik wil, al loopt het enigszins buiten de toelichting van het amendement in strikte zin om, toch even op deze bepaling ingaan, gezien het nauwe verband, dat tussen deze onderwerpen bestaat. Naar het mij voorkomt, vormt een aantal geïllustreerde tijdschriften inderdaad typische amusementslectuur, die een niet essentieel karakter draagt, een gebruiksgoed dus, dat, ook gezien in het raam van hetgeen overigens in de weeldetabel staat, daaronder wel kan thuisbehoren. In beginsel wil ik dus tegen deze bepaling geen bezwaar maken. Maar toch rijst hier de vraag, wat onder geïllustreerde tijdschriften moet worden verstaan. De ontwikkeling van het tijdschriftwezen in ons land is zodanig, dat er niet erg veel tijdschriften meer bestaan, waarin niet zo hier en daar eens een plaatje voorkomt. Ook de z.g. opiniebladen bevatten herhaaldelijk tekeningen, caricaturen en bijkomstig enkele foto's of afbeeldingen, op grond waarvan men misschien zou kunnen betogen, dat zij geïllustreerde tijdschriften zijn geworden. Ik denk hierbij b.v. aan de radiogidsen, waarin, zij het bijkomstig, ook illustraties zijn opgenomen. Ik geloof, dat het voor de beoordeling van de onderwerpelijke post toch wel zeer belangrijk zou zijn, indien de Minister nauwkeurig zou willen mededelen, wat hij onder geïllustreerde tijdschriften verstaat, met name ook, of hij daartoe ook rekent die weekbladen, die in hoofdzaak artikelen brengen en waarin bijkomstig een plaatje of tekening voorkomt, alsmede of de Minister meent, dat ook de radio-organen onder de geïllustreerde tijdschriften moeten worden gerangschikt. Terugkomende op de toelichting van mijn amendement, moge ik er op wijzen, dat het overgrote deel van het bedrag van 7 millioen, dat het vrijstellen van boeken en tijdschriften zou kosten, betrekking heeft op de tijdschriften. Ik heb geïnformeerd wat een vrijstelling van boeken zou kunnen kosten. Zeer nauwkeurige gegevens daaromtrent zijn niet bekend, maar aan de hand van de totale omzet van de Nederlandse uitgeverijen en boekhandels mag, naar het mij voorkomt, worden aangenomen, dat de omzetbelasting op boeken niet veel meer dan 2 millioen per jaar opbrengt. Dat is toch wel een bescheiden bedrag, dat naar mijn oordeel niet geheel in evenredigheid staat tot de culturele belangen, welke bij deze heffing zijn betrokken. Reeds het feit, dat het hier om een zo gering bedrag gaat, geeft mij aanleiding om mijn amendement ook onder de gewijzigde situatie met betrekking tot de behandeling van deze wetsontwerpen te handhaven, voor het geheel, maar desnoods, zo zou ik zeggen, voor een gedeelte. Er zou althans al een stuk gewonnen zijn, wanneer b.v. uitsluitend de Nederlandse uitgeverij, eventueel uitsluitend de boekhandel, zou zijn vrijgesteld. Ik doe deze suggestie tot beperking niet erg gaarne. Ik meen, dat uit de aard van het boek kan worden afgeleid, dat het in het geheel niet moet worden belast, maar ik wil er toch wel op wijzen, dat een stap in de goede richting altijd beter is dan in het geheel geen stap. Wij hebben hier enkele weken geleden behandeld een wijziging van de omzetbelasting ten aanzien van de tabaksfabrikaten. Bij die gelegenheid is afgeschaft de omzetbelasting op sigaren, op grond van

5 Vel Tweede Kamer (Hofstra) de moeilijkheden, die in de sigarenindustrie voorkwamen. Het is een tamelijk gevaarlijke weg, die wij daarmede hebben ingeslagen. Ik heb zojuist aangehoord het betoog van de geachte afgevaardigde de heer Van de Wetering, die hetzelfde argument in het veld bracht ten gunste van de banketbakkers. Ik zou hetzelfde argument kunnen bezigen ten behoeve van de uitgevers, want ook in de uitgeverij worden de toestanden tamelijk bedenkelijk. De prijzen van papier, zetten en binden, kortom alle bedrijfonkosten zijn tot meer dan het drievoudige gestegen, terwijl de prijzen van het boek niet meer dan verdubbeld zijn, niet omdat een verdere verhoging niet noodzakelijk zou zijn, maar eenvoudig omdat de uitgevers niet durven overgaan tot een sterkere verhoging van de prijzen. Indien wij het argument, dat ten behoeve van de sigarenindustrie is gehanteerd, zouden voortzetten op andere terreinen van het bedrijfsleven dan de sigarenindustrie, dan meen ik, dat ook ten behoeve van de uitgevers daarop een beroep zou kunnen worden gedaan. Intussen zou ik mijn amendement toch niet in de eerste plaats op deze gronden willen verdedigen. Ik heb zojuist al gezegd, dat ik dit een uitermate gevaarlijke weg vind, die wij niet dan in geval van uiterste nood verder moeten bewandelen. Ik zou daarom liever willen wijzen op het karakter van het boek. Ik wil daarbij niet vergeten, dat men zekere argumenten tegen een vrijstelling kan aanvoeren. Men kan misschien zeggen, dat er te veel uitgevers zijn in ons land en dat, indien deze bedrijfstak zich enigermate zou concentreren, er een besparing van onkosten zou kunnen worden bereikt, die misschien een verlaging van de omzetbelasting overbodig zou maken. Men kan voorts bezwaren aanvoeren tegen de boekhandel, die met name ten aanzien van de buitenlandse boeken winstpercentages berekent, die op het eerste gezicht wel zeer exorbitant schijnen. Ik heb juist, omdat ik mij daaraan zelf had gestoten, omtrent dit punt nadere inlichtingen ingewonnen. Het blijkt daarbij wel, dat deze extra-grote winstmarges, die op de buitenlandse boeken worden gelegd en die ik voor het contact van het Nederlandse culturele leven met het buitenlandse culturele leven uitermate bedenkelijk acht, mede haar oorzaak vinden juist in de heffing van de omzetbelasting. Wanneer men bepaalde buitenlandse boeken bestelt, dan betekent dat uiteraard voor de boekhandel extra-onkosten. Wanneer deze boeken worden ingevoerd via de pakketpost, dan is de boekhandel omzetbelasting verschuldigd, verhoogd met een niet onbelangrijke vergoeding aan de pakketpost voor de inklaring, terwijl particulieren, die de boeken rechtstreeks in het buitenland kopen, zich deze kunnen laten toezenden zonder deze omzetbelasting en kosten te hoeven te betalen. Zelfs hier kan men dus het argument, dat aanvankelijk tegen de boekhandel in het veld werd gebracht, nog ten gunste van de boekhandel aanvoeren. Intussen zou ik eigenlijk van al deze argumenten willen afzien. Ik zou de kwestie rustig en zakelijk willen bekijken naar de aard van het artikel, waarom het hier gaat. Nu hebben wij bij het besluit op de omzetbelasting een tabel van vrijgestelde goederen, een tabel, die wij in de wandeling noemen de tabel van eerste levensbehoeften. Wanneer men de zaak zo stelt, komt al dadelijk de vraag op of boeken inderdaad tot de eerste levensbehoeften behoren. Voor sommigen is dit ongetwijfeld niet het geval. Ik constateer het, maar ik geloof, dat het tot op zekere hoogte onze schande is, dat dit niet het geval is. Daarnaast wijs ik er op, dat in tabel III de eerste levensbehoeften toch waarlijk niet zo letterlijk worden genomen. De tabel let hierbij niet op wat ik het physieke bestaansminimum zou kunnen noemen, doch let op het sociale bestaansminimum. Ik vind in genoemde tabel als vrijgestelde goederen artikelen als jam, kaas en ontbijtkoek, artikelen, die men strikt genorrten om te leven niet nodig heeft, maar die sociaal gezien zodanig tot de eerste levensbehoeften zijn gaan behoren, dat men een vrijstelling daarvan niet achterwege kan laten. Ik meen dan ook, dat deze artikelen terecht in de tabel van de vrijgestelde goederen als eerste levensbehoeften zijn opgenomen. Voor de geestelijk levende mens behoren echter ook de boeken tot de eerste levensbehoeften. Indien ik persoonlijk voor de keuze werd gesteld mijn jam of kaas te laten staan of mijn boeken, zou ik de laatsten willen houden en afstand doen van mijn jam en kaas. Uit cultureel opzicht is ongetwijfeld het gesproken woord belangrijk. Ik meen echter, dat een belangrijk deel van onze cultuur op het geschreven woord berust. Men behoeft slechts te wijzen op het meest gelezen boek van de wereld, de Bijbel. Dat daarop nu nog omzetbelasting zou moeten komen, lijkt mij toch wel zeer bedenkelijk. Voorts wijs ik op de geestelijke boeken, de philosophische boeken. Ik wil echter ook de schone letteren niet uitsluiten, ook die hebben hun waarde voor onze cultuur. Het is mijns inziens de taak van de Regering om het Neder Handelingen der Staten-Generaal Zitting II landse volk zodanig op te voeden, dat het gehele volk boeken als een eerste levensbehoefte gaat beschouwen. Nu zal de Minister misschien zeggen: er zijn ook slechte boeken, en, indien wij vrijstelling van omzetbelasting gaan invoeren voor boeken, zal er een aantal producten op dit gebied kunnen worden afgeleverd, waarvoor ik niet de minste waardering heb; dan zullen de z.g. keukenmeidenromans goedkoper worden, hetgeen overigens een grotere belediging is voor dit huispersoneel dan voor de boeken, die men onder deze naam pleegt samen te vatten. Voorts zal de Minister wellicht opmerken, dat ook boeken, waartegen men uit zedelijke overwegingen bezwaren heeft, goedkoper zullen worden. Voor wat mij betreft, zou de Minister al deze literatuur", die het drukken niet waard is, met het hoogste belastingtarief, dat wij kennen, b.v. met het tarief van de sigarettenaccijns of van de accijns op gedistilleerd, kunnen belasten. Het is echter niet de taak van de Overheid om een splitsing te gaan maken tussen goede en slechte boeken, tenzij het om boeken gaat, die de openbare orde en de goede zeden in gevaar brengen. Ik meen, dat wel het minst de fiscus, die daarop niet is ingesteld, als censor zou mogen gaan optreden. Wij moeten het goede boek bereikbaar maken voor het volk, zelfs al zou daardoor het slechte boek goedkoper worden. Ik heb trouwens de indruk, dat de totale omzet van de laatstgenoemde boeken minder groot zal zijn dan men gemeenlijk wel denkt. Een actieve cultuurpolitiek moet, zonder censuur, bevorderen, dat de slechte boeken niet worden gelezen, maar dat kan men slechts bereiken door het goede boek goedkoop te doen zijn. Daarnaast moge ik wijzen op de opvoedkundige kant van deze zaak. Van de totale omzet aan boeken vormen de school en studieboeken een zeer belangrijk deel. Het is aannemelijk, dat de z.g. amusementsliteratuur slechts een gering percentage uitmaakt van de totale hoeveelheid boeken, die worden gedrukt. Een aanmerkelijk deel wordt gevormd door de studie en schoolboeken. Vele gezinnen, juist uit de middengroepen, zien een belangrijk deel van hun boekenbudget ingenomen door de school en studieboeken voor hun kinderen. Indien wij inderdaad verlichting willen brengen in de noden van de middengroepen, zie ik ook in mijn amendement een daartoe geëigend middel. Wij kunnen dit amendement dus zien als een steun aan de middengroepen, als een steun aan de intellectuele verheffing van ons volk, maar bovenal kunnen wij het zien als een steun aan de Nederlandse cultuur. De mens zal niet bij brood alleen leven. In laatste instantie gaat het in het leven om geestelijke waarden. Een volk, dat zich respecteert en dat zijn cultuur wil verdedigen, mag niet de belangrijke cultuurdrager, die het boek is, door een belastingheffing treffen, vooral niet nu de omzetbelasting er langzamerhand zo sterk gaat inhakken. Ik spreek daarom de hoop uit, dat de Minister dit kleine bedrag toch niet onoverkomelijk zal achten en dat de Kamer de culturele taak van de Overheid ook in dit opzicht zal verstaan. Wat het standpunt van de Minister betreft, moge ik er nog aan herinneren, dat in een eerdere instantie de Minister zich niet onwelwillend over dit amendement heeft uitgelaten. In de tweede plaats zou ik enkele opmerkingen willen maken naar aanleiding van het amendement, dat zojuist door de heer Van de Wetering is verdedigd. Ik erken, dat bepaalde middenstanders, met name de middenstanders, die tevens fabrikant zijn, door de geleidelijk aan steeds meer gedifferentieerde omzetbelasting voor grote moeilijkheden komen te staan. Zij leveren dikwijls een geheel assortiment van verschillend belaste artikelen; zij hebben dikwijls een onvoldoende boekhouding om uit elkaar te houden, wat naar de verschillende percentages moet worden belast. Er is, met name bij het bakkersbedrijf, voorts de contante verkoop, dikwijls niet binnen de winkel, maar buitenshuis door middel van bezorgers. Hoe moeten de bakkers dit alles uit elkaar houden? Er volgt in vele gevallen een aanslag door de belastingdienst, die bij wijze van schatting wordt opgelegd, welke schatting natuurlijk weleens te hoog kan uitvallen, hetgeen de bezwaren van de bakkers tegen de omzetbelasting versterkt. Ik acht het daarom psychologisch volkomen verklaarbaar, dat de tegenstand tegen de omzetbelasting, die men in vele middensta'ndsknngen aantreft, bij de bakkers nog sterker is dan elders Dit alles kan een motivering geven om de gehele detailhandel vrij te stellen en kan misschien ook tot zekere consequenties, mede ten aanzien van de bakkers, leiden. Ik zou er echter toch uitdrukkelijk voor willen waarschuwen van deze zaak een sentimentskwestie te maken. Beslissend voor de' tarifering in de omzetbelasting is de aard van het artikel. Nu zijn daaromtrent in de Memorie van Antwoord enkele beharti«enswaardige opmerkingen gemaakt. In de Memorie van Antwoord schrijft de

6 318 (Hofstra) Minister, dat bij de vraag, of een artikel in het tussentarief moet komen, niet de hoofdrol dient te vervullen de omstandigheid, of het goed in mindere of meerdere mate een weeldekarakter bezit. Het gaat, zegt de Minister, om goederen, welke zonder tot de noodzakelijke goederen te behoren, toch vrij algemeen worden gebruikt". Iets verder vind ik in de Memorie van Antwoord een omschrijving, die ik op zich zelf nog beter kan appreciëren. Daar omschrijft de Minister het als volgt, dat het moet gaan om artikelen, welke niet voor het levensonderhoud noodzakelijk zijn en ten dele zelfs het karakter van genotmiddel dragen". Ik stel dus uitdrukkelijk voorop, dat in het tussentarief geen weeldeartikelen thuisbehoren. In het tussentarief behoren te komen die goederen, die liggen tussen de gewone gebruiksartikelen en de artikelen van weelde in. Het zijn die artikelen, in welker gebruik een zekere overbodigheid schuilt en die daarom iets zwaarder dan met het gewone tarief mogen worden belast. De grenzen tussen het tussentarief en het gewone tarief zijn niet zo heel scherp. Wij moeten naar mijn mening echter het tussentarief zien als de prijs, die wij betalen voor de vrijstelling van de eerste levensbehoeften. Denkbaar is een omzetbelasting, die alle artikelen, tot de meest noodzakelijke toe, belast met hetzelfde tarief. Men kan ook trachten wat mijn politieke vrienden en ik steeds hebben verdedigd in de omzetbelasting te differentiëren dusdanig, dat de eerste levensbehoeften worden vrijgesteld, dat een groep daarboven met het normale tarief wordt belast, dat de goederen, die nog iets minder noodzakelijk zijn, met een iets hoger percentage worden getroffen en dat tenslotte een weeldetarief wordt toegepast op de artikelen, die het meest een niet essentieel karakter dragen. Het tussentarief is dus, zoals ik zei, de prijs voor de vrijstelling van de eerste levensbehoeften en als zodanig willen mijn politieke vrienden en ik het tussentarief aanvaarden, zij het, dat daarbij de vraag blijft, welke goederen in dat tussentarief moeten terechtkomen. Nu leidt de redenering, die ik zo juist heb gevolgd, er wel toe, dat wij de taartjes en het gebak in het tussentarief zouden kunnen plaatsen. Het gebruik van deze artikelen per hoofd van de bevolking is aanmerkelijk groter dan in 1938, ondanks de nationale armoede, waaronder wij thans lijden. Het is uiteraard verre van mij te zeggen, dat men elk onschuldig genot onmogelijk zou moeten maken, maar zo erg is het hier toch waarlijk ook niet. Het gaat om een verschil van 2 pet., namelijk of 4 dan wel 6 pet. zal worden geheven. Dat verschil in belasting is zo gering, dat men toch werkelijk niet kan volhouden, dat men daarmede zelfs de grote massa van het volk, laat staan de middengroepen en de beter gesitueerden, het gebruik van deze artikelen onmogelijk zou maken. Wel ligt voor mij de kwestie moeilijker ten aanzien van de koekjes en de biscuits. Ik heb reeds verleden week mogen opmerken, dat ik de biscuits als een eenvoudige versnapering gaarne vrij zou zien. De Minister heeft daarop geantwoord, dat, hoezeer hij dat in beginsel ook juist zou vinden, hij daartoe de kans niet zag, omdat een scheiding tussen kaakjes en koekjes niet kan worden gemaakt. Ik heb de vorige week al laten doorschemeren, dat ik dan zou neigen naar de opvatting, dat wij de koekjes èn de kaakjes zouden moeten laten vallen naar de kant van de kaakjes in plaats van naar de kant van de koekjes. Ik zou daarover ook bij dit nader overleg nog gaarne het oordeel van de Minister willen vernemen. De vraag is echter, of men werkelijk een scheiding kan maken tussen koekjes en gebak. Het lijkt mij, dat ook de koekjes en de andere banketbakkersartikelen wel zeer geleidelijk in elkaar overgaan. Bij de beoordeling van deze post zou ik dus nodig hebben de mening van de Minister, of hier wel een scheiding kan worden gemaakt. Indien ook deze scheiding onmogelijk zou zijn, begint voor mij deze hele post toch wel bedenkelijk te worden en vraag ik mij af, of zij niet beter geheel zou kunnen vervallen. Het amendement van de heer Van de Wetering gaat intussen niet over deze post alleen, maar over drie posten, die niet noodzakelijk op dezelfde wijze behoeven te worden behandeld. De banketbakker maakt ongetwijfeld ook zelf wel chocolade en suikerwerk, maar er is ook zeer veel fabriekswerk. Ik heb zelfs de indruk, dat in veel van deze bedrijven, met name de meer eenvoudige, het fabrieksproduct verre overheerst. Dat zou betekenen, dat het argument, dat men aanvoert om de banketbakkers buiten het tussentarief te houden, niet geldt voor de chocolade en suikerwerken. Vooralsnog lijkt het mij daarom, dat deze artikelen een, zij het onschuldige, luxe betekenen, die dan ook door een betrekkelijk onschuldige verhoging mag worden getroffen, en dat er daarom tegen de post chocoladewerken en suikerwerk en suikergoed veel minder bezwaar behoeft te bestaan dan tegen de post banketbakkersartikelen. Alles te zamen is het oordeel over dit amendement dus nog niet zo erg duidelijk. Onder deze omstandigheden zou ik nog twee gezichtspunten naar voren willen brengen. In de eerste plaats zou ik er op willen wijzen, dat de agitatie, die hier heeft plaats gevonden, m.i. toch wel wat overdreven is geweest. Het gaat er nl. niet om of banketbakkersartikelen vrij zijn of onbelast; men heeft het zo gesteld, maar dat was onjuist. Het gaat er om, of bedoelde artikelen zullen worden belast met het gewone tarief van 4 pet. dan wel met het tussentarief van 6 pet. Ik zou er op willen wijzen, dat door de Derde Nota van Wijzigingen het verschil zelfs nog weer geringer is geworden; het was een verhoging van 34 pet. op 6 pet., nu is het er slechts een van 4 pet. op 6 pet. Nu meen ik, Mijnheer de Voorzitter, dat dit geringe verschil niet beslissend kan zijn voor de bestaansmogelijkheid van de banketbakkers. De geachte afgevaardigde de heer Van de Wetering heeft een aantal cijfers genoemd, die wijzen op minder gunstige omstandigheden in deze bedrijfstak. Dat moge allemaal waar zijn, maar laat ons even onderzoeken wat de betekenis van de voorgestelde maatregel voor de bedrijfstak is. Het gaat volgens het oorspronkelijke voorstel om 6 millioen, welk bedrag betrekking heeft op een omzet, die in de honderden millioenen guldens loopt. Ik meen, dat in een van de adressen een totaalcijfer van de omzet van deze artikelen is genoemd van 300 millioen per jaar. Het schijnt mij toe, dat, wanneer men bij een dergelijke omzet 6 millioen extra moet betalen, dit voor het bestaan van de onderwerpelijke bedrijfstak niet van invloed kan zijn. Wanneer men slechts een bescheiden rationalisatie toepast, moet het mogelijk zijn om op een omzet van 300 millioen een besparing van 6 millioen te verkrijgen, zelfs zonder prijsverhoging. Maar de bedoeling is niet, dat de belasting op de banketbakkers komt te rusten. De bedoeling is, dat zij wordt afgewenteld, en naar mijn gevoelen zal men daarin meestal wel slagen. De toestand van een aantal bakkers is ongetwijfeld slecht. Anderzijds wijs ik er echter op, dat men, wanneer men pleit voor handhaving van de banketbakkersartikelen onder het gewone tarief, verzuimt te onderscheiden tussen twee belangrijke groepen, die er zijn, nl. enerzijds de gewone bakkers, die ook weleens wat banketbakkerswerk maken en voor wie de verhoging nauwelijks een rol speelt, omdat hun omzet zo klein is, en anderzijds de grote banketbakkerszaken, die de hogere belasting desnoods zelf zouden kunnen dragen en voor wie het amendement een voordeel zal worden, waarvoor toch niet veel argumenten kunnen pleiten. Handhaving van de banketbakkersartikelen in het gewone tarief brengt het voordeel daar, waar het het minst nodig is, namelijk voornamelijk bij de grote banketbakkerszaken. Het tweede aspect van deze kwestie betreft de budgetaire gevolgen. De Minister stelt zich op het standpunt, dat er slechts uiterst weinig speling in de wijzigingsvoorstellen zit. Nu is er een groot aantal wensen naar voren gebracht, die geld kosten; ik heb er zo juist ook een verdedigd nl. een vrijstelling van de boeken van de omzetbelasting. Ik stel echter uitdrukkelijk vast, dat ik, wanneer ik zou moeten kiezen tussen een verlaging van de belasting op de taartjes en een verlaging van de belasting op de boeken, dan onvoorwaardelijk de verlaging voor de boeken kies. Het is misschien wat demagogisch uitgedrukt, maar ik zou het toch zo willen stellen: wat willen wij, taartjes of boeken, willen wij cultuur of willen wij snoep? En dan is voor mij de keus niet moeilijk. Wanneer de Minister van oordeel is, dat er voldoende speling in het budget zit, dan ben ik op eerder genoemde overwegingen gaarne bereid, de gehele post banketbakkerswerk nog eens te overwegen, waarbij ik met name dus aandrang zou willen uitoefenen voor een verlaging van de belasting op biscuits en koekjes en waarbij ik wat verder in de post staat pas in de tweede plaats zou willen laten komen. Maar acht de Minister op grond van de budgetaire toestand het onmogelijk meer dan zeer weinig te doen, dan zou ik toch met grote aandrang de vrijstelling van de boeken willen laten voorgaan. Onze beslissing omtrent dit amendement hangt dus af van het antwoord, dat de Minister zal geven. Een punt van algemene aard, waarover ik vervolgens nog iets zou willen opmerken, betreft het nieuwvoorgestelde artikel 6 van het Besluit op de Omzetbelasting Ik heb gisteravond in uitzicht mogen stellen, dat ik misschien nog zou komen met een amendement tot wijziging van artikel 6 van het Besluit op de Omzetbelasting 1940 in deze zin, dat ik daaruit zou willen doen verdwijnen de verhoogde heffing op de diensten. Voorwaarde voor de indiening van dit amendement was, dat tevoren de meerderheid van deze Kamer zich zou scharen achter mijn amendement tot intrekking van de verlaging van de inkomstenbelasting voor de hoge en de zeer hoge inkomens. Immers, indien dit amendement

