Branchedocument Gevaarlijk afval Milieu

Transcriptie

1 Branchedocument Gevaarlijk afval Milieu Provincie Noord-Holland Vastgesteld in MT op 24 juli 2012 Status: definitief 1

2 Leeswijzer Het voorliggende document is het branchedocument gevaarlijk afval. In hoofdstuk 1 is de aanleiding aangegeven voor het opstellen van branchedocumenten en wordt de reikwijdte van het document beschreven. Hoofdstuk 2 gaat nader in op voor de branche geldende wetgeving. Hoofdstuk 3 beschrijft welke hulpmiddelen zijn ontwikkeld om meldingen en vergunningaanvragen gemakkelijk te kunnen indienen en afhandelen. In hoofdstuk 4 is de provinciale strategie en visie op de branche gegeven. In hoofdstuk 5 en 6 worden enkele organisatorische aspecten waaronder het dossierbeheer waarmee het branchedocument actueel wordt gehouden vastgelegd. De bijlagen dienen als gereedschapskist voor de vergunningverleners en de aanvragers. In de bijlagen zijn opgenomen: - een stroomschema ter bepaling van het bevoegd gezag; - een checklijst voor de vergunningverlener om te beoordelen of een melding compleet is; - beoordelingscriteria voor milieueffectrapportage; - een korte beschrijving van de branche; - een lijst met BBT-maatregelen uit de BREF afvalverwerking; - de aanwijzing van GPBV-installaties m.b.t. afvalverwerking; - een handreiking voor het opstellen van een A&V-beleid en AO/IC. Status: definitief 2

3 Inhoudsopgave 1 INTRODUCTIE WETGEVING HULPMIDDELEN PROVINCIALE VISIE EN STRATEGIE BRANCHE GEVAARLIJK AFVALBEDRIJVEN TOEZICHT EN HANDHAVING DOSSIERHOUDER / DOSSIERBEHEER BIJLAGE 1 : Bepaling bevoegd gezag BIJLAGE 2 : Te leveren gegevens in AIM melding (geldend op 1 januari 2012) BIJLAGE 3 : Beoordelingscriteria als vastgelegd in de Europese richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) BIJLAGE 4 : Branchebeschrijving gevaarlijk afval BIJLAGE 5 : BAT in de BREF afvalbehandeling (exclusief verbranding) BIJLAGE 6 : Aanwijzing GPBV-installaties (per 1 januari 2013) BIJLAGE 7 : Leidraad A&V-beleid bij LAP2 (versie november 2009) BIJLAGE 8 : Leidraad AO/IC bij LAP2 (versie december 2008) BIJLAGE 9 : Minimumvragenlijst AV-beleid en AO/IC voor eenvoudige afvalbedrijven Status: definitief 3

4 1 INTRODUCTIE 1.1 Aanleiding Branchedocumenten zijn een middel om de kwaliteit van vergunningverlening en toezicht te verhogen en doelmatigheid en efficiency te verbeteren voor een groep van overeenkomstige bedrijven. Waarborging van een eenduidige beleidsbenadering en de gelijke benadering voor gelijksoortige bedrijven zijn dé redenen om branchedocumenten te maken. Met het programma van de De branchegerichte provincie is in 2006 een begin gemaakt met de branchegerichte aanpak die heeft geresulteerd in een 10-tal branchedocumenten. De ervaringen met deze documenten zijn zo goed dat de wens bestaat om de branchegerichte benadering voort te zetten. Door ingrijpende veranderingen in wet- en regelgeving, evenals in de voortschrijdende stand der techniek is actualisatie van de eerste generatie branchedocumenten noodzakelijk. In het voorliggende document zijn de laatste ontwikkelingen in wet- en regelgeving en de laatste technieken verwerkt zoals die golden ten tijde van het vaststellen van dit document. 1.2 Doel branchedocument gevaarlijk afval Het branchedocument dient voor wat betreft de milieuaspecten: - één visie en strategie voor de branche te creëren (transparantie), waarop zowel de bedrijven als de provincie Noord-Holland zich richten; - de rechtsgelijkheid tussen de branchegenoten te bevorderen door een eenduidige benadering; - een actueel hulpmiddel te vormen voor bedrijven, vergunningverleners en handhavers. Overige onderdelen van de omgevingsvergunning als bouwen, slopen, reclame en dergelijke blijven in dit document buiten beschouwing. Het branchedocument gevaarlijk afval is ten opzichte van de overige branchedocumenten een vreemde eend in de bijt. Zo is er binnen de branche geen eenduidige grootste gemene deler inzake de activiteiten/processen. Ook blijven handelingen met gevaarlijk afval niet beperkt tot één bedrijfstak. Zij vinden plaats binnen een groot scala aan bedrijven. Het branchedocument gevaarlijk afval heeft een informatiefunctie en is een hulpmiddel voor vergunningprocedures en handhavingsaspecten bij bedrijven die op- & overslag of bewerking en / of scheiding van de stromen gevaarlijk afval als hoofd- of subactiviteit hebben. Het is bedoeld om te worden gebruikt als aanvulling op andere branchedocumenten (bijvoorbeeld bij de branche sorteerbedrijven en gemeentewerven). 1.3 Wat levert het branchedocument gevaarlijk afval? Dit branchedocument levert: 1. een beschrijving van de geldende milieuregelgeving voor de branche; 2. een beschrijving van de meest voorkomende activiteiten binnen de branche; 3. een hulpmiddel ter bepaling van het bevoegd gezag; Status: definitief 4

