* Het Auditoraat was van oordeel dat het tweede middel niet gegrond was. meer bepaald doordat het in casu

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "* Het Auditoraat was van oordeel dat het tweede middel niet gegrond was. meer bepaald doordat het in casu"

Transcriptie

1 Nr ARREST van 13 augustus 1981 (lllcte Kamer) De hh. Tapie, kamervoorzitter, Ligot, verslaggever, en Van Aelst, staatsraden. en Strijckmans, auditeur (andersluidend advies)*. PROVINCIE BRABANT en consorten (M' Putzeys) tl Commissie voor homologatie van de bekwaamheidsdiploma's die toegang verlenen tot het hoger onderwijs (de H' Chardon) I. ONDERWUS EN WETENSCHAP - Secundair onderwijs - Getuigschriften - Homologatie - Geschillen (1 en 2) II. BELANG (VEREIST OM VOOR DE RAAD VAN STATE EEN GEDING TE VOEREN) - Rangschikking volgens de hoedanigheid van de verzoeker - Openbare rechtspersonen - Provincie (1) III. RECHTSPLEGING - Kosten (2) 1. Een provincie, die van oordeel is dat haar inwoners er belang bij hebben dat een instelling voor lager, secundair en hoger pedagogisch onderwijs wordt opgericht, heeft er belang bij dat de door die instelling afgegeven getuigschriften gehomologeerd worden en de leerlingen die ze verkrijgen aldus in staat stellen om, hetzij hun studiën voort te zetten en hoger onderwijs te genieten onder de voorwaarden bepaald in de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, hetzij naar een betrekking te solliciteren waarvoor het bezit van een gehomologeerd getuigschrift vereist mocht zijn. 2. De Commissie voor homologatie van de bekwaamheidsdiploma's die toegang verlenen tot het hoger onderwijs, is door de wet belast met een opdracht van algemeen belang. Die Commissie hangt af van het ministerie van Nationale Opvoeding. Zij heeft geen rechtspersoonlijkheid en geen eigen patrimonium. In geval van nietigverklaring van één van haar beslissingen, moeten de kosten ten laste van de Staat komen**. IV. ONDERWUS EN WETENSCHAP- Secundair onderwijs -Algemeen 1. Uit artikel 5 van het koninklijk besluit van 30 juli 1976 en uit artikel 2 van het ministerieel besluit van 15 mei 1977 blijkt dat er een verschil is tussen de enkelvoudige basisopties en de aanvullende opties : de eerste impliceren een specialisering en een grondige studie van de stof, terwijl de tweede een minder grondige studie van de stof mogen omvatten. Doordat artikel 3 van het ministerieel besluit van 15 mei 1977 in heel algemene bewoordingen toelaat dat aanvullende opties de enkelvoudige basisopties vervangen, eist het niet dat die aanvullende opties de kenmerken vertonen van de enkelvoudige basisopties, zoals die omschreven zijn in artikel 2 van hetzelfde besluit, met andere woorden dat zij een specialisering en een grondige studie van de leerstof omvatten. Artikel 3 beperkt er zich toe voor te schrijven dat die aanvullende opties verplicht zijn. * Het Auditoraat was van oordeel dat het tweede middel niet gegrond was. meer bepaald doordat het in casu gevolgde leerplan niet in overeenstemming was met het leerplan van het rijksonderwijs dat door de instelling te Geldenaken was aanvaard; de bestreden beslissing was dus alleszins verenigbaar met de geest van de wet en met het belang van het onderwijs. ** Vergelijk: arrest Prignot en consorten, n' van 6 november

