Het effect van de gedaalde olieprijs op de Nederlandse economie

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Het effect van de gedaalde olieprijs op de Nederlandse economie"

Transcriptie

1 Het effect van de gedaalde olieprijs op de Nederlandse economie 12/05/09 Door Jip Italianer Begeleider: dr. B. Thio

2 Inhoud 1. Inleiding 1 2. De effecten van schokken in de olieprijs op een olie-importerend land Theorie uit de macroeconomische literatuur De Nederlandse situatie De gevolgen voor de olieproductie De gevolgen voor de aardgasbaten Analyse met behulp van CBS-modellen Samenvatting model Inflatie Lonen en werkgelegenheid Export Overheidsinkomsten Economische groei Conclusie Bibliografie Bijlagen: Tabellen CPB-model 28

3 1. Inleiding Door de kredietcrisis is de prijs van olie de afgelopen tijd gedaald van een hoogtepunt van bijna 150 dollar naar rond de 40 dollar. De OPEC-landen proberen door productieverlagingen deze ontwikkelingen te remmen maar slagen daar vooralsnog niet in. Uiteraard heeft deze ontwikkeling ook gevolgen voor Nederland. In het verleden is Nederland hard geraakt door hoge olieprijzen, onder andere tijdens de oliecrisis begin jaren 70. In dit onderzoek wordt gekeken of de recente daling van de olieprijs juist een positief effect heeft. Vermoedelijk spelen twee tegengestelde bewegingen een rol. Aan de ene kant zorgt de lagere olieprijs ervoor dat wij onze olie goedkoper kunnen importeren, zodat de industrie en de consument goedkoper uit zijn. Aan de andere kant zorgt de lagere olieprijs ook voor een lagere gasprijs, waar Nederland als gas-producent juist nadeel van ondervindt. In hoofdstuk twee wordt een overzicht van de gevolgen van een dalende olieprijs uit de economische literatuur behandeld, waar onder andere het boek van Gärtner voor gebruikt wordt. Gärtner heeft een model gemaakt met een productiefunctie waarin olie net als arbeid en kapitaal ook een productiefactor is. Door deze functie af te leiden wordt de rol van olie in de economie duidelijk naar voren gebracht. Verder wordt aandacht besteed aan het fenomeen dutch disease aan de hand van het Corden-Nearymodel. Hierna wordt de Nederlandse situatie nader bekeken. Er wordt ingegaan op de afhankelijkheid van olie in de Nederlandse productie en consumptie. In hoofdstuk drie komen de gasbaten aan bod. In hoofdstuk vier wordt met behulp van modellen die gemaakt zijn door het Centraal Plan Bureau op een meer cijfermatige manier ingegaan op de effecten voor de Nederlandse economie. In het bijzonder het model genaamd "SAFFIER" dat een samenvoeging is van het kwartaalmodel SAFE en het jaarmodel JADE. Dit model voorspelt de effecten van allerlei exogene schokken op de Nederlandse economie op de korte en middellange termijn. De relevante formules en spoorboekjes van dit model geven een indicatie van hoe de Nederlandse economie reageert op een veranderende olieprijs. Belangrijke variabelen zijn BBP-groei, het EMU-saldo en de werkloosheid. In de scenario s van het CPB wordt meestal uitgegaan van een prijsstijging in plaats van een prijsdaling. Het idee en de effecten zijn uiteraard 1

4 ook van toepassing op een prijsdaling. Op die manier kan hopelijk een voorspelling worden gedaan over hoe deze ontwikkeling de Nederlandse economie de komende jaren beïnvloed. Uiteraard geldt voor alle voorspellingen dat zij ceteris paribus zijn. De Nederlandse en globale economie bevinden zich op dit moment in een zeer stormachtige fase waardoor bijvoorbeeld eventuele positieve effecten van een lagere olieprijs teniet kunnen worden gedaan door de gevolgen van de kredietcrisis. Dit is erg jammer, maar helaas is het bij economisch onderzoek zeer lastig om de omgeving constant te houden waardoor effecten niet geïsoleerd kunnen worden. 2. De effecten van schokken in de olieprijs op een olie-importerend land 2.1 Theorie uit de macroeconomische literatuur Het model van Gärtner laat zien wat de gevolgen zijn van een veranderende olieprijs als olie net als arbeid en kapitaal wordt gezien als input voor de productie. Het model biedt een intuïtieve weergave van de effecten waardoor het makkelijker wordt gegevens te interpreteren. Gärtner (2006, p. 423) neemt de volgende Cobb-Douglas functie: Y = K α OIL L β 1 α β Waarbij OIL de totale hoeveelheid ruwe olie die gebruikt is om output te genereren weergeeft. Verder zijn α en β positieve getallen waarbij geldt dat 1 > α + β. Het is belangrijk dat de hoeveelheid kapitaal op korte termijn niet zo veel kan veranderen, terwijl bedrijven hun olie-input vaak wel snel kunnen aanpassen vanwege een veranderende prijs. Bedrijven gebruiken een zodanige hoeveelheid olie dat de marginale opbrengst gelijk is aan de prijs. Als de prijs daalt, vinden bedrijven een lagere marginale opbrengst acceptabel. Ze zullen dus meer olie gebruiken. Dit is het directe effect van de lagere olieprijs. Daarnaast wordt arbeid productiever naarmate er meer olie gebruikt wordt (Gärtner, 2006, p. 424). Uiteraard geldt dit ook voor kapitaal, maar de input van kapitaal kan niet zo snel veranderen. Door Y af te leiden naar L wordt de marginale productiviteit van arbeid weergegeven: 2

5 dy dl α K OIL ( 1 α β ) α L = +β β = w Deze marginale productiviteit is in evenwicht gelijk aan het loon. Hier wordt de positieve invloed van de olie-input op de productiviteit van arbeid duidelijk zichtbaar. De productiviteit van olie kan op dezelfde manier worden afgeleid: α 1 α β dy K L = β = P 1 β OIL doil OIL Gärtner lost deze functie op voor olie en vult hem in in de voorgaande vergelijking. Op deze manier krijg je de vraag naar arbeid als functie van onder andere de olieprijs. β K OIL = α L P OIL 1 α β 1 1 β Invullen in de arbeidsvraagfunctie geeft: w = (1 K α βk L P L α 1 α β α OIL β ) α + β β 1 β Deze functie is de vraag naar arbeid als functie van kapitaal, arbeid en de olieprijs. Men kan dit omschrijven tot: w = (1 α β ) K L α 1 β β P OIL β 1 β Dit is de functie voor de vraag naar arbeid die Gärtner hanteert (2006, p.425). Deze functie laat zien dat de vraag naar arbeid toeneemt als de olieprijs daalt. In principe zal de werkloosheid dus gaan dalen en omdat de hoeveelheid olie en arbeid in de productiefunctie stijgen, stijgt het inkomen. Om te weten te komen hoe groot dit effect is zouden we echter moeten weten hoe groot α en β zijn. Bij de analyse van de modellen 3

6 van het CPB is dergelijke informatie wel beschikbaar. Uiteraard is het principe met kapitaal het zelfde als met arbeid, alleen reageert kapitaal veel trager en is dus niet meegenomen in het model. Er zijn dus drie effecten: De lagere prijs zorgt voor een toename van de olie in de productie. Ten tweede wordt arbeid productiever als er meer olie wordt gebruikt en neemt de vraag naar arbeid dus toe. Tenslotte neemt ook de hoeveelheid kapitaal toe, zij het met enige vertraging. Het volgende model biedt een grafische weergave van de vraag- en aanbodcurve van arbeid: Gartner (2006, 426) merkt op dat Europese landen veel langzamer reageren op een veranderende olieprijs dan Amerika. Dit is mogelijk vanwege de rol van vakbonden in de loononderhandelingen. Als de olieprijs stijgt, stijgt de werkloosheid. Als de olieprijs vervolgens weer daalt, proberen vakbonden om de belangen van de werkenden, de insiders, te behartigen. Zij zullen dus een zo hoog mogelijk loon proberen te behalen in plaats van zo veel mogelijk werkgelegenheid. Hierdoor blijft de werkloosheid hoog en duurt het herstel langer. Dit wordt ook wel Unemployment persistence genoemd. Het is echter de vraag in hoeverre vakbonden in Nederland daadwerkelijk alleen de belangen van de insiders behartigen. De voorafgaande effecten zijn in het algemeen van toepassing op olieimporterende landen. Nederland is echter een specifiek geval, omdat Nederland ook gas 4

7 exporteert. Een sterke stijging in de prijs van gas kan leiden tot een fenomeen dat Dutch disease wordt genoemd. Corden en Neary hebben een theoretisch model gemaakt om de Dutch disease te beschrijven (Corden en Neary, 1982, p ). Ze gaan uit van een kleine open economie. Dit land produceert twee exportproducten die worden verhandeld tegen exogene wereldprijzen. Ten eerste is er de uitvoer van energie T en de uitvoer van andere industrie M. Daarnaast is er een dienstensector S die niet verhandeld wordt. Er wordt aangenomen dat lonen perfect flexibel zijn zodat er geen werkloosheid is. Tevens wordt in de eenvoudigste variant van het model aangenomen dat er perfecte arbeidsmobiliteit is maar dat de andere productiefactoren niet mobiel zijn. Bovenstaande grafiek geeft het initiële evenwicht op de arbeidsmarkt weer. Het totale 5

