De Geefwet. Een onderzoek naar de invloed van de Geefwet op het gedrag van culturele instellingen. door. Dominique van Haperen (ANR )

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De Geefwet. Een onderzoek naar de invloed van de Geefwet op het gedrag van culturele instellingen. door. Dominique van Haperen (ANR 14 45 96)"

Transcriptie

1 De Geefwet Een onderzoek naar de invloed van de Geefwet op het gedrag van culturele instellingen door Dominique van Haperen (ANR ) Afstudeerscriptie Fiscaal Recht In het openbaar te verdedigen ten overstaan van de Examencommissie van de Faculteit Rechtswetenschappen van de Universiteit van Tilburg (prof. mr. I.J.F.A. van Vijeijken en mr. S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst) Op 17 juli 2013 Om uur 1

2 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding Aanleiding voor het onderzoek Probleemstelling en wijze van onderzoek Opzet... 7 Hoofdstuk 2 Het begrip ANBI en culturele instelling Inleiding Definitie ANBI Het begrip ANBI tot het jaar Het begrip ANBI vanaf het jaar Algemeen belang versus particulier belang Wijzigingen na invoering van de Geefwet Rechtsvorm-eisen Limitatieve opsomming Commerciële activiteiten Batig liquidatiesaldo Toekomstige regelgeving voor ANBI s De culturele instelling Het begrip culturele instelling Het begrip cultuur Kwalificatie als culturele instelling Gemeentelijke instellingen Conclusie Hoofdstuk 3 Faciliteiten in de Geefwet Inleiding Faciliteiten Wet Inkomstenbelasting Inleiding Gift Giftenaftrek Periodieke giften

3 Vijfjaarstermijn Periodieke gift eindigt uiterlijk bij overlijden Notariële akte Andere giften Periodieke giften versus andere giften Multiplier Aftrek vrijwilligersvergoeding Negatieve giftenaftrek Faciliteiten Vennootschapsbelasting Inleiding Giftenaftrek Multiplier Integrale belastingplicht Bestedingsreserve Subjectieve winstvrijstelling De aftrek voor fondswervende instellingen Aftrek fictieve vrijwilligerskosten Faciliteiten Successiewet Inleiding Vrijstelling schenk- en erfbelasting Inleiding Vrijstelling erfbelasting Vrijstelling schenkbelasting Conclusie Hoofdstuk 4 Analyse websites culturele instellingen Inleiding Bevindingen websites culturele instellingen Nederlandse Museumvereniging Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten & Ensembles Inleiding Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten Ensembles

4 4.2.5 Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals Conclusie Hoofdstuk 5 Resultaten enquête Inleiding Verantwoording Resultaten ANBI-status Vriendenprogramma Giftenprogramma Bekendmaking geeffaciliteiten Aanpassing website naar aanleiding van Geefwet Kennis van de fiscale faciliteiten De Geefwet Conclusie Hoofdstuk 6 Conclusie en aanbevelingen Inleiding Samenvatting en conclusies De onderzoeksvraag beantwoord Aanbevelingen Lijst van aangehaalde literatuur BIJLAGE I Bevindingen websites BIJLAGE II Resultaten enquête

5 Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding voor het onderzoek Nederland kent een lange traditie van particuliere vrijgevigheid, waarbij het geven aan goede doelen al sinds jaar en dag fiscaal wordt gestimuleerd. 1 Zo zijn giften aan Algemeen Nut Beogende Instellingen (hierna: ANBI) sinds de jaren vijftig aftrekbaar van het inkomen of de winst. 2 Daarnaast zijn ANBI s sinds 2006 geen schenkbelasting verschuldigd over de door hun ontvangen giften en wordt er evenmin erfbelasting geheven over ontvangen erfenissen. 3 Ook zijn de inkomsten van ANBI s niet belast met vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting, tenzij sprake is van winst die is behaald met het drijven van een onderneming. 4 Dit zijn enkele voorbeelden van fiscale voordelen die zijn verbonden aan een instelling die de status van ANBI heeft. ANBI s komen in aanmerking voor fiscale voordelen op grond van de Wet Inkomstenbelasting 2001, de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 en de Successiewet In 2011 heeft de regering bezuinigingen aangekondigd die onder andere de culturele sector raken. Om de culturele sector niet geheel aan haar lot over te laten, heeft de regering tegelijkertijd de Geefwet aangekondigd, waarbij is aangegeven dat de regering staat voor een toekomstgericht cultuurbeleid. 6 De Geefwet is sinds 1 januari 2012 van kracht en bevat een samenstel van overheidsmaatregelen, erop gericht om geefgedrag te stimuleren en de eventuele onnodige belemmeringen te elimineren. 7 Middels deze maatregelen beoogt de wetgever het beleid op het gebied van fiscale begeleiding van het geefklimaat en geefgedrag te optimaliseren en oneffenheden in beleid en wetgeving weg te nemen. 8 De fiscale faciliteiten die zijn opgenomen in de Geefwet betreffen met name stimuleringsregels voor ANBI s en nieuw in de wet per 1 januari 2012 stimuleringsregels voor culturele instellingen. Wat precies wordt verstaan onder het begrip ANBI is door de jaren heen op verschillende manieren omschreven. In het jaar 1952 gaf de wetgever een opsomming van instellingen die als ANBI konden kwalificeren. De genoemde instellingen moesten gezien worden als voorbeelden van instellingen die het algemeen nut konden beogen. 9 Omwille van de eenvoud verdween de niet limitatieve opsomming uit de wet en sprak de wet in de jaren 2010 en 2011 nog slechts over algemeen nut beogende instellingen. 10 Deze vereenvoudiging was echter van korte duur. Per 1 januari 2012 is het begrip ANBI opgenomen in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) en is er een limitatieve lijst van algemeen nuttige activiteiten 1 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Artikel 6.32 Wet IB 2001 en artikel 16 Wet Vpb Artikel 33, onderdeel 4 en artikel 32, eerste lid, onderdeel 3 SW Artikel 2, eerste lid, onderdeel e Wet Vpb Ook komen ANBI s in aanmerking voor teruggaaf van een deel (50%) van de energiebelasting. 6 Kamerstukken II 2010/11, , nr. 6, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p S.J.C. Hemels, Gedefinieerde belangen: algemeen nut na de Geefwet, WPNR 2012/6917, par Idem. 5

6 in de wet opgenomen. 11 Naast het begrip ANBI is nu ook het nieuwe begrip culturele instelling in de wet opgenomen. 12 Dit begrip, en tevens de specifiek daarbij behorende faciliteiten, zijn ingevoerd om de culturele sector een steuntje in de rug te geven. Doordat er veel wordt bezuinigd op de culturele sector zijn de extra fiscale faciliteiten voor culturele instellingen gerechtvaardigd. 13 De invoering van de Geefwet is een ambitieus plan geweest van de Staatssecretaris van Financiën (hierna: staatssecretaris). Enerzijds wordt geprobeerd de regelgeving die geldt voor ANBI s beter te stroomlijnen en anderzijds zou het geven aan ANBI s meer gestimuleerd en gefacilieerd worden, waarbij de nadruk komt te liggen op de culturele sector. 14 Met de invoering van nieuwe faciliteiten en het aanpassen van bestaande faciliteiten is getracht het gedrag van culturele instellingen te beïnvloeden en daarbij ook het gedrag van gevers die giften doen aan culturele instellingen of dit overwegen te doen. 15 Door het in werking treden van de Geefwet zijn de fiscale voordelen uitgebreid voor culturele instelling. De vraag die daarbij opkomt, is of culturele instellingen daar hun voordeel mee doen en hoe zij dit voordeel behalen. Voorwaarde is dan wel dat de culturele instellingen van de Geefwet op de hoogte zijn. In deze scriptie zal nader worden ingegaan op de Geefwet en of deze wet het gedrag van culturele instellingen beïnvloed. 1.2 Probleemstelling en wijze van onderzoek De onderzoeksvraag die in deze scriptie centraal staat, is; Wat is de invloed van de Geefwet op het gedrag van culturele instellingen? Om tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen, wordt onderzoek gedaan naar culturele instellingen en hun fiscale kennis over de Geefwet. Dit onderzoek doe ik samen met Anna Kamphorst en Marlies Verbruggen, onder leiding van I.J.F.A. van Vijfeijken en S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst. Allereerst gaan wij 424 websites van culturele instellingen bekijken die lid zijn van de koepelorganisaties Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten, Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties, Nederlandse Museumvereniging en Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals. Naar aanleiding van de analyse van de websites zullen wij een enquête opstellen en vervolgens uitzetten onder deze 424 culturele instellingen. Door middel van het uitzetten van de enquête hopen wij te kunnen achterhalen wat de fiscale kennis van culturele instellingen is met betrekking tot de Geefwet. Aan de hand van de resultaten van de enquête zal een antwoord op de onderzoeksvraag worden geformuleerd. 11 Artikel 5b AWR. 12 Artikel 5b, vierde lid, AWR. 13 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6, p I.J.F.A. van Vijfeijken, Geefwet, WPNR 2012/ R. Bekkers & E.E. Mariani, Gedragseffecten van de Geefwet, WPNR 2012/6917, par. 1. 6

7 1.3 Opzet Deze scriptie is onderverdeeld in zes hoofdstukken, waarbij hoofdstuk twee en drie bestaan uit een literatuuronderzoek. In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op het begrip algemeen nut beogende instelling en het per 1 januari 2012 geïntroduceerde begrip culturele instelling. Met het omschrijven van deze begrippen wordt getracht meer duidelijkheid te geven over de instellingen waar dit onderzoek op gericht is. In hoofdstuk drie zal dieper worden ingegaan op de fiscale faciliteiten uit de Geefwet. Hierbij zal aandacht worden besteed aan de nieuwe faciliteiten die voor culturele instellingen in de Geefwet zijn opgenomen en de bestaande faciliteiten die zijn verruimd dan wel aangepast. Na de literatuurstudie wordt in het vierde hoofdstuk een beschrijving van de bevindingen van het vooronderzoek gegeven; het bekijken van de 424 websites van culturele instellingen. Naar aanleiding van de analyse van de websites wordt een enquête opgesteld. Deze enquête wordt uitgezet onder de 424 leden van de koepelorganisaties. De resultaten van de enquête worden beschreven in hoofdstuk vijf. Aan de hand van het analyseren van de websites en de resultaten van de enquête zal in hoofdstuk zes een antwoord worden geformuleerd op de onderzoeksvraag en zullen tot slot aanbevelingen worden gedaan. 7

8 Hoofdstuk 2 Het begrip ANBI en culturele instelling 2.1 Inleiding Het doel van de Geefwet is het fiscaal gunstig behandelen van ANBI s en culturele instellingen, om zo het geven aan goede doelen te stimuleren. 16 In dit onderzoek staat de culturele instelling centraal. Een instelling kan pas als culturele instelling kwalificeren wanneer zij de ANBI-status heeft. 17 Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de begrippen ANBI en culturele instelling. In paragraaf 2.2 wordt stil gestaan bij het begrip ANBI. Hierbij wordt ingegaan op het begrip voor 1 januari 2012 en na 1 januari Tevens komen de wijzigingen aan bod die door invoering van de Geefwet hebben plaatsgevonden. In paragraaf 2.3 wordt het nieuwe begrip culturele instelling nader besproken. Daarbij wordt eerst ingegaan op de culturele instelling als bedoeld in artikel 5b, vierde lid, AWR. Vervolgens wordt gekeken wat het begrip cultuur inhoudt en wordt stil gestaan bij de voorwaarden die gelden om te kunnen kwalificeren als culturele instelling. Paragraaf 2.4 sluit af met een tussenconclusie. 2.2 Definitie ANBI Het begrip ANBI tot het jaar 2012 Het begrip algemeen nut ; dit begrip is al vele jaren oud en is fiscaal gezien van groot belang. Wanneer een instelling het algemeen nut beoogt worden diverse fiscale faciliteiten verleend aan deze instelling. De belangrijkste daarvan zijn de vrijstelling voor de schenk- en erfbelasting en de giftenaftrek. 18 De giftenaftrek is in 1952 in de inkomsten- en vennootschapsbelasting geïntroduceerd voor giften aan kerkelijke, charitatieve, culturele en wetenschappelijke instellingen die het algemeen nut beoogden. 19 In de memorie van toelichting werden deze begrippen niet nader toegelicht. 20 Wel is bij nota van wijziging de algemeen nut beogende instelling aan de opsomming toegevoegd. 21 De eerstvolgende wijziging was in 1991, waarbij de lijst met instellingen die het algemeen nut beogen werd aangevuld met levensbeschouwelijke instellingen. 22 Ook in dat jaar was geen sprake van een verdere toelichting van de begrippen. De lijst van instellingen was geen limitatieve opsomming, aldus de Hoge Raad in zijn arresten van 1994 en Evenmin komt de opsomming de betekenis toe dat een tot één van die categorieën te rekenen instelling automatisch moet worden aangemerkt als ANBI; de genoemde categorieën van instellingen moesten slechts worden gezien als voorbeelden van instellingen die het algemeen nut kunnen beogen. 24 De reden dat de Hoge Raad dit heeft beslist is dat altijd moet worden nagegaan of 16 Kamerstukken II 2010/11, , nr. 6, p Zie artikel 5b, lid 4, AWR. 18 W.G. van Vliet, De Geefwet gewogen, KWEP 2012/39, par Kamerstukken II 1951/52, 2492, nr Kamerstukken II 1951/52, 2492, nr Kamerstukken II 1951/52, 2492, nr Wet van 22 mei 1991, Stb Hoge Raad 13 juli 1994, BNB 1994/280, Hoge Raad 7 november 2003, NTFR 2003/ Hoge Raad 13 juli 1994, BNB 1994/280. 8

9 de instelling daadwerkelijk het algemeen nut beoogt en niet slechts het particuliere belang van haar leden. 25 De lijst van instellingen werd in het wetsvoorstel Wijziging van de Successiewet 1956 opeens beperkt tot kerkelijke, levensbeschouwelijke en uitsluitend of nagenoeg uitsluitend algemeen nut beogende instellingen. 26 Deze verandering zou volgens de staatssecretaris niet leiden tot een inhoudelijke wijziging, maar tot vereenvoudiging van de wettekst. 27 Met het beperken van de opsomming leek de wetgever onderscheid te maken tussen kerkelijke en levensbeschouwelijke instellingen enerzijds en andere algemeen nut beogende instellingen anderzijds. Hier werd veel kritiek op geuit, met als gevolg dat ook de kerkelijke en levensbeschouwelijke instellingen uit de opsomming verdwenen. 28 Dit leidde ertoe dat vanaf 2010 alleen nog de algemeen nut beogende instellingen over zijn gebleven in de opsomming. Hierbij heeft de wetgever wel opgemerkt dat, ondanks dat de andere instellingen uit de opsomming zijn geschrapt, deze instellingen nog steeds het algemeen nut kunnen beogen en dus kunnen kwalificeren voor de giftenaftrek. 29 Over de invulling van het begrip algemeen nut is nooit gedebatteerd in Nederland. Dit komt doordat de staatssecretaris van mening is dat de invulling van het begrip aan de rechtspraak moet worden overgelaten. De staatssecretaris haalde in zijn brief van 30 september 2009 nogmaals aan dat bij het begrip algemeen nut sprake is van een open norm. 30 Echter, uit het rapport van de Commissie algemeen nut beogende instellingen 31 blijkt dat de invulling van het begrip algemeen nut door de jurisprudentie niet heeft geleid tot consistente rechtsregels, wat de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid niet ten goede komt. Hoewel de staatssecretaris meent dat de open norm van het begrip algemeen nut de juiste manier is om invulling aan dit begrip te geven, ben ik van mening dat de open norm juist tot meer discussie leidt. Met het hanteren van de open norm is het voor instellingen vaak niet duidelijk wat onder het begrip algemeen nut moet worden verstaan. De wetgever heeft, met de introductie van de Geefwet, getracht meer duidelijkheid te creëren omtrent het begrip algemeen nut Het begrip ANBI vanaf het jaar 2012 Met ingang van 1 januari 2012 is de regelgeving betreffende ANBI s aangepast, in die zin dat de gebieden die als algemeen nuttig worden aangemerkt zijn vastgelegd in de regelgeving. De definitie van een ANBI is verplaatst van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001 naar de AWR. De opname van de definitie in de AWR leidt tot een harmonisering van het begrip algemeen nut in de diverse belastingwetten. 32 Met de verplaatsing van het ANBIbegrip heeft de wetgever niet de bedoeling gehad het ANBI-begrip anders in te vullen dan 25 Hoge Raad 13 juli 1994, BNB 1994/ Kamerstukken II 2008/09, , nr. 2, p Kamerstukken II 2008/09, , nr. 3, p S.J.C. Hemels, Gedefinieerde belangen: algemeen nut na de Geefwet, WPNR 2012/6917, par Handeling I 2009/10, nr. 13, vergadering van 15 december 2009, p Kamerstukken II 2009/10, , nr. 15, p. 7-8 (Brief van 30 september 2009) 31 Commissie algemeen nut beogende instellingen, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap no. 232, Deventer: Kluwer 2007, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p. 7. 9

10 vóór 2012 het geval was. 33 Het ANBI-begrip is opgenomen in artikel 5b AWR. Deze wetsbepaling geeft aan dat, om te kunnen kwalificeren als ANBI, sprake moet zijn van een instelling met de volgende kenmerken: De instelling moet (nagenoeg) uitsluitend het algemeen nut beogen. De instelling moet voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden. De instelling moet zijn gevestigd in het koninkrijk, een EU-staat of een bij ministeriële regeling aangewezen Staat. De instelling moet door de bevoegde inspecteur als zodanig zijn aangemerkt. Daarnaast is in artikel 5b, eerste lid, onderdeel a, AWR bepaalt dat voor de ANBI-status niet in aanmerking komen een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven. Publiekrechtelijke lichamen zijn echter altijd een ANBI, zo blijkt uit artikel 5b, tweede lid, AWR. Deze lichamen moeten niet meer worden aangewezen als ANBI door de belastingdienst. Als gevolg van de verplaatsing van de ANBI-definitie naar de AWR zijn ook de aanvullende vereisten voor een ANBI verplaatst van artikel 41a tot en met 41 van de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2001 (hierna: UR IB 2001) naar de Uitvoeringsregeling AWR 1994 (hierna: UR AWR 1994). De aanvullende vereisten voor een ANBI zijn per 1 januari 2012 vastgelegd in de artikelen 1a tot en met 1f UR AWR In deze wetsbepalingen is vastgelegd dat de instelling: 1. geen winstoogmerk mag hebben; 2. (nagenoeg) uitsluitend een algemeen belang moet dienen; 3. een vermogen moet hebben waarover een natuurlijk of rechtspersoon niet kan beschikken alsof het zijn eigen vermogen is; 4. slechts een vermogen mag aanhouden dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor het bereiken van het goede doel; 5. aan de leden van het beleidsbepalende orgaan slechts een kostenvergoeding en een niet bovenmatig vacatiegeld verstrekt; 6. over een actueel beleidsplan beschikt; 7. haar kosten van beheer van vermogen in een redelijke verhouding met de uitgaven moet houden; 8. bij liquidatie haar batig saldo moet aanwenden voor een soortgelijk algemeen belang; en 9. een administratie moet voeren die goed en duidelijk is ingericht. Verder heeft de wetgever overgangsrecht opgenomen zodat instellingen die op grond van artikel 6.33 Wet IB 2001 de ANBI-status hadden, deze status na 1 januari 2012 behouden Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Artikel VIII van de Geefwet. 10

11 In het kader van de verplaatsing van de ANBI-definitie hebben zich een aantal wijzigingen voorgedaan. Deze wijzigingen zien in het bijzonder op de rechtsvorm-eis, de opgenomen limitatieve opsomming, het verrichten van commerciële activiteiten en het batig liquidatiesaldo. Nadat kort wordt ingegaan op het algemeen belang en particulier belang, zullen deze veranderingen in paragraaf aan bod komen Algemeen belang versus particulier belang Om in aanmerking te komen voor de ANBI-status dient een instelling uitsluitend dan wel nagenoeg uitsluitend (voor 90% of meer) het algemeen belang na te streven. 35 Het algemeen belang staat tegenover particulier belang en niet tegenover beperkt belang. 36 Dit houdt in dat van algemeen belang ook sprake kan zijn indien kleine belangen op beperkte terreinen worden nagestreefd. Het is dan niet noodzakelijk dat het belang door een meerderheid van de bevolking als nuttig wordt beoordeeld. 37 Indien echter het belang van een beperkte groep, zoals de oprichters van de instelling, bepaalde families of (werknemers van) bepaalde bedrijven, worden gediend, is sprake van een particulier belang. 38 Dit brengt met zich mee dat onder andere sportverenigingen, studentenverenigingen en zangverenigingen niet als ANBI worden aangemerkt omdat dergelijke verenigingen zich primair richten op het belang van de leden. 39 Van het begrip particulier belang heeft de wetgever verder geen nadere omschrijving gegeven Wijzigingen na invoering van de Geefwet Rechtsvorm-eisen Zoals in paragraaf naar voren is gekomen, is in artikel 5b, eerste lid, onderdeel a, AWR bepaald dat voor de ANBI-status niet in aanmerking komen een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven. Op grond van deze wetsbepaling worden alle rechtsvormen, behalve de stichting en de vereniging, uitgesloten. Deze rechtsvorm-eis is een beperking ten opzichte van de regelgeving tot De wetgever vindt de stichting de meest geschikte vorm voor instellingen die de ANBI-status willen verkrijgen. 41 Daarbij is hij de mening toegedaan dat commerciële rechtsvormen zoals een NV of BV per definitie niet voldoen aan de voorwaarde dat een instelling geen winstoogmerk mag hebben. 42 Van Vliet vindt dit een onjuist argument omdat er in het verleden wel NV s en BV s zijn aangemerkt als ANBI en die voldeden aan de voorwaarden Artikel 5b, eerste lid, onderdeel a, sub 1, AWR. 36 Van Dijck & Van Vijfeijken 2005, p Rapport van de Commissie algemeen nut beogende instellingen, Algemeen Nut Beogende Instellingen, Geschriften van de Vereniging voor de Belastingwetenschap nr. 232, Deventer: Kluwer 2007, p Rapport van de Commissie algemeen nut beogende instellingen, Algemeen Nut Beogende Instellingen, Geschriften van de Vereniging voor de Belastingwetenschap nr. 232, Deventer: Kluwer 2007, p Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 12 oktober 1960, BNB 1960/296; de stichting die de studentenvereniging Minverva ondersteunde bij de herbouw van haar sociëteit werd niet als algemeen nut beogende instelling aangemerkt. 40 Artikel 5b, eerste lid, onderdeel a, AWR. 41 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6, p Idem. 43 W.G. van Vliet, De Geefwet gewogen, KWEP 2012/39, par

12 Voor NV s en BV s die reeds de ANBI-status hebben, heeft de wetgever overgangsrecht ingevoerd. 44 Instellingen die voor 2012 de ANBI-status hadden, behouden deze status dan ook. 45 Het is De Wijkerslooth-Lhoëst een raadsel waarom de wetgever enerzijds NV s en BV s uitsluit van het verkrijgen van de ANBI-status en anderzijds NV s en BV s die al een ANBI-status hadden deze status laat behouden. 46 Daarnaast merkt De Wijkerslooth-Lhoëst nog op dat zij niet inziet waarom een NV of BV niet de ANBI-status kan verkrijgen wanneer bijvoorbeeld alle aandelen in handen zijn van een ANBI. 47 Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie dat een gemeente alle aandelen houdt in een BV die nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt. Ook ik vind het opmerkelijk dat een BV die geen winstoogmerk heeft en verder aan alle voorwaarden voor de ANBI-status voldoet, niet als ANBI kan kwalificeren. Wat mij betreft zou dit vereiste kunnen vervallen. Het zal niet snel voorkomen dat een NV of BV het algemeen nut beoogt, maar als dit gebeurt dan moet de mogelijkheid open staan om de ANBI-status te verkrijgen. 48 De NV of BV zal dan geen winstoogmerk hebben, maar enkel het algemeen nut nastreven. Er is in dat geval geen verschil met een stichting wanneer zij beiden hetzelfde doel nastreven. Verder kan de voorwaarde dat een ANBI niet de rechtsvorm van een NV of BV mag hebben, leiden tot het ongelijk behandelen van gelijke gevallen. Instellingen die voor 2012 voldeden aan de voorwaarden voor de ANBI-status genieten tot op heden de voordelen van deze status. Dit in tegenstelling tot NV s en BV s die vanaf 2012 voldoen aan de voorwaarden. Deze instellingen kunnen niet meer als ANBI worden aangemerkt, waardoor zij geen gebruik kunnen maken van de voordelen die de ANBI-status met zich meebrengt. Instellingen die de ANBI-status voor 1 januari 2012 nog niet hadden worden dus benadeeld. Hoewel betwist kan worden of de wetgever het gelijkheidsbeginsel in acht heeft genomen, is er vanuit het oogpunt van rechtszekerheid wel wat voor te zeggen dat de wetgever een onderscheid heeft gemaakt tussen de gevallen voor en na 1 januari De wetgever heeft de wet willen aanpassen, maar hij heeft daarbij niet onnodig hard willen optreden tegen de NV s en BV s die de ANBIstatus al hadden. Invoering van overgangsrecht voor deze gevallen leidt dan ook tot meer rechtszekerheid Limitatieve opsomming Tot 2012 was geen sprake van een limitatieve opsomming van algemeen nuttige doelen. Dit is met de invoering van de Geefwet veranderd. In artikel 5b, derde lid, AWR is een limitatieve opsomming opgenomen van wat als algemeen nut wordt beschouwd. Deze opsomming zou zijn ontleend aan een lijst die de Belastingdienst voor 2012 hanteerde. 50 Wat opvalt, is het gemis van een restcategorie in de opsomming. Met een restcategorie zou op nu nog onbekende toekomstige ontwikkelingen kunnen worden ingespeeld. Hemels 51 en 44 Artikel VII Overgangsrecht Geefwet. 45 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6, p S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst, De Geef- en Neemwet: fiscale maatregelen 2012 voor ANBI s, stichtingen en verenigingen, FTV 2011/51, par Idem. 48 Er zijn 16 aandelenvennootschappen die al ANBI waren voor Zie W.G. van Vliet, De Geefwet gewogen, KWEP 2012/39, par Artikel VII Overgangsrecht Geefwet. 50 S.J.C. Hemels, Gedefinieerde belangen: algemeen nut na de Geefwet, WPNR 2012/6917, par Idem. 12