7 319 (Hofstra) niet werd aangenomen, was de ruimte tot de door mij gewenste voorziening niet aanwezig. Nu heeft bij de aanvang van deze vergadering de meerderheid van de Kamer dit amendement verworpen en daaraan haar goedkeuring niet kunnen geven. Men heeft daarbij dus bewust de keuze gemaakt, dat men de belangen van de hoge inkomens stelt boven de belangen van de middengroepen. Voor mij 'is dit volkomen onbegrijpelijk. Men noemt dit middenstandspolitiek en bevoordeling van de middengroepen, doch in feite offert men de middengroepen aan de hoge inkomens op! Hoe schadelijk de verhoogde omzetbelasting op de diensten ten aanzien van bepaalde groepen van middenstanders werkt, moge blijken uit een adres, dat wij intussen van het georganiseerde kappersbedrijf hebben ontvangen. Enkele kappersbonden hebben zich tot de Kamer gericht en er op gewezen, dat de verzwaring van het tarief voor de omzetbelasting voor de diensten van 3 tot 4 pet. tegenover het kappersbedrijf een zeer grote onbillijkheid betekent. Men schrijft, dat het kappersbedrijf nog steeds is een van de slechtst betaalde ambachten en dat het bij lange na nog niet een gezond bedrijf kan worden genoemd. Iets verder wordt opgemerkt, dat de omzetbelasting op zich zelf reeds een onbillijkheid is voor het kappersbedrijf, daar dit een belasting is op het arbeidsloon van de kappers en zij niet kan worden doorberekend, zodat zij ten laste van de ondernemers zelf komt. Tenslotte wordt er op gewezen, dat de voorgestelde verhoging de positie van de kappersbedrijven nog weer slechter zal maken. Ik heb vóór de aanvang van de vergadering voorts een telegram ontvangen, waarvan ik aanneem, dat het ook verschillende andere leden van de Kamer zal hebben bereikt, een telegram van de Bedrijfsgroep Tussenpersonen. Men telegrafeert, dat deze bedrijfsgroep, omvattende meer dan handelsagenten en makelaars, zeer ernstig verontrust is over het voorstel tot verhoging van de omzetbelasting. De bedrijfsgroep verwijst daarbij naar haar request aan de Tweede Kamer tot afschaffing van de omzetbelasting over de provisie van tussenpersonen, aangezien zij de omzetbelasting niet kunnen afwentelen op hun principalen. De bedrijfsgroep doet een ernstig beroep op onze interventie om in elk geval de verhoging af te wijzen. Maar daar hebben wij het nu: deze verhoging kan niet meer worden afgewezen, want de middelen zijn niet meer aanwezig. Tenslotte noem ik nog een telegram, dat betrekking heeft op de auteurs, die overigens thans een stuk geholpen zijn door de verhoging van de voor hen geldende vrijstelling tot f Ik wil dit telegram dan ook slechts als symptoom noemen, onder opmerking, dat voor deze groep de ernstigste moeilijkheden zijn verdwenen. Niettemin is de situatie, die wordt geschetst in het adres van de kappersbonden en in het telegram van de Bedrijfsgroep Tussenpersonen niet zo'n vreemde figuur in ons land. Het zijn de grote bedrijven, die er wel in slagen hun kosten af te wentelen, maar het is juist de kleine middenstander, het is het gehele ambacht in ons land, dat heel dikwijls deze omzetbelasting niet kan afwentelen. Voor al deze mensen betekent dus een verhoging van de omzetbelasting eenvoudig een extra-verzwaring van hun lasten, een inkomstenverlaging, die in veel gevallen groter zal zijn dan het voordeel, dat de verlaging van de inkomstenbelasting voor hen zal opleveren. En voor zover de verhoogde omzetbelasting op de diensten wel wordt afgewenteld, moet zij gedragen worden, weliswaar niet door deze middenstanders, maar door andere mensen, die eveneens in hoofdzaak tot de middengroepen behoren. Een arbeider zal dikwijls in staat zijn kleine karweitjes zelf op te knappen; hij zal niet zo vaak een loodgieter of timmerman nodig hebben als juist de mensen uit de middengroepen. Voor de zeer grote inkomens speelt de verhoging van het tarief door de andere samenstelling van het uitgavenbudget, niet zo'n erg grote rol. Maar de verhoging is wel van belang voor de middengroepen, die daardoor getroffen worden, als zij een loodgieter, een dokter, een advocaat of een belastingconsulent nodig hebben. Zo komt deze verhoging van de omzetbelasting voor een groot deel, misschien voor 90 pet., juist terecht bij die middengroepen, die wij willen helpen. De betekenis van de straks plaats gehad hebbende verwerping van mijn amendement is dus. dat men inderdaad een 8 a 10 millioen heeft gebracht naar de hoogste inkomens, ten koste van de middengroepen. Ik sta op het ogenblik dus voor de vraag, wat ik thans moet doen. De normale keerzijde van mijn eerste amendement zou zijn geweest een tweede amendement, strekkende om de omzetbelasting voor de diensten terug te brengen van 4 tot 3 pet. Moet ik dat nu toch indienen? Ik heb na ampele overweging besloten, daarvan af te zien. Indien ik immers met dat amendement zou komen, zou het eenvoudig betekenen een verlaging zonder de compensatie, die de bewindsman en de Regering noodzakelijk achten. Aanneming van een dergelijk amendement zou betekenen, dat wij opnieuw komen te zitten in de (Hofstra e. a.) moeilijkheden, waarin wij verleden week zijn gekomen en waaruit wij slechts na langdurige besprekingen zijn geraakt. Op deze overwegingen kan ik dus op dit ogenblik niet komen met het amendement, dat ik op zich zelf noodzakelijk acht. Maar ik heb er prijs op gesteld, uitdrukkelijk toe te lichten, waarom ik dit niet heb gedaan. Het komt niet voor onze verantwoordelijkheid, dat de middengroepen zwaar zullen worden getroffen! De Voorzitter: Het amendement van de heer Hofstra (Stuk no. 8) is mede ondertekend door de heren Van de Wetering, Ritmeester, Goedhart, Stufkens, Scheps, Emmens, Korthals, Cornelissen en De Ruiter, zodat het een onderwerp van beraadslaging uitmaakt. Ik deel aan de Kamer mede, dat alsnog de volgende amendementen zijn voorgesteld: een, van de heren C. van den Heuvel, Ritmeester, Bruins Slot, Terpstra, Fokkema, Verkerk, Zandt, Van Dis, Beernink en De Ruiter, strekkende om in het in artikel 1 nieuw voorgestelde onderdeel B opgenomen artikel 6, lid (2), sub (3), de letters b) en c) te vervangen door: b) het verrichten van diensten.; een, van de heren Hoogcarspel, Gortzak, Wagenaar, Haken en Borst, strekkende om in het in artikel 1 nieuw voorgestelde onderdeel B, artikel 6, lid (2), sub 3), te lezen als volgt: 3) drie ten honderd voor: a) de leveringen door kleinhandelaren als zodanig; b) het verrichten van diensten., en een, van de heren Hoogcarspel, Wagenaar, Haken, Borst en Stokvis, strekkende om in de bij artikel 1 voorgestelde toevoeging aan onderdeel C in het daarbij voorgestelde zesde lid van artikel 10 de woorden: invoerbelasting ter zake van de invoer van bepaalde goederen drie ten honderd hoger te stellen dan in de voorgaande leden is bepaald", te vervangen door: omzetbelasting voor bepaalde goederen te verlagen. De heer Lieftinck, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter! Zoudt u het daarheen kunnen leiden, dat de discussie over amendementen pas dan wordt geopend, wanneer de Minister over de tekst van die amendementen beschikt? De Voorzitter: De heer Minister krijgt aanstonds de tekst van deze amendementen, die zullen worden vermenigvuldigd. Ik geef thans het woord aan de heer Hoogcarspel, ter toelichting van zijn am;ndementen (Stuk no. 10, II, en Stuk no. 13) en van zijn zo juist ingediende amendementen (Stukken nos. 15 en 16). De heer Hoogcarspel: Mijnheer de Voorzitter! Als ik uw bedoeling goed heb begrepen, is het mijn taak op het ogenblik in de eerste plaats mijn amendement te verdedigen. Door de heer Van de Wetering is, gelijk deze dit ook bij de algemene beraadslaging heeft gedaan, een pleidooi geleverd voor schrapping van de posten, waarvan ook ik dit in mijn amendement heb voorgesteld. Ik heb mijn amendement echter herzien en in overeenstemming gebracht met de Regeringswijziging. Practisch komt mijn amendement in zijn uitwerking op hetzelfde neer. Ik heb voorgesteld in tabel I de posten 1, 4 en 9 te doen vervallen. Ten gevolge van de Nota van Wijzigingen der Regering zijn er bij de uitbreiding van de tabel voor het tussentarief enkele belangrijke posten opgenomen, nl. een post voor de artikelen behangselpapier, linoleum, lincrusta en dergelijke vloerbedekking. Onder post 6 zijn opgenomen de artikelen fruit uit tropische landen, met uitzondering van bananen. En als post 7 is opgenomen: gedroogde vijgen, rozijnen, krenten, gedroogde pruimen en gedroogde abrikozen. Ik heb tegen deze posten ernstige bezwaren. Mag ik daarover thans spreken, Mijnheer de Voorzitter? De Voorzitter: Ik heb voorgesteld, dat de leden, behalve dat zij hun amendementen toelichten, alles, wat zij ten opzichte van het wetsontwerp en de Nota's van Wijzigingen hebben te zeggen, bij deze gelegenheid kunnen afdoen. De geachte bewindsman kan een en ander dan in zijn antwoord combineren en alle sprekers tegelijkertijd beantwoorden. Daarna kan eventueel repliek worden gehouden

8 320 (Koogcarspel) en tenslotte zullen wij dan zonder discussie tot stemming over de diverse onderdelen kunnen overgaan. Anders krijgen wij bij de 200 of 300 onderwerpen, die zouden kunnen worden besproken, eindeloze debatten, zonder enige regel of orde daarin. De heer Hoogcarspel: Ik wilde slechts weten wat uw bedoeling is, want ik vrees toch nog voor misverstand en moeilijkheden. Is het mij b.v. nu ook toegestaan over het tussentarief te spreken en de bezwaren, die ik b.v. tegen die post 2: behangselpapier, linoleum en dergelijke vloerbedekking, heb, te ontvouwen? Ik vind in het bijzonder dat dergelijke vloerbedekking" te vaag en zou dit meer gepreciseerd willen zien. Is het mij nu veroorloofd daaromtrent een amendement aan te kondigen? De Voorzitter: Wij zullen post voor post stemmen. De heer Hoogcarspel: Dan wordt de zaak niet geheel zuiver, want men zou b.v. tegen behangselpapier wel en tegen linoleum geen bezwaar kunnen hebben. De Voorzitter: Dan zoudt u een amendement kunnen indienen, dat er toe strekt een gedeelte van de post te doen schrappen. De heer Hoogcarspel: Verleden week, bij de algemene beschouwingen, heb ik betoogd, dat men de zaak van twee kanten moest bekijken. Men dient de zaak te bezien van de zijde van de consumenten en van de zijde van degenen, die de omzetbelasting aan de fiscus moeten betalen. De redenering van de heer Hofstra, dat dit tussentarief, nu uitgebreid tot deze artikelen, de prijs zou zijn voor de verlaging van loon en inkomstenbelasting, kan ik niet aanvaarden. Zeker niet, nu de Minister de tabel voor de weejde-artikelen dusdanig heeft uitgebreid, dat een groot deel van degenen, die bij zullen dragen aan het tussentarief, nu ook extra moeten bijdragen aan het tarief voor die goederen, welke in de weeldetabel zijn opgenomen. Daarom is naar mijn mening het argument: wij zullen er toch maar vóór zijn, want dit is de prijs voor andere verlichtingen, niet juist. Dit gaat zeker niet op, nu de Minister van mening is, dat de verlichtingen volledig zijn gecompenseerd door de verzwaringen, die daarna zijn aangebracht. Ik ben het er dus niet mee eens, dat wij een prijs zouden moeten betalen in de vorm van het tussentarief, en wel omdat wij langs deze weg dan dubbel zouden betalen. Thans een opmerking over de koekjes en kaakjes. Als wij deze zaak bezien van de zijde van de producenten, dan is het in werkelijkheid zó, dat die agitatie, die onder de bakkers is ontstaan, niet uit de grond is gestampt, doordat deze of gene op de gedachte is gekomen om daartegen nu eens iets te doen, maar deze is ontstaan als een gevolg van de vrees, dat ten gevolge van het brengen van deze artikelen in het tussentarief de bakkers in hun bestaan zullen worden bedreigd. Ik wijs op het adres van de commissie van overleg van de drie centrale middenstandsbonden. Dit zijn de Koninklijke Nederlandse Middenstandsbond, de Nederlandse Christelijke Middenstandsbond en de Nederlandse Katholieke Middenstandsbond. Deze hebben zich met een adres tot de Kamer gewend, in welk adres zij in de eerste plaats betogen, dat de omzetbelasting, hoezeer de Minister ook bedoeld moge hebben, dat deze omzetbelasting wordt afgewenteld, in een groot deel van de gevallen voor degenen, die de omzetbelasting moeten betalen, in wezen een bedrijfsbelasting is. Deze kunnen zij niet op de consumenten afwentelen. Deze drie middenstandsbonden komen tot de conclusie, dat in de eerste plaats noodzakelijk is, dat de detailhandel van de omzetbelasting wordt vrijgesteld. Aan deze eis voldoet deze herziening van de omzetbelasting niet. Integendeel. Deze herziening heeft ten gevolge, dat de omzetbelasting juist voor de detailhandel wordt verzwaard. De geachte afgevaardigde de heer Hofstra heeft hier betoogd: nu ja, wat betekent het ten slotte, het komt van 4 pet. op 6 pet. Maar die rekening is niet juist. In de eerste plaats was het tarief 3 pet. en had de geachte bewindsman voorgesteld 3{ pet. Bij Nota van Wijziging heeft de geachte bewindsman voorgesteld 4 pet. en het tussentarief is geworden 6 en 8 pet. Dus de rekening van de heer Hofstra, dat het nu maar 2 procentjes scheelt, is niet juist. Het scheelt, vergeleken bij de bestaande toestand, 3 pet. en gisteren heeft men bij de behandeling van een ander onderwerp gezegd: we moeten zien, hoe het op het ogenblik is, daar moeten we van uitgaan. Dat wil zeggen, dat het voor deze categorie van artikelen een verhoging van de omzetbelasting is met 100 pet. Ik ben van mening, dat, gezien de toestand in het banketbakkersbedrijf en het bakkersbedrijf in het algemeen, waarover ik na de heer Van de Wetering en na hetgeen ik gezegd heb bij de algemene beschouwingen, niet verder zal spreken, omdat ik anders in een herhaling van de argumentatie zou vervallen, de verhoging van de omzetbelasting met 100 pet. voor deze bedrijven moordend is. De bedrijven hebben het zelf in een breedvoerig adres, aan deze Kamer gericht, betoogd. Zij gevoelen zich natuurlijk ook een beetje mishandeld ten gevolge van het feit, dat andere bedrijven, die consumptie-artikelen slijten, vrijgesteld zijn van alle omzetbelasting. Ten slotte vragen de drie middenstandsbonden opheffing van de omzetbelasting voor de detaillisten. De bakkers komen er nu tegenop, dat hun omzetbelasting door middel van het tussentarief zal worden verhoogd met 100 pet. of (in de gevallen, waarin 8 pet. zal moeten worden betaald) met een nog hoger percentage. In het adres van de op drie zuilen rustende commissie van overleg, waarin ook over de administratieve moeilijkheden wordt gesproken, wordt gezegd: B.v. een brood en banketbakker kan met de volgende percentages te maken krijgen: 0 pet. bij levering van vrijgestelde artikelen; i pet. bij levering van van derden betrokken artikelen, welke aan ondernemers (cafc's, cantines, enz.) worden geleverd; 3 pet. bij levering van van derden betrokken artikelen aan niet ondernemers (publiek); (3h pet. wordt nu 4 pet.); 6 pet. bij levering van zelfvervaardigde artikelen, welke onderworpen zijn aan het tussentarief, aan ondernemers (café's, cantines, enz.); 6 pet. (dat moet zijn 6 pet.) bij levering van zelfvervaardigde artikelen, welke niet aan het tussentarief onderworpen zijn, aan particulieren; 8 pet. bij levering van zelfvervaardigde artikelen, die onderworpen zijn aan het tussentarief, aan particulieren." Deze mensen zouden zeer deskundig moeten zijn op het gebied van de administratie om alles uit elkaar te houden en om niet in botsing te komen met de belastingambtenaar, die bij hen zal verschijnen om zijn aandeel van de ontvangsten op te eisen, Aan de andere kant is er echter het feit, dat vooral de kleinere zakenlieden voor een groot deel leven uit de toonbanklade, zodat zij het voor de fiscus bestemde geld öf gebruikt hebben voor de huishouding of voor uitbreiding van de vooraad artikelen, zodat zij pp zeker moment niet beschikken over het geld voor de fiscus, terwijl zij ook niet kredietwaardig genoeg zijn om krediet op te nemen, ten einde het gebrek aan liquiditeit te verhelpen. Daarom is het dus m.i. voor de bakkers zeer gewenst, dat deze posten uit het tussentarief verdwijnen, wat niet wil zeggen, dat zij daarmede uit de omzetbelasting verdwijnen, want dan wordt toch het normale tarief van 4 pet. op deze artikelen geheven. Dat is dus toch een verhoging. Bekijken wij nu deze zaak van de kant van de consument, dan wordt het nog weer anders en dan wil dit zeggen, dat de geachte bewindsman extra wil belasten, die kleine levensvreugden, die zelfs de minst goed gesitueerden zich bij feestelijke gelegenheden nog kunnen veroorloven. Als men een dergelijke kleine veraangenaming van het leven met een speciaal tarief, het tussentarief, gaat belasten, brengt men iets teweeg, dat psychologisch in de grond van de zaak zeer verkeerd is. De geachte afgevaardigde de heer Hofstra heeft al gevraagd of er een scheiding is te maken tussen taartjes en koekjes en kaakjes en de Minister heeft de vorige maal gezegd, dat hij wel voelde voor een scheiding tussen deze artikelen. Maar gaat men de kaakjes vrijstellen, dan komt het er op neer, dat de grote bedrijven, die deze artikelen maken, vrijgesteld zouden worden van het tussentarief, terwijl de kleine bedrijven, die zelf koekjes maken en die niet, zoals de grote bedrijven, kaakjes kunnen maken, onder het tussentarief zouden vallen. Een groot deel van deze artikelen wordt echter niet als luxe gebruikt, maar als belangrijk voedingsmiddel voor kleine kinderen, daar ze uit uitstekende grondstoffen zijn samengesteld. Zo kopen vele moeders voor haar jonge kinderen z.g. lange vingers als voedingsmiddel en ik zou er dus groot bezwaar tegen hebben, dat de fiscus zijn grijpvingers zou uitstrekken naar die lange vingers van de kleine kinderen. Kan de Minister grote stukken gebak, zoals er bij diners e.d. geserveerd worden hele bouwwerken van suiker soms afzonderlijk in het tussentarief plaatsen, dan heb ik daartegen geen bezwaar, maar ik heb er zeer ernstig bezwaar tegen, dat de Minister dat eenvoudige voedingsmiddel, dat vaak zo gelukkige voedingsmiddel, voor het kleine kind extra zou belasten. Ik zou gaarne van de Minister vernemen op welke wijze hij deze bezwaren kan wegnemen. Ik heb tegen deze posten ook dit algemene bezwaar, dat elke kleine