8 arbeidsaanbod wordt gegeven door OsOt. Ls is de vraagfunctie voor arbeid in de dienstensector. De hoeveelheid arbeid die wordt aangewend voor de dienstensector wordt gemeten vanaf Os. Lt en Lm zijn de vraagfuncties voor arbeid in respectievelijk de energiesector en de industriesector. Omdat er volledige werkgelegenheid is wordt de loonhoogte volledig bepaald door de verschillende arbeidsvraagfuncties. Het aanvankelijke evenwicht wordt weergegeven door punt A. Corden en Neary (1982, p. 829) gaan vervolgens uit van een Hicks-neutrale technologische ontwikkeling in de energiesector. Een stijging van de energieprijs heeft echter hetzelfde effect. Hierdoor stijgt de vraag naar arbeid in de energiesector. De nieuwe vraagcurve is Lt. De lonen stijgen en het nieuwe evenwicht ligt in punt B. De energiesector trekt dus arbeid uit de andere sectoren. Dit wordt het resource movement effect genoemd. Hierdoor zullen de andere sectoren hun output verlagen. In de industriesector spreekt men van directe deindustrialisatie (Corden en Neary,1982, p. 830). Door de gedaalde output is er sprake van overvraag in de dienstensector. De prijs in deze sector zal stijgen. Dit leidt tot reële appreciatie, een relatieve stijging van de prijs van niet-verhandelbare goederen ten opzichte van verhandelbare goederen. Bovendien leiden de hogere nationale inkomsten tot extra uitgaven aan diensten, waardoor de prijs in de dienstensector nog verder stijgt. Dit wordt het spending effect genoemd. De reële appreciatie is dus gevolg van de gedaalde output en de gestegen vraag. Door deze prijsstijging zal de vraag naar arbeid in de dienstensector toenemen naar Ls wat de lonen nog verder opdrijft. De output in de dienstensector neemt weer toe en de output in de industrie neemt nog verder af. Het nieuwe evenwicht ligt in punt G. Het resultaat is dat de output in de energiesector stijgt, de output in de industriesector daalt en de output in de dienstensector zowel kan stijgen als dalen. In elk geval is er een onevenwichtige ontwikkeling in de economie waar de industriesector onder te lijden heeft als gevolg van de stijging van energieprijzen. Economische groei is voor een groot deel afhankelijk van technologische groei. Verder is bekend dat technologische groei voornamelijk voortkomt uit de productie van goederen voor de export en niet uit de lokale dienstensector. Als de industriesector (tijdelijk) krimpt kan dat gevolgen hebben voor de technologische ontwikkeling die een permanent verlagend effect hebben op het inkomen (van Wijnbergen, 1984, p. 41). Ook 6

9 zullen investeringen in de industriesector afnemen. Dit is een van de mogelijke schadelijke gevolgen van de Dutch disease. Als de olieprijs weer daalt is dit volgens het model van Corden en Neary gunstig voor de industriesector. De inkomsten uit de energiesector nemen af waardoor deze sector minder arbeid nodig heeft en de uitgaven aan diensten zullen dalen, waardoor de dienstensector ook minder arbeid nodig heeft. Hierdoor kan de arbeidsinput en daarmee de productie van de industrie weer toenemen. Een voorwaarde is wel dat deze sector niet te lang heeft geleden onder mindere technologische ontwikkeling, zodat zij nog competitief kan opereren op de wereldmarkt. Een ander effect van een veranderende olieprijs is veranderende wereldhandel. Een hogere olieprijs zorgt ervoor dat mondiale handel afneemt. Alle landen gebruiken olie in hun productie. Als olie duurder wordt neemt de productie af, zoals eerder opgemerkt. De omvang van de wereldhandel is sterk gerelateerd aan de productie van alle landen, dus een stijgende olieprijs heeft een negatief effect op de wereldhandel. Nederland is een zeer open economie. Al jaren maakt export ongeveer 30% uit van de toegevoegde waarde (CPB, 2008a, p.8). Als de (voor Nederland relevante) wereldhandel toeneemt is dit dus zeer gunstig voor de Nederlandse economie. Vroeger hadden olieschokken een grotere impact op de economie dan tegenwoordig. Blanchard en Gali (2008) hebben onderzocht waarom dit het geval is. Zij hebben hiervoor drie belangrijke redenen gevonden. Ten eerste komen zij tot de conclusie dat de reële lonen flexibeler zijn dan vroeger (Blanchard en Gali, 2008, p. 50). Dit betekent dat het effect van unemployment persistence kleiner is. Immers als er veel werkloosheid is, kunnen mensen zonder baan zich makkelijk aanbieden voor een lagere prijs, omdat de loonafspraken minder hard zijn dan vroeger. Blanchard en Gali hebben echter niet de Nederlandse situatie specifiek onderzocht. Een tweede reden is een beter monetair beleid (Blanchard en Gali, 2008, p.57). Bij olieschokken is er vaak sprake van een trade-off tussen inflatie en groei. Men staat voor de keuze om ofwel de inflatie laag te houden met als gevolg lage groei, of te proberen de groei vast te houden met als gevolg een hogere inflatie. Centrale banken uit verschillende landen zijn er tegenwoordig vaak meer op gericht een lage stabiele inflatie 7

10 te behouden en hebben ook een expliciete target. Banken hebben tegenwoordig meer geloofwaardigheid en kunnen met hun beleid meer bereiken (Blanchard en Gali, p. 5 en p. 65). Een derde reden is dat het aandeel van olie in de consumptie en productie tegenwoordig veel kleiner is dan vroeger. Een veranderende olieprijs is in macroeconomisch opzicht eigenlijk een sideshow geworden (Blanchard en Gali, 2008, p. 5 en p. 64). In de paragraaf 2.2 wordt onderzocht of deze drie redenen ook op Nederland van toepassing zijn. Ook Robert Barsky heeft onderzoek gedaan naar de effecten van verhoogde olieprijs op de economie (Barsky, 2004). Hij kwam tot de conclusie dat de effecten vrij beperkt zijn. Voor een aantal effecten is weliswaar theoretische steun, maar de effecten zijn empirisch gezien niet significant. Een veel gehoorde theorie die de economische crisis in de jaren 70 moet helpen verklaren is dat door de hoge olieprijs veel olieintensieve kapitaalgoederen plotseling verouderd waren. Barsky stelt echter dat uit onderzoek is gebleken dat er geen significante verandering in prijs van gebruikte kapitaalgoederen was. Als er al een effect was was het dus zeer klein. Bovendien zou dit gedeeltelijk gecompenseerd moeten worden door de investeringen in nieuwe zuinige kapitaalgoederen, maar een dergelijk effect was ook niet zichtbaar (Barsky, 2004, p. 6) Uit het model van Gartner wordt duidelijk dat een lagere olieprijs ertoe leidt dat er meer olie gebruikt wordt in de productie. Daardoor stijgt de productiviteit van arbeid en kapitaal. De productie zal dus toenemen en de werkloosheid wordt lager. Het model van Corden en Neary laat zien hoe het exporteren van energie kan leiden tot reële appreciatie. Dit heeft negatieve gevolgen voor de industriesector die langdurig kunnen worden als de industrie een technologische achterstand oploopt. De gedaalde olieprijs biedt kans op herstel. Tenslotte leidt de gedaalde prijs tot hogere productie wereldwijd, waardoor de wereldhandel en de Nederlandse export stijgen. Het is echter wel waarschijnlijk dat de effecten van olieschokken tegenwoordig niet meer zo groot zijn als vroeger. Dit komt vermoedelijk door de hogere flexibiliteit van de lonen, stabielere inflatie, en het gedaalde aandeel van olie in de productie en consumptie. Dit zijn in het kort de effecten van een veranderende olieprijs in de economische literatuur. 8

11 2.2 De Nederlandse situatie In deze paragraaf wordt onderzocht of de theoretische effecten van de olieprijs op de economie uit de vorige paragraaf ook op de Nederlandse situatie van toepassing zijn. Hierbij wordt ingegaan op de drie redenen die Blanchard en Gali (2008) noemden voor een lagere gevoeligheid voor de prijs van olie, namelijk lager oliegebruik, flexibelere arbeidsmarkten en beter monetair beleid. Verder worden de effecten van Dutch disease in Nederland behandeld. Tegenwoordig is Nederland niet meer zo afhankelijk van olie als in de jaren 70. Ten eerste is de Nederlandse economie zich steeds meer gaan richten op de dienstensector en minder op de industrie. Ook is het energieverbruik van de Nederlandse huishoudens met ongeveer 40% gedaald t.o.v Verder zijn er steeds meer andere vormen van energie opgekomen, zoals kernenergie en windmolens. Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling zien van het olieverbruik per eenheid BBP. 9