13 De Wijkerslooth-Lhoëst 52 zijn dan ook van mening dat een restcategorie in de opsomming opgenomen zou moeten worden, omdat het begrip algemeen nut zich ongetwijfeld nog verder zal ontwikkelen. De staatssecretaris is echter van mening dat met het huidige artikel 5b AWR deze toekomstige ontwikkelingen, net als voorheen, moeiteloos opgevangen kunnen worden. 53 De toekomst zal dus moeten uitwijzen of het ontbreken van een restcategorie tot problemen leidt en alsnog in de wet moet worden opgenomen. Als algemeen nut in de zin van artikel 5b, derde lid, AWR wordt beschouwd: a) welzijn, b) cultuur, c) onderwijs, wetenschap en onderzoek, d) bescherming van milieu, e) gezondheidszorg, f) jeugd- en ouderenzorg, g) ontwikkelingssamenwerking, h) dierenwelzijn, i) religie, levensbeschouwing en spiritualiteit, j) de bevordering van de democratische rechtsorde, k) een combinatie van de bovengenoemde doelen, en l) het financieel of op andere wijze ondersteunen van een algemeen nut beogende instelling. De lijst van doelen uit artikel 5b, derde lid, AWR is naar mijn mening zo algemeen dat ik mij afvraag of het iets toevoegt. Tevens is de beschrijving van de opgesomde categorieën in de memorie van toelichting beperkt. De korte beschrijving van de categorieën is deels ontleend aan de Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Gelet op de diversiteit van de doelen van de instellingen, meent de staatssecretaris dat een toelichting bij de categorieën van artikel 5b, derde lid, AWR niet compleet kan zijn. 54 Afgezien van het begrip cultuur 55, zijn de andere categorieën niet uitgebreid beschreven omdat het niet de bedoeling van de staatssecretaris is geweest om het begrip algemeen nut anders in te vullen dan voor 2012 het geval was. De staatssecretaris is van mening dat wat onder het algemeen nut begrip dient te worden verstaan, onder meer in de rechtspraak, voldoende is uitgekristalliseerd. 56 Het verplaatsen van het begrip algemeen nut heeft dus niet geleid tot een uitgebreide parlementaire discussie. Tot op heden geldt nog steeds dat instellingen die één van de genoemde doelen uit artikel 5b, derde lid, AWR voor 90% of meer nastreeft, door de belastingdienst als ANBI kan worden aangemerkt. Of het opnemen van een limitatieve opsomming in de wet de onduidelijkheid betreffende het begrip algemeen nut heeft weggenomen, vraag ik mij af. Er is geen publiek debat geweest en de beschrijving van de categorieën blijft beperkt, waardoor een discussie niet is uitgesloten. 52 S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst, De Geef- en Neemwet: fiscale maatregelen 2012 voor ANBI s, stichtingen en verenigingen, FTV 2011/51, par Kamerstukken II 2012/12, , nr. 6, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p S.J.C. Hemels, Gedefinieerde belangen: algemeen nut na de Geefwet, WPNR 2012/6917, par Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p

14 Commerciële activiteiten Voor de invoering van de Geefwet bestond in de praktijk onduidelijkheid of het verrichten van commerciële activiteiten de ANBI-status in gevaar kon brengen. 57 Een instelling moet namelijk voor minimaal 90% het algemeen nut beogen wil zij in aanmerking komen voor de ANBI-status. 58 In de praktijk leidde dit ertoe dat niet meer dan 10% van de inkomsten van een ANBI uit commerciële activiteiten mocht komen. 59 Er werd voor het 90%-criterium dus gekeken naar de wijze waarop de inkomsten werden verkregen. 60 Een voorbeeld van inkomsten van een ANBI die mogelijk tot discussie konden leiden, waren huuropbrengsten. Inkomsten uit de verhuur van onroerend goed waren niet algemeen nuttig, maar deze inkomsten konden wel ten goede komen van het algemeen nut. Bij de introductie van de Geefwet heeft de staatssecretaris aangekondigd een ruimhartiger beleid te willen voeren met betrekking tot het verrichten van commerciële activiteiten bij ANBI s. 61 De staatssecretaris heeft de wens dat ANBI s zelf een groter deel van de inkomsten vergaren en daardoor minder afhankelijk worden van gemeenschapsgeld. 62 Van belang voor de kwalificatie van ANBI is dat een ANBI geen winststreven mag hebben omwille van de winst zelf. Per 1 januari 2012 geldt dit vereiste als zodanig niet voor de commerciële activiteiten die een ANBI verricht. Voor de beoordeling of een instelling (nagenoeg) uitsluitend het algemeen belang dient, wordt voornamelijk gekeken naar de uitgaven/bestedingen van een ANBI. 63 Het is tegenwoordig dus van belang waar het geld aan wordt uitgegeven en niet hoe het geld wordt verworven. Of deze inhoudelijke wijziging daadwerkelijk tot een ruimhartiger beleid heeft geleid, kan betwist worden. De staatssecretaris had in zijn brief van 9 juli al toegezegd dat het verrichten van commerciële activiteiten niet in de weg hoeft te staan aan de ANBI-status. Hierbij was wel van belang dat het bedrag dat met commerciële activiteiten werd opgehaald ten goede zou komen aan het algemeen nut en dat de activiteiten geen doel op zich zouden vormen. 65 Kijkend naar deze brief kan geconcludeerd worden dat geen sprake is van een verruiming, maar eerder van het vastleggen van een reeds bestaand beleid van de staatssecretaris. Dit neemt echter niet weg dat het een goede ontwikkeling is dat het nu volkomen duidelijk is dat commerciële activiteiten zijn toegestaan. Onder commerciële activiteiten wordt het volgende verstaan: het tegen commerciële tarieven verrichten van werkzaamheden of verlenen van diensten met het oogmerk hiermee ter financiering van de algemeen nuttige activiteiten van de instelling een positief resultaat te behalen. 66 Deze definitie is zo ruim geformuleerd, dat ik het met De Wijkerslooth-Lhoëst eens ben, dat alles wat een instelling doet om opbrengsten te verkrijgen onder het begrip 57 M.E. Kastelein, Het wisselende regellandschap voor ANBI s, Forfaitair 2012/230, p Artikel 5b, eerste lid, onderdeel a, sub 1, AWR. 59 A.E.M. de Vries & E.C.M. Minkenberg, De Geefwet geeft, de Geefwet neemt, FBN 2011/60, p Kamerstukken II 2008/09, , nr. 9, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Idem. 63 H. van Veen, ANBI/SBBI Leuker kunnen we het maken, maar ook ingewikkelder!, VBP 2012, par Kamerstukken II 2008/09, , nr. 8, p Idem. 66 Artikel 1a, zesde lid, Uitvoeringsregeling AWR. 14

15 commerciële activiteiten valt. 67 Van belang is verder dat het inkomen uit de commerciële activiteiten geheel of nagenoeg geheel en binnen een redelijke termijn wordt besteed aan het algemeen nuttige doel van de instelling. 68 Wat wordt verstaan onder een redelijke termijn is echter niet nader gedefinieerd in de regelgeving. Tot slot dient nog opgemerkt te worden dat het er in eerste instantie naar uitzag dat de staatssecretaris het begrip commerciële activiteiten per 1 januari 2012 had uitgebreid met beleggingsactiviteiten. 69 Dit heeft de staatssecretaris uiteindelijk nog aangepast. De staatssecretaris heeft aangegeven, in de reactie op vragen over het nieuw concept uitvoeringsregeling, dat beleggingsactiviteiten niet onder de definitie van commerciële activiteiten vallen Batig liquidatiesaldo Per 1 januari 2012 is in artikel 1a, eerste lid, onderdeel h, UR AWR 1994 opgenomen dat in de statuten van een ANBI moet zijn bepaald dat een batig liquidatiesaldo ten goede komt aan een ANBI met een gelijksoortige doelstelling. Dit is een aanscherping ten opzichte van de regelgeving zoals die gold tot en met Daarin was opgenomen dat het saldo ten goede moest komen aan een ANBI, dan wel op enigerlei andere wijze aan het algemeen nut moest worden besteed. 71 De aanscherping van de regelgeving heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het nieuwe geïntroduceerde begrip culturele instelling. Met het opnemen van het criterium van de gelijksoortige doelstelling wil de wetgever bewerkstelligen dat giften die zijn gedaan aan een culturele instelling ook daadwerkelijk aan de culturele sector toevloeien. 72 Anders dan Van Vliet ben ik de mening toegedaan dat de aanpassing met betrekking tot het liquidatiesaldo een juiste aanpassing is geweest. Van Vliet 73 meent dat de verscherpte eis principieel onjuist is. Naar mijn mening is het een juiste aanpassing geweest omdat giften aan culturele instellingen altijd binnen de culturele sector zullen blijven en bij liquidatie niet alsnog bij een gewone ANBI terecht zullen komen. Tevens geldt voor giften aan gewone ANBI s dat deze bij liquidatie naar een ANBI zullen toevloeien die hetzelfde algemeen nut beoogt. Van Bakel 74 merkt echter op dat de wetgever ook had kunnen volstaan met het enkel opnemen van een uitzondering voor culturele instellingen. Het overgangsrecht dat is geïntroduceerd voor de wijziging betreffende het liquidatiesaldo, geldt voor ANBI s die voor 1 januari 2012 de ANBI-status al hadden. Voor deze instellingen blijft de oude regeling over het liquidatiesaldo gelden tot aan de eerste statutenwijziging van 67 S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst, De Geef- en Neemwet: fiscale maatregelen 2012 voor ANBI s, stichtingen en verenigingen, FTV 2011/51, par Idem. 69 Commentaar NOB op de concept Uitvoeringsregeling AWR inzake commerciële activiteiten van anbi s, NOB 4 november 2011, (zoek op commerciële activiteiten). 70 H. van Veen, ANBI/SBBI Leuker kunnen we het maken, maar ook ingewikkelder!, VBP 2012, par Artikel 41a, eerste lid, onderdeel h, Uitvoeringsregeling IB 2001 (oud). 72 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 18, p W.G. van Vliet, De Geefwet gewogen, KWEP 2012/39, par M.M.F.J. van Bakel, Hoe royaal is de Geefwet voor anbi s, WFR 2012/592, par

16 de instelling die plaatsvindt op of na 23 juni Deze overgangsregeling geldt ook voor ANBI s die zijn opgericht in de periode 1 januari 2012 tot 23 juni Op de wijziging betreffende het batig liquidatiesaldo heeft de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: NOB) destijds veel commentaar gehad. De wijziging zou vooral symbolische waarde hebben en grote administratieve lasten en veel kansen op fouten tot gevolg hebben. Inmiddels heeft de NOB geconstateerd dat in het bijzonder kleinere ANBI s en notariskantoren niet op de hoogte zijn van de eis dat bij een statutenwijziging na juni 2012, ook de bepaling over het liquidatiesaldo moet worden aangepast. Om die reden geeft de NOB dringend in overweging om de eis ten aanzien van de bepaling die ANBI s in hun statuten moeten hebben staan over de bestemming van het liquidatiesaldo, te versoepelen. Er wordt voorgesteld dat een ANBI, zolang deze nog niet is geliquideerd, de statuten nog kan aanpassen. Hiermee wordt voorkomen dat het niet aanpassen van de bepaling betreffende het liquidatiesaldo leidt tot verlies van de ANBI-status. Pas op het moment van liquidatie heeft de nieuwe eis immers feitelijk gevolgen. 76 Door in te stemmen met deze wijziging wordt de onnodige hardheid uit de bepaling weggenomen. Uiterlijk bij liquidatie dient een instelling de statuten op juiste wijze te hebben aangepast en zal bij eerdere statutenwijziging de ANBIstatus niet worden ingetrokken indien is verzuimd de bepaling betreffende het liquidatiesaldo aan te passen Toekomstige regelgeving voor ANBI s Hoewel de fiscale regelgeving voor ANBI s nog maar kortgeleden is aangepast, blijft het de staatssecretaris bezighouden. Zo heeft de staatssecretaris op 28 mei 2013 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd betreffende zijn plannen om de fiscale regelgeving voor ANBI s aan te passen. 78 Dit naar aanleiding van de motie Omtzigt/Van Vliet. 79 De huidige voorwaarden om de ANBI-status te verkrijgen of te behouden zijn opgenomen in de AWR en in de UR AWR Deze voorwaarden worden per 1 januari 2014 uitgebreid met de verplichting tot het openbaar maken van diverse gegevens via internet. Het gaat dan onder meer om de naam van de instelling, het door de Kamer van Koophandel toegekende unieke nummer, de bestuurssamenstelling en het beloningsbeleid. De ANBI-status wordt geweigerd of ingetrokken indien een instelling in gebreke blijft de vereiste informatie op internet te plaatsen. 80 De achtergrond voor de uitbreiding van de voorwaarden is het creëren van meer transparantie richting de donateurs. De NOB heeft kritiek op de door de Staatssecretaris van Financiën aangekondigde wijzigingen. De staatssecretaris beoogt met de publicatieverplichting voor ANBI s meer transparantie binnen de filantropische sector, waardoor volgens de NOB een niet fiscale doelstelling wordt gediend. Daarnaast wil de NOB meer duidelijkheid hebben over welke gegevens een instelling moet vermelden over het beloningsbeleid en welke groep of welk 75 Brief van 19 juni 2012, DB/2012/ Commentaar NOB op voorgenomen wijziging ANBI-regelgeving, NOB 11 juni 2013 ANBI s, (zoek op ANBI). 77 Idem. 78 Brief van 28 mei 2013, DB/2013/234 U, p Kamerstukken II 2011/12, , nr Brief van 28 mei 2013, DB/2013/234 U, p

17 orgaan dit betreft. Tevens is het volgens de NOB in strijd met de rechtszekerheid en het legaliteitsbeginsel om fiscale consequenties te verbinden aan het eindigen van de ANBI-status vanwege het niet voldoen aan de digitale publicatieverplichting voor instellingen die op dat moment wel voldoen aan alle andere voorwaarden. 81 Naar mijn mening is het commentaar van de NOB op de aangekondigde wijzigingen terecht. ANBI s worden streng aangepakt indien ze niet voldoen aan de publicatieverplichting maar verder wel aan alle voorwaarden voldoen. Hier dient mijns inziens een alternatief voor te worden gezocht. Tevens ben ik van mening dat het openbaar maken van gegevens via internet niet direct iets toevoegt aan de transparantie. Tot op heden wordt de ANBI-status toegekend door de belastingdienst en wordt de status kenbaar gemaakt op de website van de belastingdienst. 82 Of een instelling daadwerkelijk voor 90% of meer het algemeen nut nastreeft wordt dus al gecontroleerd op het moment dat de ANBI-status wordt verkregen. Ook wordt steekproefsgewijs gecontroleerd of instellingen het algemeen nut nog nastreven. Zo niet, dan wordt de ANBI-status weer ingetrokken en verdwijnt de instelling van de ANBI-lijst op de website van de belastingdienst. Dit systeem is wat mij betreft voldoende transparant om na te kunnen gaan of een instelling daadwerkelijk de ANBI-status heeft. 2.3 De culturele instelling Het begrip culturele instelling De Geefwet heeft tot doel het geefklimaat en het geefgedrag te optimaliseren en oneffenheden in beleid en wetgeving weg te nemen via fiscaal gunstige regels voor ANBI s en culturele instellingen. In de Geefwet hebben vooral culturele instellingen extra aandacht gekregen: een aantal maatregelen is alleen van toepassing op culturele instellingen. De reden hiervoor is dat maar weinig giften naar culturele instellingen vloeien. Middels de tijdelijke extra ondersteuning van culturele instellingen hoopt de wetgever dat ook deze instellingen een groter giftenaandeel zullen genereren en dat zij in de toekomst een grotere mate van verantwoordelijkheid gaan dragen voor de eigen financiering. 83 Met de invoering van de Geefwet is het begrip culturele instelling nieuw in de wet opgenomen. Dit begrip is vastgelegd in artikel 5b, vierde lid, AWR en wordt gedefinieerd als een algemeen nut beogende instelling die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend richt op cultuur. Om als culturele instelling aangemerkt te kunnen worden dient een ANBI een verzoek in te dienen bij de inspecteur. Het is dus van belang dat de instelling die het verzoek indient reeds de ANBI-status heeft. Op de culturele instelling zijn alle bepalingen van toepassing die ook gelden voor de gewone ANBI, zowel in de AWR als in de UR AWR Een instelling die volgens artikel 5b, derde lid, AWR het algemeen nuttig doel cultuur nastreeft, kan aangemerkt worden als ANBI. Wanneer een ANBI zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (voor 90% of meer) richt op cultuur, zal het verzoek aan de inspecteur voor de status van culturele instelling worden goedgekeurd. Kort samengevat 81 Commentaar NOB op voorgenomen wijziging ANBI-regelgeving, NOB 11 juni 2013 ANBI s, (zoek op ANBI) (zoek op ANBI). 83 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p

18 zijn culturele instellingen dus altijd ANBI s, maar ANBI s niet altijd culturele instellingen. ANBI s verkrijgen slechts de status van culturele instelling wanneer de instelling zich voor 90% of meer richt op cultuur. Op het moment dat een instelling de status van culturele instelling heeft verkregen, wordt dit verwerkt in de door de Belastingdienst gepubliceerde ANBI lijst 84. Deze lijst is voor iedereen te raadplegen op de website van de Belastingdienst. 85 Donateurs kunnen dus zelf nagaan of de gift die zij doen aan een instelling aftrekbaar is Het begrip cultuur In de memorie van toelichting bij de Geefwet geeft de staatssecretaris aan wat onder cultuur moet worden verstaan. Hierbij merkt hij op dat de beschrijving deels is ontleend aan de Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Het volgende wordt over cultuur opgemerkt: 86 Cultuur is het geheel van geestelijke en fysieke voortbrengselen en verworvenheden van een gemeenschap. Hieraan wordt toegevoegd: 87 Bij cultuur moet het gaan om instellingen die streven naar een hoogwaardig cultuuraanbod dat voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk is. Voorbeelden van dergelijke instellingen zijn instellingen die actief zijn in beeldende kunst, bouwkunst, erfgoed, dans, film, letteren, (pop)muziek, (muziek)theater, nieuwe media of vormgeving. Hieronder vallen bijvoorbeeld theatergroepen, schouwburgen, bibliotheken en musea. Er zijn veel instellingen die aan cultuur doen, echter bij veel instellingen staat het particulier belang van de leden voorop. Hierbij valt te denken aan (amateur)zangverenigingen, (amateur)toneelverenigingen, literaire leesclubs enzovoort. 88 Om deze reden kunnen dergelijke instellingen niet worden aangemerkt als culturele instelling Kwalificatie als culturele instelling Mede door het definiëren van het begrip cultuur en culturele instelling en het geven van voorbeelden verwacht de staatssecretaris weinig tot geen problemen in de uitvoering en ook niet dat de introductie van het begrip culturele instelling zal leiden tot onnodige complexiteit. 89 Naar mijn mening roept de omschrijving van het begrip cultuur al vragen op omdat deze uitleg niet leidt tot een afbakening van het begrip. Wat wordt precies verstaan onder het aanbieden van een hoogwaardig cultuuraanbod? De wet eist slechts dat sprake 84 (zoek op ANBI). 85 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Idem. 88 Idem. 89 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6, p

19 moet zijn van cultuur en algemeen belang. 90 Volgens de staatssecretaris zal de Belastingdienst dit gaan beoordelen aan de hand van een beoordelingskader dat in overleg met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) wordt opgesteld. Ook is sprake van cultuur wanneer een instelling statutair en feitelijk activiteiten ontwikkelt die gericht zijn op de realisatie van cultureel aanbod en/of het verspreiden van cultuur en/of het beheren en behouden van cultuur. Van belang hierbij is dat het cultuuraanbod voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk is. 91 Ook het aangesloten zijn bij een relevante brancheorganisatie of het in aanmerking komen voor subsidie op grond van cultuurbeleid van het Rijk, provincie of gemeente kan een indicatie zijn dat sprake is van cultuur. 92 Relevante brancheorganisaties zijn onder andere de organisaties waar ons onderzoek op is gericht, namelijk de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals, de Vereniging Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten, de Nederlandse Museumvereniging en de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties. 93 Een lidmaatschap bij een brancheorganisatie leidt echter niet zonder meer tot de status van culturele instelling. Verder kunnen instellingen die als doel hebben het in stand houden van een landgoed waar culturele activiteiten plaatsvinden en instellingen met als doel het onderhouden van een fort of een molen, als culturele instelling worden aangemerkt. Voorbeelden hiervan zijn landgoed Hackfort en fort Spijkerboer of molen de Onrust. 94 In de Nota naar aanleiding van het Verslag 95 is tot slot nog opgemerkt dat ook private cultuurfondsen, die het particulier belang overstijgen, als culturele instelling kunnen worden aangemerkt wanneer deze fondsen zich (nagenoeg) geheel richten op doelen die volgens de staatssecretaris als cultureel zijn geoormerkt. Of het Prins Bernard Cultuurfonds als culturele instelling kwalificeert zal moeten worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. 96 Middels de bestaande ANBI-lijst heeft de belastingdienst zelf beoordeeld welke instellingen, die voor 2012 kwalificeerden als ANBI, vanaf 2012 als culturele instelling kunnen worden aangemerkt. Hoewel de staatssecretaris geen problemen verwacht bij het aanwijzen van culturele instellingen en hij in de Nota naar aanleiding van het Verslag uitgebreid omschrijft wanneer een ANBI als culturele instelling kan kwalificeren, kan naar mijn mening de kwalificatie van een culturele instelling wel degelijk tot problemen leiden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de situatie waarbij een ANBI meerdere algemeen nuttige doelen beoogd. 97 In een dergelijke situatie zal beoordeeld moeten worden of de instelling zich (nagenoeg) geheel richt op cultuur. Indien dat niet het geval is, is geen sprake van een culturele instelling. Wanneer de instelling zich echter splitst en één van de nieuwe instellingen richt zich (nagenoeg) geheel op cultuur, dan kwalificeert deze nieuwe instelling wel als culturele instelling. Verder kan een complexe situatie ontstaan wanneer bij een ANBI precies 90% van al haar activiteiten algemeen nuttig zijn. Om dan als culturele instelling te kwalificeren moeten de activiteiten 90 NOB commentaar op het wetsvoorstel Geefwet en op ANBI s en andere maatschappelijke organisaties gerichte voorstellen, NOB 5 oktober 2011, p. 12, (zoek op ANBI s). 91 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6, p Idem. 93 Idem. 94 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6, p Idem. 96 Idem. 97 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6, p

20 van deze instelling 100% cultureel zijn. 98 Deze situaties zullen ongetwijfeld de nodige discussies met zich meebrengen wanneer deze zich in de praktijk voordoen. Met de invoering van het begrip culturele instelling is de staatssecretaris er mijns inziens niet in geslaagd om de wetgeving te vereenvoudigen. Er is weer een begrip ingevoerd dat niet goed afgebakend is. Het levert op dit moment meer vragen op in plaats van dat er duidelijkheid is gecreëerd. Enkel de voorbeelden die de staatssecretaris heeft genoemd zullen geen punt van discussie zijn. In alle gevallen zal in acht moeten worden genomen dat het algemeen belang wordt nagestreefd en niet het particulier belang, maar de discussie of sprake is van hoogwaardig cultuur zal bij deze instellingen niet spelen Gemeentelijke instellingen In paragraaf is opgemerkt dat publiekrechtelijke lichamen ex artikel 5b, tweede lid, AWR automatisch worden aangemerkt als ANBI. Er ontstaat echter een probleem wanneer bijvoorbeeld een museum, welke normaal in aanmerking komt voor de status van culturele instelling, onderdeel is van de gemeente. Op grond van artikel 5b, tweede lid, AWR wordt de gehele publiekrechtelijke instelling aangemerkt als ANBI. De belastingdienst neemt dan ook het standpunt in dat gemeentelijke musea niet kwalificeren voor de status van culturele instelling omdat zij een onderdeel vormen van de gemeente en niet zijn ondergebracht in een afzonderlijke rechtspersoon. 99 Van Vijfeijken en De Wijkerslooth-Lhoëst vinden dit een discutabel punt. 100 Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het Ministerie van Financiën er vroeger vanuit ging dat het begrip instelling en rechtspersoon samenvielen. 101 Echter, uit eerdere jurisprudentie is gebleken dat de begrippen geen synoniemen van elkaar zijn. 102 De discrepantie tussen de begrippen instelling en rechtspersoon is in de literatuur meerdere malen aan de orde geweest. 103 In de wet wordt niet gesproken over rechtspersoon, maar over een instelling. In het nieuwe artikel 5b AWR wordt ook weer gesproken over instellingen. Door de jaren heen heeft de wetgever het begrip instelling gebruikt. Van Vijfeijken en De Wijkerslooth-Lhoëst verbinden hieraan de conclusie dat de begrippen instelling en rechtspersoon niet hetzelfde zijn. 104 Tijdens het congres Cultuur, daar geef je om, kwam de vraag naar voren of de Vriendenstichting van het Van Abbemuseum als culturele instelling kan worden aangemerkt. De belastingdienst meent dat dit niet mogelijk is, omdat het Van Abbemuseum onderdeel is van de gemeente Eindhoven en de gemeente Eindhoven op grond van artikel 5b, tweede lid, AWR de ANBI-status heeft. Dit brengt automatisch met zich mee dat het museum ook de ANBI-status heeft. Indien de Vriendenstichting van het Van Abbemuseum is opgericht ter ondersteuning van een niet gemeentelijk museum, dan kan de vriendenstichting wel als culturele instelling kwalificeren. Deze uitkomst acht ik onwenselijk, nu beide 98 C. Vrieling & H.R. Bruggink, Culturele instellingen, WPNR 2012/6917, par Dit kwam naar voren tijdens het congres Cultuur, daar geef je om, gehouden op 21 november 2012 te Theaters Tilburg. 100 Zie Congresbundel Cultuur, daar geef je om 2012, p Kamerstukken II 1976/77, H, nr. 7, p Gerechtshof Leeuwarden 10 april 1972, BNB 1973/33 en Gerechtshof Den Bosch 5 februari 1982, BNB 1983/ J.E.A.M. van Dijck & I.J.F.A. van Vijfeijken, Instellingen van algemeen nut, Deventer: Kluwer 2005, p Zie Congresbundel Cultuur, daar geef je om 2012, p