9 Vel Tweede Kamer (Hoogcarspel) levensvreugde voor de minder goed gesitueerden zal worden vergald; de minder goed gesitueerden kunnen niet elke dag taartjes consumeren; die worden slechts bij bepaalde feestelijke gelegenheden aangeschaft en ik heb er bezwaar tegen, die extra te belasten. Bovendien Mijnheer de Voorzitter, men kan nu eenmaal geen koekjes en taartjes maken van meel alleen; men heeft daarvoor nog andere ingrediënten nodig en daarvan is de suiker één der belangrijkste en die is reeds belast; de suikeraccijns levert een belangrijk bedrag voor de schatkist op. Volgens de cijfers van het Departement van Financiën bedraagt de opbrengst van de suikeraccijns over de eerste 9 maanden van 1950 f Ten gevolge van deze accijns is de suiker dus reeds duurder en op die accijns komt dan nog eens de heffing volgens het tussentarief, ten gevolge waarvan deze artikelen nog weer eens extra-duur zullen worden. Suikerwerk en chocolade bestaan voor een belangrijk deel juist uit suiker. Bij deze artikelen wordt door de consumenten dus reeds een extra-hoog bedrag aan accijns betaald en de Minister gaat die artikelen dan nog eens opnemen in het tussentarief. Ik ben het dus niet eens met de heer Hofstra, dat voor deze artikelen een tussentarief zal moeten gelden. Suikerwerk en chocolade zijn bovendien goede voedingsmiddelen; in de sport hecht men daaraan als zodanig grote waarde. Deze artikelen moeten naar mijn mening dus uit het tussentarief verdwijnen, omdat de fiscus uit de accijns daarop reeds dubbel en dwars zijn portie krijgt. De heer Hofstra zegt: wij hebben de keuze tussen suikergoed en cultuur, tussen boeken en taartjes. Naar mijn mening is dat onjuist. Ik kan niet beoordelen hoeveel deze belasting minder zal opbrengen, wanneer deze post uit het tussentarief verdwijnt. Naar mijn mening moeten deze posten alle drie uit het tussentarief verdwijnen, maar wanneer de heer Hofstra onderscheid maakt en zegt geen bezwaar te hebben tegen het vrijstellen van taartjes, biscuits en kaakjes, maar wel van chocolade en suikerwerk, dan heb ik er geen enkel bezwaar tegen mijn amendement te splitsen. Ik ben echter wel zeer verwonderd over de uitspraak van de heer Hofstra, dat wij hier zouden hebben te kiezen tussen suikergoed en cultuur. Er is nl. geen sprake van, dat wij een keuze tussen deze beide zouden moeten doen. Ik heb nl. in mijn amendement ook voorgesteld, de boeken op te nemen in de lijst van vrijgestelde artikelen. Ik heb daarvoor reeds eerder gepleit. Ik sluit mij, wat dit betreft, aan bij hetgeen de heer Hofstra thans daarover heeft gezegd. Ik kan het pleidooi van de heer Hofstra voor vrijstelling van boeken onderschrijven. Ik wil niet alleen de boeken opnemen in tabel III, maar ook de tijdschriften. Ik geef volkomen toe, dat er vele tijdschriften zijn, ten aanzien waarvan dat niet nodig kan worden geoordeeld, maar daarom heb ik het voorgesteld in deze vorm, dat de vrijstelling alleen zal gelden voor die tijdschriften, waarvoor de Minister na kennisneming van de betekenis van die tijdschriften het nodig oordeelt. De heer Hofstra heeft het vrijstellen van de boeken en eventueel de tijdschriften in verband gebracht met de uitgevers. Ik heb de vorige maal al gezegd, dat ik mij niet zo ongerust maak over de positie van de uitgevers, maar wel over de positie van de auteurs. Wanneer de kosten van het uitgeven van de boeken voor de uitgever zeer hoog liggen, wordt dat in het algemeen verhaald op het honorarium van de auteur. Ik ken in mijn omgeving veel arme auteurs, maar ik ken geen enkele arme uitgever. Ik wil daarmede niet zeggen, dat er geen uitgevers zouden zijn, die niet met moeite hun zaak gaande houden. Dergelijke uitgevers zijn er en het zijn gewoonlijk juist die uitgevers, die verdienen te worden gesteund. Het zijn meestal die uitgevers, die zich niet uitsluitend door winstbejag laten leiden, maar zich vooral laten leiden door het dienen van de Nederlandse cultuur. Zij verzorgen dan dikwijls uitgaven, %die geen winst opleveren, in vele gevallen zelfs verlies. Zodra een uitgever in deze moeilijkheid komt, dat door de hoge kosten van het papier, de hoge kosten van het drukken en binden de boeken zoveel duurder worden, is het voornamelijk de auteur, die daarvan de dupe wordt. De Nederlandse auteur heeft het toch reeds moeilijk, omdat wij zo'n klein taalgebied hebben. Dientengevolge kunnen zijn boeken maar een geringe oplage bereiken. Zelfs de bestsellers bereiken, vergeleken met het buitenalnd, nog maar een zeer geringe oplage. Het honorarium van de auteur ondervindt het nadeel daarvan. Als wij het uitgeven van boeken en de prijs van boeken gaan belasten met omzetbelasting, heeft dat ten gevolge, dat de prijs van de boeken hoger wordt en dat bovendien de fiscus gaat profiteren ten nadele van de Nederlandse cultuur. Als de fiscus de prijs van de boeken nog sterker doet stijgen, dan heeft dat funeste gevolgen voor de Nederlandse cultuur. Dat betreft dan voornamelijk die boeken, die van culturele betekenis zijn. Ik geef natuurlijk toe, dat er ook veel Handelingen der Staten-Generaal Zitting II boeken zijn, die wij in de Nederlandse literatuur zeer goed zouden kunnen missen, boeken, die voor de literatuur als zodanig zo goed als geen betekenis hebben. Het maken van een onderscheid in dezen is zeer moeilijk. Aan de prudentie van de uitgever moet worden overgelaten, welk boek hij op de markt wil brengen. Brengt hij boeken, die tenslotte de grens, die het Wetboek van Strafrecht stelt, overschrijden, dan kan het openbaar ministerie daartegen maatregelen nemen. Er zijn evenwel buitengewoon veel boeken, die geen amusementsboeken zijn, die geen ontspanningslectuur bevatten, maar bijdragen tot onze cultuur, die onontbeerlijk zijn voor de ontwikkeling van de Nederlandse bevolking, nl. de studicboeken voor lager, nijverheids, middelbaar en hoger onderwijs. Bij monde van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen hebben wij gehoord, dat de Regering alles wil doen om de cultuur in ons land te bevorderen. Wij hebben daarover met de Minister van dat Departement een debat gehad. Wij hebben gesproken over het beschikbaar stellen van meer studiebeurzen en over een achtste leerjaar, middelbare meisjesscholen en ontwikkeling van het nijverheidsonderwijs, wat alles tot gevolg zal hebben, dat er meer studieboeken nodig zijn. Daarom begrijp ik niet, dat de geachte bewindsman er bezwaar tegen kan hebben deze studieboeken en boeken in het algemeen in tabel 3 op te nemen, waardoor zij van de omzetbelasting zouden zijn vrijgesteld. Dat geldt ook voor de tijdschriften. Ik ben van mening, dat de Minister er geen bezwaar tegen kan hebben om de tijdschriften vrij te stellen. Er zijn vele tijdschriften, die van grote betekenis zijn. Ik moge verwijzen naar het artikel van Antonie Donker in Kriterion over cultuurerosie. Daarin wordt er op gewezen, hoe moeilijk vele tijdschriften het hebben en welk gevaar dit voor onze cultuur oplevert. Tijdschriften zijn voor onze cultuur volstrekt noodzakelijk en het zou dus op de weg van de geachte bewindsman liggen tijdschriften van de omzetbelasting vrij te stellen. Ik heb daarom gemeend te moeten voorstellen, de tijdschriften in lijst III op'te nemen. De vrees van de geachte afgevaardigde de heer Hofstra, dat er dan geen dekking meer is, acht ik een argument, dat mij er niet van zal weerhouden dit voorstel te doen. Ik ben van mening, dat het niet de taak van de Kamer is dekking te zoeken. De Kamer kan die in overleg met de geachte bewindsman zoeken, maar de nuttigheid en noodzakelijkheid van een maatregel moeten niet worden afgemeten naar de vraag of er al dan niet vermindering van inkomsten door zal ontstaan. Bovendien ben ik van mening, dat die vermindering van inkomsten kan worden goedgemaakt door een vermindering van de uitgaven. Ik heb voorts voorgesteld dit is een oude strijd om post 3 van genoemde tabel zodanig te lezen, dat het consumptie-ijs uit het tussentarief vervalt, met de bedoeling, dat het onder het gewone tarief valt. De Minister zal mij misschien tegemoet voeren: u bent niet gauw tevreden. Er is indertijd strijd gevoerd over dat consumptieijs. Nu wordt voorgesteld het over te brengen van de weeldetabel naar het tussentarief. Ik wil het evenwel opgenomen zien in de gewone tabel voor de omzetbelasting. De oude strijd zou hiermede tot een einde kunnen komen. Ik zal niet herhalen de argumenten, die ik toen heb aangevoerd in mijn pleidooi om het gewone consumptie-ijs, dat in de ijswinkels en aan de wagentjes langs de straat wordt verkocht (het ijsje van de kinderen), niet zwaarder te belasten. De beter gesitueerden gaan wel naar een of andere inrichting om plombières en sorbets te gebruiken, maar het ijsje van de minder goed gesitueerden zou ik met niet meer dan de gewone omzetbelasting willen belasten, vooral ook, omdat, zoals bekend is, die ijsjes als voedingsmiddel nog wel betekenis hebben. Aangezien andere voedingsmiddelen zijn vrijgesteld, heb ik er bezwaar tegen dit ijsje in de tabel op te nemen. De Minister heeft in de Vijfde Nota van Wijzigingen voorgesteld: 3) drie ten honderd voor: a) de leveringen door kleinhandelaren als zodanig; b) de oplevering van een werk in onroerende staat; c) het vervoer van personen en goederen. Hierdoor wordt het tarief voor de diensten, die hierbuiten vallen, met 1 pet. verhoogd. Deze mensen zullen die tariefsverhoging niet kunnen afwentelen. De loodgieter, smid of timmerman kan die verhoging niet afwentelen op degenen, voor wie zij een karweitje doen. Zij zullen deze verhoging dus zelf moeten dragen, daardoor weer in slechtere omstandigheden komen, waartegen ik groot bezwaar heb. Bovendien wordt ook voor allerlei andere diensten het tarief verhoogd. Daarom heb ik bij amendement voorgesteld de posten b en c samen te vatten onder het tarief drie ten honderd en deze te lezen: a) de leveringen door kleinhandelaren ais zodanig; b) het verrichten van diensten.

10 322 (Hoogcarspel) Ik dring er bij de Minister op aan dit te verwezenlijken. Hij zal mij vermoedelijk tegemoet voeren, dat het hem een compensatie van 11 millioen zal kosten. Die 11 millioen zal dus weer worden gedragen, volgens het voorstel van de Minister, door degenen, die van de verlichting in de belasting in het algemeen minder profiteren dan de beter gesitueerden, hetgeen tot gevolg heeft, dat de lasten van de belastingverlichting wel zeer eenzijdig op een bepaalde groep van ons volk worden afgewenteld, waartegen ik ernstig bezwaar heb. Onder III van de Vijfde Nota van Wijzigingen staat:.,4. Aan artikel 10 wordt als zesde lid toegevoegd: (6) Wij behouden Ons voor, in het belang van binnenslands uitgeoefende takken van bedrijf, bij algemene maatregel van bestuur de tarieven van de invoerbelasting ter zake van de invoer van bepaalde goederen drie ten honderd hoger te stellen dan in de voorafgaande leden is bepaald, ter opheffing of vermindering van het verschil in druk van invoerbelasting en omzetbelasting op die goederen of op soortgelijke goederen." Die bepaling soortgelijke goederen" is op zich zelf reeds gevaarlijk, omdat het de mogelijkheid schept van protectie van bepaalde soorten van goederen. Ik heb reeds eerder gezegd, dat de Minister zoveel mogelijk naar zich toe compenseert. Dit voorstel is overigens ook in strijd met de liberalisatiegedachte, die de Regering zo zegt voor te staan. Nu is de liberalisatie nog niet veel verder gegaan dan het opheffen van bepaalde invoerbelemmeringen. Als men echter zegt een sterk voorstander van liberalisatie te zijn, moet men niet zelf met protectie beginnen. Ik wil dit zo lezen, dat het tarief van de omzetbelasting wordt verlaagd, ter opheffing of vermindering van het verschil in druk van de omzetbelasting en de invoerbelasting. De Minister wil het hier vinden door verhoging met 3 pet. van het tarief van de invoerbelasting. Ik wil het zodanig vinden, dat door vermindering van het tarief van de omzetbelasting deze goederen niet meer in een ongunstige positie blijven verkeren, waarin zij nu inderdaad verkeren, en de averechtse protectie dus wordt opgeheven. Het lijkt mij logisch, dat te doen. Ik heb bij de algemene beschouwingen reeds gezegd, dat ik bezwaar heb tegen veel van de posten, die in de lijst van de weeldebelastingtabel zijn opgenomen. Ik acht een groot deel van deze artikelen geen weelde-artikelen, zeker niet, als men onder 4a ziet staan: blocmentafeltje, boekenplank e.d. Dit houdt toch geen verband met de omzetbelasting op de boeken, welke ten gevolge heeft, dat de mensen toch geen boekenplanken nodig hebben? Ik zie op deze lijst ook staan b.v. krantenhangers. Er zijn mensen, die op het standpunt staan, dat men in het algemeen genomen geen couranten behoeft te lezen en deze dus ook niet behoeft op te bergen. In een normaal gezin is een krantenhanger toch geen luxe? Die is absoluut noodzakelijk. Er zijn ook wel mensen, die op het standpunt staan, dat het een ramp is voor vele mensen, dat zij kunnen lezen en schrijven. Jonge mensen zullen geen voetenbankjes nodig hebben, maar oude mensen wel. Moet nu het voetenbankje voor grootvader of grootmoeder als een luxe worden beschouwd? Met dergelijke dingen kan ik mij niet verenigen. In het algemeen blijkt hieruit wel, dat de bevolking reeds zo zwaar is belast, dat men bij de fiscus aan het einde van zijn latijn is. Men gaat nu alle mogelijke dingen opzoeken om er nog maar een paar gulden uit te kunnen slaan. Het arme Nederlandse volk om even het beeld te gebruiken, dat de tekenaars nogal eens aanwenden; de Minister heeft hier zelf de tekenaars ten tonele gevoerd - wordt onder de belastingschroef uitgeperst tot de laatste druppel bloed. Dit blijkt wel overduidelijk uit deze lijst. Ik wijs er nogmaals op, dat dit ook voor de producenten en de handelaren funest is. Dit moet noodzakelijkerwijs tot gevolg hebben, gezien de reeds zeer hoge prijs, die deze artikelen na de oorlog reeds hebben, dat, wanneer wij de prijzen van deze artikelen extra verhogen met dit weeldetarief, de omzet van de detailhandelaar terugloopt. Uiteindelijk zal dit ook doorwerken op de fabrikanten, meest kleine, die minder van deze artikelen zullen gaan vervaardigen. Er zal in deze tak van bedrijf minder winst worden gemaakt en er zal grote werkloosheid ontstaan. Dit alles zal het gevolg zijn van dit z.g. weeldetarief. Dit weeldetarief betekent armoede voor het Nederlandse volk. Mijnheer de Voorzitter! Het is eigenlijk onbegonnen werk hier in den brede het dwaze van een groot gedeelte van de lijst van luxeartikelen aan te tonen. Ik wil het slechts met enkele voorbeelden doen. Ik weet niet. of de geachte bewindsman daarmede een zekere bedoeling heelt gehad, maar ik zie, dat zelfs de spiegels onder de wecldeartikelen zijn gerangschikt. Is elke spiegel dus luxe? Is dat geschied om (Hoogcarspel e. a) de vanitas te bestrijden en is dit een uitvloeisel van de opvatting, dat het alles ijdelheid is? Maar in een gezin behoort toch, opdat de leden van het gezin met een behoorlijk uiterlijk naar hun werk of hun kantoor, of waarheen dan ook, gaan, ten minste één spiegel, waarin de leden van het gezin zich kunnen spiegelen. Dat is toch geen luxeartikel, maar een normaal gebruiksartikel. Men moet toch kunnen zien, of zijn krullenbos goed gekamd is en of zijn das goed zit. Zijn gasfornuizen, elcctrische fornuizen en geisers ook al artikelen, die tot de luxe behoren? Ik weet niet, of de geachte bewindsman reeds gelegenheid heeft gehad om met de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting overleg te plegen over de geisers als luxe-artikel. Naar mijn mening zal het de geachte bewindsman in dat overleg blijken, dat ook naar de mening van diens ambtgenoot geisers niet tot de luxe-artikelen mogen worden gerekend. Ik ben een sterk voorstander en dat zal de geachte bewindsman ook wel zijn van de bevordering van de hygiëne onder de bevolking. Tientallen jaren is een campagne gevoerd in het gehele land door de mensen van het onderwijs en door geneeskundigen om het volk de grote betekenis van zindelijkheid bij te brengen, en nu gaat de Overheid zeggen: als je een instrument, dat noodzakelijk is voor die zindelijkheid, aanschaft, is het luxe en moet je daarvoor extra-belasting betalen. Het zijn geen kleine bedragen, want een behoorlijke geiser kost f200 a f300 en daarvan wordt nu de prijs door de weeldebelasting met f 30 & f 45 verhoogd; dat zal menigeen terughouden van het kopen van een geiser. Natuurlijk kan men, zoals in sommige gemeenten gebeurt, bij het gemeentebestuur zo'n instrument op afbetaling kopen, maar dan brengt de gemeente deze belasting in rekening. Ik vraag nog eens: Zijn gasfornuizen luxe-artikelen of melkkokers, ook electrische, of bedkruiken? Ik kan dat niet inzien. Ik hoop mijn bezwaren straks in enkele amendementen neer te leggen, maar ik kan dat pas doen na het antwoord van de Minister. Groot bezwaar heb ik ook tegen het rangschikken van behangselpapier onder het tussentarief. Wat moeten de mensen dan doen? Ze zouden hun kamers kunnen bekleden op de wijze, waarop deze zaal bekleed is, maar ik weet niet in welk tarief ze dan zouden vallen. Moeten de mensen met kale muren zitten of moeien ze de wanden sausen in een of ander kleurtje? Behangselpapier is toch waarlijk niet als luxe te beschouwen. En de vloerbedekking. Moeten wij misschien terug naar de tegelvloer, met fijn zand bestrooid? Dan zou men dat zand misschien nog onder de 15 pet. kunnen laten vallen! Ook tegen deze post van behangselpapier en vloerbedekking heb ik dus ernstig bezwaar. Al deze dingen, die de Minister tot luxe verheft, behoren wel tot het minimum, dat men tegenwoordig van een woning mag eisen. Ook heb ik serieus bezwaar tegen het opnemen in dit tarief van fruit uit tropische landen, uitgezonderd bananen. Ik kan niet goed inzien, wat dat fruit uit tropische landen omvat. Cocosnoten? Amandelen? Die komen uit de sub-tropen. Bananen vallen dan weer in het tarief, dat 21 millioen opbrengt, met de sinaasappelen en de citroenen. Ik zou ook bezwaar willen maken tegen het opnemen van gedroogde vijgen; deze worden nl. in hoofdzaak niet als lekkernij gebruikt, maar als middel tegen de hoest voor kinderen. En wat de krenten, rozijnen en abrikozen aangaat, dit zijn artikelen, die bij feestelijke gelegenheden de dis veraangenamen, waarbij ik noem krentebrood, rijst met krenten of gort met rozijnen. Moet dat nu allemaal bemoeilijkt worden of onmogelijk gemaakt? Ik heb daartegen toch wel overwegende bezwaren. Mijnheer de Voorzitter! Ik zal hiermee mijn betoog beëindigen, hetgeen niet wil zeggen, dat al mijn bezwaren zijn uitgeput. Ik heb nog wel meer bezwaren, maar ik zal die misschien straks na het antwoord van de Minister in enkele amendementen mogen belichamen. De Voorzitter: Het amendement van de heer Hoogcarspel (Stuk no. 10, II) wordt ondersteund door de heren Haken, Borst, Gortzak en Stokvis: het amendement van de heer Hoogcarspel (Stuk no. 13) is mede ondertekend door de heren Haken, Borst, Gortzak en Stokvis; het amendement van de heer Hoogcarspel (Stuk no. 15) is medeondertekend door de heren Gortzak, Wagenaar, Haken en Borst en het amendement van de heer Hoogcarspel (Stuk no. 16) is medeondertekend door de heren Wagenaar, Haken, Borst en Stokvis, zodat deze vier amendementen een onderwerp van beraadslaging uitmaken. Ik geef thans het woord aan de heer C. van den Heuvel tot toelichting van het door hem en andere leden voorgestelde amendement (Stuk no. 14).

11 323 De heer C. van den Heuvel: Mijnheer de Voorzitter! Ik hoop, dat u het goed zult vinden, wanneer ik niet zulk een lange redevoering ga houden als enige sprekers, die mij voorafgingen. In de eerste plaats zou ik bij deze gelegenheid wel mijn ernstige bezwaren willen uitspreken tegen de gang van zaken om nu op deze achternamiddag een zo groot aantal artikelen uit de normale omzetbelasting te halen en ze te brengen onder het weeldetarief. Daartegen zijn toch zo overwegende bezwaren, dat ik mij nauwelijks kan voorstellen, dat de Minister en de Kamer dit pad verder zullen willen bewandelen. Het gaat hier toch ook om de zaken, zowel die van de handeldrijvenden als die van de industriëlen; beide categorieën zijn hierbij betrokken. Men kan niet alles met het verleden vergelijken, maar men moet in aanmerking nemen, dat er vroeger weleens een verkiezingsstrijd is gevoerd om een half procent invoerrecht, omdat men meende, dat het volk zich moest kunnen uitspreken over een zo belangrijke zaak. Wanneer men nu ziet, dat zonder enige voorbereiding het bedrijfsleven van Nederland overrompeld wordt met een zo drastische verhoging als nu t.a.v. een aantal artikelen wordt voorgesteld, dan is dat naar mijn mening eigenlijk niet toelaatbaar. Nu is het argument tegen deze redenering: och, elke bedrijfstak heeft toch zijn bezwaren; wij weten tevoren, dat deze bezwaren hebben; daarnaar kan men zich nu eenmaal niet richten. Ik erken, dat er een groot aantal bezwaren zijn, die op de keper beschouwd te licht bevonden moeten worden, omdat men nu eenmaal voor andere noodzakelijkheden staat; men kan dus niet op elk bezwaar ingaan, maar op deze wijze ontbreekt de gelegenheid om de ingebrachte bezwaren te toetsen. Ik noem een voorbeeld, dat ook tot de Minister spreken moet. In het aanvankelijk voorstel waren ook de dagbladen opgenomen in de omzetbelasting; als gevolg van de omstandigheden, dat de bij deze bladen betrokkenen en in het algemeen zij, wie deze voorlichting ter harte gaat, zulke gegronde bezwaren hebben ingebracht tegen dit voornemen, heeft de Minister dit bij Nota van Wijziging teruggenomen. Wanneer men echter hierover slechts één of twee dagen tevoren spreken en beslissen moet, dan ontbreekt de gelegenheid om zelfs maar kennis te nemen van gegronde bezwaren. Ik ben maar een gewoon lid van deze Kamer, maar ik ben met betrekking tot het onderhavige voorstel reeds vele keren opgebeld of bezocht en men heeft zich ook vele keren reeds schriftelijk tot mij gewend. Allemaal bezwaren, die ik op staande voet niet kan beoordelen, maar die toch het bewijs leveren, dat het niet op deze wijze mag gebeuren, omdat men de gevolgen hiervan voor de Nederlandse handel, bedrijven en industrieën niet kan overzien. In verband met de bezwaren, aan deze wijze van behandeling verbonden, verdient het, nog afgezien van de overige bezwaren hiertegen, naar mijn mening geen aanbeveling op zo korte termijn een zo groot aantal artikelen aan een zo sterke verhoging van de belasting te onderwerpen, als hier wordt voorgesteld. Ook is er nog dit bezwaar, dat de omschrijvingen, die van deze posten gegeven worden, zo buitengewoon vaag zijn, dat niemand op dit ogenblik precies kan zeggen, wat er wel en wat er niet onder valt en hoever deze belasting gaat. Om maar enkele te noemen: men leest onder de post vruchten: dergelijke vruchten, men komt bij andere posten tegen de uitdrukking: andere door Ons aangewezen goederen. Zo is het ook de vraag, wat valt onder geïllustreerde tijdschriften, wat moet worden verstaan onder bijzondere gebeurtenissen? Er worden er enkele genoemd en dan staat er verder: enz. Wij hebben nu gisteren van de Minister gehoord, dat hij bij aanschrijving nadere voorschriften zal geven. Dat acht ik niet fraai; dergelijke zaken moeten niet bij aanschrijving geregeld worden, maar bij de wet. Ook heeft de Minister verklaard, dat kennisgevingen van overlijden niet onder het tarief zullen vallen. Hetzelfde bezwaar geldt voor enveloppen. Wij weten niet meer wat er verder op dezeslijsten zal vallen. Daarom: ik gebruik niet gaarne het woord protesteren", maar hier moet toch er tegen geprotesteerd worden, dat het op deze wijze onmogelijk gemaakt wordt, op zo korte termijn te overzien, welke gevolgen dit alles zal hebben. Wij hebben daarvan nu reeds een voorbeeld gezien, nu de Regering op een bepaald punt een te zwaar belast artikel terugneemt, omdat de repercussies, die het bedrijfsleven van deze belasting vreesde, te zwaar zouden zijn. Ik denk in dit verband aan de sigaren. De Minister maakt nu een gebaar. Ik weet niet wat het betekent. Ik geloof, dat het vaarwel" betekent. Maar ik beweer, dat de omzetbelasting mede in verband met de accijns op de sigaren zo zwaar was, dat de Minister met het oog op zekere bedrijfsmoeilijkheden genoodzaakt was daarop terug te komen. Niemand kan op het ogenblik overzien wat de gevolgen van de nu voorgestelde verhogingen zullen zijn. Dat zal ook blijken, wanneer ik een paar onderdelen noem. Er is opgenomen een artikel, dat mij overigens niet interesseert, als behangselpapier. Ik heb gegevens, waaruit blijkt, dat dit behangselpapier voor 40 pet. wordt gebruikt voor nieuwe woningen. De Minister is ongerust over een stijging van de belasting voor diensten voor nieuwe woningen en hij heeft de omzetbelasting voor die diensten niet verhoogd, maar, als hij het behangselpapier er in opneemt, haalt hij door de achterdeur binnen wat hij er door de voordeur heeft uitgelaten. Er is een pianofabrikant bij mij geweest, wiens bedrijf op de been is geholpen door de Herstelbank. Die bank heeft hem aan middelen geholpen om die fabriek in Nederland op te richten. Het is blijkbaar een moeilijk bedrijf, met het oog op de ontwikkeling van de radio. Ik kan dat niet beoordelen. Maar nu gaat men door een zo hoge belasting dit bedrijf zodanig treffen, dat die dingen toch wel volkomen tegen elkaar inwerken. Ik weet niet, of de Minister van Economische. Zaken over deze hele lijst van producten, die gepromoveerd worden tot weelde-artikelen, zijn oordeel heeft gegeven. Ik weet ook niet of hij kan bezien wat de gevolgen daarvan zullen zijn voor het bedrijfsleven. Ik weet evenmin of dit Kabinetspolitiek is. Ik heb geen inzicht in hetgeen daarvoor nodig is, maar ik betwijfel zeer sterk of deze zaak in economisch opzicht houdbaar is. Ik zou speciaal willen vragen, wat wordt verstaan onder geïllustreerde tijdschriften. Valt daaronder elke courant, waarin een plaatje staat. Als er b.v. het portret van de Minister van Financiën in staat, is het dan een geïllustreerd tijdschrift? Het zou misschien niet kloppen met het streven om dat tijdschrift voor ontspanning te laten dienen! Moet het geheel aan de administratie worden overgelaten om uit te maken wat een geïllustreerd tijdschrift is? En wat is ontspanning? Vallen daaronder ook de tijdschriften van de radio-omroeporganisaties? Heeft het betrekking op alle geïllustreerde weekbladen of heeft het alleen betrekking op De Lach" en dergelijke producten? Daarvan weten wij niets. En toch moeten wij over deze posten stemmen. Ik vrees, dat verschillende leden, hoewel zij er ook niets van weten, toch de Minister zullen volgen. Ik ben echter niet voornemens deze stap in het duister te zetten. Ik geloof, dat ook de Kamer dat niet mag doen. Ik zou de vraag willen stellen: Is het inderdaad nodig om op staande voet, tegelijk met die andere belastingen, deze 7 millioen, waarover het gaat, er door te krijgen? De heer Hofstra heeft betoogd, dat, als de bakkers een omzet van 300 millioen hebben, het heel gemakkelijk is om die 6 millioen te vinden. Maar dan is op totaal Staatsuitgaven van 3800 millioen zeker deze 7 millioen wel te vinden. Maar afgezien daarvan: ten aanzien van de omzetbelasting moeten wij het volgend jaar met België overeenstemming bereiken. Er moet een uniform tarief voor de Benelux komen. Wij zullen honen, dat dit het volgend jaar het geval zal zijn. Is het nu voor dat ene jaar nodig een ontwrichting in het leven te roepen? En waar niemand de gevolgen daarvan kan overzien, zijn wij niet gerechtigd deze sprong in het duister te doen. Wij zullen dan moeten heenstappen over het bezwaar, dat er in het geheel van deze belastingen misschien een paar millioen minder als dekking aanwezig zullen zijn. Vervolgens zou ik willen vragen ik moet het in vragende vorm doen, want ik durf geen mening er over uitspreken : hoe is het mogelijk, dat zonder deze wijziging van 1 October af de klompen onder de omzetbelasting zijn gekomen? Verder wil ik nog iets opmerken over de kwestie van de diensten. Zoals u, Mijnheer de Voorzitter, zojuist hebt medegedeeld, heb ik een amendement ingediend om de overige diensten te doen blijven vallen onder de 3 pet. Welke mensen zijn het, die onder deze diensten vallen? Dat zijn voor een groot gedeelte de geachte afgevaardigde de heer Hofstra heeft te dien aanzien een betoog gehouden, dat ik kan onderschrijven de kleine mensen, mensen, die nagenoeg niet profiteren van de verlaging van de inkomstenbelasting. Daar vallen zij als regel buiten, omdat zij inkomens van f1500 tot f2000 hebben. Daaronder vallen de hovenier, de timmerman, enz. Ik heb er daarom bezwaar tegen de diensten van deze mensen zwaarder te belasten. De geachte afgevaardigde de heer Hofstra heeft er van afgezien te dien aanzien een amendement in te dienen. Ik wou, dat hij het had gedaan. Ik zou gaarne mijn amendement hebben ingetrokken. Hij zegt. dat hij het niet kan doen, omdat de Kamer vanmiddag door haar beslissing de belangen van de beter gesitueerden boven die van degenen, die er veel moeilijker voorstaan, heeft gesteld. Het alternatief ligt voor mij zo niet. Ik sta op het standpup;. dat het niet per se noodzakelijk is, dat deze 11 millioen gulden nodig zijn. Ik was dus tegenstander van de door hem voorgestelde vermindering van de verlaging en voorstander van het tarief van 4 pet. voor de diensten. Daarom ben ik van mening, dat het brengen van een zo groot aantal artikelen, alsmede de diensten in de weeldebelasting niet verantwoord is. Ik ben het met u, Mijnheer de Voorzitter, eens, dat het mogelijk is bij de