5 4. een handreiking voor het opstellen van een A&V-beleid en een AO/IC. Dit document heeft slechts betrekking op die afvalbedrijven voor gevaarlijk waarbij de Provincie Noord-Holland betrokken is. Of, en in welke vorm, de provincie betrokken is bij een bedrijf is uitgewerkt in BIJLAGE 1 : Bepaling bevoegd gezag. Voor verbrandingsinstallaties voor afval geldt het Besluit verbranden afvalstoffen. Dit Besluit is ook gedeeltelijk van toepassing op het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen (= verwijderen of nuttig toepassen). Voor stortplaatsen gelden onder andere het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen en het Stortbesluit bodembescherming. Daar waar deze besluiten van toepassing zijn, treedt dit banchedocument terug. Dit document richt zich met name op de acceptatie en verwerking van gevaarlijke afvalstoffen. De meer algemene milieuaspecten (o.a. bodembescherming, emissies naar water en lucht) blijven buiten beschouwing. In dit document zal vooralsnog niet worden ingegaan op toezicht en handhaving. De afdeling handhaving is momenteel, mede in landelijk verband (IPO), bezig met het formuleren van een handhavingsstrategie. Wanneer dit is afgerond zal dit branchedocument worden aangevuld. 1.4 Wat wordt in dit document onder gevaarlijk afval verstaan? In dit brancheplan en de bijbehorende bijlagen wordt onder een gevaarlijk afval verstaan: Afvalstoffen die op basis van de Europese afvalstoffenlijst (Eural) zijn aangemerkt als gevaarlijke afvalstof. Dit kan zijn op basis van de eigenschappen van de afvalstof zelf of op basis van de chemische samenstelling. De Eural bepaalt niet of een stof een afvalstof is. De definitie van een afvalstof staat in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. Vanwege de schadelijke bestanddelen mag gevaarlijk afval niet bij het gewone afval. Klein gevaarlijk afval van huishoudens wordt klein chemisch afval of KCA genoemd. Klein gevaarlijk afval van bedrijven wordt aangeduid als Klein gevaarlijk afval (KGA). De bedrijven actief in deze markt zijn zeer divers. Een aantal van de bedrijven in deze branche is gericht op de opwerking van enkele zeer specifieke afvalstromen. Andere bedrijven voeren hun GA-activiteiten als onderdeel van een breder dienstenpakket, denk hierbij bijvoorbeeld aan dienstverleners voor de offshore-industrie. Maar er zijn ook bedrijven die invulling geven aan internationale regelgeving en in de haven een Havenontvangstinstallatie (HOI) exploiteren. Radioactief afval wordt niet aangemerkt als gevaarlijk afval. Het is weliswaar gevaarlijk, maar hiervoor gelden aparte regels (o.a. de Kernenergiewet). Status: definitief 5

6 1.5 Bevoegd gezag Alle inrichtingen waar gevaarlijke afvalstoffen van buiten de inrichting worden op- of overslag of waar handelingen ermee worden uitgevoerd zijn vergunningplichtig. Uitzondering op deze regel zijn afvalstoffeninrichtingen waar uitsluitend één of meerdere activiteiten plaatsvinden die zijn genoemd in categorie van het Besluit omgevingsrecht (Bor) 1. Het bevoegd gezag voor de Omgevingsvergunning zijn in de regel burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak is of zal zijn gelegen. Gedeputeerde staten zijn dan bevoegd voor het afgeven van een Verklaring van geen bedenkingen (VVGB) 2. Aan die VVGB wordt een aantal voorschriften verbonden die de gemeente dan in het milieudeel van deze omgevingsvergunning moet opnemen. Ook zijn GS mede bevoegd tot het uitvoeren van toezicht en handhaving. Daarbij zal door GS hoofdzakelijk worden gelet op de milieuaspecten uit de omgevingsvergunning. Gedeputeerde staten van Noord-Holland (GS) zijn in het Activiteitenbesluit, artikel 1.2a, voor 28.4 inrichtingen aangewezen als bevoegd gezag voor wat betreft dit Besluit. Ook zijn GS mede bevoegd tot het uitvoeren van toezicht en handhaving. Gedeputeerde staten hebben besloten gebruik te maken van de mogelijkheid 3 om te bepalen dat voor inrichtingen binnen de gemeente Amsterdam geen VVGB nodig is. Hierdoor is dit branchedocument voor wat betreft de vergunninggebonden activiteiten niet van toepassing op VVGB-bedrijven die gelegen zijn binnen de gemeente Amsterdam. In specifieke gevallen kan het zijn dat een inrichting die zich bezig houdt met de verwerking van gevaarlijk afval is aan te merken als een inrichting met een GPBV-installatie. Hiervan is sprake wanneer binnen een inrichting gemiddeld meer dan 10 ton gevaarlijk afval/dag wordt verwijderd, of nuttig wordt toegepast door middel van de in categorie 5.1 van bijlage 1 van de Richtlijn industriële emissies, onder a t/m k genoemde activiteiten. Ook tijdelijke opslag van gevaarlijke afvalstoffen in afwachting van verwijdering of nuttige toepassing met een opslagcapaciteit van meer dan 50 ton wordt aangemerkt als een GPBV-installatie. In BIJLAGE 6 : Aanwijzing GPBV-installaties (per 1 januari 2013) zijn de betreffende activiteiten uit de Richtlijn industriële emissies weergegeven 4. In die gevallen zijn GS bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning én het Activiteitenbesluit. 1 Voor gevaarlijke afvalstoffen zijn dit de onderdelen 4, 5, 8, 10, 12, 13, 14, 15, 18, 19 en Op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor), bijlage 1 onderdeel c, categorie Dit geldt voor zowel opslag, overslag én verwerking van van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen. 3 Op grond van artikel 6.7, lid 4 Bor 4 De bovenbeschreven situatie geldt vanaf 1 januari Tot en met 31 december 2012 geldt slechts dat installaties voor nuttige toepassing of verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 10 ton/dag worden aangemerkt als inrichtingen met een GPBV-installatie. Status: definitief 6

7 1.6 Overige gebruikte definities AIM: Activiteiten internet module. BBT: Best beschikbare techniek als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; GA: Gevaarlijk(e) afval(stoffen) GPBV-installatie: installatie als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wabo OBM: Omgevingsvergunning met beperkte milieutoets. OLO: Omgevingsloket online. Type B-inrichting: Inrichting Type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit. Type C-inrichting: Inrichting Type C als bedoeld in het Activiteitenbesluit. Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht inrichting: Inrichting die is aangewezen in categorie 28.4 of 28.5, met inachtneming van categorie 28.7, van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht. In dit branchedocument wordt verwezen naar verschillende documenten. Deze documenten zijn te raadplegen of te downloaden: 1) De artikelen uit wet- en regelgeving via 2) Het landelijk afvalstoffenbeheerplan en de bijbehorende sectorplannen op 3) De Nederlandse richtlijn bodembescherming op 4) De Nederlandse emissierichtlijn is te vinden op Status: definitief 7