21 vriendenstichtingen een museum ondersteunen met een culturele doelstelling. Giften aan beide vriendenstichtingen komen ten goede aan cultuur. Naar mijn mening is het dan ook in strijd met doel en strekking van de wet dat de belastingdienst een gemeentelijk museum weigert aan te merken als culturele instelling. Het feit dat een gemeentelijk museum niet is ondergebracht in een aparte rechtsvorm zou geen verschil in behandeling mogen opleveren. 2.4 Conclusie In artikel 5b, derde lid, AWR is, met ingang van 1 januari 2012, een limitatieve opsomming opgenomen van wat als algemeen nut moet worden beschouwd. De opsomming is bewust algemeen gehouden zodat ingespeeld kan worden op toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen. De verplaatsing van het begrip algemeen nut naar de AWR en het opnemen van een limitatieve opsomming van ANBI s hebben er echter niet toe geleid dat er een uitgebreide parlementaire discussie tot stand is gekomen betreffende de invulling van het begrip algemeen nut. Dit wordt tot op heden nog overgelaten aan de belastingdienst en de jurisprudentie, met als gevolg dat de meer ingeklede definitie van het begrip uiteindelijk niet tot meer verheldering heeft geleid. Ook in de toekomst blijft het nog een kwestie van aftasten welke instellingen wel en welke instellingen niet kwalificeren als ANBI. Verder kan een ANBI per 1 januari 2012 kwalificeren als culturele instelling. Het begrip culturele instelling is nieuw in de wet opgenomen. Ook voor culturele instellingen gelden toetsingscriteriums. Deze toetsing is volgens de staatssecretaris duidelijk. Echter, naar mijn mening kan ook het begrip culturele instelling nog tot onnodige complexe situaties en discussies leiden. De toekomst zal dus moeten gaan uitwijzen of de begrippen wel of niet tot de nodige complexiteit gaan zorgen. 21

22 Hoofdstuk 3 Faciliteiten in de Geefwet 3.1 Inleiding Sinds de invoering van de Geefwet zijn er verschillende fiscale faciliteiten van kracht die het geefgedrag van belastingplichtigen aan ANBI s moeten stimuleren. In het wetsvoorstel is hierbij in het bijzonder aandacht besteed aan faciliteiten voor culturele instellingen. Met de nieuwe en aangepaste faciliteiten in de inkomsten- en vennootschapsbelasting wordt er gestreefd naar een grotere mate van zelfstandigheid van culturele instellingen en een kleinere rol van de overheid. 105 In dit hoofdstuk wordt stil gestaan bij de fiscale faciliteiten die de Geefwet biedt. In paragraaf 3.2 komen de regelingen uit de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 naar voren. Vervolgens worden in paragraaf 3.3 de regelingen uit de Wet Vennootschapsbelasting 1969 besproken en komen in paragraaf 3.4 de faciliteiten uit de Successiewet aan bod. Paragraaf 3.5 sluit af met een conclusie. 3.2 Faciliteiten Wet Inkomstenbelasting Inleiding Nederland kende een rijke traditie van particuliere vrijgevigheid, waarbij veel particulieren een deel van hun inkomen aan het algemeen nut wilden besteden. 106 Echter, door de vele bezuinigingen en de aanhoudende crisis neemt de particuliere vrijgevigheid af. Met name de cultuursector wordt hier hard door getroffen. 107 Middels het aanpassen van bestaande faciliteiten en introduceren van nieuwe faciliteiten wil de overheid de particuliere vrijgevigheid aan de cultuursector stimuleren. Het uitgangspunt van de Geefwet met betrekking tot de faciliteiten is niet om grootscheepse verschuivingen in het beleid voor goede doelen of donateurs aan te brengen. Het gaat juist om het optimaliseren van het beleid en om eventuele oneffenheden in beleid en wetgeving weg te nemen. 108 Daarbij zijn, met het oog op de bezuinigingen in de culturele sector, faciliteiten geïntroduceerd die uitsluitend gelden voor culturele instellingen. In deze paragraaf wordt eerst stilgestaan bij het begrip gift. Er wordt op de vraag ingegaan wanneer sprake is van een gift. Vervolgens zullen de fiscale faciliteiten uit de Wet IB 2001 worden besproken, waarbij wordt ingegaan op de faciliteiten die zien op alle gewone ANBI s en culturele instellingen en de faciliteiten die uitsluitend gelden voor culturele instellingen Gift In de fiscale wetgeving wordt een definitie gegeven van het begrip gift: 109 ( ) bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdrage waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. 105 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Daan van Lent, Nederlanders geven minder aan goede doelen cultuursector de dupe, NRC 25 april Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Artikel 6.33, onderdeel a, Wet IB

23 Uit deze definitie valt af te leiden dat aan drie voorwaarden moet worden voldaan om te kunnen spreken van gift. De voorwaarden luiden als volgt: - er moet sprake zijn van een verrijking van de ontvanger; - er moet sprake zijn van een verarming van de gever; - er moet sprake zijn van vrijgevigheid. De voorwaarde dat de ontvanger moet verrijken hangt nauw samen met de voorwaarde dat de gever moet verarmen. De Hoge Raad heeft in 1972 geoordeeld dat sprake is van een gift wanneer er een waardeverschuiving plaatsvindt uit het vermogen van de gever naar dat van de begiftigde, waardoor het vermogen van de begiftigde wordt vergroot. 110 Wanneer een donateur EUR 100 geeft aan een ANBI, verarmt de donateur met dat bedrag en verrijkt de instelling met hetzelfde bedrag. Het hof Den Haag heeft deze omschrijving van een gift recentelijk nog herhaald in een uitspraak. 111 Echter, bij een gift is niet altijd sprake van een verrijking. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarbij een vrijwilliger kosten van een ANBI voor eigen rekening neemt. De vrijwilliger verarmt, maar de ANBI verrijkt niet. De ANBI wordt niet armer, maar dit is niet hetzelfde als verrijken. 112 Voor de giftenaftrek is de gever het uitgangspunt (hij komt voor aftrek in aanmerking), waardoor zijn verarming voldoende is om een gift aan te nemen. Bij de ontvanger, de ANBI, is enkel de vraag aan de orde of de ANBI door de activiteit is gebaat. 113 Essentieel bij een gift is tevens de voorwaarde dat sprake moet zijn van vrijgevigheid. Vrijgevigheid betekent dat de donateur een ANBI wil bevoordelen. De donateur is niet verplicht tot het doen van een gift omdat er geen (in)directe tegenprestatie tegenover staat. Er is geen sprake van vrijgevigheid wanneer erfgenamen krachtens testament verplicht zijn tot het doen van een schenking. Doordat bij de erfgenamen de vrijgevigheid ontbreekt, kunnen zij de gift ook niet aftrekken. 114 Naar mijn mening is het terecht dat erfgenamen de gift niet in aftrek kunnen nemen. Zij hebben nooit beoogd om de ANBI te bevoordelen en daarbij heeft er bij hen ook geen verarming plaatsgevonden. De erfgenamen nemen enkel de verplichting over welke geschiedt uit het inkomen van de overledene. Uit de wet blijkt dat ook verplichte bijdragen als gift kunnen worden aangemerkt. Gedacht moet worden aan kerkelijke belastingen, bijdragen aan levensbeschouwelijke instellingen of contributies aan ANBI s. 115 Bij deze verplichte bijdragen wordt niet beoordeeld of sprake is van vrijgevigheid op het moment van betalen, maar op het moment van de aanmelding van de donateur of lid. Van belang is dus dat sprake is van vrijwillige toetreding Hoge Raad 12 januari 1972, BNB 1972/ Gerechtshof Den Haag 3 januari 2012, NTFR 2012/ Zie Congresbundel Cultuur, daar geef je om 2012, p Van Dijck & Van Vijfeijken 2005, p Hoge Raad 27 oktober 1971, BNB 1971/245, Rechtbank Haarlem 2 februari 2009, NTFR 2009/763 en Hof Amsterdam 15 maart 2012, LJN BW Kamerstukken II 1989/90, , nr. 3, p Van Dijck & Van Vijfeijken 2005, p

24 Giften zijn niet alleen giften in geld, maar kunnen ook giften in natura zijn. Hierbij kan gedacht worden aan giften van goederen, zoals het schenken van een schilderij aan een museum. Deze giften zijn op dezelfde wijze aftrekbaar als giften in geld Giftenaftrek De giftenaftrek bestaat al sinds de jaren vijftig. In die tijd was de reden voor de invoering van de giftenaftrek dat het de financiële moeilijkheden van ANBI s zou verlichten. 118 Hoewel de financiële nood in de loop van de jaren verdween, bleef de faciliteit, met als doel het stimuleren van giften, bestaan. Sinds de invoering van de giftenaftrek is de faciliteit nagenoeg ongewijzigd gebleven. 119 Dit geldt tevens voor de invoering van de Geefwet, welke niet heeft geleid tot een verandering van de giftenaftrek voor ANBI s. 120 De giftenaftrek blijft gelden voor alle ANBI s en is niet uitsluitend van toepassing op culturele instellingen. 121 Om als belastingplichtige gebruik te kunnen maken van de giftenaftrek, dient aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan. Bij aftrekbare giften, vastgelegd in artikel 6.32 Wet IB 2001, wordt onderscheid gemaakt tussen periodieke giften en andere giften Periodieke giften Een periodieke gift is aftrekbaar wanneer de gift aan een ANBI wordt gedaan, de gift notarieel wordt vastgelegd en de gift voor een periode van minimaal vijf jaar wordt aangegaan. Periodieke giften zijn vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden. Deze giften kennen geen drempel of plafond. Tevens zijn periodieke giften onbeperkt aftrekbaar bij de donateur Vijfjaarstermijn Om aanspraak te kunnen maken op giftenaftrek bij een periodieke gift dient de gift voor ten minste een looptijd van vijf jaar te zijn aangegaan. Jaarlijks dient dus een vaststaand bedrag te worden uitgekeerd voor een periode van vijf jaar. In veel gevallen betekent dit echter dat de looptijd slechts 4 jaar bedraagt. De eerste termijn vervalt in de meeste gevallen op de dag van het overeenkomen van de periodieke gift. De Hoge Raad heeft beslist dat er dan alsnog is voldaan aan een periodieke gift waardoor deze in zijn geheel aftrekbaar is Periodieke gift eindigt uiterlijk bij overlijden Volgens de wet moet een periodieke gift uiterlijk eindigen bij overlijden. Het overlijden is onzeker waardoor de uitkering, met deze voorwaarde, wordt gekoppeld aan een onzekere 117 Besluit minister van Financiën van 6 april 2010, nr. DGB 212/159M, Stcrt. 2010/5728, par Kamerstukken II 2009/10, IXB, nr. 9, p. 1 (Brief van de staatssecretaris van Financiën). 119 Minister van Financiën, Evaluatie giftenaftrek , s-gravenhage: Ministerie van Financiën 2009, p I.J.F.A. van Vijfeijken, De giftenaftrek in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, WPNR 2012/6917, par De giftenaftrek kan ook gelden voor verenigingen met meer dan 25 leden en die niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen, zie artikel 6.32 jo. artikel 6.34 Wet IB Nu deze scriptie zich richt op culturele instellingen, zal hier verder geen aandacht aan worden besteed. 122 Artikel 6.38 Wet IB Hoge Raad 2 november 1982, BNB 1983/39. 24

25 gebeurtenis. Het uiterlijk eindigen bij overlijden betreft vaak het overlijden van de donateur. Deze voorwaarde kan wenselijk zijn indien de donateur zijn erfgenamen niet wil belasten met de periodieke verplichting die hij is aangegaan. 124 De donateur kan echter ook bepalen dat de looptijd van de periodieke gift toch afgemaakt moet worden. In de schenkingsakte moet dan worden opgenomen dat de periodieke gift pas eindigt bij het overlijden van de erfgenamen van de donateur. De verplichting tot het doen van de periodieke gift kan dus gewoon doorlopen na het overlijden van de donateur. Om de erfgenamen hierin tegemoet te komen heeft Hof Den Haag geoordeeld dat de giftenaftrek ook geldt voor erfgenamen. 125 Hierbij heeft het Hof overwogen dat het vrijgevigheidscriterium alleen van belang is bij het aangaan van de verplichting tot het doen van een periodieke gift en niet voor de aftrekbaarheid van de periodieke giften. 126 Een periodieke gift eindigt niet alleen bij overlijden. Andere onzekere gebeurtenissen zijn arbeidsongeschiktheid of werkloosheid van de donateur. De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat de verplichting tot het doen van een periodieke gift vervalt indien deze onzekere gebeurtenissen zich voordoen. 127 Dit geldt ook ingeval van faillissement van de instelling of als de instelling de ANBI-status verliest. Hierbij geldt als voorwaarde dat de donateur niet of nauwelijks invloed heeft gehad op de hiervoor genoemde situaties. De beëindiging van de verplichting geldt alleen voor toekomstige termijnen en kan niet herroepen worden voor reeds betaalde termijnen Notariële akte In het kader van administratieve lastenverlichting en het beperken van bijkomende kosten bij een schenking, is de staatssecretaris voornemens het vastleggen van de gift in een notariële akte niet langer verplicht te stellen. 129 De staatssecretaris heeft in zijn brief van 28 mei 2013 aangegeven dat periodieke giften, die via een schenkingsovereenkomst tussen gevende en ontvangende partij worden vastgelegd, per 1 januari 2014 fiscaal aftrekbaar zijn. Dit is naar mijn mening een positieve ontwikkeling, nu dit de drempel tot het doen van een periodieke gift aan een ANBI kan verlagen. Tevens is het verlagen van de drempel tot het doen van een periodieke gift in lijn met het doel van de Geefwet, namelijk het stimuleren van particuliere vrijgevigheid aan culturele instellingen. Ook de NOB kijkt positief tegen het alternatief voor een notariële akte aan. Echter, de NOB merkt wel nadrukkelijk op dat het om een alternatief moet gaan en dat bij ingewikkeldere periodieke schenkingen schenkers en begiftigden nog steeds behoefte kunnen hebben aan notariële begeleiding en een notariële akte. 130 De NOB is dan ook de mening toegedaan dat de notariële akte en schenkingsovereenkomst naast elkaar moeten blijven bestaan Zie Congresbundel Cultuur, daar geef je om 2012, p Hof Den Haag 28 december 2011, LJN BV6997, rechtsoverweging Idem. 127 Besluit van 6 april 2010, nr. DGB2010/1594M, Stcrt. 2010, Idem. 129 Brief van 18 september 2012, AFP2012/597, p Hierbij kan gedacht worden aan een schenking van een kunstwerk of schenking van grotere bedragen. 131 Commentaar NOB op voorgenomen wijziging ANBI-regelgeving, NOB 11 juni 2013 ANBI s, (zoek op ANBI). 25

26 Andere giften Andere giften worden ook wel aangeduid als gewone giften. Een gewone gift is aftrekbaar wanneer deze aan een ANBI wordt gedaan en minimaal EUR 60 of 1% van het verzamelinkomen bedraagt en maximaal 10% van dit inkomen. 132 De gewone gift kent een drempel en een plafond. De wetgever heeft deze beperking in de wet opgenomen om de uitvoeringslast voor de belastingdienst te beperken. Hierbij speelt met name de drempel een belangrijke rol, deze was ingevoerd om het werkbaar te houden voor de belastingdienst. 133 In tegenstelling tot de periodieke gift, kent de gewone gift dus een aftrekbeperking Periodieke giften versus andere giften Kijkend naar de voorwaarden van de periodieke gift en gewone gift, kan geconcludeerd worden dat er een verschil bestaat tussen de aftrekbaarheid van periodieke giften en gewone giften. Dit verschil bestaat sinds de invoering van de periodieke gift in Naar de mening van de wetgever is het verschil in aftrekbaarheid gerechtvaardigd omdat periodieke giften een vaste inkomensstroom betekenen voor ANBI s. 134 Een periodieke gift is dus van groter belang voor de ANBI s dan een gewone gift. Dit verklaart dat de regelgeving over de periodieke gift aantrekkelijker is. Door geen inkomensafhankelijke drempel, noch een inkomensafhankelijk plafond te hanteren, voert de wetgever naar mijn mening een zeer ruimhartig beleid voor periodieke giften. Het onderscheid tussen periodieke giften en andere giften gaat ten koste van de eenvoud van de regelgeving. Vrieling en Bruggink geven om die reden de wetgever in overweging de drempels voor aftrek van eenmalige giften te laten vervallen. Ook zijn zij de mening toegedaan dat het onderscheid tussen periodieke giften en andere giften kunnen vervallen. 135 Verder heeft Van Vijfeijken aangegeven, in haar aanbevelingen voor de Geefwet, dat periodieke giften en gewone giften hetzelfde behandeld moeten worden om zo het geven te stimuleren. 136 Van Vijfeijken heeft hierbij opgemerkt dat een ongelimiteerde giftenaftrek principieel niet onjuist is, maar dat het wel erg ruim is. 137 Mijn voorkeur gaat uit naar een ongelimiteerde giftenaftrek voor zowel de gewone gift als de periodieke gift. Door geen drempel en plafond meer te hanteren, vereenvoudigd de regelgeving. Tevens sluit een ongelimiteerde giftenaftrek naar mijn mening beter aan bij het doel van de Geefwet, namelijk het stimuleren van particuliere vrijgevigheid aan culturele instellingen. De wetgever heeft er echter toch weer voor gekozen, ondanks de kritiek in de literatuur op het onderscheid tussen gewone en periodieke giften, om de giftenaftrek bij invoering van de Geefwet niet te veranderen. 132 Artikel 6.39, lid 1, Wet IB De periodieke giftenaftrek bij giften aan een vereniging die niet aan vennootschapsbelasting is onderworpen en ten minste 25 leden heeft, blijft in deze scriptie onbesproken. 133 Kamerstukken II 1999/00, , nr. 122, p Kamerstukken II 1998/99, , nr. 3, p C. Vrieling & H.R. Bruggink, Culturele instellingen, WPNR 2012/6917, par I.J.F.A. van Vijfeijken, Belastingrecht Actueel, WPNR 2011/ Idem. 26

27 3.2.4 Multiplier Met de invoering van de Geefwet is de giftenaftrek toch enigszins gewijzigd. Deze wijziging ziet alleen op giften aan culturele instellingen en is vastgelegd in artikel 6.39a Wet IB De nieuwe faciliteit, ook wel de multiplier genoemd, is ingevoerd ter stimulering van fondswerving door culturele instellingen. 138 De faciliteit geeft particuliere donateurs de mogelijkheid om de aftrek van hun gift aan culturele instellingen met 25% te verhogen, tot een maximum van EUR Dit houdt in dat wanneer een donateur een gift doet van EUR 100, deze donateur EUR 125 in aftrek mag nemen, rekening houdende met de drempel bij eenmalige giften. Als gevolg van de maximale verhoging van de giftenaftrek van EUR 1.250, bedraagt het maximale bedrag waarop de multiplier van toepassing kan zijn EUR De multiplier geldt zowel voor de periodieke gift als voor de eenmalige gift. Bij eenmalige giften leidt de multiplier ertoe dat deze de drempel van 1% van het verzamelinkomen sneller overschrijden. Om te voorkomen dat de verhoging van de giftenaftrek teniet wordt gedaan door het plafond van 10%, wordt bij eenmalige giften ook het plafond verhoogd met de feitelijk gehanteerde multiplier. 140 Bij de invoering van de multiplier is aangegeven dat het een tijdelijke regeling tot en met 2016 zou zijn. 141 Tevens werd vermeld dat de regeling is voorgelegd aan de Europese Commissie om te beoordelen of sprake is van Staatssteun aan culturele instellingen. Onlangs is door de Europese Commissie bevestigd dat geen sprake is van Staatssteun. Hierdoor kunnen particuliere donateurs daadwerkelijk gebruik gaan maken van de multiplier. Omdat voor het jaar 2012 onzeker was of gebruik kon worden gemaakt van de multiplier, heeft de staatssecretaris aangekondigd dat de multiplier een jaar langer kan worden toegepast. 142 Particulieren kunnen nu tot en met 2017 gebruik maken van het extra belastingvoordeel voor giften aan culturele instellingen. Het verlengen van de multiplier met een jaar betekent ook dat het voor donateurs mogelijk is om periodieke giften, gedaan in 2013, volledig onder de multiplier te schenken. Ondanks dat de multiplier met een jaar is verlengd, blijft sprake van een tijdelijke regeling. Dit schept bij de staatssecretaris de verwachting dat culturele instellingen deze stimuleringsregel optimaal zullen inzetten om donateurs aan zich te binden. Na vijf jaar zullen deze culturele instellingen dan voldoende verdiencapaciteit hebben ontwikkeld om in de toekomst op eigen benen te kunnen staan. 143 De multiplier is een interessant instrument nu culturele instellingen in steeds grotere mate verantwoordelijk zijn voor hun eigen inkomsten. Er is echter veel kritiek geuit op de multiplier. Het meest steekhoudende bezwaar is volgens Van Vijfeijken dat de fiscale tegemoetkoming wordt gegeven aan de donateur en niet aan de culturele instelling, waardoor het ongewis is of het met de multiplier gemoeide bedrag wel op de juiste plaats terecht komt. Door Van Vijfeijken wordt terecht de vraag gesteld waarom er 138 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Kamerstukken II 2011/12, , nr W.G. van Vliet, De Geefwet gewogen, KWEP 2012/39, par Artikel 10b.1 Wet IB Ministerie van Financiën, Definitieve goedkeuring van EC voor extra belastingvoordeel cultuurgiften, Nieuwsbericht van 20 maart Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6, p

28 niet iets is verzonnen dat direct fiscaal tegemoet komt aan de culturele instellingen in plaats van aan de donateurs. 144 Door de invoering van de multiplier wordt het schenken aan culturele instellingen aantrekkelijker gemaakt voor donateurs, maar het blijft onzeker of donateurs zich hier ook daadwerkelijk door laten beïnvloeden. Het blijft ook de vraag of donateurs hun schenking aan culturele instellingen zullen aanvullen tot het bedrag dat ze netto zouden betalen indien de multiplier niet zou zijn ingevoerd. Een ander kritiekpunt is dat voor alle donateurs die zich al voor 2012 hebben verbonden tot een periodieke gift, de multiplier enkel leidt tot een voordeel voor de portemonnee van de donateurs. 145 Een periodieke gift kan niet tussentijds worden verhoogd, waardoor het uitgesloten is dat de culturele instellingen grotere giften zullen ontvangen. De staatssecretaris heeft hier duidelijk niet bij stilgestaan. Al met al kan geconcludeerd worden dat de multiplier in de eerste plaats voor de gevers een voordeel oplevert. Afgewacht zal moeten worden in hoeverre de multiplier een voordeel oplevert voor de instellingen zelf Aftrek vrijwilligersvergoeding Bij brief van 8 juli is aangekondigd dat de aftrek vrijwilligersvergoeding, in het kader van de Geefwet, wettelijk zal worden vastgelegd. 147 De opname van de aftrek vrijwilligersvergoeding is een codificatie van ontwikkelingen in de jurisprudentie 148 en de toezeggingen van de staatssecretaris volgend uit zijn brief van 10 juni Met de invoering van de Geefwet is de aftrek vrijwilligersvergoeding vastgelegd in artikel 6.36 Wet IB Vrijwilligers, die zich inzetten voor een ANBI, kunnen op grond van het nieuwe wetsartikel giftenaftrek claimen in de inkomstenbelasting voor een vrijwilligersvergoeding waarvan is afgezien. Om deze aftrek daadwerkelijk te kunnen claim dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan: de ANBI moet een verklaring hebben afgegeven waaruit blijkt dat de belastingplichtige zich heeft ingezet als vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, zesde lid, Wet LB 1964; - de vrijwilliger aanspraak kan maken op de in de verklaring genoemde vergoeding; - de ANBI bereid en in staat is die vergoeding uit te keren; en - de vrijwilliger de vrijheid heeft over die vergoeding te beschikken. Het afgeven van een vrijwilligersverklaring door een ANBI kan bijvoorbeeld door middel van vrijwilligersovereenkomsten, convenanten of een schriftelijke verklaring. Bij het aanspraak 144 I.J.F.A. van Vijfeijken, De giftenaftrek in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, WPNR 2012/6917, par I.J.F.A. van Vijfeijken, De giftenaftrek in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, WPNR 2012/6917, par Kamerstukken II 2010/11, , nr. 108, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Rechtbank Arnhem 19 april 2011, AWB 10/01207, LJN: BQ4394, Hoge Raad 1 november 1989, BNB1989/ Brief van 10 juni 2011, nr. DGB/2011/3500 U. 150 Artikel 6.36, eerste lid, onderdeel a t/m d, Wet IB