12 324 (C. van den Heuvel e. a.) posten stemming te vragen, behalve ten aanzien van de diensten, waarvoor het nodig was een amendement in te dienen. Ik zou tenslotte een vraag willen stellen. De dag en weekbladen zijn vrijgesteld van belasting. Geldt dit ook voor verenigingsorganen en organen van Kerken? Ik hoop, dat dit het geval is. Ik kan er niet met zekerheid over spreken, omdat ik de interpretatie niet ken. Ik bedoel dus organen van verenigingen, kerkboden, e.d., die geen nieuwsbladen zijn in de gewone zin des woords, maar die voor de betrokkenen heel wat nieuws brengen. Daarover zou ik gaarne nader worden ingelicht. De Voorzitter: Het amendement van de heer C. van den Heuvel c.s. (Stuk no. 14) is mede ondertekend door de heren Ritmeester, Bruins Slot, Terpstra, Fokkema, Verkerk, Zandt, Van Dis, Beernink en De Ruiter, zodat het een onderwerp van beraadslaging uitmaakt. De heer Hooij: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou gaarne een enkel woord willen spreken over de Vijfde Nota van Wijzigingen. Het is wel duidelijk gebleken, dat het vele moeilijkheden medebrengt, wanneer de Kamer rauwelijks voor vele nieuwe voorstellen ten aanzien van de omzetbelasting wordt gesteld. De methode, die verleden week is ingeluid, mag dan voordelen hebben om de lucht tussen Kamer en Regering te doen opklaren, maar zij heeft ook nadelen, die niet te onderschatten zijn. Wij worden vandaag bedolven onder telegrammen van het bedrijfsleven; de wachtkamers zitten vol met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, die hun moeilijkheden aan de Kamerleden komen vertellen, moeilijkheden, die wij niet kunnen toetsen aan de werkelijkheid, want er is geen tijd voor. Ik zou enkele grepen willen doen uit de moeilijkheden, die naar voren zijn gekomen. Ik zou een vraag willen stellen een vraag, die ook door enkele andere afgevaardigden is gesteld ten aanzien van de geïllustreerde tijdschriften, die nu in het weeldetaricf zullen vallen. Is het zo, dat, wat dit betreft, hoofdzakelijk gelet zal worden op de tussenzin, die in 3a staat, dat het de geïllustreerde tijdschriften zijn, die in hoofdzaak het karakter van ontspanningslectuur dragen? Wie beoordeelt dat en hoe wordt dat beoordeeld? Ten aanzien van vele tijdschriften is men de laatste tijd tot illustratie overgegaan om daardoor de leesbaarheid groter te maken. Het publiek vraagt daarnaar. Het is zeer moeilijk voor de administratie om dit te toetsen en het element van willekeur zal hier snel insluipen. Aangezien radio-artikelen en radio-instrumenten ook onder de weeldebelasting zullen vallen, zou ik gaarne van de Minister willen vernemen of de radiogidsen, die ook geïllustreerd zijn, onder het weeldetarief zullen vallen. Uit het bedrijfsleven is de suggestie gedaan, waarin wordt gezegd: spaar ons voor deze nieuwe last op het uitgeven van tijdschriften en weekbladen; wij hebben reeds zoveel moeilijkheden; zou er geen oplossing zijn te vinden door weeldebelasting te heffen op de reclame, die door deze ondernemingen wordt gemaakt? Ik wil deze suggestie gaarne tot de mijne maken en haar aan de geachte Minister voorleggen. Ik kan vervolgens niet inzien, dat gasfornuizen tot de weelde-artikelen zouden behoren. Ik heb ook gelezen, dat boeken, als zij in een Ieren band zijn gestoken, onder het tarief van de weeldebelasting zullen vallen. Geldt dit ook voor kerkboeken en bijbels, die veelal met het oog op de bruikbaarheid en duurzaamheid in een lederen band worden gestoken? Is het wel juist, dat dergelijke boeken onder het weeldetarief worden gebracht? Ten aanzien van het amendement van de heer Hofstra, dat strekt om boeken van omzetbelasting vrij te stellen, moet ik verklaren, dat ik een voorstander ben. Ik behoef daaraan niet veel woorden te wijden, daar dit op uitnemende wijze door de heer Hofstra zelf is verdedigd. Hij heeft daarbij uitnemend in het licht gesteld, welke grote voordelen voor de consument" van het boek hieraan zijn verbonden, hetgeen ik geheel kan onderschrijven. Ik wil zijn betoog slechts aanvullen met te zeggen, dat hier ook nog een bedrijfseconomische kant aanzit, met name dat wij de reeds in moeilijkheden verkerende handelaren en uitgevers van boeken hierdoor kunnen ontlasten. Door de maatregel, die de heer Hofstra bepleit zou deze categorie zeer worden tegemoet gekomen. Tenslotte moge ik enkele woorden wijden aan het amendement van de heer Van de Wetering ten aanzien van de bakkers en de banketbakkers. Men kan dit amendement vanuit twee gezichtspunten beoordelen. In de eerste plaats de belastingtechnische kant van het amendement en in de tweede plaats de sociale kant. Wat de eerste kant betreft, wil ik vragen ik weet, dat deze vraag door de Kamer niet geheel gelijkluidend wordt beantwoord of nu werkelijk het koekje en het gebakje wel thuisbehoren in een half weelde (Hooij) tarief. Ik sta op het standpunt, dat men die kleine vreugden van het leven, die zo ingeburgerd zijn, niet door dergelijke maatregelen moet treffen. Maar al zou men op het standpunt staan, belastingtechnisch gesproken, dat de banketbakkersartikelen en wat daarmede verband houdt, thuishoren in die semi-weeldetabel, dan zou ik toch willen vragen, of het sociale argument, dat ik met een enkel woord wil bespreken, niet de reden kan zijn om deze er uit te houden. De heer Hofstra heeft gezegd, dat het feit, of een artikel in een bepaalde tabel van weelde of semi-weelde komt, uitsluitend wordt bepaald door de aard van het artikel. Daarmede ben ik het niet eens. Ik wijs op het besluit, dat de Kamer kort geleden heeft genomen ten aanzien van de sigaren. De sigaren zijn toch eigenlijk artikelen, die men in een tabel van semi-weelde kan brengen. Op voorstel van de Regering heeft de Kamer dat niet gedaan op grond van sociale overwegingen. Aan deze kant van de zaak wil ik enkele woorden wijden. Wie treft men door het tarief te brengen op 6 pet.? Is dat de consument of de ondernemer? Laten wij zeggen, dat het beiden zijn. Dus ook wordt voor eea belangrijk deel de ondernemer door deze maatregel getroffen. De Minister suggereert in het verslag wel, dat het met de ondernemers niet zo erg is gesteld en dat het gebruik van banketbakkersartikelen, dus van die semi-weeldeartikelen nog zeer ruim is, maar ik wijs er op, dat het gebruik niet is gestegen. Wanneer men alleen naar de geldzijde kijkt, komt men misschien tot die conclusie, maar niet wanneer men de waardecijfers corrigeert door de prijsindex, dan komt men tot een quantitatieve daling in 1949 van 28 pet. sinds En de omzet loopt nog steeds terug, hetgeen wordt aangetoond door een neutraal instituut als het Economisch Instituur voor de Middenstand, dat berekent, dat de omzet in het banketbakkersbedrijf in April pet. lager was dan in April Wat de inkomsten van de banketbakkers betreft, hebben wij een onverdachte getuige, die ook door de heer Van de Wetering is geciteerd, nl. het accountantsrapport van het Departement van Landbouw. Dat accountantsrapport is niet samengesteld in verband met deze verhoging van de omzetbelasting, maar naar aanleiding van de 5 pet. loonsverhoging in het begin van dit jaar. De accountants van het Departement van Landbouw hebben een onderzoek ingesteld bij een aantal plattelandsbakkers en banketbakkers in de provincie Zuidholland en Drenthe. De ene een welvarende provincie en de andere een minder welvarende provincie. Het resultaat van dit onderzoek kan ik met enkele cijfers noemen en dat geeft aan, dat, wat de sector van de koek en het banket betreft, de ondernemingen, die onderzocht zijn, gemiddeld een verlies lijden van f 500 per jaar op deze artikelen. Wanneer men het gemiddelde totaal resultaat neemt per onderneming, dan komt men tot de volgende cijfers, die ik terloops zal analyseren en die er op neerkomen, dat de patroon, wanneer hij geassisteerd wordt door zijn vrouw gedurende 16 uur per week, bij een normale werkweek en in aanmerking genomen de eigen sociale voorzieningen en de te betalen inkomstenbelasting met zijn vrouw samen dus komt tot een inkomen van f 3052, terwijl de werknemer een bedrag toucheert van f 3093, waarbij rekening is gehouden met kinderbijslag van twee kinderen, met de sociale premies en de belasting. De werknemer krijgt dus een hoger bedrag dan de ondernemer met zijn vrouw samen. Inmiddels is de omzet nu weer teruggelopen en loopt nog steeds terug, terwijl het risico, dat door de ondernemer gedragen moet worden, niet gedekt is. De conclusie is dus, dat de ondernemer samen met zijn vrouw aanmerkelijk minder verdient dan de werknemer alleen. Bekijken wij nu de wijzigingen, die sinds de indiening van deze ontwerpen zijn aangebracht, dan constateren wij met vreugde, dat die wijzigingen grotendeels zijn ingegeven door een tegemoetkoming aan de moeilijke positie van de middenstand; die moeilijke positie is er inderdaad, ook bij de bakkers. De heer Hofstra kan wel beweren, dat, wanneer deze verhoging gehandhaafd zou worden, dit slechts 6 millioen betekent, hetgeen bij de totale omzet slechts een minimaal bedrag is, maar ik wijs er op, dat er ondernemingen zijn gemengde bedrijven, waarom het hier gaat, zodat elke onderneming gemiddeld f 375 meer aan omzetbelasting moet opbrengen, hetgeen wel een belangrijk bedrag is. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb getracht te bewijzen, dat een deel van de omzetbelasting niet door de consument wordt betaald, maar regelrecht drukt op de onderneming. De verhoging van 3 tot 6 pet. is dus zeker niet zo onschuldig. De Minister heeft opengestaan voor de suggesties uit de Kamer om de middenstand te hulp te komen. Welnu, deze gedachtengang volgend, moeten Regering en Kamer het amendement van de heer Van de Wetering aanvaarden.

13 Vel Tweede Kamer De heer Verkerk: Mijnheer de Voorzitter! Ik meen, dat wij met de verhoging van de omzetbelasting voor banketbakkerij-artikelen zijn terechtgekomen in het gebied van wel zeer relatieve criteria. Nimmer is het immers gelukt een enigszins bevredigende omschrijving te geven van wat eigenlijk luxe is. Kiest men voor de omschrijving wat boven het noodzakelijke uitgaat", dan komt men altijd bij gemiddelden terecht. Zegt men, dat luxe is wat boven eigen budget uitgaat", dan heeft men een onhanteerbare subjectieve maatstaf. Wat als luxe beschouwd wordt, wisselt naar tijd en ook wel naar plaats. De keuze der artikelen in dit wetsontwerp draagt dan ook het stempel van relativiteit en behalve de luxe-factor spelen nog andere factoren een rol voor artikelen, welke eerder of minstens gelijk met banketbakkersartikelen door een bijzonder tarief zouden behoren te worden getroffen. De verschillende tarieven verzwaren de reeds bestaande tijdrovende en drukkende administratieve werkzaamheden van de middenstand, terwijl van een doorberekening voor deze groep practisch geen sprake is. Naar mijn mening worden de bakkers en het bakkerijprobleem veel te veel psychologisch bezien. Ik herinner mij hoe bij de behandeling van het wetsontwerp betreffende de Nationale Spaarraad de Minister van Financiën, dezelfde als de tegenwoordige Minister van Financiën, toen zeer afwijzend stond tegenover moraliseren ten aanzien van banketbakkers en banketbakkerij-artikelen. In elk weeldetarief schuilt de willekeur van een discriminatie van het waarderingsoordeel. Het Vrije Volk" van 22 September jl. schreef naar aanleiding van de protestmeetings, dat het meer respect had voor cijfers dan voor demonstraties en stakingen. Ik verheug mij, als voorstander van steun aan het wettig gezag, zeer over deze steun van de zijde van Het Vrije Volk", te meer, waar nu de cijfers en feiten gegeven zijn in het request van de Bakkerij-Stichting, in het rapport van het Departement van Landbouw en thans hier bij de mondelinge behandeling van dit wetsontwerp. Ik meen echter te moeten opmerken, dat wij het nu toch langzamerhand wel zover hebben gebracht, dat wij vorm en inhoud van elkaar kunnen scheiden. Ieder, die met het organisatieleven op de hoogte is, weet, dat er meer dan alleen materiële belangen in het spel moeten zijn om 80 pet. van de werkers achter de oven vandaan te halen naar Amsterdam. Wie in de letterlijke zin van het woord dagelijks voor hete vuren staat, spreekt bovendien een andere taal dan hij, die slechts de huiselijke warmte van de ambtelijke beschutting kent. In het bakkersappèl, krachtig gesteund door de samenwerkende centrale middenstandsbonden, schuilt een veel ernstiger en dringender klacht dan menigeen oppervlakkig denkt. Een voornaam argument tegen de voorgestelde verhoging ligt naar mijn mening in de onevenredigheid van de druk, welke op een bepaalde groep middenstanders wordt gelegd. Het moge volkomen waar zijn, wat de Minister bij de replieken heeft gezegd, dat, wat de ene groep minder zal betalen, door. een andere groep meer zal moeten worden betaald. Ik teken bij deze stelling echter aan, in de eerste plaats, dat de tweede groep talrijker en sterker kan zijn en voorts, dat er reeds ongelijkheden in de druk kunnen bestaan. Nu zegt de Minister, dat er onaantastbaarheden in de uitgavensector zijn, echter ook in de belastingsector. Ik meen, dat wij hier naderen de 38ste breedtegraad, waar wij niet voorop behoren te gaan en dat wij, wanneer wij doorgaan, komen in het land, waar wij niet thuishoren, het land van de overbelasting van persoon en zaak. Deze verhoging van de omzetbelasting kan voor het overgrote gedeelte van de mensen niet los gedacht worden van de compensatie met het brood. Zolang hiervoor geen oplossing wordt geboden, zal het moeilijk zijn te berusten in een eenzijdige, verbreking van dit compensatieverband. Met het woord compensatie" doe ik eigenlijk een beroep op een argument, dat ook door de Minister bij herhaling en met steeds sterker klem wordt gehanteerd. Wanneer de Minister vreest, dat een bepaald voorstel de eindstreep niet zal halen, zegt de Minister: ik ben bereid aan de wensen der Kamer tegemoet te komen, mits zij elders een compensatie biedt. Hoewel zich hier geen geval van compensatie, maar van zeer eenzijdige verbreking van een compensatie voordoet, kan de Minister bovendien een compensatie krijgen in verhoging van de zo luidkeels bepleite verhoging van de arbeidsproductiviteit, als gevolg van weder opbloeiende arbeidsvreugde, die ook door de bakkers weer gegeven zal kunnen worden, indien zij kunnen gevoelen, dat de Minister van Financiën, zelfs in deze moeilijke tijd blijft streven naar een rechtvaardige, verantwoorde en dragelijke belastingpolitiek. Handelingen der Staten-Generaal Zitting II De heer Ritmeester: Mijnheer de Voorzitter! Zoals ik gisteren reeds heb gedaan, wil ik ook thans weer op de voorgrond stellen, dat wij niet bereid zijn mede te werken aan deze belastingverhoging. Aangezien wij echter in de grote vrees verkeren, dat deze verhoging toch zal worden aangenomen ik steek hierdoor de Minister een hart onder het riem, wil ik toch nog naar voren brengen, welke belangrijke bezwaren wij tegen verschillende van deze voorstellen hebben. De heer Hofstra heeft gezegd, dat hij een reeks van telegrammen had gekregen: die hebben wij allen ontvangen. Zij zijn wel van buitengewone betekenis. Waarom? Omdat zij ons zeggen, hoe zeer de mensen, wier zaken hier behandeld worden, getroffen worden door dit geheel van maatregelen. Zij trachten tot het uiterste ons te bewegen niet in te stemmen met de voorstellen van de Regering. Dat is geen wonder, want de nood dringt velen. Wij kunnen constateren, dat langzamerhand in Nederland alles tot weelde wordt gebombardeerd. Wanneer men deze voorstellen beziet, treft het, in welke grote mate dat geschiedt. Men ziet dan, dat theeketels, melkkokers, bedkruiken en scheerwaterbakjes tot weelde-artikelen zijn geworden. Hetzelfde geldt voor een gasfornuis en de geiser voor een bad. Het huwelijk wordt ook weelde, voor zover het door middel van een kaartje wordt aangekondigd, en hetzelfde geldt voor de geboorte. Mij dunkt, dat wij hiermede toch wel op een zeer gevaarlijke weg komen. Wij zien ook, dat het sigarettenpapier, in boekjes en hulzen, weelde is geworden. Gelet op het feit, dat pas de sigaretten weer hoger zijn belast in verband met de malaise in de sigarenindustrie, ben ik van mening, dat wij op dit punt op het ogenblik zeker niet verder mogen gaan. Het behangselpapier wordt gebracht in het tussentarief. Het behangselpapier is sinds de oorlog reeds veel duurder geworden. Ik kan met de beste wil van de wereld niet inzien, dat dit behoort te vallen onder een halfweeldetarief, want tussen het weeldetarief en het tussentarief ligt op het ogenblik nog maar een zeer geringe afstand. Ook de eenvoudige vloerbedekking wordt duurder. Krenten voor ons krenten en Paasbrood, rozijnen en kerstkransen worden eveneens duurder. Ik geloof niet, dat wij er op die wijze komen. Daardoor moet het Nederlandse volk inderdaad meer en meer er van overtuigd worden, hoe arm het is en hoe ernstig de toestand is, maar ik herhaal: de fout, dat dit blijkbaar zo weinig doordringt, ligt bij de Regering, die zelf niet komt met de bezuinigingen, die zo absoluut noodzakelijk zijn. De heer Hofstra heeft gezegd: deze verhogingen zijn tenslotte de schuld van degenen, die mijn amendement hebben afgestemd; wanneer dat was aangenomen, zou die 10 millioen gevonden zijn en had men, practisch gesproken, in andere richting kunnen gaan. Ik wijs er echter op, dat het feit van de verwerping van dat amendement er nu eenmaal ligt en dat daarmede nog niet gemotiveerd is, dat men per se het leven duurder moet maken. Neen, dan moet de heer Hofstra de consequentie daarvan aanvaarden en zeggen: wat er ook gebeurt, ik wil het leven verder niet duurder maken en dus zal ik tegen deze wetsontwerpen stemmen. Maar ik verwacht niet, dat de heer Hofstra dat zal doen. Op deze wijze wordt alle levensvreugde wegbelast. Alles wordt moeilijker, ook voor de handelsagenten en de makelaars. Het gas en de electriciteit zullen ook weer 1 pet. omzetbelasting meer krijgen te dragen. De heer Hofstra heeft gezegd, dat de banketbakkers 300 millioen per jaar ontvangen en dat de omzetbelasting daarvan maar 6 milüoen bedraagt. Zou de heer Hofstra eens willen vertellen, wat aan gas en electriciteit wordt uitgegeven? Hoeveel millioenen zullen moeten worden betaald, wanneer de omzetbelasting daarop met 1 pet. wordt verhoogd? Ik garandeer hem, dat het meer dan 10 millioen zal zijn. Er kan hierop worden geantwoord, dat dit bedrag niet klopt met de berekeningen van de Minister. Ik ben er van overtuigd, dat de Minister bij zijn berekeningen, wat de ontvangsten betreft, aan de lage kant is en dat hij de uitgaven te hoog stelt. Er is al zoveel gezegd over de boeken en tijdschriften, dat ik daarover niet meer zal spreken. Ik ben er van overtuigd, dat boeken en tijdschriften voor ons volk noodzakelijk zijn. Zij moeten daarom zo weinig mogelijk worden belast. Daarom heb ik met vreugde het amendement van de heer Van den Heuvel mede-ondertekend.ik vertrouw, dat de Kamer eenstemmig zal zijn in haar oordeel, dat van boeken en tijdschriften geen belasting mag worden geheven. Als weelde-artikel kom ik ook het spiegeltje tegen, hetzij, dat het op de een of andere wijze is verzilverd dan wel in een lijst zit. Het spiegeltje aan de wand Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de schoonste in het ganse land? zal in vele woningen moeten ontbreken, omdat het nu onder het weeldetarief wordt gebracht. Dat is de diepe tragiek van dit alles: als weelde belasten, wat geen weelde is. In de couranten en tijdschriften staat op het ogenblik een photo van

