AANVULLING OP DE PASSENDE BEOORDELING VAN RWE EN PROJECTPLAN NATUURMAATREGELEN NATURA 2000-GEBIED DROUWENERZAND

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "AANVULLING OP DE PASSENDE BEOORDELING VAN RWE EN PROJECTPLAN NATUURMAATREGELEN NATURA 2000-GEBIED DROUWENERZAND"

Transcriptie

1 AANVULLING OP DE PASSENDE BEOORDELING VAN RWE EN PROJECTPLAN NATUURMAATREGELEN NATURA 2000-GEBIED DROUWENERZAND RWE EEMSHAVEN HOLDING B.V. 15 september : Definitief B

2

3 Inhoud 1 Inleiding Taakstelling RWE Leeswijzer Gebiedsbeschrijving Beknopte gebiedsbeschrijving Beheerder Doelen en staat van instandhouding Kernopgaven en instandhoudingsdoelen Voorkomen van de kwalificerende habitattypen in het Drouwenerzand Huidige staat van instandhouding H2310 Stuifzandheiden met struikhei H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen H2330 Zandverstuivingen H5130 Jeneverbesstruwelen H6230 Heischrale graslanden Conclusies staat van instandhouding Abiotische condities Stuifzandheiden Belangrijke systeemfactoren Deze omstandigheden doen zich in het Drouwenerzand volop voor.rol van stikstofdepositie Verzuring Vermesting Tot slot leidt stikstofdepositie in het habitattype stuifzandheiden met struikhei tot versnelde vorming van opslag van bomen. Dit speelt vooral in gebieden waar grove den aanwezig is en waar een grotere overleving van kiemplanten optreedt als gevolg van een verhoogd gehalte aan nutriënten en organische stof in de bodem (Beije et al., 2012).Effectiviteit van beheer Heischrale graslanden Belangrijke systeemfactoren Rol van stikstofdepositie in heischrale graslanden Effectiviteit van beheer en effectgerichte maatregelen Stikstofdepositie op het Drouwenerzand Achtergronddepositie Bijdrage depositie RWE Kritische depositiewaarden Afvoer door het huidige beheer Beoordeling stikstofdepositie RWE op het Drouwenerzand Conclusies uit de eerdere beoordeling Algemene beoordeling Drouwenerzand : Definitief :19 1 ARCADIS 1

4 5.5.3 Beoordeling per aangewezen habitattype Stuifzandheiden met struikhei Kraaiheidebegroeiingen Zandverstuivingen Jeneverbesstruwelen Heischrale graslanden Eindconclusie Stikstofmaatregelen door RWE Doel van RWE Het project Natuurherstel Drouwenerzand Uitwerking deelproject Plaggen stuifzandheide Uitwerking deelproject Kwaliteitsverbetering H6230 heischrale graslanden Uitwerking deelproject Aankoop landbouwpercelen Effectiviteit van de natuurmaatregelen Stikstofbalans Additionaliteit Organisatie Vergunbaarheid Communicatie Borging Monitoring Bijlage 1 Bronnen Colofon ARCADIS : Definitief

5 1 Inleiding 1.1 TAAKSTELLING RWE Op 16 april 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zich uitgesproken over de door de provincies Groningen, Friesland en Drenthe en het Ministerie van EZ aan RWE verleende Natuurbeschermingswetvergunning voor een nieuwe kolengestookte energiecentrale in het Eemshavengebied 1. Alvorens tot een eindoordeel te komen wenst de Afdeling op drie onderdelen nadere informatie te ontvangen: ten aanzien van bioaccumulatie van kwik in de Waddenzee en ten aanzien van de gebieden Drouwenerzand en Liefstinghsbroek. Ten aanzien van de beide gebieden formuleerde de Raad de opdracht als volgt: Verweerders dienen met inachtneming van overweging 19.3 alsnog toereikend onderzoek te doen naar de gevolgen van het project op de Natura 2000-gebieden Lieftinghsbroek en Drouwenerzand. Op basis daarvan dienen verweerders te motiveren waarom de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Lieftinghsbroek en Drouwenerzand ten gevolge van de stikstofdepositie door de centrale niet zullen worden aangetast, dan wel de bestreden besluiten te wijzigen, dan wel de bestreden besluiten te vervangen door besluiten tot weigering van de vergunningen. Deze notitie geeft voor het Natura 2000-gebied Drouwenerzand de gevraagde nadere motivatie. 1.2 LEESWIJZER Allereerst worden het gebied en de aanwezige habitattypen beschreven, alsmede de kernopgaven en instandhoudingsdoelen en de staat van instandhouding. In hoofdstuk 4 beschrijven wij de abiotische vereisten die de habitattypen aan hun standplaats stellen. Dit is van belang voor de positie die stikstof daarin inneemt. In hoofdstuk 5 analyseren wij de stikstofdepositie op het Drouwenerzand en de bijdrage van de RWE-centrale daaraan. Ook bespreken wij de afvoer van stikstof in het reguliere beheer. Voorts trekken wij in dit hoofdstuk conclusies over de kans op een significant negatief effect van de depositietoename vanuit de RWE-centrale op de aangewezen habitattypen en instandhoudingsdoelen. Ten slotte bespreken wij in hoofdstuk 6 welke maatregelen RWE op vrijwillige basis gaat nemen als bijdrage aan de gunstige staat van instandhouding van de aangewezen habitattypen. 1 Zaaknummer /1/R : Definitief ARCADIS 3

6 2 Gebiedsbeschrijving 2.1 BEKNOPTE GEBIEDSBESCHRIJVING Het Drouwenerzand is een actief stuifzandgebied met een oppervlakte van 223 ha op de oostflank van de Hondsrug, net ten zuiden van het dorp Gasselte en ruwweg tussen Rolde en Stadskanaal. In dit gebied komt centraal een actieve stuifzandkern voor, met daaromheen een relatief grote oppervlakte pioniervegetaties (diverse stuifzandachtige vegetaties in diverse stadia van ontwikkeling). Tussen het westelijke en het oostelijke uiteinde bestaat een fors hoogteverschil. Het hoogste punt is + 24 m NAP en het laagste punt + 6 m NAP. Een groot deel van het gebied bestaat uit vaaggronden (zandgronden met nauwelijks bodemvorming). Hier bevinden zich de stuifzandachtige vegetaties. Een deel is ingeplant met bos. In het westelijk deel ligt het keileem zeer dicht onder de oppervlakte. Het Drouwenerzand is overwegend een inzijggebied, waar de grondwaterstand diep onder het maaiveld ligt. Afbeelding 1. Sfeerbeeld van het Drouwenerzand: structuurrijke heide en veel reliëf. (alle foto s van de auteur, genomen op 5 augustus 2014). 4 ARCADIS : Definitief

7 Het Drouwenerzand is in de tweede helft van de 19 e eeuw als stuifzandgebied uit een groter heidegebied ontstaan door intensieve begrazing van schapen en plaggenwinning. Na de landbouwcrisis van 1880 en de opkomst van de kunstmest in die tijd, stortte de schapenteelt in Nederland in en werden de inmiddels sterk verarmde heidevelden nauwelijks meer door schapen begraasd. In die omstandigheden is in het Drouwenerzand een uitgestrekte begroeiing ontstaan met jeneverbesstruwelen die nog steeds aanwezig is in het noordelijke en oostelijke gedeelte. Het stuifzand is in het begin van de 20ste eeuw gedeeltelijk beteugeld door bebossingen met onder meer grove den. Deze bevinden zich vooral aan de hooggelegen westzijde en langs de noordgrens van het gebied. De begroeiing van het heuvelachtige terrein bestaat in het oostelijke deel naast jeneverbes uit struikheide en grote oppervlakten kraaiheide, vochtige heide en oude eikenbossen. De stuifzandheiden zijn in goede staat en zeer rijk aan kenmerkende korstmossen ( kleine plantachtige organismen die bestaan uit een symbiose van algen en schimmels). Afbeelding 2. Ligging Natura 2000-gebied Drouwenerzand op de oostflank van de Hondsrug (Bron: BEHEERDER De beheerder is Stichting Het Drentse Landschap. Daarnaast zijn enkele percelen in de niet kwalificerende delen van het bos rond de zandverstuiving in het bezit van enkele particuliere eigenaren : Definitief ARCADIS 5

8 3 Doelen en staat van instandhouding 3.1 KERNOPGAVEN EN INSTANDHOUDINGSDOELEN Het Drouwenerzand is in het Natura 2000-netwerk opgenomen om bij te dragen aan de volgende kernopgaven waar Nederland invulling aan geeft: Code Landelijke kernopgave 6.08 Vergroting areaal stuifzandheiden met struikhei H2310, binnenlandse kraaiheibegroeiingen H2320 en zandverstuivingen H2330 én verbeteren van de kwaliteit door vergroting van de variatie in structuur en ontwikkeling van geleidelijke overgangen met bos Behoud areaal en kwaliteitsverbetering jeneverbesstruwelen H5130, verjonging stimuleren. Tabel 1. Kernopgaven Natura 2000-gebied Drouwenerzand Mede om hier invulling aan te geven is het Drouwenerzand aangewezen voor zes verschillende habitattypen: Code Naam habitattype Instandhoudingsdoelen H2310 Stuifzandheiden met struikhei Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen Behoud oppervlakte en behoud kwaliteit H2330 Zandverstuivingen Behoud oppervlakte en behoud kwaliteit H5130 Jeneverbesstruwelen Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit H6230 Heischrale graslanden Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit H9190 Oude eikenbossen Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit Tabel 2. Instandhoudingsdoelen Natura 2000-gebied Drouwenerzand 3.2 VOORKOMEN VAN DE KWALIFICERENDE HABITATTYPEN IN HET DROUWENERZAND Ongeveer tweederde van het oppervlakte van het natuurgebied Drouwenerzand betreft kwalificerende habitattypen (afbeelding 2). Het kwalificerende deel van het gebied bestaat uit een mozaïek van droge, grondwateronafhankelijke vegetaties. In het gebied is nog een complete reeks van successiestadia aanwezig van stuifzand naar bos. Het grootste deel van het gebied wordt in beslag genomen door het habitattype H2310 Stuifzandheiden met struikheide van verschillende leeftijden. Op diverse plekken is de struikheidevegetatie gemengd met kraaiheide en pioniervegetaties van stuivend zand (habitattype H2330 Zandverstuivingen). Lokaal komen omvangrijke jeneverbesstruwelen voor. Op één plaats ligt een klein vrij soortenrijk heischraal grasland. 6 ARCADIS : Definitief

9 Afbeelding 3. Habitattypenkaart Drouwenerzand (bron: Provincie Drenthe, 2013) Het westelijk deel van het Drouwenerzand bestaat uit niet-kwalificerend bos, waaronder nogal wat naaldbos. Dit bos is in de loop van de 20 e eeuw geplant op heide- en stuifzand. Ook de begroeiing van de randen van het gebied behoren niet tot de kwalificerende habitattypen. De noordelijke randzonde bestaat uit gemengd bos, vooral grove dennen en eiken. Er is weinig ondergroei. De zuidrand bestaat uit een smalle houtsingel. Het habitattype H9190 Oude eikenbossen staat in het Aanwijzingsbesluit genoemd als aanwezig in het westelijk bosgebied, maar staat niet op de habitattypenkaart van het Drouwenerzand. In het conceptbeheerplan en de PAS-Gebiedsanalyse wordt geconcludeerd dat dit habitattype er niet (kwalificerend) aanwezig is. Voor het habitattype H2330 Zandverstuivingen is op de kaart een zoekgebied aangegeven waar mogelijk nieuwe stuifplekken kunnen worden gerealiseerd : Definitief ARCADIS 7

10 Afbeelding 3. Luchtfoto Drouwenerzand. De gebieden met lage vegetaties bevinden zich vooral in het midden en het oosten, de beboste gebieden liggen vooral in het westen en langs de noordrand. In het gebied komt één grote plek met open zand voor (zichtbaar als de grote open plek net links van het midden), maar pioniervegetaties van open zand komen kleinschalig op meer plaatsen voor, in mozaïek met andere habitattypen. Afbeelding 4. Mozaïeken van stuifzandheideachtige vegetaties (H2310) als op deze foto zijn in het Drouwenerzand over een grote oppervlakte aanwezig (foto: auteur, 5 augustus 2014). 8 ARCADIS : Definitief

11 3.3 HUIDIGE STAAT VAN INSTANDHOUDING De onderstaande beschrijving van de staat van instandhouding van de diverse habitattypen is gebaseerd op het conceptbeheerplan Natura 2000-gebied Drouwenerzand (Dienst Landelijk Gebied, 2014) en op de PAS-Gebiedsanalyse Natura 2000 Drouwenerzand (Dekker et al., 2013). Op grond van deze twee documenten trekken wij de volgende conclusies over de huidige staat van instandhouding: H2310 STUIFZANDHEIDEN MET STRUIKHEI In het Drouwenerzand zijn stuifzandheiden, met 83 ha, het meest voorkomende habitattype. De kwaliteit van het habitattype is volgens de PAS-Gebiedsanalyse overwegend goed, om de navolgende redenen. Alle ontwikkelingsstadia van de heide zijn aanwezig. Er treedt voldoende verjonging van de heide op. De vergrassing is dankzij een begrazing met schapen onder controle. Wel is het huidige beheer intensiever dan normaal regulier heidebeheer om de effecten van de (historische) stikstofbelasting tegen te gaan. Waar heide in de normale heidecyclus door veroudering afsterft, breidt de grove den zich sterk uit, maar deze wordt door de beheerder op zulke plekken intensief bestreden. Open, stuivende plekken komen minder voor dan in het verleden (50 jaar terug), maar kleinschalig is er nog veel open zand tussen de heide aanwezig. De zandverstuiving in het midden van het gebied wordt open gehouden door intensief recreatief gebruik. Van het stuivend zand profiteren ook de randzones. Daarnaast zorgt de begrazing van het Drouwenerzand voor lokaal kleine stuifplekken in de vorm van schapenpaadjes, ligplekken etc. De soortenrijkdom aan korstmossen is de afgelopen 30 jaar gelijk gebleven of heeft zich uitgebreid. Kenmerkende mossen zijn licht toegenomen en ook een aantal kenmerkende hogere planten is in het gebied verschenen. In het Drouwenerzand zijn, volgens de PAS Gebiedsanalyse, door de verhoogde stikstofdepositie in met name het verleden vooral matig voedselarme condities aanwezig. De N : P (stikstof: fosfaat) verhouding van de vegetatie is als gevolg hiervan verschoven in het voordeel van stikstof. De stikstofdepositie in het Drouwenerzand is echter steeds relatief laag geweest. Hierdoor zal een verdere kwaliteitsverbetering waarschijnlijk sneller kunnen plaatsvinden dan in andere gebieden. De matig voedselarme condities zijn suboptimaal voor het habitattype. Het beheer is in het Drouwenerzand dan ook gericht op het verminderen van de voedselrijkdom. Grassen als bochtige smele komen in het Drouwenerzand nog veel voor, maar zijn meestal niet dominant. De begroeiing is ijl en de grasstengels maken deel uit van het mozaïek van grassen, heidesoorten en korstmossen (structuurrijke heiden). Desondanks zijn er nog diverse plekken waar de bedekking met dit gras vrijwel uniform en totaal is. Meestal gaat het om plekken van slechts enkele tientallen tot honderden vierkante meters : Definitief ARCADIS 9