29 kunnen maken op een vergoeding ligt de bewijslast bij de vrijwilliger. De vrijwilliger moet tegenover de Belastingdienst aannemelijk kunnen maken dat er een reële aanspraak bestaat op de vergoeding. 151 Indien geen reële aanspraak op een vergoeding bestaat, kan geen sprake zijn van een aftrekbare gift. In dat geval is geen sprake van verarming van de vrijwilliger en kan de vrijgevigheid ook niet worden vastgesteld. De derde voorwaarde houdt in dat de ANBI bereid en in staat moet zijn die vergoeding uit te keren. Wanneer aan deze voorwaarde niet wordt voldaan door de ANBI kan de vrijwilliger geen aanspraak maken op een reële vergoeding en is er geen sprake van een verarming. 152 Tot slot dient de vrijwilliger vrijelijk over de vergoeding te kunnen beschikken. Het vrijelijk over de vergoeding kunnen beschikken leidt ertoe dat sprake is van een verarming bij de vrijwilliger. Wanneer vooraf vaststaat dat de vrijwilliger de vergoeding niet mag behouden, wordt niet voldaan aan de laatste voorwaarde. De vrijwilliger kan dan niet vrijelijk over de vergoeding beschikken. 153 Ook is geen sprake van beschikkingsvrijheid wanneer vooraf wordt afgestemd dat wordt afgezien van de vergoeding. 154 Een vrijwilliger kan er ook voor kiezen af te zien van de vergoeding voor gemaakte kosten. Hierbij neemt de vrijwilliger de kosten voor eigen rekening. Van belang is dat het kosten betreft die naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed. 155 Deze open norm, afkomstig uit een arrest van de Hoge Raad 156, doet dienst om extreme gevallen te bestrijden, bijvoorbeeld om te voorkomen dat iemand de kosten van aanschaf van een computer in aanmerking zou willen nemen terwijl deze computer slechts gedeeltelijk gebruikt wordt voor werkzaamheden voor de instelling. Wanneer een vrijwilliger afziet van een vergoeding voor gemaakte kosten, verarmt de vrijwilliger, maar is er geen sprake van een verrijking van de ANBI. De ANBI verarmt alleen niet. 157 Dit neemt echter niet weg dat de kosten voor de vrijwilliger toch aftrekbaar zijn in de inkomstenbelasting. Het codificeren van de regeling aftrek vrijwilligersvergoeding met ingang van 2012 heeft geen verandering met zich meegebracht voor ANBI s. Met het opnemen van de voorwaarden in de wet, is naar mijn mening de regelgeving omtrent de aftrek vrijwilligersvergoeding juist verduidelijkt. Er kan geen misverstand meer ontstaan over de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de aftrekbaarheid van de gift te realiseren. Met het codificeren van deze regeling worden discussies over de voorwaarden en het beleid van de belastinginspecteurs in de toekomst voorkomen Negatieve giftenaftrek In de Geefwet is tot slot een antimisbruik regeling opgenomen. Het betreft de negatieve giftenaftrek, vastgelegd in artikel 3.139, onderdeel e, Wet IB De regeling houdt in dat 151 Rechtbank Leeuwarden 29 mei 2012, LJN: BW Gerechtshof Leeuwarden 11 oktober 2011, LJN: BT7508, Rechtbank Arnhem 19 april 2011, LJN: BQ Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 januari 2013, nr. AWB 12/2253, Rechtbank Arnhem 19 april 2011, LJN: BQ Rechtbank Leeuwarden 29 mei 2012, LJN: BW Artikel 6.36, lid 2, Wet IB Hoge Raad 7 juni 1978, BNB 1978/ Zie paragraaf

30 het herroepen van een gift waarvoor eerder in de inkomstenbelasting een persoonsgebonden aftrek is genoten, tot een belaste bate zal leiden. Het bedrag dat door de donateur wordt terugontvangen als gevolg van het herroepen van de eerdere gift dan wel als gevolg van het vervullen van een ontbindende voorwaarde, wordt in de heffing van box 1 betrokken en aldus belast. In de literatuur wordt de invoering van de negatieve giftenaftrek toegejuicht. 158 Van Vijfeijken stelt dat het haar een raadsel is waarom de wetgever er zo lang over heeft gedaan om voor deze gevallen een wettelijke regeling op te nemen. Houwer en Bruggink 159 staan ook positief tegenover de invoering van de negatieve giftenaftrek, maar hebben nog wel een paar kritische kanttekeningen. Zo zijn zij van mening dat het woord bedrag veranderd moet worden in het woord hetgeen en dat het woord schenking in artikel 3.139, onderdeel e, Wet IB 2001 vervangen zou moeten worden door het ruimere begrip gift. Zij menen dat daarmee toekomstige discussie kan worden voorkomen. Net als Van Vijfeijken, Houwer en Bruggink juich ook ik de negatieve giftenaftrek toe. Hoewel het wellicht niet veel voorkomt dat een gift wordt herroepen, is het in die gevallen dat het zich wel voordoet rechtvaardig dat de heffing hierbij aansluit. 3.3 Faciliteiten Vennootschapsbelasting Inleiding Een belangrijke doelstelling van de Geefwet is de ruimte voor ondernemende ANBI s te vergroten. De invoering van de Geefwet heeft de wetgever dan ook aangegrepen om de faciliteiten in de vennootschapsbelasting aan te passen en deze meer toe te spitsen op de door de wetgever bedoelde doelgroepen. 160 Deze aanpassingen hebben geleid tot de introductie van nieuwe faciliteiten en aanpassingen bij bestaande faciliteiten. Met de nieuwe en aangepaste faciliteiten wordt enerzijds het geven aan culturele instellingen gestimuleerd en anderzijds wordt het ondernemerschap bevordert. Culturele instellingen kunnen, naast de faciliteiten die specifiek zijn toegespitst op culturele instellingen, ook gebruik maken van de algemene faciliteiten voor ANBI s. In de volgende paragrafen zullen al deze faciliteiten worden behandeld Giftenaftrek Net als de inkomstenbelasting bevat de vennootschapsbelasting de faciliteit giftenaftrek, vastgelegd in artikel 16, eerste lid, Wet Vpb Op grond van de giftenaftrek kunnen bedrijven giften aan ANBI s in aftrek brengen op de winst. Met de invoering van de Geefwet heeft de wetgever getracht de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting aantrekkelijker te 158 I.J.F.A. van Vijfeijken, De giftenaftrek in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, WPNR 2012/697, par. 6 en F. Houwer & H.R. Bruggink, Geefwet dicht bestaande omissie in de Wet IB 2001 omtrent onherroepelijke schenking, FBN 2011/ F. Houwer & H.R. Bruggink, Geefwet dicht bestaande omissie in de Wet IB 2001 omtrent onherroepelijke schenking, FBN 2011/ S.A. Stevens, De regels voor ANBI s in de vennootschapsbelasting per 1 januari 2012, WPNR 2012/6917, par

31 maken. De reden hiervoor is de belangrijke rol die het bedrijfsleven kan spelen binnen sectoren die door bezuinigingen worden geraakt. Voor 2012 kende de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting een drempel van EUR 227, deze is met ingang van de Geefwet komen te vervallen. Verder is het maximale bedrag aan aftrekbare giften voor ANBI s, en dus ook voor culturele instellingen, verhoogd van 10% naar 50% van de winst, waarbij het totaal aan aftrekbare giften per jaar niet meer mag bedragen dan EUR Op het eerste gezicht lijken deze aanpassingen een verruiming van de giftenaftrek voor bedrijven te impliceren. Echter, voor grote bedrijven die gebruik maken van de giftenaftrek kan de toevoeging van het plafond van EUR een verslechtering betekenen. Hiervan is sprake wanneer bedrijven onder de regeling tot 2012 meer dan EUR in aftrek konden nemen. 162 Uit de Nota naar aanleiding van het Verslag kan worden afgeleid dat de staatssecretaris de grens van EUR heeft ingevoerd wegens de beperkte budgettaire ruimte. De staatssecretaris merkt echter twee regels verder op dat uit onderzoek is gebleken dat het aantal aftrekbare giften van meer dan EUR zeer beperkt is. 163 Bij de invoering van het plafond kan ook de vraag gesteld worden of ondernemingen hierdoor minder gaan schenken. Wanneer dit het geval is wordt eerder gesproken van een beperking dan van een verruiming. 164 Verder menen Vrieling en Bruggink dat het omwille van de eenvoud aan te raden is het plafond te laten vervallen. 165 Ik sluit mij bij deze mening aan. De toevoeging van het plafond maakt de wetgeving enkel onoverzichtelijker, terwijl het eigenlijk niets toevoegt nu uit onderzoek is gebleken dat het aantal aftrekbare giften van meer dan EUR beperkt is. Het ontstaan van een probleem voor het budget is er mijns inziens dan ook niet. Bovendien is de regeling vooral bedoeld om het geefgedrag van ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf te stimuleren Multiplier In de vennootschapsbelasting is ter stimulering van fondswerving door culturele instellingen, net als in de inkomstenbelasting, de multiplier geïntroduceerd. Middels deze faciliteit wordt het doneren aan culturele instellingen aantrekkelijker gemaakt voor bedrijven. Voor de vennootschapsbelasting houdt de multiplier in dat bij giften aan culturele instellingen, bedrijven meer aftrek kunnen claimen. De multiplier is vastgelegd in artikel 16, derde lid, Wet Vpb 1969 en bedraagt 50% van de giften die aan culturele instellingen zijn gedaan met een maximum van EUR Dit betekent dat een onderneming die een gift doet van EUR maximaal profiteert van de multiplier. Met het invoeren van de multiplier heeft het kabinet beoogt het ondernemerschap bij culturele instellingen extra te stimuleren. In beginsel zou de multiplier voor een periode van vijf jaar gelden en per 1 januari 2017 vervallen, zoals vastgelegd in artikel 35 Wet Vpb Echter, in maart 2013 is beslist dat de faciliteit met een jaar verlengd wordt en dus tot en met het jaar 2017 van toepassing is. Een van de redenen 161 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst, De Geef- en Neemwet: fiscale maatregelen 2012 voor ANBI s, stichtingen en verenigingen, FTV 2011/11, par Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6, p I.J.F.A. van Vijfeijken, De giftenaftrek in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, WPNR 2012/697, par C. Vrieling & H.R. Bruggink, Culturele instellingen, WPNR 2012/6917, par Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6, p

32 hiervoor is dat de multiplier was voorgelegd aan de Europese Commissie in verband met eventuele staatssteun en de Europese Commissie de multiplier pas op 20 maart 2013 heeft goedgekeurd. 167 Bedrijven kunnen nu gebruik maken van de multiplier zonder dat de kans bestaat dat ze het belastingvoordeel, behaald met het toepassen van de multiplier, moeten terug betalen. 168 Met de invoering van de multiplier levert de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting een verruiming op. Echter, net als bij de inkomstenbelasting had de staatssecretaris er naar mijn mening voor moeten kiezen om het bedrag dat extra aan aftrek is geclaimd terug te laten vloeien naar de culturele instellingen. Op dit moment is het niet zeker of de culturele instellingen daadwerkelijk meer inkomsten zullen genereren of dat het voordeel blijft hangen bij de bedrijven Integrale belastingplicht De integrale belastingplicht is een van de faciliteiten die speciaal voor culturele instellingen in het leven is geroepen. De faciliteit geeft culturele instellingen de mogelijkheid om te opteren voor de integrale belastingplicht. 169 Stichtingen en verenigingen zijn op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel e, Wet Vpb 1969 subjectief belastingplichtig indien en voor zover zij een onderneming drijven. Daardoor kan er binnen een stichting sprake zijn van een belast ondernemingsdeel en een onbelast niet-ondernemingsdeel. Indien in het onbelaste deel exploitatietekorten optreden, mogen deze niet worden verrekend met eventuele winsten uit het ondernemingsdeel. 170 Veel culturele instellingen hebben naast hun culturele activiteiten ook commerciële activiteiten. Met de opbrengst van de commerciële activiteiten proberen culturele instellingen de financiële tekorten van de culturele activiteiten te dekken. Door de commerciële activiteiten zijn de culturele instellingen belastingplichtig ex artikel 2, eerste lid, onderdeel e, Wet Vpb 1969 waardoor de winst, die met de commerciële activiteiten is behaald, wordt belast. Wanneer een culturele instelling opteert voor integrale belastingplicht, wordt deze instelling geacht haar onderneming met haar gehele vermogen te drijven. De winst die voortvloeit uit het ondernemingsgedeelte (bijvoorbeeld een museumwinkel) kan een culturele instelling dan verrekenen met de exploitatietekorten uit het nietondernemingsgedeelte (het museum). 171 Hiermee wordt bewerkstelligd dat de winstdrempel ex artikel 6, eerste lid, Wet Vpb 1969 (EUR per jaar, dan wel EUR per 5 jaar) minder snel bereikt wordt. De mogelijkheid om als culturele instelling ondernemend te opereren wordt dus sterk gestimuleerd middels deze faciliteit. Culturele instellingen worden in staat gesteld om hun verliezen uit het niet ondernemingsdeel te verrekenen met winsten uit het ondernemingsdeel, wat er weer toe leidt dat culturele instellingen meer profiteren van de vrijstelling van heffing van vennootschapsbelasting. 167 Ministerie van Financien, Definitieve goedkeuring van EC voor extra belastingvoordeel cultuurgiften, Nieuwsbericht van 20 maart Zie ook Artikel 2, lid 9, Wet Vpb Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p. 6 (MvT). 171 C. Vrieling & H.R. Bruggink, Culturele instellingen, WPNR 2012/6917, par

33 Voor de toepassing van de integrale belastingplicht dient aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan. De culturele instelling dient het verzoek om te opteren voor integrale belastingplicht binnen zes maanden na afloop van het boekjaar waarop het verzoek betrekking heeft, in te dienen bij de inspecteur. De inspecteur beslist op het verzoek bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Indien de inspecteur beslist dat integrale belastingplicht wordt toegestaan, geldt de optie integrale belastingplicht voor een periode van minimaal tien jaar of een veelvoud daarvan. 172 Opzegging is alleen mogelijk bij een veelvoud van tien jaar na het einde van het jaar waarvoor het verzoek voor het eerst is ingewilligd. 173 De wetgever heeft een periode van tien jaar aan de integrale belastingplicht verbonden om te voorkomen dat misbruik van de faciliteit wordt gemaakt. Op deze manier is geprobeerd te voorkomen dat de instellingen in een jaar met tekorten in het niet-ondernemingsdeel opteren voor integrale belastingplicht en in een jaar met overschotten in het niet-ondernemingsdeel terugkeren naar de gedeeltelijke belastingplicht. Naar mijn mening is het terecht dat de wetgever een periode heeft vastgesteld voor het aangaan van de integrale belastingplicht. Echter, ik vraag mij af waarom de wetgever deze periode niet gelijk heeft gesteld met de periode van de subjectieve winstvrijstelling, namelijk een periode van vijf jaar. Het hanteren van dezelfde periodes komt naar mijn mening ten goede aan de eenvoud van de regelgeving. Tot slot geldt de faciliteit enkel voor culturele instellingen. Dit is opmerkelijk, omdat alle ANBI s in zwaar weer verkeren. De staatssecretaris is echter toch van mening dat het onderscheid gerechtvaardigd is doordat de culturele sector relatief het hardst wordt getroffen door de bezuinigingen. 174 Van ongelijke behandeling tussen culturele instellingen en ANBI s is naar de mening van de staatssecretaris dus geen sprake Bestedingsreserve De bestedingsreserve is geen nieuwe faciliteit, maar is met de invoering van de Geefwet aangepast. Zo werd tot 1 januari 2012 gesproken over de herbestedingsreserve in plaats van de bestedingsreserve. De term herbestedingsreserve impliceerde dat de reserve alleen aangewend kon worden voor vervanging van bedrijfsmiddelen, terwijl de regeling juist is bedoeld voor nieuwe investeringen en projecten. 175 Op de herbestedingsreserve kon een beroep gedaan worden door instellingen waarbij een algemeen maatschappelijk belang of een sociaal belang op de voorgrond stond. De zogenoemde herbestedingsreserve had tot doel 176 : te voorkomen dat professionele culturele instellingen zoals toneelgezelschappen, orkesten en musea en andere stichtingen of verenigingen waarbij een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond staat, zoals scouting, dorpshuizen, amateursportverenigingen en toneelverenigingen, ongewild tegen belastingheffing op zouden lopen. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer zij overschotten in het ene jaar behalen, terwijl die geoormerkt zijn voor specifieke investeringen in een volgend jaar. Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf van nieuwe instrumenten, een aanbouw, een tentoonstelling of een toernooi. 172 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Artikel 2, lid 9, laatste volzin Wet Vpb Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p

34 Op grond van de herbestedingsreserve was het mogelijk winsten te reserveren ten behoeve van kosten in de komende drie jaren voor investeringen in bedrijfsmiddelen en voor projecten waarvoor het lichaam naar verwachting een verlies zou maken. Echter, op het moment dat ook de woningcorporaties het standpunt innamen dat zij een herbestedingsreserve konden vormen, werd aanpassing van de faciliteit noodzakelijk. De wetgever achtte het onwenselijk dat de woningcorporaties een beroep konden doen op de herbestedingsreserve. 177 De wijzigingen per 1 januari 2012 hebben als doel de toepassing van de herbestedingsreserve meer toe te spitsen op de doelgroep. Dit gebeurt door duidelijker te omschrijven welke organisaties en instellingen de regeling kunnen toepassen. 178 In artikel 12 Wet Vpb 1969 is vastgelegd dat de bestedingsreserve geldt voor enerzijds culturele instellingen zoals bedoeld in artikel 5b, vierde lid, AWR en anderzijds voor verenigingen en stichtingen die een sociaal belang behartigen en de winst hoofdzakelijk realiseren door de inzet van vrijwilligers. Door uitsluitend culturele instellingen en sociaal belang behartigende instellingen op te nemen, kunnen instellingen die een ander algemeen belang dan cultuur behartigen geen bestedingsreserve vormen. De reden waarom de gewone ANBI wordt uitgesloten is niet geheel duidelijk. Door het uitsluiten van de gewone ANBI ontstaat ongelijkheid in behandeling van culturele instellingen en ANBI s. Ik ben het dan ook met Vrielink en Bruggink 179 eens dat deze ongelijkheid de regeling er niet eenvoudiger op maakt. Mijns inziens zou de wetgever er goed aan doen om de bestedingsreserve op dit punt aan te passen. De gedachte die ook speelt is om de regeling in haar geheel af te schaffen. 180 De regering heeft echter niet gekozen om de regeling in zijn geheel af te schaffen, omdat zij verwacht dat als gevolg van de bezuinigingen en de teruglopende ledenaantallen door de beoogde doelgroep meer gebruik zal worden gemaakt van de bestedingsreserve. 181 In artikel 12, tweede lid, Wet Vpb 1969 is de toepassing van de bestedingsreserve aantrekkelijker gemaakt door de termijn van reserveren te verruimen van drie naar vijf jaar. Het voordeel van de verlenging van de termijn is dat het instellingen meer financiële armslag geeft en dat er ook voor grotere projecten langer kan worden gespaard. De termijn van vijf jaar sluit tevens aan bij de minimale afschrijvingstermijn voor bedrijfsmiddelen. 182 Daarnaast kon in de oude regeling een reserve slechts worden gevormd indien en voorzover een project bij een lichaam tot een verlies zou leiden. Deze eis is komen te vervallen per 1 januari Het is voldoende dat de kosten worden gereserveerd voor een project. Verder is in artikel 12 Wet Vpb 1969 per 1 januari 2012 nog opgenomen dat investeringen in bedrijfsmiddelen die hoofdzakelijk ter beschikking worden gesteld aan derden zijn uitgesloten. 183 Wanneer instellingen gebruik maken van de bestedingsreserve kunnen de winsten naar de toekomst worden geschoven. De dotaties aan de bestedingsreserve leiden in beginsel tot 177 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 17, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p C. Vrieling & H.R. Bruggink, Culturele instellingen, WPNR 2012/6917, par Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 10, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p S.A. Stevens, De regels voor ANBI s in de vennootschapsbelasting per 1 januari 2012, WPNR 2012/6917, par

35 uitstel van de heffing van vennootschapsbelasting en kunnen, indien de bestedingsreserve conform de voorwaarden wordt aangewend, tot afstel van belastingheffing leiden. 184 Ook bestaat de mogelijkheid de bestedingsreserve te combineren met de in paragraaf genoemde integrale belastingplicht. Wanneer het verlies van een museum wordt verrekend met de winst van de bijbehorende museumwinkel en dit per saldo nog een positief resultaat oplevert, dan kan dit resultaat aan een bestedingsreserve worden gedoteerd. 185 Kort samengevat leiden de wijzigingen met betrekking tot de bestedingsreserve, afgezien van het toepassingsbereik, tot een soepeler beleid. Culturele instellingen worden in staat gesteld langer belastingvrij te sparen voor grote(re) projecten of investeringen Subjectieve winstvrijstelling Ondernemingen die winst maken zijn vennootschapsbelasting verschuldigd, dit is het uitgangspunt van de Wet Vpb Een uitzondering hierop is de winstvrijstelling ex artikel 6, eerste lid, Wet Vpb Tot 2012 was de winstvrijstelling van toepassing op lichamen waarbij een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond stond en het streven naar winst slechts van bijkomstige betekenis was. Hiervan was sprake wanneer de winst jaarlijks minder dan EUR bedroeg, dan wel minder dan EUR in het jaar zelf en de vier voorafgaande jaren tezamen. 186 Door de bezuinigingen is het voor ANBI s, en meer specifiek voor culturele instellingen, noodzakelijk om winstgevende activiteiten te ontplooien. Dit heeft tot gevolg dat deze instellingen eerder tegen de grenzen van de winstvrijstelling zullen aanlopen. Om ANBI s en culturele instellingen tegemoet te komen heeft het kabinet met de invoering van de Geefwet de winstdrempel voor heffing van vennootschapsbelasting verhoogd van EUR per jaar naar maximaal EUR per jaar of EUR over het jaar zelf en de vier voorafgaande jaren samen. Tevens is de eis dat het algemeen belang of sociaal belang op de voorgrond moet staan, komen te vervallen. Door deze wijzigingen is dus een generieke vrijstelling voor alle stichtingen en verenigingen met beperkt winstgevende activiteiten ontstaan. 187 De wijzigingen voor de winstvrijstelling hebben naar mijn mening geleid tot een verruiming van de faciliteit. Stevens denkt hier echter anders over. Hij is van mening dat de nieuwe winstdrempels aan de lage kant zijn. 188 Echter, het doel van de vrijstelling is om kleinschalige commerciële activiteiten waarmee stichtingen en verenigingen in concurrentie treden vrij te stellen van belastingheffing. 189 Dit doel wordt naar mijn mening dus bereikt. Ook wordt met deze wijzigingen gehoor gegeven aan de wens naar administratieve en financiële lastenverlichting. 190 Door de verhoging van de winstdrempel en verruiming van het toepassingsbereik van de winstvrijstelling zijn minder stichtingen en verenigingen verplicht aangifte vennootschapsbelasting te doen. 184 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 5, p Kamerstukken I 2011/12, , nr. G, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p S.A. Stevens, De regels voor ANBI s in de vennootschapsbelasting per 1 januari 2012, WPNR 2012/6917, par Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6, p Idem. 35

36 3.3.7 De aftrek voor fondswervende instellingen Fondswerving is een belangrijk instrument voor goede doelen organisaties om gelden te verwerven. Instellingen verkochten bijvoorbeeld goederen en diensten met winst waarbij de koper er van op de hoogte was dat de opbrengst ten goede zou komen van een ANBI. Op grond van de fondswerversaftrek in de vennootschapsbelasting werd de winst die behaald was met de fondswervende activiteiten niet belast. Het werven van fondsen werd hierdoor gestimuleerd. 191 Doordat tot 2012 geen nadere eisen werden gesteld aan de aard van de activiteiten van de instelling, anders dan dat zij algemeen nuttig moesten zijn, werd de faciliteit ook gebruikt door professionele instellingen zoals woningcorporaties. De faciliteit werd in de praktijk te ruim toegepast en dit gaf aanleiding tot het aanpassen van de aftrek voor fondswervende instellingen. 192 Per 1 januari 2012 is de aftrek voor fondswervende instellingen vastgelegd in artikel 9a Wet Vpb In dit wetsartikel is bepaald dat: Bij het bepalen van de winst komen mede in aftrek: a. bij een algemeen nut beogende instelling een bedrag ter grootte van de winst behaald met kenbaar fondswervende activiteiten; b. bij een fondswerver: de uitkeringen aan een algemeen nut beogende instelling. In artikel 9a, tweede lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969 is de definitie van een fondswerver opgenomen. Onder een fondswerver wordt verstaan een lichaam dat uitsluitend kenbaar fondswervende activiteiten verricht. Aan de rechtsvorm van de fondswerver worden ook per 1 januari 2012 geen eisen gesteld. De beperking zit in het feit dat alleen kenbaar fondswervende activiteiten worden gefacilieerd. 193 Wat onder kenbaar fondswervende activiteiten wordt verstaan, is opgenomen in artikel 9a, eerste lid, onderdeel a, Wet Vpb, waarin drie activiteiten worden onderscheiden: a. activiteiten die in belangrijke mate met behulp van vrijwilligers worden verricht en die bestaan uit het verkopen van roerende zaken en het leveren van diensten tegen een prijs die meer bedraagt dan doorgaans in het economische verkeer als zakelijk wordt ervaren, en waarbij naar de koper van de zaak of afnemer van de dienst kenbaar is gemaakt dat de opbrengst uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten goede komt aan een algemeen nut beogende instelling; b. activiteiten die in belangrijke mate met behulp van vrijwilligers worden verricht en die bestaan uit het verkopen van roerende zaken of het leveren van diensten tegen een prijs die doorgaans in het economische verkeer als zakelijk wordt ervaren, doch waarvan de kostprijs aanmerkelijk lager is dan in het economische verkeer gebruikelijk is omdat voor de vervaardiging van de zaak of de afnemer van de dienst vrijwilligers hun arbeid ter beschikking stellen en naar de koper van de zaak of afnemer van de dienst kenbaar is gemaakt 191 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p S.A. Stevens, De regels voor ANBI s in de vennootschapsbelasting per 1 januari 2012, WPNR 2012/6917, par S.A. Stevens, De regels voor ANBI s in de vennootschapsbelasting per 1 januari 2012, WPNR 2012/6917, par

