ARREST VAN HET HOF 26 februari 1986 *

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ARREST VAN HET HOF 26 februari 1986 *"

Transcriptie

1 ARREST VAN HET HOF 26 februari 1986 * In zaak 151/84, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Court of Appeal of England and "Wales, in het aldaar aanhangig geding tussen Joan Roberts Tate & Lyle Industries Limited, en om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn nr. 76/207 van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB 1976, L 39, blz. 40), wijst HET HOF VAN JUSTITIE, samengesteld als volgt: Mackenzie Stuart, president, U. Everling en K. Bahlmann, kamerpresidenten, G. Bosco, T. Koopmans, O. Due en T. F. O'Higgins, rechters, advocaat-generaal: Sir Gordon Slynn griffier: D. Louterman, administrateur gelet op de opmerkingen ingediend door: verzoekster in het hoofdgeding, voor de schriftelijke behandeling vertegenwoordigd door A. Lester, Q.C., en D. Pannick, barrister, en ter terechtzitting door A. Lester; verweerster in het hoofdgeding, voor de schriftelijke behandeling vertegenwoordigd door D. Vaughan, Q.C., en C. S. C. S. Clarke, barrister, en ter terechtzitting door J. D. Sabel en D. Vaughan, Q.C.; * Procestaai: Engels. 712

2 ROBERTS / TATE & LYLE het Koninkrijk Denemarken, voor de schriftelijke behandeling vertegenwoordigd door L. Mikaelsen, juridisch adviseur bij het ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde; het Verenigd Koninkrijk, voor de schriftelijke behandeling vertegenwoordigd door S. J. Hay van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, en ter terechtzitting door S. J. Hay en P. Goldsmith, barrister; de Commissie van de Europese Gemeenschappen, voor de schriftelijke behandeling vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A. Toledano Laredo als gemachtigde, en ter terechtzitting door A. Toledano Laredo en J. R. Currall, lid van haar juridische dienst; gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 september 1985, het navolgende (omissis) ARREST In rechte 1 Bij beschikking van 12 maart 1984, ingekomen ten Hove op 19 juni daaraanvolgend, heeft de Court of Appeal krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn nr. 76/207 van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB 1976, L 39, biz. 40). 2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen Joan Roberts (hierna: verzoekster) en de vennootschap Tate & Lyle Industries Limited, voorheen Tate & Lyle Food and Distribution Limited (hierna: verweerster) over de verenigbaarheid van het ontslag van verzoekster met Section 6 (4) van de Sex Discrimination Act 1975 en met het gemeenschapsrecht. 713

3 3 Verzoekster was gedurende 28 jaar werkzaam bij verweerster in haar magazijn te Liverpool en werd op 22 april 1981, op de leeftijd van 53 jaar, tezamen met andere werknemers ontslagen in het kader van een collectief ontslag in verband met de sluiting van dat magazijn. 4 Verzoekster was aangesloten bij een bedrijfspensioenregeling, die verweerster in 1978 voor haar werknemers had ingesteld en die losstond van de wettelijke sociale-zekerheidsregeling. Deze regeling wordt deels gefinancierd door verweerster zelf en deels door vrijwillige bijdragen van de werknemers. Zij voorziet in een verplichte pensionering op 65-jarige leeftijd voor mannen en op 60-jarige leeftijd voor vrouwen. Mannen en vrouwen boven de 50 jaar kunnen echter, met toestemming van verweerster, met pensioen gaan voordat zij genoemde leeftijd hebben bereikt, in welk geval zij onmiddellijk recht hebben op een verminderd pensioen. Een werknemer die gedurende tien jaar bij deze regeling aangesloten is geweest, kan op elk willekeurig tijdstip gedurende vijf jaar vóór het bereiken van de normale pensioenleeftijd voor pensionering kiezen en ontvangt dan het tot dat tijdstip opgebouwde pensioen. 5 Bij de sluiting van het magazijn te Liverpool kwam verweerster met de vakbond waarvan verzoekster lid was, een afvloeiingsregeling overeen. Volgens deze regeling zouden alle ontslagen werknemers ofwel een eenmalig bedrag in contanten ontvangen, ofwel een vervroegd pensioen in het kader van de pensioenregeling tot maximaal vijf jaar vóór het tijdstip waarop zij volgens die regeling recht op pensioen zouden krijgen. Vrouwen hadden dus recht op onmiddellijk pensioen vanaf 55-jarige leeftijd, mannen vanaf 60-jarige leeftijd. Na protesten van de mannelijke werknemers tegen deze, huns inziens voor mannen van 55 tot 60 jaar discriminerende regeling, wijzigde verweerster ze in die zin, dat zowel aan mannen als aan vrouwen boven 55 jaar een onmiddellijk pensioen werd toegekend, met gelijktijdige vermindering van het hun uitbetaalde bedrag in contanten. 6 Verzoekster, die bij haar ontslag 53 jaar was, dagvaardde verweerster voor een Industrial Tribunal, stellende dat haar ontslag een onwettige discriminatie was, in strijd met de Sex Discrimination Act en met het gemeenschapsrecht, omdat volgens de nieuwe regeling een mannelijke werknemer tien jaar vóór de voor mannen normale pensioenleeftijd recht had op een onmiddellijk ingaand pensioen, doch een vrouwelijke werknemer slechts vijf jaar vóór de voor vrouwen normale pensioenleeftijd. 714