8 2 WETGEVING 2.1 Onderscheiden soorten van inrichtingen In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt, in combinatie met het Besluit algemene regels voor inrichtingen (Barim of Activiteitenbesluit), een aantal verschillende inrichtingen onderscheiden. In onderstaande tabel zijn zij weergegeven samen met de door het bedrijf bij oprichting of wijziging uit te voeren actie(s). Soort inrichting Actie Voldoen aan 1 Inrichting type A - Activiteitenbesluit 2 Inrichting type B Melding indienen via AIM Activiteitenbesluit 3 Inrichting type B + OBM Melding indienen via AIM en een OBM aanvragen via OLO Activiteitenbesluit 4 Inrichting type C Vergunning aanvragen via OLO Vergunningvoorschriften en voor vergunningplichtige van toepassing zijnde inrichtingsonderdelen en eventueel melding indienen via voorschriften uit Activiteitenbesluit AIM 5 Inrichting type C + OBM 6 Inrichting met GPBV-installatie Vergunning met OBM aanvragen via OLO voor vergunningplichtige inrichtingsonderdelen en melding indienen via AIM Vergunning aanvragen voor gehele inrichting. Activiteitenbesluit is niet van toepassing 5 Vergunningvoorschriften en van toepassing zijnde voorschriften uit Activiteitenbesluit Vergunningvoorschriften Ten tijde van het opstellen van dit branchedocument zijn GS bij deze branche betrokken bij situaties 3 (inrichting type B met OBM), 4 (inrichting type C), 5 (inrichting Type C met OBM) en 6 (inrichting met GPBV-installatie) Procedures VVGB Indien binnen een inrichting zich geen GPBV-installatie bevindt en GS voor dat type inrichting wel is aangewezen voor het verlenen van een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) kan de vergunning niet worden verleend zonder deze VVGB. In die gevallen wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning bij het bevoegd gezag (de gemeente) ingediend. Dat vraagt aan gedeputeerde staten van Noord-Holland de VVGB. GS 5 Uit gepubliceerde ontwerpwijzigingen van het Activiteitenbesluit blijkt dat inrichtingen met GPBVinstallaties na inwerkingtreding van de wijzigingen als Inrichting type C (mogelijk met OBM) zullen worden aangemerkt. Deze wijzigingen treden naar verwachting in werking op 1 januari In hele specifieke gevallen kan het voorkomen dat een sorteerbedrijf is aan te merken als een inrichting met een GPBV-installatie. Hiervan is sprake wanneer binnen een inrichting gemiddeld 10 ton gevaarlijk afval/dag (of meer) nuttig wordt toegepast/gereed wordt gemaakt voor (directe) nuttige toepassing. Status: definitief 8

9 zullen aan de verklaring voorwaarden verbinden die door het bevoegd gezag moeten worden opgenomen in de vergunning. De uiteindelijke vergunning wordt afgegeven door het bevoegd gezag (gemeente). Reguliere vergunningprocedure Voor milieuneutrale wijzigingen geldt de reguliere voorbereidingsprocedure. Voor de milieuneutrale wijziging is geen VVGB nodig. Wel is, als burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zijn, de gemeente verplicht om advies bij GS te vragen. Na indienen van de aanvraag wordt deze beoordeeld op volledigheid en gepubliceerd. De doorlooptijd voor de reguliere procedure bedraagt 8 weken. Deze kan worden verlengd met maximaal 6 weken. Indien aanvullingen nodig zijn, wordt de beslistermijn opgeschort met de tijd die nodig is om de aanvullende gegevens te ontvangen. Op basis van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht moet het bevoegd gezag een belanghebbende (niet zijnde de aanvrager) die naar verwachting bedenkingen zal hebben voorafgaand aan het besluit de gelegenheid bieden om zijn zienswijze kenbaar te maken. Deze zienswijze moet worden meegenomen in de overwegingen van het besluit. De vergunning treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking. Indien de omgevingsvergunning meer omvat dan de milieuneutrale wijziging en tegen andere onderdelen van de omgevingsvergunning beroep openstaat, treedt de vergunning in werking de dag nadat de beroepstermijn is verstreken. Wanneer er tevens een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de vergunning pas in werking nadat op dat verzoek is beslist 7. Uitgebreide vergunningprocedure Voor de omgevingsvergunning milieu is de uitgebreide procedure van toepassing. Nadat de aanvraag is ingediend wordt deze beoordeeld op volledigheid. Indien deze niet volledig is, worden aanvullende gegevens gevraagd. Wanneer de aanvraag volledig is wordt een ontwerp van de vergunning opgesteld en gepubliceerd. Hiertegen kunnen zienswijzen worden ingediend. Deze zienswijzen worden meegewogen in het definitieve besluit op de aanvraag. De doorlooptijd voor de uitgebreide procedure bedraagt 26 weken. Indien aanvullingen nodig zijn, wordt de termijn opgeschort met de tijd die nodig is om de aanvullende gegevens te ontvangen. De vergunning treedt in werking de dag nadat de beroepstermijn van zes weken is verstreken. Wanneer er gedurende de beroepstermijn tevens een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de vergunning pas in werking nadat op dat verzoek is beslist 8. OBM Voor zekere aangewezen activiteiten 9 moet een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) worden uitgevoerd. Deze vergunning dient, voorafgaand aan de bedrijfsactiviteiten, te worden aangevraagd door de inrichtinghouder. 7 Artikel 6.1, derde lid Wabo 8 Artikel 6.1, derde lid Wabo 9 Aangewezen in artikel 2.2a van het Bor. Dit geldt o.a. voor gemeentewerven met inzameling van KCA. Status: definitief 9