37 dat de opbrengst uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten goede komt aan een algemeen nut beogende instelling; c. activiteiten die bestaan uit het inzamelen van roerende zaken om niet en waarbij naar degenen die de zaken afstaan kenbaar is gemaakt dat de opbrengst van het ingezamelde uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten goede komt aan een algemeen nut beogende instelling. Een gemeenschappelijk kenmerk bij de kenbaar fondswervende activiteiten is dat de opbrengst of het ingezamelde uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten goede moet komen aan een algemeen nut beogende instelling. Tevens dient bij alle drie de activiteiten kenbaar te zijn gemaakt dat de opbrengst wordt aangewend voor een ANBI. Tot slot is een gemeenschappelijk kenmerk dat bij alle activiteiten een vorm van vrijgevigheid aan de orde is. 194 Naast de gemeenschappelijke kenmerken van de drie activiteiten, zijn er bij de eerste twee activiteiten nog meer gemeenschappelijke kenmerken vast te stellen. Zo is bij beide activiteiten vereist dat de activiteiten voor ten minste 30% worden verricht met behulp van vrijwilligers. Deze eis is opgenomen om het karakter van de goede doelen te benadrukken en onderscheid te maken tussen ANBI s en commerciële instellingen. 195 Uit de wetgeving valt dus af te leiden dat de fondswervingsvrijstelling sinds 1 januari 2012 grofweg alleen nog maar voor verkoop van om niet ingezamelde goederen en voor vrijwilligersactiviteiten geldt. 196 Ten opzichte van de regelgeving voor 2012 is dit een beperking. Met betrekking tot de fondswerver dient opgemerkt te worden dat deze alleen van de fiscale faciliteit gebruik kan maken wanneer het zich statutair of ingevolge een overeenkomst heeft verplicht de opbrengst geheel of nagenoeg geheel uit te keren aan een ANBI. Daarbij dienen de uitkeringen te zijn gedaan uiterlijk zes maanden na afloop van het jaar waarin de daarvoor bestemde gelden zijn verworden. 197 Wanneer een gedeelte niet wordt uitgekeerd aan de ANBI maar in bezit blijft van de fondswerver, wordt dat gedeelte in de heffing van vennootschapsbelasting betrokken. Tot slot is in artikel 9a, vierde lid, Wet Vpb met betrekking tot de fondwerversaftrek nog opgenomen dat de aftrek niet kan resulteren in een fiscaal verlies. De aftrek wordt beperkt tot maximaal de positieve winst voor de aftrek. Met het opstellen van nadere voorwaarden aan de fondwerversaftrek, worden professionele organisaties uitgesloten. Per 1 januari 2012 wordt uitgebreid uitgelegd wat onder kenbaar fondswervende activiteiten wordt verstaan en wordt de nadruk gelegd op het feit dat de activiteiten in belangrijke mate moeten worden verricht door vrijwilligers. Met name door dit laatste vereiste worden professionele organisaties uitgesloten, nu bij deze organisaties de activiteiten vaak worden verricht door betaalde medewerkers. Tevens wordt met de beperktere eisen concurrentievervalsing tegengegaan omdat enkel de instellingen voor wie de fondswerversaftrek is ingevoerd, gebruik kunnen maken van de voordelen van de faciliteit. De Wijkerslooth-Lhoëst meent echter dat de nieuwe regelgeving voor de fondswerversaftrek 194 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6, p W.G. van Vliet, De Geefwet gewogen, KWEP 2012/39, par Artikel 9a, derde lid, Wet Vpb

38 juist door de nadruk te leggen op vrijwilligers strijdig is met de door de wetgever uitgedragen gedachte dat het ondernemerschap bij ANBI s moet worden verruimd. 198 De Wijkerslooth-Lhoëst vraagt zich het volgende af; hoe moet het criterium in belangrijke mate gebruik maken van vrijwilligers worden ingevuld. Door de nadruk te leggen op de inzet van vrijwilligers, wordt het gebruik van de faciliteit beperkt. In zoverre ben ik het met de Wijkerslooth-Lhoëst eens. Echter, deze nadrukkelijke eis voorkomt ook dat misbruiksituaties ontstaan. In die zin valt er weer wat voor de eis van het gebruik van vrijwilligers te zeggen. Daarbij is de wetgever van mening dat wanneer de eis van vrijwilligers wordt weggelaten, ANBI s en andere fondswervers een onevenredig groot belastingvoordeel krijgen ten opzichte van andere belastingplichtige lichamen die op dezelfde markt actief zijn. 199 Ook bij deze faciliteit geldt dat de tijd zal moeten uitwijzen of de nadere voorwaarden problemen zullen opleveren Aftrek fictieve vrijwilligerskosten De inzet van vrijwilligers kan er toe leiden dat een instelling winst maakt. Er worden immers geen arbeidskosten gemaakt. De aftrek van fictieve vrijwilligerskosten, opgenomen in artikel 9, eerste lid, onderdeel h, Wet Vpb 1969, geldt voor alle ANBI s en niet enkel voor culturele instellingen. De regeling houdt in dat een ANBI een fictief bedrag aan arbeidskosten in mindering op de winst mag brengen. Dit betekent dat geen vennootschapsbelasting wordt betaald over het voordeel dat het werken met vrijwilligers met zich meebrengt. Het bedrag dat in aftrek kan worden gebracht is gelijk aan het minimumloon verminderd met de werkelijke kosten (dat wil zeggen het bedrag dat de vrijwilligers als vergoeding hebben ontvangen voor de verrichte werkzaamheden). 200 Hierop kan op grond van artikel 9, derde lid, Wet Vpb 1969 een uitzondering worden gemaakt. Wanneer een lichaam aannemelijk kan maken dat een beloning hoger dan het minimumloon gebruikelijk is, mag het lichaam uitgaan van die hogere vergoeding. Er moet daarbij gekeken worden naar de werkzaamheden die verricht worden en niet naar de persoon die de werkzaamheden verricht. Door Hemels 201 wordt hierbij als voorbeeld gegeven dat voor een accountant die de gang veegt het minimumloon in aanmerking moet worden genomen, maar als de accountant de boekhouding doet, lijkt het in aanmerking nemen van een hoger bedrag redelijk. Met het toepassen van de aftrek fictieve vrijwilligerskosten dient wel in acht te worden genomen dat dit niet leidt tot concurrentieverstoringen, aldus artikel 9, zesde lid, Wet Vpb Wanneer dit wel het geval is kunnen lichamen, groepen lichamen of activiteiten worden uitgezonderd van de belastingfaciliteit. Met de invoering van de Geefwet heeft zich een aantal wijzigingen voorgedaan ten aanzien van de aftrek fictieve vrijwilligerskosten. Deze wijzigingen zijn met name van redactionele aard. Zo is de term lichaam waarbij het algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond 198 S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst, De Geef- en Neemwet: fiscale maatregelen 2012 voor ANBI s, stichting en verenigingen, Fiscaal Tijdschrift Vermogen 2011/11, par Kamerstukken II2011/12, , nr. 6, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p S.J.C. Hemels, commentaar bij artikel 9 Wet Vpb 1969: mede in aftrek van de winst komende posten, NDFR, par

39 staat vervangen door algemeen nut beogende instelling. Verder is de term lichaam waarbij sociaal belang op de voorgrond staat gewijzigd in lichaam dat een sociaal belang behartigt. Daarnaast wordt in artikel 9, eerste lid, onderdeel h, Wet Vpb 1969 de eis gesteld dat de winst hoofdzakelijk wordt behaald met behulp van vrijwilligers. Stevens 202 merkt mijns inziens terecht op dat uit de wettekst niet voldoende blijkt of dit vereiste ook ziet op ANBI s of alleen geldt voor lichamen die een sociaal belang behartigen. Uit de memorie van toelichting blijkt dat deze eis uitsluitend geldt voor een lichaam dat het sociaal belang behartigt: 203 De eis dat een dergelijk lichaam zijn winst hoofdzakelijk dient te behalen met behulp van vrijwilligers blijft gehandhaafd, omdat dit een belangrijk kenmerk is van instellingen die sociale activiteiten ontplooien, in tegenstelling tot en ter afbakening van commerciële activiteiten. Met de redactionele aanpassingen van de aftrek fictieve vrijwilligerskosten heeft de wetgever getracht de onduidelijkheden weg te nemen omtrent de concurrentieverstoring en welke lichamen de belastingfaciliteit kunnen toepassen. Naar mijn mening is de wetgever er in geslaagd duidelijk te maken wie de fictieve vrijwilligersaftrek kan toepassen, maar blijft er onduidelijkheid bestaan wanneer een lichaam in concurrentie treedt. De wetgever is echter van mening dat met artikel 9, zesde lid, Wet Vpb 1969 beter tot uitdrukking wordt gebracht dat de aftrek fictieve vrijwilligerskosten niet is bedoeld voor situaties waarin aannemelijk of zelfs bekend is dat de activiteiten in de markt duidelijk als concurrentie worden ervaren. 204 Tot slot dient vermeld te worden dat in artikel 9, vijfde lid, Wet Vpb 1969 een regeling is opgenomen betreffende de samenloop tussen de fondswerversaftrek ex artikel 9a Wet Vpb 1969 en de in deze paragraaf beschreven faciliteit. De samenloopregeling bepaalt dat de fondswerversaftrek voorrang heeft op de aftrek van fictieve vrijwilligerskosten in geval van samenloop van beide faciliteiten. Deze regeling zorgt ervoor dat nooit meer dan het hoogste bedrag van de twee regelingen van de winst aftrekbaar is en dat de aftrek nooit tot een verlies kan leiden Faciliteiten Successiewet Inleiding In de Successiewet is geregeld dat ANBI s geen schenkbelasting verschuldigd zijn over de door hun ontvangen giften en dat geen erfbelasting wordt geheven over de ontvangen erfenissen. 206 Ook deze wet kent dus vrijstellingen voor ANBI s. Hierna zal kort worden ingegaan op de vrijstellingen in de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956). 202 S.A. Stevens, De regels voor ANBI s in de vennootschapsbelasting per 1 januari 2012, WPNR 2012/6917, par Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Artikel 33, onderdeel 4 en artikel 32, eerste lid, onderdeel 3 SW

40 3.4.2 Vrijstelling schenk- en erfbelasting Inleiding Tot 2006 kende de Successiewet voor ANBI s geen volledige vrijstelling voor schenk- en erfbelasting. Het belastingplan 2006 heeft hier verandering in gebracht. 207 Met dit belastingplan is uitvoering gegeven aan de door de regering geuite wens nalatenschappen en schenkingen aan ANBI s volledig vrij te stellen van successie- en schenkingsrecht. Door de volledige vrijstelling van schenk- en erfbelasting voor ontvangen giften en erfenissen, kunnen ANBI s ontvangen giften en erfenissen volledig inzetten voor het doel dat zij nastreven. Met de invoering van de Geefwet zijn de artikelen 32 en 33 SW 1956 zodanig gewijzigd dat de definitie van het begrip ANBI overeenkomt met artikel 5b AWR. 208 Inhoudelijk hebben er met betrekking tot de vrijstellingen geen wijzigingen plaatsgevonden Vrijstelling erfbelasting In de Successiewet is de vrijstelling van erfbelasting opgenomen in artikel 32, eerste lid, onderdeel 3, SW De vrijstelling houdt in dat geen erfbelasting wordt geheven over de door ANBI s ontvangen erfenissen. Voor toepassing van de vrijstelling is het van belang dat verkregen wordt door een ANBI in de zin van artikel 5b AWR. 210 Daarnaast mag er aan de verkrijging geen opdracht verbonden zitten die het karakter van het algemeen belang ontneemt Vrijstelling schenkbelasting De vrijstelling van schenkbelasting is opgenomen in artikel 33, onderdeel 4, SW 1956 en houdt in dat giften aan ANBI vrijgesteld zijn van schenkbelasting. Voor deze vrijstelling gelden dezelfde voorwaarden als voor de vrijstelling erfbelasting. Naast het ontvangen van giften kan een ANBI ook zelf uitgaven doen. Op grond van artikel 33, onderdeel 10, SW 1956 zijn uitkeringen door een ANBI vrijgesteld van schenkbelasting, mits de uitkering geheel of nagenoeg geheel het karakter heeft van te zijn geschied in het algemeen belang. Nu voor een gift van een ANBI een volledige vrijstelling van schenkbelasting geldt, kan ook deze gift volledig worden aangewend voor het algemeen belang. Er wordt geen belasting ingehouden. 3.5 Conclusie In dit hoofdstuk zijn de faciliteiten voor ANBI s, culturele instellingen en hun donateurs besproken. Hierbij is naar voren gekomen dat de optie voor integrale belastingplicht in de vennootschapsbelasting en de vorming van een bestedingsreserve specifiek voor culturele instellingen in de Geefwet zijn opgenomen. De donateur die geeft aan een culturele instelling kan zijn gift verhogen met de multiplier. De multiplier bedraagt voor particulieren 25% en voor bedrijven 50%. De andere faciliteiten die zijn besproken zijn zowel van toepassing op 207 Kamerstukken II 2005/06, , nr. 16, p. 6 (Belastingplan 2006). 208 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p Idem. 210 Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3, p

41 culturele instellingen als de gewone ANBI s. Bij deze faciliteiten is met name ingegaan op hetgeen is gewijzigd en aangepast met de invoering van de Geefwet. Door de verscheidenheid aan fiscale faciliteiten voor verschillende instellingen is de regelgeving omtrent het stimuleren van het geefklimaat en geefgedrag er niet transparanter op geworden. Het is dan ook de vraag of de wetgevingsoperatie een verbetering is geweest voor de culturele sector. In de volgende hoofdstukken zullen wij nader onderzoeken of de invoering van de nieuwe faciliteiten en het aanpassen van de bestaande faciliteiten van invloed zijn geweest op het gedrag van culturele instellingen. 41

42 Hoofdstuk 4 Analyse websites culturele instellingen Inleiding Om tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen is naast het literatuuronderzoek uit hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3, een empirisch onderzoek uitgevoerd onder leiding van prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken en mr. S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst. Het onderzoek naar de invloed van de Geefwet op het gedrag van culturele instellingen richt zich op instellingen die zijn aangesloten bij de volgende koepelorganisaties: Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten (hierna: NAPK), Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (hierna: VSCD), Vereniging Nederlandse Poppodia en -Festivals (hierna: VNPF) en de Nederlandse Museumvereniging. Om een indruk te krijgen welke instellingen kwalificeren als culturele instelling en in hoeverre de instellingen op de hoogte zijn van de Geefwet, zijn de websites van de betreffende instellingen geanalyseerd. Deze analyse heeft in juni 2012 plaatsgevonden. Bij het analyseren van de websites is gelet op het volgende: maken culturele instellingen hun ANBI en/of status van culturele instelling bekend aan het publiek, werven de culturele instellingen donateurs middels het verschaffen van informatie over de Geefwet, bieden de culturele instellingen de mogelijkheid tot het doen van giften, worden de fiscale voordelen van het schenken aan een culturele instelling in kaart gebracht en bieden de instellingen een vriendenprogramma aan? Aan de hand van de antwoorden op deze vragen is een enquête samengesteld. In dit hoofdstuk worden de bevindingen van de websites instellingen uiteengezet. De resultaten van de enquête worden in hoofdstuk vijf besproken. 4.2 Bevindingen websites culturele instellingen Nederlandse Museumvereniging Uit de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek 212 blijkt dat er meer dan achthonderd musea in Nederland zijn. Voor ons onderzoek hebben wij gekeken naar de websites van de Top 55 Museumbezoek Dit is een lijst, gepresenteerd op de website van de Nederlandse Museumvereniging, met de 55 best bezochte musea. Om na te kunnen gaan bij welke musea we specifiek moeten letten op de bekendmaking van de status van culturele instelling, hebben we eerste gekeken welke en met name hoeveel musea door de belastingdienst zijn aangemerkt als culturele instelling. Dit zijn we nagegaan middels de door de belastingdienst gepubliceerde ANBI lijst. 214 Hieruit is naar voren gekomen dat 89% van de musea, in juni 2012, wordt aangemerkt als culturele instelling. 215 In vergelijking met de leden van de andere koepelorganisaties heeft de Nederlandse 211 Deze bevindingen zijn in samenwerking met M. Verbruggen en A.S.T. Kamphorst al gepubliceerd in de congresbundel Cultuur, daar geef je om, 2012, p. 28 e.v begrip: musea, bezoekersaantallen Laatst bezocht op 23 april van de 55 musea (89%) wordt aangemerkt als culturele instelling. 42

43 Museumvereniging relatief gezien het grootste aantal leden dat zich (nagenoeg) uitsluitend richt op cultuur. Hoewel veel leden van de Nederlandse Museumvereniging een culturele instelling zijn, is ons bij het bekijken van de websites opgevallen dat bijna geen van deze instellingen de ANBIstatus, en meer specifiek de status van culturele instelling, kenbaar maakt aan het publiek. Slechts 10 van de 55 musea gebruikt de website om het publiek op de hoogte te houden van haar status. Verder is bij het bekijken van de websites gelet op de bekendmaking van de per 1 januari 2012 ingevoerde Geefwet en het verstrekken van fiscale informatie via de websites. Het bekendmaken of vermelden van de Geefwet gebeurt slechts door 9 musea. Dit roept de vraag op of de leden van de Nederlandse Museumvereniging op de hoogte zijn van de Geefwet. En zo ja, of zij op de hoogte zijn van de voordelen die de Geefwet kan bieden voor zowel de donateurs als de culturele instellingen, in dit geval de museums zelf. Wat verder opmerkelijk is, is dat slechts 16 van de 55 musea fiscale informatie geeft over de aftrekbaarheid van giften die worden gedaan aan culturele instellingen. En wanneer fiscale informatie wordt verstrekt via de website, dan is deze informatie, uitzonderingen daargelaten, vaak gering. Vervolgens hebben we bij de 55 musea gekeken of de instellingen een giften- en/of vriendenprogramma aanbieden aan hun publiek. Met betrekking tot het giftenprogramma zijn we eerst nagegaan of de mogelijkheid tot het doen van een gift werd aangeboden. Indien hier sprake van was, en er dus een giftenprogramma werd aangeboden, hebben we gekeken naar de manier waarop het museum het giftenprogramma aanbiedt en de mogelijkheid tot het doen van een gift presenteerde. Het doen van een gift kan geschieden in de vorm van een eenmalige gift en/of periodieke gift zonder dat daar een tegenprestatie tegenover staat. Naast het giftenprogramma bestaat er ook nog het zogenaamde vriendenprogramma. Onder vriendenprogramma wordt verstaan dat de gever tegen een vergoeding vriend of partner kan worden van, in dit geval, het museum en daartegenover staan een aantal voordelen. Het museum levert dus een tegenprestatie voor de ontvangen gift. Veel voorkomende tegenprestaties zijn korting op toegangskaartjes, het gratis mogen meenemen van een introducé, een gratis drankje voor de voorstelling, enzovoort. Opvallend is dat 45% van de musea een dergelijk programma aanbieden, waarbij vaak ook nog onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende vriendenprogramma s. Zo hebben donateurs van sommige musea de keuze om bijvoorbeeld gewone vriend of hartsvriend te worden. Het verschil bij de vriendenprogramma s zit dan vaak in de bijdrage die wordt gevraagd en de tegenprestaties die de donateurs er voor terugkrijgen. Een hartsvriend heeft meer privileges dan een gewone vriend. Wanneer bij een museum enkel de mogelijkheid bestaat om vriend te worden - en dus geen giftenprogramma wordt aangeboden - is vrijwel nooit fiscale informatie gegeven. Dit lijkt te impliceren dat de instelling ervan uitgaat dat de bijdrage van een vriend of partner niet als gift kan worden beschouwd. Wij achten het echter aannemelijk dat een deel van de bijdrage als gift kan kwalificeren. Mocht de bijdrage namelijk meer bedragen dan de waarde van de tegenprestatie, dan is onzes inziens sprake van vrijgevigheid oftewel een gift voor het deel van de bijdrage dat de waarde van de tegenprestatie overstijgt. Dit deel van de bijdrage is dan aftrekbaar van het inkomen van de gever/donateur. Om voor ogen te krijgen of er 43

44 daadwerkelijk een giftelement in de bijdrage van een vriend of partner zit, zullen wij in de enquête een aantal vragen stellen over het vriendenprogramma. Hierbij zullen onder andere vragen worden gesteld over de hoogte van de bijdragen en de waarde van de tegenprestaties. Echter, afgaand op de bevindingen van de websites, luidt onze voorlopige conclusie dat het zowel bij musea als hun donateurs niet zozeer gaat om het fiscale voordeel dat te behalen valt, maar met name om de binding en relatie die ontstaat wanneer een vriendschap wordt aangegaan. Dit zou kunnen verklaren waarom de meeste musea geen giftenprogramma aanbieden naast hun vriendenprogramma. Tot slot hebben we bekeken of er commerciële activiteiten worden uitgeoefend door de musea. Op één museum na worden door alle musea commerciële activiteiten uitgeoefend. De activiteiten bestaan vrijwel altijd uit het exploiteren van een museumwinkel, museumrestaurant of webshop Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties Om te achterhalen in hoeverre de leden van de VSCD de Geefwet inzetten om meer donateurs te werven, hebben we hun websites bekeken. In totaal waren dit 154 websites. Van de 154 leden van de VSCD waren in juni 2012 maar 82 instellingen (slechts 53%) door de belastingdienst aangemerkt als culturele instelling. Dit aantal is beduidend minder dan bij de leden van de Nederlandse Museumvereniging. Wat echter schokkender is, is dat van deze 82 culturele instellingen maar 15 instellingen de ANBI-status kenbaar maakt via de website. Hierdoor vragen wij ons af of deze instellingen überhaupt op de hoogte zijn van het per 1 januari 2012 geïntroduceerde begrip culturele instelling en nog belangrijker, of ze bekend zijn met de voordelen die de status van culturele instelling met zich mee kan brengen. Wat positief is, is dat de instellingen die de status van culturele instelling hebben en deze status ook kenbaar maken via de website, vaak uitgebreide fiscale informatie op de website hebben staan. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat met name de grotere schouwburgen en concertgebouwen deze informatie beschikbaar hebben. 216 Net als bij de leden van de Nederlandse Museumvereniging, hebben we bij de leden van de VSCD ook aandacht besteed aan het giften- en vriendenprogramma dat door de schouwburgen en concertgebouwen wordt aangeboden. Bijna alle instellingen met de status culturele instelling bieden een vriendenprogramma aan. Voor een bedrag tussen de 15 en 50 kunnen donateurs zich als vriend of partner binden aan veel van deze instellingen. Tegenover het aangaan van deze vriendschap staat een tegenprestatie. De tegenprestatie bestaat meestal uit voorrang bij kaartverkoop, het thuis ontvangen van brochures en/of nieuwsbrieven of speciaal georganiseerde bijeenkomsten voor vrienden. Ook voor bedrijven bestaat de mogelijkheid om de instelling te steunen. Het bedrijf sponsort de culturele instelling voor een bepaald bedrag en de tegenprestatie bestaat dan meestal uit reclame voor het bedrijf. Het valt op dat bij een vriendenprogramma, zowel voor particulieren als voor bedrijven, vaak geen fiscale informatie wordt gegeven. Dit roept bij ons de vraag op of de bijdragen van vrienden niet gezien worden als gift. Met betrekking tot het giftenprogramma, 216 Voorbeelden hiervan zijn: Chassé Theater, Koninklijk Theater Carre, Rotterdamse Schouwburg en Parktheater Eindhoven. 44

45 kunnen we ook bij de VSCD kort zijn. Uit de analyse van de websites is naar voren gekomen dat de instellingen die zijn aangesloten bij de VSCD nauwelijks melding maken van de mogelijkheid tot het doen van een gift. Dit geldt echter niet voor de 15 culturele instellingen die hun status kenbaar maken via de website. Deze instellingen geven wel informatie over de mogelijkheid tot het doen van een gift. Zo wordt ingegaan op de eenmalige en/of periodieke gift. De informatievoorziening omtrent de periodieke gift is echter vaak, vanuit fiscaal oogpunt gezien, niet optimaal. Met name de vijfjaarstermijn die is vereist voor de aftrekbaarheid van een periodieke gift wordt niet altijd vermeld. Sterker nog, in sommige gevallen wordt de mogelijkheid aangeboden zich voor drie jaar aan een instelling te binden middels het doen van een periodieke gift. Deze driejaarstermijn heeft fiscaal gezien voor de periodieke gift weinig nut. 217 Een donateur heeft bij een periodieke gift pas recht op giftenaftrek wanneer sprake is van vaste en regelmatige uitkeringen die voor een periode van ten minste vijf jaar zijn aangegaan. Wat wel zo goed als altijd wordt opgemerkt, is dat het aangaan van een periodieke gift bij notariële akte moet worden vastgelegd. 218 Om het doen van een periodieke gift boven een bepaald bedrag aantrekkelijker te maken voor particulieren, bieden instellingen vaak aan dat de notariskosten voor rekening van de instelling komen. Naar aanleiding van onze bevinding met betrekking tot de aangeboden periodieke gift door leden van de VSCD, luidt onze voorlopige conclusie dat de instellingen nog niet goed geïnformeerd zijn over de fiscale voordelen die een periodieke gift kan opleveren voor zowel de donateur als de culturele instelling zelf. In de enquête zullen wij hier dan ook aandacht aan besteden om na te gaan of onze voorlopige conclusie juist is. Tevens blijkt uit bovenstaande dat, net zoals bij de leden van de Nederlandse Museumvereniging, de schouwburgen en concertgebouwen meer aandacht hebben voor een vriendenprogramma dan voor een giftenprogramma. De vraag is of dit een bewuste keuze is. Tot slot hebben we gekeken of de instellingen commerciële activiteiten uitoefenen. Het antwoord is bevestigend. De leden van de VSCD verrichten in de meeste gevallen commerciële activiteiten middels de exploitatie van een restaurant of de verhuur van een zaal of ruimte Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten & Ensembles Inleiding De NAPK is per 1 juli 2012 gefuseerd met de branchevereniging Vereniging Nederlandse Muziek Ensembles (hierna: VNME). 219 De NAPK behartigt de belangen van orkest-, theateren dansgezelschappen, de VNME richt zich specifiek op de muzieksector (klassieke-, oude-, eigentijdse- of jazz/improvisatiemuziek). Zoals in de inleiding al is vermeld, heeft de analyse van de websites in juni 2012 plaatsgevonden. Hierdoor hebben wij de NAPK en VNME apart behandeld. De bevindingen van de NAPK en de VNME worden om die reden apart uiteengezet. Allereerst wordt de koepelorganisatie NAPK behandeld. In paragraaf wordt stil gestaan bij de bevindingen van de websites van de leden van de VNME. 217 Zie paragraaf Deze voorwaarde geldt nog tot 1 januari Vanaf 1 januari 2014 kan een periodieke gift ook worden vastgelegd in een schenkingsovereenkomst. Zie paragraaf (zoek op VNME). 45