14 326 (Ritmeester e. a.) de blauwe trein, waarop wij een bar zien, waarin de Minister van Waterstaat en Verkeer zit met tegenover hem als barkeeper de president-directeur van de spoorwegen. Dergelijke bars vallen natuurlijk onder het begrip weelde en nu is het merkwaardig, dat men met dergelijke dingen in ons land, dat men in twee of drie uur kan doorrijden, aankomt, terwijl wij straks, wanneer het wetsontwerp betreffende de dekking van de schulden van de spoorwegen aan de orde komt, de verliezen, op dergelijke ongemotiveerde weelde ontstaan, maar weer kunnen dekken. Als ik dit vergelijk met de voorstellen, die wij thans behandelen, gaat dit toch tegen elkaar in. Ik moet zeggen, dat dergelijke weelde van Staatszijde mij wel buitengewoon onaangenaam aandoet. Ik herhaal, dat onze bezwaren niet zijn weggenomen. Ik begrijp, dat er compensatie moet zijn, maar ik zal steeds door blijven herhalen, dat deze compensatie kan worden gevonden in de Rijksbegroting. Zolang de Regering de compensatie daarin niet vindt, blijft zij in gebreke. Alleen door bezuinigingen zal het mogelijk zijn ons volk niet nog meer in de ellende te brengen dan thans op deze wijze gebeurt. De heer Cornelissen: Mijnheer de Voorzitter: Hoewel in eerste instantie de discussie over de thans aan de orde zijnde onderwerpen hoofdzakelijk gevoerd is door de leden van de vaste Commissie voor Belastingen, voel ik mij verplicht ook een enkele opmerking te maken. Ik zal hierbij het noemen van namen van artikelen trachten te voorkomen, want ik geloof, dat wij dan in een verscheidenheid verzeild raken, die alleen verduisterend kan werken. Ik zou gaarne de Minister willen attenderen op het verlangen van de handeldrijvende middenstand ten aanzien van de heffing bij de bron. Dit verlangen bestaat al jarenlang en is de Minister kenbaar gemaakt. Bij geruchte is mij bekend geworden, dat het Zijne Excellentie mogelijk is geweest in de vaste Commissie voor Belastingen een toelichting te verstrekken op zijn plannen, om aan dit verlangen reeds nü tegemoet te komen. De wijzigingen, die zich gaan voltrekken, zullen de moeilijkheden ernstig verzwaren. Ik zou er de nadruk op willen leggen, dat de Minister in de Memorie van Antwoord heeft gesproken van de mogelijkheid van verlegging van de wijze van heffing over een tijdsbestek van een jaar, terwijl later bij de mondelinge behandeling alweer termijnen van li en 2 jaar zijn genoemd. Een concrete toezegging zou voor de middenstand van zeer groot belang zijn. Wat betreft de thans voorgestelde wijzigingen, wijzigingen, waarvoor wel argumenten zijn aan te voeren, maar waaromtrent wij van het bedrijfsleven argumenten van tegenovergestelde aard krijgen toegezonden, lijkt het mij gewenst, dat de Minister zich goed realiseert, welke moeilijkheden hij op nagenoeg de gehele middenstand legt, omdat in de diverse branches artikelen worden verkocht, welke onder verschillende tarieven vallen. Wij behoeven hier niet het klaaglied te herhalen, dat door de middenstand zo slecht of zo weinig wordt boekgehouden, maar ik zou toch wel willen opmerken, dat de Overheid in de persoon van de Minister van Financiën aan de middenstand, wat betreft de boekhouding, zware lasten oplegt. Ik zou op de Minister een ernstig beroep willen doen en hem willen vragen of het niet mogelijk is, met uitschakeling van al deze veranderingen in de tarieven en rekening houdende met de moeilijkheden van de middenstand, te komen tot een andere oplossing en het geld, dat hij minder ontvangt door de wijziging van de loonen inkomstenbelasting, niet te vinden door een meerdere opbrengst van de omzetbelasting, waardoor de lasten van de handeldrijvende middenstand nog verder worden verzwaard. Wij hebben bij de behandeling van deze wetsontwerpen practisch voor het eerst medegemaakt, dat de Minister zich op het standpunt stelt, dat, indien wij een vermindering op een bepaald punt bepleiten, wij daartegenover een compensatie moeten aanwijzen. Die compensatie zal nu toch niet alleen moeten worden gezocht, naar ik meen te mogen veronderstellen, binnen het raam van de thans aanhangige wetsontwerpen. Misschien moge ik de Minister in dit verband een paar suggesties doen, die wellicht het overwegen waard zijn? Is de Spaarraad b.v. niet een instituut, waarop kan worden bezuinigd? Die Spaarraad kost ons enkele tonnen per jaar. Ik bedoel daarmede niets onvricndelijks te zeggen aan het adres van deze Minister, omdat ik weet, dat de Spaarraad van hem een soort van troetelkindje is. Aangezien de aan de orde zijnde voorstellen zoveel met de handeldrijvende middenstand hebben te maken, wil ik wel zeggen dat de opinie over de Spaarraad en de daarvoor gevoerde reclame bij de middenstand deze is, dat hij slechts een zeer goedkoop reclamemiddel is voor een zeer bekend filiaalbedrijf, ten einde op die wijze op betrekkelijk gemakkelijke wijze het Nederlandse volk in zijn geheel te bereiken. (Cornelissen e. a.) Verder meen ik, dat er, voor wat betreft de bezetting van de Departementen en dit geldt ook voor het Departement van Financiën, gezegd kan worden, dat daarin nog wel enige muziek zit. Als de aan de orde zijnde voorstellen van de Minister worden aangenomen, dan zal hieruit voortvloeien, dat de ambtenarenstaf aanmerkelijk moet worden uitgebreid, zulks in het bijzonder in verband met de bepalingen op het gebied van de omzetbelasting, want de moeilijkheden, die de handeldrijvenden en de winkelstand worden opgelegd door deze wirwar van tarieven en bepalingen, zullen zeer groot zijn en men zal toch willen voorkomen, dat te weinig omzetbelasting wordt betaald. De geachte afgevaardigde de heer Hofstra heeft nog iets gezegd naar aanleiding van die opbrengst van 300 millioen en de 6 millioen, die het bedrag meer zou moeten zijn. Nu heb ik altijd respect voor de wijze, waarop de heer Hofstra de discussie voert. Ik meen echter, dat hij, juist toen hij het spreekgestoelte zou verlaten, tussen neus en lippen nog zo iets opmerkte als: die 6 millioen zou desnoods ook wel te vinden zijn zonder prijsverhoging. Deze opmerking zou ik niet gaarne in haar algemeenheid onderschrijven. Ik weet, dat er stelselmatig de indruk wordt gewekt, alsof het de handel en de winkelstand in Nederland nog zo slecht niet gaat. Hiertegenover kan ik stellen, dat bepaalde couranten het altijd zo voorstellen, dat het de arbeiders in Nederland zijn, die het zo slecht hebben. Ik ontken niet, dat er onder de werknemers categorieën zijn, die het niet weelderig hebben. Indien men echter zijn oor te luisteren legt bij mensen met ondervinding uit de winkelstand, dan zal men, naar ik geloof, moeten toegeven, dat ten aanzien van het z.g. tekort bij de werknemers een overdreven voorstelling van zaken bestaat, die eigenlijk de pendant vormt van de overdreven voorstelling van zaken, die men zich in sommige kringen ten aanzien van de winkelstand heeft gevormd, nl. dat die winkelstand voorshands nog niet aan haar laatste centjes toe is en nog wel iets kan missen. Ik wil dit met nadruk bestrijden. Wij komen hier niet met voorspellingen en nog veel minder met dreigementen, maar mocht men echter op deze wijze doorgaan met de middenstand zwaarder te belasten, dan kan dit werkelijk op een bepaald moment weleens de druppel zijn, die de emmer doet overlopen. De heer Gortzak: Mijnheer de Voorzitter! De geachte spreker, die mij voorafging, heeft gezegd, dat er bij de ambtenaren nog wel wat muziek inzat. Ik wil daarop niet ingaan, al verschil ik met hem in dit opzicht van mening. Ik hoop niet, dat hij gramofoonmuziek bedoelt of muziek door een luidspreker, want dan zou die muziek onder de weeldebelasting vallen, zodat er dan van verlaging geen sprake zou zijn. De Minister heeft tegenover de heer Hoogcarspel betoogd, dat mijn partijgenoot de democratie te veel in de materiële sector zoekt, maar dat het ook juist gaat om de geestelijke waarde van de democratie. De Minister kent mijn partijgenoot te goed om niet te weten, dat de Marxisten een onverbrekelijk verband tussen materiële en geestelijke waarde kennen en dat zij weten, dat de geestelijke waarde mede bepaald wordt door de materiële omstandigheden en voorwaarden, die er zijn. Als antwoord op hetgeen de Minister gisteren heeft gezegd van de geestelijke waarde van de democratie hebben de Kamerleden op het ogenblik een telegram toegestuurd gekregen, luidende: Weeldebelasting op tijdschriften fnuikend voor deze industrie welke wankel door vijfvoudige papierprijs stop cultureel volksbelang in gevaar stop vrije meningsvorming door tijdschriften grondslag voor democratie." Dit is opnieuw een bewijs van het niet te scheiden verband tussen de materiele waarde der democratie en de geestelijke waarde der democratie. Tast men met zijn materiële voorstellen de materiële omstandigheden van de democratie aan, dan komt men ook op het geestelijke terrein van de bestrijding der democratie terecht. De Minister heeft gisteren een opmerking gemaakt, die ik ter harte heb genomen. Hij heeft nl. gezegd: De heer Gortzak zeide, dat mijn verbeteringen, die bij Nota's van Wijzigingen zijn voorgelegd, weinig of niet ten goede zouden komen aan de kleine man, de arbeiders en de ambtenaren met kleine middelbare inkomens dus. Verder zeide de Minister, dat ik gezegd heb, dat de beroemde barst in het Kabinet en in de verhouding tussen de meerderheid van de Kamer en Kabinet gelijmd zou zijn met een verzwaring van de belastingen in de indirecte sfeer ten koste van de armen. De Minister heeft dat bestreden en heeft daarbij enkele opmerkingen gemaakt, die ik ter harte heb genotwn. Het moge de Minister misschien enigszins vreemd in de oren klinken, maar ik ben door hem overtuigd. Zijn voorstellen gaan inderdaad niet ten koste van de armen; zij zijn niet ten voordele van de hogere inkomens, het zijn voorstellen, die gaan ten koste

15 327 (Gortzak) van de rijken en ten voordele van de armen. Ik ben overtuigd geworden door het feit, dat wij tussen gisteravond en vandaag nog enige uren vrije tijd hebben gehad. Ik heb hedenochtend een bezoek gebracht aan een weelderig gezin, een gezin, dat onder de inkomstenbelasting valt, doordat het een inkomen heeft van f2610 per jaar. Inderdaad dus eeri zeer weelderig gezin. Daarom komt dit gezin volgens de Nota van Wijzigingen ook maar voor een verlaging van f 13 in aanmerking. Om geen misverstand te laten bestaan en om te voorkomen, dat de Minister opnieuw gaat vergelijken tussen hetgeen er op het ogenblik wordt betaald en hetgeen na 1 Januari zal worden betaald, zeg ik met nadruk, dat hetgeen ik ga zeggen alleen betrekking heeft op de twee Nota's van Wijzigingen, zowel wat haar voordeel als haar nadeel betreft voor de gezinnen, die verlichting enerzijds en verzwaring anderzijds zullen ondergaan. Toen de Regering met haar voorstellen kwam en de debatten begonnen na een jaar overleg, zou dit gezin met f2610 inkomen f 165 per jaar aan inkomstenbelasting moeten betalen; volgens de gewijzigde voorstellen is dat geworden f152, dus f 13 minder, dus pl.m. een kwartje per week. Wat zal nu zo'n gezin straks meer moeten betalen? Ik geef direct toe, dat het gezin straks niet meer in dezelfde omstandigheden verkeert van enige maanden geleden, want het paar is inmiddels getrouwd; dat is een felicitatie waard; toen waren de huwelijksaankondigingen nog niet als weelde belastbaar, zoals straks wel het geval zal zijn, maar dergelijke kleinigheden laat ik buiten beschouwing. Ik heb mij in dat weelderige gezin enkele ogenblikken opgehouden; het is bevoorrecht boven tienduizenden, die gaan trouwen en geen eigen woning hebben. Dit gezin heeft twee zolderkamertjes gekregen en nog een klein kamertje. Ik heb gevraagd: Wat hebben jullie nu moeten uitgeven voor de inrichting van je woning? Ik beperk mij tot hetgeen volgens de nieuwe voorstellen onder het weelde of het tussentarief valt. Mijnheer de Voorzitter! Deze mensen hebben voor vloerbedekking gekozen een artikel, dat wel onder dergelijke" zal vallen; het is geen linoleum of balatum, zoals tegenwoordig veel gebruikt wordt; ze hebben voor 20 nr vloerbedekking betaald f 110. Straks zal daarvoor, dank zij de verhoging van de omzetbelasting, f 11,50 meer betaald moeten worden. Ze hebben hun zolderkamertjes ook laten behangen met behangselpapier van 65 cent per rol en daarvoor f 15 betaald; ik geloof, dat dat onder het tussentarief valt, hetgeen straks een vermeerdering betekent van 90 cent. Dan heeft de man zijn vrouw een naaikastje gegeven van f40; ik weet niet, of dat onder het weeldetarief dan wel onder het tussentarief valt; valt het onder het eerste, dan betekent dat straks een verhoging van f 6. Het gezin heeft ook een krantenbak het is ergerlijk, die f 10 heeft gekost. Verhoging straks f 1,50. In die bak zitten een geïllustreerd weekblad en een geïllustreerd modeblad, buitengewoon weelderig. Neem eens aan, dat die samen f 30 per jaar kosten dat is nog geen 60 cent voor twee weekbladen per week, dan betekent dit bij het nieuwe tarief een verhoging van f 1,80. Omdat er in die zolderkamers niet gestookt kan worden, hebben ze een electrische theeketel, een melkkoker en een dompelaar om snel wat water warm te krijgen. Rekent men de aanschaffingsprijs hiervoor f 20, dan zal de verhoging een bedrag van f 3 belopen. Zo kan ik nog verschillende artikelen noemen, b.v. een luidspreker van f30 (verhoging dus f 1,80), verder een boekenplank met boeken; ze hebben wel geen leren kaft, maar het zijn toch boeken. Die boekenplank kost f 20, zodat daarvoor de verhoging straks zal bedragen f 1,20 of f3. Ook heeft het gezin een theetafel, een buitengewone weelde. Toen ik ging trouwen, volstonden wij met een theekist van 15 cent. Die theetafel kost f50; de verhoging wordt dus f7,50 (volgens het weeldetarief) of f 3 (volgens het tussentarief). Zij hebben ook, en dat vond ik werkelijk toch wel iets, dat spot met onze Westerse beschaving, in dat kleine hokje, dat zij bij die twee zolderkamers bezitten, een douche-cel gemaakt en van de gemeente Amsterdam een geiscrtje gekregen. Schatten wij de aanschaffingskosten hiervoor op f230, dan zal deze prijs straks met f 30 worden verhoogd. Dan hebben zij een schemerlampje en een bedlampje. Ik vond het zeer weelderig, maar, zo zeide die vrouw, dat was het niet, want het past in de campagne, die gevoerd wordt voor een lager electriciteitsverbruik; als mijn man 's avonds niet thuis is, dan zit ik bij dat schemerlampje te lezen of, als het erg laat wordt, dan lees ik in bed bij het bedlampje. Deze lampjes zullen dan voortaan met f2,40 als weelde belast worden volgens het tussentarief. Zij hebben ook een spiegel, niet bijzonder duur; die heeft maar f 15 gekost. Volgens het tussentarief zal deze f 0,90 meer kosten, volgens het weeldetarief f 2,40. Het is mij in die korte tijd onmogelijk geweest, een nauwkeurig onderzoek in te stellen; het kan onder beide tarieven vallen. Als al deze gebruiksartikelen, die ik hier noemde, in het tussentarief zijn opgenomen, dan betekent dit, dat straks door zo een gezin bij inrichting van de bescheiden woning circa f 25 meer aan omzetbelasting betaald moet worden; valt het geheel onder de weeldebelasting, dan wordt het een bedrag van circa f 80 meer. Ik geef toe, dat ik nog maar zeer weinig artikelen in beschouwing heb genomen; ik heb b.v. geen boekenkastje genomen, geen ronde tafel genomen, die als rooktafel beschouwd kan worden; het gezin heeft ook geen tuinstoelen gekocht als meubels, hoewel deze iets goedkoper zijn. Ik heb ook nog niet gesproken over de grootste weelde, het sigarettenpapier. De bewoner was, omdat hij nachtdienst had, thuis, hij had een pakje shag met sigarettenpapier op de tafel liggen; dit sigarettenpapier zal als weelde zwaar worden belast. Ik neem bij mijn berekening nu van alles het goedkoopste; ik weet niet of men cocosmat ook als vloerbedekking zal beschouwen, die onder een weeldebelasting zal vallen; ik weet niet of het kastje, om de electriciteitsmeter te bedekken, onder het begrip hoekkastje zal vallen. Ik kan met het staatje van de Minister in mijn hand in ieder gezin nog veel meer weelde vinden, maar ik heb niet veel tijd gehad en ik heb daarom alleen genomen, wat mij direct bij dit gezin opviel. Toen ik deze woning, vierhoog, deze weelderige zolderwoning van iemand met een jaarinkomen van f2610 verliet, moest ik toegeven: de Minister heeft mij overtuigd, zijn Nota van Wijzigingen komt aan het gezin met een klein inkomen en met een weelderige staat" van leven inderdaad tegemoet. De heer Vondeling: Gaan die mensen elk jaar trouwen? De heer Gortzak: Op dat argument, Mijnheer de Voorzitter, heb ik nu precies gewacht; zij gaan inderdaad niet elk jaar trouwen; dat klopt precies. Gesteld, dat zij niet scheiden, hetgeen toch normaal is bij een huwelijk, dan zullen zij twee tot vijf jaren lang het voordcel, dat zij bij de Nota van Wijzigingen in de sector van de inkomstenbelasting krijgen, kwijt zijn aan nadelen in de sector van de omzetbelasting, dank zij de Nota van Wijzigingen. Maar boven het hoofd van dat gezin en andere gezinnen blijft wel iets hangen, iets dreigends. Ik wil het vreemde woord, de naam van die mijnheer met dat zwaard, niet gebruiken, omdat ik niet struikelen wil over zijn naam, ik kijk maar, Mijnheer de Voorzitter, in de richting van de man, die heeft gezegd: ik zal straks moeten snoeien of hogere belastingen moeten vinden. Inderdaad, die mensen gaan niet elk jaar trouwen, maar die hogere belastingen, welke de geachte bewindsman reeds heeft aangekondigd, zullen zij moeten opbrengen. Zij hebben daarvan al een proefje gehad. Zij hebben van die hogere belastingen al een zeer ernstig proefje gehad, want die f2610, die zij op het ogenblik verdienen, is f2610 inclusief de tweemaal 5 pet. loonsverhoging. Maar die tweemaal 5 pet. loonsverhoging die te gering was om de hogere kosten van het levensonderhoud te bestrijden heeft gemaakt, dat zij nu reeds en in de toekomst elke week meer belasting moeten betalen, en dat blijft zolang zij getrouwd zijn. En zolang zij getrouwd zijn, blijft ook, dat zij weleens rozijnen in het brood willen hebben afgezien van de verjaardag van de bakker, die dan ook weleens een rozijn in het brood doet, al was het alleen op Oudejaars en Nieuwjaarsdag, en daarvoor moeten zij dan ook weeldebelasting betalen. Dat zelfde geldt voor de pruimedanten en voor de overige artikelen, die de Minister en zijn Nota van Wijzigingen noemt. Die verhogingen drukken daarom zo zwaar op deze gezinnen, omdat ze betaald moeten worden uit een klein inkomen. Ik heb het nu berekend voor een inkomen van f2610 per jaar. Maar, Mijnheer de Voorzitter, de geachte bewindsman kan met dezelfde vrijmoedigheid, waarmede ik dit haar voren heb gebracht, tot mij zeggen: Maar wat betoogt gij? Dat zelfde geldt toch ook voor een jong gezin met een inkomen van f per jaar." Inderdaad, Mijnheer de Voorzitter, dat klopt precies, maar de geachte bewindsman zal moeten toegeven, dat een daalder meer uitgaven per week door de verhoging van de omzet en weeldebelasting bij een inkomen van f 50 per week veel meer betekent dan een daalder per week bij een inkamen van f 500 per week. Naar verhouding betekent een daalder per week uitgaven aan verhoging van de indirecte belastingen op een inkomen van f 500 per week een uitgave van f 15 per week op een inkomen van f 50 per week. Het is tegen de methode van de geachte bewindsman om de hogere en middelbare inkomens bij de inkomstenbelasting verlichting te geven door compensatie te vinden in verhoging in de sector van de weeldebelasting en omzetbelasting, die op de kleine inkomens het zwaarst drukken, dat wij ons keren. Ik heb dat enigszins ironisch gedaan, maar, Mijnheer de Voorzitter, de Minister heeft voldoende