12 Afbeelding 5. Korstmosrijke stuifzandheide met jonge struikhei, bochtige smele en diverse korstmossoorten (foto: auteur, 5 augustus 2014) H2320 BINNENLANDSE KRAAIHEIBEGROEIINGEN Van dit type komt in het Drouwenerzand 5,5 ha kwalificerend voor. De kwaliteit van dit habitattype is volgens de PAS-gebiedsanalyse goed, alle typische soorten zijn aanwezig. De kraaiheibegroeiingen in het Drouwenerzand kennen een afwisselende vegetatiestructuur met veel reliëf en open, zandige delen met veel kenmerkende korst- en levermossen. De plekken met kraaiheide weten zich op het Drouwenerzand, bij de heersende stikstofdepositie, goed te handhaven, waarbij dit type profiteert van de verouderingsstadia van de stuifzandheiden. Uit het transectonderzoek van Nijland (2012) blijkt dat symptomen van verhoogde stikstofdepositie in het verleden, zoals vergrassing en dominantie van grijs kronkelsteeltje, reeds sterk zijn afgenomen. 10 ARCADIS : Definitief

13 Afbeelding 6. De habitattypen H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen (vooraan) en H5130 Jeneverbesstruwelen (achteraan) maken deel uit van het mozaïek van stuifzandachtige heiden in het Drouwenerzand (foto: auteur, 5 augustus 2014) H2330 ZANDVERSTUIVINGEN Dit habitattype is met 26 ha in het Drouwenerzand goed vertegenwoordigd. De kwaliteit van dit habitattype in het Drouwenerzand is volgens de PAS-Gebiedsanalyse ten opzichte van andere stuifzandgebieden in Nederland hoog. Er komen maar liefst 29 soorten korstmossen voor. Ook komen vrijwel alle typische soorten van het habitattype in het Drouwenerzand voor. De zandverstuivingen in het Drouwenerzand zijn al vanaf de 19 e eeuw door de omwonenden bestreden. Ook is vanaf die tijd het intensieve beheer van de heide om economische redenen sterk verminderd. Het oppervlakte open zand is de afgelopen decennia afgenomen en het habitattype Zandverstuivingen is ten dele overgegaan in de habitattypen Stuifzandheiden met struikhei (met oudere pioniervegetaties) en Binnenlandse kraaiheibegroeiingen. Dit is veroorzaakt door de verminderde windwerking, in combinatie met de hoge stikstofbelasting. Het ontbreken van voldoende winddynamiek is de belangrijke reden voor de voortdurende neiging van het open zand om dicht te groeien. In het Drouwenerzand is het voorkomen van grijs kronkelsteeltje (een stikstofindicator, die sterk concurreert met korstmossen) in het habitattype Zandverstuivingen de afgelopen decennia echter sterk afgenomen en nagenoeg verdwenen. Ook het areaal vroege pioniervegetaties van Stuifzanden is in het Drouwenerzand gelijk gebleven. Stikstof speelt vooral een rol als aanjager van de successie en kan als zodanig het dichtgroeien van de zandverstuivingen versterken. Gebieden met een hoge stikstofdepositie worden bovendien gekenmerkt door een hogere bedekking aan algen, een lager aantal korstmossoorten, een hogere kieming van grove den en minder kenmerkende soorten van vroege successiestadia (Sparrius, 2011). In het Drouwenerzand is dit niet het geval. Alleen lokaal is er sprake van de aanwezigheid van plakkaten ruig haarmos, die duiden op een hoge stikstofdepositie. De oorzaak van het ontbreken van : Definitief ARCADIS 11

14 grote zichtbare negatieve invloeden van stikstof in het Drouwenerzand zijn zowel de afname van de hoge stikstofbelastingen uit het verleden als het gevoerde beheer dat gericht is op het open en voedselarm houden van de (pionier)vegetatie. Bovendien draagt de recreatieve druk in het westelijke stuifzand bij aan het open houden van het zand. Afbeelding 7. Gordel van pioniervegetaties aan de noordoostkant van het open stuifzand. Dit gedeelte is gekarteerd als H2330 (zandverstuivingen) en als H2310 (Stuifzandheiden met struikhei) (foto: auteur, 5 augustus 2014) H5130 JENEVERBESSTRUWELEN Dit habitattype komt voor met een oppervlakte van 6,5 ha. De kwaliteit wordt in de PAS-Gebiedsanalyse op basis van de optredende verjonging gedefinieerd als goed. Van alle Drentse Jeneverbesstruwelen zijn in het Drouwenerzand de meeste (275) jonge jeneverbessen gevonden 2. 2 In veel gebieden vormt het gebrek aan verjonging een probleem. De struwelen verouderen, zonder dat verjonging optreedt. Echter niet in het Drouwenerzand. 12 ARCADIS : Definitief

15 Afbeelding 8. Jeneverbesstruweel In het Drouwenerzand (foto: auteur, 5 augustus 2014) Jeneverbesstruwelen komen in het Drouwenerzand vooral voor tussen de habitattypen Stuifzandheiden met struikhei, zandverstuivingen en binnenlandse kraaiheidebegroeiingen. Tussen deze habitattypen komen de jeneverbesstruwelen vooral voor op de minst uitdrogingsgevoelige plekken. Het habitattype is evenwel niet grondwaterafhankelijk. Jeneverbesstruwelen hebben vooral te lijden gehad onder de te hoge atmosferische stikstofdepositie in het verleden. Hierdoor werd de successie versneld en groeiden open plekken belangrijk voor kieming van de bessen dicht. Om deze effecten weg te nemen is intensiever beheer nodig. Aangezien in het Drouwenerzand momenteel in de praktijk veel verjonging optreedt, ook buiten het habitattype, is de verwachting dat het areaal zich uit zal breiden, ook bij de huidige stikstofdepositie (PAS- gebiedsanalyse) : Definitief ARCADIS 13

16 Afbeelding 9. Jonge jeneverbessen in de heide van het Drouwenerzand duiden op een gunstige staat van instandhouding (foto: auteur, 5 augustus 2014) H6230 HEISCHRALE GRASLANDEN Heischrale graslanden komen in het Drouwenerzand slechts op één plek voor en in een zeer kleine oppervlakte (minder dan 1 ha, zie afbeelding 10). De locatie is de bovenkant van een slenk door het terrein. De kwaliteit van het habitattype in het Drouwenerzand is volgens de PAS-Gebiedsanalyse matig. De ontwikkeling van het habitattype Heischrale graslanden is onbekend maar de afgelopen circa tien jaren op basis van terreinindrukken waarschijnlijk stabiel geweest (bron: conceptbeheerplan, 2014). De vegetatie heeft veel kenmerkende soorten van het heischraal grasland, maar is arm aan typische soorten. Dit komt waarschijnlijk door de beperkte buffering door basen in de bodem, wellicht veroorzaakt door een verstoorde aanvoer van grondwater. Bovendien houden schapen in het Drouwenerzand de vegetatie uiterst kort, zodat maar weinig planten aan zaadvorming toekomen. Heischrale graslanden hebben een lichte aanrijking nodig van basisch grondwater alsmede een wisselende vochttoestand. Wat in het Drouwenerzand de aanrijking veroorzaakt is onbekend, het vermoeden is dat het gaat om grondwater dat afstroomt van de omringende keileemplateaus en enige verrijking door afstromend water vanuit de naastliggende akkers (mond. mededeling Bertil Zoer, Het Drentse Landschap). Het type is in het Drouwenerzand overigens van de relatief droge vorm (associatie van liggend walstro en schapengras). Het is ook de plek waar vroeger valkruid voorkwam (Arnica montana). De reden waarom deze soort is verdwenen is niet bekend. Het kan komen door de intensieve begrazing door de schapen, maar inteelt is ook een plausibele verklaring. Feit is dat valkruid vrijwel overal in Drenthe is verdwenen of zeer sterk achteruit is gegaan. Stikstofdepositie leidt in heischrale graslanden tot concurrentie van meer competitieve soorten met als gevolg verruiging. Dit wordt wel afgeremd door de intensieve begrazing. De ervaring leert dat de schapen het heischrale grasland in het Drouwenerzand erg kort houden, zodat van verruiging geen sprake is. Stikstofdepositie speelt derhalve geen belangrijke rol in de matige kwaliteit van dit habitattype. 14 ARCADIS : Definitief

17 Afbeelding 10. Heischraal grasland komt in het Drouwenerzand op zeer kleine schaal voor, meestal op schapenpaadjes of, zoals op deze foto in een iets bredere strook. 3.4 CONCLUSIES STAAT VAN INSTANDHOUDING Uit het voorgaande trekken wij de volgende conclusies over de staat van instandhouding van de habitattypen in het Drouwenerzand: Het Drouwenerzand is een gebied dat zich over het algemeen in een goede staat van instandhouding bevindt, zelfs bij de huidige depositieniveaus. Het gaat goed met de stuifzandheiden, de binnenlandse kraaiheibegroeiingen, de pioniervegetaties van de zandverstuivingen en de jeneverbesstruwelen. De laatste verjongen zich zelfs, hetgeen in Nederland tamelijk uniek is. De oppervlakte zandverstuivingen is weliswaar sterk afgenomen, maar dit is het gevolg van het wegvallen van de commerciële schapenhouderij aan het eind van de 19 e eeuw en de aanplant van dennen- en eikenbos nadien. Stuivend zand is echter in het gebied nog steeds aanwezig dankzij enkele grotere kunstmatig opengehouden stuifplekken en op de paadjes en ligplekken van de schapen. Door het beheer is deze oppervlakte door de jaren heen stabiel. Het enige habitattype met een matig gunstige staat van instandhouding is H6230 heischrale graslanden. Dit betreft een klein areaal (maximaal 1 ha). De oorzaken van de matige staat zijn onbekend, maar het is niet waarschijnlijk dat stikstof hierbij een hoofdrol speelt. De meer waarschijnlijke oorzaken zijn - volgens de PAS-Gebiedsanalyse de hydrologie en het gebrek aan zaadzetting door intensieve begrazing : Definitief ARCADIS 15

18 4 Abiotische condities Voor de onderstaande beschrijving is grotendeels gebruik gemaakt van de systeemanalyse van de PAS- Gebiedsanalyse, het conceptbeheerplan Natura 2000-gebied Drouwenerzand en de relevante Profielendocumenten op en andere, aanvullende literatuurbronnen. 4.1 STUIFZANDHEIDEN BELANGRIJKE SYSTEEMFACTOREN Stuifzandheiden (waaronder wij hier alle stuifzandachtige habitattypen in het mozaïek van de vegetatie van het Drouwenerzand verstaan 3 ) ontwikkelen zich van nature in voormalige, gestabiliseerde stuifzandgebieden met een begroeiing van grassen en korstmossen. Ook in het Drouwenerzand is dit het geval. De verschillende habitattypen zijn grondwateronafhankelijk. Stuifzandheiden kennen een cyclisch proces van een ontwikkelingsfase naar een fase van aftakeling en veroudering. In de verouderde heidestruiken krijgt de wind opnieuw vat op het zand en kunnen nieuwe stuifplekken ontstaan, waarna de successie opnieuw kan starten. Stuifzandheiden hebben bovendien een zeer droog, kalkarm en voedselarm milieu nodig. Het stuifzand waarop zij voorkomen, biedt deze voedselarme, droge en kalkarme omstandigheden. In actieve stuifzandgebieden kan struikhei zich ontwikkelen op plekken van het stuifzand, meestal in uitgestoven laagten waar het zand tot rust is gekomen of in stuifzandheide waar bijvoorbeeld door plaggen een nieuwe uitgangssituatie is gemaakt. De verschillende samenstellende habitattypen komen voor op droge, matig zure tot zure en zeer voedselen kalkarme bodems. Deze bodems behoren tot de zogenoemde duinvaaggronden en vlakvaaggronden. Er hebben zich nog nauwelijks of geen podzolprofielen ontwikkeld en de bodem is nog niet of slechts oppervlakkig ontijzerd (Ministerie van LNV, 2008; Beije et al., 2012). Het habitattype is zeer gevoelig voor stikstofdepositie en heeft een kritische depositiewaarde van mol N/ha/jaar (Van Dobben et al., 2012). Een afwisselende vegetatiestructuur zorgt samen met aanwezigheid van reliëf en kleine verschillen in de bodem voor condities die vooral gunstig kunnen zijn voor een groot aantal typische diersoorten en (korst)mossen. Daarnaast is het belangrijk dat stuifzandheiden geleidelijke overgangen hebben naar andere vegetatietypen die een rol spelen in het aanbod van micronutriënten, zoals kapvlaktes, stuifzanden en extensieve akkertjes. Ook overgangen naar bos of lokale aanwezigheid van bosopslag is belangrijk voor typische soorten als boomleeuwerik, klapekster en tapuit (Beije et al., 2012). 3 H2310 Stuifzandheiden met struikhei, H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen, H2330 Zandverstuivingen en H5130 Jeneverbesstruwelen 16 ARCADIS : Definitief