2 2. Uit geen enkele verordeningsbepaling volgt dat een verplichte aanvullende optie een enkelvoudige basisoptie alleen maar zou kunnen vervangen als zij overeenstemt met een gedurende ten minste vier wekelijkse leertijden verstrekt onderwijs. Gezien het op 24 april 1981 ingediende verzoekschrift, waarbij de provincie Brabant de nietigverklaring vordert van de beslissingen van 2 april 1981 waarbij de Commissie voor homologatie van de bekwaamheidsdiploma's die toegang verlenen tot het hoger onderwijs de homologatie weigert van de getuigschriften van het lager secundair onderwijs, op het einde van het schooljaar afgegeven aan de leerlingen wier naam volgt : Christine Bonami, Nadine Debande, Nathalie Debourg, Pascal Degueldre, Annick Desmyttere, Joëlle Doyen, Karin Durviaux, Manuel Figeys, Marie-Lyne Fortamps, Maryse Lekenne, Muriel Maricq, Chantal Nicolas, Geneviève Renier, Colette Uyttenhove en Myriam Vanhaeren, welke getuigschriften werden afgegeven door het «Centre provincial d'enseigne» ment primaire, secondaire et supérieur pédagogique»te Geldenaken; Gezien het op 8 mei 1981 ingediende verzoekschrift, waarbij de verzoekers vermeld onder de nummers 2 tot 14, eveneens, elk wat hem betreft, de nietigverklaring vorderen van de beslissing waarbij de Commissie voor homologatie van de bekwaamheidsdiploma's die toegang verlenen tot het hoger onderwijs de homologatie weigert van het getuigschrift van lager secundair onderwijs dat hun op het einde van het schooljaar werd afgegeven door het «Centre provincial d'enseignement primaire, secondaire et supérieur pédagogi» que» te Geldenaken; Gelet op het bevel van 18 mei 1981 tot voeging van de zaken; Overwegende dat de voorzitter van de Commissie voor homologatie de directeur van het «Centre provincial d'enseignement primaire, secondaire et supérieur pédagogique» te Geldenaken, bij brieven van 12 maart 1981, heeft laten weten dat de Commissie had vastgesteld dat de aan sommige leerlingen afgegeven getuigschriften niet waren afgegeven conform artikel 23, 1, van het koninklijk besluit van 30 juli 1976 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs; dat de voorzitter in die brieven uiteenzette dat de getuigschriften bedoelden een in het algemeen secundair onderwijs in gevolgd derde studiejaar te bekrachtigen en dat de directeur verklaard had dat de leerlingen een leerplan van het Rijksonderwijs hadden gevolgd; dat hij betoogde dat dit leerplan niet werd nageleefd, vermits de leerlingen de vakken van slechts één basisoptie van vier wekelijkse lestijden, hetzij «derde taal», hetzij «sociale wetenschappen», hadden gevolgd, terwijl volgens artikel 12 van dat leerpliin,,bevat in de ministeriële omzendbrief van 20 juni 1974, gewijzigd door punt van de ministeriële omzendbrief van 17 juli 1979, een minimum van acht wekelijkse lestijden basisopties moet worden bereikt; dat de voorzitter de directeur van de instelling heeft verzocht aan de Commissie het bewijs te leveren dat het leerplan werd gevolgd; Overwegende dat de directeur van de instelling bij brief van 19 maart 1981 aan de Commissie uitleg heeft verstrekt; Overwegende dat de Commissie voor homologatie, in haar beslissing van 2 april 1981, waarbij zij weigert het getuigschrift van Colette Uyttenhove te homologeren, vaststelt dat de verklaring betreffende het werkelijk gevolgde leerplan stelt dat het ging om het leerplan van het Rijkssecundair onderwijs; dat die beslissing als volgt gemotiveerd is : «Zij heeft derhalve gevolgd het leerplan van het Rijkssecundair onderwijs» «wiskunde, aanvullende optie, drie uur», dat overigens meer dan «lichtjes» verschilt» van het leerplan met vier lestijden, zoals de directeur beweert. 1267