16 328 (Gortzak e.a.) gevoel voor ironie om te begrijpen, welk een zee van ellende hierachter schuilt voor de kleine inkomens en hoe het leven van deze mensen steeds moeilijker en steeds drukkender wordt gemaakt door de belastingverzwaring zoals wij deze thans behandelen. Ik heb, Mijnheer de Voorzitter, bezwaar tegen deze tabellen in haar geheel. Er wordt hier gedebatteerd over de vraag hoe men een bedrag van 6 millioen of 9 millioen moet vinden. Och, volgens de Rijksbegroting bedragen de kosten van Oorlog en Marine per dag ongeveer 3 millioen. Als men die zaak twee dagen op nonactiviteit stelt, zal men reeds 6 millioen kunnen vinden. Als men in die sector zou willen bezuinigen de Minister heeft dat tot mijn spijt afgewezen, zijn de nodige millioenen wel te vinden. Wanneer uit de categorie van mensen met lage inkomens de millioenen worden geput, moeten wij dat afwijzen. Daarom hebben wij bezwaar tegen dit gehele voorstel. Daar ik hoop en verwacht, dat de debatten over dit voorstel vandaag niet zullen worden beëindigd, wil ik er met grote nadruk bij de Minister op aandringen zijn ambtenaren ik heb geen enkel bezwaar tegen zijn ambtenaren; zij doen werk, waar niet te veel muziek inzit in staat te stellen uit deze tabel alhans datgene te halen, wat in het bijzonder op de kleine inkomens het zwaarst drukt. Ik wil er tenslotte op wijzen, dat ook de producenten van de artikelen, die ik zoeven noemde, bijzonder zwaar zullen worden getroffen. Courantenbakken, courantenstandaards, enz., al die kleinmeubelen worden vooral door kleine ondernemers gemaakt, die op het ogenblik al zwaar hebben te lijden, doordat ten gevolge van de duurdere materialen de prijzen zijn gestegen en de afname is verminderd. Ik vrees, dat, wanneer deze artikelen ook nog door een hogere omzetbelasting en een hogere weeldebelasting worden getroffen, daarvan in plaats van een voordeel het nadeel zal worden ondervonden, dat wij straks een aantal van deze kleine zelfstandigen onder de categorie van de armlastigen moeten opnemen. De vergadering wordt voor enkele minuten geschorst. De vergadering wordt hervat. De heer Lieftinck, Minister van Financiën: Mijnheer de Voorzitter! Nu ik het voorrecht heb zulk een uitgelezen gehoor voor mij te zien, stel ik er prijs op, de gehouden redevoeringen te beantwoorden. Voordat ik echter in bijzonderheden treed, heb ik behoefte een tweetal voorafgaande opmerkingen te maken. In de eerste plaats voel ik mij gedrongen op dit moment het volgende onder de aandacht van de Kamer te brengen. Nu de democratische wereld op een keerpunt staat van haar politieke geschiedenis, zien in tal van democratische landen de Regeringen zich genoodzaakt, bij de Parlementen voorstellen in te dienen ter verzwaring van de belastingdruk ten einde de middelen te vinden ten behoeve van de versterking van de defensie. Daarbij verlenen, voor zover mij bekend, in al die landen ook de oppositiepartijen ten aanzien hiervan aan de Regeringen volledige steun, met uitzondering van de communistische partijen, voor zover die in die landen aanwezig zijn. In dit land komt de Regering na een aantal voorstellen te hebben ingediend, welke reeds zijn aangenomen, die een belastingverlichting betekenen voor het bedrijfsleven met een complex van voorstellen, dat niet alleen geen belastingverzwaring, maar per saldo nog een belastingverlichting inhoudt. En daarbij vindt zij, behalve de communistische fractie, ook nog een ander deel van de Kamer tegen zich. Ik kan een zekere teleurstelling niet verbergen, dat in deze Kamer de oppositie, voor zover ik daarvan mag spreken, de tekenen des tijds niet blijkt te verstaan. Mijn tweede voorafgaande opmerking is deze. Het zal de Kamer niet vreemd voorkomen, indien ik zeg, dat het gedeelte van het debat, waarin wij ons thans bevinden, voor mij niet het aangenaamste is; niet in die zin, dat de Kamer mij op enigerlei wijze minder heus zou hebben bejegend; integendeel. Maar ik voel mij op dit ogenblik genoodzaakt tot de verdediging van een aantal maatregelen, die een uitvloeisel zijn van het voorafgaand gepleegd overleg, dat tot strekking had om tegenover de verlichtingen, die enerzijds zijn aangebracht, de nodige verzwaringen anderzijds tot stand te brengen, ten einde de vereiste compensatie te vinden. Ik heb mij op verzoek van de meerderheid van de Commissie van Voorbereiding bereid verklaard, die verzwaringen in de vorm van een Regeringsvoorstel bij u, Mijnheer de Voorzitter, in te dienen. Ik heb omstandig gemotiveerd, op welke gronden ik daartoe heb besloten. Ik heb daarmede op mij genomen een taak, die de Regering ook zou hebben kunnen overlaten aan de voor:t2üers van het verlichtingsvoorstel en (Minister Lieftinck) degenen, die dat voorstel hebben gesteund. Ik heb waardering voor de wijze, waarop met name de geachte afgevaardigden de heren Hooy, Hofstra en Van de Wetering, over deze verzwaringsvoorstellen hebben gesproken, maar ik vraag ook begrip van de vertegenwoordigers der andere fracties voor de positie, waarin ik op het ogenblik verkeer bij de verdediging van dit deel der nieuwe ontwerpen. Wanneer ik thans enige opmerkingen zal maken naar aanleiding van de beschouwingen, die zijn gewijd aan de omzetbelasting op boeken en aan het brengen van de banketbakkersartikelen onder het tussentarief, dan moge ik allereerst onderstrepen, dat de maatregelen, die ten aanzien van deze goederen worden voorgesteld, buiten het complex van voorstellen staan, dat het gevolg is geweest van het overleg, waarover ik zo juist heb gesproken. Ook degenen dus, die met betrekking tot de laatst ingediende Nota's van Wijzigingen op het standpunt staan, dat de verzwaringsvoorstellen niet dienen te worden aangenomen, behoeven in hun waardering van de maatregelen met betrekking tot de artikelen, die ik nu ga bespreken, hun standpunt niet te laten bepalen door hun zienswijze nopens de compensatie. Wat nu betreft de boeken, ben ik bereid een stap tegemoet te komen aan de wensen, die met name door de geachte afgevaardigde de heer Hofstra op zo welsprekende wijze zijn vertolkt. Toch meen ik niet zó ver op dit gebied te mogen gaan als in de ter tafel liggende amendementen wordt voorgesteld. Ik ben bereid met betrekking tot de boeken een wijziging in het Regeringsvoorstel aan te brengen, in die zin, dat de boeken voortaan in de sfeer van de kleinhandel zullen worden vrijgesteld van omzetbelasting. De desbetreffende wijziging is technisch vrij eenvoudig aan te brengen. Ik heb de eer, die wijziging thans bij u, Mijnheer de Voorzitter, in te dienen. Wat betreft de banketbakkersartikelen veroorloof ik mij allereerst een opmerking te maken naar aanleiding van beschouwingen, dienaangaande gehouden door de geachte afgevaardigde de heer Hooij. De geachte afgevaardigde heeft een beschouwing gehouden, waarvan de strekking was, dat in het jaar 1949, vergeleken met de laatste jaren vóór de oorlog, weliswaar de waarde-omzetten van deze artikelen belangrijk waren gestegen, maar de reële omzetten van deze artikelen, indien men rekening houdt met de indexcijfers voor deze artikelen, niet waren gestegen, integendeel, zouden zijn gedaald. De geachte afgevaardigde heeft dit gegeven ontleend (als ik mij niet zeer vergis) aan het adres, dat onder dagtekening van 7 September 1950 door het Landelijke Actie-Comité van de Nederlandse Bakkerijen en Banketbakkerijen aan de leden van deze Kamer is toegezonden en waarin wij lezen, dat de omzet van 1949 een quantitatieve daling zou hebben bereikt van circa 28 pet. in vergelijking met de laatste jaren vóór de oorlog. Mijnheer de Voorzitter! Dit gegeven is onjuist. Ik beroep mij daarvoor op de achter mij staande graphieken, samengesteld door het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening en door de Minister van Economische Zaken bij een andere gelegenheid reeds ten tonele gevoerd. Daaruit blijkt op volstrekt overtuigende wijze, dat ten aanzien van koekjes en gebak het reële verbruik per hoofd der bevolking niet onbelangrijk is gestegen. Ik teken hierbij aan, dat in deze beeldstatistiek niet zijn opgenomen de onder die benaming gegeven artikelen, voor zover ze worden gemaakt in restaurants of in de eigen huishouding. De geachte afgevaardigde de heer Van de Wetering meende, dat deze daarin wel waren begrepen, maar ik heb het tijdens de vergadering nog eens laten verifiëren en daarbij bleek, dat deze artikelen daarin bepaaldelijk niet zijn begrepen. Ik meen, dat deze gegevens aanspraak mogen maken op volstrekte juistheid en dat wij dus deze gegevens als uitgangspunt kunnen nemen voor onze beschouwingen. Mijnheer de Voorzitter! Het past volkomen in het beleid, dat de Regering meent, dat onder de huidige omstandigheden gevoerd moet worden, wanneer de consumptie van artikelen van deze soort zwaarder wordt belast dan tot nu toe het geval is geweest. Ik heb de indruk, dat de bezwaren, die daartegen zijn geopperd, sterker spreken voor de verschillende geachte afgevaardigden, voor zover zij betrekking hebben op de producent, dan voor zover zij betrekking hebben op de consument. Wat de consumenten betreft, staat het vast, dat per hoofd der bevolking aanmerkelijk meer van deze artikelen wordt verbruikt clan in de laatste vooroorlogse jaren. Ik erken, dat in het jaar 1950, voor zover daarover gegevens beschikbaar zijn, en dat zijn gegevens, ontleend aan een rapport van het bureau van de middenstand, die ook door mij als juist worden erkend, de omzet wat is teruggelopen, vergeleken met het jaar 1949, maar de omzet bevindt zich, blijkens de graphiek, die in dat rapport is opgenomen, voor het merendeel van rle maanden van "iet jaar, welke te overzien zijn, nog boven het zeer hoge niveau van 1948.

17 Vel Tweede Kamer (Minister Lieftinck) Ik meen, dat het sociaal volkomen verantwoord is, wanneer men in deze sector een verhoging van de omzetbelasting invoert (een verhoging, die zal zijn van 3 op 6 pet., vergeleken met de huidige toestand, en van 4 op 6 pet., vergeleken met de toestand na verhoging van het normale tarief). Ik erken niettemin, dat met betrekking tot de biscuits en koekjes de zaak wat anders ligt dan met betrekking tot het gebak en ander banketbakkerswerk. Ik ben niet ongevoelig voor het argument, dat biscuits en koekjes in zeer vele gevallen door kinderen worden geconsumeerd en een bestanddeel uitmaken van het kinderdiëet. Gelet hierop, ben ik bereid om in tabel I, behorende bij het Besluit Omzetbelasting 1940, dat de grondslag is voor deze discussie, te schrappen onder post I de woorden: biscuits en koekjes, zodat gehandhaafd blijven alleen gebak en het andere banketbakkerswerk. Vanuit het oogpunt van de producenten zijn er bezwaren gemaakt, ontleend aan de positie, waarin het banketbakkersbedrijf zich zou bevinden, met name het gemengde bedrijf van bakker en banketbakker. De geachte afgevaardigde de heer Van de Wetering en, in navolging van deze, de geachte afgevaardigde de heer Hooij hebben speciaal de aandacht gevraagd voor dit aspect. De geachte afgevaardigde de heer Hooij heeft daarbij een parellel getrokken tussen de maatregel, die kort geleden in deze Kamer in behandeling is geweest ten aanzien van de sigaren, en de banketbakkersartikelen. Terecht is door de geachte afgevaardigde de heer Hofstra opgemerkt, dat men bij het voorstel tot opheffing van de omzetbelasting voor sigaren een gevaarlijke weg is ingeslagen, omdat men dit punt als een precedent zou kunnen aanmerken om overal, waar een bedrijfstak meent in moeilijkheden te geraken, een concessie te doen op het gebied van de omzetbelasting. Ik heb bij de mondelinge behandeling van het wetsontwerp tot opheffing van de omzetbelasting voor sigaren tegen dit precedent zeer nadrukkelijk gewaarschuwd en ik heb gemeend goed te doen door duidelijk uiteen te zetten, dat de meest in aanmerking komende maatregel op dit gebied zou geweest zijn een verlaging van het accijnstarief. Aangezien dat onder de huidige omstandigheden onmogelijk was in verband met de samenwerking in Benelux-verband, is de bedoelde maatregel genomen op het gebied van de omzetbelasting. Wij moeten echter uitermate voorzichtig zijn om met het oog op reële of vermeende moeilijkheden in een bepaalde bedrijfstak een algemene belasting als de omzetbelasting, in haar differentiaties aangepast aan de verschillende omstandigheden, te gebruiken als middel om in die moeilijkheden verbetering te brengen. De heer Hooij: Hier wordt geen concessie gevraagd, Excellentie, hier wordt alleen gevraagd de verhoging niet toe te passen. De heer Lieftinck, Minister van Financiën: Het is met deze verhoging zo, dat zij past in het geheel van verschuivingen van de directe naar de indirecte belastingen, in verband met de differentiatie, die daarbij in acht wordt genomen, komen deze artikelen in aanmerking voor opneming onder het tussentarief; laat men dit na, dan is dat wel degelijk een concessie. Overigens doe ik opmerken, dat de gegevens, die zijn ontleend aan het rapport van de accountantsdienst van het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, allerminst tot de conclusie mogen leiden, dat wij hier te maken hebben met een min of meer noodlijdende bedrijfstak, waarin de werkgelegenheid in gevaar komt of waarin ernstige verliezen zouden worden geleden. Wanneer in dit rapport gesproken wordt van een negatief saldo, dan komt men daaraan door eerst te bepalen de norm, waaraan het inkomen in die bedrijfstak ongeveer zal moeten voldoen, en daaraan te toetsen het werkelijke inkomen, dat wordt genoten. Over die norm heb ik mijn eigen oordeel. Ik meen bepaaldelijk, dat die norm excessief hoog is gesteld. Bovendien, wanneer men enigszins thuis is op de kaart van ons land, wat betreft de economische toestand, waarin het banketbakkersbedrijf zich bevindt, kan men, naar ik meen, onmogelijk volhouden, dat dit een bedrijfstak is, die op enigerlei wijze noodlijdend zou zijn. Ik deel het gevoelen van die geachte afgevaardigden, die er op hebben gewezen, dat een verhoging van de omzetbelasting vergeleken met het normale tarief, dat zal gaan gelden van 4 pet. tot 6 pet. voor deze bedrijfstak zeker niet een ondraaglijke last zou betekenen. Wij weten, dat juist in deze bedrijfstak niet wordt gewerkt met uniforme artikelen, maar met een grote mate van verscheidenheid van artikelen. Wanneer men ten aanzien van het ene artikel misschien niet in de gelegenheid is een afwenteling op de consument Handelingen der Staten-Generaal Zitting II tot stand te brengen, is het zeer wel mogelijk, dat men dat ten aanzien van een ander artikel doet en het op die wijze op het gebied van de afwenteling een heel eind brengt. Intussen, ik heb reeds gezegd, dat ik bereid ben, de biscuits en de koekjes uit het tussentarief te schrappen. Anders staat het met de chocolade en de chocoladewerken, met uitzondering van couverture, en de suikerwerken en het suikergoed. Ik meen, dat de argumenten, die zijn aangevoerd ten gunste van het banketbakkersbedrijf en die er op waren gericht, ook deze beide categorieën uit het tussentarief te lichten, veel zwakker staan, omdat de chocolade, de chocoladewerken, de suikerwerken en het suikergoed practisch niet worden geproduceerd behalve misschien bij naderende feestdagen aan het einde van het jaar door deze bedrijven en deze bedrijven in dat opzicht eenvoudig optreden als normale detaillisten, dat zij in hoofdzaak merkartikelen op dit gebied verhandelen, die in fabrieken worden gemaakt. Ik meen, dat ten aanzien van deze artikelen zeker niet overeenkomstige bezwaren kunnen worden aangevoerd als ten aanzien van de door de banketbakkerszaken zelf geproduceerde artikelen, die in bepaalde gevallen, dat geef ik toe, reeds zwaarder belast zullen worden door de verhoging van het tarief met betrekking tot de grondstoffen. Dat neemt niet weg, dat er in die grondstoffensector ook verlichtingen zijn voorgesteld. Ik denk o.a. aan de jams, die tot de niet onbelangrijke grondstoffen in het banketbakkersbedrijf behoren. Die jams worden geheel vrijgesteld van de omzetbelasting. Er ligt in de grondstoffensector dus wel degelijk ook een element van compensatie. Mijnheer de Voorzitter! Ik kom nu tot de opmerkingen, die zijn gemaakt ten aanzien van de uitbreiding van de weeldetabel. De geachte afgevaardigde de heer Van den Heuvel heeft, afgezien van zijn algemene bezwaar, onder woorden gebracht, dat het geen fraaie vorm van wetgeving is om op zo korte termijn zodanige ingrijpende maatregelen op dit gebied te treffen als naar zijn mening bij deze gelegenheid staat te gebeuren. De geachte afgevaardigde meent, dat het bedrijfsleven is overrompeld en dat de Kamer de gelegenheid ontbreekt zelfs van gegronde bezwaren kennis te nemen. In dit verband heeft de geachte afgevaardigde gevraagd, of het Ministerie van Economische Zaken van tevoren in deze voorstellen is gekend. Ik kan die vraag bevestigend beantwoorden. Het Ministerie van Economische Zaken heeft tegen deze uitbreiding van de weeldetabcl geen overwegende bezwaren gemaakt. Ik heb reeds in een eerdere instantie erkend, dat het wellicht aan de gedegenheid van de voorbereiding ten goede zou zijn gekomen, indien wij over dit vraagstuk enige weken, misschien enige maanden, verder zouden hebben kunnen denken om van geval tot geval precies af te wegen, of een bepaald artikel al of niet in aanmerking komt onder het weeldetarief te worden gebracht. Intussen moet ik er de aandacht op vestigen en dit geldt voor hetgeen ik in het algemeen zou willen zeggen over de gemaakte detailopmerkingen, dat men de voorgestelde uitbreiding van de tabel van het weeldetarief nu eenmaal moet zien als een maatregel, op een bepaald terrein genomen, nl. ten aanzien van goederen, die zeker niet tot de eerste levensbehoeften behoren, die op het arbeidersbudget nauwelijks invloed hebben en die toch meer tot de zeldzaamheidsgoederen behoren dan die, welke onder het tussentarief zullen worden gerangschikt, er toe strekkende om compensatie te vinden voor het derven van belastingmiddelen op ander gebied. In de tweede plaats is het een maatregel, die een zekere verschuiving van de consumptie van meer luxueuze naar eenvoudiger artikelen kan bevorderen. Ik wil er met nadruk op wijzen, dat ten aanzien van verschillende artikelen, die op de weeldetabel zullen worden gebracht, de mogelijkheid bestaat om uit te wijken, hetzij door deze artikelen niet aan te schaffen, hetzij door andere eenvoudiger artikelen aan te schaffen, die voor een zelfde doel kunnen worden gebruikt, terwijl het in de derde plaats mogelijk is, dat men in plaats van een duurder artikel van een bepaalde soort een goedkoper artikel van dezelfde soort aanschaft. Ik moge dit laatste illustreren met het behangselpapier. Ik geef toe, dat in practisch alle huizen in ons land, wanneer die betrokken worden of wanneer het aanwezige behangselpapier te zeer is achteruitgegaan, behoefte bestaat aan behangselpapier. Het is bekend, dat men dit papier in tal van prijzen kan aanschaffen, van zeer kostbaar tot heel eenvoudig. Wanneer nu het tussentarief op het behangselpapier van toepassing wordt verklaard, kan men tot op zekere hoogte ten aanzien hiervan uitwijken in die zin, dat men met een meer eenvoudig behangselpapier genoegen neemt in plaats van met een meer kostbaar. Het zou mooi zijn, wanneer wij zover konden gaan in de

18 330 (Minister Lieftinck) differentiatie, dat wij het allergoedkoopste behangselpapier konden vrijstellen, maar aan de techniek op dit gebied bestaan nu eenmaal bepaalde grenzen en de fabrikanten zijn in dit opzicht ook vindingrijk. Het is de vraag of het papier, dat op het ogenblik het goedkoopste is, in dien zin het goedkoopste is, dat het onmogelijk is het nog goedkoper te leveren. Een tweede bezwaar van de geachte afgevaardigde de heer Van den Heuvel was, dat de omschrijving van de artikelen in de voorgestelde weeldetabel in bepaalde gevallen tot twijfel met betrekking tot de beoogde grenzen aanleiding geeft. Ik ontken niet, dat de omschrijving soms de indruk maakt van niet geheel concreet te zijn, van een niet volstrekt scherpe afbakening in te houden, maar de meeste omschrijvingen zijn ontleend aan het tarief van invoerrechten, zoals dat is vastgesteld op basis van de internationale nomenclatuur. Men weet dus ten aanzien van die artikelen op grond van de ervaringen aan de grens zeer wel, wat daaronder wordt verstaan en het is nu eenmaal zo, dat men ook op dit terrein niet kan vergen, dat de wet, waarover wij thans spreken, tot in alle nauwkeurigheid en volstrekt enumeratief opsomt alles, wat er precies onder zal vallen. De formules door de geachte afgevaardigde de heer Van den Heuvel bedoeld, zoals dergelijke vruchten", soortgelijke goederen", enz. komen in de bestaande belastingwetgeving bij herhaling voor en geven geen aanleiding tot overwegende moeilijkheden. Om een voorbeeld te noemen, waarover in dit verband gesproken is, zou ik er gaarne op willen wijzen, dat, wanneer wij lezen: linoleum, lincrusta en dergelijke vloerbedekking", die omschrijving in beginsel overeenkomt met die van het tarief van de invoerrechten; zij ziet in het algemeen alleen op de vloerbedekking met een onderlaag van weefsel. Dat zijn over het algemeen de duurdere soorten. Zeil met een onderlaag van geprepareerd carton of papier valt er niet onder. Ik begrijp, dat de Kamer er prijs op stelt om te dezen aanzien nader voorgelicht te worden en ik grijp daarom deze gelegenheid aan om dit te doen. Met betrekking tot de tijdschriften kan ik verklaren, dat onder geïllustreerde tijdschriften niet zullen worden gerekend radiogidsen, terwijl het voorkomen van een enkele caricatuur of foto niet tot gevolg zal hebben, dat een tijdschrift als geïllustreerd tijdschrift wordt aangemerkt. De aanwijzing, waar precies in dezen de grenzen zullen liggen, kan moeilijk anders dan door de administratie geschieden. In laatste instantie zal daarover echter worden beslist door de Tariefcommissie, die in dezen de interpretatie in de hand heeft. De geachte afgevaardigde de heer Van den Heuvel heeft ook een vraag gesteld met betrekking tot de klompen, nl. of het waar is, dat deze van 1 October 1950 af zonder enige wetswijziging onder de omzetbelasting gebracht zijn. Ik kan hierop antwoorden, dat klompen oorspronkelijk als utility-goederen vrij van omzetbelasting waren, behalve bij levering door de kleinhandelaar. Met ingang van 1 October 1950 is deze vrijstelling vervallen, omdat de utility-rcgeling voor klompen door het Ministerie van Economische Zaken is opgeheven. Op het ogenblik zijn alle klompen normaal belast, omdat er geen utilityklompen meer zijn. De geachte afgevaardigde de heer Hoogcarspel heeft gevraagd, wat moet worden verstaan onder fruit uit tropische landen, met uitzondering van bananen. Daaronder vallen o.a. kokosnoten en dadels. De heer Gortzak: Pinda's ook? De heer Lieftinck, Minister van Financiën: Mijn kennis van het artikel, dat de geachte afgevaardigde de heer Gortzak noemt, gaat niet zover, dat ik op die vraag a bout portant kan antwoorden. Het is natuurlijk mogelijk ten aanzien van elk van de artikelen, die hier zijn genoemd, afzonderlijk een interpretatie te geven, alsmede een verdediging van de redenen, die er toe hebben geleid deze op de weeldetabel te brengen. Ik geloof, dat ik goed doe mij daarin nu niet te begeven. Wanneer bij de behandeling van de verschillende onderdelen van dit voorstel daaromtrent vragen zijn te stellen, ben ik tot beantwoording daarvan gaarne bereid. Men moet dit complex van voorstellen zien als een geheel, zich richtend op een bepaalde wel uitgekozen sector en men aanvaardt de uitbreiding van de weeldetabel in die mate, dat daaruit de bate, zoals voorzien, voortvloeit, of men aanvaardt deze niet. Ik kom thans tot de vraag van de geachte afgevaardigde de heer Van den Heuvel of een tussentarief en een weeldetarief wel passen in het toekomstige stelsel van de omzetbelasting in Benelux-verband. Ik heb al bij een eerdere gelegenheid geantwoord, dat het wel degelijk de bedoeling is, dat ook in Benclux-verband een gedifferentieerde omzetbelasting zal gelden en dat de besprekingen daarover volop gaande zijn. (Minister Lieftinck e. a.) De geachte afgevaardigde de heer Cornelissen heeft ten principale nog eens een pleidooi gevoerd voor het doen vervallen van de heffing van de omzetbelasting bij de detaillist. Ik meen, dat ik op overvloedige wijze, èn schriftelijk èn mondeling, heb uiteengezet, dat alles in het werk wordt gesteld zo spoedig mogelijk een Benelux-systeem van omzetbelasting te verwezenlijken, waarbij de heffing van de omzetbelasting bij de kleinhandel zal komen te vervallen. Het is de geachte afgevaardigde bekend, dat daarvoor bepaalde technische voorzieningen moeten worden getroffen, zelfs nadat de desbetreffende conventie perfect zal zijn, en dat daarmede wel een periode van maximaal anderhalf of twee jaar zal zijn gemoeid. Ik zeg echter gaarne toe, dat ik alles zal doen om te bevorderen, dat deze termijn wordt verkort. De geachte afgevaardigde de heer Gortzak heeft een ogenschijnlijk indrukwekkend betoog gehouden ten bewijze van het feit, dat voor een bepaald gezin, waarmede hij in aanraking was gekomen, de verlaging van de loon en inkomstenbelasting bij verre niet voldoende was ter compensatie van de verhoogde uitgaven bij de aanschaffing van een inrichting bij vestiging van een gezin. De geachte afgevaardigde heeft daarbij echter een aantal zeer ernstige vergissingen gemaakt. Verschillende artikelen, die de geachte afgevaardigde noemde, vallen niet onder het tussentarief of het weeldetarief, maar onder het gewone tarief. Een andere vraag, die zich opdringt, is, of het niet een uitzonderlijk gezin is, dat een inkomen heeft van f2610 per jaar en dat in een courantenbak geïllustreerde tijdschriften heeft, die f 30 per jaar kosten. Ik meen, dat dergelijke gevallen tot de zeldzaamheden zullen behoren. Er is echter nog een meer gefundeerd bezwaar tegen de beschouwingen van de geachte afgevaardigde. Hij heeft van de artikelen, die hi'j opsomde, 15 pet. berekend om te komen tot de getallen, die hij wilde vergelijken, maar hij had natuurlijk moeten nemen het verschil tussen het normale tarief en het tussentarief, respectievelijk het weeldetarief, want dan pas maakt men een billijke vergelijking, zoals de geachte afgevaardigde bedoelde te doen, tussen de toestand, zoals die was vóór de indiening van de Nota van Wijzigingen en de toestand, zoals die gedacht is na de indiening van de Nota van Wijzigingen. Ik meen, ciat dit een zeer essentiële fout is in zijn berekening. Indien, na het aanbrengen van deze correcties, toch nog de slotsom overeind zou blijven, dat bij aanschaffing van een nieuwe huisinrichting in het geval, dat de geachte afgevaardigde als voorbeeld noemde, uit hoofde van de uitbreiding van de tabel van het tussentarief, respectievelijk de tabel van het weeldetarief, een zodanig bedrag extra zou moeten worden betaald, dat daarmede de verlaging der loonbelasting van f 13, die de geachte afgevaardigde berekend heeft, pas in één of twee jaar werd gecompenseerd, dan meen ik, dat dit op zich zelf een conclusie is, die niet zo vernietigend is als de geachte afgevaardigde deed voorkomen. Wij weten toch allen, dat bij de inrichting van een nieuwe huishouding allerlei extra-uitgaven moeten worden gedaan, die niet kunnen worden bestreden uit de normale lopende inkomsten, maar waarvoor men moet sparen en ten aanzien waarvan het ondenkbaar is, dat de voorgestelde verhoging door een verlaging van de directe belastingen in één jaar kan worden gecompenseerd. Indien de geachte afgevaardigde zich tenslotte de moeite zou willen getroosten ten aanzien van de verzwaarde artikelen de levensduur te berekenen en zou nagaan wat daarop per jaar aan rente en afschrijving meer moet worden betaald, zou hem blijken, dat zijn berekening geheel anders uitvalt. Mijnheer de Voorzitter! Wanneer de geachte afgevaardigde zegt, dat een zee van ellende achter deze weeldetabel schuilt, dan meen ik, dat hij toch wel van een druppel een zee maakt. Tenslotte, Mijnheer de Voorzitter, heb ik de eer nog bij u in te dienen een Nota van Wijzigingen, die de strekking heeft te verwerkelijken datgene, wat ik in uitzicht heb gesteld, nl. dat de koekjes en de biscuits worden geschrapt uit de tabel van het tussentarief. De Voorzitter: Door de heer Minister zijn ingediend: een Zesde Nota van Wijziging, luidende: Het in artikel 1, onderdeel F, 3, opgenomen artikel 12, onder 5a), wordt gelezen: 5a) de levering van bananen, sinaasappelen, citroenen en dergelijke vruchten alsmede boeken door een kleinhandelaar;", en een Zevende Nota van Wijziging, luidende: In het ontwerp van wet wordt de volgende wijziging aangebracht: Post 1 van de in artikel 1, onderdeel D, 3, bedoelde tabel I wordt gelezen: 1. Gebak en ander banketbakkerswerk met uitzondering van biscuits, koekjes, ontbijtkoek en peperkoek, poffertjes, wafels, oliebollen en patates-frites."