4 ROBERTS / TATE & LYLE 7 Nadat het Industrial Tribunal haar vordering had afgewezen, ging verzoekster in beroep bij het Employment Appeal Tribunal, dat oordeelde dat zelfs indien verzoekster zou zijn gediscrimineerd, verweerster niet onwettig had gehandeld, omdat Section 6 (4) van de Sex Discrimination Act een afwijking van het verbod van discriminatie op grond van geslacht toeliet in het geval van bepalingen inzake pensionering" en omdat richtlijn nr. 76/207 voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk niet rechtstreeks toepasselijk was. 8 Verzoekster is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Court of Appeal, die het Hof de volgende prejudiciële vragen heeft voorgelegd: 1) Heeft verweerster, in strijd met de richtlijn gelijke behandeling van mannen en vrouwen, verzoekster gediscrimineerd door de ontslagen mannelijke werknemers tien jaar vóór hun normale pensioenleeftijd van 65 jaar een pensioen ten laste van het bedrijfspensioenfonds toe te kennen, terwijl de ontslagen vrouwelijke werknemers (zoals verzoekster) pas vijf jaar vóór hun normale pensioenleeftijd van 60 jaar aanspraak konden maken op pensioen en zowel mannen als vrouwen in de leeftijd van 55 jaar in aanmerking kwamen voor een onmiddellijk pensioen? 2) Zo ja: Kan verzoekster zich in de omstandigheden van het geval voor de nationale rechter beroepen op de richtlijn gelijke behandeling, ondanks een eventuele onverenigbaarheid met de richtlijn van Section 6 (4) van de Sex Discrimination Act 1975?" De relevante wettelijke bepalingen 9 Artikel 1, lid 1, van richtlijn nr. 76/207 luidt als volgt: Deze richtlijn beoogt de tenuitvoerlegging in de Lid-Staten van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, met inbegrip van promotiekansen, en tot de beroepsopleiding, alsmede ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden en, onder de voorwaarden bedoeld in lid 2, de sociale zekerheid. Dit beginsel wordt hierna,beginsel van gelijke behandeling' genoemd." 715

5 10 Artikel 2, lid 1, van de richtlijn bepaalt: Het beginsel van gelijke behandeling... houdt in dat iedere vorm van discriminatie is uitgesloten op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name de echtelijke staat of de gezinssituatie." 11 Artikel 5, lid 1, van de richtlijn luidt: De toepassing van het beginsel van gelijke behandeling met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van de ontslagvoorwaarden, houdt in dat voor mannen en vrouwen dezelfde voorwaarden gelden, zonder discriminatie op grond van geslacht." 12 Artikel 1, lid 2, van de richtlijn bepaalt: Ten einde de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid te waarborgen, stelt de Raad op voorstel van de Commissie bepalingen vast waarbij met name de inhoud, de draagwijdte en de wijze van toepassing van dat beginsel nader worden omschreven." 13 Overeenkomstig deze laatste bepaling heeft de Raad op 19 december 1978 richtlijn nr. 79/7 vastgesteld, die betrekking heeft op de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, biz. 24) en waaraan de Lid-Staten volgens artikel 8, lid 1, binnen een termijn van zes jaar volgende op de kennisgeving ervan, in hun nationale recht uitvoering moesten geven. Volgens haar artikel 3, lid 1, is deze richtlijn van toepassing op:,,a) de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen de volgende eventualiteiten: ziekte, invaliditeit, ouderdom, arbeidsongevallen en beroepsziekten, werkloosheid; b) de sociale-bijstandsregelingen, voor zover deze een aanvulling vormen op of in de plaats komen van de sub a) bedoelde regelingen." 716