19 De vastlegging van het zand vindt gedurende de vegetatiesuccessie plaats door achtereenvolgens Buntgras en algen, mossen, korstmossen en ten slotte grassen en/of heide (die met name op de overgang naar omringende heiden en bossen domineren) (Ministerie van LNV, 2008). Bij voortschrijdende successie van kaal zand naar stuifzandheide wordt een bodemprofiel opgebouwd, is sprake van toename van het organisch stof gehalte in de bodem en neemt de ph geleidelijk af (Ketner-Oostra, 2006). Van nature verloopt het proces van het dichtgroeien van kaal zand vrij langzaam. Het duurt lang alvorens zich een vegetatie van korstmossen, haarmossen of heide vestigt. Korstmosrijke vormen kunnen zich, nadat zij eenmaal tot ontwikkeling zijn gekomen, langdurig handhaven (15-20 jaar of langer), waarbij geen successie plaatsvindt. De snelheid van de successie is daarnaast ook schaalafhankelijk. Kleine stuifzanden zullen door een geringere verstuiving van zand waarschijnlijk eerder dichtgroeien dan grote stuifzanden (Bakker et al., 2003). Verjonging van jeneverbesstruwelen treedt op onder bomen en in bosranden en in het open veld dicht bij de moederstruik (Hommel et al., 2007). Vooral in gebieden met een hoge wilddruk en waarin begrazingsbeheer met vee wordt uitgevoerd, worden zaailingen aangetroffen. (Hommel et al., 2007). Waarschijnlijk zorgt betreding door vee en wild ('trappeldruk') voor gunstige omstandigheden voor kieming van zaad. De bodemberoering heeft een gunstig effect op de basenverzadiging van de bodem en kan leiden tot bedekking van de zaden, die erg gevoelig zijn voor uitdroging (Hommel et al., 2007). Zaailingen verdragen geen beschaduwing. Zaailingen sterven onder te droge, te zure en te voedselrijke omstandigheden (Hommel et al., 2007). Ook bekalking leidt tot een significant grotere sterfte van zaailingen (Bosschap, 2012). Stuifzandheiden hebben slechts zeer extensief beheer nodig, waarbij af en toe vooral bosopslag wordt verwijderd, eventueel aangevuld met zeer extensieve of kleinschalige vormen van begrazing, plaggen en maaien op het moment dat gesloten vegetatiestructuren dreigen te ontstaan. Deze maatregelen hebben ten doel om de bovengrondse successie tegen te houden (behoud van lage, open vegetaties), maar daarnaast ook om de ondergrondse successie (humusopbouw) te vertragen (Beije et al., 2012). Kenmerken van een goede structuur en functie van deze habitattypen zijn: Dominantie van dwergstruiken i.c. heidestruiken; Gevarieerde vegetatiestructuur; Aanwezigheid van hoge, oude heidestruiken; Hoge bedekking van mossen en korstmossen (> 30%); Jeneverbesstruwelen: aanwezigheid van zowel mannelijke als vrouwelijke struiken en van jonge struiken (verjonging) Optimale functionele omvang: vanaf tientallen hectares. Deze omstandigheden doen zich in het Drouwenerzand volop voor ROL VAN STIKSTOFDEPOSITIE VERZURING De bodems van stuifzandheiden zijn van nature zuur van karakter. Het habitattype zelf zal door verzuring niet verdwijnen, want de gewenste zuurgraad voor de kenmerkende vegetaties omvat alle ph-waarden beneden 5,0. Wel kan als gevolg van de verzurende invloed er sprake zijn van achteruitgang door soortenverlies op het vlak van habitatkwaliteit van stikstofdepositie. Kenmerkende soorten die op de iets gebufferde plekken in stuifzandheiden voorkomen zijn gevoelig voor verzuring en/of voor het hoge : Definitief ARCADIS 17

20 gehalte van ammonium en/of aluminium als gevolg van depositie (De Graaf et al., 2004). Een algemene soort als struikheide is niet gevoelig voor ammonium en aluminium en kan onder de meest zure omstandigheden voorkomen. Ook algemene, snelgroeiende grassen zoals bochtige smele, pijpenstrootje en borstelgras kunnen onder verzuurde omstandigheden goed groeien (Van den Berg & Roelofs, 2005 en verwijzingen hierin). Verzuring kan er daarom voor zorgen dat meer algemene soorten gaan domineren en meer verzuringgevoelige soorten verdwijnen. Door verzuring en uitspoeling kunnen daarnaast tekorten ontstaan in micronutriënten, hetgeen mogelijk nadelig is voor groei van planten en voor fauna (Beije et al., 2012) VERMESTING Stuifzandheiden zijn door hun voorkomen onder zeer voedselarme omstandigheden gevoelig voor vermesting. Struikheideplanten gaan onder invloed van verhoogde stikstof sneller groeien en worden groter. Door de snellere groei van struikheideplanten neemt de hoeveelheid licht op de bodem af, hetgeen nadelige effecten kan hebben op de bedekking van andere planten. Hierdoor kunnen ze succesvol concurreren met andere snelle groeiers, zoals grassen, hetgeen betekent dat het habitattype ook in stand kan blijven bij hogere stikstofdeposities. Tegelijkertijd kan dit leiden tot een afname van voor het habitattype kenmerkende soorten als korstmossen. Korstmossen zijn zeer gevoelig voor een verhoogde aanvoer van stikstof via depositie, met name in de vorm van ammoniak. Dit is onder andere aangetoond in korstmosrijke droge heiden (Barker, 2001, geciteerd in Kros et al., 2008). Volgens Aptroot & Van Herk (2005) spelen niet alleen stikstof en zwavel, maar ook klimaatverandering en verkeerd uitgevoerde begrazing een rol. Tot slot leidt stikstofdepositie in het habitattype stuifzandheiden met struikhei tot versnelde vorming van opslag van bomen. Dit speelt vooral in gebieden waar grove den aanwezig is en waar een grotere overleving van kiemplanten optreedt als gevolg van een verhoogd gehalte aan nutriënten en organische stof in de bodem (Beije et al., 2012) EFFECTIVITEIT VAN BEHEER Er zijn verschillende maatregelen beschikbaar voor behoud en herstel van het habitattype stuifzandheiden. Deze maatregelen zijn vaak het meest effectief wanneer ze in combinatie met elkaar worden uitgevoerd. Om de afwisseling in vegetatiestructuur met lokaal open zand en pioniervegetaties in stand te houden, heeft het de voorkeur om een natuurlijke vorm van dynamiek door wind of begrazing te realiseren. Wanneer dat niet mogelijk is, kunnen ook mechanische methoden worden ingezet (Beije et al., 2012). Begrazing Zeer extensieve begrazing met schapen behoort tot de reguliere beheermaatregelen waarmee successie wordt afgeremd. Het zorgt ervoor dat een deel van de primaire productie wordt weggevreten en dus niet meer bijdraagt aan humusontwikkeling en er wordt mee voorkomen dat de vegetatiestructuur te gesloten wordt. Iets intensievere begrazing zou ingezet kunnen worden als effectgerichte maatregel tegen versnelling van de successie en vergrassing als gevolg van verhoogde stikstofdepositie. Hierbij dienen kwetsbare delen van het gebied gespaard te worden en andere delen juist sterker begraasd te worden. Het is gewenst om de dieren elders te laten overnachten zodat slechts een deel van de mest weer in het gebied terecht komt. Per schaap kan echter ook bij standbeweiding op droge heiden per jaar enkele tientallen tot meer dan 100 mol N/ha worden afgevoerd (zie kader hieronder). 18 ARCADIS : Definitief

21 Afvoer van nutriënten door schapenbegrazing Standbeweiding Bij standbeweiding zijn de schapen ingerasterd. Hierdoor bepalen de schapen grotendeels zelf waar de favoriete graasplekken zijn en welke terreindelen worden gemeden. Hierdoor ontstaan vaste looproutes en graasgradiënten, samenhangend met factoren als voedselaanbod en -kwaliteit en drinkplaatsen (Elbersen et al., 2003). Standbeweiding leidt tot een herverdeling van voedingsstoffen. Op favoriete rust- en schuilplaatsen vindt aanrijking met nutriënten plaats in de vorm van mest en urine. Op plaatsen waar regelmatig gegraasd wordt is sprake van een netto afvoer van nutriënten (Elbersen et al., 2003). Begrazing leidt echter ook bij standbeweiding tot een netto afvoer van voedingsstoffen, omdat een belangrijk deel van de stikstof in de urine vervluchtigt in de vorm van ammoniak (Elbersen et al., 2003). Uit stalproeven is gebleken dat 43-71% van de opgenomen stikstof wordt uitgescheiden via urine en 27-38% via de faeces (Sandek et al., 2001; Smith & Frost, 2000; beiden geciteerd in Elbersen et al., 2003). Hieruit volgt dus dat meer dan de helft van de via het voedsel opgenomen stikstof verdwijnt door vervluchtiging uit de urine. In de onderstaande tabel is voor vergraste en niet-vergraste heide de afvoer van stikstof per schaap aangegeven (uitgaande van standbeweiding) (Bruggink, 1987; geciteerd in Elbersen et al., 2003). Type vegetatie en begrazingsduur Afvoer kg N per schaap Pijpenstrootje (dominant in vergraste heide), gedurende 4 maanden 0,6 (43 mol N) Bochtige smele (dominant in vergraste heide), jaarrond 2,5 (179 mol N) Struikheide, jaarrond 2,0 (143 mol N) Uitgaande van een gemiddelde schapendichtheid van 1-1,5 dier per ha, bedraagt de netto afvoer van stikstof bij schapenbeweiding van een vergraste heide 1,8-3,8 kg N/ha/j ( mol N/ha/j). Zeven of frezen In de eerste successiestadia, waarbij er nog geen sprake is van bodemvorming, volstaat het frezen of zeven van het zand. Dit kan gebeuren door met enige regelmaat delen van pioniervegetaties te verstoren door het plantaardige materiaal uit het zand te zeven met een stuifzandreiniger. Een goed en goedkoper alternatief is om plekken te frezen, waarbij de messen van de landbouwfrees met hoge snelheid door de bovengrond (5 cm diep) gaan (Smits et al., 2012). Bij frezen worden echter geen nutriënten afgevoerd en wordt alleen de successie teruggezet. Plaggen Plaggen is een methode om opgehoopte voedingsstoffen te verwijderen uit droge heiden. Deze maatregel kan ook voor stuifzandheiden een geschikte methode zijn om effecten van stikstofdepositie te beperken (Beije et al., 2012). Door te plaggen wordt de humusontwikkeling in het bodemprofiel onderbroken en neemt de ruimtelijke structuurvariatie toe. Beije et al. (2012) verwachten dat deze maatregel in eerste instantie zal leiden tot de kenmerkende vegetatie van het habitattype zandverstuivingen (buntgras en ruig haarmos) en dat pas na enkele decennia zich weer heide zal vestigen. Zij adviseren daarom dat plaggen alleen kleinschalig en gefaseerd toegepast dient te worden. Maaien Wanneer zeer kleinschalig toegepast (om homogene vlakken en scherpe grenzen te vermijden) kan maaien een maatregel zijn om de vorming van een dikke strooisellaag en profielontwikkeling van de bodem te vertragen. Hierbij dient het maaisel afgevoerd te worden om het zeer voedselarme karakter van het : Definitief ARCADIS 19

22 habitattype in stand te houden. Struikhei die ouder is dan jaar regenereert niet goed na maaien, maar dit hoeft geen bezwaar te zijn in stuifzandheiden als daarmee een gevarieerde vegetatiestructuur ontstaat (Beije et al., 2012). Opslag verwijderen In gebieden waar grove den aanwezig is is het verwijderen van boomopslag belangrijk om de wind vrij spel te geven, maar ook om het microklimaat te verbeteren. Dit is met name belangrijk in open gebieden en aan de rand van zandverstuivingen. Een stuifzand omgeven door heide is duurzamer in stand te houden en is meestal rijker in karakteristieke biodiversiteit en heeft dus de voorkeur boven stuifzand omgeven door bos (Smits et al., 2012). 4.2 HEISCHRALE GRASLANDEN BELANGRIJKE SYSTEEMFACTOREN Hoewel het heischrale grasland 4 in het Drouwenerzand geheel ligt ingebed in de structuurrijke, stuifzandachtige heiden heeft dit type enigszins afwijkende standplaatscondities. Het belangrijkste verschil is de (geringe) invloed van grondwater, terwijl de stuifzandheiden daar volkomen onafhankelijk van zijn. Het grondwater zorgt tevens voor een lichte aanrijking met basen in de zure heideomgeving. Deze aanrijking levert tevens de voor dit type noodzakelijke mineralen, waardoor de heischrale graslanden net iets voedselrijker zijn dan hun heideachtige omgeving. Vaak is een leemlaag dicht onder de oppervlakte de oorsprong van de basen en mineralen. Toch is de standplaats van heischrale graslanden te schetsen als relatief (zeer) voedselarm. Op de hogere zandgronden komen heischrale graslanden zowel op vochtige (de Associatie van klokjesgentiaan en borstelgras) als op relatief droge standplaatsen (de Associatie van liggend walstro en schapengras) voor (Ministerie van LNV, 2008). In het Drouwenerzand gaat het om het droge type. Droge heischrale graslanden liggen in inzijgingsgebieden en zijn voor hun buffering vooral afhankelijk van leemhoudend of minder verweerd bodemmateriaal ( Natuurtypen; Droge schraalgraslanden; Droog schraalland; Heischraal grasland, geraadpleegd mei 2012). Wat bodemtype betreft komen heischrale graslanden voor op licht gebufferde, zwak zure tot matig zure, meestal sterk humeuze bodems. De voor dit habitattype kenmerkende plantensoorten zijn enerzijds kalkmijdend, maar zijn anderzijds zeer gevoelig voor het aluminium dat op zure standplaatsen meestal in het bodemvocht aanwezig is. We vinden ze daarom op zwak gebufferde standplaatsen. Deze komen in Nederland vaak voor in overgangssituaties, in ruimte óf in tijd, tussen basenrijke en zure standplaatsen. Dat maakt dat het type ondanks haar geringe oppervlakte toch zeer gevarieerd kan zijn zowel in soortensamenstelling als in onderliggende en sturende abiotische omstandigheden (Ministerie van LNV, 2008). Het habitattype is op de meeste locaties gebonden aan een leemhoudende zandbodem, die zwak zuur tot zuur en voedselarm is en wordt gekenmerkt door een wisselende vochttoestand. Doorgaans betreft het een zone in de gradiënt van droge heide naar gebufferde vennen of naar beekdalgraslanden. Buffering vindt meestal plaats via grondwater dat in een deel van het jaar het maaiveld bereikt (Ministerie van LNV, 2008). 4 H6230 Heischrale graslanden 20 ARCADIS : Definitief