46 Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten Bij het bestuderen van de websites van de leden van de NAPK was het opmerkelijk dat ook hier niet alle instellingen door de belastingdienst zijn aangemerkt als culturele instelling. In juni 2012 heeft iets meer dan helft van de leden (62,7%) de status van culturele instelling. 220 Van deze culturele instellingen maken slechts 12 instellingen hun status bekend via de website. Daarnaast wordt door de meeste instellingen met de status culturele instelling, in totaal 80%, geen melding gemaakt van de mogelijkheden die de Geefwet biedt. 221 Uit de analyse van de websites is verder nog naar voren gekomen dat van de 102 instellingen slechts 34 instellingen een vriendschap aanbieden. Ook dit is een opvallend laag aantal. Daarnaast bieden maar 19 instellingen de mogelijkheid tot het doen van een gift aan. Op één instelling na, verstrekken deze instellingen de juiste fiscale informatie. Tot slot hebben we bij de leden van deze koepelorganisatie gekeken of ze commerciële activiteiten uitoefenen. Hierbij hebben we geconstateerd dat van de 102 leden er 33 leden zijn die géén commerciële activiteiten uitoefenen. In vergelijking met de andere koepelorganisaties zijn dit in verhouding veel leden die geen commerciële activiteiten uitoefenen. De commerciële activiteiten van de overige instellingen bestaan voornamelijk uit de verkoop van dvd s en cd s. Ook worden workshops aangeboden en worden zalen verhuurd. Wat ons in het bijzonder bij de NAPK is opgevallen is dat de informatie over de instelling zelf en haar voorstellingen de belangrijkste plaats inneemt. De fiscale voordelen worden daarbij weinig tot helemaal niet besproken Ensembles De VNME bestaat uit twee categorieën, de VNME-leden en de buitengewoon VNME-leden. Allereerst komen de bevindingen van de websites van de VNME-leden aan de orde en vervolgens de bevindingen van de buitengewoon VNME-leden. In totaal hebben we van 29 VNME-leden de websites bekeken. Van deze 29 VNME-leden hebben er 18 de status van culturele instelling. Dit is dus iets meer dan de helft (62%). Verder is naar voren gekomen dat van deze 18 culturele instellingen maar 3 instellingen de status kenbaar maken aan het publiek. Ook zijn deze drie instellingen de enige instellingen die melding maken van de fiscale voordelen die de status van culturele instelling met zich meebrengt. Bij de gegeven fiscale informatie wordt onder andere ingegaan op de giftenaftrek en de per 1 januari 2012 ingevoerde multiplier. Tot slot maken deze drie ensembles ook melding van de Geefwet. De genoemde ensembles maken op hun website onderscheid tussen het worden van vriend van de instelling en het doen van een gift. Het doen van een gift aan de culturele instelling betekent dat er geen directe tegenprestatie tegenover staat, maar wel dat de donateur recht heeft op giftenaftrek. Daarentegen is bij de mogelijkheid tot het worden van vriend geen fiscale informatie gegeven. Er wordt enkel vermeldt wat de tegenprestatie inhoudt wanneer de donateur voor een bepaald bedrag per jaar vriend wordt van de 102 podiumkunsten (62,7%) wordt aangemerkt als culturele instelling van de 64 leden van de NAPK met de status culturele instelling. 46

47 Op drie VNME-leden na oefent iedere instelling commerciële activiteiten uit. Deze activiteiten bestaan bij de meeste instellingen uit de verkoop van cd s. Bij de buitengewoon VNME-leden is het opmerkelijk dat maar twee van de zeven ensembles de status van culturele instelling bezitten. Beide culturele instellingen maken de toegekende status niet bekend aan het publiek en maken ook geen melding van de Geefwet. De instellingen bieden allebei een giften- of vriendenprogramma aan. Eén van deze twee ensembles geeft aan dat het daarbij gaat om een gift waar geen tegenprestatie tegenover staat. Tevens wordt aangegeven dat deze gift aftrekbaar is, maar er wordt niets vermeldt over de mogelijke extra giftenaftrek. Wij vragen ons dan ook af of de instelling goed geïnformeerd is over de nieuw ingevoerde voordelen voor culturele instellingen. Het andere ensemble biedt het publiek de mogelijkheid aan om vriend te worden van de vriendenstichting van het ensemble. Hier wordt expliciet vermeld dat er een tegenprestatie tegenover staat. Verder hebben we ook bij deze ensembles gekeken of ze commerciële activiteiten uitoefenen. Net als bij de andere koepelorganisaties, oefenen de buitengewoon VNME-leden ook commerciële activiteiten uit. Deze activiteiten bestaan voor het grootste deel uit de verkoop van cd s. Na bestudering van de websites van de VNME blijkt dat ook hier het fiscale aspect niet echt aanwezig is. Slechts enkele ensembles geven fiscale informatie. Het positieve hieraan is dat de ensembles die informatie geven dit in de meeste gevallen correct en volledig doen. Om die reden dienen zij dan ook als voorbeeld voor de rest van de branche. Het antwoord op de vraag waarom het aantal instellingen met fiscale informatievoorziening tot op heden zo laag is, hopen wij door middel van de enquête te achterhalen Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals Als laatste hebben we de websites van 78 poppodia en -festivals bekeken. Het aantal instellingen dat volgens de belastingdienst kwalificeert als culturele instelling is bij de VNPF, in vergelijking met de andere koepelorganisaties, in verhouding het minst; slechts 33% (26 instellingen). Daarnaast vermeldt ook maar één instelling dat er fiscale voordelen van toepassing kunnen zijn bij het geven aan de instelling. Doordat er maar zo weinig instellingen zijn aangemerkt als culturele instelling en de fiscale informatie die verstrekt wordt gering is, roept dit de vraag bij ons op in hoeverre de leden van de VNPF zijn geïnformeerd over de nieuwe regelgeving die juist voor deze groep extra fiscale voordelen biedt. Op de websites van de leden van de VNPF is voornamelijk informatie te vinden betreffende het programma en de agenda van de instelling. Ook is duidelijk aangegeven wanneer en welke artiest komt optreden. Daarnaast, en dit is opmerkelijk, wordt door de leden van de VNPF ook veel informatie gegeven over het culturele aanbod en het feit dat er veel gewerkt wordt met vrijwilligers. Dit is met name opvallend omdat het merendeel van deze instellingen niet kwalificeert als culturele instelling en ons de indruk geeft niet op de hoogte te zijn van de fiscale voordelen die gelden voor culturele instellingen. 4.3 Conclusie Bij het analyseren van de websites hebben wij een beeld gevormd van de culturele instellingen en hun fiscale kennis. Hierbij hebben een aantal gegevens onze aandacht 47

48 getrokken. In het onderstaande overzicht is duidelijk te zien dat niet alle leden door de Belastingdienst aangemerkt worden als ANBI, en meer specifiek als culturele instelling. Daarnaast valt het op dat ANBI s niet altijd hun status kenbaar maken aan het publiek en vaak ook niet de fiscale voordelen vermelden die de ANBI-status met zich meebrengt. Een ander aandachtspunt betreft het kleine aantal vermeldingen van de Geefwet op de websites (slechts 34 van de in totaal 424 bekeken websites). De Geefwet was in juni 2012 een half jaar van kracht waardoor het opvallend is dat het merendeel van de instellingen deze wet niet vermeldt op hun website. Koepelorganisatie Totaal ANBI ANBIstatus bekend maken Fiscale informatie over giften Mogelijkheid om vriend te worden Melding Geefwet Nederlandse Museumvereniging Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten NAPK - Ensembles Vereniging Nederlandse Poppodia en -Festivals Totaal

49 Hoofdstuk 5 Resultaten enquête Inleiding Middels het uitzetten van een enquête wordt getracht te achterhalen wat de invloed van de Geefwet is op het gedrag van culturele instellingen. Deze enquête is naar 424 culturele instellingen gestuurd die aangesloten zijn bij de in hoofdstuk vier besproken koepelorganisaties. Op 10 september 2012 is de enquête naar de culturele instellingen verstuurd. De sluitingsdatum van de enquête was op 30 september Verantwoording De enquête is ingevuld door 165 respondenten. Een aantal van deze respondenten heeft niet alle vragen ingevuld. Acht respondenten zijn geëlimineerd uit de resultatenanalyse, aangezien zij enkel de vraag hebben beantwoord tot welke koepelorganisatie zij behoren. Daarnaast is er één respondent die de vraag tot welke koepelorganisatie zij behoort niet heeft ingevuld, maar vervolgens wel op een groot aantal vragen antwoord heeft gegeven. Deze antwoorden zijn wel meegenomen in de analyse. Verder zijn er nog vijf respondenten niet meegenomen in de resultatenanalyse, omdat zij alle vragen onbeantwoord hebben gelaten. Wat verder opvalt is dat één respondent antwoord geeft op vragen die bedoeld zijn voor ANBI s, terwijl deze respondent aangeeft een niet-anbi te zijn. Omdat de juistheid van die antwoorden niet kan worden gegarandeerd, zijn ook deze antwoorden niet meegenomen in de resultaten. De onderstaande resultaten zijn gebaseerd op 151 ingevulde enquêtes. Het aantal respondenten per vraag kan variëren. Dit komt omdat sommige respondenten niet alle vragen hebben beantwoord of de enquête vroegtijdig hebben beëindigd. Bovendien werden sommige vragen alleen aangeboden aan respondenten die de ANBI-status hebben of juist niet hebben. 5.3 Resultaten ANBI-status In de enquête zijn vragen gesteld die ervoor zorgen dat een duidelijker beeld kan worden gevormd over de invloed van de Geefwet op het gedrag van culturele instellingen. Van belang hierbij zijn de vragen of de culturele instellingen een vrienden- of giftenprogramma aanbieden en of ze op de hoogte zijn van de belastingfaciliteiten die de Geefwet biedt. Ook de vraag of instellingen hun ANBI-status bekend maken is van belang. De bekendmaking van de ANBIstatus kan potentiële gevers ertoe bewegen sneller een gift te doen of een hogere gift te doen. Verder is het interessant om erachter te komen waarom een groot aantal leden van de koepelorganisaties geen ANBI-status, meer specifiek status van culturele instelling (hierna: CI-status), hebben en of deze instellingen desondanks toch een giftenprogramma aanbieden. Om erachter te komen in hoeverre instellingen op de hoogte zijn van hun ANBI-status en de voordelen die deze status met zich mee kan brengen, is aan de instellingen de vraag gesteld of 222 Deze bevindingen zijn in samenwerking met M. Verbruggen en A.S.T. Kamphorst al gepubliceerd in de congresbundel Cultuur, daar geef je om, 2012, p. 33 e.v. 49

50 ze de ANBI-status hebben. Uit onderstaande grafiek blijkt dat van de 151 respondenten 102 instellingen (67,5%) de ANBI-status hebben. 223 Grafiek 1 Met de invoering van de status culturele instelling per 1 januari 2012, heeft de Belastingdienst alle bestaande ANBI s beoordeeld en bepaald welke ANBI s in aanmerking komen voor de status culturele ANBI. Bij een goedkeuring krijgen de ANBI s automatisch de CI-status. 224 Opmerkelijk is dat niet alle respondenten, met ANBI-status, ervan op de hoogte zijn dat ze ook kwalificeren als culturele instelling. Het betreft ongeveer 20%. 225 Hieruit kan worden afgeleid dat deze respondenten nog niet goed zijn geïnformeerd over de invoering van de Geefwet, en meer in het bijzonder de invoering van de status culturele instelling. Verder is het opvallend dat de vraag of de respondenten de ANBI-status kenbaar maken aan het publiek, door 63 van de 102 respondenten (62%) bevestigend wordt beantwoord. Dit is weergegeven in grafiek 2 op de volgende pagina. 223 Zie bijlage, grafiek (zoek op status culturele ANBI). 225 Zie bijlage, grafiek 6. Het betreft 20 van de 101 respondenten. Opgemerkt dient hierbij te worden dat de percentages vermeld bij de onderzoeksresultaten niet overeenkomen met de percentages in de tabellen. Dit in verband met de missings die in de tabellen worden vermeld. De missings die worden aangegeven in de tabellen betreft de respondenten die de enquête wel hebben ingevuld, maar waarop de betreffende vraag niet van toepassing is. 50

51 Grafiek 2 In tegenstelling tot de resultaten van de enquête, kwam uit de analyse van de websites naar voren dat maar een enkele instelling de ANBI-status via de website bekend maakt. Een verklaring hiervoor is dat instellingen bij het invullen van de enquête hebben aangegeven hun status bekend te maken via flyers, brochures en/of jaarstukken. Eén respondent maakt de ANBI-status bekend via Facebook. Uit deze gegevens trekken wij de conclusie dat voor de bekendmaking van de status middels de websites nog veel ruimte voor verbetering bestaat. Daarnaast blijft het naar onze mening zeer zorgelijk dat 1/3 van de instellingen de status nog niet gebruikt in haar wervingscampagne voor inkomsten. Opgemerkt dient te worden dat alle instellingen later nog een keer gecontroleerd zijn op het bezit van de ANBI-status. 226 Hieruit kwam naar voren dat er 14 ANBI s zijn bijgekomen sinds de analyse van de websites in juni Dit heeft echter niet geleid tot een andere conclusie. De bekendmaking van de status op de website kan beter. Ongeveer 25% van de respondenten zegt de ANBI-status niet te hebben. 227 De meest terugkerende reden hiervoor is dat deze instellingen volgens de Belastingdienst niet voldoen aan de voorwaarden. De reden dat respondenten vaak niet geïnteresseerd zijn in een ANBIstatus, is omdat de instellingen onderdeel zijn van een gemeente en zij zodoende niet zelf als ANBI kunnen kwalificeren. Een voorbeeld hiervan is het Centraal Museum in Utrecht. Dit museum zal per 1 januari 2013 van een gemeentelijke organisatie veranderen in een zelfstandige stichting. Pas dan kan het Centraal Museum om de status van culturele instelling verzoeken. Dat het Centraal Museum pas de status van culturele instelling kan verkrijgen op het moment dat zij geen onderdeel meer is van een publiekrechtelijk lichaam, achten wij onwenselijk. Een instelling dat onderdeel is van de gemeente kan net zo goed cultuur beogen als een zelfstandige instelling. Het is naar onze mening dan ook in strijd met doel en strekking van de wet dat een niet-zelfstandige instelling niet in aanmerking kan komen voor de status van culturele instelling, terwijl deze instelling verder wel aan alle voorwaarden voldoet. 226 Deze controle van de ANBI-status heeft in week 46 van 2012 plaatsgevonden. 227 Zie bijlage, grafiek 3. 51

52 In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de resultaten van de respondenten met ANBIstatus. Waar nodig, zal aandacht worden besteed aan de respondenten zonder ANBI-status Vriendenprogramma In de enquête wordt onderscheid gemaakt tussen zogenoemde vriendenprogramma s en giftenprogramma s. 228 Wat is opgevallen tijdens het bekijken van de websites is dat 39% van de instellingen een vriendenprogramma aanbiedt. 229 De vraag die daarbij rijst, is of een gedeelte van het bedrag van het vriendenlidmaatschap gezien kan worden als gift. Het gedeelte dat als gift kan worden gezien, is van belang voor huidige vrienden in verband met de eventuele giftenaftrek. Ook is het voor de instellingen een manier om een aantrekkelijk(er) programma aan te bieden voor potentiële vrienden. Bij de resultatenanalyse zal om die reden met name naar instellingen met een ANBI-status worden gekeken. Voorafgaand aan de vragen over het vriendenprogramma krijgen instellingen een definitie van het vriendenprogramma te zien om onduidelijkheden weg te nemen. De definitie luidt als volgt: Onder een vriendenprogramma wordt verstaan dat het publiek tegen een vergoeding vriend of partner kan worden van de instelling. Dit lidmaatschap brengt voordelen met zich mee. De eerste vraag over het vriendenprogramma was of instellingen een vriendenprogramma aanbieden. Uit grafiek 3 blijkt dat 55 van de 100 respondenten met ANBI-status (56%) deze vraag bevestigend hebben beantwoordt. Grafiek 3 Dit is een groter aantal instellingen dan het aantal instellingen dat tijdens het vooronderzoek naar voren kwam met een vriendenprogramma. Ook hieruit valt af te leiden dat het gebruik van de websites beter kan. De culturele instellingen veronderstellen dat het vriendenprogramma duidelijk vermeld staat op de website, terwijl dit in werkelijkheid niet altijd even goed is terug te vinden. 228 Bij een vriendenprogramma kunnen particulieren/bedrijven voor een relatief laag bedrag vriend of partner worden van de instelling. Tegenover dit bedrag staat een tegenprestatie van de instelling. Bij een giftenprogramma staat er geen tegenprestatie tegenover de bijdrage. 229 Zie schema bij paragraaf 4.3. Het betreft 164 van de 424 instellingen. 52

53 Inhoud vriendenprogramma In de enquête worden vervolgens vragen gesteld over de inhoud van het vriendenprogramma. Dit zijn vragen over de gemiddelde bijdrage voor een vriendenprogramma, hoeveel vrienden een instelling heeft en wat de geschatte waarde van de tegenprestatie in euro s is. Deze vragen zijn belangrijk voor het antwoord op de vraag of een gedeelte van de bijdrage voor een vriendenprogramma kan worden aangemerkt als gift. Met deze vragen hebben we getracht te achterhalen wat het belang is van het vriendenprogramma binnen de organisatie van culturele instellingen. Bij het analyseren van de websites viel op dat wanneer enkel de mogelijkheid bestaat om vriend te worden - en dus geen melding wordt gemaakt van een giftenprogramma - er vrijwel nooit fiscale informatie wordt gegeven. Dit lijkt te impliceren dat de instellingen ervan uitgaan dat de bijdrage van een vriend of partner niet als gift kan worden beschouwd. Daarnaast is het de vraag of sprake is van vrijgevigheid bij de bijdrage van een vriend. Indien de vergoeding van de vriend meer bedraagt dan de waarde van de tegenprestatie(s), kan dat meerdere naar onze mening gezien worden als vrijgevigheid oftewel een gift. In grafiek 4 is te zien dat het merendeel van de instellingen zonder ANBI-status een bijdrage vraagt tussen de 1 en 25. De instellingen mét ANBI-status vragen meestal een bijdrage tussen de 50 en 100. Grafiek 4 Om te kunnen vaststellen of er eventueel sprake is van een gift, is het van belang om de waarde van de tegenprestaties te weten. Voor dit onderzoek is deze vraag alleen van belang voor instellingen met ANBI-status. Voor instellingen zonder ANBI-status is de vraag niet direct van belang omdat deze instellingen niet van de fiscale voordelen kunnen genieten. 230 Het merendeel van de respondenten heeft de vraag over de waarde van de tegenprestaties beantwoord per vriend. Te zien valt dat de meeste instellingen een waarde toekennen aan de tegenprestatie tussen 0-5. Daarnaast zijn er 6 respondenten die waarden hebben ingevuld tussen de Een voorzichtige conclusie die hieruit kan worden getrokken, is dat de tegenprestaties lager zijn dan de waarde van de bijdrage voor een vriendschap. In grafiek 4 is te zien dat de meeste instellingen met ANBI status een bijdrage per vriend vragen tussen de 50 en 100. Deze bijdrage is dus in een aantal gevallen hoger dan de 230 Dit geldt niet voor verenigingen met meer dan 25 leden. 231 Zie bijlage, figuur

54 tegenprestaties. Dit betekent dat het gedeelte boven de tegenprestatie als een gift kan worden aangemerkt. 232 Aangezien instellingen niets vermelden over de fiscale voordelen die mogelijk ook gelden bij een vriendenprogramma, is er op dat gebied nog ruimte voor verbetering. Instellingen zouden hierover in overleg moeten treden met de Belastingdienst Giftenprogramma Naast de vragen met betrekking tot een vriendenprogramma, zijn tevens vragen gesteld over het giftenbeleid van de instellingen. Deze vragen zijn van belang om er achter te komen of instellingen zich bewust zijn van de fiscale faciliteiten voor giften aan culturele instellingen. Instellingen kunnen, door het fiscale voordeel voor de gever te benadrukken, makkelijker en meer donateurs werven. Dit fiscale voordeel geldt enkel voor giften aan instellingen met ANBI-status, en meer specifiek met CI-status. Uit de resultaten van de enquête is naar voren gekomen dat bijna 76% van deze instellingen een giftenprogramma aanbiedt. 233 De instellingen bieden de gevers vaak de keuze tussen het doen van een eenmalige gift of een periodieke gift. In grafiek 5 is te lezen dat het merendeel van de respondenten met ANBI-status beide mogelijkheden aanbiedt. Wat opvalt, is dat er ook een instelling is die een giftenprogramma aanbiedt waarbij een gever enkel producten of objecten kan schenken. Grafiek 5 Welke mogelijkheid biedt uw instelling tot het doen van een gift? Na de vraag over het giftenprogramma, is dieper op de periodieke gift ingegaan. 34% van de respondenten geeft aan dat zij geen minimaal bedrag vragen voor de periodieke gift. De donateur bepaalt de hoogte van de gift. Indien een instelling wel de hoogte van een periodieke gift heeft vastgesteld, ligt dit bedrag in 36% van de gevallen tussen de 100 en 500. Daarnaast wordt door enkele instellingen opgemerkt dat zij de notariskosten voor hun rekening nemen indien het bedrag van de periodieke gift 500 of meer bedraagt. Dit komt overeen met onze bevindingen van het vooronderzoek. Tijdens het analyseren van de websites 232 Zie hierover ook paragraaf Zie bijlage, grafiek 13, het gaat om 69 van de 91 respondenten met de ANBI-status. 54

55 hebben wij gezien dat bij periodieke giften vanaf een bepaald bedrag de instelling en/of het notariskantoor de kosten van de notariële akte voor zijn rekening neemt. 234 Daarnaast is ons opgevallen dat slechts 41% van de respondenten die een periodieke gift aanbieden een termijn van 5 jaar aan de periodieke gift verbindt (figuur 6). Wij concluderen hieruit dat culturele instellingen het belang van de looptijd van de periodieke gift niet kennen. Dit heeft tot gevolg dat gevers van de periodieke gift niet jaarlijks in aanmerking komen voor ongelimiteerde giftenaftrek. 235 Met het oog op de Geefwet en het optimaliseren van giften aan culturele instellingen is het onzes inziens van belang dat meer aandacht wordt besteed aan de looptijd van periodieke giften. Figuur 6 Wat is de minimale looptijd van een periodieke gift? 1 jaar 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 jaar 25 jaar Onbekend Tot slot is de vraag gesteld wat het giftenprogramma de respondenten jaarlijks oplevert. In figuur 17 uit de bijlage is te zien dat 22% van de respondenten niet op de hoogte is van het bedrag dat het giftenprogramma jaarlijks oplevert. Tevens valt op dat de opbrengst van het giftenprogramma bij 33% van de respondenten minder dan 500 bedraagt. 236 Uit de antwoorden op deze vraag kan worden afgeleid dat de particuliere donateur geen grote bijdrage levert aan de fondsenwerving door instellingen. Hier is een wereld te winnen. Vragen als: wat zijn de fiscale voordelen van de giftenaftrek, zowel voor particulieren als bedrijven?, welke voorwaarden zijn aan de giftenaftrek verbonden? en hoe kan een instelling het voor gevers aantrekkelijker maken om aan een culturele instelling te schenken?, zijn daarbij van groot belang. Indien aan deze punten meer aandacht wordt besteed, kunnen instellingen zich een betere voorstelling maken van de fiscale voordelen voor zowel de instelling zelf als de gever. Dit brengt vervolgens met zich mee, dat wanneer de instelling goed op de hoogte is van de fiscale mogelijkheden, zij ook beter in staat is om het doen van giften aantrekkelijker te maken voor donateurs. De instelling kan haar giftenprogramma hier op aanpassen. 234 Zie bijvoorbeeld de website van Theater De Doelen. Indien iemand een vijfjaarlijkse schenking doet van 500, komen de kosten van de notariële akte voor rekening van het notariskantoor. 235 Zie paragraaf Zie bijlage, figuur 17. Het betreft 17 van de 51 respondenten die deze vraag hebben ingevuld. 55

56 5.3.4 Bekendmaking geeffaciliteiten Gevraagd is welke fiscale faciliteiten de respondenten kenbaar maken aan het publiek, zoals de giftenaftrek in de inkomsten- en vennootschapsbelasting en de multiplier. Tevens is de vraag gesteld of de respondenten de vrijstelling voor de schenk- en erfbelasting kenbaar maken. Wat opvalt, is dat 52% van de respondenten de fiscale faciliteiten uit de Geefwet niet kenbaar maken aan het publiek. 237 Indien de respondenten de fiscale faciliteiten wel kenbaar maken, wordt in 44% van de gevallen de giftenaftrek in de inkomstenbelasting vermeld. 238 Voor de aftrekmogelijkheden in de vennootschapsbelasting geldt dat 23% van de respondenten dit kenbaar maakt aan het publiek. 239 De multiplier wordt door 34% van de respondenten vermeld. 240 Tot slot stelt 28% van de respondenten zijn publiek op de hoogte van het feit dat de gift volledig ten goede komt aan de culturele instelling, omdat de instelling geen schenkbelasting over de gift hoeft te betalen Aanpassing website naar aanleiding van Geefwet Naast de vraag welke faciliteiten de respondenten kenbaar maken aan het publiek, is de vraag gesteld of de respondenten hun website hebben aangepast naar aanleiding van de invoering van de Geefwet. Hierbij valt op dat 60% van de respondenten de website niet heeft aangepast met de informatie die van belang is voor het publiek betreffende het doen van een gift aan de instelling. 242 Indien instellingen de website wel hebben aangepast, ziet dit in 29% van de gevallen op de giftenaftrek in de inkomstenbelasting. 243 Slechts 13,2% van de respondenten heeft aangegeven de website te hebben aangepast naar aanleiding van de invoering van de multiplier in de inkomstenbelasting en slechts 6,6% heeft de website aangepast door vermelding van de multiplier in de vennootschapsbelasting Kennis van de fiscale faciliteiten Vervolgens zijn vragen gesteld over de fiscale faciliteiten die gelden voor de instellingen zelf. Het betreft de integrale belastingplicht 244, de bestedingsreserve 245, de aftrek voor fondswervende activiteiten 246, de winstvrijstelling 247 en de fictieve loonkostenaftrek van vrijwilligers 248. Met vragen over de belastingfaciliteiten wordt getracht inzicht te krijgen in hoeverre de respondenten op de hoogte zijn van de belastingfaciliteiten en in hoeverre zij hiervan gebruik maken. Tevens wordt extra aandacht besteed aan de faciliteiten die per 1 januari 2012 zijn ingevoerd voor culturele instellingen. De vragen zijn enkel gesteld aan 237 Zie bijlage, tabel 24. Het betreft 39 van de 82 respondenten met ANBI-status. 238 Zie bijlage, tabel 24. Het betreft 36 van de 82 respondenten met ANBI-status. 239 Zie bijlage, tabel 24. Het betreft 19 van de 82 respondenten met ANBI-status. 240 Zie bijlage, tabel 24. Het betreft 28 van de 82 respondenten met ANBI-status. 241 Zie bijlage, tabel 24. Het betreft 23 van de 82 respondenten met ANBI-status. 242 Zie bijlage, tabel 25. Het betreft 48 van de 80 respondenten met ANBI-status. 243 Zie bijlage, tabel 25. Het betreft 23 van de 80 respondenten met ANBI-status. 244 Zie paragraaf Zie paragraaf Zie paragraaf Zie paragraaf Zie paragraaf