3 » Zelfs als wiskunde met drie lestijden basisoptie was, zou het totale minimum van» acht wekelijkse lestijden basisoptie niet zijn bereikt. De titularis zou in haar opleiding een» geheel bepalend vak, gegeven naar rata van vier tot zes wekelijkse lestijden, te kort» hebben gehad om het totaal minimum basisopties te bereiken, dat voorgeschreven is door» de teksten aangehaald in de brief van 12 maart 1981.»...» De Commissie welke er door de wetgever mede belast is toe te zien dat de wets- en» verordeningsbepalingen gedurende de ganse duur van de studiën welke leiden tot de» afgifte van een voor homologatie in aanmerking komend bekwaamheidsgetuigschrift in» acht worden genomen, kan enkel constateren dat vaststaat dat het getuigschrift van lager»secundair onderwijs, niet conform artikel 23, 1, van het koninklijk besluit van 30 juli 1976» werd afgegeven.»gelet op de artikelen 2, 5, 5, 3, van datzelfde besluit; gelet op artikel 12 van de» ministeriële omzendbrief van 20 juni 1974, gewijzigd door punt van de omzendbrief»van 17 juli 1979; gelet op de referentie-tabellen C.E.P.E.O.N.S. 1/9/1979; wordt vastge» steld dat de titularis geen regelmatige leerlinge is geweest in het derde studiejaar 1979-» 1980, vermits vaststaat dat zij niet de vakken gevolgd heeft die bepalen zijn voor enige» onderafdeling van eigerlei vorm van secundair onderwijs onder inachtneming van het» bepaalde in artikel 10, 2, van de gecoördineerde wetten op het toekennen van de acade» mische graden en het programma van de universitaire examens, gewijzigd bij de wet van» 31 juli 1975»; dat de beslissingen van 2 april 1981 waarbij geweigerd wordt de getuigschriften van de 14 andere leerlingen te homologeren, gemotiveerd zijn onder verwijzing naar de motieven van de beslissing betreffende het getuigschrift van Colette Uyttenhove; Overwegende dat de tegenpartij betoogt dat de provincie Brabant niet van het vereiste belang doet blijken; dat zij doet gelden dat «de weigering om vijftien in 1980 door»vorengenoemde onderwijsinstelling afgegeven getuigschriften van lager secundair on» derwijs te homologeren, het verwezenlijken van het met de oprichting van de school»beoogde doel van provinciaal nut hoegenaamd niet in de weg staat, daar drieënvijftig» (getuigschriften) werden ingediend»; Overwegende dat de provincie Brabant, die gemeend heeft dat haar inwoners er belang bij hadden dat een instelling voor lager, secundair en hoger pedagogisch onderwijs werd opgericht, er belang bij heeft dat de door die instelling afgegeven getuigschriften gehomologeerd worden en de leerlingen die ze verkrijgen aldus in staat stellen om, hetzij hun studiën voort te zetten en hoger onderwijs te genieten onder de voorwaarden bepaald in de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, hetzij naar een betrekking te solliciteren waarvoor het bezit van een gehomologeerd getuigschrift vereist mocht zijn; Overwegende dat de verzoekers een eerste middel ontlenen : «. " aan de schending van artikel 17 van de Grondwet, van de artikelen 6 en 24 van»de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van de wetgeving betreffende het bewaarschoolon» derwijs, het lager, middelbaar, normaal-, technisch en kunstonderwijs, aan de schending» van artikel 10 van de geçoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden» en het programma van de universitaire examens, zoals het is gewijzigd bij artikel 4 van de» wet van 31 juli 1975, en aan overschrijding van macht,» doordat de tegenpartij weigert de door het «Centre provincial d'enseignement»primaire, secondaire et supérieur pédagogique» te Geldenaken afgegeven diploma's te» homologeren omdat het leerplan van de werkelijk door elk van de titularissen gevolgde»studiën, slechts een basisoptie van vier wekelijkse lestijden omvat, en zodoende bij geen» enkel onderwijs zou thuishoren,» terwijl de Commissie voor homologatie tot taak heeft zich ervan te vergewissen of» het werkelijk gevolgde leerplan een leerplan is van het Rijksonderwijs of een leerplan»goedgekeurd krachtens de artikelen 6 en 24, 2, 2, van de wet van 29 mei 1959 tot 1268