10 In de OBM worden geen voorschriften gesteld. Er vindt uitsluitend een toetsing plaats aan één of meerdere van de volgende onderdelen. Besluit m.e.r. Is een milieueffectrapportage noodzakelijk (slechts van toepassing bij beperkt aantal categorieën van bedrijven)? Als een m.e.r. noodzakelijk is moet de OBM worden geweigerd (art. 5.13b Bor). Dit zal in de regel niet het geval zijn. Doelmatig beheer van afvalstoffen. Voldoet de activiteit aan het LAP 2? Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur (Bibob). Voldoet de inrichting(houder) aan de bepalingen uit de Wet Bibob? Wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onder c, onder 2 en 3 van de Wabo (slechts van toepassing bij beperkt aantal categorieën van bedrijven). Wanneer welke van de onderdelen moeten worden betrokken bij de toets is vastgelegd in artikel 5.13b van het Bor. Tevens is daar vastgelegd of de vergunning moet worden geweigerd of kan worden geweigerd wanneer niet aan de toetsingscriteria wordt voldaan. Wordt de vergunning (OBM) geweigerd dan mag dit onderdeel van de inrichting niet in werking zijn. Afhankelijk of de OBM wordt aangevraagd bij een type B-inrichting of bij een type C- inrichting is de reguliere respectievelijk de uitgebreide vergunningprocedure van toepassing. Melding Activiteitenbesluit Een melding dient te worden gedaan ten minste 4 weken vóór de oprichting of wijziging van de inrichting is gepland. De melding wordt dan door het bevoegd gezag beoordeeld en vervolgens gepubliceerd. Een volledige lijst met meldingsplichtige activiteiten en de indieningsvereisten is terug te vinden in BIJLAGE 2 : Te leveren gegevens in AIM-melding. Indien echter naast de melding tevens een omgevingsvergunning nodig is, bijvoorbeeld voor bouwen of slopen, dient de melding gelijktijdig met de vergunningaanvraag te worden ingediend. Per 1 januari 2013 geldt de meldingsplicht ook bij inrichtingen met een GPBVinstallatie. Bestaande inrichtingen hoeven zich niet apart te melden. Voor bestaande inrichtingen wordt de vergunning gezien als een melding voor het Activiteitenbesluit. Opstellen maatwerk Indien besloten wordt tot het opstellen van maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit wordt door het bevoegd gezag de procedure uit titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht gehanteerd: voornemen aan bedrijf en evt. belanghebbenden gevolgd door een definitief besluit. In bijlagen zijn een voorbeeldvoornemen en een voorbeeldbesluit opgenomen. Besluit milieueffectrapportage Wanneer er voor de inrichting een milieueffectrapportage moet worden ingediend, is de inrichting vergunningplichtig (Type C of GPBV). Of er een milieueffectrapport moet worden opgesteld volgt uit het Besluit milieueffectrapportage. Er zijn twee mogelijke sporen: - De initiatiefnemer/aanvrager is verplicht om een milieueffectrapport (m.e.r.) op te stellen. De inrichting is dan m.e.r.-plichtig. Bij de aanvraag dient in dat geval een volledig m.e.r. te worden gevoegd. Inrichtingen die vallen onder categorie C 18.2 of C 18.4 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn verplicht tot het opstellen van een m.e.r. Status: definitief 10

11 - het bevoegd gezag moet beoordelen of er een m.e.r. moet worden opgesteld. De inrichting is m.e.r.-beoordelingsplichtig. Wanneer een activiteit niet is aangewezen in het Besluit m.e.r. geldt er geen m.e.r.- of m.e.r.-beoordelingsplicht. m.e.r.-beoordelingsplicht Onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit m.e.r benoemt activiteiten waarvoor een beoordeling van de noodzaak van een m.e.r moet worden uitgevoerd. Ook hier is sprake van twee mogelijke sporen: - de aangevraagde activiteit komt niet boven de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. In dit geval moet worden beoordeeld of belangrijke negatieve effecten zijn uitgesloten of niet. Wanneer negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten, is alsnog een m.e.r.- beoordeling (en in enkel geval zelfs een m.e.r.) nodig. Indien het bevoegd gezag tot de conclusie komt dat negatieve effecten kunnen worden uitgesloten, wordt deze conclusie, onderbouwd en verwerkt in het te nemen besluit (vergunning of OBM). - de aangevraagde activiteit komt wel boven de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. In dat geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Voor inrichtingen die vallen onder categorie D van de bijlage van het Besluit m.e.r. bedraagt de drempelwaarde 50 ton/dag. Voor inrichtingen die vallen onder categorie D geldt dat in alle gevallen een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Het belangrijkste element in de m.e.r.-beoordelingsprocedure vormt de notitie waarin beschreven staat of de voorgenomen activiteit kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze notitie dient door de initiatiefnemer (= aanvrager) te worden aangeleverd. Het bevoegd gezag beslist binnen 6 weken of alsnog een m.e.r. moet worden opgesteld of niet. Van deze beslissing wordt kennis gegeven in één of meerdere dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen. Bezwaar en beroep tegen dit besluit zijn pas mogelijk bij de beslissing op de vergunningaanvraag. In beide gevallen dient de betreffende informatie door de initiatiefnemer te worden overgelegd. De vorm waarin dit gebeurt is vrij. De criteria waaraan moet worden getoetst zijn vastgelegd in de Europese richtlijn m.e.r. In BIJLAGE 3 : Beoordelingscriteria als vastgelegd in de Europese richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) zijn deze criteria weergegeven. Hoewel de toetsingscriteria gelijk zijn, kunnen de diepgang van de toetsing en de diepgang van de aangeleverd gegevens bij een situatie waar de drempelwaarde niet wordt overschreden minder groot zijn dan bij een echte m.e.r.-beoordeling. Voor een uitgebreide toelichting op de m.e.r.-beoordeling wordt verwezen naar de website van Infomil ( 10 Het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een installatie voor de verwijdering van afval, anders dan bedoeld onder D 18.3, D 18.6 of D De wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de verbranding of de chemische behandeling dan wel het in de diepe ondergrond brengen van gevaarlijke afvalstoffen. Status: definitief 11

12 3 HULPMIDDELEN 3.1 Aanvraag en meldingen De bedrijven 12 waar dit branchedocument betrekking op heeft, kunnen zowel vergunningplichtig als meldingsplichtig zijn. Afhankelijk van de activiteiten die plaatsvinden, kan het zijn dat er naast een vergunningaanvraag een melding Activiteitenbesluit moet worden ingediend. Wie bevoegd gezag is volgt uit het stroomschema uit BIJLAGE 1 : Bepaling bevoegd gezag". Wanneer de melding of de aanvraag bij het verkeerde bevoegd gezag worden ingediend is dit verplicht om de melding of de aanvraag onverwijld door te sturen naar het juiste bevoegd gezag. 3.2 BBT hulpmiddelen Ter vaststelling of binnen de inrichting met een GPBV-installatie BBT in voldoende mate is toegepast is in de BIJLAGE 5 : Bat in de BREF afvalbehandeling een lijst met best beschikbare technieken opgenomen. De lijst bevat alle technieken uit de BREF. Per inrichting zal worden bepaald welke maatregelen en technieken van toepassing zijn. Omdat binnen Noord-Holland verbranding van gevaarlijke afvalstoffen slechts beperkt (AVI-Alkmaar en AVI-Amsterdam) voorkomt, is geen lijst met maatregelen uit de BREF afvalverbranding opgenomen. Wanneer deze BREF wel van toepassing is, kunnen de maatregelen worden ingezien op de site van AgentschapNL (voorheen Infomil): ( Voor BBT bij inrichtingen zonder GPBV-installatie en voor overige activiteiten (niet zijnde de GPBV-installatie) wordt verwezen naar de betreffende documenten op de site van Agentschap NL ( Hierbij valt onder andere te denken aan de Nederlandse emissierichtlijn en de Nederlandse richtlijn bodembescherming. 3.3 IPO-richtlijnen In interprovinciaal verband zijn enkele handleidingen/vragenlijsten opgesteld voor het opstellen van een adequaat Acceptatie- en verwerkingsbeleid, een deugdelijke administratieve organisatie en interne controle. Voor eenvoudige bedrijven is in BIJLAGE 9 : één van deze vragenlijsten opgenomen. De vragenlijsten voor complexe bedrijven zullen, indien noodzakelijk of gewenst, bij het vooroverleg voor de vergunningaanvraag worden betrokken Als bedoeld in paragraaf Deze lijsten zijn beschikbaar voor de vergunningverlener op de interne kennisbank Status: definitief 12