57 instellingen met CI-status. Bij de fiscale faciliteiten die voor 1 januari 2012 al bestonden is tevens de vraag gesteld of de instellingen hier voor 2012 al gebruik van maakten en of zij na 2012 nog steeds gebruik maken van de faciliteit of sindsdien van de faciliteit gebruik zijn gaan maken. Integrale belastingplicht Allereerst zijn vragen gesteld met betrekking tot de integrale belastingplicht. De integrale belastingplicht is per 1 januari 2012 ingevoerd. Van de respondenten zegt 33% bekend te zijn met deze faciliteit. Slechts 36% hiervan zegt ook gebruik te maken van de faciliteit. Op het totaal is dit een percentage van 12%. 249 De integrale belastingplicht zou een voordeel voor de culturele instellingen moeten opleveren. Onzes inziens wordt tot op heden het doel van deze faciliteit niet bereikt nu slechts zo weinig culturele instellingen op de hoogte zijn van de faciliteit. Een logisch gevolg is dan ook dat er weinig gebruik van wordt gemaakt. De reden kan zijn gelegen in het feit dat de culturele instellingen te weinig informatie hebben ontvangen over de voordelen van deze regeling. Het kan echter ook zijn dat de integrale belastingplicht als ingewikkeld wordt ervaren en dat culturele instellingen niet de kennis en kunde hebben om zich hier verder in te verdiepen. Tevens is het mogelijk dat instellingen pas aan het einde van het jaar kunnen overzien of de integrale belastingplicht voor hen nuttig is. Bestedingsreserve Uit de resultaten van de enquête blijkt 38% van de respondenten bekend te zijn met de bestedingsreserve. 250 Net als bij de integrale belastingplicht valt op dat slechts een klein deel van de respondenten ook daadwerkelijk gebruik maakt van de bestedingsreserve. Van het aantal respondenten dat bekend is met de bestedingsreserve heeft 32% voor 2012 gebruik gemaakt van de bestedingsreserve. Na 2012 is dit percentage gereduceerd tot 18%. Het is opmerkelijk dat hier sprake is van een achteruitgang. 251 Aftrek voor fondswervende activiteiten 28% van de respondenten zegt bekend te zijn met de aftrek voor fondswervende activiteiten. 72% van de respondenten is dus niet op de hoogte van deze faciliteit. 252 Ook bij de aftrek voor fondswervende activiteiten valt op dat hier nauwelijks gebruik van wordt gemaakt door de instellingen. Uit de resultaten van de enquête komt naar voren dat slechts 9% van de respondenten, die bekend zijn met de faciliteit, daadwerkelijk gebruik maakt van deze faciliteit. 253 Dit percentage geldt zowel voor het gebruik van fondswervende activiteiten voor 2012 als na Op het totaal maakt 3% van de respondenten gebruik van deze faciliteit. 254 Winstvrijstelling Van alle faciliteiten waar culturele instellingen gebruik van kunnen maken, is de winstvrijstelling in de vennootschapsbelasting het meest bekend. Bijna 64% van de 249 Zie bijlage, tabel 26. Het betreft 9 van de 74 respondenten met een ANBI-status. 250 Zie bijlage, tabel 27. Het betreft 28 van de 74 respondenten met een ANBI-status. 251 Zie bijlage, tabel 27. Het betreft 9 van de 28 respondenten, 5 van de 28 respondenten, 9 van de 74 respondenten en 5 van de 74 respondenten. 28 is het aantal respondenten dat bekend is met de bestedingsreserve. 74 is het aantal respondenten dat de vragen betreffende de bestedingsreserve heeft beantwoord. 252 Zie bijlage, tabel 28. Het betreft 47 van de 74 respondenten met een ANBI-status. 253 Zie bijlage, tabel 28. Het betreft 2 van de 21 respondenten die bekend zijn met fondswervende activiteiten. 254 Zie bijlage, tabel 28. Het betreft 2 van de 74 respondenten met een ANBI-status. 57

58 respondenten geeft aan deze faciliteit te kennen % van de respondenten geeft aan voor 2012 gebruik te hebben gemaakt van de winstvrijstelling. Opvallend is dat minder dan 1% aangeeft gebruik te maken van deze faciliteit na Een mogelijke verklaring is dat het jaar 2012 nog niet voorbij is en de instellingen zodoende nog niet weten of zij dit jaar onder de winstvrijstelling vallen. Aftrek van fictieve loonkosten vrijwilligers Tot slot hebben we vragen gesteld over de bekendheid met de fictieve loonkostenaftrek voor vrijwilligers en het gebruik daarvan. Deze faciliteit is ná de winstvrijstelling in de vennootschapsbelasting het meest bekend bij de instellingen. 55% van de respondenten geeft aan de faciliteit te kennen. 256 Het is opmerkelijk dat van alle respondenten die deze vraag hebben beantwoord, bijna 57% aangeeft geen gebruik te maken van deze faciliteit. 257 Hiervoor laten zich twee verklaringen denken. Enerzijds kan het zijn dat er wél met vrijwilligers wordt gewerkt, maar dat er geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om fictieve loonkosten af te trekken van de winst. Anderzijds kan het zijn dat er niet wordt gewerkt met vrijwilligers en er zodoende geen sprake kan zijn van gebruik van de faciliteit. Tijdens ons vooronderzoek is gebleken dat met name culturele instellingen die zijn aangesloten bij de VNPF gebruik maken van vrijwilligers. Zo werd er bijvoorbeeld op die websites regelmatig aangegeven dat de vraag naar vrijwilligers groot was. Het is specifiek voor deze koepelorganisatie aan te raden om de maatregel onder de aandacht van de leden te brengen De Geefwet Tot slot hebben we de vraag gesteld of de respondenten bekend zijn met de Geefwet zoals deze per 1 januari 2012 van kracht is. Tevens is de vraag gesteld of zij hierover voldoende zijn geïnformeerd en op welke manier. Uit grafiek 7 blijkt dat 61 van de 73 (bijna 84%) respondenten met ANBI-status aangeeft bekend te zijn met de Geefwet. 258 Aangezien de nieuwe regelingen uit de Geefwet, na het uitzetten van de enquête, bijna een jaar van kracht zijn, is het positief dat hieruit naar voren komt dat van alle respondenten meer dan 75% bekend is met de Geefwet. 255 Zie bijlage, tabel 29. Het betreft 47 van de 74 respondenten met een ANBI-status. 256 Zie bijlage, tabel 30. Het betreft 41 van de 74 respondenten met een ANBI-status. 257 Zie bijlage, tabel 30. Het betreft 42 van de 71 respondenten met een ANBI-status. 258 Zie grafiek 19. Het betreft 61 van de 73 respondenten mét een ANBI-status. 58

59 Grafiek 7 Het is opvallend, gezien voorgaande resultaten, dat 64% van de respondenten zegt voldoende geïnformeerd te zijn over de Geefwet. 259 In de enquête hebben we gevraagd om aan te geven op welke manier de instellingen zijn geïnformeerd over de Geefwet. Meerdere antwoorden konden worden gegeven. In totaal hebben 78 respondenten deze vraag beantwoord. 50% van deze respondenten heeft aangegeven via de koepelorganisatie te zijn geïnformeerd. Informatievoorziening van de Belastingdienst en de pers komt op de tweede plaats; ongeveer 32% geeft aan door die instanties op de hoogte te zijn gebracht. Opvallend is dat 22% van de 78 respondenten aangeeft op een andere manier dan genoemde keuzes te zijn geïnformeerd. Uit de toelichting die hierbij kon worden gegeven, blijkt dat voornamelijk de eigen accountant of fiscalist de instelling op de hoogte heeft gebracht van de Geefwet. Ook is een aantal keren vermeld dat instellingen zelf hebben geïnformeerd naar de Geefwet. 260 Het is opmerkelijk dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap nauwelijks genoemd werd. Onzes inziens is de informatievoorziening over de Geefwet ook een taak van het OCW. En tot slot is nog opgevallen dat van de vier koepelorganisaties, de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten het grootste aandeel in respondenten heeft dat aangeeft niet voldoende te zijn geïnformeerd over de Geefwet. 5.4 Conclusie Bij het analyseren van de resultaten van de enquête hebben een aantal resultaten onze aandacht getrokken. Het doel van de enquête was erachter te komen wat de invloed van de Geefwet is op het gedrag van culturele instellingen. Het eerste dat opvalt is dat bijna 20% van de respondenten met een ANBI-status niet op de hoogte is van het feit dat de instelling ook is aangemerkt als culturele instelling. In samenhang hiermee, vragen wij ons af of deze instellingen kennis kunnen hebben van de fiscale voordelen voor culturele instellingen die de Geefwet met zich meebrengt. Uit de resultaten blijkt dat het merendeel van de respondenten niet bekend is met de fiscale voordelen en faciliteiten en er dus logischerwijs ook weinig gebruik van maken. Ook is het ons opgevallen dat meer dan de helft van de respondenten met ANBI-status een vriendenprogramma aanbiedt. De vergoeding die door vrienden wordt bijgedragen, ligt 259 Zie grafiek 20. Het betreft 50 van de 78 respondenten. 260 Zie tabel

60 meestal tussen de 50 en 100. De waarde van de tegenprestatie(s) wordt door de respondenten veel lager geschat. Dit roept de vraag op of er bij de vergoeding van de vriend sprake is (van een gedeeltelijke) gift. Tot slot blijkt uit de resultaten van de enquête dat de informatievoorziening over giften aan culturele instellingen minimaal is. Ook de informatievoorziening met betrekking tot de fiscale faciliteiten voor de instellingen zelf blijkt gering te zijn. Onzes inziens ligt hier dan ook nog veel ruimte voor verbetering. 60

61 Hoofdstuk 6 Conclusie en aanbevelingen 6.1 Inleiding In deze scriptie is onderzocht of de introductie van de Geefwet van invloed is geweest op het gedrag van culturele instellingen. De centrale vraag die hierbij is geformuleerd Wat is de invloed van de Geefwet op het gedrag van culturele instellingen? wordt in dit afsluitende hoofdstuk beantwoord. Op basis van voorgaande hoofdstukken volgt in dit hoofdstuk eerst een korte samenvatting van het onderzoek met bijbehorende conclusies. Nadat vervolgens de onderzoeksvraag is beantwoord, doe ik een aantal aanbevelingen om deze conclusies en antwoorden te ondersteunen. 6.2 Samenvatting en conclusies Per 1 januari 2012 is de Geefwet van kracht. De Geefwet is een samenstel van overheidsmaatregelen, die het geefgedrag probeert te stimuleren en eventuele belemmeringen probeert te elimineren. De maatregelen uit de Geefwet gelden voor Algemeen Nut Beogende Instellingen en voor culturele instellingen. Het onderzoek is vooral gericht op culturele instellingen, omdat de nieuwe faciliteiten met name voor deze instellingen gelden. Een instelling kwalificeert als ANBI wanneer deze instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt. Indien een instelling wordt aangemerkt als ANBI, kan deze ook verzoeken om als culturele instelling te worden aangemerkt. Om voor de status van culturele instelling in aanmerking te komen dient een ANBI zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend op cultuur te richten. Wat precies onder het begrip algemeen nut en het begrip cultuur wordt verstaan is tot op heden nog niet helemaal duidelijk. Het begrip algemeen nut is een open norm, ondanks de in de wet opgenomen limitatieve opsomming van wat onder algemeen nut dient te worden verstaan. Ook het begrip cultuur kan tot de nodige discussie leiden. Met betrekking tot dit begrip heeft de staatssecretaris aangegeven dat het bij cultuur moet gaan om instellingen die een hoogwaardig cultuuraanbod nastreven. Wat precies onder hoogwaardig cultuuraanbod wordt verstaan is nog niet geheel duidelijk. De toekomst zal moeten uitwijzen hoe de begrippen in de praktijk worden ingevuld. Voor culturele instellingen zijn per 1 januari 2012 nieuwe fiscale faciliteiten in de wet opgenomen en bestaande faciliteiten aangepast en/of verruimd. De multiplier ( extra giftenaftrek ) is met de invoering van de Geefwet nieuw in de wet opgenomen en geldt specifiek voor culturele instellingen. Daarnaast is de optie voor integrale belastingplicht ingevoerd en de vorming van een bestedingsreserve in de Wet op de vennootschapsbelasting aangepast waardoor deze faciliteit alleen nog door culturele instellingen kan worden toegepast. De overige fiscale faciliteiten in de inkomstenbelasting (giftenaftrek en aftrek vrijwilligersvergoeding) en vennootschapsbelasting (giftenaftrek, subjectieve winstvrijstelling, de aftrek voor fondswervende activiteiten en aftrek fictieve vrijwilligerskosten) zijn ook aangepast, maar kunnen door zowel de gewone ANBI als de culturele instelling worden toegepast. 61

62 Het doel van de Geefwet was onder andere om de regelgeving te vergemakkelijken voor culturele instellingen en als steun in de rug te dienen voor deze instellingen. Door de verscheidenheid aan fiscale faciliteiten voor verschillende instellingen is de regelgeving omtrent het stimuleren van het geefklimaat en geefgedrag er echter niet transparanter op geworden. Het is dan ook de vraag of de wetgevingsoperatie een verbetering is geweest voor de culturele sector. Om tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen, hebben we eerst 424 websites van leden van de koepelorganisaties Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten, Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties, Vereniging Nederlandse Poppodia en - Festivals en de Nederlandse Museumvereniging bekeken. Naar aanleiding van de analyse van de websites hebben we een enquête opgesteld. Door het analyseren van de websites hebben wij een beeld kunnen vormen van de culturele instellingen en hun fiscale kennis. Bij het bekijken van de websites is onder andere opgevallen dat niet alle leden van de koepelorganisaties door de belastingdienst worden aangemerkt als ANBI, en meer specifiek als culturele instelling. Tevens hebben wij opgemerkt dat de leden die wel kwalificeren als ANBI, niet altijd hun status kenbaar maken aan het publiek en vaak ook niet de fiscale voordelen vermelden die de ANBI-status met zich meebrengt. Een ander aandachtspunt betreft het kleine aantal vermeldingen van de Geefwet op de websites van de culturele instellingen. Naar aanleiding van de analyse van de websites hebben we een enquête opgesteld en vervolgens de resultaten van deze enquête geanalyseerd. Het eerste dat ons is opgevallen bij de resultaten is dat bijna 20% van de respondenten met een ANBI-status niet op de hoogte is van het feit dat de instelling per 1 januari 2012 ook is aangemerkt als culturele instelling. Dit leidde bij ons tot de vraag of deze instellingen kennis kunnen hebben van de fiscale voordelen die de Geefwet biedt voor culturele instellingen. Het antwoord op deze vraag is dat veel culturele instellingen niet bekend zijn met de fiscale voordelen die de Geefwet biedt en dus logischerwijs ook bijna geen gebruik maken van de faciliteiten die zijn opgenomen in de Geefwet. Wat verder is opgevallen tijdens het analyseren van de resultaten van de enquête is dat meer dan de helft van de respondenten met ANBI-status een vriendenprogramma aanbiedt, waarbij de bijdrage aan de ANBI vaak hoger is dan de tegenprestatie van de ANBI. Dit roept de vraag op of een deel van de bijdrage kwalificeert als gift. Tot slot is nog naar voren gekomen dat de informatievoorziening over giften aan culturele instellingen en de fiscale faciliteiten voor de instellingen zelf, minimaal is. Dit kan een verklaring zijn voor de geringe fiscale kennis van culturele instellingen. 6.3 De onderzoeksvraag beantwoord Met de invoering van de Geefwet is getracht maatregelen in te voeren die culturele instellingen een steun in de rug geven. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de maatregelen, opgenomen in de Geefwet, zowel voor de gever als voor de instellingen zelf fiscaal voordeel kan opleveren. 62

63 Uit de analyse van de websites en uit de resultaten van de enquête blijkt dat culturele instellingen nauwelijks gebruikmaken van de mogelijkheden die de Geefwet biedt. Enerzijds geven de instellingen aan bekend te zijn met de Geefwet en hierover voldoende te zijn geïnformeerd. Anderzijds blijkt uit de resultaten van de enquête dat er maar minimaal gebruik wordt gemaakt van de faciliteiten die de Geefwet biedt. Het is positief dat de instellingen bekend zijn met de Geefwet, maar het is verontrustend te moeten concluderen dat de culturele instellingen niet op de hoogte zijn van de inhoud. Hierdoor zijn de instellingen nauwelijks bekend met de fiscale voordelen die de Geefwet biedt voor zowel de instelling zelf, als voor het publiek. Deze onbekendheid heeft tevens tot gevolg dat culturele instellingen de voordelen uit de Geefwet denk hierbij aan de multiplier - niet inzetten om donateurs te werven. Het doel van de Geefwet wordt hierdoor gemist, namelijk stimuleren dat culturele instelling meer in hun eigen inkomen kunnen gaan voorzien. Naast het niet goed op de hoogte zijn van de fiscale voordelen waarmee instellingen donateurs kunnen werven, zijn de instellingen ook niet voldoende geïnformeerd over de faciliteiten waar zij als instelling zelf gebruik van kunnen maken. Dit is complexe regelgeving en verdient om die reden ook extra aandacht. In antwoord op de onderzoeksvraag kan naar aanleiding van het onderzoek geconcludeerd worden dat de invloed van de Geefwet op het gedrag van culturele instellingen gering is. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat culturele instellingen minimaal gebruikmaken van de mogelijkheden die de Geefwet biedt. Ook lijkt de fiscale kennis van de culturele instellingen beperkt te zijn. Kortom, er ligt nog veel ruimte voor verbetering om culturele instellingen meer bewust te maken van de voordelen die de Geefwet voor hen met zich meebrengt. 6.4 Aanbevelingen Per 1 januari 2012 is de Geefwet geïntroduceerd. Nu de culturele instellingen het zwaarst worden getroffen door de bezuinigingen, dient deze wet als steun in de rug voor culturele instellingen. Culturele instellingen zullen zich meer ondernemend moeten gaan opstellen om inkomsten te verwerven. De voordelen die de Geefwet aan culturele instellingen biedt zouden het ondernemerschap, en dus het werven van donateurs, moeten vergemakkelijken. Hoewel de instellingen hebben aangegeven bekend te zijn met de Geefwet, wordt maar minimaal gebruik gemaakt van de faciliteiten. Hier ligt naar onze mening ruimte voor verbetering. Onze eerste aanbeveling is dat culturele instellingen hun websites moeten verbeteren. De meeste websites zouden met enkele aanpassingen ingezet kunnen worden als wervingsmiddel voor donateurs. Als er beknopte, pakkende en heldere informatie is, die voor de donateurs direct toegankelijk is, kunnen culturele instellingen met de website een groot publiek bereiken. Het is aan te bevelen dat culturele instellingen op hun website een kopje Steun ons toevoegen. Onder deze kop moet dan alle informatie worden vermeld die van belang is voor het publiek. Hierbij is met name van belang dat de periodieke gift en de multiplier worden benadrukt, omdat dit zowel voor de gever als voor de culturele instellingen zelf iets kan opleveren. Daarnaast is het ook aan te raden dat culturele instellingen social media inzetten bij hun wervingscampagne voor donateurs. 63

64 Met de eerste aanbeveling hangt samen dat culturele instellingen zelf op de hoogte moeten zijn van de mogelijkheden die de Geefwet biedt. Door hun onwetendheid maken de instellingen nauwelijks gebruik van de faciliteiten. Een tweede aanbeveling is dan ook dat de stroomlijning van de informatievoorziening aan culturele instellingen beter kan. Dit dient allereerst onder de aandacht te worden gebracht bij het Ministerie van OCW, de koepelorganisaties en de Belastingdienst. Door een adequate informatievoorziening aan culturele instellingen kunnen de instellingen de faciliteiten uit de Geefwet beter benutten. Dit geldt in de eerste plaats voor informatie over faciliteiten voor het publiek, zoals de giftenaftrek. Daarnaast moeten culturele instellingen ook beter geïnformeerd worden over de faciliteiten waar zij als instelling zelf gebruik van kunnen maken. Dit is complexe wetgeving en verdient daarom ook extra aandacht. Ook is bij ons onderzoek naar voren gekomen dat er ruimte is voor verbetering van de vriendenprogramma s van culturele instellingen. Bijna elke instelling biedt naast een giftenprogramma ook een vriendenprogramma aan. Bij een vriendenprogramma kan het publiek tegen een vergoeding vriend worden van de instellingen met in ruil daarvoor enkele privileges. De vriendenprogramma s kunnen fiscaal aantrekkelijk gemaakt worden door een gedeelte van de bijdrage van de vriend aan te merken als een gift. Belangrijk is dan dat er een periodieke vriendschap wordt aangegaan, zodat er geen drempelbedrag geldt. Bij vriendenprogramma s gaat het namelijk vaak om lage bijdragen. Het aangaan van een periodieke vriendschap wordt tevens vergemakkelijkt nu de eis van de notariële akte per 1 januari 2014 komt te vervallen. Een ander voordeel van het aanbieden van een periodieke vriendschap is dat deze vriendschap in een vaste inkomensstroom van vijf jaar voorziet. Door het aanbieden van periodieke vriendschappen zal het voor instellingen makkelijker zijn om vrienden te werven, omdat er voor de vriend een fiscaal voordeel tegenover staat. En tot slot luidt onze laatste aanbeveling dat culturele instellingen nog dit jaar gebruik moeten maken van de multiplier in combinatie met een periodieke gift. De multiplier geldt voor een periode van vijf jaar en kan zodoende dankzij de recente verruiming van de termijn volledig en optimaal gebruikt worden wanneer deze dit jaar nog wordt toegepast. 64

65 Lijst van aangehaalde literatuur I. Boeken Van Dijck & Van Vijfeijken 2005 J.E.A.M. van Dijck & I.J.F.A. van Vijfeijken, Instellingen van algemeen nut, Deventer: Kluwer Congresbundel Cultuur, daar geef je om, Deze congresbundel is verschenen naar aanleiding van het congres Cultuur, daar geef je om georganiseerd door Tilburg University en BDO Private Wealth Tax Fund. (vindplaats: fit/onderzoek/publicaties/cultuur.pdf). II. Artikelen Van Bakel 2012 M.M.F.J. van Bakel, Hoe royaal is de Geefwet voor anbi s, WFR 2012/592. Bekkers & Mariani 2012 R. Bekkers & E.E. Mariani, Gedragseffecten van de Geefwet, WPNR 2012/6917. Hemels 2012 S.J.C. Hemels, Gedefinieerde belangen: algemeen nut na de Geefwet, WPNR 2012/6917. Hemels 2013 S.J.C. Hemels, commentaar bij artikel 9 Wet Vpb 1969: mede in aftrek van de winst komende posten, NDFR. Houwer & Bruggink 2011 F. Houwer & H.R. Bruggink, Geefwet dicht bestaande omissie in de Wet IB 2001 omtrent onherroepelijk schenking, FBN 2011/59. Kastelein 2012 M.E. Kastelein, Het wisselende regellandschap voor ANBI s, Forfaitair 2012/230. Van Lent 2013 Daan van Lent, Nederlanders geven minder aan goede doelen cultuursector de dupe, NRC 25 april Stevens 2012 S.A. Stevens, De regels voor ANBI s in de vennootschapsbelasting per 1 januari 2012, WPNR 2012/6917. Van Veen 2012 H. van Veen, ANBI/SBBI Leuker kunnen we het maken, maar ook ingewikkelder!, VBP

66 Van Vijfeijken 2011 I.J.F.A. van Vijfeijken, Belastingrecht Actueel, WPNR 2011/6987. Van Vijfeijken 2012 I.J.F.A. van Vijfeijken, Geefwet, WPNR 2012/6917. Van Vijfeijken 2012 I.J.F.A. van Vijfeijken, De giftenaftrek in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, WPNR 2012/6917. Van Vliet 2012 W.G. van Vliet, De Geefwet gewogen, KWEP 2012/39. Vrieling & Bruggink 2012 C. Vrieling & H.R. Bruggink, Culturele instellingen, WPNR 2012/6917. De Vries & Minkenberg 2011 A.E.M. de Vries & E.C.M. Minkenberg, De Geefwet geeft, de Geefwet neemt, FBN 2011/60. De Wijkerslooth-Lhoëst 2011 S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst, De Geef- en Neemwet: fiscale maatregelen 2012 voor ANBI s, stichting en verenigingen, FTV 2011/11. De Wijkerslooth-Lhoëst 2011 S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst, De Geef- en Neemwet: fiscale maatregelen 2012 voor ANBI s, stichtingen en verenigingen, FTV 2011/51. III. Adviezen en rapporten Rapport van de Commissie algemeen nut beogende instellingen, Algemeen Nut Beogende Instellingen, Geschriften van de Vereniging voor de Belastingwetenschap nr. 232, Deventer: Kluwer Minister van Financiën, Evaluatie giftenaftrek , s-gravenhage: Ministerie van Financiën IV. Jurisprudentie Hoge Raad 12 oktober 1960, BNB 1960/296. Hoge Raad 27 oktober 1971, BNB 1971/245. Hoge Raad 12 januari 1972, BNB 1972/44. Hoge Raad 7 juni 1978, BNB 1978/186. Hoge Raad 2 november 1982, BNB 1983/39. Hoge Raad 18 december 1985, BNB 1986/103. Hoge Raad 1 november 1989, BNB 1989/337. Hoge Raad 13 juli 1994, BNB 1994/280. Hoge Raad 7 november 2003, NTFR 2003/