12 Uit deze grafiek blijkt ook duidelijk hoe het kon dat de oliecrisis van 1974 zo hard insloeg. Het oliegebruik was toen op een hoogtepunt en dat gecombineerd met een hoge prijs had natuurlijk grote effecten. De derde reden die Blanchard en Gali noemen (2008, p. 67), het afgenomen aandeel van olie in de productie en consumptie, is dus wat productie betreft in elk geval op Nederland van toepassing. Dit valt ook te rijmen met het model van Gärtner (2006, p.423). Vanwege de hoge olieprijs en andere redenen is Nederland zich steeds minder gaan richten op productie die olie gebruikt. De dienstensector is gegroeid en men probeert andere energiebronnen te gebruiken. Deze vormen van productie ontwikkelen zich, waardoor hun productiviteit stijgt. Hierdoor neemt de relatieve productiviteit van olie af. Dit resulteert in een kleiner effect van een veranderende olieprijs op de vraag naar arbeid. Volgens Blanchard en Gali (2008) heeft een flexibelere arbeidsmarkt er toe geleid dat de gevolgen van exogene schokken kleiner zijn. Uit onderzoek blijkt dat er sprake is van downward nominal wage rigidities op de arbeidsmarkten in Europese landen (Wulfsberg en Holden, 2004). In dit onderzoek worden het aantal daadwerkelijke loonverlagingen vergeleken met het aantal notional wage cuts. Het notional wage is het gewenste reële loon gecorrigeerd voor het prijsniveau. Als veel notional wage cuts niet plaatsvinden betekent dat dat er sprake is van rigiditeiten. In Nederland heeft over de periode % van de gewenste loonverlagingen niet plaatsgevonden als gevolg van nominal wage rigidities. Europees gezien lag dit aantal aan het begin van deze periode op 70%, en aan het eind van deze periode op slechts 20%. De Europese arbeidsmarkten zijn dus flexibeler geworden. Hoewel dat niet met zekerheid betekent dat dat ook geldt voor de Nederlandse markt, wijzen deze gegevens wel in die richting. Dat zou betekenen dat Nederland tegenwoordig minder gevoelig is voor exogene schokken dan in de tijd van de oliecrises. Over de hypothese van Blanchard en Gali dat monetair beleid tegenwoordig geloofwaardiger is geworden staat vast dat de inflatie tegenwoordig lager en stabieler is. Deze ontwikkeling wordt ook wel de Great Moderation genoemd. Vanaf halverwege de jaren 70 is zowel de volatiliteit van de inflatie als van het BBP gedaald. Dankzij het 10

13 afschaffen van de automatische prijscompensatie hebben exogene schokken minder effect op de lonen (CPB: CEP, 2009, p ). De afnemende volatiliteit van de inflatie heeft echter ook te maken met de afname van de afhankelijkheid van olie. Olieschokken hebben daardoor minder effect op de inflatie. De afnemende volatiliteit van inflatie is dus niet alleen een oorzaak van lagere gevoeligheid voor de olieprijs, maar ook een gevolg ervan. Zoals eerder gezegd kan een dalende olieprijs een positief effect hebben als daarbij de negatieve effecten van de Dutch disease verminderen. Daarvoor moet er echter wel sprake zijn van Dutch disease. Een van de gevolgen van dit fenomeen is een reële appreciatie, dwz. een stijging van de prijs van niet-verhandelbare goederen t.o.v. exportprijzen. Met de volgende gegevens van het CPB (CEP, 2009, p. 53 en p. 76) kunnen deze twee worden vergeleken. Er is geen duidelijke empirische definitie van non-traded goods. Sommige goederen zijn wel enigszins verhandelbaar, bijvoorbeeld in grensgebieden. Het CPB laat de opbouw van de stijging van de CPI uit verschillende componenten zien. De CPI minus de invoerkosten geeft een redelijke schatting van de prijsmutatie van non-traded goods. Verandering in % Prijzen binnenlands geproduceerde uitvoer 3,6 3,3 3,6-4,8-2,3 Consumentenprijsindex minus invoerkosten -0,2 1,1 0,5 2,5 1 Uit de tabel blijkt dat in de jaren , toen de olieprijs sterk steeg, de prijzen van de uitvoer veel sterker stegen dan de binnenlandse prijzen. Voor de periode wordt het tegenovergestelde voorspeld. Dit is in strijd met wat je op grond van het concept Dutch disease zou verwachten. Als er al een Dutch disease-effect is, is het dus zo klein dat het wordt gedomineerd door tegenovergestelde effecten. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de aardgasbaten tegenwoordig nog maar zo n 3% van de overheidsinkomsten uitmaken, terwijl dat percentage in het verleden veel groter was. Een tweede mogelijkheid is dat vlak na een sterke stijging van de olieprijs juist 11

14 een reële depreciatie te verwachten valt, omdat de exportprijs wordt opgedreven door de hoge olieprijs. De effecten die de arbeidskosten in de industriële sector doen stijgen treden met enige vertraging op. Pas op langere termijn, wanneer de olieprijs hoog en stabiel is, zou dan reële appreciatie plaatsvinden. De olieprijs is echter na enkele jaren van sterke stijging al weer gedaald, dus de Dutch disease heeft nooit echt in kunnen treden. Een andere verklaring voor de afwezigheid van Dutch Disease is dat het model uitgaat van volledige werkgelegenheid. Hierdoor is de prijselasticiteit van het aanbod van arbeid gelijk aan 0. In Nederland is er altijd wel sprake van enige werkloosheid. Als de lonen stijgen treden meer mensen toe tot de arbeidsmarkt. De hoeveelheid arbeid in de industriesector daalt dus in werkelijkheid minder dan in het model. We kunnen concluderen dat met name de Nederlandse afhankelijkheid van olie sterk is gedaald en dat daarom een dalende olieprijs niet zoveel effect meer heeft als vroeger. Ook is de arbeidsmarkt vermoedelijk flexibeler geworden. De rol van monetair beleid en de stabilisering van de inflatie is onduidelijk, omdat stabielere inflatie ook weer een gevolg is van minder oliegebruik. Dutch disease speelt vermoedelijk geen rol in de recente bewegingen van de olieprijs. 2.3 De gevolgen voor de olieproductie Op de lange termijn is het ook interessant om te kijken hoe het aanbod van olie reageert op dalende prijzen. De afgelopen jaren is de prijs sterk gestegen. De toename van de productie was echter niet zo groot. Het aanbod van olie is dus relatief prijsinelastisch. Een belangrijke reden hiervoor is dat de prijsstijging niet alleen toe te schrijven is aan de toenemende vraag uit opkomende economieën maar ook aan het feit dat een steeds groter deel van de olieproductie komt uit lastige bronnen (IMF, april 2008, p. 56). Dat zijn bronnen waar de olie moeilijk uit te halen is, wat gepaard gaat met hoge kosten. De reden dat men deze bronnen gebruikt is dat de grote olievelden langzaam leeg raken. Het is overigens niet zo dat de totale ontdekte olievoorraad kleiner is dan vroeger. Er 12

15 worden nog steeds nieuwe velden ontdekt, waardoor de totale voorraad ongeveer gelijk blijft. Dit blijkt ook uit de onderstaande grafiek. De marginale kosten van olieproductie zijn echter gestegen waardoor de olie eigenlijk permanent duurder is geworden. Uit deze grafiek uit de IMF World Economic Outlook van oktober 2008 blijkt dat de marginale kosten van een vat olie in 2007 zijn gestegen tot meer dan 70 dollar. De vraag naar olie is vanaf de tweede helft van 2008 weer gezakt. Het IMF noemt een aantal verklaringen voor de gedaalde olieprijs. Ten eerste de afnemende vraag wereldwijd vanwege de crisis. Bovendien spelen de toegenomen OPEC-productie en de hogere 13

16 prijselasticiteit van de vraag in de V.S een rol (IMF, oktober 2008, p. 96). Hierdoor is de noodzaak om uit moeilijke velden te pompen kleiner geworden. Dit heeft geresulteerd in dalende marginale kosten. Als de kosten niet waren gedaald zou tegen een prijs van 40 dollar helemaal geen olie meer worden geproduceerd, aangezien de marginale kosten dan hoger zijn dan de marginale opbrengsten. Deze lage prijs heeft tot gevolg dat het minder aantrekkelijk is om te investeren in technologieën die het mogelijk maken in lastige velden te boren. Als de prijs zo laag zou blijven zou dus op lange termijn de productie structureel afnemen. Het IMF verwacht echter dat op langere termijn de olieprijs structureel hoger blijft liggen dan deze was voor de scherpe stijging van de afgelopen jaren (IMF, oktober 2008, p. 96). De beperkingen aan de aanbodzijde blijven een dominante rol spelen bij het tot stand komen van de prijs. Binnen enkele jaren zal Nederland dus weer een hogere prijs moeten gaan betalen voor geïmporteerde olie. Dit zal samen met het verruimde monetaire beleid een hogere inflatie tot gevolg hebben. Daar staat tegenover dat de inkomsten uit gasbaten ook hoger zullen zijn. Pas als er alternatieven worden ontwikkeld voor het gebruik van olie kan Nederland zich onttrekken aan de gevoeligheid van de olieprijs. 3. De gevolgen voor de aardgasbaten In 1959 werd tijdens een proefboring door NAM onder Slochteren een grote aardgasbel ontdekt. Door deze ontdekking werd Nederland op slag een gasexporterend land. Later is er nog een aantal kleinere gas- en olievelden ontdekt. Deze worden geëxploiteerd door de overheid. Van de opbrengsten gaat 40% naar het Fonds Economische Structuurversterking. Dit fonds is opgericht ten behoeve van de Nederlandse infrastructuur en kenniseconomie. Onder andere de Betuwelijn en de HSL zijn door het FES gefinancierd. De overige 60% van de opbrengsten gaat naar de schatkist van de overheid. Onderstaande grafiek (CBS, 2007, 60) laat zien welk percentage van de overheidsinkomsten de opbrengsten uit deze bronnen waren. 14