13 4 PROVINCIALE VISIE EN STRATEGIE BRANCHE GEVAARLIJK AFVALBEDRIJVEN 4.1 Visie branche gevaarlijk afval Ten aanzien van de bedrijven in Noord-Holland streeft het provinciaal bestuur onderstaande doelen na: a. De vergunningen voor de inrichtingen zijn op een adequaat milieuhygiënisch niveau. Dit leidt tot het op milieuhygiënisch verantwoorde wijze in werking zijn van bedrijven die zich bezig houden met gevaarlijk afval; b. De naleving van de voorschriften is op adequaat niveau; c. Het toezicht is op een adequaat niveau 14 : het gewenste adequate nalevinggedrag wordt door de Provincie Noord-Holland beoordeeld door periodieke controles uit te voeren waarin op de naleving van de omgevingsvergunning wordt toegezien en consequent wordt opgetreden bij overtredingen. Om tot realisatie van de gestelde doelen te komen zal periodiek overleg plaatsvinden, waarin het bedrijf en de provincie elkaar over en weer kunnen bevragen en informeren over toekomstige ontwikkelingen. 4.2 Strategie branche gevaarlijk afval Provinciaal milieubeleidsplan In het Provinciaal Milieubeleidsplan zijn, naast het voldoen aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, de volgende beleidslijnen geformuleerd die van belang zijn voor vergunningverlening in het algemeen en daarmee ook op bedrijven die zich bezig houden met gevaarlijk afval. - het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid; en - het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders. In ons milieubeleidsplan is aangegeven dat wij voor specifieke branches beleid hebben vastgelegd in branchedocumenten. Deze zijn terug te vinden op onze website. In dit branchedocument zal de nadruk worden gelegd op de acceptatie en verwerking (=doelmatig beheer) van gevaarlijke afvalstoffen en de daarbij behorende Best beschikbare technieken (BBT). Op de overige onderwerpen die binnen de inrichting plaatsvinden wordt niet specifiek ingegaan. Uiteraard komen deze onderwerpen wel terug in de uiteindelijke vergunning BBT Als uitgangspunt voor de bepaling van de BBT baseren wij ons op de aangewezen BBTdocumenten Speerpunten voor handhaving worden jaarlijks bepaald: hierbij kan gedacht worden aan beheer afvalstromen, bodem en brandveiligheid (ingeval sprake is van een concentratie aan bedrijvigheid). 15 Deze zijn te vinden in bijlage 1 van de Regeling omgevingsrecht ( Status: definitief 13

14 Inrichtingen waar zich een GPBV-installatie bevindt moeten voor wat betreft die installatie voldoen aan de Europese BAT-referentiedocumenten (BREFs). Voor de overige activiteiten moeten bij de vergunningverlening de Nederlandse BBT-documenten worden gehanteerd. BREFs De van toepassing zijnde BREFs bij een GPBV-installatie voor gevaarlijk afval zijn de BREF afvalbehandeling, de BREF Afvalverbranding en de BREF op- en overslag goederen. Voor stortplaatsen worden de eisen op grond van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen als BBT beschouwd. Nederlandse BBT-documenten Er zijn geen Nederlandse BBT-documenten die expliciet van toepassing zijn op gevaarlijk afval. Zoals hiervoor al is aangegeven blijven de andere aspecten, en daarmee de overige Nederlandse BBT-documenten buiten beschouwing Afvalbeheer A&V-beleid en AO/IC Bij vergunningplichtige inrichtingen 16 moeten wij rekening houden met het geldende afvalstoffenbeheerplan. Er dient een toetsing plaats te vinden of er sprake is van doelmatig afvalstoffenbeheer. Onderdeel van beheer van afvalstoffen binnen de inrichting is de acceptatie en verwerking van de afvalstoffen alsmede de controle hierop. Bedrijven, die gevaarlijke afvalstoffen accepteren of verwerken, moeten een Acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) vastleggen in toereikende procedures met betrekking tot de Administratieve Organisatie en de Interne Controle (AO/IC). Het te voeren 'acceptatie- en verwerkingsbeleid', de opzet van een 'administratieve organisatie' en het ontwerp van 'systeem voor interne controle' is maatwerk en verschilt per bedrijf. A&V-beleid Afvalstoffen zijn vaak geen eenduidige homogene stromen. Wijzigingen in het aanbod en de samenstelling van afvalstoffen kunnen gevolgen hebben voor de verwerking ervan. De aard van de gevolgen zijn afhankelijk van het specifieke verwerkingsproces. Het in een verwerkingsproces inbrengen van een afvalstof die niet in dat proces kan worden verwerkt, kan resulteren in een laagwaardige verwerking van alle afvalstoffen die op dat moment in het proces zijn of worden ingebracht. Ook kunnen ongewenste milieueffecten optreden, zoals emissies naar de lucht of het water. Om de risico s voor het verwerkingsproces te beheersen, dient een afvalverwerker duidelijk aan te geven welke afvalstoffen wel en niet worden geaccepteerd (acceptatiebeleid) en welke afvalstoffen op welke manier binnen het bedrijf worden verwerkt (verwerkingsbeleid). Dit acceptatie- en verwerkingsbeleid bevat dus de voorwaarden waaronder afvalstoffen door de verwerker worden geaccepteerd en verwerkt. Met een dergelijk beleid kan de vergunningaanvrager aan GS aantonen dat de risico s van acceptatie en verwerking van afvalstoffen voldoende worden beheerst. 16 Dus ook bij OBM Status: definitief 14