23 Meestal is stikstof limiterend voor de plantengroei, al kan in natte heischrale graslanden ook fosfaat limiterend zijn ( Natuurtypen; Droge schraalgraslanden; Droog schraalland; Heischraal grasland, geraadpleegd mei 2012). Natte heischrale graslanden worden ten minste gedurende één periode van het jaar beïnvloed door lokaal, zwak gebufferd grondwater, of soms schoon oppervlaktewater. De grondwaterstand bevindt zich gemiddeld 20 à 30 cm beneden het maaiveld, terwijl in droge perioden dalingen tot op meer dan 1 m diepte beneden het maaiveld optreden ( Natuurtypen; Droge schraalgraslanden; Droog schraalland; Heischraal grasland, geraadpleegd mei 2012). Het traditionele beheer bestond uit hooien of extensieve begrazing. Er zijn aanwijzingen dat vroeger, voor de periode met hoge stikstofdepositie, minder frequent, om het jaar maaien genoeg was. Maaien, een keer per jaar in september, met afvoeren van het hooi is nu de meest aangewezen beheervorm. Andere beheervormen zijn minder geschikt. Voor grotere gebieden is eventueel een combinatie van maaien met nabegrazing mogelijk. In droge heischrale graslanden kan ook extensieve seizoensbegrazing, bijv. met heideschapen een geschikte manier van beheren zijn ( Natuurtypen; Droge schraalgraslanden; Droog schraalland; Heischraal grasland, geraadpleegd mei 2012). Kenmerken van een goede structuur en functie van dit habitattype zijn: Dominantie van grassen en kruiden; Heide komt slechts zeer beperkt in dit type voor Hoge soortenrijkdom (> 20 plantensoorten/m 2 ); Optimale functionele omvang: vanaf enkele hectares ROL VAN STIKSTOFDEPOSITIE IN HEISCHRALE GRASLANDEN Vermesting, verzuring Heischrale graslanden zijn onder gunstige omstandigheden voornamelijk stikstof gelimiteerd. Dat betekent dat de hoeveelheid stikstof in het systeem beperkend is voor de groei van planten. De voor heischrale graslanden kenmerkende plantensoorten gedijen goed onder stikstofarme omstandigheden. Zodra de beschikbaarheid van stikstof toeneemt, verliezen deze planten de concurrentiestrijd met snelgroeiende, stikstofminnende grassen als pijpenstrootje, bochtige smele of struisgras (Kros et al., 2008). Goed ontwikkelde heischrale graslanden zijn afhankelijk van een actieve bodemfauna, die veel stikstof vastlegt, waardoor relatief weinig stikstof beschikbaar is voor de groei van planten. In slecht ontwikkelde heischrale graslanden is een verschuiving opgetreden van door bodemfauna geïmmobiliseerd stikstof naar voor planten beschikbaar stikstof. Dit leidt tot een grotere biomassaproductie maar ook een lagere soortendiversiteit (Kemmers et al., 2010). Heischrale graslanden zijn dus zeer gevoelig voor stikstofdepositie, voor zowel de verzurende als de vermestende effecten ervan, al is het type gevoeliger voor de verzurende effecten (Bobbink et al., 2002). De verzurende effecten van voornamelijk ammoniak leiden tot een daling van de ph (terwijl de kenmerkende soorten afhankelijk zijn van de zwak gebufferde omstandigheden), waardoor vervolgens accumulatie van ammonium gaat optreden (Bobbink et al., 2002). Onder deze omstandigheden kunnen bijzondere soorten als klokjesgentiaan en valkruid niet goed groeien of kiemen. Algemene snelgroeiende soorten als bochtige smele en pijpenstrootje kunnen onder deze omstandigheden wel goed groeien (Van den Berg & Roelofs, 2005) : Definitief ARCADIS 21

24 Mogelijk heeft verzuring van de bodem als gevolg van hoge depositie van stikstof ook negatieve effecten op de bodemfauna, waardoor minder stikstof kan worden vastgelegd. Ook is het mogelijk dat de bodemfauna de verhoogde mineralisatie als gevolg van vermesting, verdroging of verzuring niet kan bijhouden. Stevens et al. (2004) hebben onderzoek gedaan naar de effecten van stikstofdepositie op de soortenrijkdom van heischrale graslanden in Groot-Brittannië. Hiertoe hebben ze van 68 heischrale graslanden verspreid over de hele UK de soortenrijkdom en de atmosferische depositie bepaald. De atmosferische depositie varieerde tussen 6,2-36,3 kg N/ha/jaar (= mol N/ha/jaar). De soortenrijkdom varieerde tussen 5 en 30 soorten per 4 m 2. Uit de vergelijking tussen soortenrijkdom en atmosferische depositie bleek dat er sprake is van een negatief verband: op de plekken met de laagste atmosferische depositie komen de meeste soorten voor, en omgekeerd. Wanneer de depositie met 2,5 kg N/ha/jaar (= 180 mol N/ha/j) toeneemt, is er één plantensoort minder aanwezig per oppervlakte-eenheid. Een toename van 1,1 mol N/ha/jaar, zoals door RWE in het Drouwenerzand, is derhalve niet terug te zien in een daling van het aantal kenmerkende soorten EFFECTIVITEIT VAN BEHEER EN EFFECTGERICHTE MAATREGELEN Hooibeheer Het reguliere beheer van heischrale graslanden bestaat uit jaarlijks hooibeheer. Dit leidt ertoe dat 1) verbossing wordt tegengegaan, 2) nutriënten worden afgevoerd en 3) vergrassers niet de overhand krijgen. Maaien (en afvoeren) leidt tot afvoer van biomassa, waarin voedingsstoffen zitten opgeslagen. Door maaien kan een groot deel van het te veel aan voedingsstoffen die zijn aangevoerd door o.a. atmosferische depositie worden afgevoerd ( 2009; Natuurtypen; Grasland; Dotterbloemgrasland; Kros et al., 2008). Uit een recent onderzoek van Kemmers et al. (2010) valt af te leiden dat de jaarlijkse stikstofafvoer door maaien in blauwgraslanden (met een in grote lijnen vergelijkbare stikstofhuishouding als heischrale graslanden) gelijk (4 van de 16 locaties) of hoger is (12 van de 16 locaties) dan de hoeveelheid die er jaarlijks bij komt door depositie. Hierbij was sprake van een achtergronddepositie van mol N/ha/jaar. De hoeveelheid stikstof die door hooibeheer werd afgevoerd bedroeg mol N/ha/jaar. Tevens blijkt uit dit onderzoek dat jaarlijks veel meer stikstof wordt vastgelegd (geïmmobiliseerd) door microorganismen dan dat er jaarlijks door beheer wordt afgevoerd of dan wat er jaarlijks wordt aangevoerd door depositie. Dit suggereert dat deze organismen veel competitiever zijn in het gebruiken van stikstof dan hogere planten. In matig ontwikkelde blauwgraslanden was de afvoer van stikstof via hooibeheer ook hoger dan de aanvoer via depositie. Wel was sprake van een sterk verhoogde N-mineralisatie (Kemmers et al., 2010). Overigens is de hoogste achtergronddepositie in het Drouwenerzand, op kwalificerende habitattypen mol N /ha/jaar, dus aanzienlijk lager dan in het onderzoek van Kemmers et. al. Begrazing In heischrale graslanden wordt ook wel extensieve begrazing toegepast. Deze begrazing leidt niet zozeer tot afvoer van nutriënten, maar voorkomt het optreden van vergrassing en verbossing en dus de zichtbare effecten van stikstofdepositie op de vegetatie. Van belang is wel dat de begrazing niet te intensief is en dat rekening wordt gehouden met de populaties van kwetsbare flora en fauna. De begrazingsintensiteit en 22 ARCADIS : Definitief

25 periode moet worden afgestemd op de kritische periodes van de kwetsbare plant- en diersoorten zodat reproductie niet wordt verhinderd. Plaggen Plaggen is een goed onderzochte maatregel in gedegenereerde heischale graslanden en is over het algemeen succesvol. In verzuurde terreinen kan een tijdelijke ammoniumpiek optreden, hetgeen leidt tot een negatieve effecten op kieming en overleving van karakteristieke soorten. Door na het plaggen in verzuurde situaties bekalking toe te passen, kan het optreden van de ammoniumpiek worden voorkomen (De Graaf et al., 2004; Dorland et al., 2005; Smits et al., 2012). Bekalken Bekalken is een effectieve maatregel om verzuring te bestrijden: de basenverzadiging en ph stijgen en de concentraties van giftige stoffen zoals aluminium en ammonium dalen. Het positieve effect van het bekalken lijkt duurzaam; in enkele heischrale graslanden is het nu jaar werkzaam (Smits et al., 2012). Voor de vochtige/natte heischrale graslanden kan het lokale kwelwater zelf verzuurd zijn. Het bekalken van het zeer lokale inzijggebied, ( catchment liming'), kan dan een manier zijn om het probleem van de buffering van verzuurde, natte heischrale vegetatie aan te pakken. Bij deze maatregel worden, liefst geplagde, hooggelegen delen van de omliggende heide bekalkt (Dorland et al. 2005). Onder invloed van regenwater en de zure bodem lost de kalk geleidelijk op en komen calcium- en bicarbonaat-ionen in het grondwater terecht. De opgeloste ionen kunnen vervolgens door uitwisselingsprocessen de buffercapaciteit en ph verhogen. Deze effecten vinden niet alleen plaats op de plek waar de kalk is uitgestrooid, maar via het grondwater en afstromend (regen)water ook in de lager gelegen terreindelen met bijvoorbeeld nat heischraal grasland (Bobbink & De Graaf 2007; geciteerd in Smits et al., 2012) : Definitief ARCADIS 23

26 5 Stikstofdepositie op het Drouwenerzand 5.1 ACHTERGRONDDEPOSITIE De achtergronddepositie in het km-hok van het Drouwenerzand 5 was volgens de meest recente berekening van het Planbureau voor de Leefomgeving en het RIVM mol ha/jaar (situatie in 2013). Dit wordt door ons echter gezien als een momentopname, die vanwege gunstige meteorologische omstandigheden in het meetjaar 2013 als te positief wordt beschouwd voor de lange termijn. Daarom baseren wij onze conclusies liever worst case op de prognoses van het Planbureau en het RIVM voor het jaar Deze prognoses zijn namelijk gebaseerd op een meerjarig gemiddelde, waardoor zij minder gevoelig zijn voor fluctuaties. De achtergronddepositie in het areaal met de kwalificerende habitattypen in het Drouwenerzand is dan in deze benadering mol/ha/jaar in het zuidelijke, mol/ha/jaar in het noordelijke middengebied waar de meest waardevolle en kwetsbare vegetaties liggen en mol/ha/jaar als maximum. 5 De achtergronddepositiekaarten zijn ingedeeld in kaarteenheden van 1 x 1 km, de zogeheten km-hokken. 24 ARCADIS : Definitief

27 Afbeelding 11. Achtergronddepositie op het Drouwenerzand in (Bron: PBL en RIVM, 2014). In de navolgende jaren neemt de stikstofdepositie op het Drouwenerzand volgens de prognose van PBL en RIVM af (afbeeldingen 12 en13) : Definitief ARCADIS 25

28 Afbeelding 12. Achtergronddepositie op het Drouwenerzand in (Bron: PBL en RIVM, 2014). In 2020 is de achtergronddepositie minder dan de kritische depositiewaarden van de meeste stuifzandachtige habitattypen en het jeneverbesstruweel, maar nog boven de kritische depositiewaarde van de habitattypen H2330 Zandverstuivingen en H6230 Heischrale graslanden. In 2030 is de achtergronddepositie volgens het PBL en het RIVM nog verder verlaagd. 26 ARCADIS : Definitief

29 Afbeelding 13. Achtergronddepositie op het Drouwenerzand in (Bron: PBL en RIVM, 2014). 5.2 BIJDRAGE DEPOSITIE RWE De depositiebijdrage van RWE is ten behoeve van deze notitie opnieuw berekend met de meest recente versie van het OPS-Pro-model (versie (2014)). De bijdrage van RWE aan de stikstofdepositie op het Drouwenerzand is: 1,1 1,2 mol stikstof/ha/jaar op de gebieden met stuifzandachtige vegetaties en het heischrale grasland (kwalificerende habitattypen). 1,2 1,3 mol stikstof/ha/jaar op de met bos aangeplante delen (niet kwalificerend). Deze hoeveelheid komt overeen met 0,10 procent (1 promille) van de achtergronddepositie op het Drouwenerzand : Definitief ARCADIS 27

30 Afbeelding 14. Depositietoename als gevolg van de RWE-centrale in het Natura 2000-gebied Drouwenerzand in mol/ha/jaar (Bron: OPS-Pro versie 4.4.3, berekend door ARCADIS, juli 2014) Het areaal kwalificerende habitattypen in het Drouwenerzand is 122 ha. De totale depositietoename over de kwalificerende habitattypen is derhalve 122 ha * 1,2 mol stikstof/ha/jaar = 146, 4 mol stikstof per jaar. Gedurende de gehele levensduur van de centrale (30 jaar) is de depositietoename op het hele kwalificerende gebied mol stikstof in totaal. 5.3 KRITISCHE DEPOSITIEWAARDEN De kritische depositiewaarden (KDW) van de zes aangewezen habitattypen zijn vermeld in tabel ARCADIS : Definitief

31 Naam habitattype KDW H2310 Stuifzandheiden met struikhei mol/ha/jaar H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen mol/ha/jaar H2330 Zandverstuivingen 714 mol/ha/jaar H5130 Jeneverbesstruwelen mol/ha/jaar H6230* Heischrale graslanden 857 mol/ha/jaar H9190 Oude eikenbossen mol/ha/jaar Tabel 3. De stikstofgevoelige habitattypen in het Drouwenerzand en hun kritische depositiewaarden (Van Dobben & van Hinsberg, 2012) 5.4 AFVOER DOOR HET HUIDIGE BEHEER Het huidige beheer bestaat uit extensieve jaarrond begrazing met circa 80 heideschapen op 160 ha (0,5 schaap per ha), het maaien van stroken oude struikheide, het aanbrengen van zandige plekken van enkele vierkante meters (door te plaggen) en het verwijderen van bosopslag (m.n. grove den). In het terrein is in het recente verleden veel jonge opslag verwijderd en enkele bosopstanden gekapt om wind en verstuiving meer ruimte te geven. De stikstofafvoer uit het Drouwenerzand door het huidige beheer is beperkt. Omdat de schapen jaarrond op de heide rondlopen, bestaat de enige afvoer van stikstof uit de afvoer via wol en vlees (lammeren). Daarnaast bevordert de schapenbegrazing door het omwoelen van de grond de omzetting van dood plantenmateriaal en daardoor ook de mineralisatie van stikstof. Deze verdwijnt in de vorm van vluchtige verbindingen naar de atmosfeer en is daarmee buiten het bereik van de vegetatie. Daarbij gaat het om marginale hoeveelheden. De afvoer van stikstof via gekapte dennen is vrij incidenteel en daardoor ook zeer beperkt. Plagprojecten zijn al enige jaren niet uitgevoerd. 5.5 BEOORDELING STIKSTOFDEPOSITIE RWE OP HET DROUWENERZAND CONCLUSIES UIT DE EERDERE BEOORDELING In de passende beoordeling van de RWE-centrale, op grond waarvan vergunning werd verleend, zijn in een worst case benadering de effecten van de toegenomen stikstofdepositie vanuit de RWE-centrale op enkele extreem gevoelige habitattypen op geringe afstand van de RWE-centrale geanalyseerd. Daaronder ook de hoogveenhabitattypen van het Witterveld en het Fochteloërveen. In deze habitattypen bleken andere standplaatsfactoren veruit dominant boven de atmosferische depositie van stikstof, waardoor een gunstige staat van instandhouding ook kan worden bereikt bij de huidige depositieniveaus. De (berekende) toename van stikstofdepositie als gevolg van de RWE-centrale (1,1 mol/ha/jaar in het Fochteloërveen), bleek te gering om te kunnen meten en valt bovendien in het niet bij de jaarlijkse fluctuaties in de achtergronddepositie (+ 100 mol/ha/jaar). Meetbare en zichtbare effecten zijn daarom in de beide hoogveengebieden niet te verwachten. Daarom kon een significant negatief als gevolg van de extra depositie vanuit de RWE-centrale in deze extreem gevoelige habitattypen geheel worden uitgesloten, ook al is de achtergronddepositie er hoger dan de kritische depositiewaarde. Omdat deze beoordeling is op te vatten als een worst case beoordeling, is hieruit de conclusie getrokken dat dan een significant negatief effect ook kan worden uitgesloten voor gebieden met minder gevoelige habitattypen op een vergelijkbare afstand of als deze verder weg zijn gelegen. Voor het Drouwenerzand geldt dat het gebied op een vergelijkbare afstand tot de centrale ligt als het Fochteloërveen en Witterveld : Definitief ARCADIS 29