17 Het percentage fluctueert rond de 3%. Dit was in het verleden een stuk hoger. In de jaren tachtig lag het aandeel van gasbaten als percentage van het BBP boven de 5%, terwijl het nu al jaren minder dan 2% is. Over het jaar 2008 is het percentage waarschijnlijk een stuk hoger vanwege de hoge olieprijs. De Nederlandse gasbedrijven koppelen namelijk hun gasprijs aan de olieprijs. Elk half jaar wordt de gasprijs voor de Nederlandse huishoudens vastgesteld door deze te indexeren met behulp van de olieprijs van de zes maanden ervoor. Dit om te zorgen dat de Nederlander niet te veel last heeft van prijsveranderingen. Hier is men in 1959 mee begonnen en er is tegenwoordig veel kritiek op. Het is echter niet zo dat alle gascontracten zo werken. Het is ook mogelijk om op de vrije markt gas te kopen. Ook hier loopt de gasprijs echter ongeveer gelijk met de olie, omdat gas en olie substituten van elkaar zijn. De recente daling van de olieprijs heeft dus ook grote gevolgen voor de aardgasbaten. Het TNO heeft in opdracht van het ministerie van Economische zaken een prognose gemaakt van de olie- en aardgasbaten van de komende jaren: 15

18 De prijzen die hier zijn gebruikt zijn voor 2008 en ,5 dollar per vat en voor 2010 en 2011 resp. 68,3 en 65 dollar per vat. Het is uiteraard niet helemaal de correcte methode, maar het is mogelijk een ruwe schatting te maken van de daadwerkelijke aardgasbaten over 2009 door het bedrag te delen door de geraamde olieprijs, maal de inmiddels meer realistische olieprijs van 40 dollar. Het CPB biedt geen recente voorspellingen over de olieprijs, in de MEV 2009 wordt nog uitgegaan van een olieprijs van 125 dollar over : ( 12,95 / 86,5) 40 = 5, : (11,00/68,3)40 = 6,44 Natuurlijk is 40 dollar maar een ruwe schatting, maar toch laat deze berekening zien dat de dalende olieprijs een flinke miljardenstrop kan betekenen voor de overheidsinkomsten. Overigens moet hierbij wel opgemerkt worden dat 40 dollar vroeger juist als een hoge olieprijs werd gezien. De provisorisch voorspelde aardgasbaten over 2009 en 2010 zijn ongeveer gelijk aan de jaren De Nederlandsche Bank heeft ook voorspellingen gedaan over de te verwachten aardgasbaten. Zij gaat uit van twee mogelijke scenario s. Een met een olieprijs op de lange termijn van 30 dollar en een met een olieprijs van 60 dollar. In beide gevallen zullen de aardgasbaten na 2009 alleen maar dalen, vanwege de afnemende reserves. 16

19 DNB stelt voor om de aardgasbaten in een fonds te stoppen dat een permanente opbrengst genereert. Bij een olieprijs van 30 dollar zou een dergelijk fonds jaarlijks 2,5 miljard euro uitkeren. Bij een olieprijs van 60 dollar is dit 4,6 miljard euro. In beide gevallen minder dan de afgelopen jaren, maar dit zou wel een permanente stroom zijn. In 2048 is de gasvoorraad naar verwachting uitgeput. Uit de grafiek blijkt dat de eerder gemaakt ruwe schatting van de aardgasbaten in overeenstemming is met de voorspellingen van DNB bij een olieprijs van 30 dollar. Het is dus plausibel dat de gasbaten ten opzichte van de periode ongeveer zullen halveren. 4. Analyse met behulp van CPB-modellen 4.1 Samenvatting model Het Centraal Planbureau maakt al jaren modellen om voorspellingen te doen over de Nederlandse economie. Het model dat voornamelijk gebruikt wordt heet SAFFIER. Dit is een samenvoeging van het SAFE- en het JADE-model, die gebruikt werden voor 17

20 resp. voorspellingen op de korte en lange termijn. Het is mogelijk om het hele model door te rekenen en daarmee cijfermatig de gevolgen van exogene schokken te bepalen. Gezien de gecompliceerdheid van het model, met ingewikkelde vertragingsfuncties, past dit echter niet binnen dit onderzoek. Daarom is er voor gekozen om met behulp van de uitleg van het CPB en de relevante vergelijkingen vast te stellen langs welke wegen een daling van de olieprijs de Nederlandse economie beïnvloedt. Hierbij wordt niet alleen naar de modellen zelf gekeken maar ook naar de voorspellingen die het CPB doet in bijvoorbeeld het CEP en de MEV. Daarnaast wordt gekeken of de voorspellingen van het CPB in overeenstemming zijn met het model van Gärtner. In de SAFFIER publicatie van 2006 legt het CPB het model uit en rekent een aantal scenario's door. Een van die scenario's is een verhoging van de olieprijs met 20%. De initiële prijs wordt geschat op 55 dollar over heel 2007, en deze prijs zou dan stijgen tot 65 dollar. Er wordt gekeken naar alle belangrijke economische variabelen als BBP, werkloosheid, lonen etc. Het CPB voorspelt hoe deze variabelen veranderen in de periode tussen de schok en vijf jaar later. Het model in tabelvorm is in de bijlage bijgevoegd. Het CPB rekent zowel een partiële variant uit als een compleet scenario. De partiële variant houdt geen rekening met de verandering van de inflatie wereldwijd, terwijl het complete scenario dat wel doet. Het verschil is dat bij de partiële variant de wereldhandel constant blijft, terwijl die bij het volledige scenario wel beïnvloed wordt. Het CPB (SAFFIER 2006, p.60) geeft de gevolgen van een prijsstijging, maar de ideeën kunnen net zo goed worden toegepast op een prijsdaling. Door de lagere olieprijs wordt het goedkoper om energie-producten te importeren. Hierdoor worden producten als benzine goedkoper. Olie wordt echter ook door veel bedrijven gebruikt bij de productie van andere goederen en deze goederen worden derhalve ook goedkoper. De inflatie neemt dus af. In het eerste jaar worden kostendalingen nog niet doorberekend in de afzetprijzen van de eindproducten. Dit heeft tot gevolg dat de prijs van de bruto toegevoegde waarde stijgt. De olie-import is goedkoper geworden, maar onze exportproducten dalen niet onmiddelijk in prijs. Dit heeft ruilvoetwinst tot gevolg. In de jaren daarna daalt de prijs van de bruto toegevoegde waarde weer licht. Met enige vertraging neemt ook de werkgelegenheid toe, als gevolg van de hogere productie. 18

21 Volgens het CPB is het netto effect op het EMU-saldo klein, maar negatief. De lagere werkloosheidsuitgaven en hogere belastinginkomsten kunnen de lagere gasbaten niet volledig compenseren. Dit maakt Nederland een vrij uniek land, aangezien in de meeste landen het BBP en het EMU-saldo in de zelfde richting bewegen na een olieschok. Effect olieprijsstijging van Wereldhandel constant Wereldhandel variabel 55 naar 65 dollar na 5 jaar CPI % 2,2 1,8 Loonvoet % 0,2 0,3 Werkloosheid (In %) Δ 0,2 0,3 BBP % -0,3-0,5 EMU-saldo (In % BBP) Δ 0,2-0,3 Als de effecten op de wereldhandel wel worden meegenomen zijn de effecten sterker (CPB SAFFIER 2006, p. 62). De lagere olieprijs resulteert in wereldwijde economische groei, waardoor de wereldhandel toeneemt. Dit is voor een kleine open economie als Nederland zeer gunstig. Ook hier stijgen werkgelegenheid en BBP. In vergelijking met het partiële model is het opvallend dat door het positieve effect van de wereldhandel ook het EMU-saldo verbetert. Het CPB ging ervan uit dat bij een prijsstijging van 55 naar 65 dollar het BBP in het partiële model na 5 jaar 0,3 procent lager ligt dan het centrale pad. In het volledige model ligt het 0,5 procent lager. Een prijsstijging van 55 naar 65 dollar is echter een relatief kleine verandering vergeleken met de recente prijsdaling. 4.2 Inflatie In de MEV 2006 heeft het CPB onderzocht wat het effect van de olieprijs op de inflatie is (MEV 2006, p.96). Men voorspelt dat een olieprijsstijging van 50 naar 65 dollar, dus 30%, zorgt dat de cumulatieve inflatie na anderhalf jaar met 0.8% is toegenomen. Er werd in deze publicatie vanuit gegaan dat het gewicht van energie en autobrandstoffen 19

22 in de consumentenprijsindex ongeveer 7% is. Als de olieprijs met 30% stijgt, stijgt de prijs van deze producten met ongeveer 6%. Een prijsstijging van 6% van producten met een gewicht van 7% resulteert in een directe inflatiestijging van 0.4%. Door de doorwerking via de hogere producentenprijzen en hogere lonen is het totale effect 0.8%. Aangenomen dat het gewicht van energie en autobrandstoffen grofweg gelijk is gebleven, zou er nu dus een veel grotere inflatiedaling moeten plaatsvinden, aangezien de olieprijs veel sterker is gedaald. De inflatie was in juli 2008 nog 3.2%. In januari 2009 was deze nog maar 1.9% (CBS Persbericht, 2009, p. 1). Dit lijkt in overeenstemming met de verwachting. Ceteris paribus zou de inflatie in de loop van 2009 nog wat meer moeten dalen, omdat de gasprijzen elk half jaar worden aangepast en in 2009 juist hoog zijn door de hoge olieprijzen in De vraaguitval als gevolg van de economische crisis resulteert ook in een lagere inflatie. Deze twee effecten zijn niet uit elkaar te houden. 4.3 Lonen en werkgelegenheid Zoals gezegd beïnvloedt de veranderende inflatie de prijs van de bruto toegevoegde waarde, met name in het eerste jaar. Dit is het gevolg van prijsrigiditeiten. De kosten van bedrijven zijn lager maar de prijzen van eindproducten passen zich niet onmiddelijk aan. In het eerste jaar neemt de prijs van de bruto toegevoegde waarde in de marktsector sterk toe, om vervolgens weer af te zwakken naarmate de markt zich richting het nieuwe evenwicht begeeft. Het CPB hanteert de volgende formule voor de ontwikkeling van de loonvoet (SAFE, 2002, p.53). ln p l = ln p + ln h + 0,34ln Λ ln rp 2,0u y 4 waarin: p l p y lange-termijn loonvoet marktsector prijs bruto toegevoegde waarde marktsector 20