6 ROBERTS / TATE & LYLE 14 Deze richtlijn doet volgens artikel 7, lid 1,... geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Lid-Staten om van haar werkingssfeer uit te sluiten: a) de vaststelling van de pensioengerechtigde leeftijd met het oog op de toekenning van ouderdoms- en rustpensioenen en de gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien voor andere prestaties;..." 15 Met betrekking tot de beroepsregelingen van sociale zekerheid bepaalt artikel 3, lid 3, van die richtlijn dat, ten einde de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling in die regelingen te waarborgen, de Raad op voorstel van de Commissie bepalingen vaststelt waarbij de inhoud, de draagwijdte en de wijze van toepassing van dat beginsel nader worden omschreven". Op 5 mei 1983 heeft de Commissie de Raad een voorstel voorgelegd voor een richtlijn betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de beroepsregelingen van de sociale zekerheid (PB 1983, C 134, blz. 7), die volgens haar artikel 2, lid 1, van toepassing is op prestaties die zijn bedoeld ter aanvulling van de prestaties uit hoofde van de wettelijke regelingen op het gebied van de sociale zekerheid of ter vervanging daarvan". De Raad heeft zich nog niet over dit voorstel uitgesproken. 16 Blijkens het dossier is volgens de Britse wet de minimumleeftijd om voor een staatspensioen in aanmerking te komen, 60 jaar voor vrouwen en 65 voor mannen. 17 Behalve verzoekster en verweerster hebben ook de regering van het Verenigd Koninkrijk, de regering van het Koninkrijk Denemarken en de Commissie van de Europese Gemeenschappen in deze zaak opmerkingen gemaakt. De eerste vraag 18 Met de eerste vraag wenst de Court of Appeal te vernemen of artikel 5, lid 1, van richtlijn nr. 76/207 aldus moet worden uitgelegd, dat een contractuele bepaling waarbij een gelijke leeftijd is vastgesteld voor het ontslag van mannelijke en vrouwelijke werknemers in het kader van een collectief ontslag met toekenning van een vervroegd rustpensioen, zulks terwijl de normale pensioenleeftijd voor mannen en 717

7 vrouwen verschillend is (namelijk 65 jaar voor mannen en 60 jaar voor vrouwen), een door genoemde richtlijn verboden discriminatie op grond van geslacht is. 19 Verzoekster is van oordeel, dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord. 20 Overeenkomstig het arrest van het Hofvan 16 februari 1982 (zaak 19/81, Burton, Jurispr. 1982, blz. 555) zou de gestelde vraag moeten worden onderzocht in het licht van richtlijn nr. 76/207. Onder de daarin bedoelde begrippen arbeidsvoorwaarden" en ontslagvoorwaarden" zou ook de toekenning vallen van een vervroegd rustpensioen wegens collectief ontslag. 21 De discriminatie die verzoekster stelt te hebben ondervonden, zou een gevolg zijn van het feit dat verweerster niet in aanmerking heeft genomen dat haar normale pensioenregeling gekoppeld is aan de pensioenregeling van het Britse sociale-zekerheidsstelsel, waarin de normale pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen verschilt. Terwijl in de eerste versie van de afvloeiingsregeling, overeenkomstig de door het Hof in het arrest-burton geformuleerde beginselen, dit leeftijdsverschil was overgenomen voor het recht op vervroegd pensioen, zou verweerster in de tweede versie geen rekening met die beginselen hebben gehouden. 22 Volgens het arrest-burton zou verzoekster het recht hebben haar behandeling te vergelijken met die van een mannelijke werknemer die een gelijk aantal jaren van de normale pensioenleeftijd verwijderd is. Een regeling die voor het verkrijgen van het recht op pensioen een voor mannen en vrouwen verschillende leeftijd hanteert, maar die in het geval van een collectief ontslag daarvan afwijkt op een wijze die voor vrouwen minder gunstig is dan voor mannen, zou een met de richtlijn strijdige discriminatie op grond van geslacht opleveren. 23 Verweerster merkt allereerst op dat, gezien haar voorstel om de tweede vraag ontkennend te beantwoorden, de eerste vraag geen beantwoording behoeft. 24 Ten gronde betoogt verweerster, dat zij zich hoe dan ook niet aan discriminatie van verzoekster heeft schuldig gemaakt, omdat mannen en vrouwen van dezelfde leeftijd op gelijke wijze zijn behandeld. 718