67 Gerechtshof Leeuwarden 10 april 1972, BNB 1973/33. Gerechtshof Den Bosch 5 februari 1982, BNB 1983/161. Gerechtshof Leeuwarden 11 oktober 2011, LJN: BT7508. Gerechtshof Den Haag 3 januari 2012, NTFR 2012/2104. Gerechtshof Den Haag 27 februari 2012, LJN BV6997. Gerechtshof Amsterdam 15 maart 2012, LJN BW1498. Rechtbank Haarlem 2 februari 2009, NTFR 2009/763. Rechtbank Arnhem 19 april 2011, LJN BQ4394. Rechtbank Leeuwarden 29 mei 2012, LJN: BW7402. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 januari 2013, nr. AWB 12/2253. V. Parlementaire stukken Kamerstukken II 1951/52, 2492, nr. 2. Kamerstukken II 1951/52, 2492, nr. 3. Kamerstukken II 1951/52, 2492, nr. 4. Kamerstukken II 1976/77, H, nr. 7. Kamerstukken II 1989/90, , nr. 3. Kamerstukken II 1998/99, , nr. 3. Kamerstukken II 1999/00, , nr Kamerstukken II 2005/06, , nr. 16. Kamerstukken II 2008/09, , nr. 2. Kamerstukken II 2008/09, , nr. 3. Kamerstukken II 2008/09, , nr. 8. Kamerstukken II 2008/09, , nr. 9. Kamerstukken II 2009/10, , nr. 15. Kamerstukken II 2009/10, , nr. 40. Kamerstukken II 2009/10, IXB, nr. 9. Kamerstukken II2010/11, , nr Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3. Kamerstukken II 2011/12, , nr. 10. Kamerstukken II 2011/12, , nr. 17. Kamerstukken II 2011/12, , nr. 52. Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3. Kamerstukken II 2011/12, , nr. G. Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3. Kamerstukken II 2011/12, , nr. 5. Kamerstukken II 2011/12, , nr. 6. Kamerstukken II 2011/12, , nr. 10. Handeling I 2009/10, nr. 13, vergadering van 15 december Besluit van 6 april 2010, nr. DGB 2010/1594 M, stcrt. 2010, Brief van 10 juni 2011, nr. DGB/2011/3500 U. 67

68 Brief van 18 september 2012, AFP2012/597. Brief van 19 juni 2012, DB/2012/248. Brief van 28 mei 2013, DB/2013/234. Ministerie van Financiën, Definitieve goedkeuring van EC voor extra belastingvoordeel cultuurgiften, Nieuwsbericht van 20 maart Wet van 22 mei 1991, Stb VI. Elektronische bronnen - (zoek op ANBI) - (zoek op status culturele ANBI) - (zoek op ANBI s) - (zoek op commerciële activiteiten) 68

69 BIJLAGE I Bevindingen websites MUSEA ANBI / vermelding Giften/ aftrekbaar Vriend Subsidie Vermelding Geefwet Commciële Van Gogh Museum ja - ja ja - ja ja ja nee ja Anne Frank Huis ja - nee ja -ja nee ja nee ja Rijksmuseum ja - ja ja - ja ja ja ja ja NEMO nee - nee nee nee ja nee ja Het Nederlands Openluchtmuseum ja - nee ja - ja ja nee nee ja Hermitage Amsterdam ja - nee nee - nee ja nee nee ja Haags Gemeentemuseum/GEM Fotomuseum ja - ja ja -nee ja ja ja ja Paleis Het Loo ja - nee nee - nee ja nee nee ja Nederlands Spoorwegmuseum ja -nee nee -nee ja nee nee ja Kröller Müller Museum ja- nee ja- ja ja nee nee ja Naturalis ja-nee nee- nee nee nee nee ja Museum Boijmans Van Beuningen ja-ja ja-ja ja nee ja Ja Mauritshuis ja-nee ja-ja ja ja nee ja Kasteel De Haar ja-nee nee-nee nee nee nee ja Willet Holthuysen nee-nee nee-nee nee nee nee ja Zuiderzee Museum ja-nee nee-nee ja ja nee ja Groninger Museum ja-nee nee-nee ja nee nee ja Beeld en Geluid ja-nee nee-nee nee ja nee ja FOAM ja-nee nee-nee ja nee nee ja Nationaal Luchtvaartmuseum Aviodrome ja-nee nee-nee nee nee nee ja Koninklijk Paleis op de Dam ja-nee nee-nee nee nee nee ja De Nieuwe Kerk ja-nee nee-nee ja nee nee ja Tropenmuseum ja-nee nee-nee ja nee nee ja Museon ja-nee nee-nee nee ja nee ja Oude kerk ja-nee ja-nee ja nee nee ja Rijksmuseum van Oudheden ja-nee nee-nee ja ja nee ja Singer Laren ja-ja ja-ja ja nee ja ja Scheepsvaartmuseum Amsterdam ja-nee nee-nee ja nee nee ja Centraal Museum Utrecht nee-nee ja-ja nee ja ja ja Stedelijk Museum Amsterdam ja-nee ja-nee ja nee nee nee Militair Luchtvaartmuseum ja-nee nee-nee ja nee nee ja Maritiem Museum Rotterdam ja-nee nee-nee ja nee nee ja Joods Historisch Museum ja-ja ja-ja ja ja ja ja MuseumStoomtram Hoorn Medemblik ja-ja ja-ja ja nee ja ja Teylers Museum ja-ja ja-ja ja nee ja ja Kasteel Hoensbroek nee-nee nee-nee nee nee nee ja Museum De Fundatie ja-nee nee-nee ja ja nee ja Panorama Mesdag ja-nee nee-nee ja ja nee ja Frans Halsmuseum/De Hallen ja-nee ja-ja ja ja nee ja Hortus Botanicus Leiden ja-nee nee-nee ja nee nee ja Nationaal Gevangenismuseum ja-nee nee-nee ja nee nee ja Museum Speelklok ja-nee ja-ja ja nee ja ja activiteiten 69

70 Muiderslot ja-nee nee-nee ja nee nee ja Liberty Park nee-nee nee-nee ja nee nee ja Bonnefanten Museum ja-nee nee-nee ja ja nee ja Museum volkenkunde ja-nee nee-nee ja ja nee ja Van Abbemuseum ja-nee ja-nee ja nee nee ja Discovery Center Continium ja-nee nee-nee nee nee nee ja Glasmuseum ja-nee nee-nee ja nee nee ja Museum het Valkhof ja-ja ja-ja ja ja nee ja Amelander Musea ja-nee nee-nee nee nee nee ja Breda's Museum ja-nee nee-nee ja nee nee ja Hunebedden Centrum nee-nee nee-nee nee nee nee ja Natuurmuseum Fryslan ja-nee nee-nee ja nee nee ja Museum Het Rembrandthuis ja-ja ja-ja ja ja nee ja Podiumkunsten en Ensembles Podiumkunsten ANBIstatus/vermelding Subsidie Giften/aftrekbaar? Vriend Vermelding Geefwet Sector Theater Stichting 't Barre Land Nee - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Bambie Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Bonheur Nee - Nee Vanaf 2013 niet meer Ja - Nee Ja Nee Stichting Theater- en Productiehuis Almere Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Stichting Carver Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Caspar Rapak Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Het Syndicaat Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting de Nieuw Amsterdam Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting de Toneelmakerij Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting De Utrechtse Spelen Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Ja Nee De Voortzetting (van Art & Pro) Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Dood Paard Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Female Economy Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting De Firma Rieks Swarte Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Studio Peer Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Golden Palace Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Het Filiaal Ja - Nee Ja Nee - Nee Ja Nee Stichting Productiehuis Limburg Het Huis van Bourgondië Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Ja Stichting Het Laagland Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Het Lab Nee - Nee Vanaf 2013 niet meer Nee - Nee Nee Nee Stichting Het Nationale Toneel Ja - Nee Ja Ja - Ja Ja Ja Stichting Het Toneel Speelt Nee - Nee Ja Nee - Nee Ja Nee Stichting Het Volksoperahuis Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Het Zuidelijk Toneel Nee - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Het Veem Theater Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Holland Opera (Xpress) Ja - Nee Ja Ja - Nee Ja Nee Hotel Modern Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee 70

71 Stichting Huis a/d Werf/Festival a/d Werf: Producties Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Stichting Jeugdtheater Sonnevanck Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Matzer Nee - Nee Ja Nee - Nee Ja Nee Stichting MC Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Mug met de Gouden Tand Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Plotloos drama (Nieuw West) Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Noord Nederlands Toneel Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Cooperatieve Vereniging Onafhankelijk Toneel U.A. Ja - Ja Nee Ja - Ja Ja OMSK Nee - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Oorkaan Ja - Nee Ja Nee - Nee Ja Nee Stichting Orkater Ja - Nee Nee Nee - Nee Nee Nee Stichting Productiehuis Brabant Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Theaterproductie Rotterdam Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Rotterdams Wijktheater Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Rozentheater Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Speeltheater Holland Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Stella Den Haag Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting de Toneelschuur Ja - Ja Niet vermeld Ja - Ja Ja Nee Stichting De Veenfabriek Ja - Ja Niet vermeld Ja - Ja Ja Nee Stichting Gasthuis Frascati Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Stuim Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Theater Initiatieven en Produkties Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Stichting Toneelbegeleidingsgroep Stut Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Munganga Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Theater Artemis Nee - Nee Nee Nee - Nee Nee Nee Stichting De Citadel Jeugdtheater Ja - Nee Vanaf 2013 niet meer Nee - Nee Nee Nee Stichting Theater Gnaffel Nee - Nee Ja Nee - Nee Ja Nee Stichting Theater het Amsterdamse Bos Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Theater Nomade Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting RAST - Nederlands-Turks Theater Atelier Nee - Nee Ja Nee - Nee Ja Stichting Theater Groep Kwatta Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Theatergroep Max. Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Theatergroep Siberia Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Theatergroep Suburbia Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Ja Nee Stichting Theaterproductiehuis Zeelandia Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Toneelgezelschap MONK Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Toneelgroep Amsterdam Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Stichting Toneelgroep De Appel Ja - Nee Ja Nee - Nee Ja Nee Stichting Keesen&Co Nee - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Toneelgroep Maastricht Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Ja Nee Stichting Toneelgroep Oostpool Ja - Ja Niet vermeld Ja - Ja Ja Ja Toneelschap Beumer & Drost Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Fryske Toaniel Stifting Tryater Ja - Ja Niet vermeld Ja - Ja Ja Nee Stichting Bewegingsalarm (Ulrike Quade) Nee - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Stichting Zep-Projecten Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Ja Nee 71

72 Sector Dans Stichting Conny Janssen Danst ja - nee niet vermeld nee -nee ja nee Stichting Dansateliers nee-nee ja nee -nee nee nee Stichting De Stilte ja - nee ja nee -nee nee nee Stichting Dansgroep Amsterdam ja, stopt in 2013 ivm subsidie-stop Stichting Zuidelijke Dansvoorziening (Station Zuid) ja-nee ja nee -nee nee Stichting Danswerkplaats Amsterdam nee-nee niet vermeld nee -nee nee nee Stichting Danstheater Aya ja-nee ja nee -nee nee nee Stichting Merkx & Dansers nee-nee niet vermeld nee -nee nee nee Henny Jurriëns Stichting nee-nee nee nee -nee nee nee Stichting Het Internationaal Danstheater ja-nee nee,gestopt nee -nee ja nee Stichting Het Nationale Ballet ja-ja ja ja-ja ja ja Stichting Korzo ja-nee ja nee -nee ja nee Stichting Date Dans en Theater ja-nee niet vermeld ja-nee nee nee Stichting Meekers nee-nee nee nee -nee nee nee Stichting Nederlands Dans Theater ja-nee ja ja-nee ja nee Noord Nederlandse Dans ja, stopt in 2013 ivm subsidie-stop Stichting Scapino Ballet Rotterdam ja-ja ja ja-ja ja ja Force Finance Werkgeverschap B.V. nee-nee nee nee -nee nee nee Stichting Ward/Ward nee-nee nee nee -nee nee nee Sector Orkest Stichting Het Brabants Orkest ja-nee ja ja-nee ja ja Stichting Het Gelders Orkest ja-nee ja ja-nee ja nee Holland Symfonia ja-ja niet vermeld ja-ja ja nee Stichting Koninklijk Concertgebouworkest ja-ja ja ja-ja ja ja Limburgs Symfonie Orkest ja-ja ja ja-ja ja ja ja-ja, niet Stichting Nederlands Philharmonisch Orkest ja-ja niet vermeld uitgebreid ja Stichting Noord Nederlands Orkest ja-nee niet vermeld nee-nee ja nee Stichting Nederlands Symfonieorkest geen toegang tot de site Stichting Het Residentie Orkest ja-ja ja ja-ja ja nee Stichting Rotterdams Philharmonisch Orkest ja-nee niet vermeld nee-nee ja Stichting Muziekcentrum Van de Omroep ja-nee niet vermeld nee-nee nee nee Ensembles Stichting Amsterdam Sinfonietta Ja - Nee Ja Ja - Ja Ja Ja Stichting Asko Schonberg Ja - Ja Niet vermeld Ja - Ja Nee Ja Bik Bent Braam Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Boi Akih Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Brisk Recorder Quartet Amsterdam Calefax Rietkwintet Ja - Ja Ja Ja - Ja Ja Ja Camerata Trajectina Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Capella Amsterdam Ja - Nee Ja Ja - Ja Ja Nee Cappella Pratensis Ja - Nee Ja Nee - Nee Ja Nee Combattimento Consort Amsterdam Ja - Nee Ja Nee - Nee Ja Nee 72

73 De Nederlandse Bachvereniging Ja - Nee Ja Ja - Ja Ja Nee De Oefening de Kunst (Stichting Doek) Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Doelen Ensemble Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Holland Baroque Society Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee I Compani Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee ICP Orchestra Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Insomnio Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Ives Ensemble Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Jazz Orchestra of the Concertgebouw Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Ja Nee Nederlands Blazers Ensemble Ja - Nee Ja Ja - Ja Nee Nee Nederlands Kamerkoor Ja - Ja Niet vermeld Ja - Ja Nee Ja Nieuw Ensemble Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Orkest 'de ereprijs' Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Orkest van de Achttiende Eeuw Nee - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Rosa Ensemble Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Royal Wind Music Nee - Nee Ja Nee - Nee Ja Nee Sinfonia Rotterdam Ja - Nee Ja Nee - Nee Ja Nee Slagwerk Den Haag Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Van Swieten Society Ja - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Cello Octet Amsterdam Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Concerto d'amsterdam Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Ensemble Cameleon Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee Hexagon Ensemble Nee - Nee Niet vermeld Nee - Nee Nee Nee POW Ensemble Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Ja Nee Stichting WIG Nee - Nee Ja Nee - Nee Nee Nee Utrecht String Quartet Ja - Nee Niet vermeld Nee - Nee Ja Nee 73

74 BIJLAGE II Resultaten enquête Grafiek 1. Tot welke koepelorganisatie behoort uw instelling? Aantal Percentage Onbekend 1,7 Nederlandse Museumvereniging 35 23,2 Vereniging Schouwburg- en Concertdirecties 45 29,8 Nederlandse Associatie Podiumkunsten 49 32,5 Vereniging Nederlandse Poppodia en -Festivals 21 13,9 74

75 Grafiek 2. Bent u bekend met het ANBI-regime? Aantal Percentage Niet ingevuld 1,7 Ja ,4 Nee 15 9,9 75

76 Grafiek 2a. Bent u bekend met het ANBI-regime? Aantal Percentage Ja 1 100,0 Bent u bekend met het ANBIregime? Aantal Percentag e Ja 29 82,9 Nee 6 17,1 Totaal ,0 Bent u bekend met het ANBIregime? Aantal Percentag e Ja 38 84,4 Nee 7 15,6 Totaal ,0 76

77 Grafiek 2a. (vervolg) Bent u bekend met het ANBI-regime? Aantal Percentage Niet ingevuld 1 2,0 Ja 46 93,9 Nee 2 4,1 Totaal ,0 Bent u bekend met het ANBI/regime? Aantal Percentage Ja ,0 77

78 Grafiek 3. Is uw instelling door de Belastingdienst aangemerkt als een ANBI? Aantal Percentage Ja ,5 Nee 38 25,2 Weet niet 11 7,3 78

79 Grafiek 4. Bent u geïnteresseerd in het verkrijgen van een ANBI-status? Aantal Percentage Niet ingevuld 5 3,3 Ja 32 21,2 Nee 6 4,0 Totaal 43 28,5 Missing ,5 Total ,0 79

80 Grafiek 5. Maakt u de ANBI-status kenbaar aan het publiek? Aantal Percentage Niet ingevuld 1,7 Ja, op de website 48 31,8 Ja, anders 15 9,9 Nee 38 25,2 Totaal ,5 Missing 49 32,5 80

81 Grafiek 5a. Maakt u de ANBI-status kenbaar aan het publiek? Aantal Percentage Ja, op de website 1 100,0 Maakt u de ANBI-status bekend aan het publiek? Aantal Percentage Ja, op de website 11 24,4 Ja, anders 5 11,1 Nee 11 24,4 Totaal 27 60,0 Missing 18 40,0 Totaal ,0 Maakt u de ANBI-status kenbaar aan het publiek? Aantal Percentage Ja, op de website 15 42,9 Ja, anders 2 5,7 Nee 9 25,7 Totaal 26 74,3 Missing 9 25,7 Totaal ,0 81

82 Grafiek 5a. (vervolg) Maakt u de ANBI-status bekend aan het publiek? Aantal % Niet ingevuld 1 2,0 Ja, op de website 15 30,6 Ja, anders 8 16,3 Nee 9 18,4 Totaal 33 67,3 Missing 16 32,7 Totaal ,0 Maakt u de ANBI-status van uw instelling kenbaar aan het publiek? Aantal Percentage Valid Ja, op de website 6 28,6 Nee 9 42,9 Total 15 71,4 Missing System 6 28,6 Total ,0 82

83 Grafiek 6. Staat u als CI geregistreerd bij de Belastingdienst? Aantal Percentage Niet ingevuld 1,7 Ja 71 47,0 Nee 9 6,0 Weet niet 20 13,2 Totaal ,9 Missing 50 33,1 83

84 Grafiek 6a. Staat u als een CI geregistreerd bij de Belastingdienst? Aantal Percentage Nee 1 100,0 Staat u als een CI geregistreerd bij de Belastingdienst? Aantal Percentage Ja 22 62,9 Weet niet 4 11,4 Totaal 26 74,3 Missing 9 25,7 Totaal ,0 Staat u als een CI geregistreerd bij de Belastingdienst? Aantal % Ja 19 42,2 Nee 5 11,1 Weet niet 3 6,7 Totaal 27 60,0 Missing 18 40,0 Totaal ,0 84

85 Grafiek 6a. (vervolg) Staat u als een CI geregistreerd bij de Belastingdienst? Aantal % Niet ingevuld 1 2,0 Ja 20 40,8 Nee 1 2,0 Weet niet 11 22,4 Totaal 33 67,3 Missing 16 32,7 Totaal ,0 Staat u als CI geregistreerd bij de Belastingdienst? Aantal Percentage Ja 10 47,6 Nee 2 9,5 Weet niet 2 9,5 Totaal 14 66,7 Missing 7 33,3 Totaal ,0 85

86 Grafiek 7. Maakt u de CI-status kenbaar aan het publiek? Aantal Percentage Niet ingevuld 1,7 Ja 36 23,8 Nee 36 23,8 Totaal 73 48,3 Missing 78 51,7 86

87 Grafiek 8. Biedt uw instelling een vriendenprogramma aan? Aantal Percentage Niet ingevuld 2 1,3 Ja 55 36,4 Nee 43 28,5 Totaal ,2 Missing 51 33,8 Biedt uw instelling een vriendenprogramma aan? Aantal Percentage Ja 25 16,6 Nee 23 15,2 Totaal 48 31,8 Missing ,2 87

88 Grafiek 9. Is er een aparte rechtspersoon opgericht voor vrienden? Aantal Percentage Niet ingevuld 1,7 Ja 26 17,2 Nee 27 17,9 Totaal 54 35,8 Missing 97 64,2 Is er een aparte rechtspersoon opgericht voor vrienden? Aantal Percentage Ja 11 7,3 Nee 10 6,6 Totaal 21 13,9 Missing ,1 88

89 Grafiek 10. Wat is de gemiddelde bijdrage in euro s voor een vriendenprogramma? Aantal Percentage Niet ingevuld 2 1, , , , , ,7 500 of meer 3 2,0 Totaal 54 35,8 Missing 97 64,2 89

90 Grafiek 10. (vervolg) Wat is de gemiddelde bijdrage in euro s voor het vriendenprogramma? Aantal Percentage , , , , ,7 500 of meer 1,7 Totaal 21 13,9 Missing ,1 90

91 Figuur 11. Wat is de geschatte waarde in euro's van de tegenprestaties?(anbi) per jaar > 1000 Wat is de geschatte waarde in euro's van de tegenprestaties? per jaar > Wat is de geschatte waarde van de tegenprestaties? (niet-anbi) per jaar > Wat is de geschatte waarde van de tegenprestaties? (Niet-ANBI) >

92 Figuur 12. Wat levert het Vriendenprogramma u jaarlijks bruto op in euro's? < > Onbekend Wat levert het Vriendenprogramma u jaarlijks bruto op in euro's? < > Onbekend 5 92

93 Grafiek 13. Biedt uw instelling de mogelijkheid tot het doen van een gift? Aantal Percentage Niet ingevuld 1,7 Ja 69 45,7 Nee 21 13,9 Totaal 91 60,3 Missing 60 39,7 93

94 Grafiek 13. (vervolg) Biedt uw instelling de mogelijkheid tot het doen van een gift? Aantal Percentage Valid Ja 23 15,2 Nee 21 13,9 Total 44 29,1 Missing ,9 Total ,0 94

95 Grafiek 14. Welke mogelijkheid biedt uw instelling tot het doen van een gift? Aantal Percentage Niet ingevuld 1,7 Eenmalige gift 8 5,3 Periodieke gift 4 2,6 Beide 52 34,4 Anders 6 4,0 Totaal 71 47,0 Missing 80 53,0 95

96 Grafiek 14. (vervolg) Welke mogelijkheid biedt uw instelling tot het doen van een gift? Aantal Percentage Eenmalige gift 5 3,3 Periodieke gift 8 5,3 Beide 11 7,3 Anders 1,7 Totaal 25 16,6 Missing ,4 96

97 Grafiek 14a. Welke mogelijkheid biedt uw instelling tot het doen van een gift? Aantal Percentage Periodieke gift 1 100,0 Welke mogelijkheid biedt uw instelling tot het doen van een gift? Aantal Percentage Eenmalige gift 3 8,6 Beide 17 48,6 Anders 4 11,4 Totaal 24 68,6 Missing 11 31,4 Totaal ,0 Welke mogelijkheid biedt uw instelling tot het doen van een gift? Aantal Percentage Niet ingevuld 1 2,2 Eenmalige gift 1 2,2 Periodieke gift 1 2,2 Beide 13 28,9 Anders 1 2,2 Totaal 17 37,8 Missing 28 62,2 Totaal ,0 97

98 Grafiek 14a. (vervolg) Welke mogelijkheid biedt uw instelling tot het doen van een gift? Aantal Percentage Eenmalige gift 2 4,1 Periodieke gift 2 4,1 Beide 16 32,7 Anders 1 2,0 Totaal 21 42,9 Missing 28 57,1 Totaal ,0 Welke mogelijkheid biedt uw instelling tot het doen van een gift? Aantal Percentage Eenmalige gift 2 9,5 Beide 6 28,6 Totaal 8 38,1 Missing 13 61,9 Totaal ,0 98

99 Figuur 15. Wat is de minimale hoogte van een periodieke gift? Geen minimum Minder dan Meer dan 500 Onbekend Wat is de minimale hoogte van een periodieke gift? Geen minimum 15 Minder dan Meer dan Onbekend 2 99

100 Figuur 16. Wat is de minimale looptijd van een periodieke gift? 1 jaar 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 jaar 25 jaar Onbekend Wat is de minimale looptijd van de periodieke gift? 1 jaar 8 2 jaar 1 3 jaar 8 4 jaar 2 5 jaar jaar 1 Overig 9 100

101 Figuur 17. Wat levert het giftenprogramma u jaarlijks (bruto) op in euro's? < > Onbekend Wat levert het giftenprogramma u jaarlijks (bruto) op in euro's? < > Onbekend

102 Grafiek 18. Bent u bekend met de Geefwet zoals deze per 1 januari 2012 van kracht is? Aantal Percentage Ja 61 40,4 Nee 12 7,9 Totaal 73 48,3 Missing 78 51,7 102

103 Grafiek 18a. Aantal Percentage Ja 15 42,9 Nee 3 8,6 Total 18 51,4 Missing 17 48,6 Total ,0 Aantal Percentage Ja 15 33,3 Nee 3 6,7 Totaal 18 40,0 Missing 27 60,0 Totaal ,0 Aantal Percentage Ja 24 49,0 Nee 2 4,1 Totaal 26 53,1 Missing 23 46,9 Totaal ,0 103

104 Grafiek 18a. (vervolg) Aantal Percentage Ja 7 33,3 Nee 4 19,0 Totaal 11 52,4 Missing 10 47,6 Totaal ,0 104

105 Grafiek 19. Bent u bekend met de Geefwet zoals deze per 1 januari 2012 van kracht is? Aantal Percentage Ja 29 19,2 Nee 14 9,3 Totaal 43 28,5 Missing ,5 105

106 Grafiek 19a. Aantal Percentage Ja 1 100,0 Aantal Percentage Ja 5 14,3 Nee 2 5,7 Totaal 7 20,0 Missing 28 80,0 Totaal ,0 Aantal Percentage Ja 12 26,7 Nee 6 13,3 Totaal 18 40,0 Missing 27 60,0 Totaal ,0 106

107 Grafiek 19a. (vervolg) Aantal Percentage Ja 7 14,3 Nee 5 10,2 Totaal 12 24,5 Missing 37 75,5 Totaal ,0 Aantal Percentage Ja 4 19,0 Nee 1 4,8 Totaal 5 23,8 Missing 16 76,2 Totaal ,0 107

108 Grafiek 20. Bent u voldoende geïnformeerd over de Geefwet? Aantal Percentage Niet ingevuld 4 2,6 Ja 50 33,1 Nee 24 15,9 Totaal 78 51,7 Missing 73 48,3 108

109 Grafiek 20a. Aantal Percentage Niet ingevuld 2 5,7 Ja 10 28,6 Nee 5 14,3 Totaal 17 48,6 Missing 18 51,4 Totaal ,0 Aantal Percentage Ja 17 37,8 Nee 6 13,3 Totaal 23 51,1 Missing 22 48,9 Totaal ,0 Aantal Percentage Niet ingevuld 1 2,0 Ja 18 36,7 Nee 8 16,3 Totaal 27 55,1 Missing 22 44,9 Total ,0 109

110 Grafiek 20a. (vervolg) Aantal Percentage Ja 5 23,8 Nee 5 23,8 Totaal 10 47,6 Missing 11 52,4 Totaal ,0 110