23 h Λ rp arbeidsproductiviteit marktsector wig u 4 werkloosheidspercentage verhouding netto werkloosheidsuitkering en netto loon Uit deze loonvergelijking blijkt dat de prijs van bruto toegevoegde waarde een coëfficient 1 heeft. Eerder is opgemerkt dat de kostendalingen aanvankelijk niet worden doorberekend in de afzetprijzen. De prijs van de bruto toegevoegde waarde in de marktsector stijgt in eerste instantie dus. Een stijging van de loonvoet is het gevolg. In het partiële scenario van het CPB is de loonvoet met 0.6% na twee jaar toegenomen als gevolg van een olieprijsstijging. De consumentenprijsindex is echter met 1.3% toegenomen, waardoor het reële loon en daarmee de koopkracht afneemt. In het geval van een prijsdaling zou het reële loon dus moeten toenemen. Dit is in overeenstemming met het model van Gärtner, waarin het gestegen loon een gevolg is van toegenomen productiviteit. Werkloosheid is afhankelijk van vraag en aanbod van arbeid. Door de stijging van de prijs van de bruto toegevoegde waarde schuift de arbeidsvraagcurve op naar rechts. Hierdoor neemt de werkloosheid af. Ook het arbeidsaanbod neemt toe. Hier zijn twee redenen voor. Ten eerste een omgekeerd discouraged worker effect. Door de toegenomen vraag naar arbeid treden meer mensen toe tot de arbeids markt. Ten tweede willen meer mensen werken door de loonstijging. Dat betekent dat het substitutie-effect domineert (CPB SAFE, 2002, p. 52). Het effect is niet ontzettend groot. Volgens het spoorboekje wijkt na een olieprijsstijging de werkloosheid nooit meer dan 0,4% af van het centrale pad. 21

24 4.4 Export Het CPB hanteert de volgende formule om de export te voorspellen (SAFE, 2002, p. 29): ln bfb = 1,0ln mwf 2,58(ln p ln p ) 0,024tr70 0,31 waarin: bfb mwf bfb bfc lange-termijnniveau binnenlands geproduceerde uitvoer relevante wereldhandel p bfb prijs van binnenlands geproduceerde uitvoer p bfc prijs van concurrerende uitvoer tr70 trendterm vanaf 1970 In het partiële model wordt de wereldhandel constant verondersteld. Dat betekent dus dat het niveau van export voornamelijk wordt bepaald door de prijzen van Nederlandse en concurrerende export. In het partiële model is de prijs van uitvoer (exclusief energie) na een olieprijsstijging met 1,8% gestegen ten opzichte van het centrale pad. Na een daling zullen Nederlandse exportproducten goedkoper worden, al gebeurt dat met enige vertraging. Het is onbekend hoe de prijs van concurrerende uitvoer reageert op een verandering. Het is aannemelijk dat de prijs van concurrerende export samen beweegt met de Nederlandse. Ook concurrerende bedrijven ondervinden namelijk de gevolgen van een lagere olieprijs. Wel kunnen land-specifieke zaken, zoals flexibiliteit van de arbeidsmarkt de gevolgen beïnvloeden. Zolang de wereldhandel constant blijft heeft de olieprijs vermoedelijk weinig invloed op de export. Als de aangepaste wereldhandel wel wordt meegerekend verandert de uitkomst. Het CPB heeft zoals eerder vermeld ook het complete scenario doorgerekend. In de eerste jaren na de prijsstijging is er een forse stijging van de wereldhandel. Dit komt door de toegenomen groei die in Nederland plaatsvindt ook in andere landen voorkomt. Uit de bovenstaande vergelijking blijkt dat een stijging van 1% van de relevante wereldhandel een zelfde stijging tot gevolg heeft in de export. Op de korte termijn is het 22

25 effect nog iets groter. Het CPB rekent na een olieprijsstijging van 20% op een daling in het wereldhandelsvolume van 0,5% in het eerste jaar. Na een daling zou het wereldhandelsvolume ceteris paribus dus moeten stijgen. Vanwege de kredietcrisis is het wereldhandelvolume juist gedaald. Het CPB gaat voor 2009 uit van een daling van 2,75% (CPB, 2008b). Andere instituten zijn echter minder pessimistisch dan het CPB. In principe stijgt de wereldhandel aanvankelijk door grotere productie. De olieexporterende landen hebben echter minder dollars te besteden, wat juist weer een negatief effect heeft op de wereldhandel. Na 2 jaar is de wereldhandel weer terug op het centrale pad (CPB SAFFIER, 2006, p.63). Het CPB heeft echter in het complete scenario de exportprijs van aardgas als constant verondersteld, wat uiteraard niet realistisch is. Als hieraan voorbij wordt gegaan, is het positieve effect van een dalende olieprijs groter in het model waarin de aangepaste wereldhandel wordt gehanteerd dan in het model waarin de wereldhandel constant is. 4.5 Overheidsinkomsten Aan de ene kant stijgen de belastinginkomsten dankzij de toegenomen productie. Daar staat tegenover dat de gasbaten zullen afnemen. Uit de eerder genoemde gegevens in hoofdstuk 3 lijkt een afname van 5 miljard euro realistisch. Het CPB schat dat bij een hogere olieprijs het EMU-saldo met ongeveer 0,2 procentpunt stijgt. Na een daling zal het saldo dus licht moeten dalen. Dit betekent dat het effect van de gasbaten iets sterker is dan de veranderende belastinginkomsten als gevolg van een ander productieniveau. Zoals eerder opgemerkt gaan ongeveer 40% van de gasbaten naar het FES. Dit fonds doet investeringen in de infrastructuur die vooral belangrijk zijn voor de lange termijn. Als de gasbaten dalen zal dit deels ten koste gaan van de FES-uitgaven. Dit betekent dat de overheid minder hoeft te bezuinigen op bijvoorbeeld sociale voorzieningen. Op korte termijn is dit dus voordelig, omdat hierdoor de koopkracht van mensen die leven van een uitkering bespaard blijft. Aan de andere kant kunnen de lagere investeringen in de economische structuur op lange termijn juist nadelig zijn. Er is echter veel kritiek op de effectiviteit van de FES-uitgaven. Een van de bezwaren, die geldt voor 23

26 investeringsfondsen in het algemeen, is dat ze de uitgaven aan hetgeen waarvoor het fonds bedoeld is beschermen tegen kritische afweging. Als er opeens heel veel geld in het fonds vloeit door verhoogde gasbaten zal dit geld ook worden uitgegeven aan infrastructuur, terwijl dit geld misschien beter ergens anders aan besteed kan worden (Ros, 2009, p.1). Het is dus niet zeker in hoeverre lagere FES-uitgaven ook daadwerkelijk nadelig zijn voor de economie. Het past echter niet binnen het kader van dit onderzoek om hier nader op in te gaan. 4.6 Economische groei De lagere olieprijs zorgt voor goedkopere productie. De prijzen dalen en de afzet neemt toe. Dit is in overeenstemming met het model van Gärtner. In het complete scenario daalt het BBP 0,5% als de olieprijs stijgt van 55 naar 65 dollar. Ondanks dat Nederland relatief minder olie gebruikt dan vroeger hebben olieschokken dus nog steeds een significant effect op de economie. Dit gaat voornamelijk via de export en de consumptie. De export is een van de belangrijkste determinanten van het BBP. Nederland is een kleine open economie en dus is het niveau van de wereldhandel zeer bepalend voor de Nederlandse economie. In 2005 maakte de toegevoegde waarde van exportproducten en diensten 30% uit van de totale toegevoegde waarde (CPB Memorandum, 2008, p.8). Het niveau van de relevante wereldhandel stijgt als gevolg van de gedaalde olieprijs, wat rechtstreeks doorwerkt in een hoger export niveau en een hoger BBP. De toegenomen koopkracht leidt tot meer consumptie (CPB SAFE, 2002, p.24). In dit model is de consumptie afhankelijk van de life-time wealth die gelijk is aan het vermogen plus de contante waarde van het toekomstige inkomen. Dit life-time inkomen wordt dan verdeeld afhankelijk van de voorkeur tussen consumptie in het heden en in de toekomst. Als de lonen stijgen neemt deze consumptie toe. Volgens de korte termijnvergelijking wordt loonstijging, na enige vertraging, voor 55% uitgegeven aan vrije consumptie (CPB SAFE, 2002, p.25). Het loon heeft samen met uitkeringen dus een grote invloed op de consumptie. De consumptie heeft vervolgens grote invloed op het 24