8 ROBERTS / TATE & LYLE 25 Een vrouw zou niet kunnen verlangen in alle gevallen verschillend te worden behandeld om de enkele reden, dat er een verschil in behandeling is ten aanzien van de normale pensioenleeftijd die door de werkgever in het kader van zijn bedrijfspensioenregeling wordt toegepast. Op andere gebieden zou dit verschil in behandeling vóór het normale pensioentijdstip juist geen gevolgen mogen hebben. 26 's Hofs uitspraak in zaak-burton, dat het vaststellen van verschillende leeftijden waarop mannen en vrouwen voor vrijwillige pensionering in aanmerking komen, niet als discriminatie kan worden beschouwd, betekent volgens verweerster niet, dat een gelijke leeftijdsvoorwaarde noodzakelijkerwijze discriminerend is. In ieder geval zou de in casu toegepaste behandeling objectief gerechtvaardigd zijn, omdat moest worden verzekerd dat alle ontslagen werknemers boven de 55 jaar een pensioen zouden ontvangen. 27 Ook de regering van het Verenigd Koninkrijk is van mening, dat er in casu geen sprake is van directe of indirecte discriminatie. Dat voor het recht op met de arbeidsverhouding verband houdende prestaties dezelfde leeftijdsvoorwaarde voor mannen en vrouwen wordt gesteld, zou de normale weg zijn om gelijke behandeling te waarborgen. Het arrest-burton zou in casu niet relevant zijn. 28 De Commissie betoogt eveneens, dat er in casu geen discriminatie is en dat het antwoord op de vraag moet worden gezocht in artikel 5 van richtlijn nr. 76/207 en in een analyse van het arrest-burton. Het Hof zou in dit arrest hebben erkend dat er een verband bestaat tussen de toegang tot een regeling van vrijwillige uittreding en de nationale sociale-zekerheidsregelingen. 29 Artikel 7, lid 1, sub a), beoogt volgens de Commissie niet, een verschil in pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen te bekrachtigen, doch voorziet eenvoudig in een afwijking voor het geval een dergelijk verschil in het nationale recht is vastgelegd. Zonder zo'n afwijkingsbepaling zou een nationale regeling waarin verschillende leeftijden zijn vastgesteld, onverenigbaar kunnen zijn met de richtlijn. Hetzelfde zou zich kunnen voordoen bij artikel 9, lid 1, sub a), van de voorgestelde richtlijn betreffende de beroepsregelingen van de sociale zekerheid. 719

9 30 Allereerst zij opgemerkt, dat het aan het Hof voorgelegde uitleggingsprobleem niet zozeer de voorwaarden voor toekenning van een normaal ouderdoms- of rustpensioen betreft, maar de beëindiging van de arbeidsverhouding in het kader van een collectief ontslag in verband met de sluiting van een gedeelte van de onderneming. Deze vraag heeft derhalve betrekking op de ontslagvoorwaarden en moet dus worden beantwoord aan de hand van richtlijn nr. 76/ Artikel 5, lid 1, van richtlijn nr. 76/207 bepaalt, dat de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van de ontslagvoorwaarden, inhoudt dat voor mannen en vrouwen dezelfde voorwaarden gelden, zonder discriminatie op grond van geslacht. 32 In voornoemd arrest-burton overwoog het Hof reeds, dat het begrip ontslag" in deze bepaling ruim moet worden opgevat. Dit ruime begrip ontslag" omvat derhalve ook een leeftijdsgrens voor het verplichte vertrek van werknemers in het kader van een collectief ontslag, ook indien bij dat vertrek een vervroegd rustpensioen wordt toegekend. 33 Ook al worden met betrekking tot de ontslagvoorwaarden mannen en vrouwen in de betrokken afvloeiingsregeling op het eerste gezicht op gelijke wijze behandeld, toch moet worden onderzocht of de vaststelling van een gelijke leeftijd voor de toekenning van het vervroegd pensioen desondanks een discriminatie op grond van geslacht vormt, zulks gezien het feit dat in het wettelijke sociale-zekerheidsstelsel van het Verenigd Koninkrijk de pensioengerechtigde leeftijd voor mannen en vrouwen verschillend is. In de Britse wetgeving is de minimumleeftijd voor staatspensioen vastgesteld op 60 jaar voor vrouwen en op 65 jaar voor mannen. 34 Gelijk het Hof in het arrest-burton beklemtoonde, bepaalt richtlijn nr. 79/7 in artikel 7, dat zij geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de Lid-Staten om van haar werkingssfeer uit te sluiten de vaststelling van de pensioengerechtigde leeftijd met het oog op de toekenning van ouderdoms- en rustpensioenen en de gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien voor andere prestaties op het gebied van de wettelijke stelsels van sociale zekerheid. Het Hof heeft daarmee erkend, dat bij prestaties welke zijn gekoppeld aan nationale pensioenregelingen die verschillende pensioengerechtigde leeftijden voor mannen en vrouwen voorschrijven, van bovenbedoeld beginsel kan worden afgeweken. 720