4 " wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, of een gelijkwaardig leer» plan,»terwijl het voor het schooljaar (lees: ) vastgestelde leerplan» voor het derde jaar secundair onderwijs van het type 1 in de betrokken instelling door de» bevoegde Minister werd goedgekeurd.» en terwijl die Commissie, aangezien geen enkele wets- of verordeningsbepaling» haar ermee belast heeft die ministeriële goedkeuring op haar wettigheid te toetsen, haar» macht overschrijdt doordat zij zich in de plaats van de Minister stelt om te betwisten dat»een door de Minister goedgekeurd leerplan aan de wettelijke vereisten beantwoordt». Overwegende dat artikel 10 van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals het werd gewijzigd bij de wet van 31 juli 1975 bepaalt : «l. De commissie gaat na of de studies gevolgd werden overeenkomstig de voor» schriften bepaald door de wetten en de uitvoeringsbesluiten.» Indien een titel aan deze voorschriften niet beantwoordt of geen voldoende waar» borgen van getrouwbaarheid biedt, kan de: commissie aan het inrichtingshoofd een termijn " opleggen binnen dewelke hij de nodige verantwoording moet verstrekken.» 2. De commissie moet zich ervan vergewissen of het werkelijk gevolgde leerplan» een leerplan is van het rijksonderwijs of een leerplan goedgekeurd krachtens artikel 6 en»artikel 24, 2, 2, van de wet van 29 mei 1959 houdende wijziging van sommige bepalingen» van de onderwijswetgeving of een gelijkwaardig leerplan.»; Overwegende dat de directeur van het «Centre provincial d'enseignement primaire,»secondaire et supérieur pédagogique», toen hij de getuigschriften ter homologatie overlegde, niet heeft verklaard dat het leerplan een ander leerplan was dan het door de Minister goedgekeurde leerplan van het rijksonderwijs; dat hij integendeel, uitdrukkelijk heeft verklaard : «Ik, ondergetekende, Charles Tesse, directeur, bevestig dat het gevolgde»leerplan het leerplan van het Rijksonderwijs is»; Overwegende dat de Commissie voor homologatie de regelmatigheid van het leerplan van de instelling niet heeft betwist, dat zij trouwens een aantal door haar afgegeven getuigschriften van lager secundair onderwijs heeft gehomologeerd; dat zij enkel de regelmatigheid heeft betwist van de individuele door vijftien leerlingen van die instelling gevolgde leerplannen, welke leerplannen resulteerden uit de door die leerlingen gemaakte keuze uit de onderscheidene opties welke het in de instelling toegepaste werkelijk leerplan bood; dat die individuele leerplannen niet door de Minister goedgekeurd hoefden te worden, vermits het door de instelling gevolgde leerplan het leerplan van het Rijksonderwijs was; dat het door de verzoekende partijen ter terechtzitting overgelegde stuk niet aantoont dat de goedkeuring welke het inhoudt, betrekking zou hebben gehad op het door de Commissie voor homologatie bekritiseerde leerplan; dat het middel feitelijke grondslag miste; Overwegende dat de verzoekers een tweede middel ontlenen aan : «... de schending van artikel 17 van de Grondwet en aan de verkeerde toepassing» van artikel 3 van het ministerieel besluit van 15 mei 1977 betreffende de classificatie van de» studies van het secundair onderwijs type 1, aan de miskenning