27 BBP. Een stijging van de consumptie met 1% leidt naar schatting tot een toename van het BBP met 0.35% (CPB SAFE, 2002, p. 22). 5. Conclusie In dit stuk is onderzocht wat de gevolgen zijn van de gedaalde olieprijs voor de Nederlandse economie. In hoofdstuk twee zijn de gevolgen van een dalende olieprijs zoals bekend binnen de huidige economische literatuur uiteengezet. Als olie goedkoper wordt neemt de hoeveelheid olie in de productie toe. Volgens het model van Gärtner leidt dit tot een toegenomen productiviteit van arbeid en kapitaal. Hierdoor gaan de vraag naar arbeid en naar kapitaal omhoog. Dit heeft tot gevolg dat de totale productie toeneemt en de werkloosheid afneemt. De effecten zijn echter beperkt, en de voornaamste reden daarvoor is dat het aandeel van olie in de Nederlandse productie en consumptie de afgelopen jaren sterk is afgenomen. Ook de relatief flexibele Nederlandse arbeidsmarkt dempt de effecten. Opvallend is dat het BBP groeit terwijl het EMU-saldo verslechtert. Dit is het gevolg van de aangepaste aardgasbaten. De hoge olieprijs heeft de afgelopen jaren hoge inkomsten gegenereerd voor de schatkist vanwege de aardgasbaten. Deze zullen een stuk lager uitvallen, waarschijnlijk naar het niveau van de jaren 2003 en In de CPB-modellen zijn deze effecten in meer detail uitgewerkt. Op korte termijn treedt er ruilvoetwinst op doordat de import goedkoper wordt maar de afzetprijzen van de Nederlandse industrie in eerste instantie niet dalen. Op lange termijn zijn de effecten eigenlijk hetzelfde als in het model van Gärtner. De wereldhandel krijgt met name de eerste twee jaar een positieve impuls door de gedaalde olieprijs, maar keert daarna terug naar het centrale pad. Door deze impuls is de productie ook na 5 jaar echter nog iets groter dan in de situatie waar de wereldhandel constant wordt verondersteld. Het resultaat is echter in alle gevallen dat de zowel de productie als de werkgelegenheid licht zullen stijgen. 25

28 6. Bibliografie Barsky, R. (2004). Oil and the macroeconomy since the 1970s. Centre for Economic Policy Research. Blanchard, O.J., Gali, J. (2008). The macroeconomic effects of oil shocks: why are the 2000s so different from the 1970s? Centre for Economic Policy Research CPB (2002). SAFE: Een kwartaalmodel voor de Nederlandse economie voor kortetermijn analyses. CPB (2004). Veel gestelde vragen over olie en de wereldeconomie CPB (2005). Macro Economische Verkenning 2005 CPB (2006): Macro Economische Verkenning 2006 CPB (2006): SAFFIER; een 'multi purpose' model van de Nederlandse economie voor analyses op korte en middellange termijn. CPB (2008): Centraal Economisch Plan 2008 CPB (2008a). Het belang van export voor de Nederlandse economie CPB (2008b). De Nederlandse economie krimpt volgend jaar ¾%. Herstel in

29 CPB (2009): Macro Economische Verkenning 2009 CBS (2008): Milieurekeningen 2007 CBS (2009). Energie duurder, inflatie gelijk gebleven Corden W.M., Neary J.P. (1982). Booming Sector and De-industrialisation in a Small Open Economy. The Economic Journal, 92: De Nederlandsche Bank (2008). De Nederlandse gasbaten en het begrotingsbeleid: Theorie versus praktijk. Gärtner, M. (2006). Macroeconomics. Pearson Education. IMF (april 2008). World Economic Outlook IMF (oktober 2008). World Economic Outlook Ros, A.P. (2009). De Historie van het Fonds Economische Structuurversterking. Tijdschrift voor Openbare Financiën, 2009, nummer 1. TNO (2008). Olie en Gaswinning: Jaarverslag 2007 Van Wijnbergen, Sweder (1984). The Dutch Disease : A Disease After All? The Economic Journalm, 94: 373:41. Wulfsberg en Holden (2004). Downward Nominal Wage Rigidity in Europe. CESifo Working Paper. 27

30 28

31 29

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Perscommuniqué Brussel, 15 september 2000 Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de

Nadere informatie

UIT theorie ASAD

UIT theorie ASAD Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is een samenvoeging van de theorie van Keynes met de oude klassieke modellen. In verschijningsvorm

Nadere informatie

Examen HAVO. Economie 1

Examen HAVO. Economie 1 Economie 1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.00 uur 20 00 Dit examen bestaat uit 31 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed

Nadere informatie

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012 Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012 Inleiding Lorette Ford De economische ontwikkeling van een land kan door middel van drie belangrijke economische indicatoren

Nadere informatie

Draai zelf aan de knoppen van de Nederlandse economie: Workshop DELFI-tool. Gerbert Hebbink VECON Studiedag, 22 maart 2017

Draai zelf aan de knoppen van de Nederlandse economie: Workshop DELFI-tool. Gerbert Hebbink VECON Studiedag, 22 maart 2017 Draai zelf aan de knoppen van de Nederlandse economie: Workshop DELFI-tool Gerbert Hebbink VECON Studiedag, 22 maart 2017 Doel van de workshop Uitleg gebruik van online DELFI-tool en ideeën voor lesprogramma

Nadere informatie

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M) 1) Geef de omschrijving van trendmatige groei. 2) Wat houdt conjunctuurgolf in? 3) Noem 5 conjunctuurindicatoren. 4) Leg uit waarom bij hoogconjunctuur de bedrijfswinsten zullen stijgen. 5) Leg uit waarom

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo 2010 - I

Eindexamen economie vwo 2010 - I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit

Nadere informatie

Voorbeeldcasussen workshop DELFI-tool t.b.v. de LWEO Conferentie 2016. Auteurs: Íde Kearney en Robert Vermeulen

Voorbeeldcasussen workshop DELFI-tool t.b.v. de LWEO Conferentie 2016. Auteurs: Íde Kearney en Robert Vermeulen Voorbeeldcasussen workshop DELFI-tool t.b.v. de LWEO Conferentie 2016. Auteurs: Íde Kearney en Robert Vermeulen De voorbeelden in de casussen zijn verzonnen door de auteurs en komen niet noodzakelijkerwijs

Nadere informatie

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten CPB Notitie Datum : 7 april 2004 Aan : Projectdirectie Administratieve Lasten Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten 1 Inleiding Het kabinet heeft in het regeerakkoord het

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Rek in het arbeidsaanbod 1 maximumscore 2 Doordat het aanbod van

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet

Nadere informatie

Macro-economische Ontwikkelingen

Macro-economische Ontwikkelingen Macro-economische Ontwikkelingen e kwartaal 8 Overall conclusie De kredietcrisis zorgt voor een terugval van de economische bedrijvigheid in Nederland die sinds het begin van de jaren tachtig niet is voorgekomen.

Nadere informatie

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën. Beste leerling, Dit document bevat het examenverslag voor leerlingen van het vak economie vwo, eerste tijdvak (2019). In dit examenverslag proberen we een zo goed mogelijk antwoord te geven op de volgende

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II 4 Antwoordmodel Opgave Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. ja Uit de toelichting moet blijken dat de stijging

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

CPB Notitie. Bijstelling meerjarencijfers Inleiding. Datum : 3 juli 2003

CPB Notitie. Bijstelling meerjarencijfers Inleiding. Datum : 3 juli 2003 CPB Notitie Datum : 3 juli 2003 Bijstelling meerjarencijfers 2004-2007 1 Inleiding De analyse van het Hoofdlijnenakkoord in mei 2003 in CPB Notitie 2003/49 is gebaseerd op het voorzichtige scenario van

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2014-I

Eindexamen vwo economie 2014-I Opgave 1 1 maximumscore 2 De kredietcrisis in de VS leidt ertoe dat Nederlandse banken verlies lijden op hun beleggingen in de VS en daardoor minder makkelijk krediet verstrekken aan bedrijven. Hierdoor

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

Hoofdstuk 14 Conjunctuur

Hoofdstuk 14 Conjunctuur Hoofdstuk 14 Conjunctuur Open vragen 14.1 CPB: groei Nederlandse economie valt terug naar 1% in 2005 In 2005 zal de economische groei in Nederland licht terugvallen naar 1% ten opzichte van een groei van

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vergemakkelijken van het ontslaan

Nadere informatie

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Als je moet kiezen welk plaatje je op je cijferlijst zou willen hebben,

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores. indien drie juist 2 indien twee juist 1 indien één of geen juist 0

Vraag Antwoord Scores. indien drie juist 2 indien twee juist 1 indien één of geen juist 0 Opgave 1 1 maximumscore 2 bij (1) prijs-afzetlijn bij (2) onvolkomen bij (3) proportioneel indien drie juist 2 indien twee juist 1 indien één of geen juist 0 2 maximumscore 1 TO (Q=90) = 90 30 = 2.700

Nadere informatie

CPB Notitie. Economierapportage maart De wereldeconomie. Datum : 27 maart 2003 Aan : De Minister van Economische Zaken

CPB Notitie. Economierapportage maart De wereldeconomie. Datum : 27 maart 2003 Aan : De Minister van Economische Zaken CPB Notitie Datum : 27 maart 2003 Aan : De Minister van Economische Zaken Economierapportage maart 2003 1 De Nederlandse economie blijft ondermaats presteren. Dit geldt zelfs indien door een voorspoedig

Nadere informatie

De macro-economische vooruitzichten voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan

De macro-economische vooruitzichten voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan Economie en onderneming De macro-economische vooruitzichten 2006-2012 voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan Meyermans, E. & Van Brusselen, P. (2006).