10 ROBERTS / TATE & LYLE 35 Gelet op het herhaaldelijk door het Hof beklemtoonde fundamentele belang van het beginsel van gelijke behandeling, dient evenwel de uitzondering op de werkingssfeer van richtlijn nr. 76/207, zoals in artikel 1, lid 2, daarvan voorzien op het gebied van de sociale zekerheid, strikt te worden uitgelegd. De in artikel 7, lid 1, sub a, van richtlijn nr. 79/7 neergelegde uitzondering op het verbod van discriminatie op grond van geslacht geldt derhalve slechts voor de vaststelling van de pensioengerechtigde leeftijd met het oog op de toekenning van ouderdoms- en rustpensioenen en voor de gevolgen die hieruit voorvloeien voor andere prestaties van sociale zekerheid. 36 Dienaangaande zij erop gewezen, dat waar de uitzondering van artikel 7 van richtlijn nr. 79/7 betrekking heeft op de gevolgen die uit de leeftijdsgrens voortvloeien voor prestaties van sociale zekerheid, het in de onderhavige zaak gaat om ontslag in de zin van artikel 5 van richtlijn nr. 76/207. In dergelijke omstandigheden is de toekenning van een pensioen aan ontslagen werknemers van dezelfde leeftijd eenvoudig te beschouwen als een collectieve maatregel, die onafhankelijk van het geslacht van de ontslagen werknemers is genomen om aan hen allen dezelfde rechten te waarborgen. 37 Mitsdien moet op de eerste vraag van de Court of Appeal worden geantwoord, dat artikel 5, lid 1, van richtlijn nr. 76/207 aldus moet worden uitgelegd, dat een contractuele bepaling waarbij een gelijke leeftijd is vastgesteld voor het ontslag van mannelijke en vrouwelijke werknemers in het kader van een collectief ontslag met toekenning van een vervroegd rustpensioen, zulks terwijl de normale pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen verschillend is, geen naar gemeenschapsrecht verboden discriminatie op grond van geslacht is. De tweede vraag 38 Aangezien de tweede vraag slechts is gesteld voor het geval de eerste bevestigend zou worden beantwoord, behoeft zij niet meer aan de orde te komen. Kosten 39 De kosten door de Deense regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. 721

11 HET HOF VAN JUSTITIE, uitspraak doende op de door de Court of Appeal bij beschikking van 12 maart 1984 gestelde vragen, verklaart voor recht: Artikel 5, lid 1, van richtlijn nr. 76/207 moet aldus worden uitgelegd, dat een contractuele bepaling waarbij een gelijke leeftijd is vastgesteld voor het ontslag van mannelijke en vrouwelijke werknemers in het kader van een collectief ontslag met toekenning van een vervroegd rustpensioen, zulks terwijl de normale pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen verschillend is, geen naar gemeenschapsrecht verboden discriminatie op grond van geslacht is. Mackenzie Stuart E v e r l i n g Bahlmann Bosco Koopmans Due O'Higgins Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 26 februari De griffier P. Heim De president A. J. Mackenzie Stuart 722