van de vrijheid van de» inrichtende macht om de lesroosters in te richten en de leerplannen vast te stellen, en aan» machtsoverschrijding,» Doordat de tegenpartij weigert de ter zake afgegeven diploma's te homologeren» omdat het werkelijk door de titularissen gevolgde leerplan geen minimum van acht lestij» den basisopties omvat en derhalve bij geen enkel onderwijs zou thuishoren;» terwijl het bedoelde, door de Minister goedgekeurde leerplan een basisoptie en» verplichte aanvullende opties bevat, welke in totaal 8 lestijden overschrijden,» en terwijl de in het middel bedoelde bepaling elke studierichting bestaande uit» enkelvoudige basisopties en uit aanvullende opties die enkelvoudige basisopties vervan» gen, als behorend tot het algemeen vormend onderwijs beschouwt»; Overwegende dat de tegenpartij uiteenzet dat de homologatie van de aan vijftien leerlingen afgegeven getuigschriften werd geweigerd omdat de instelling had verklaard dat 1269

5 het leerplan dat was van het Rijksonderwijs en de Commissie had geconstateerd dat dit leerplan niet was gevolgd; dat, volgens haar, het door de vijftien leerlingen gevolgde leerplan-niet het door het leerplan van het Rijksonderwijs vereiste minimum van acht lestijden basisoptie had omvat; dat zij de verzoekers verwijt dat zij artikel 3 van het ministerieel besluit van 15 mei 1977 aanvoeren, los van artikel 2 van hetzelfde besluit; dat, volgens haar, het tot drie wekelijkse lestijden verlichte vak«wiskunde»en het vak«wetenschappen»tot drie wekelijkse lestijden, niet kunnen worden gelijkgesteld met basisopties, omdat ze geen grondig onderwijs van die vakken verzekeren; dat de tegenpartij oordeelt dat, om een basisoptie te vervangen, een aanvullende optie, en inzonderheid de optie wiskunde, ten minste vier lesuren moet omvatten; dat zij haar argumentatie in haar laatste memorie als volgt samenvat : «... er is niet enigerlei studierichting van enigerlei vorm van secundair onderwijs volgens de»leerplannen van het Rijksonderwijs (noch trouwens volgens de goedgekeurde leerplannen» van het nationaal katholiek onderwijs, noch volgens de lesroosters welke het» C.P.E.O.N.S.-net op de leerplannen van de Staat toepast) in de combinatie van een» basisoptie met vier lestijden met de tot drie lestijden verlichte wiskunde en de verplichte» aanvullende optie wetenschappen; een zodanig lesrooster vermag derhalve niet het on» derwijs te verzekeren van een leerplan dat gelijkwaardig is hetzij aan het leerplan van het» Rijksonderwijs dat een minimum van acht lesuren basisoptie vereist - dit wil zeggen ten» minste twee basisopties, twee disciplines met gespecialiseerd leerplan, elk van ten minste» vier lestijden - hetzij aan het leerplan van het nationaal katholiek onderwijs dat onder de» tien lestijden welke de basisopties en de verplichte aanvullende opties moeten omvatten,» de wiskunde eist met een niet tot vier wekelijkse lestijden verlicht leerplan ter vervanging»van een enkelvoudige basisoptie»; Overwegende dat het middel, in de mate waarin het betoogt dat het leerplan door de Minister werd goedgekeurd, opgaat in het eerste middel, dat alleen hoeft te worden onderzocht of artikel 3 van het ministerieel besluit van 15 mei 1977 toelaat het leerplan gevolgd door de leerlingen wier getuigschrift niet gehomologeerd werd, als conform dat van het Rijksonderwijs te beschouwen; Overwegende dat het koninklijk besluit van 30 juli 1976 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs in artikel 5, dat betrekking heeft op het secundair onderwijs van type 1, bepaalt : «1. Het onderwijs omvat een gemeenschappelijke vorming en een vorming be» staande uit opties waarin de inrichtende macht bepaalde vakken of activiteiten kan groepe» ren of opleggen.» 