Nadere informatie

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Remediëringstaak: Vraag en aanbod Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: a. Stijging olieprijs blijft beperkt. Je moet een grafiek tekenen waarin je je aanbod naar links laat verschuiven (aanbod daalt) (wegens pijpleidingen die

Nadere informatie

Arbeidskosten per eenheid product

Arbeidskosten per eenheid product Arbeidskosten per eenheid product CPB Achtergronddocument, behorend bij: MEV 2012 September 2011 Martin Mellens CPB Memo Aan: Belangstellenden Centraal Planbureau Van Stolkweg 14 Postbus 80510 2508 GM

Nadere informatie

Draai zelf aan de knoppen van de Nederlandse economie: Workshop online DELFI-tool

Draai zelf aan de knoppen van de Nederlandse economie: Workshop online DELFI-tool Draai zelf aan de knoppen van de Nederlandse economie: Workshop online DELFI-tool Íde Kearney en Robert Vermeulen LWEO congres, 9 juni 2016 Uitingen in deze presentatie zijn voor rekening van de auteurs

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 0,15 0,12 100% = 25%

Nadere informatie

20.1 Wat is economische groei?!

20.1 Wat is economische groei?! 20.1 Wat is economische groei? Om te beoordelen of er geproduceerd is, moet het BBP worden gecorrigeerd voor de inflatie. BBP is de totale product door binnenlandse sectoren. We vinden dan de toename van

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Eindexamen economie 1 havo 2000-I Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van

Nadere informatie

Regionale economische vooruitzichten 2014-2019

Regionale economische vooruitzichten 2014-2019 2014/6 Regionale economische vooruitzichten 2014-2019 Dirk Hoorelbeke D/2014/3241/218 Samenvatting Dit artikel geeft een bondig overzicht van enkele resultaten uit de nieuwe Regionale economische vooruitzichten

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie I

Eindexamen vwo economie I Opgave 1 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de hoogte van de arbeidsinkomensquote 0,7 / 70% is. 2 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat als b 1 daalt, het inkomen na belastingheffing

Nadere informatie

Gezinnen. Overheid. Bedrijven. Buitenland

Gezinnen. Overheid. Bedrijven. Buitenland Hoofdstuk 2 Basisinzichten Opgave 1 NBP fk 990 S = 120 Gezinnen Bg = 50 C = 820 Overheid NBPov = 90 Indir. Bel. = 70 Cov = 50 Iov = 10 NBPb = 900 Bedrijven I = 110 X = 910 M = 930 Buitenland B NBPfk Bg

Nadere informatie

Praktische opdracht Economie De economische groei in Nederland in jaren-90

Praktische opdracht Economie De economische groei in Nederland in jaren-90 Praktische opdracht Economie De economische groei in Nederland in jaren-90 Praktische-opdracht door een scholier 3697 woorden 29 juni 2004 4,7 54 keer beoordeeld Vak Economie Inleiding Deze praktische

Nadere informatie

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf M21221 Arbeidsproductiviteit in MKB en groot Verklaring van verschillen tussen MKB en groot en ontwikkelingen 1993-29 Anne Bruins Ton Kwaak Zoetermeer, november 212 Arbeidsproductiviteit in MKB en groot

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Macro-economische Ontwikkelingen

Macro-economische Ontwikkelingen Macro-economische Ontwikkelingen e kwartaal 1 BIJLAGE II Overall conclusie De Nederlandse economie groeit in 1 naar verwachting met 1¼%. Voor komend jaar wordt een groei van 1¾% voorzien. De toename van

Nadere informatie

economie 1 Compex Je geeft de antwoorden op deze vragen op papier, tenzij anders is aangegeven.

economie 1 Compex Je geeft de antwoorden op deze vragen op papier, tenzij anders is aangegeven. Examen HAVO 2007 tijdvak 1 maandag 21 mei totale 13.30 examentijd - 16.003 uur economie 1 Compex Vragen 1 tot en met 20 In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer niet wordt gebruikt.

Nadere informatie

UIT De Phillips curve in het kort

UIT De Phillips curve in het kort Phillips ontdekt een verband (korte termijn). De econoom Phillips zag in de gegevens van eind jaren 50 tot eind jaren 60 een duidelijk (negatief) verband tussen werkloosheid en inflatie. Phillips stelde

Nadere informatie

BBP Inflatie Lopende rekening Werkloosheid Europa 2,0 0,1 0,8 3,3 2,8 2,1 0,4 0,8 1,0

BBP Inflatie Lopende rekening Werkloosheid Europa 2,0 0,1 0,8 3,3 2,8 2,1 0,4 0,8 1,0 Prognose IMF voor Midden-Europa en de Balkan Jan Limbeek Twee keer per jaar, in april en in september of oktober, publiceert het IMF zijn World Economic Outlook, waarin het zijn economische verwachtingen

Nadere informatie

Bouwaanvragen. Opbrengst bouwleges

Bouwaanvragen. Opbrengst bouwleges Kwartaalrapportage 1. Inleiding Vorig jaar werd Nederland geconfronteerd met de kredietcrisis. In eerste instantie werd nog gedacht dat dit probleem zich zou beperken tot de VS. Niets blijkt minder waar.

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II 4 Antwoordmodel Opgave voorbeeld van een juiste berekening: 84.760.000 4 = 2.080 uur 63.000 2 voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat uitzendkrachten in deeltijd werken. 3 voorbeelden

Nadere informatie

SAFFIER II. 1 model voor Nederland. 2 hoedanigheden kwartalen en jaren. 3 toepassingen CEP/MEV, mlt en lang(er)

SAFFIER II. 1 model voor Nederland. 2 hoedanigheden kwartalen en jaren. 3 toepassingen CEP/MEV, mlt en lang(er) SAFFIER II 1 model voor Nederland 2 hoedanigheden kwartalen en jaren 3 toepassingen CEP/MEV, mlt en lang(er) Inhoud model in vogelvlucht historie + structuur toelichting per blok toepassing korte termijn

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opgave 1 1 maximumscore 2 Uit de uitleg moet blijken dat het tarief per keer legen de inwoners stimuleert om de containers minder vaak aan te bieden om daarmee lasten te besparen 1 het tarief per kilo

Nadere informatie

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2. 1 / 6 I. Vraag en aanbod 1 2 fig. 1a 1 2 fig. 1b 4 4 e fig. 1c f _hoog _evenwicht _laag Q 1 Q 2 Qv Figuur 1 laat een collectieve vraaglijn zien. Een punt op de lijn geeft een bepaalde combinatie van de

Nadere informatie

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Hoofdstuk 1 + 2 Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Bedoeld om de werkelijkheid te verklaren Bedoeld om voorspellingen

Nadere informatie

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag. Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is daarmee een macro-economisch model. Het model maakt sterk gebruik van het marktmodel uit

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 twee van de volgende voorbeelden

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo I

Eindexamen economie 1-2 vwo I Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 nivellering 38,2 : 9,6 = 3,98 : 1 2 maximumscore

Nadere informatie

Macro-economische Ontwikkelingen

Macro-economische Ontwikkelingen Macro-economische Ontwikkelingen 1e kwartaal 9 Overall conclusie In de tweede helft van 8 sloeg de kredietcrisis ook in Nederland over naar de rest van de economie. De vooruitzichten voor 9 en 1 zijn in

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo II

Eindexamen economie 1-2 vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een voorbeeld van een

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting door S. 946 woorden 2 april 2017 8,1 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 De vraag naar producten Kernbegrippen 1) Individuele vraaglijn 2) Betalingsbereidheid

Nadere informatie

Praktische opdracht Economie Inflatie

Praktische opdracht Economie Inflatie Praktische opdracht Economie Inflatie Praktische-opdracht door een scholier 1658 woorden 20 juni 2005 6,9 44 keer beoordeeld Vak Economie Wat is Inflatie? Wat is inflatie en wat is een prijsindexcijfer?

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inkomen huishoudens gecorrigeerd voor inflatie licht gedaald. Meer inkomen uit vermogen en pensioen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inkomen huishoudens gecorrigeerd voor inflatie licht gedaald. Meer inkomen uit vermogen en pensioen Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB06-074 13 juli 2006 9.30 uur Uitgaven huishoudens hoger dan inkomsten De Nederlandse economie is in 2005 met 1,5 procent gegroeid. Het voor inflatie gecorrigeerde

Nadere informatie

Datum : 2 april 2002 Aan : De Minister van Economische Zaken

Datum : 2 april 2002 Aan : De Minister van Economische Zaken CPB Notitie Datum : 2 april 2002 Aan : De Minister van Economische Zaken Economierapportage april 2002 1 De internationale conjunctuur lijkt door het dieptepunt heen. In de Verenigde Staten en Zuidoost-Azië

Nadere informatie

Macro-economie examenvragen

Macro-economie examenvragen Macro-economie examenvragen Deel II 1. Indien de reële productie en het arbeidsaandeel constant blijven, dan kan het aantal tewerkgestelde personen van het ene jaar op het andere slechts toenemen indien.