32 en dat de daar voorkomende habitattypen aanzienlijk minder gevoelig zijn dan die van deze twee hoogveengebieden. De depositietoename vanuit de RWE-centrale ligt eveneens in dezelfde grootteorde (maximaal 1,2 mol/ha/jaar in het Drouwenerzand). De toename van de depositie als gevolg van de RWEcentrale is bovendien, vergeleken met de bestaande overschrijding, zeer gering (afhankelijk van het habitattype 0,1 tot 0,5 % van het verschil tussen totale depositie en KDW). In absolute zin heeft een depositietoename van 1,2 mol/ha/jaar (2 milligram per jaar per m 2 ), waarvan meer dan de helft buiten het groeiseizoen) voor planten geen fysiologische en voor een habitattype geen ecologische betekenis. Dergelijke hoeveelheden zijn te gering om planten sneller te doen groeien. Ze zorgen derhalve ook niet voor een meetbaar concurrentieverschil tussen soorten en dus ook niet voor een verschuiving in de aanwezigheid van planten in een vegetatie of habitattype ALGEMENE BEOORDELING DROUWENERZAND Omdat tabel 4 laat zien dat in het Drouwenerzand niettemin kritische depositiewaarden worden overschreden breiden wij deze beoordeling op basis van de worst case benadering hieronder uit. De kritische depositiewaarden geven de drempelwaarde aan waar beneden effecten kunnen worden uitgesloten en waarboven negatieve effecten kunnen optreden (Van Dobben & Van Hinsberg, 2008). Negatieve effecten zijn dus geen automatisme als de kritische depositiewaarden worden overschreden, maar hangen af van een breed scala van factoren. De kritische depositiewaarde is de grens waarboven het risico niet kan worden uitgesloten dat de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van de atmosferische stikstofdepositie. Deze definitie, uit Van Dobben & Van Hinsberg van juni 2008, komt overeen met de internationaal gebruikte definiëring van het begrip critical load. Deze mag, volgens Van Dobben zelf (2008), ook worden uitgelegd als de grens waar beneden géén significante effecten zijn te verwachten. Naam habitattype Kritische depositiewaarde (KDW) Hoogste achtergronddepositie in 2015 Extra depositie door centrale RWE Overschrijding KDW door achtergronddepositie in bijdrage RWE H2310 Stuifzandheiden met ,1 670 struikhei H2320 Binnenlandse ,1 233 kraaiheibegroeiingen H2330 Zandverstuivingen ,1 1, H5130 Jeneverbesstruwelen ,1 1,2 233 H6230* Heischrale ,1 292 graslanden Tabel 4. Overschrijding van de kritische depositiewaarden in 2015 (worst case). De locaties met de hoogste achtergronddepositiewaarden voor het desbetreffende habitattype zijn bepaald door de depositiekaarten te vergelijken met de habitattypenkaarten. Bij het opstellen van deze tabel is vervolgens uitgegaan van de locaties binnen het Drouwenerzand met de hoogste achtergronddepositiewaarden voor het desbetreffende habitattype. Dit zijn niet noodzakelijk ook de locaties waar het type in hoofdzaak voorkomt. Op de meeste plaatsen is de feitelijke overschrijding lager dan hier getoond. 30 ARCADIS : Definitief

33 Bij de beoordeling dienen ook de volgende bevindingen te worden betrokken: De kwalificerende habitattypen in het Drouwenerzand bevinden zich over het algemeen in een goede staat van instandhouding. Volgens de PAS-Gebiedsanalyse en het conceptbeheerplan is het stikstofprobleem grotendeels onder controle door het sinds jaar en dag consequent gevoerde begrazingsbeheer en de pleksgewijze bestrijding van jonge grove dennen. Belangrijke stikstofindicatoren als (het gras) bochtige smele en (het woekermos ) grijs kronkelsteeltje zijn sterk teruggedrongen en alleen plaatselijk nog een probleem. Het enige habitattype met een matig gunstige staat van instandhouding is H6230 heischrale graslanden. Dit betreft een klein areaal (zie afbeelding 10). Het is niet waarschijnlijk dat stikstof een belangrijke oorzaak is van de matige staat. De meer waarschijnlijke oorzaken zijn - volgens de PAS- Gebiedsanalyse de hydrologie en het gebrek aan zaadzetting door intensieve begrazing. In het kader van het Natura 2000-beheerplan zal onderzoek plaatsvinden naar de feitelijke oorzaken. Vergeleken bij vergelijkbare gebieden elders in Nederland is de achtergronddepositie van stikstof in het Drouwenerzand beperkt en daarmee ook de overschrijding van de kritische depositiewaarden. De effectiviteit van de voorgenomen herstelmaatregelen gericht op stikstofreductie is hier derhalve groot. De PAS-maatregelen zijn er op gericht om ook de historische belasting teniet te doen. Deze maatregelen zijn reeds geborgd. Zetten wij hier nu de depositietoename als gevolg van de RWE-centrale tegenover, dan kunnen wij de volgende conclusies trekken: De te verwachten depositietoename vanuit de RWE-centrale is maximaal 1,2 mol stikstof/ha/jaar op de kwalificerende delen van het Natura 2000-gebied. Dit komt overeen met 0,10 procent (1 promille) van de huidige achtergronddepositie. Het stikstofprobleem is dankzij goed beheer in het Drouwenerzand onder controle en de (geborgde) PAS-maatregelen zorgen voor een duurzaam herstel van de voor stikstof gevoelige habitattypen op korte termijn op de plekken waar de staat van instandhouding nog niet in orde is BEOORDELING PER AANGEWEZEN HABITATTYPE Hieronder geven wij een nadere beoordeling van de effecten van de stikstofdepositie door RWE per aangewezen habitattype STUIFZANDHEIDEN MET STRUIKHEI De KDW van het habitattype bedraagt mol N/ha/jaar. Er is sprake van een maximale overschrijding van 670 mol N/ha/jaar, inclusief de bijdrage van RWE. De bijdrage van RWE bedraagt maximaal 1,1 mol N/ha/jaar. Verzuring Het habitattype komt voor onder matig zure tot zure omstandigheden en is op zichzelf dus niet erg gevoelig voor verzuring. Sommige locaties zijn echter zwak gebufferd door aanwezigheid van leemhoudend materiaal aan het oppervlak. Deze locaties zijn wel gevoelig voor verzuring. Met name : Definitief ARCADIS 31

34 ammoniakdepositie heeft een verzurende werking. Karakteristieke soorten van het zwakgebufferde milieu kunnen verdwijnen indien de condities zuurder worden of indien de ammonium/nitraat ratio stijgt. Struikhei is niet gevoelig voor verhoogde ammoniumgehaltes. RWE veroorzaakt geen ammoniakdepositie op het Drouwenerzand, waardoor een significant negatief effect als gevolg van verzuring kan worden uitgesloten. Vermesting Het habitattype is gevoelig voor vermesting. Struikheideplanten gaan onder invloed van stikstofdepositie sneller groeien en kunnen in eerste instantie succesvol concurreren met grassen. Het habitattype kan zo nog lang in stand blijven, ook bij een te hoge atmosferische depositie. Wel wordt de heide soortenarmer. Op de lange duur, of bij een nog hogere depositie, verliest ook de struikhei de concurrentiestrijd. Grassen gaan dan domineren. In het Drouwenerzand is de kwaliteit echter overwegend goed. Daar waar sprake is van vergrassing is dit het gevolg van de hogere stikstofdepositie in het verleden. Inmiddels vormt stikstofdepositie in dit gebied geen knelpunt meer voor dit habitattype. Dit is het gevolg van de afgenomen atmosferische depositie en het gevoerde beheer, dat voldoende intensief is om effecten van stikstofdepositie op de vegetatie te voorkomen en tegelijkertijd niet te intensief is om te leiden tot negatieve effecten op gevoelige elementen van het habitattype zoals korstmossen. Er zijn geen aanwijzingen dat de vermestende invloed van stikstofdepositie nu of in de toekomst een knelpunt vormt voor dit habitattype. Het gebied kent een hoge diversiteit aan korstmossen en mossen, hun aanwezigheid en de toename van deze elementen van het habitattype wijst erop dat de negatieve invloeden van overmatige stikstofdepositie zich in de praktijk in dit gebied niet voordoen. Zoals in paragraaf is uiteengezet, bedraagt de netto afvoer van stikstof bij schapenbeweiding van een vergraste heide bij een gemiddelde schapendichtheid van 1-1,5 dier per ha, 1,8-3,8 kg N/ha/jaar ( mol N/ha/jaar). De schapendichtheid op het Drouwenerzand is lager, namelijk 0,5 dier per ha. Dit betekent dat minimaal één-derde daarvan, 0,6 1,3 kg N/ha/jaar ofwel mol N/ha/jaar, door de begrazing aan het Drouwenerzand wordt onttrokken. De extra toevoeging van stikstof van 1,1 mol/ha/jaar door RWE zal dit positieve effect niet ongedaan maken en heeft er geen substantiële invloed op. De gunstige staat van instandhouding wordt niet door de extra depositie bedreigd, het instandhoudingsdoel blijft haalbaar en wordt niet vertraagd. De bijdrage vormt tevens geen belemmering voor de effectiviteit en duurzaamheid van nog te nemen herstelmaatregelen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de bijdrage van RWE realisatie van het instandhoudingsdoel niet in gevaar brengt. Daarmee is tevens een significant negatief effect als gevolg van de extra depositie door RWE uitgesloten KRAAIHEIDEBEGROEIINGEN De KDW van het habitattype bedraagt mol N/ha/j. Er is sprake van een maximale overschrijding van 233 mol N/ha/jaar, inclusief de bijdrage van RWE. De bijdrage van RWE bedraagt maximaal 1,1 mol N/ha/j. Verzuring Het habitattype komt voor onder matig zure tot zure omstandigheden en is op zichzelf dus niet erg gevoelig voor verzuring. Korstmossen en levermossen die onderdeel zijn van het habitattype zijn wel gevoelig voor de verzurende werking van stikstofdepositie, met name door ammoniak. RWE veroorzaakt echter geen ammoniakdepositie op het Drouwenerzand, waardoor een significant negatief effect kan worden uitgesloten. 32 ARCADIS : Definitief

35 Vermesting Het habitattype is gevoelig voor vermesting. Kraaiheide gaat onder invloed van stikstofdepositie sneller groeien en kan zo succesvol concurreren met grassen. Het type lijdt door de aaneengesloten groeiwijze minder onder vergrassing. Het habitattype kan hierdoor gedurende een lange periode in stand blijven ook indien sprake is van een te hoge atmosferische depositie. Wel wordt de heide soortenarmer. In het Drouwenerzand is de kwaliteit van het habitattype goed. Daar waar sprake is van vergrassing is dit het gevolg van de hogere stikstofdepositie in het verleden. Inmiddels vormt stikstofdepositie in dit gebied geen knelpunt meer voor dit habitattype (PAS-Gebiedsanalyse). Dit is het gevolg van de afgenomen atmosferische depositie en het gevoerde beheer, dat voldoende intensief is om effecten van stikstofdepositie op de vegetatie te voorkomen en tegelijkertijd niet te intensief is om te leiden tot negatieve effecten op gevoelige elementen van het habitattype zoals korstmossen en levermossen. Er zijn geen aanwijzingen dat de vermestende invloed van stikstofdepositie een knelpunt vormt voor dit habitattype. Het habitattype kent een hoge diversiteit aan korstmossen en mossen, hun aanwezigheid en de toename van deze elementen van het habitattype wijst erop dat de negatieve invloeden van overmatige stikstofdepositie zich in de praktijk in dit gebied niet voordoen. De kraaiheibegroeiingen in het Drouwenerzand behoren tot het door schapen begraasde gebied. Zoals in de vorige paragraaf is uiteengezet, wordt door de schapenbegrazing in het Drouwenerzand netto minimaal mol N/ha/jaar onttrokken. De extra toevoeging van stikstof van 1,1 mol/ha/jaar door RWE zal dit positieve effect niet ongedaan maken en heeft er geen substantiële invloed op. De gunstige staat van instandhouding wordt niet door de extra depositie bedreigd, het instandhoudingsdoel blijft haalbaar en wordt niet vertraagd. De bijdrage van RWE is gering en zal geen merkbaar verslechterend effect hebben op de kwaliteit van het habitattype. De bijdrage vormt tevens geen belemmering voor de effectiviteit en duurzaamheid van nog te nemen herstelmaatregelen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de bijdrage van RWE realisatie van het instandhoudingsdoel niet in gevaar brengt. Daarmee is tevens een significant negatief effect als gevolg van de extra depositie door RWE uitgesloten ZANDVERSTUIVINGEN De KDW van het habitattype bedraagt 714 mol N/ha/j. Er is sprake van een maximale overschrijding van mol N/ha/jaar, inclusief de bijdrage van RWE. De bijdrage van RWE bedraagt maximaal 1,2 mol N/ha/jaar. Verzuring Het habitattype komt voor onder matig zure tot zure omstandigheden en is op zichzelf dus niet erg gevoelig voor verzuring. Mogelijk leidt verzuring tot versnelde uitputting van de buffercapaciteit, waardoor de zuurbuffering eerder in het traject van de aluminiumbuffering komt. Hierdoor zouden voor planten toxische condities kunnen optreden. Of dit werkelijk optreedt in zandverstuivingen in het algemeen, en specifiek in het Drouwenerzand, is niet bekend. Vooral ammoniak heeft een sterke verzurende invloed. RWE veroorzaakt echter geen ammoniakdepositie op het Drouwenerzand, waardoor een significant negatief effect als gevolg van verzuring kan worden uitgesloten. Vermesting Het habitattype is erg gevoelig voor vermesting. Dit leidt tot versnelde successie, het versneld vastleggen van het zand, een toename van grassen en een afname van korstmossen : Definitief ARCADIS 33