2. De gemeenschappelijke vorming omvat de vakken die gemeenschappelijk» worden gevolgd door al de leerlingen die tot eenzelfde onderwijsvorm of -afdeling dan wel» tot verscheidene onderwijsvormen of -afdelingen behoren.» 3. De vorming bestaande uit opties omvat :» 1 een fundamenteel gedeelte dat de studierichting bepaalt;» 2 een complementair gedeelte dat erop gericht kan zijn een globale en ev.enwichtige» vorming te verzekeren, aan bepaalde behoeften van verdieping en aanpassing te» beantwoorden en/of tegemoet te komen aan persoonlijke motiveringen.» De componenten van beide gedeelten worden vastgesteld of goedgekeurd door de»ministers van Nationale Opvoeding en door de Ministers van Cultuur. ieder wat hem»betreft.» 4...»; dat het ministerieel besluit van 15 mei 1977 betreffende de classificatie van de studiën van het secundair onderwijs type 1 in zijn artikelen 2 en 3 bepaalt : «Artikel 2. b d" b d " Het gedeelte dat de studierichting bepaalt. bestaat mt as1sopttes, 1e ver an " houden met vakken welke het voorwerp zijn van een geleidelijke specialisering en op» grondige wijze bestudeerd worden. 1270

6 » De basisopties kunnen enkelvoudige opties en gegroepeerde opties omvatten.» Een enkelvoudige optie komt overeen met een vak.» Een gegroepeerde optie komt overeen met een geheel van vakken die in nauw»verband met elkaar moeten.staan.»artikel 3.» Elke studierichting bestaande uit enkelvoudige basisopties of uit verplichte aanvul» lende opties die enkelvoudige basisopties vervangen, maakt deel uit van het algemeen»vormend onderwijs»; Overwegende dat volgens de ministeriële omzendbrief van 17 juli 1979, het lesrooster van de vakken van het derde jaar als volgt was vastgesteld in het algemeen Rijksonderwijs dat die omzendbrief onder (artikel.12) bepaalt: ))...» A. Enkelvoudige opties :» 1. Wiskunde» 2. Natuurwetenschappen» 3.» 4. Sociale wetenschappen» 5. Derde taal» B. Gegroepeerde opties : ))» Minimum totaal (A + B) «I. Gemeenschappelijke vorming» II. Basisopties» III. Aanvullende opties» 1. Wiskunde 3» 2. Natuurwetenschappen 3»...»; dat dezelfde omzendbrief onder b) bepaalt: «De leerling moet in elk geval volgen :» 1 een van beide vakken wiskunde» (basisoptie met 6 lestijden of aanvullende optie met 3 lestijden);» 2 een van beide vakken natuurwetenschappen» (basisoptie met 6 lestijden of aanvullende optie met drie lestijden)»; Overwegende dat sommigen van de vijftien leerlingen wier getuigschrift niet werd gehomologeerd als enkelvoudige basisoptie hebben gekozen «Sociale wetenschappen» ( 4 wekelijkse lestijden) en als aanvullende opties «Wiskunde» (3 wekelijkse lestijden) en «natuurwetenschappen» (3 wekelijkse lestijden); dat de overigen als enkelvoudige basisoptie hebben gekozen «Derde taal» (4 wekelijkse lestijden) en als aanvullende opties «Wiskunde» (3 wekelijkse lestijden) en«natuurwetenschappen» (3 wekelijkse lestijden); Overwegende dat de vijftien leerlingen wier getuigschrift niet werd gehomologeerd, doordat zij niet de enkelvoudige basisopties «Wiskunde» - 6 wekelijkse lestijden en «Natuurwetenschappen» - 6 wekelijkse lestijden hadden gekozen, verplicht waren de aanvullende opties«wiskunde» - 3 wekelijkse lestijden en«natuurwetenschappen»- 3 wekelijkse lestijden te kiezen; dat die beide vakken voor hen verplichte aanvullende opties waren geworden die in de plaats kwamen van de enkelvoudige basisopties «Wiskunde» - 6 wekelijkse lestijden en «Natuurwetenschappen» - 6 wekelijkse lestijden; Overwegende dat uit artikel 5 van het koninklijk besluit van 30 juli 1976 en uit artikel 2 van het ministerieel besluit van 15 mei 1976 blijkt, dat er een verschil is tussen de enkelvoudige basisopties en de aanvullende opties, vermits de eerste een «specialisering» en een grondige studie van de stof impliceren, terwijl de tweede ook een minder grondige studie van