15 De basis voor dit beleid vormt uiteraard de voorgenomen wijze van verwerking. De aard van de verwerking bepaalt de ingangscriteria van de afvalstoffen en de uitgebreidheid van de waarborgen waarmee het acceptatieproces wordt omkleed. Ook indien een inrichting niet zelf afvalstoffen verwerkt, is een acceptatiebeleid relevant. Het spreekt voor zich dat in dat geval het verwerkingsbeleid niet aan de orde is. Het acceptatiebeleid zal gebaseerd moeten worden op de voorgenomen vervolgafgiften aan verwerker(s) en in samenhang daarmee de door hen gestelde acceptatiecriteria. Dit om een onjuiste verwerking van afvalstoffen, het ongewenst mengen van afvalstoffen, en het ontstaan van gevaarlijke situaties binnen een bedrijf te voorkomen. Het acceptatie- en verwerkingsbeleid dient minimaal de volgende onderdelen te bevatten: - een omschrijving van alle verwerkingsroutes binnen de inrichting; - een overzicht van de te accepteren afvalstoffen (indien van toepassing) per verwerkingsroute; - een overzicht van voorstelbare verontreinigingen in afvalstoffen die de verwerking kunnen verstoren. De aanwezigheid van deze verontreinigingen in de te accepteren afvalstoffen moet dus worden uitgesloten en/of er moeten specifieke eisen worden gesteld. In geval van afwaterzuivering dient hierbij aandacht te zijn voor verontreinigingen die voorkomen op de negatieve lijst; - de vooracceptatieprocedure. Dit betreft een procedure voorafgaand aan de werkelijke afgifte of inname van afvalstoffen, waarin aanbieder en verwerker overleg hebben over de aard en samenstelling van de afvalstoffen, verwerking, kosten, momenten van monsterneming, enz. Het is aan te bevelen dat de betrokkenen in deze vooracceptatieprocedure rekening houden met de mogelijkheid dat aard en samenstelling van de afvalstoffen bij levering niet overeenstemmen met de tijdens de vooracceptatieprocedure aangegeven aard en samenstelling en dat duidelijk wordt aangegeven wat in een dergelijke situatie met de afvalstoffen moet gebeuren (zie verderop in deze paragraaf onder Terugleveren van afgegeven (niet geaccepteerde) afvalstoffen ); - de acceptatieprocedure. Dit betreft de procedure rondom de fysieke overdacht van afvalstoffen van de ontdoener naar de ontvangende inrichting; - de monsterneming- en analyseprocedures; - een overzicht van risicogestuurde procedures. In het algemeen zullen andere procedures gevolgd worden bij onbekende klanten en/of onbekende afvalstromen. Bij bekende stromen van bekende klanten kunnen wellicht onderdelen van deze procedures vervallen. AO/IC Een systeem voor administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) vertoont gelijkenis met een zorgsysteem. Het doel van de AO/IC is om door technische, administratieve en organisatorische maatregelen een systematische aandacht voor de beheersing van de relevante processen binnen een bedrijf te waarborgen en daarmee de risico s binnen de bedrijfsvoering te minimaliseren. De omvang en de inhoud van de AO/IC is daarmee afhankelijk van de aard van de risico s van het betreffende bedrijfsproces. Indien Status: definitief 15

16 bijvoorbeeld een bedrijf alleen sorteert en samenvoegt voor opslag, zal wellicht een minder omvangrijk AO/IC noodzakelijk zijn. Overigens moet bij risico s niet alleen worden gedacht aan milieuhygiënische risico s, maar ook aan informatietechnische risico s. Dergelijke risico s hebben betrekking op het onjuist of onvolledig vastleggen van informatie, waardoor er onvoldoende sturing kan plaatsvinden van de processen en (keten)handhaving wordt bemoeilijkt. Een systeem voor AO/IC dient minimaal onderstaande elementen te bevatten: - een risicoanalyse gericht op milieuhygiënische een informatietechnische risico s; - een beoordeling van de kritische momenten in het be- en verwerkingsproces; - een beschrijving van de meet- en registratiepunten; - de wijze van monitoring (onder meer stromenbalansen); - een beschrijving van de administratieve organisatie (stoffen-, proces en financiële administratie en de relatie daartussen); - interne controle maatregelen (preventief en repressief). Leidraden A&V-beleid en AO/IC De bovengenoemde onderdelen waaruit een A&V-beleid en een AO/IC moeten bestaan zijn terug te vinden in hoofdstuk 16 van het LAP2 ( In en de bijlagen bij het LAP2 zijn deze onderdelen uitgewerkt in leidraden voor het opstellen van een A&V-beleid of en AO/IC. Deze leidraden zijn tevens overgenomen in BIJLAGE 7 : Leidraad A&V-beleid bij LAP2 en BIJLAGE 8 : Leidraad AO/IC bij LAP2. De mate van detaillering van het A&V-beleid en de AO/IC is afhankelijk van de grootte van de inrichting, de wijze van bewerking en de risico s op ongewenst wegmengen van afvalstromen. Het A&V-beleid en de AO/IC zijn indieningsvereisten bij de vergunningaanvraag. Zonder deze gegevens kan de aanvraag niet in behandeling worden genomen. Het is niet verplicht dat deze onderdelen niet als apart document bij de aanvraag worden gevoegd. Voorwaarde is echter wel dat de verplichte informatie voldoende in de aanvraag is verwerkt. Hoewel het niet verplicht is, gaat de voorkeur van GS uit naar aparte documenten of specifieke hoofdstukken in de aanvraag. Hierdoor bestaat de mogelijkheid om toekomstige wijzigingen in het A&V-beleid of AO/IC procedureel eenvoudiger af te werken hetgeen leidt tot administratieve lastenverlichting bij de bedrijven. De leidraden zijn niet het enige instrument om te beoordelen of sprake is van een ontvankelijke vergunningaanvraag. Zo is voor stortplaatsen ook het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen van toepassing, waarin onder meer de Europese Beschikking aanvaarding afvalstoffen op stortplaatsen is geïmplementeerd. Voor inrichtingen met een GPBV-installatie moet rekening worden met de relevante BBT documenten, zoals voor afvalbehandeling en afvalverbranding. De verwerking verantwoord (DVV) In 2002 is het rapport De verwerking verantwoord gepubliceerd. Doelstellingen van dat rapport waren onder meer: Status: definitief 16