19 331 (Voorzitter e. a.) Er zijn enkele leden, die wensen te repliceren. Ik stel voor, de spreektijd in tweede termijn te bepalen op ten hoogste vijf minuten per spreker. De heer Van de Wetering: Mijnheer de Voorzitter! Ik moet mij wel zeer beperken en dit spijt mij, omdat de Minister eigenlijk op het grootste deel van mijn betoog in het geheel niet is ingegaan, nl. het gedeelte, dat betrof de situatie in de bakkerij. Ik heb gezegd: het gaat mij niet in de eerste plaats om de koekjes en het gebak, maar om de situatie in de bakkerij, en nu is de Minister met mijn cijfermateriaal omgesprongen op een wijze, die ik nog nooit van de Minister met exacte cijfers heb ondervonden. Ik heb toch geen cijfers uit mijn duim gezogen, maar werkelijk aangehaald resultaten, vastgesteld door het Economisch Instituut voor de Middenstand, waarin wordt geconstateerd een daling van respectievelijk 28 pet. en 18 pet. op het verbruik, en nu wil de Minister mij uitsluitend stellen tegenover deze beeldstatistiek, wat ik noem een praatje bij een plaatje". Mijnheer de Voorzitter! Ik had niet gedacht, dat ik, na hetgeen ik hierover reeds eerder heb betoogd, nu werkelijk dit plaatje moest bestrijden. Allereerst wijs ik er dan op, dat een splitsing van het verbruik naar koekjes en gebak en versnaperingen ik kom straks nog terug op de mededeling van de Minister zelf totaal onmogelijk is, want de producenten kunnen hieromtrent niets opgeven, aangezien deze artikelen bij de verkoop nimmer in bedragen worden gesplitst. Men zou misschien een enquête over het verschillend gebruik dezer artikelen onder het publiek kunnen houden, doch zonder resultaat. Uit het Centraal Economisch Plan voor 1950 blijkt, dat de consumptie door zei f verzorgers en de zwarte consumptie is begrepen in hetgeen op deze staat wordt vertoond. Op blz. 18 van dit plan kan de Minister vinden, dat deze statistiek geen beeld geeft van de omzetten van bakkers en bakketbakkers, want men heeft allerlei productie ik houd dit vol bijgeteld. Als ik ook nog eens blz. 18 bekijk, dan zie ik daar toch duidelijk, dat de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek, die hier in beeld zijn gebracht, zijn aangevuld met schattingen door het Centraal Planbureau. De vergelijking van het Planbureau is bovendien, zoals het er staat misschien wil de Minister daarop even letten, gemaakt in de jaren 1935 en Dat waren sterke depressiejaren, die niet te vergelijken zijn met 1938 en Ik wijs de Minister er op, dat de door hem getoonde statistieken wel heel erg globaal zijn en meer berusten op schattingen dan op exacte gegevens. De cijfers, die ik heb verstrekt, zijn exacte gegevens, opgemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, zonder schattingen. Deze cijfers zijn door de Minister niet weerlegd. Waarom baseert de Minister zich op de jaren 1935 en 1936 en niet, zoals ook door de heren Hooij en Verkerk is gedaan, op de cijfers van de jaren 1938 en 1939? Als de Minister mededeelt, dat hij die cijfers niet heeft, wijs ik hem er op, dat dit zo is, omdat het Centraal Bureau voor de Statistiek de cijfers, die het door deze methode van enquêteren verkreeg, zelf niet te vertrouwen vond. Het is er tenminste na 1936 mee opgehouden. Misschien mag ik nog iets verklappen. Onlangs hebben de accountants een schrijven van het Centraal Bureau voor de Statistiek ontvangen, waarin hun medewerking werd verzocht bij een enquête, daar dit bureau practisch over geen cijfers beschikte en in het bijzonder niet over de middenstand. Nu is de Minister naar zijn mening tegemoetgekomen door een toezegging te doen met betrekking tot koekjes. Hierbij kan ik de Minister niet volgen. Mij is duidelijk verklaard, dat het onmogelijk is om in de bakkerij te scheiden, waar het dezelfde grondstoffen betreft, koekjes, kaakjes en biskwie. De Minister zegt in de Memorie van Antwoord op blz. 23: Dat z.g. kaakjes tot de weeldegoederen behoren, heeft de ondergetekende nimmer gesteld. Slechts opneming in het tussentarief, hetwelk is bestemd voor goederen, welke, zonder het karakter van weeldegoederen te bezitten, toch voor een hogere heffing in aanmerking komen, is door hem voorgesteld. Nu kan worden toegegeven, dat eenvoudige kaakjes op zich zelf zich wellicht minder voor een hogere heffing lenen. Daar staat tegenover, dat er vele, vrijwel niet te onderscheiden overgangen zijn van eenvoudige kaakjes tot fabriekskoekjes toe. Het is volgens deskundigen niet mogelijk in deze een bruikbaar criterium ie geven ter onderscheiding van biscuits en koekjes. In verband daarmede ziet de ondergetekende zich genoodzaakt in deze voor biscuits dezelfde heffing als voor koekjes voor te stellen." (Van de Wetering e. a.) Niet alleen de Minister van Financiën zal deze moeilijkheid ondervinden; ook de Minister van Landbouw heeft dat ondervonden, toen hij indertijd op dit gebied een splitsing wilde invoeren. Deze splitsing is volkomen mislukt. Ik wijs de Minister er op, voor welke moeilijkheden hij de bakkerijen stelt. Door hem is gesproken over de banketbakkerijen. Er zijn in het land 1630 banketbakkerijen tegenover middenstandsbakkerijen. Het gaat mij in het bijzonder om het gemengd bedrijf, dat in vele opzichten noodlijdend is. In tegenstelling tot de bewering van de heer Hofstra, zeg ik, dat niet de banketbakkers, maar de gemengde bedrijven het grootste deel van de omzet produceren. Wanneer deze voor mij onvoldoende wijziging van de Minister zou worden geaccepteerd door de Kamer, zou dit betekenen, dat in de eerste plaats de groothandel, de koekjesfabrikant, tegemoet zou worden gekomen. De mensen, waarvoor ik heb gepleit en waarover ik heb gelezen in het K.V.P.-orgaan De Opmars", de eenvoudige middenstandsbedrijven, waarbij van de ambachtsondernemingen in Nederland 48 pet. een inkomen hebben beneden f 3000, worden volkomen uit de koets gewipt. De Minister heeft, naar zijn zeggen, uit het accountantsrapport van de landbouw niet kunnen opmaken, dat de werkloosheid en de noodlijdendheid een gevolg zullen zijn van deze maatregel ten opzichte van de bakkerijen. Maar, zo vraag ik mij af, wat betekent noodlijdend? Ik denk aan die boer, die des morgens zijn paard dood vond en zei: Wat jammer, want ik had het net één grashalm per dag leren eten. Wat de verlichting op de compensatiegoederen betreft en de strijd in zake het volksbrood en het blank brood, moet ik tot mijn spijt zeggen, dat de Minister aan al deze sprekende argumenten is voorbijgegaan. Waarom worden suiker en chocolade alleen gezien als verkoopartikel? De suiker is reeds zwaar belast en toen men meende, dat de suiker door verlaging van de accijns goedkoper zou worden, werd er al gezegd: Hoop daar niet te veel op, want dat vloeit grotendeels in de kas van het Landbouw-Egalisaticfonds. Ik zou tenslotte aan de Minister deze vraag willen stellen: Is het de bedoeling met zijn wijziging om toe te passen het tarief van 4 of 6 pet.? De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter! Ik wil bij deze repliek met slechts drie zeer korte opmerkingen volstaan. De eerste betreft de boeken. Met erkentelijkheid heb ik kennis genomen, dat de Minister bereid is aan mijn wens met betrekking tot de boeken tegemoet te komen voor zover betreft de heffing bij de detaillist, terwijl hij de heffing bij de uitgever wil handhaven. Ik betreur het, dat de Minister niet tot een volledige inwilliging van mijn verzoeken kan komen. Intussen meen ik, dat het van veel belang is, dat op deze wijze althans de erkenning in de wet wordt vastgelegd, dat boeken een artikel zijn, dat op een min of meer bevoorrechte handeling aanspraak mag maken. Onder deze omstandigheden ben ik bereid, met het aldus bereikte genoegen te nemen, en dus om mijn amendement, voorkomende op Stuk no. 8, in te trekken. In de tweede plaats zou ik mijn tevredenheid willen betuigen met de laatste Nota van Wijzigingen, waarbij de Minister de biscuits en koekjes uit het tussentarief heeft laten vervallen. Dat is een standpunt, dat ik reeds eerder deze middag heb mogen verdedigen. Ik meen dan ook, dat ook deze Nota van Wijzigingen een belangrijke verbetering betekent. Ik ben bereid met het ontwerp, zoals het thans luidt met betrekking tot dit punt, akkoord te gaan. In de derde plaats noteer ik de nadere uitlegging van de Minister omtrent het begrip geïllustreerde tijdschriften. Hierdoor zal een aanmerkelijke ongerustheid in het land zijn weggenomen, nu is komen vast te staan, dat radiogidsen en tijdschriften, waarin niet meer dan een enkele caricatuur of plaat voorkomt, buiten de verhoogde heffing zullen blijven. Na deze toelichting meen ik, dat de bepaling, zoals zij is voorgesteld, zal kunnen worden aanvaard. Aangezien het amendement van de heer Hofstra c.s. (Stuk no. 8) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Hoogcarspcl: Mijnheer de Voorzitter! Ook ik kan in mijn repliek zeer kort zijn. Het doet mij genoegen, dat de Minister in zoverre tegemoet is gekomen aan de geuite wensen, dat hij boeken, voor zover de detaillist betreft, van de heffing heeft vrijgesteld. Ik ben echter van mening, dat boeken als cultuuruitingen van het volk in het algemeen vrijgesteld dienen te worden van omzetbelasting. Daarom trek ik mijn amendement, dat ik te dezer zake heb ingediend, niet in, maar handhaaf het.

20 332 (Hoogcarspel) Ten aanzien van de tijdschriften heeft de Minister geen ander antwoord gegeven dan dat radiotijdschriften daaronder niet zullen vallen. Dit geldt dus niet b.v. voor de modetijdschriften. Deze worden door vele huisvrouwen gebruikt om zelf haar kleding te maken. Dat zijn juist de vrouwen, die niet bij machte zijn haar kleding in confectiemagazijnen te kopen of deze door een coupeuse te laten vervaardigen. Een amendement deze vrij te stellen, zal door mij worden ingediend. Voorts wil ik in tabel 2 geschrapt zien de artikelen: boekenplanken, krantenhangers, naaikastjes, en voetenbankjes. Ik acht het ongerijmd deze als weelde-artikelen te beschouwen. Dit geldt ook voor de verderop genoemde boterwarmers; die zijn geen luxe; integendeel, het is een uiting van zuinigheid deze te gebruiken, omdat men dan in de winter de boter meer kan uitsmeren dan wanneer deze hard is. Een boterwanner is dus geen uiting van weelde, maar is een noodzakelijkheid voor een zuinige huisvrouw; daarom wil ik die uit dit tarief lichten. Voorts wil ik schrappen uit de bijzondere bepaling geysers voor baden en dergelijke voorwerpen, evenzo gasfornuizen en electrische fornuizen, artikelen, die toch al onder de omzetbelasting vallen, die niet onder de luxe gerekend kunnen worden. Verder zou ik willen schrappen de luidsprekers. Niet de versterkers. Luidsprekers worden over het algemeen gebruikt door hen, die niet bij machte zijn, een eigen radiotoestel aan te schaffen, maar genoodzaakt zijn zich bij de radio-distributie aan te sluiten. Ook wil ik geschrapt zien sigarettenpapier en sigarettenhulzen. Anders krijgen wij weer dezelfde misère als wij gehad hebben bij de accijns op het sigarettenpapier; de smokkel op dit gebied was practisch niet te bestrijden; de bestrijding van de smokkel kostte meer dan de opbrengst van de accijns bedroeg. Bovendien maakt ze het shagje, de zelfgerolde sigaret, duurder. Vervolgens wil ik doen schrappen uit artikel I behangselpapier, tenzij de Minister hiervoor een zekere limiet stelt, wat betreft de prijs per rol. Inderdaad heeft de Minister gelijk, wanneer hij zegt, dat kostbare behangselpapieren kunnen worden gebruikt en dat het gewenst is, deze te belasten. Ook zou ik geschrapt willen zien de vloerbedekking. De nadere verklaring, door de Minister in zijn antwoord gegeven, vind ik tenslotte niet hanteerbaar in deze tabel. Men kan niet weten, wat hier allemaal onder gerangschikt moet worden, vooral omdat het een nieuw tarief geldt. Verder zou ik willen doen schrappen vijgen, krenten en rozijnen, enz. De Nederlandse bevolking heeft de gewoonte op Oudejaarsavond oliebollen te eten; dat zou ik niet als een luxe willen bestempelen; evenmin als rijst met krenten en krentenbrood. Daarom wil ik deze niet zwaarder belasten. De Minister stelt nu de biscuits en de koekjes vrij, maar de biscuits worden voor een belangrijk gedeelte vervaardigd in fabrieken, terwijl koekjes worden vervaardigd, zowel in fabrieken als door de banketbakkers. Zeer veel suikerwerk en chocolade wordt ook door de particuliere banketbakkers gemaakt. Men beziet de zaak hier vooral van de zijde van de producenten. Dat is een zeer belangrijke zijde van de zaak, maar hier blijft het feit, dat, wanneer op deze artikelen het weeldebelastingtarief wordt gelegd, boven het ontzaglijk grote bedrag, dat aan suikeraccijns moet worden betaald ik heb zo juist vermeld het bedrag over de eerste negen maanden van dit jaar, de consument bovendien nog 6 a 8 pet. extra betaalt voor deze artikelen. Op die grond meen ik, dat al deze artikelen uit de lijst van het tusscntarief moeten worden geschrapt. Daarom handhaaf ik mijn ter zake ingediend amendement. Mijn amendement met betrekking tot de tijdschriften wil ik eveneens handhaven, ondanks de bezwaren van de Minister. Dat amendement strekt om die tijdschriften vrij te stellen van omzetbelasting, waarvan de Minister bepaalt, dat zij vrij zullen zijn. De Minister kan dan bekijken, welke tijdschriften van zodanige culturele waarde zijn voor het Nederlandse volk, dat zij niet als belastingobject mogen worden beschouwd en van de omzetbelasting geheel en al dienen te worden vrijgesteld. Gezien van cultureel standpunt en bovendien gezien van hetstandpunt van de auteurs, die ten gevolge van het feit, dat in ons land de serieuze tijdschriften de grootste moeite hebben zich staande te houden, met minimale honoraria genoegen moeten nemen, dient men het die tijdschriften niet moeilijker te maken. Daarom dienen zij te word :; vrijgesteld van de omzetbelasting en in tabel III te worden opgenomen. (Voorzitter e. a.) De Voorzitter: Door de heren Hoogcarspel, Gortzak, Wagenaar, Haken en Borst worden voorgesteld de volgende amendementen: I. In tabel 1, behorende bij het Besluit op de Omzetbelasting 1940, vervalt: post 2, luidende: 2. Behangselpapier; linoleum, lincrusta en dergelijke vloerbedekking. en post 7, luidende: Gedroogde vijgen, rozijnen, krenten, gedroogde pruimen en gedroogde abrikozen. II. In artikel 1, sub D, moet in de sub 2 voorgestelde wijzigingen van tabel II, behorende bij het Besluit op de Omzetbelasting 1940, de onder (ƒ) voorgestelde post 14c luiden: Versterkers. Voorts moet onder («) in post 21a van genoemde tabel achter het woord: sigarenknippers" een punt worden geplaatst en vervallen de daarna voorkomende woorden: en sigarettenpapier in boekjes of hulzen.". III. In artikel 1, onder D, moeten in de sub 2 voorgestelde wijzigingen van tabel II van het Besluit op de Omzetbelasting 1940 de volgende wijzigingen worden aangebracht: onder (a) moet in post 1 a worden geschrapt: boekenplanken,"; krantenhangers,"; naaikastjes," en voetenbankjes,"; onder (c) moet in post 2 worden geschrapt: en boterwarmers", terwijl de komma achter: scheerwaterbakjes" moet worden vervangen door: en; punt (<?) vervalt; onder (ƒ) moet in post 3d de komma na dragen" worden vervangen door een punt en moet het daarna gestelde vervallen; onder (f) moet post 3e vervallen. Voorgesteld door vijf leden, maken deze amendementen van de heer Hoogcarspel c.s. een onderwerp van beraadslaging uit. De heer C. van den Heuvel: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou nog een paar vragen willen stellen en een enkele opmerking willen maken. In de eerste plaats meen ik ik ben aan de telefoon geroepen en heb daardoor niet het gehele antwoord van de Minister gehoord, dat ik van de geachte bewindsman geen antwoord heb gekregen op mijn vraag die toch van belang was, of de verenigingsbladen, de kerk en parochiebladen onder de gewone vrijstellingen zullen vallen, evenals de dag en nieuwsbladen. In de tweede plaats meen ik, dat, hetgeen de Minister heeft gezegd over de tijdschriften, toch weinig houvast biedt ten aanzien van de vraag, wat er wel en wat er niet onder zal vallen. Ik geloof niet, dat de nomenclatuur, welke geldt voor artikelen, die worden ingevoerd, toepasselijk is op dit artikel. Ik kan mij niet herinneren, dat ik deze titulatuur ooit onder de douanevoorschriften heb opgemerkt. Naast de vraag naar een nadere precisering van de geïllustreerde tijdschriften, welke onder de weeldebelasting zullen vallen, zou ik nog een opmerking willen maken naar aanleiding van het feit, dat de Minister zijn teleurstelling er over heeft uitgesproken, dat, terwijl in andere landen in verband met de defensie-uitgaven de belasting verzwaard wordt en de oppositie in die landen, behalve dan een bepaalde groep, die de Minister genoemd heeft, aan die bclastingverzwaring medegewerkt heeft, in ons land niet een dergelijke medewerking bestaat. Ik weet niet, wat de Minister onder oppositie" verstaat, maar wanneer de Minister meent, dat wij niet bereid zouden zijn om alles te doen, ten einde mede te werken aan de opbouw van de defensie, dan vergist hij zich toch. Ik zou er in dit verband op willen wijzen, nu de Minister deze landen ten tonele voert, dat men in die landen in deze benarde internationale toestand er niet toe overgaat allerlei nieuwe uitgaven te bedenken, die 45 millioen zullen kosten, zoals uit de Millioenennota blijkt. Daartegen gaat mijn bezwaar en op dit punt komt het aan. Daarom hebben wij bezwaar tegen bepaalde verhogingen. De Minister negeert dit telkens. Het is niet het weigeren van enig geld voor welk nuttig doel ook, maar het gaat hierom, dat, hoewel straks het kapmes, zoals de Minister in uitzicht heeft gesteld, nodig zal zijn ten aanzien van allerlei uitgaven, men thans nog doorgaat, alsof er niets aan de hand is. Het spijt mij, dat de Minister, die ik overigens dank voor zijn antwoord op mijn vragen, dit niet blijkt

Vel 58 217 Tweede Kamer

Vel 58 217 Tweede Kamer Vel 58 217 Tweede Kamer Ingekomen stukken 9 DE VERGADERING VERGADERING VAN DINSDAG 6 NOVEMBER 1951 (Bijeenroepingsuur 1 namiddag) Ingekomen stukken. Verslagen uitgebracht over wetsontwerpen. Beslissing

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 15 637 Casinospelen Nr. 2 Het vroegere stuk is gedrukt in de zitting 1978-1979 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de heer Voorzitter

Nadere informatie

Gehoord ter zitting van 12 april 1983 belanghebbende, vergezeld van voornoemde gemachtigde, alsmede de inspecteur;

Gehoord ter zitting van 12 april 1983 belanghebbende, vergezeld van voornoemde gemachtigde, alsmede de inspecteur; Belastingkamer nr. 3840/82. UITSPRAAK HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Tweede Meervoudige Belastingkamer; Gezien het op 6 augustus 1982 ter griffie ingekomen beroepschrift van X te Z, belanghebbende, ingediend

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 887 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de in beginsel tijdelijke invoering van een omzetbelastingregeling voor elektronische

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 175 Aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht en wijziging van een aantal fiscale en andere wetten (herziening

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2001 695 Wet van 20 december 2001, houdende wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en enige andere wetten in verband

Nadere informatie

A. Het in het belastbaar inkomen 1998 begrijpen van het voordeel uit het tegen inkoopsprijs aankopen vaneen auto, groot fl 15.000.