7 de stof mogen omvatten; dat artikel 3 van het ministerieel besluit van 15 mei 1977, doordat het in heel algemene bewoordingen toelaat dat aanvullende opties de enkelvoudige basisopties vervangen, niet eist dat die aanvullende opties de kenmerken vertonen van de enkelvoudige basisopties, zoals die omschreven zijn in artikel 2 van hetzelfde besluit, met andere woorden dat zij een specialisering en een grondige studie van de leerstof omvatten; dat dit artikel 3 zich ertoe beperkt voor te schrijven dat die aanvullende opties verplicht zijn, zoals dit het geval is met de vakken wiskunde en natuurwetenschappen met drie wekelijkse lestijden, voor de leerlingen die diezelfde vakken niet naar rata van zes wekelijkse lestijden hebben gekozen; dat hieruit volgt dat artikel 3 van het ministerieel besluit van 15 mei 1977 afwijkt van artikel 2 van hetzelfde besluit, doordat het toestaat dat enkelvoudige basisopties worden vervangen door vakken die de kenmerken van die opties niet vertonen; dat de tegenpartij derhalve ten onrechte de toepassing van artikel 3 van het ministerieel besluit van 15 mei 1977 wil beperken door de verplichting om rekening te houden met de bepaling van artikel 2 van hetzelfde besluit, volgens welke de basisopties, een geleidelijke specialisering en een grondige studie impliceren, en hieruit afleidt dat een verplichte aanvullende optie een enkelvoudige basisoptie alleen vermag te vervangen als zij een zodanige specialisering en een zodanige studie omvat; Overwegende bovendien, dat de tegenpartij geen enkele verordeningsbepaling of geen enkel voorschrift van de leerplannen aanvoert tot staving van haar stelling, als zou een verplichte aanvullende optie een enkelvoudige basisoptie alleen maar kunnen vervangen als zij overeenstemt met een gedurende ten minste vier wekelijkse lestijden verstrekt onderwijs; Overwegende dat het individueel leerplan van de vijftien leerlingen wier getuigschrift niet gehomologeerd werd, rekening houdend met artikel 3 van het ministerieel besluit van 15 mei 1977, heeft omvat : 1 een enkelvoudige basisoptie met vier wekelijkse lestijden hetzij «Sociale wetenschappen», hetzij «Derde taal»; 2 twee verplichte aanvullende opties ter vervanging van de enkelvoudige basisopties, elk drie wekelijkse lestijden omvattend; dat dit individueel leerplan derhalve voldeed aan het vereiste van punt (artikel 12) van het in de ministeriële omzendbrief van 17 juli 1979 opgenomen leerplan, vermits het ten minste acht wekelijkse lestijden basisopties omvatte; dat dit individueel leerplan behoorde tot het algemeen secundair onderwijs; dat de Commissie voor homologatie, doordat zij weigerde die getuigschriften te homologeren omdat degenen aan wie ze waren afgegeven niet «de vakken hadden gevolgd die bepalend waren voor enige onderafdeling van enigerlei» vorm van secundair onderwijs», artikel 3 van het ministerieel besluit van 15 mei 1977 verkeerd heeft toegepast; dat het middel gegrond is; Overwegende dat de Commissie voor homologatie van de bekwaamheidsdiploma's die toegang verlenen tot het hoger onderwijs, door de wet belast is met een opdracht van algemeen belang; dat die