17 - het transparant maken van de processen die binnen een inrichting plaatsvinden, zodat vergunningverleners een adequaat oordeel kunnen geven over de beheersing van de milieurisico s. Tevens biedt deze transparantie adequate handvatten voor handhavers; - kaderstellend te zijn door duidelijke mengregels vast te stellen en te beschrijven uit welke onderdelen een acceptatie- en verwerkingsbeleid (AV) en een systeem voor administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) dienen te bestaan. Hiermee werd beoogd een uniformering tot stand te brengen van de ingediende beschrijvingen door bedrijven, van de beoordelingen door het bevoegd gezag en van de vergunningvoorschriften. In 2007/2008 is het rapport geëvalueerd. In de evaluatie is vastgesteld dat het rapport in de bestaande vorm slecht toepasbaar is. Met het van kracht worden van LAP2 is het rapport De verwerking verantwoord vervallen. Delen van de kaders van het rapport zijn in LAP2 opgenomen, met inachtneming van een aantal aanbevelingen uit de evaluatie. Met de inwerkingtreding van LAP2 is het rapport De verwerking verantwoord weliswaar vervallen, maar de daarin genoemde concrete aanwijzingen en voorbeelden kunnen nog wel een hulpmiddel zijn bij het geven van de gevraagde beschrijvingen. Wij zullen daarom, in het bijzonder bij inrichtingen waar een groot risico bestaat op ongewenste wegmenging/verwerking van gevaarlijke afvalstoffen (waaronder havenontvangstinstallaties), de uitgangspunten van DVV mede blijven gebruiken zolang dit niet in strijd is met het LAP2. Voor eenvoudige bedrijven is in BIJLAGE 9 : een lijst opgenomen met vragen die helpen bij het opstellen van een A&V-beleid en een AO/IC. Onder eenvoudige bedrijven wordt verstaan afvalbedrijven waar het risico op ongewenst mengen van afvalstromen verwaarloosbaar is. Hierbij valt onder andere te denken aan: bedrijven die slechts overslaan; bedrijven die slechts één soort afval verwerken; bedrijven waar geen stoffen worden gemengd; bedrijven waar slechts stoffen worden samengevoegd en opgebulkt. Minimumstandaard In het LAP2 wordt voor de onderscheiden afvalstromen in 83 sectorplannen de minimumstandaard voor verwerking vastgesteld. De minimumstandaard geeft de minimale hoogwaardigheid van de verwerking voor een afvalstof of een categorie afvalstoffen. De minimumstandaard varieert van storten en verbranden (laagste stap) tot producthergebruik (hoogste stap). Het is te allen tijde toegestaan om een hoogwaardiger verwerkingsstap dan de minimum standaard uit te voeren. Dit verdient zelfs de voorkeur. Een laagwaardiger wijze van verwerking dan de minimum standaard kan niet worden vergund. De daadwerkelijke verwerking van een afvalstof hoeft niet binnen één inrichting volgens de minimum standaard plaats te vinden: er kunnen meerdere inrichtingen betrokken zijn zoals bijvoorbeeld sorteerders, tussenhandelaren en dergelijke. Vergunning voor deze tussenbewerkingen is in principe mogelijk zolang de uiteindelijke verwerking van de afvalstof volgens de minimum standaard gewaarborgd blijft. In dergelijke situaties zullen wij bij de vergunningverlening dit aan de hand van het ingediende A&V-beleid toetsen. Status: definitief 17

18 Het voert te ver om in het kader van dit brancheplan alle betreffende minimum standaarden te noemen. Volstaan wordt met de verwijzing naar bijlage 4 van het LAP 2 ( Voor afvalstromen die niet vallen onder één van de sectorplannen geldt de voorkeursvolgorde uit paragraaf 5.2 van het algemeen beleidskader van het LAP2. In die gevallen zal per situatie worden afgewogen of vergunningverlening mogelijk is. Registratie Binnen deze branche worden veelvuldig afvalstoffen verwijderd of nuttig toegepast. In artikel 5.8 van het Bor is de verplichting opgenomen om bij vergunningvoorschrift te bepalen dat de inrichtinghouder zekere registraties moet bijhouden. Artikel 5.8. Nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen 1. Indien een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de wet betrekking heeft op een inrichting waarin afvalstoffen nuttig worden toegepast of worden verwijderd, bevat de omgevingsvergunning ten minste de verplichtingen: a. tot het registreren van: 1. daarbij aangewezen afvalstoffen die in de inrichting nuttig worden toegepast of worden verwijderd: naar hoeveelheid, aard en oorsprong; 2. stoffen die bij de nuttige toepassing of verwijdering van die afvalstoffen worden gebruikt of verbruikt: naar aard en hoeveelheid; 3. stoffen, preparaten en andere producten, hieronder mede begrepen afvalstoffen, die bij de nuttige toepassing of verwijdering ontstaan: naar aard en hoeveelheid; 4. de wijze waarop de onder 3 bedoelde afvalstoffen nuttig worden toegepast of worden verwijderd; 5. stoffen, preparaten en andere producten die de inrichting verlaten, voor zover deze bij de nuttige toepassing of verwijdering zijn ontstaan: naar aard en hoeveelheid, en b. tot het bewaren van de geregistreerde gegevens gedurende ten minste vijf jaren. 2. Onze Minister kan regels stellen omtrent de wijze waarop de registratie plaatsvindt. Ook in het kader van andere, rechtstreeks werkende, wet- en regelgeving is registratie verplicht. Hierbij valt te denken aan het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en het Uitvoeringsbesluit EG-verordening PRTR en PRTR-protocol. Het uitgangspunt bij onze vergunningverlening is dat, indien er op basis van landelijke wetgeving al een registratie wordt gevoerd voor (één of meerdere van ) de in artikel 5.8 genoemde onderdelen, wij dit voor die onderdelen niet nog eens in de voorschriften opnemen. Dit is in lijn met vaste jursiprudentie over dit onderwerp die stelt dat aan een vergunning geen voorschriften mogen worden verbonden die letterlijk of inhoudelijk overeenkomen met wettelijke bepalingen met betrekking tot hetzelfde onderwerp Externe veiligheid Op het gebied van veiligheid wordt de nadruk gelegd op het op de juiste manier omgaan met de opslag van (gevaarlijke) (afval)stoffen en brandbare hulpstoffen (bijv. brandstof). Inrichtingen waar grote hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen of worden verwerkt, kunnen vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In voorkomende gevallen moeten de risico s voor de omgeving worden bepaald zodat veiligheidsafstanden kunnen worden vastgesteld. In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt Status: definitief 18

19 met gevaarlijke stoffen. Conform dit besluit zijn dit in ieder geval de bedrijven met een opslag (per opslagruimte) van meer dan kg gevaarlijke stoffen in emballage (ADRindeling). Maar er zijn meer criteria, zie hiervoor het Bevi en de bijbehorende regeling (Revi). Exacte opgave van stoffen en stofcodes (conform ADR en Wm) is noodzakelijk om vast te stellen welk regime van toepassing is. Vragen hieromtrent kunnen via de vergunningverlener worden voorgelegd aan een specialist veiligheid van de provincie. Status: definitief 19

20 5 TOEZICHT EN HANDHAVING De afdeling handhaving is momenteel bezig met het formuleren van een geactualiseerde handhavingsstrategie. Wanneer dit is afgerond zal dit hoofdstuk worden aangevuld. Het hoofdstuk uit het oorspronkelijke brancheplan is met deze actualisatie ingetrokken. Status: definitief 20