A. Het in het belastbaar inkomen 1998 begrijpen van het voordeel uit het tegen inkoopsprijs aankopen vaneen auto, groot fl 15.000. C/& Z^o^jr Edelhoogachtbaar College, y> "2_ Op 17 februari j.l. is door mij namens C igllllllpljp te IHllIll^, hierna belanghebbende, beroep in cassatie aangetekend tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

Invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen (Wet pensioenaanvullingsregelingen) VOORSTEL VAN WET

Invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen (Wet pensioenaanvullingsregelingen) VOORSTEL VAN WET Invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen (Wet pensioenaanvullingsregelingen) VOORSTEL VAN WET Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 29 758 Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige Fiscale Maatregelen 2005) Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 21 oktober 2004 Het voorstel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1978-1979 15 339 Wijziging van de inkomstenbelasting en de loonbelasting in het kader van het belastingplan 1979 Nr. 4 BIJLAGEN BIJ DE MEMORIE VAN TOELICHTING

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet in verband met het verbeteren van de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen alsmede de uniformering van enkele bepalingen

Nadere informatie

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353 Rapport Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353 2 Klacht Op 1 mei 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S. te Zutphen, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Ondernemingen

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1996 378 Wet van 3 juli 1996, houdende algemene regels over de advisering in zaken van algemeen verbindende voorschriften of te voeren beleid van

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2002 2003 Nr. 234 28 887 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de in beginsel tijdelijke invoering van een omzetbelastingregeling

Nadere informatie

DE RAAD VAN BEROEP VOOR DE DIRECTE BELASTINGEN TE s-gravenhage,

DE RAAD VAN BEROEP VOOR DE DIRECTE BELASTINGEN TE s-gravenhage, RAAD VAN BEROEP voor de DIRECTE BELASTINGEN te s-gravenhage. Aangeteekend per post aan partijen toegezonden 26 Mei 1937 De Secretaris van den Raad van Beroep voor de directe belastingen te s-gravenhage

Nadere informatie

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N,

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N, 21 October 1959. F. No. 14043. D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N, Gezien het beroepschrift in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-hertogenbosch van 6 Maart 1959

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 459 Wijziging van enige belastingwetten (Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen) Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 505 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011) Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 26 oktober

Nadere informatie

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid AV/IR/2003/20105. Datum 10 maart 2003

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid AV/IR/2003/20105. Datum 10 maart 2003 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a DEN HAAG Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333

Nadere informatie

Art. 39 Algemene wet inzake rijksbelastingen In de gevallen waarin het volkenrecht, dan wel naar het oordeel van Onze Minister het internationale

Art. 39 Algemene wet inzake rijksbelastingen In de gevallen waarin het volkenrecht, dan wel naar het oordeel van Onze Minister het internationale Art. 39 Algemene wet inzake rijksbelastingen In de gevallen waarin het volkenrecht, dan wel naar het oordeel van Onze Minister het internationale gebruik, daartoe noopt, wordt vrijstelling van belasting

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1980-1981 Rijksbegroting voor het jaar 1981 16 400 Hoofdstuk XII Departement van Verkeer en Waterstaat Nr. 60 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Nadere informatie

De werkkostenregeling internationaal belicht.

De werkkostenregeling internationaal belicht. De werkkostenregeling internationaal belicht. Over de werkkostenregeling (hierna: WKR) is al veel geschreven en gesproken. De internationale aspecten van de werkkostenregeling zijn echter onderbelicht

Nadere informatie

Tweede Kamer, 57e vergadering, donderdag 23 februari 2017

Tweede Kamer, 57e vergadering, donderdag 23 februari 2017 Tweede Kamer, 57e vergadering, donderdag 23 februari 2017 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria o Termijn inbreng o Termijn antwoord o stemmingen Aan de

Nadere informatie

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder. Uitspraak RECHTBANK DEN HAAG Team belastingrecht zaaknummer: SGR 13/6388 proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2013 in de zaak tussen [X], wonende te [Z],

Nadere informatie

VERGADERDATUM STUKDATUM AFDELING NAAM STELLER. 19 november november 2014 Bedrijfsbureau/Heffen S.Stiphout/M.Vliegenthart

VERGADERDATUM STUKDATUM AFDELING NAAM STELLER. 19 november november 2014 Bedrijfsbureau/Heffen S.Stiphout/M.Vliegenthart Algemeen bestuur VERGADERDATUM AFDELING NAAM STELLER Bedrijfsbureau/Heffen S.Stiphout/M.Vliegenthart AGENDAPUNT ONDERWERP 6 Voorstel wijziging Reglement van orde voor de vergadering van het algemeen bestuur

Nadere informatie

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK op het beroep van de Stichting X te Y tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 755 Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de wijziging van de percentages belasting-

Nadere informatie

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd: Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken en enige andere wetten in verband met de invoering van een basisregistratie inkomen en een basisregistratie waarde

Nadere informatie

Taxatie. Onjuiste taxatiewaarde. Hertaxatie door niet-onafhankelijke tweede taxateur.

Taxatie. Onjuiste taxatiewaarde. Hertaxatie door niet-onafhankelijke tweede taxateur. Taxatie. Onjuiste taxatiewaarde. Hertaxatie door niet-onafhankelijke tweede taxateur. Klager heeft i.v.m. een financiering, aan beklaagde gevraagd zijn woning te taxeren. Klager verwijt beklaagde dat zijn

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet 2001. Jaargang 2001 Staatsblad 2001 636 1

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet 2001. Jaargang 2001 Staatsblad 2001 636 1 RMC-wet 2001 636 Wet van 6 december 2001 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de invoering van de verplichting

Nadere informatie

e Kamer Derde Kamer Handboek Politiek 2 der Staten-Generaal

e Kamer Derde Kamer Handboek Politiek 2 der Staten-Generaal erde Kamer Derde Kamer e Kamer Handboek Politiek 2 Derde Kamer der Staten-Generaal Hallo Kamerlid, Jij bent lid van de Derde Kamer der Staten-Generaal. Als politicus moet je natuurlijk wel verstand hebben

Nadere informatie

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever Samenvatting 02073 Commissie voor geschillen Geschil omtrent inschaling van de functie. De werknemer treedt in tijdelijke dienst van de werkgever en ontvangt eerst een salarisstrook met vermelding van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 621 Regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (Elektriciteitswet...) Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen

Nadere informatie

Zorgverzekeringswet. Zorgverzekeringswet

Zorgverzekeringswet. Zorgverzekeringswet Wet van 16 juni 2005, houdende regeling van een sociale verzekering voor geneeskundige zorg ten behoeve van de gehele bevolking (), laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 2009, 15178 (uittreksel) Zorgverzekering

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2000 383 Wet van 27 september 2000, houdende nieuwe regels voor de financiering van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en

Nadere informatie

Handboek Politiek deel 2

Handboek Politiek deel 2 Handboek Politiek deel 2 Derde Kamer der Staten-Generaal Hallo Kamerlid van de Derde Kamer der Staten-Generaal, Gefeliciteerd! Deze week ben jij een politicus. Je gaat samen met je klasgenoten discussiëren

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 327 Wijziging van verschillende wetten in verband met de vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 006 Wijziging van enkele belastingwetten (Geefwet) Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses

Nadere informatie

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt.

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt. 33 955 Regeling voor Nederland en Curaçao tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en een woonplaatsfictie

Nadere informatie

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Hoge Raad der Nederlanden, 2 januari 1980. nr. 19.623 DG. De Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het beroepschrift in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

A. Definities. B. Algemene bepalingen

A. Definities. B. Algemene bepalingen ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR REGISTERMAKELAARS EN REGISTERTAXATEURS IN ROERENDE ZAKEN, LEDEN VAN DE FEDERATIE VAN TAXATEURS, MAKELAARS EN VEILINGHOUDERS IN ROERENDE ZAKEN, WELKE VOORWAARDEN ZIJN GEDEPONEERD

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1999 461 Wet van 28 oktober 1999, houdende uitbreiding van de kring van verzekerden ingevolge de Ziekenfondswet met zelfstandigen voor wie, gelet

Nadere informatie

Openbaar lichaam PlusTeam. Reglement van Orde van het Algemeen Bestuur

Openbaar lichaam PlusTeam. Reglement van Orde van het Algemeen Bestuur Openbaar lichaam Reglement van Orde van het Algemeen Bestuur Het Algemeen bestuur van het openbaar lichaam ; Gelet op artikel 6 derde lid van de Gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam ; Gelet op

Nadere informatie

Uit de toelichting op het aangenomen amendement blijkt dat met woonkosten, naast huur, ook gedoeld wordt op kosten eigen woning.

Uit de toelichting op het aangenomen amendement blijkt dat met woonkosten, naast huur, ook gedoeld wordt op kosten eigen woning. Parlementaire geschiedenis Verhoging beslagvrije voet met woonkosten (art. 475d lid 5 onder b Rv) Belangrijke passages 1 Van 1 april 1991 tot 1 januari 1996 1 Van 1 januari 1996 tot 29 juni 1996 6 Van

Nadere informatie

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, KONINKRIJK BELGIE 1000 Brussel, Postadres : Ministerie van Justitie Waterloolaan 115 Kantoren : Regentschapsstraat 61 Tel. : 02 / 542.72.00 Fax : 02 / 542.72.12 COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 862 Invoering van een bijdrage van de werkgever wiens werknemer op of na het bereiken van de leeftijd van 57,5 jaar werkloos wordt (Wet werkgeversbijdrage

Nadere informatie

Haaglanden/kantoor Den Haag 'S-GRAVENHAGE. Raad Nederlandse Detailhandel. Postbus 182 2260 AD LEIDSCHENDAM. Geachte heer,

Haaglanden/kantoor Den Haag 'S-GRAVENHAGE. Raad Nederlandse Detailhandel. Postbus 182 2260 AD LEIDSCHENDAM. Geachte heer, > 1 Postbus 30206 Raad Nederlandse Detailhandel Postbus 182 2260 AD LEIDSCHENDAM 2500 GE 'S-GRAVENHAGE Haaglanden/kantoor Den Haag 'S-GRAVENHAGE Telefoon 0800-0543 Telefax Kennisgroep CAO Doorkiesnummer

Nadere informatie

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 19 maart 2003

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 19 maart 2003 A D V I E S Nr. 1.440 Zitting van woensdag 19 maart 2003 Voorontwerp van wet tot wijziging van artikel 30 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten - verlenging van het rouwverlof

Nadere informatie

Aan de orde is het VAO Persoonsgebondenbudget (AO d.d. 21/11).

Aan de orde is het VAO Persoonsgebondenbudget (AO d.d. 21/11). Persoonsgebondenbudget Aan de orde is het VAO Persoonsgebondenbudget (AO d.d. 21/11). Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Eigen regie en keuzevrijheid voor de zorg en ondersteuning die je nodig hebt, zijn

Nadere informatie

A D V I E S Nr. 1.438 ------------------------------- Zitting van woensdag 19 maart 2003

A D V I E S Nr. 1.438 ------------------------------- Zitting van woensdag 19 maart 2003 A D V I E S Nr. 1.438 ------------------------------- Zitting van woensdag 19 maart 2003 Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van artikel 19 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot

Nadere informatie

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 december 2007 over het wapenexportbeleid.

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 december 2007 over het wapenexportbeleid. Wapenexportbeleid Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 december 2007 over het wapenexportbeleid. Voorzitter. Voor het kerstreces hebben wij met de staatssecretaris van

Nadere informatie

De leden zijn verplicht adresveranderingen ten spoedigste aan de secretaris op te geven.

De leden zijn verplicht adresveranderingen ten spoedigste aan de secretaris op te geven. HUISHOUDELIJK REGLEMENT Rechten en verplichtingen der leden Artikel 1: De leden zijn verplicht zich strikt te houden aan het ter plaatse geldende baanreglement en aan de schriftelijke of mondelinge aanwijzingen

Nadere informatie

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden.

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden. Nr 3213 ar. JZio GEMEENTE DORDRECHT UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden. Artikel l Deze verordening verstaat onder: a. ontslag: ontslag als bedoeld in artikel H 12a van het Algemeen Ambtenarenreglement

Nadere informatie

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen Memo Van prof. Mr. Ch.P.A. Geppaart Onderwerp Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1. Via het hoofd van de afdeling Directe belastingen van het Ministerie van Financiën ontving ik Uw

Nadere informatie

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt er in vervolg op zijn bij de Nationale ombudsman op 5 februari 2008 ingediende klacht over dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) Rotterdam in het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 33 403 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2013) Nr. 12 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen

Nadere informatie

Vel Tweede Kamer

Vel Tweede Kamer Vel 535 2059 Tweede Kamer Toespraak van de Voorzitter 75 STE VERGADERING VERGADERING VAN WOENSDAG 20 JUNI 1951 (Bijeenroepingsuur 1 namiddag) Toespraken van de Voorzitter en van de Minister van Sociale

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7995 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00429

ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7995 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00429 ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7995 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 02-07-2008 Datum publicatie 23-07-2008 Zaaknummer 07/00429 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

SOCIAAL-ECONOMISCHE ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP HET PREVENTIEFONDS UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD

SOCIAAL-ECONOMISCHE ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP HET PREVENTIEFONDS UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP HET PREVENTIEFONDS UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Bezuidenhoutseweg 60, 's-gravenhage SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD ADVIES INZAKE WIJZIGING

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2013 2014 33 756 Invoering van een verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren alsmede wijziging van enige wetten met betrekking tot de nadere herziening

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1980-1981 16 829 Loonbelasting en premieheffing volksverzekeringen Premiedruk voor de werkgever bij beschikking tot vermindering van loonbelasting en premieheffing

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 16 034 (R 1138) Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het koningschap

Nadere informatie

Met RJ-Uiting zijn de ontwerp-bepalingen van RJ-Uiting definitief gemaakt, met inachtneming van ontvangen commentaren.

Met RJ-Uiting zijn de ontwerp-bepalingen van RJ-Uiting definitief gemaakt, met inachtneming van ontvangen commentaren. RJ-Uiting 2013-1: Crisisheffing Algemeen Met RJ-Uiting 2013-1 zijn de ontwerp-bepalingen van RJ-Uiting 2012-5 definitief gemaakt, met inachtneming van ontvangen commentaren. De bepalingen van deze RJ-Uiting

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2003 110 Wet van 6 maart 2003 tot aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 30 034 Bevordering van het naar arbeidsvermogen verrichten van werk of van werkhervatting van verzekerden die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn

Nadere informatie

Overlegverordening van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Overlegverordening van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Overlegverordening van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De verenigde vergadering van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard; op voordracht van de dijkgraaf en

Nadere informatie

HUISHOUDELIJK REGLEMENT VOGELWACHT UTRECHT

HUISHOUDELIJK REGLEMENT VOGELWACHT UTRECHT Lidmaatschap Art.1 Art. 2 De namen der leden, jeugdleden en donateurs worden door publikatie in het orgaan van de vereniging bekend gemaakt. Een lid, jeugdlid, of donateur wordt als zodanig toegelaten

Nadere informatie

2 Vergaderjaar 2009-2010

2 Vergaderjaar 2009-2010 T WEEDE K AMER DER STATEN-G ENERAAL 2 Vergaderjaar 2009-2010 32 129 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010) Nr. 16 AMENDEMENT VAN DE LEDEN TANG EN

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2009 375 Besluit van 4 september 2009, houdende aanpassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de indexering

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT NL NL NL COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 4.5.2005 COM(2005) 189 definitief 1992/0449 (COD) MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede

Nadere informatie

Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen Geldend van t/m heden

Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen Geldend van t/m heden De wegwijzer naar informatie en diensten van alle overheden Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen Geldend van 01-01-2017 t/m heden Hoofdstuk VIII. S&O-afdrachtvermindering

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN Afdeling belastingrecht Locatie Arnhem nummer 13/01077 uitspraakdatum: 20 mei 2014 Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van drs.

Nadere informatie

LANDELIJKE CONFERENTIE VAN DE SWP OP 1 en 2 OKTOBER 1960

LANDELIJKE CONFERENTIE VAN DE SWP OP 1 en 2 OKTOBER 1960 Behoort bij schrijven no. 557»6?3 LANDELIJKE CONFERENTIE VAN DE SWP OP 1 en 2 OKTOBER 1960 S a m e n v a t t i n Op 1 en 2 oktober 19^0 hield de Socialistische Werkers Partij te Amsterdam een landelijke

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 466 Besluit van 7 september 1995, houdende wijziging van het Besluit goederenvervoer over de weg en het Besluit personenvervoer in verband met

Nadere informatie

G E R E C H T S H O F A R N H E M.

G E R E C H T S H O F A R N H E M. G E R E C H T S H O F A R N H E M. C.v.V. No. 445/1968 Belastingkamer Het Gerechtshof te Arnhem, meervoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift, ingediend door X wonende te Z, ingekomen op 17 september

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 200 Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het invoeren van een nieuw arrangement voor de bekostiging van

Nadere informatie

A D V I E S Nr. 1.952 ------------------------------- Zitting van dinsdag 14 juli 2015 -------------------------------------------

A D V I E S Nr. 1.952 ------------------------------- Zitting van dinsdag 14 juli 2015 ------------------------------------------- A D V I E S Nr. 1.952 ------------------------------- Zitting van dinsdag 14 juli 2015 ------------------------------------------- Elektronische ecocheques Follow-up en monitoring Ontwerp van koninklijk

Nadere informatie

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM met betrekking tot de Gecombineerde Buitengewone Algemene Vergadering van Aandeelhouders (de"vergadering") van Insinger de Beaufort Umbrella Fund N.V. (de "Vennootschap")

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 366 Wijziging van de Wet arbeid en zorg in verband met een uitkering aan zelfstandigen bij zwangerschap en bevalling en een verruiming van de

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 1998 1999 Nr. 279 26 287 Wijziging Wet Luchtverkeer (implementatie LVB-evaluatie) GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET 24 juni 1999 Wij Beatrix, bij de gratie Gods,

Nadere informatie

LJN: BX6509, Raad van State, 201201225/1/A1. Datum uitspraak: 05-09-2012 Datum publicatie: 05-09-2012

LJN: BX6509, Raad van State, 201201225/1/A1. Datum uitspraak: 05-09-2012 Datum publicatie: 05-09-2012 LJN: BX6509, Raad van State, 201201225/1/A1 Datum uitspraak: 05-09-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 05-09-2012 Bestuursrecht overig Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Afwijzing handhavingsverzoek

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 26 940 Opneming in de Advocatenwet van enkele bepalingen over het onderzoek naar de toestand van de praktijk van een advocaat en wijziging van

Nadere informatie

Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen.

Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen. Dit besluit is per 1 januari 2015 vervangen door het besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M) Het vervallen besluit is hierna opgenomen. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987 GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN BELASTINGKAMER UITSPRAAK Nr. 208/86 10 april 1987 Uitspraak (na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 29 januari 1986, nr. 23.254) van bet Gerechtshof te

Nadere informatie

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Heerenveen 2015

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Heerenveen 2015 Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Heerenveen 2015 De raad van de gemeente Heerenveen; Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van [datum en nummer]; Gelet op

Nadere informatie

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 24 februari 1997

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 24 februari 1997 BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 24 februari 1997 Vonnisnummer : 1995-073 (volgens CD-rom Jurdoc 1997-073) Datum : 24 februari 1997 Rechters : mrs. A.W.M. Bijloos, J.K. Moltmaker en J.W. Ilsink Middel :

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2010 2011 32 209 Regeling van de tijdelijke vervanging van wethouders en gedeputeerden wegens zwangerschap en bevalling of ziekte B MEMORIE VAN ANTWOORD

Nadere informatie

REGLEMENT VAN ORDE 2. Jongeren Organisatie Vrijheid en Democratie. Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE

REGLEMENT VAN ORDE 2. Jongeren Organisatie Vrijheid en Democratie. Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE REGLEMENT VAN ORDE 2 HOOFDSTUK I: ALGEMENE BEPALINGEN... 2 artikel 1: Toepassing van dit reglement 2 artikel 2: Definitiebepalingen 2 artikel 3: Handhaving van de orde 2 artikel 4: Amendementen

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Zitting 1980-1981 16815 Toelatingscriteria numerus fixus-studierichtingen voor het studiejaar 1981-1982 Nr. 2 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS EN WETENSCHAPPEN Aan de

Nadere informatie

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357 Rapport Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357 2 Klacht Op 11 maart 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Oss, ingediend door Buro voor Rechtshulp te Oss, met

Nadere informatie

Tekststudio Schrijven en Schrappen 06-13 59 30 44 www.schrijven-en-schrappen.nl - lotty@schrijven-en-schrappen.nl -

Tekststudio Schrijven en Schrappen 06-13 59 30 44 www.schrijven-en-schrappen.nl - lotty@schrijven-en-schrappen.nl - Graag zou ik je bij dezen iets vertellen betreffende onnodig moeilijk taalgebruik dat geregeld wordt gebezigd. Alhoewel de meeste mensen weten dat ze gerust in spreektaal mogen schrijven, gebruiken ze

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 26 941 Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Coördinatiewet

Nadere informatie

Regeling Geschillen- en Bezwarencommissie Orionis Walcheren WSW

Regeling Geschillen- en Bezwarencommissie Orionis Walcheren WSW Regeling Geschillen- en Bezwarencommissie Orionis Walcheren WSW Het Algemeen Bestuur van Orionis Walcheren, hierna te noemen Orionis Walcheren, te Vlissingen gehoord de Ondernemingsraad gelet op de bepalingen

Nadere informatie

Handboek Politiek 2. Derde Kamer der Staten-Generaal

Handboek Politiek 2. Derde Kamer der Staten-Generaal Handboek Politiek 2 Derde Kamer der Staten-Generaal Hallo Kamerlid, Jij bent lid van de Derde Kamer der Staten-Generaal. Als politicus moet je natuurlijk wel verstand hebben van politiek. Samen met je

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 27 081 Nieuwe regels voor de financiering van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze

Nadere informatie

Derde Kamer Handboek Politiek 2

Derde Kamer Handboek Politiek 2 Derde Kamer Handboek Politiek 2 Derde Kamer der Staten-Generaal Hallo Kamerlid, Jij bent lid van de Derde Kamer der Staten-Generaal. Als politicus moet je natuurlijk wel verstand hebben van politiek. Samen

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 660 Wet van 18 december 1995 tot wijziging van de Wet op de vermogensbelasting 1964, de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op belastingen

Nadere informatie

Verordening van 16 oktober 2013, houdende wijziging van de verordening rechtspositie gedeputeerden, staten en commissieleden provincie Fryslân 2011,

Verordening van 16 oktober 2013, houdende wijziging van de verordening rechtspositie gedeputeerden, staten en commissieleden provincie Fryslân 2011, Verordening van 16 oktober 2013, houdende wijziging van de verordening rechtspositie gedeputeerden, staten en commissieleden provincie Fryslân 2011, Provinciale Staten van Fryslân, Besluiten vast te stellen

Nadere informatie

DE RIJDENDE RECHTER. Bindend Advies. gegeven door mr. F.M.Visser, verder te noemen de rijdende rechter.

DE RIJDENDE RECHTER. Bindend Advies. gegeven door mr. F.M.Visser, verder te noemen de rijdende rechter. Zaaknummer: S21-29 Datum uitspraak: 29 januari 2015 Plaats uitspraak: Zeist DE RIJDENDE RECHTER Bindend Advies in het geschil tussen: S. van der Veen en T. van der Veen--Koster te Ferwert, verder te noemen:

Nadere informatie

Wijzigingen: AB 1997 no. 34; AB 1998 no. 18; AB 2002 no. 124; AB 2004 no. 11 (inwtr. AB 2004 no. 12); AB 2009 no. 75; AB 2012 no.

Wijzigingen: AB 1997 no. 34; AB 1998 no. 18; AB 2002 no. 124; AB 2004 no. 11 (inwtr. AB 2004 no. 12); AB 2009 no. 75; AB 2012 no. Intitulé : Landsverordening grondbelasting Citeertitel: Landsverordening grondbelasting Vindplaats : AB 1995 no. GT 3 Wijzigingen: AB 1997 no. 34; AB 1998 no. 18; AB 2002 no. 124; AB 2004 no. 11 (inwtr.

Nadere informatie