36 Het habitattype komt echter in het Drouwenerzand in goede kwaliteit voor en de trend is positief. Door de afgenomen atmosferische depositie en het gevoerde beheer behoort de problematiek van de dominantie van grijs kronkelsteeltje tot het verleden. De soortenrijkdom en het feit dat de aanwezigheid van korstmossen is toegenomen, is een aanwijzing dat de huidige stikstofdepositie geen knelpunt vormt voor dit habitattype. Het habitattype kent een hoge diversiteit aan korstmossen en mossen, hun aanwezigheid en de toename van deze elementen van het habitattype wijst erop dat de negatieve invloeden van overmatige stikstofdepositie zich in de praktijk in dit gebied niet voordoen. Ook de kenmerkende pionierbegroeiingen van de zandverstuiving in het Drouwenerzand worden door schapen begraasd. Zoals in een eerdere paragraaf is uiteengezet, wordt door de schapenbegrazing in het Drouwenerzand netto minimaal mol N/ha/jaar onttrokken. De extra toevoeging van stikstof van 1,1 mol/ha/jaar door RWE zal dit positieve effect niet ongedaan maken en heeft er geen substantiële invloed op. De gunstige staat van instandhouding wordt niet door de extra depositie bedreigd, het instandhoudingsdoel blijft haalbaar en wordt niet vertraagd. De bijdrage van RWE is gering en zal geen merkbaar verslechterend effect hebben op de kwaliteit van het habitattype. De bijdrage vormt tevens geen belemmering voor de effectiviteit en duurzaamheid van nog te nemen herstelmaatregelen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de bijdrage van RWE realisatie van het instandhoudingsdoel niet in gevaar brengt. Daarmee is tevens een significant negatief effect als gevolg van de extra depositie door RWE uitgesloten JENEVERBESSTRUWELEN De KDW van het habitattype bedraagt mol N/ha/j. Er is sprake van een maximale overschrijding van 232 mol N/ha/jaar. De bijdrage van RWE bedraagt maximaal 1,2 mol N/ha/jaar. Verzuring Het habitattype komt voor onder neutrale of zure omstandigheden en is op zichzelf dus niet heel gevoelig voor verzuring. Verjonging vindt echter alleen plaats op enigszins gebufferde of neutrale bodems. Hogere gehalten aluminium belemmeren kieming. Vooral ammoniak heeft een verzurende invloed en leidt tot versnelde uitputting van de basenvoorraad, waardoor eerder overgeschakeld wordt naar aluminiumbuffering. RWE veroorzaakt echter geen ammoniakdepositie op het Drouwenerzand, waardoor een significant negatief effect als gevolg van verzuring kan worden uitgesloten. Vermesting Het habitattype is gevoelig voor vermesting. Dit kan leiden tot een verslechtering van de kiemingskansen door strooiselophoping, een toename van grassen en een afname van korstmossen. Het habitattype komt echter in goede kwaliteit voor en de trend is positief. Er treedt veel verjonging op in het Drouwenerzand. Dit wijst erop dat verzuring geen knelpunt van betekenis vormt in dit gebied. Het gebied kent daarnaast een hoge diversiteit aan korstmossen en mossen. Hun aanwezigheid en de toename van deze elementen van het habitattype wijst erop dat de negatieve invloeden van overmatige stikstofdepositie zich in de praktijk in dit gebied niet voordoen. Ook de jeneverbesstruwelen in het Drouwenerzand behoren tot het door schapen begraasde gebied. De schapen zijn nodig om opschot van jonge boompjes van andere soorten en grassen weg te vreten. Ook is door schapen losgewoelde grond noodzakelijk om jeneverbessen te laten ontkiemen. Zoals in de vorige paragraaf is uiteengezet, wordt door de schapenbegrazing in het Drouwenerzand netto minimaal mol N/ha/jaar onttrokken. De extra toevoeging van stikstof van 1,1 mol/ha/jaar door RWE zal dit positieve effect niet ongedaan maken en heeft er geen substantiële invloed op. De gunstige staat van instandhouding wordt niet door de extra depositie bedreigd, het instandhoudingsdoel blijft haalbaar en 34 ARCADIS : Definitief

37 wordt niet vertraagd. De bijdrage van RWE is gering en zal geen merkbaar verslechterend effect hebben op de kwaliteit van het habitattype. De bijdrage vormt tevens geen belemmering voor de effectiviteit en duurzaamheid van nog te nemen herstelmaatregelen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de bijdrage van RWE realisatie van het instandhoudingsdoel niet in gevaar brengt. Daarmee is tevens een significant negatief effect als gevolg van de extra depositie door RWE uitgesloten HEISCHRALE GRASLANDEN De KDW van het habitattype bedraagt 857 mol N/ha/j. Er is sprake van een maximale overschrijding van 291 mol N/ha/jaar. De bijdrage van RWE bedraagt maximaal 1,1 mol N/ha/jaar. Verzuring en vermesting Het habitattype komt voor onder licht gebufferde tot matig zure omstandigheden en is gevoelig voor verzuring. Het type is op de meeste gebonden aan leemhoudende bodems en buffering vindt meestal plaats van het grondwater dat een deel van het jaar het maaiveld bereikt. Het habitattype komt in het Drouwenerzand op een plek voor waar de buffering zou moeten plaatsvinden door aanvoer van basenhoudend grondwater. Ter plekke van het habitattype is echter geen keileem in de bodem aanwezig. Mogelijk wordt het habitattype incidenteel beïnvloed door afspoelend regenwater vanaf een nabije akker. Het habitattype heeft een matige kwaliteit en betreft de droge vorm van het habitattype. Dit indiceert dat er sprake is van een verstoorde waterhuishouding. De overgang van een vochtige naar de droge vorm heeft waarschijnlijk kwaliteitsverlies veroorzaakt, die verder is versterkt door opgetreden verzuring door het wegvallen van de basenaanvoer. De vegetatie herbergt nog veel kenmerkende soorten, maar de typische (en gevoeligere) soorten ontbreken. Ook het huidige beheer vormt een knelpunt voor dit habitattype. Door de te hoge intensiteit komen sommige planten niet aan zaadzetting toe. Dit heeft bijgedragen aan de verarming van de vegetatie. De overmatige stikstofdepositie kan hebben bijgedragen aan de verminderde kwaliteit van het habitattype, maar speelt geen rol van betekenis. Dit wordt onderschreven door de PAS-gebiedsanalyse en ondersteund door het onderzoek van Stevens et al. (2004). Wat betreft het voorkomen van kenmerkende soorten zit het habitattype rond het niveau van de soortenrijkdom dat je zou verwachten bij een atmosferische stikstofdepositie rond de KDW. Dat is dus gunstig, omdat de KDW in feite nu ruimschoots door de achtergronddepositie wordt overschreden. Het heischrale grasland in het Drouwenerzand wordt eveneens door schapen begraasd. Zoals in een eerdere paragraaf is uiteengezet, wordt door de schapenbegrazing in het Drouwenerzand netto minimaal mol N/ha/jaar onttrokken. De extra toevoeging van stikstof van 1,1 mol N/ha/jaar door RWE zal dit positieve effect niet ongedaan maken en heeft er geen substantiële invloed op. De gunstige staat van instandhouding wordt niet door de extra depositie bedreigd, het instandhoudingsdoel blijft haalbaar en wordt niet vertraagd. De bijdrage van RWE is gering en zal geen merkbaar verslechterend effect hebben op de kwaliteit van het habitattype, zo valt ook op te maken uit het onderzoek van Stevens et al. (2004). De bijdrage vormt tevens geen belemmering voor de effectiviteit en duurzaamheid van nog te nemen herstelmaatregelen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de bijdrage van RWE realisatie van het instandhoudingsdoel niet in gevaar brengt. Daarmee is tevens een significant negatief effect als gevolg van de extra depositie door RWE uitgesloten EINDCONCLUSIE Het vorenstaande maakt duidelijk dat de bijdrage van RWE aan de stikstofdepositie de reeds bestaande goede staat van instandhouding van de aangewezen habitattypen niet zal ondermijnen of de huidige : Definitief ARCADIS 35

38 matige kwaliteit van het heischrale grasland verder zal verslechteren. Het bestaande begrazingsbeheer is adequaat en voorkomt het optreden van een meetbaar of zichtbaar effect. De extra hoeveelheid stikstof is te klein om een meetbare of zichtbare versnelling van de successie te veroorzaken: de pioniervegetaties van de stuifzandheiden zullen, mede door het bestaande begrazingsbeheer, niet merkbaar sneller dichtgroeien. Een toename van 1,1 mol N/ha/jaar, zoals door RWE in het Drouwenerzand, is derhalve niet terug te zien in een daling van het aantal kenmerkende soorten. Er zal dus geen sprake zijn van een meetbaar of zichtbaar effect op de instandhoudingsdoelen. Ook de PAS-herstelmaatregelen worden door de extra depositie niet belemmerd of vertraagd. Een significant negatief effect kan derhalve worden uitgesloten voor de stikstofbijdrage vanuit de RWEcentrale op de habitattypen van het Drouwenerzand. 36 ARCADIS : Definitief

39 6 Stikstofmaatregelen door RWE 6.1 DOEL VAN RWE Hoewel significante negatieve effecten door de stikstofbijdrage vanuit de RWE-centrale op de habitattypen van het Drouwenerzand zijn uitgesloten en er dus in juridische zin geen noodzaak is voor mitigatie, wil RWE op vrijwillige basis bijdragen aan de versterking van de kwetsbare habitattypen in het Drouwenerzand, zoals zij dat op vrijwillige basis ook in een aantal andere gebieden heeft gedaan. De maatregelen zullen zijn toegespitst op het wegnemen van stikstof uit het gebied met stuifzandheiden (habitattypen H2310, H2320, H2330 en H5130) en op de kwaliteitsverbetering van het habitattype H6230 Heischrale graslanden. Dit laatste type is het enige met een matige staat van instandhouding, de overige zijn alle als goed beoordeeld. 6.2 HET PROJECT NATUURHERSTEL DROUWENERZAND Samen met de beheerder van het Drouwenerzand, Stichting Het Drentse Landschap, is voor het Drouwenerzand het volgende pakket van maatregelen afgesproken: 1. Het plaggen van minimaal m 2 vergraste stuifzandheide ten noorden en ten oosten van de huidige zandverstuiving 2. Maatregelen die de kwaliteit van het habitattype H6230 heischrale graslanden verbeteren 3. Aankoop van twee agrarische percelen aan de noordzijde van het natuurgebied met als doel: emissiebeperking en uitbreiding van het areaal heischrale gronden. Het pakket zal te zijner tijd, samen met Het Drentse Landschap, worden uitgewerkt in een uitvoeringsplan UITWERKING DEELPROJECT PLAGGEN STUIFZANDHEIDE In het gebied met een mozaïek van stuifzandheiden aan de noord- en oostzijde van de open zandverstuiving zal binnen een zoekgebied minimaal m 2 (1,35 ha) worden geplagd en/of gemaaid. Het zoekgebied zelf is ongeveer 4,5 ha groot. Tijdens ons veldbezoek bleek dat hiervan ongeveer % geschikt is voor een plagproject. De locatie, de oppervlakte en het plagpercentage zijn door Het Drentse Landschap aangereikt. Het gaat om een aantal plekken binnen het zoekgebied, die zodanig zijn vergrast dat zij niet langer bijdragen aan het doel structuurrijke heide. Van dergelijke plekken komen er minimaal vier in het zoekgebied voor. Het Drents Landschap zal ter plekke vaststellen welke plekken zich lenen voor een plagproject. Daarbij zijn twee strategieën denkbaar: 1. Het verwijderen van de grasmat en eventueel jonge boompjes door ondiep te plaggen, te eggen en het plagsel te zeven. Dit laatste om zoveel mogelijk zand te behouden voor het stuifzand en de bodem niet meer dan nodig te beroeren : Definitief ARCADIS 37

40 Deze strategie zal worden toegepast op plekken met een dichte grasmat en een oerlaag die meer dan 40 cm diep ligt. 2. Het afmaaien of chopperen van de grasmat, in combinatie met het ondiep plaggen, eggen of frezen van de naastgelegen zandkopjes met heidebegroeiing. Hierdoor ontstaan mooie en geleidelijke overgangen tussen de plekken die wel en niet worden bewerkt. Deze strategie wordt vooral ingezet in laagtes waar zich zeer ondiep een voor water ondoordringbare oerbank bevindt. Het is uit een oogpunt van waterhuishouding en bodemopbouw niet wenselijk dat deze oerbank wordt doorbroken. Welke strategie op welke plaats wordt toegepast wordt door Het Drentse Landschap bepaald op basis van onderzoek ter plaatse. De strategie en de exacte locaties worden in het uitvoeringsplan vastgelegd. Afbeelding 15. Zoekgebied aanvullende maatregelen versterking stuifzandhabitat. Hiervan wordt % daadwerkelijk omgezet in een plagproject. Geel is het open stuifzand, paars zijn de stuifzandheidevegetaties. (Bron: Het Drentse Landschap) 38 ARCADIS : Definitief

41 Afbeelding 15. Potentiële locatie voor plaggen aan de rand van het stuifzand. Hier is waarschijnlijk strategie 1 van toepassing. (foto: auteur, 5 augustus 2014) Afbeelding 16. Een tweede locatie voor een plagproject, waarschijnlijk geschikt voor strategie 2. (foto: auteur, 5 augustus 2014) : Definitief ARCADIS 39

42 Afbeelding 17. Een derde potentiële locatie voor een plagproject (achter de schaduw van de boom), mogelijk op basis van strategie 2. (foto: auteur, 5 augustus 2014) UITWERKING DEELPROJECT KWALITEITSVERBETERING H6230 HEISCHRALE GRASLANDEN Het is het doel van RWE om een bijdrage te leveren aan de kwaliteitsverbetering van het habitattype H6230 Heischrale graslanden. Van dit habitattype is slechts een kleine oppervlakte (< 1 ha) aanwezig. Maatregelen kunnen bestaan uit: wijziging in het beheer: uitrasteren, uitleggen van maaisel en/of plaggen van heischrale graslanden uit de omgeving (verspreiding van zaden) of wellicht het toedienen van mineralensupplementen (op basis van steenmelen) en areaaluitbreiding door een strook heide te plaggen naast het bestaande stukje heischraal grasland (zie afbeelding 10 voor een overzichtsfoto). Welke van deze maatregelen voor deze locatie geschikt zijn, kan alleen nader onderzoek van de bodem uitwijzen. Daarom zal RWE onderzoek starten naar de bodemgesteldheid op de plaats van het heischrale grasland en een iets ruimere omgeving (zie het aandachtsgebied in afbeelding 18), met specifieke aandacht voor de waterhuishouding en de bodemchemische eigenschappen. Op grond daarvan zullen passende maatregelen worden geformuleerd én uitgevoerd. 40 ARCADIS : Definitief

43 Afbeelding 18. Onderzoeksgebied voor maatregelen ten behoeve van het habitattype H6230 Heischraal grasland. De feitelijke maatregelen zullen op dit onderzoek worden afgestemd. (Bron: Het Drentse Landschap) Welke strategie zal worden toegepast wordt door Het Drentse Landschap bepaald op basis van het onderzoek ter plaatse. De strategie en de exacte locaties worden in het uitvoeringsplan vastgelegd UITWERKING DEELPROJECT AANKOOP LANDBOUWPERCELEN RWE koopt van de gemeente Aa en Hunze twee agrarische percelen aan de noordzijde van het Drouwenerzand, alsmede drie kleine bospercelen. De agrarische percelen zijn samen 5,0 ha groot. Beoogd eindbeheerder is Stichting Het Drentse Landschap. Bij de aankoop zal RWE zorgen voor een wijziging van het gebruik, waarbij het terrein niet langer agrarisch wordt bemest. Hierdoor daalt de depositie van stikstofverbindingen op de stikstofgevoelige habitattypen in het Natura 2000-gebied : Definitief ARCADIS 41

Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Concept

Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Concept Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Concept a Waardevol heidelandschap op de Hondsrug Samenvatting van het beheerplan Drouwenerzand Colofon Deze samenvatting

Nadere informatie

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld Hartelijk welkom Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld Programma Opening Opzet en doel van deze avond Even terug kijken Hoe staat het met de Programmatische Aanpak Stikstof Korte samenvatting

Nadere informatie

Heidebeheer in de 21 e eeuw

Heidebeheer in de 21 e eeuw Heidebeheer in de 21 e eeuw Henk Siebel Met OBN-faunaonderzoek van Joost Vogels, Arnold van den Burg, Eva Remke, Henk Siepel Stichting Bargerveen, Radboud Universiteit Nijmegen Herstel en beheer van droge

Nadere informatie

Accumulatie van C en N gedurende successie in kalkrijke en kalkarme duinen

Accumulatie van C en N gedurende successie in kalkrijke en kalkarme duinen Veldwerkplaats, 16 juni2015 1 Accumulatie van C en N gedurende successie in kalkrijke en kalkarme duinen Yuki Fujita & Camiel Aggenbach 2 Overzicht Wat zijn Grijze duinen? Atmosferische N-depositie en

Nadere informatie

Fauna in de PAS. Hoe kunnen we effecten van N-depositie op Diersoorten mitigeren? Marijn Nijssen Stichting Bargerveen

Fauna in de PAS. Hoe kunnen we effecten van N-depositie op Diersoorten mitigeren? Marijn Nijssen Stichting Bargerveen Fauna in de PAS Hoe kunnen we effecten van N-depositie op Diersoorten mitigeren? Marijn Nijssen Stichting Bargerveen De Programatische Aanpak Stikstof Natuurdoelen en economische ontwikkelingsruimte 1600

Nadere informatie

Programma. Beheerplan Elperstroomgebied

Programma. Beheerplan Elperstroomgebied Beheerplan Elperstroomgebied Alie Alserda Pietop t Hof Christina Schipper Rienko van der Schuur 1 Elperstroomgebied Natura 2000 14 mei 2013 Programma Inleiding Doelen Knelpunten Activiteiten Aanvullend

Nadere informatie

Heidebeheer en fauna. Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009

Heidebeheer en fauna. Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009 Heidebeheer en fauna Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009 Inleiders: Jap Smits (Staatsbosbeheer) en prof. dr. Henk Siepel (Alterra-WUR) De Strabrechtse Heide is een

Nadere informatie

Oerlandschap, gekneed door ijs en oorlog Samenvatting van het beheerplan Holtingerveld Concept

Oerlandschap, gekneed door ijs en oorlog Samenvatting van het beheerplan Holtingerveld Concept Oerlandschap, gekneed door ijs en oorlog Samenvatting van het beheerplan Holtingerveld Concept a Oerlandschap, gekneed door ijs en oorlog Samenvatting van het beheerplan Holtingerveld Colofon Deze samenvatting

Nadere informatie

Heide als landschap: historie, bodem en ontwikkeling. Rienk-Jan Bijlsma & Rein de Waal

Heide als landschap: historie, bodem en ontwikkeling. Rienk-Jan Bijlsma & Rein de Waal Heide als landschap: historie, bodem en ontwikkeling Rienk-Jan Bijlsma & Rein de Waal 1953 Nieuwe functies vragen om nieuwe beheermethoden Evenwicht tussen hei en gras wanneer ontwikkeling ongestoord verloopt

Nadere informatie

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Grasland en Heide Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Planning Grasland Voedselweb opdracht Heide Voedselweb opdracht Grasland Grasland is een gebied van enige omvang met een vegetatie die gedomineerd wordt door grassen

Nadere informatie

Effecten van verhoogde N- depositie op natuur: is herstel nog nodig? Roland Bobbink, Leon van den Berg, Hilde Tomassen, Maaike Weijters & Jan Roelofs

Effecten van verhoogde N- depositie op natuur: is herstel nog nodig? Roland Bobbink, Leon van den Berg, Hilde Tomassen, Maaike Weijters & Jan Roelofs Effecten van verhoogde N- depositie op natuur: is herstel nog nodig? Roland Bobbink, Leon van den Berg, Hilde Tomassen, Maaike Weijters & Jan Roelofs Opbouw presentatie Inleiding - atmosferische depositie

Nadere informatie

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen.

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen. Beschrijving kwelderherstelmaatregelen 1 1.1 Inleiding Aan de noordkust van Groningen heeft Groningen Seaports, mede ten behoeve van RWE, circa 24 ha. kwelders aangekocht. Door aankoop van de kwelders

Nadere informatie

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap 1.2 landschap, natuur en recreatie Landschap Radio Kootwijk vormt een belangrijke schakel in een aaneengesloten open tot halfopen droog tot vochtig stuifzand- en heidegebied dat zich uitstrekt van het

Nadere informatie

Herstelbeheer van natte heiden en natte heischrale graslanden. Roland Bobbink B-WARE Research Centre

Herstelbeheer van natte heiden en natte heischrale graslanden. Roland Bobbink B-WARE Research Centre Herstelbeheer van natte heiden en natte heischrale graslanden. Roland Bobbink B-WARE Research Centre Opbouw Presentatie Inleiding - heide landschap - karakterisering natte heiden en heischrale graslanden

Nadere informatie

Maatregelen voor bosherstel

Maatregelen voor bosherstel Veldwerkplaats Voedselkwaliteit en biodiversiteit in bossen Maatregelen voor bosherstel Gert-Jan van Duinen Arnold van den Burg Conclusie OBN-onderzoek bossen Te hoge atmosferische stikstofdepositie Antropogene

Nadere informatie

Bermenplan Assen. Definitief

Bermenplan Assen. Definitief Definitief Opdrachtgever: Opdrachtgever: Gemeente Assen Gemeente Mevrouw Assen ing. M. van Lommel Mevrouw M. Postbus van Lommel 30018 Noordersingel 940033 RA Assen 9401 JW T Assen 0592-366911 F 0592-366595

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 21 augustus 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2015-004219 - gemeente Ede Activiteit

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum : 8 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2010-005930- gemeente Harderwijk Activiteit : Uitbreiding

Nadere informatie

Biotoop heide. Cursus natuurmanagement, 2019

Biotoop heide. Cursus natuurmanagement, 2019 Biotoop heide Cursus natuurmanagement, 2019 Natura 2000 Wat doen we vandaag? Heide Heide in Vlaanderen Begin 19 de eeuw Grootste uitbreiding heidelandschap (woeste grond) De mens vecht om er te overleven.

Nadere informatie

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee?

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? Beheerdersdag 2015 Jan Willem van der Vegte, BIJ12 - PAS-bureau Leon van den Berg, Bosgroepen Programmatische Aanpak Stikstof

Nadere informatie

Memo. Aanleiding De Cie. m.e.r. heeft kritiek op de Passende Beoordeling voor de Structuurvisie Veere. Het gaat om het aspect stikstofdepositie.

Memo. Aanleiding De Cie. m.e.r. heeft kritiek op de Passende Beoordeling voor de Structuurvisie Veere. Het gaat om het aspect stikstofdepositie. Memo datum 15 mei 2012 aan Tim Artz Oranjewoud van Christel Schellingen Oranjewoud kopie project Passende beoordeling Structuurvisie Veere projectnummer 247734 betreft Resultaten berekeningen stikstofdepositie

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b Datum : 17 maart 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-013911 - gemeente Ede

Nadere informatie

Vegetatie van de heide,

Vegetatie van de heide, Indicator 13 december 2018 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Sinds 1999 is de verstruiking

Nadere informatie

Gagel-en wilgenstruwelen

Gagel-en wilgenstruwelen Gagel-en wilgenstruwelen Knelpunten en beheer Bobbink et al. (2013) Preadvies kleine ecotopen in de hydrologische gradiënt. H7. Vormen en voorkomen Gagelstruweel RG Klasse der hoogveenbulten en slenken

Nadere informatie

Fosfaat en natuurontwikkeling

Fosfaat en natuurontwikkeling Fosfaat en natuurontwikkeling Verslag veldwerkplaats Laagveen- en zeekleilandschap Arcen, 28 augustus 2008 Inleiders: Fons Smolders, B-Ware Nijmegen en Michael van Roosmalen van Stichting Het Limburgs

Nadere informatie

Drukbegrazing en Chopperen als Alternatieven voor Plaggen van Natte heide

Drukbegrazing en Chopperen als Alternatieven voor Plaggen van Natte heide Drukbegrazing en Chopperen als Alternatieven voor Plaggen van Natte heide Effecten op middellange termijn: Fauna De Vlinderstichting Stichting Bargerveen B-Ware Experimenteel onderzoek Abiotiek: ph, buffercapaciteit,

Nadere informatie

Wilt u verder rekenen of gegevens wijzigen? Importeer de pdf dan in de Calculator. Berekening Situatie 1 Kenmerken Emissie Depositie

Wilt u verder rekenen of gegevens wijzigen? Importeer de pdf dan in de Calculator. Berekening Situatie 1 Kenmerken Emissie Depositie Dit document bevat resultaten van een stikstofdepositieberekening met AERIUS Calculator. U kunt dit document onder meer gebruiken voor een onderbouwing van een vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 23 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-017309 - gemeente Ermelo Activiteit

Nadere informatie

MMC Scherpenberg Lieren. Programma van Eisen

MMC Scherpenberg Lieren. Programma van Eisen MMC Scherpenberg Lieren Programma van Eisen Dienst Landelijk Gebied Zwolle, mei 2009 Uitgangspunten Scherpenberg Voor het ontwerp op de Scherpenberg zijn de volgende zaken als input gebruikt: Vigerende

Nadere informatie

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

Bergvennen & Brecklenkampse Veld Bergvennen & Brecklenkampse Veld Terugkoppeling resultaten onderzoek 15 november 2016 Programma 20:00 uur 20:10 uur 20:15 uur 20:45 uur 21.15 uur 21:20 uur 22:00 uur Opening door Aart van Cooten Proces

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 18 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2015-005202 - gemeente Ede Activiteit

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 22 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-005160 - gemeente Putten Activiteit

Nadere informatie

Bestuurlijke samenvatting. Laatste onderzoeksresultaten De Groote Meer op de Brabantse Wal

Bestuurlijke samenvatting. Laatste onderzoeksresultaten De Groote Meer op de Brabantse Wal Bestuurlijke samenvatting Laatste onderzoeksresultaten De Groote Meer op de Brabantse Wal De Groote Meer, deels gevuld met water De Brabantse Wal: een afwisselend natuurgebied met een grote variatie aan

Nadere informatie

Aanvulling op het MER Vestiging Intensieve Veehouderij Beemte- Vaassen

Aanvulling op het MER Vestiging Intensieve Veehouderij Beemte- Vaassen Aanvulling op het MER Vestiging Intensieve Veehouderij Beemte- Vaassen 8 april 2015 Verantwoording Titel Aanvulling op het MER Vestiging Intensieve Veehouderij Beemte-Vaassen Opdrachtgever Provincie Gelderland

Nadere informatie

2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Artikelen 19d en 19e

2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Artikelen 19d en 19e 2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikelen 19d en 19e Datum : 1 augustus 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2013-018427 - gemeente Dronten Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b Datum : 19 september 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2014-00078 - gemeente Nunspeet

Nadere informatie

Trosbosbes Effecten op het ecosysteem en mogelijkheden voor bestrijding

Trosbosbes Effecten op het ecosysteem en mogelijkheden voor bestrijding Trosbosbes Trosbosbes Effecten op het ecosysteem en mogelijkheden voor bestrijding GertJan van Duinen Vraagstelling Hoe beïnvloedt Trosbosbes ecosysteem? Peelvenen: veenontwikkeling, biodiversiteit Factoren

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 27 januari 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2016-001222 - gemeente Woudenberg

Nadere informatie

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 en zonder vogeldoelen Er zijn acht Natura 2000 en waarvoor geen vogeldoelen zijn geformuleerd, maar die wel binnen één van de helikopterlaagvliegen

Nadere informatie

Verjonging van Jeneverbes

Verjonging van Jeneverbes Verjonging van Jeneverbes Esther Lucassen, Michael van Roosmalen, Ton Lenders, Jan Roelofs Meinweg Ecotop, 27 september 2014, Landgoed Kasteel Daelenbroek, Herkenbosch Info: Esther Lucassen, Onderzoekscentrum

Nadere informatie

Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord. Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000)

Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord. Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000) Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000) Introductie Natura 2000 als kader voor de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) Europese wetgeving om soorten

Nadere informatie

Natte en Vochtige bossen. Hydrologisch herstel van natte en vochtige bossen: welke kansen liggen er?