21 6 DOSSIERHOUDER / DOSSIERBEHEER 6.1 Achtergrondinformatie en toelichting Een directiebreed kwaliteitmanagementsysteem dient ervoor de werkprocessen (o.a. vergunningverlening, handhaving) alsmede de unitoverstijgende processen (o.a. planning en controle cyclus) transparant te maken en te structureren. Transparantie en structuur zijn belangrijke voorwaarden om efficiënt en doelmatig te kunnen werken. Met de branchedocumenten is ISO 9001 geïmplementeerd binnen de organisatie. Natuurlijk dient het branchedocument periodiek te worden geactualiseerd en is de dossierhouder hiervoor verantwoordelijk. De dossierhouder heeft tot taak het branchedocument te beheren en zorg te dragen voor actualisatie. 6.2 Aanstelling dossierhouder De dossierhouder wordt aangesteld door het MT van de directie Subsidies, Handhaving en Vergunningverlening. 6.3 Taken dossierhouder De taken van de dossierhouder zijn: 1. Het actueel houden van het branchedocument. 2. De interactie tussen het branchedocument en interne procedures toetsen. 3. Het onderhouden van contact met de branchevereniging(en). 4. Gevraagd en ongevraagd de unitmanager c.q. MT informeren over essentiële wijzigingen / afwijkingen in het branchedocument. Status: definitief 21

22 BIJLAGE 1 : Bepaling bevoegd gezag Voor de bepaling van GPBV-installaties bij afvalverwerkers zie BIJLAGE 6 : aanwijzing GPBV-installaties (per 1 Status: definitief 22

23 BIJLAGE 2 : Te leveren gegevens in AIM melding (geldend op 1 januari ). Indien één of meer van de volgende activiteiten plaatsvindt/gaat plaatsvinden binnen een inrichting Type C 18 moet, naast de eventuele vergunningaanvraag, een melding voor het activiteitenbesluit worden ingediend. 1. Bodemsanering en proefbronnering; 2. Lozen van grondwater bij ontwatering; 3. Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; 4. Behandelen van huishoudelijk afvalwater op locatie; 5. Behandeling van stedelijk afvalwater; 6. Lozen van koelwater; 7. Het lozen ten gevolge van werkzaamheden aan vaste objecten; 8. In werking hebben van een warmtekrachtinstallatie; 9. In werking hebben van een installatie voor het reduceren van aardgasdruk, meten en regelen van aardgashoeveelheid of aardgaskwaliteit; 10. In werking hebben van een windturbine; 11. In werking hebben van een installatie voor het doorvoeren, bufferen of keren van rioolwater; 12. In werking hebben van een natte koeltoren; 13. Afleveren van vloeibare brandstof en gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen voor het wegverkeer; 14. Het wassen van motorvoertuigen of carrosserie-onderdelen daarvan; 15. Tandheelkunde; 16. Opslaan van propaan; 17. Opslaan van vloeibare brandstof en afgewerkte olie in ondergrondse opslagtanks; 18. Opslaan en overslaan van goederen (bulkopslag); 19. Het demonteren van autowrakken en daarmee samenhangende activiteiten; 20. Het bieden van gelegenheid tot afmeren van pleziervaartuigen die gewoonlijk wordt aangedaan door zeegaande pleziervaartuigen. Degene die een inrichting opricht of verandert, meldt dit ten minste vier weken voor de oprichting/verandering aan het bevoegd gezag. 17 Bij veranderingen in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit kunnen meer (of minder) activiteiten binnen inrichtingen Type C rechtstreeks zijn geregeld bij of krachtens het Activiteitenbesluit. Deze lijst is de actuele lijst ten tijde van het opstellen van het brancheplan. 18 Voor een inrichting Type B geldt dat altijd moet worden gemeld, ongeacht de activiteiten. Status: definitief 23

24 Checklijst volledigheid Activiteitenmelding Omschrijving Aanwezig J/N Naam melder Adres melder Naam drijver (indien ander dan melder) Adres drijver (indien anders dan melder) Adres van de inrichting KvK-nummer het tijdstip waarop de inrichting of de verandering daarvan in werking zal worden gebracht, dan wel de verandering van de werking daarvan verwezenlijkt zal zijn; aard en omvang van de activiteiten en processen in de inrichting de indeling en uitvoering van de inrichting: de grenzen van het terrein van de inrichting, de ligging en de indeling van de gebouwen, de functie van de te onderscheiden ruimten en de ligging van de bedrijfsriolering en de plaats van de lozingspunten worden aangegeven een situatieschets, met een schaal van ten minste 1: ligging van de inrichting ten opzichte van de omgeving voorzien van een noordpijl Akoestisch onderzoek indien in de periode tussen 19:00 uur en 07:00 uur gemiddeld meer dan vier vrachtwagenbewegingen (gemeten over een jaar) plaatsvinden en binnen 50 meter een gevoelig object is gelegen. Akoestisch onderzoek indien melding betrekking heeft op 1 of meer windturbines. Akoestisch onderzoek indien metalen in open lucht in bulk worden opgeslagen of mechanisch worden bewerkt. Akoestisch onderzoek indien airbags en gordelspanners worden geneutraliseerd door ontsteking Akoestisch onderzoek indien aannemelijk is dat standaard geluidwaarden uit Activiteitenbesluit of de grenswaarden uit de omgevingsvergunning, het Besluit landbouw of het Besluit glastuinbouw worden overschreden. (Bevoegd gezag moet hiertoe besluiten binnen 4 weken na indienen van melding) Akoestisch onderzoek bij ligging op gezoneerd industriegebied en rapport nodig is voor zonebeheer. (Bevoegd gezag moet hiertoe besluiten binnen 4 weken na indienen van melding) Maatregelen om te voldoen aan geluidvoorschriften (indien van toepassing) Alle gegevens over stoffen en preparaten en producten waarin stoffen of preparaten zijn verwerkt, die het bevoegd gezag redelijkerwijs nodig heeft voor het stellen van maatwerkvoorschriften. (Indien daarom is verzocht door BG, dit kan ook later als bedrijf in werking is) Te accepteren afvalstoffen Uitgevoerde activiteiten met de geaccepteerde afvalstoffen Per handeling per afvalstof de maximale opslagcapaciteit en de verwerkingscapaciteit per jaar Status: definitief 24

25 procedures van acceptatie en controle van de ontvangen afvalstoffen als bedoeld in artikel 2.14b van Barim (bij type B- inrichtingen) Is een omgevingsvergunning nodig en zo ja is de aanvraag bijgevoegd? Status: definitief 25