Nadere informatie

Economische prognose IMF voor het GOS

Economische prognose IMF voor het GOS Economische prognose IMF voor het GOS Jan Limbeek Twee keer per jaar, in april en september of oktober, publiceert het IMF zijn World Economic Outlook, waarin het zijn economische verwachtingen voor de

Nadere informatie

Macro-economische Ontwikkelingen

Macro-economische Ontwikkelingen Macro-economische Ontwikkelingen e kwartaal 1 Bijlage II Overall conclusie De Nederlandse economie groeit naar verwachting met 1¾% in 1 en met 1½% in 11. De toename van het bbp komt bijna volledig voor

Nadere informatie

Internationale varkensvleesmarkt 2012-2013

Internationale varkensvleesmarkt 2012-2013 Internationale varkensvleesmarkt 212-213 In december 212 vond de jaarlijkse conferentie van de GIRA Meat Club plaats. GIRA is een marktonderzoeksbureau, dat aan het einde van elk jaar een inschatting maakt

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 q v = 200 1,25 + 450 = 200 q a

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 van het aanbod van arbeid

Nadere informatie

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur Economische wetenschappen 1 en recht Examen VWO Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur 19 99 Dit examen bestaat uit 34 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven

Nadere informatie

jul/09 mei/09 jun/09 sep/09 sep/08 jan/09 feb/09 mrt/09 jun/09 aug/09 sep/09 aug/09

jul/09 mei/09 jun/09 sep/09 sep/08 jan/09 feb/09 mrt/09 jun/09 aug/09 sep/09 aug/09 HAAGSE MONITOR ECONOMISCHE RECESSIE 7 Deze monitor geeft zowel prognoses als gerealiseerde cijfers weer. Het vaststellen van gerealiseerde cijfers kost tijd, maar worden, zodra deze bekend zijn, in de

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 De werkgelegenheid verandert met

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2008-I

Eindexamen economie 1 havo 2008-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 bij (1) primair bij (2) directe

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 400 Nota over de toestand van s Rijks Financiën Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen Slides en video s op www.jooplengkeek.nl Goede tijden, slechte tijden Soms zit het mee, soms zit het tegen 1 De toegevoegde waarde De toegevoegde waarde is de verkoopprijs van een product min de ingekochte

Nadere informatie

Oefeningen vraag en aanbod

Oefeningen vraag en aanbod Oefeningen vraag en aanbod Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen (telkens ceteris paribus). a. De productiviteit van een groot aantal

Nadere informatie

Macro-economisch scorebord 2015K4

Macro-economisch scorebord 2015K4 Macro-economisch scorebord 2015K4 Saldo lopende rekening als % bbp Netto extern vermogen als % bbp Reële effectieve wisselkoers (36 handelspartners) 3-jaars voortschrijdend gemiddelde 3-jaars mutatie in

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II Opgave 1 Uit een krant: Uitzendbranche blijft groeien Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat de uitzendbranche in het eerste kwartaal van 1998 flink is gegroeid. In vergelijking

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend.

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend. Beoordelingsmodel Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend. Bankzaken 1 maximumscore 1 Voorbeeld van een juiste verklaring: De inflatie van 1,6% is een gemiddelde waarin de

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model 1. Opbouw van de AV-lijn A. Relatie tussen reële bbp en rente Fragment: Belgische glansprestatie (Tijd, 31/12/2004) Bestedingen De consumptie van de gezinnen groeide

Nadere informatie

SCHATTING BBO OPBRENGSTEN

SCHATTING BBO OPBRENGSTEN SCHATTING BBO OPBRENGSTEN 1. Opbrengsten BBO aan overheidsinkomsten Voordat wordt ingegaan op de opbrengsten die de BBO aan Lands kas zal bijdragen, wordt stilgestaan bij het gegeven dat het BBO-stelsel

Nadere informatie

Werkloosheid daalt licht / Inflatie blijft laag

Werkloosheid daalt licht / Inflatie blijft laag Werkloosheid daalt licht / Inflatie blijft laag Het voorzichtige herstel houdt in 2014 stand. De uitvoer is in belangrijke mate bepalend voor dit herstel. De energieprijzen dalen sterk en de euro kent

Nadere informatie

Centraal Economisch Plan 2019

Centraal Economisch Plan 2019 Economische groei terug naar normaal Internationale risico s raken de Nederlandse economie Centraal Economisch Plan bbp-groei, in % 2,9 1,5 2,5 2,2 2016 2017 2018 1,5 1,5 Krappe arbeidsmarkt met hogere

Nadere informatie

Verwerking wet Verlenging Loondoorbetaling bij Ziekte in CEP 2004

Verwerking wet Verlenging Loondoorbetaling bij Ziekte in CEP 2004 CPB Memorandum Sector : 2 Afdeling/Project : Sociale Zekerheid Samensteller(s) : Hans Stegeman Nummer : II/2004/03 Datum : 22 maart 2004 Verwerking wet Verlenging Loondoorbetaling bij Ziekte in CEP 2004

Nadere informatie

Macro-economische Ontwikkelingen

Macro-economische Ontwikkelingen Macro-economische Ontwikkelingen 3e kwartaal 8 Overall conclusie De kredietcrisis en de in het spoor daarvan vertragende wereldconjunctuur leiden ertoe dat de economische groei scherp terugvalt, tot ¼%

Nadere informatie

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Vraag 1 (H1-14) Een schoenmaker heeft een paar schoenen gerepareerd en de klant betaalt voor deze reparatie 16 euro. De schoenmaker

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie II

Eindexamen vwo economie II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat de particuliere

Nadere informatie

Mondiale perspectieven voor energie, technologie en klimaatbeleid voor 2030 KERNPUNTEN

Mondiale perspectieven voor energie, technologie en klimaatbeleid voor 2030 KERNPUNTEN Mondiale perspectieven voor energie, technologie en klimaatbeleid voor 2030 KERNPUNTEN Referentiescenario De WETO-studie (World Energy, Technology and climate policy Outlook 2030) bevat een referentiescenario

Nadere informatie

UIT groei en conjunctuur

UIT groei en conjunctuur Economische groei. Economische groei drukken we uit in de procentuele groei van het BBP op jaarbasis. De groei van het BBP heeft twee oorzaken. Het BBP kan groeien omdat de prijzen van producten stijgen

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11 OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk Open Vragen OEFENING a) i. De vraagcurve van arbeid verschuift naar rechts. ii. Daar we in de korte termijn zijn, kan de kapitaalstock niet worden aangepast aan de stijging

Nadere informatie

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl Domein E: Ruilen over de tijd Rente : prijs van tijd Nu lenen: een lagere rente Nu sparen: een hogere rente Individuele prijs van tijd: het ongemak dat je ervaart Algemene prijs van tijd: de rente die

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) 1. Zijn de volgende stellingen waar of niet waar? I. Voorraadinvesteringen kunnen negatief

Nadere informatie

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 3) Wat zijn negatief externe effecten? 4) Waarom is deze maatstaf niet goed genoeg? Licht toe. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte

Nadere informatie

Outlook 2016. Figuur 1: Invloed van Chinese groei op wereldwijde groei. (bron: Capital Economics) december 2015 Pagina 2 van 7

Outlook 2016. Figuur 1: Invloed van Chinese groei op wereldwijde groei. (bron: Capital Economics) december 2015 Pagina 2 van 7 Outlook 2016 Inleiding 2016 is in China het jaar van de aap. Apen zijn de genieën van de Chinese dierenriem. Ze leven in groepen, zijn intelligent en geestig. Niets is voor hen te moeilijk. Als het wel

Nadere informatie

Voorspellingen Peakoil Nederland. Realisten of doemdenkers?

Voorspellingen Peakoil Nederland. Realisten of doemdenkers? Voorspellingen Peakoil Nederland Realisten of doemdenkers? Lievelde, Erve Kots, 27 Mei 2009 World Oil Production & Peaking Outlook *Eerste Rapportage Peakoil Nederland met analyse van de toekomstige olieproductie

Nadere informatie

CPB Notitie 16 augustus Houdbaarheidsberekeningen. Uitgevoerd op verzoek van Flip de Kam

CPB Notitie 16 augustus Houdbaarheidsberekeningen. Uitgevoerd op verzoek van Flip de Kam CPB Notitie 16 augustus 2013 Houdbaarheidsberekeningen Uitgevoerd op verzoek van Flip de Kam. CPB Notitie Aan: Flip de Kam Centraal Planbureau Van Stolkweg 14 Postbus 80510 2508 GM Den Haag T (070)3383

Nadere informatie

Proefexamen Macro-economie: verbetering

Proefexamen Macro-economie: verbetering Proefexamen Macro-economie: verbetering Deel 1: Drie open vragen op telkens 6 punten. 1. H9 a) Leid wiskundig de Philipscurve af uit de prijszettingsrelatie op de arbeidsmarkt. Verklaar de gebruikte symbolen.

Nadere informatie

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod 6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod Opgave 1 a Noem vier factoren die bij een gegeven prijsniveau tot een verandering van de Effectieve Vraag kunnen leiden. b Met welke (macro-economische) instrumenten

Nadere informatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. (Summary in Dutch) (Summary in Dutch) Inflatie is de stijging van het algemeen prijspeil. De jaren 70 en 80 van de vorige eeuw waren periodes van relatief hoge inflatiecijfers in West-Europa, terwijl lage inflatie en deflatie

Nadere informatie

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting door H. 1812 woorden 16 juni 2013 6 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Economie samenvatting Werk hoofdstuk 1, 2 en 3 Hoofdstuk 1. Werken

Nadere informatie

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden? 1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de

Nadere informatie