Natte en Vochtige bossen. Hydrologisch herstel van natte en vochtige bossen: welke kansen liggen er? Natte en Vochtige bossen Hydrologisch herstel van natte en vochtige bossen: welke kansen liggen er? Indeling Landschappelijke positie natte en vochtige bossen Verdroging Waar liggen de kansen? Hoe te herkennen

Nadere informatie

Natuurkwaliteit en bosgebruik Natura 2000. Rienk-Jan Bijlsma

Natuurkwaliteit en bosgebruik Natura 2000. Rienk-Jan Bijlsma Natuurkwaliteit en bosgebruik Natura 2000 Rienk-Jan Bijlsma Onderwerpen Habitatkaart bossen Veluwe Kwaliteitsverbetering habitattypen bos Oppervlaktevergroting habitattypen bos Habitatkaart: typen en criteria

Nadere informatie

Programmatische Aanpak Stikstof. Rottige Meenthe en Brandemeer

Programmatische Aanpak Stikstof. Rottige Meenthe en Brandemeer Programmatische Aanpak Stikstof Rottige Meenthe en Brandemeer Programma informatieavond Programma Aanpak Stikstof (PAS) 19.30-20.00 uur Inloop 20.00-20.05 uur Opening door voorzitter Piet Dijkstra - Programma

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 30 april 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-006073 gemeente Brummen Activiteit : het in bedrijf

Nadere informatie

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 en zonder vogeldoelen Erratum Bijlage 9 Toetsing typische soorten in Natura 2000 en zonder vogeldoelen Onderstaande tekst vervangt bijlage 9 bij het

Nadere informatie

Kleine schorseneer aan het infuus voortgang herstelplan in Drenthe

Kleine schorseneer aan het infuus voortgang herstelplan in Drenthe Kleine schorseneer aan het infuus voortgang herstelplan in Drenthe WFD-dag, 28 februari 2015 Edwin Dijkhuis Dit project wordt uitgevoerd en mogelijk gemaakt door: Foto: Peter Meininger Portret: Kleine

Nadere informatie

30 maart 2013 Boshuizerbergen; KNNV afd Nijmegen; deel 4 1

30 maart 2013 Boshuizerbergen; KNNV afd Nijmegen; deel 4 1 KNNV afdeling Nijmegen Goudenregenstraat 5 6573 XN BEEK UBBERGEN secretaris@nijmegen.knnv.nl www5.knnv.nl/afdeling- Nijmegen Boshuizerbergen en Op den Buus. Rokend zand [deel 4] 30 maart 2013 Boshuizerbergen;

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 27 november 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2015-009212 - gemeente Amersfoort Activiteit

Nadere informatie

A1 Apeldoorn-Zuid - Beekbergen

A1 Apeldoorn-Zuid - Beekbergen A1 Apeldoorn-Zuid - Beekbergen Passende beoordeling stikstofdepositie; toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 Definitief In opdracht van: Rijkswaterstaat Oost Nederland Grontmij Nederland

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 21 januari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-010894 - gemeente Ermelo Activiteit

Nadere informatie

Ecologische meerwaarde gehoede schaapskuddes. Loek Kuiters en Pieter Slim

Ecologische meerwaarde gehoede schaapskuddes. Loek Kuiters en Pieter Slim Ecologische meerwaarde gehoede schaapskuddes Loek Kuiters en Pieter Slim Gescheperde vs. standbeweiding Sturing begrazing Verspreiding diasporen Verschraling Functionele samenhang landschapschaal Gescheperde

Nadere informatie

Natura 2000-ontwerpbeheerplan Bakkeveense Duinen (17) Samenvatting. Datum November 2015 Status Ontwerpbeheerplan

Natura 2000-ontwerpbeheerplan Bakkeveense Duinen (17) Samenvatting. Datum November 2015 Status Ontwerpbeheerplan Natura 2000-ontwerpbeheerplan Bakkeveense Duinen (17) Samenvatting Datum November 2015 Status Ontwerpbeheerplan Colofon Opdrachtgever: Opgesteld door: Bevoegd gezag Ministerie van Economische Zaken Directie

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 27 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-003821 - gemeente Putten Activiteit : het

Nadere informatie

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top,

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top, De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus 8029 6710 AA Ede Geldermalsen, 28 oktober 2015 betreft: project: referentie: behandeld door: bijlage(n): Toetsing herinrichting aan NNN en Natura-2000

Nadere informatie

Kleinschalig heidebeheer maatregelen diverse terreinen

Kleinschalig heidebeheer maatregelen diverse terreinen Resultaten Uitgangssituatie Algemeen Kleinschalig heidebeheer maatregelen diverse terreinen Projectnummer: 2010_009 Projectnaam: Kleinschalig heidebeheer maatregelen diverse terreinen PMJP: B2 Kwaliteitsverbetering

Nadere informatie

Voortoets Natura Melkveebedrijf De Bieshorst Dwarsdijk 2 te Halle

Voortoets Natura Melkveebedrijf De Bieshorst Dwarsdijk 2 te Halle Voortoets Natura 2000 Melkveebedrijf De Bieshorst Dwarsdijk 2 te Halle Aanleiding Voor het perceel gelegen aan de Dwarsdijk 2 te Halle is een vergroting van de rundveestalling voorzien, evenals een vergroting

Nadere informatie

Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 2.7 eerste lid, van het Besluit natuurbescherming.

Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 2.7 eerste lid, van het Besluit natuurbescherming. Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 2.7 eerste lid, van het Besluit natuurbescherming. Bijlage, Vergunningaanvraag Kenmerken Samenvatting emissies Depositieresultaten

Nadere informatie

Herstel en beheer van heideterreinen

Herstel en beheer van heideterreinen Herstel en beheer van heideterreinen Gevolgen van verzuring, vermesting en verdroging en de invloed van beheer op levensgemeenschappen van heide. Een samenvattend rapport voor beheerders. Chris van Turnhout

Nadere informatie

Programmatische Aanpak Stikstof TERSCHELLING

Programmatische Aanpak Stikstof TERSCHELLING Programmatische Aanpak Stikstof TERSCHELLING Programma informatieavond Programma Aanpak Stikstof (PAS) 19.30-20.00 uur Inloop 20.00-20.05 uur Opening door voorzitter Piet Dijkstra - Programma en doel van

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 30 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-006217 - gemeente Ede Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d, e, f en g Natuurbeschermingswet 1998, Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland en Beleidsregels Stikstof en

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 8 september 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-002524 - gemeente Ede Activiteit : het

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 30 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-007675 - gemeente Almere Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 31 maart 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-013646 - gemeente Barneveld Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 18 maart 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-012117 - gemeente Ermelo Activiteit : verbreden van het

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 5 april 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2016-002289 - gemeente Leusden Activiteit

Nadere informatie

Marijn Nijssen, Toos van Noordwijk, Annemieke Kooijman, Herman van Oosten, Bart Wouters, Chris van Turnhout, Jasja Dekker, Michiel Wallis de Vries,

Marijn Nijssen, Toos van Noordwijk, Annemieke Kooijman, Herman van Oosten, Bart Wouters, Chris van Turnhout, Jasja Dekker, Michiel Wallis de Vries, Zijn effecten van begrazing te voorspellen? Marijn Nijssen, Toos van Noordwijk, Annemieke Kooijman, Herman van Oosten, Bart Wouters, Chris van Turnhout, Jasja Dekker, Michiel Wallis de Vries, Ingo Jansen,

Nadere informatie

Schraal schraler schraalst

Schraal schraler schraalst Schraal schraler schraalst Van landbouwgrond naar natuur. Maakt het uit hoe we dit aanpakken? Rudy van Diggelen Camiel Aggenbach Matty Berg Jan Frouz Tjisse Hiemstra Leo Norda Jan Roymans 2 Voorwaarden

Nadere informatie

André Jansen NecoV N-symposium Antwerpen, 26 april 2016 Beheer op standplaatsniveau: een pas op de plaats.

André Jansen NecoV N-symposium Antwerpen, 26 april 2016 Beheer op standplaatsniveau: een pas op de plaats. André Jansen NecoV N-symposium Antwerpen, 26 april 2016 Beheer op standplaatsniveau: een pas op de plaats. Doel Rode Lijst met Groene Stip Bepalen effectiviteit van effectgerichte maatregelen tegen verdroging,

Nadere informatie

Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 19km, eerste lid, van de Nb-wet 1998.

Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 19km, eerste lid, van de Nb-wet 1998. Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 19km, eerste lid, van de Nb-wet 1998., Kenmerken Emissie Depositie natuurgebieden Depositie habitattypen Verdere toelichting

Nadere informatie

Schraal schraler schraalst

Schraal schraler schraalst Schraal schraler schraalst Van landbouwgrond naar natuur. Maakt het uit hoe we dit aanpakken? Rudy van Diggelen Camiel Aggenbach Matty Berg Jan Frouz Tjisse Hiemstra Leo Norda Jan Roymans Opmerking vooraf:

Nadere informatie

Wilt u verder rekenen of gegevens wijzigen? Importeer de pdf dan in de Calculator.

Wilt u verder rekenen of gegevens wijzigen? Importeer de pdf dan in de Calculator. Dit document bevat resultaten van een stikstofdepositieberekening met AERIUS Calculator. U dient dit document te gebruiken ter onderbouwing van een in het kader van de Wet natuurbescherming. De resultaten

Nadere informatie

Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 2.7 eerste lid, van het Besluit natuurbescherming.

Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 2.7 eerste lid, van het Besluit natuurbescherming. Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 2.7 eerste lid, van het Besluit natuurbescherming. Bijlage, Vergunningaanvraag Kenmerken Samenvatting emissies Depositieresultaten

Nadere informatie

Gebiedswijzer De Bruuk

Gebiedswijzer De Bruuk Programmatische Aanpak Stikstof Gebiedswijzer De Bruuk Nederland heeft ruim 160 natuurgebieden aangewezen als Natura 2000-gebied. Samen met de andere landen van de Europese Unie werkt Nederland zo aan

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 Nat is zeer laagproductief hooiland op natte, onbemeste, basenrijke veen- en zandgrond dat gewoonlijk een keer per jaar worden gemaaid in de nazomer.

Nadere informatie

Wilt u verder rekenen of gegevens wijzigen? Importeer de pdf dan in de Calculator.

Wilt u verder rekenen of gegevens wijzigen? Importeer de pdf dan in de Calculator. Dit document bevat resultaten van een stikstofdepositieberekening met AERIUS Calculator. U dient dit document te gebruiken ter onderbouwing van een vergunningaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming.

Nadere informatie

Wilt u verder rekenen of gegevens wijzigen? Importeer de pdf dan in de Calculator.

Wilt u verder rekenen of gegevens wijzigen? Importeer de pdf dan in de Calculator. Dit document bevat resultaten van een stikstofberekening met AERIUS Calculator. U dient dit document te gebruiken ter onderbouwing van een in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. De resultaten

Nadere informatie

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Fochteloërveen

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Fochteloërveen Hartelijk welkom Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Fochteloërveen Programma Opening Opzet en doel van deze avond Even terug kijken Hoe staat het met de Programmatische Aanpak Stikstof Korte samenvatting

Nadere informatie

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie.

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie. 3. Inventarisatie 3.1. Methode Het inventarisatieformulier (zie bijlage 2) voor de Jeneverbes is verspreid via diverse organisaties naar beheerders en vrijwilligers. De organisaties die hierbij aan bij

Nadere informatie

Verkavelingspatroon Regelmatige blokverkaveling (door houtwallen omgeven)

Verkavelingspatroon Regelmatige blokverkaveling (door houtwallen omgeven) 4.5 Landduinen Landschapskenmerken Reliëfvorm Mozaïek van hogere zandduinen meestal bebost en lager en vlakker gelegen vennen en schrale graslanden Water Lage grondwaterstanden Bodem Zandgronden Wegenpatroon

Nadere informatie

BESCHIKKING D.D. 13 AUGUSTUS ZAAKNUMMER VAN GEDEPUTEERDE STATEN

BESCHIKKING D.D. 13 AUGUSTUS ZAAKNUMMER VAN GEDEPUTEERDE STATEN BESCHIKKING D.D. 13 AUGUSTUS 2012 - ZAAKNUMMER 2011-019213 - VAN GEDEPUTEERDE STATEN Natuurbeschermingswet 1998 Artikel 19 D/E Rundvee-, pluimvee-, en varkenshouderij aan de Veenstraat 7 te Lunteren Beslissing

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 8 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-005393 - gemeente Barneveld Activiteit :

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 14 juli 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-016050 - gemeente Apeldoorn Activiteit : mestverwerkingsinstallatie

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 21 januari 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2013-014115 - gemeente Putten Activiteit : het

Nadere informatie

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL Bekijk op https://www.youtube.com/watch?v=pgyczqy-krm voor het herinirichtingplan Sarsven en De Banen. Begin vorige eeuw kwamen plantenliefhebbers uit het hele land al naar

Nadere informatie

Veldwerkplaats vochtige bossen

Veldwerkplaats vochtige bossen Veldwerkplaats vochtige bossen Hoe kan hydrologisch herstel (vermesting), verzuring en verdroging tegen gaan? Emiel Brouwer, onderzoekcentrum BWARE Rob van den Burg, Bosgroep Zuid Nederland Bos op de pleistocene

Nadere informatie

Overschrijding kritische stikstofdepositie op natuur, 2009

Overschrijding kritische stikstofdepositie op natuur, 2009 Indicator 8 april 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Circa 60 procent van het areaal

Nadere informatie

Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 2.7 eerste lid, van het Besluit natuurbescherming.

Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 2.7 eerste lid, van het Besluit natuurbescherming. Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 2.7 eerste lid, van het Besluit natuurbescherming. Bijlage, Vergunningaanvraag Kenmerken Samenvatting emissies Depositieresultaten

Nadere informatie

Programmatische Aanpak Stikstof: PAS

Programmatische Aanpak Stikstof: PAS Programmatische Aanpak Stikstof: PAS Toelichting voorlopig programma Presentatie technische briefing Vaste commissie voor LNV van de Tweede Kamer 30 september 2010 Waarom een Programmatische Aanpak Stikstof

Nadere informatie

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept a Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Colofon Deze samenvatting is een uitgave van de

Nadere informatie

Berekening Situatie 1 Kenmerken Samenvatting emissies Depositiekaart Depositieresultaten Gedetailleerde emissiegegevens

Berekening Situatie 1 Kenmerken Samenvatting emissies Depositiekaart Depositieresultaten Gedetailleerde emissiegegevens Dit document bevat resultaten van een stikstofdepositieberekening met AERIUS Calculator. U kan dit document en voor de onderbouwing van depositie onder de drempelwaarde (0.05 mol/ha/j) in het kader van

Nadere informatie

Monitoring Wat doen we ermee? Het gebruik van gegevens in de praktijk

Monitoring Wat doen we ermee? Het gebruik van gegevens in de praktijk Monitoring Wat doen we ermee? Het gebruik van gegevens in de praktijk Lange geschiedenis Veel gebeurd 1e 3e Provinciale milieukartering Ruimtelijk beleid, Natuurbeleid, Landschap Terreinbeheerders Beheer

Nadere informatie

Mineraalgift als maatregel tegen verzuring. Leon van den Berg (Bosgroep Zuid Nederland) Maaike Weijters (onderzoekcentrum B-WARE)

Mineraalgift als maatregel tegen verzuring. Leon van den Berg (Bosgroep Zuid Nederland) Maaike Weijters (onderzoekcentrum B-WARE) Mineraalgift als maatregel tegen verzuring Leon van den Berg (Bosgroep Zuid Nederland) Maaike Weijters (onderzoekcentrum B-WARE) Inleiding Mineralen Verzuring Wat is er bekend? Onderzoek Resultaten Wat

Nadere informatie

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN indeling inleiding: voorstelling a geschiedenis van het natuurbeheer b - biotopen en soorten en hun beheer pauze c - beheer richt zich op de omgeving d - natuurbeheer

Nadere informatie

Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 19km, eerste lid, van de Nb-wet 1998.

Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 19km, eerste lid, van de Nb-wet 1998. Dit document is een bijlage bij het toestemmingsbesluit als bedoeld in artikel 19km, eerste lid, van de Nb-wet 1998., Kenmerken Emissie Depositie natuurgebieden Depositie habitattypen Verdere toelichting

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b Datum : 14 juli 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-016115 - gemeente Ede Activiteit

Nadere informatie

EFFECTEN VAN GRAZERS OP BELANGRIJKE KWELDER PROCESSEN

EFFECTEN VAN GRAZERS OP BELANGRIJKE KWELDER PROCESSEN Samenvatting INTRODUCTIE Een groot deel van het landoppervlak op aarde is bedekt met graslanden en deze worden doorgaans door zowel inheemse diersoorten als door vee begraasd. Dit leidt vaak tot een zeer

Nadere informatie