Commissie afhangt van het Ministerie van Nationale Opvoeding; dat zij noch rechtspersoonlijkheid noch eigen patrimonium heeft; dat de kosten derhalve ten laste van de Belgische Staat moeten komen, BESLUIT: Artikel J. - Vernietigd worden de beslissingen van 2 april 1981 waarbij de Commissie voor homologatie van de bekwaamheidsdiploma's die toegang verlenen tot het hoger onderwijs, eerste afdeling, de homologatie weigert van de getuigschriften van lager secundair onderwijs, op het einde van het schooljaar afgegeven aan de leerlingen wier naam volgt : Christine Bonami, Nadine Debande, Nathalie Debourg, Pascal Degueldre, Annick Desmyttere, Joëlle Doyen, Karin Durviaux, Manuel Figeys, Marie-Lyne Fortamps, Maryse Lekenne, Muriel Maricq, Chantal Nicolas, Geneviève Renier, Colette Uyttenhove en Myriam Vanhaeren. 1272

8 Artikel 2. - De kosten, bepaald op frank, komen ten laste van de Belgische Staat (Ministerie van Nationale Opvoeding). Nr ARREST van 9 september 1981 (Illcte Kamer) De hh. Sarot, kamervoorzitter, Huberlant en Van Aelst, verslaggever, staatsraden, en Falmagne, auditeur. KRICH (Mr Jonckheere) tl Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie (de Hr Godfroid) VREEMDELINGEN - Vreemdelingenpolitie - Beroep bij de Raad van State - Opschorting van de tenuitvoerlegging Artikel 70 van de wet van 15 december 1980 heeft alleen betrekking op beroepen tegen terugwijzings- of uitzettingsbesluiten en niet op beroepen tegen bevelen om het land te verlaten. Gezien het door M'Bark Krich ingediende verzoek om opschorting van de tenuitvoering; Overwegende dat M'Bark Krich bij het op 7 juli 1981 ingediende verzoekschrift, de nietigverklaring vordert van de hem op 3 juli 1981 te Charleroi ter kennis gebrachte beslissing van de Minister van Justitie of van zijn gemachtigde«waarbij hem bevolen wordt het» grondgebied van het Koninkrijk uiterlijk 8 juli 1981 te elf uur te verlaten»;dat hij bovendien vraagt «overeenkomstig artikel 70 van de wet van 15 december 1980 betreffende de» toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelin» gen, dat uw Hof zou bevelen dat de tenuitvoerlegging van de evengenoemde ministeriële» beslissing wordt opgeschort, gelet op de ernst van de hierna aangevoerde middelen en op» de omstandigheden van de zaak; Overwegende dat de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen in artikel 70 bepaalt: «Wanneer bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring van een terugwij» zings- of uitzettingsbesluit is ingesteld kan hij, op vordering van de verzoeker, bevelen dat» de tenuitvoerlegging van het besluit wordt opgeschort indien de verzoeker, tot staving van» zijn beroep, middelen aanvoert die volgens de omstandigheden van de zaak ernstig lijken» en de vernietiging van de bestreden beslissing lijken te wettigen, en indien de dadelijke»tenuitvoerlegging van die beslissing aan de vreemdeling een moeilijk te herstellen ernstig» nadeel mocht berokkenen. ))...»; Overwegende dat artikel 70 van de wet van 15 december 1980 alleen betrekking heeft op beroepen tegen rerugwijzings- of uitzettingsbesluiten en niet op beroepen tegen bevelen om het land te verlaten; dat aan de Raad van State ter zake een beroep strekkend tot de nietigverklaring van een bevel om het land te verlaten is voorgelegd; dat artikel 70 derhalve niet toepasselijk is; dat het beroep tot opschorting van de tenuitvoerlegging derhalve niet ontvankelijk is, BESLUIT: Enig artikel. - De vordering tot opschorting van het bevel het Rijk te verlaten, waarvan kennisgeving is gedaan op 3 juli 1981, wordt afgewezen. 1273