Verkondiging n.a.v. 1 Petrus 2: en Galaten 5: Auteur: Mariëlle Jochemsen (Utrecht) Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Verkondiging n.a.v. 1 Petrus 2: 11-25 en Galaten 5: 13-17 Auteur: Mariëlle Jochemsen (Utrecht) Gemeente van onze Heer Jezus Christus,"

Transcriptie

1 Verkondiging n.a.v. 1 Petrus 2: en Galaten 5: Auteur: Mariëlle Jochemsen (Utrecht) Gemeente van onze Heer Jezus Christus, Het gedeelte dat we uit de eerste Petrusbrief hoorden, wringt bij mij en misschien ook wel bij u en bij jou. Zijn de visies op overheid en op slavernij mij, ons niet vreemd? Slavernij, zoals we dat nu kennen in vormen van mensenhandel en kinderarbeid, had allang verdwenen moeten zijn. En het gezag erkennen van de overheid vinden we lastiger wanneer de politieke koers en onze eigen opvattingen niet stroken. En ja, de geschiedenis leert ons dat generaties voor ons een tekst als deze hebben gebruikt om slavernij in stand te houden. Of om, ten tijd van de Tweede Wereldoorlog, op te roepen tot blinde gehoorzaamheid aan de overheid. Waarom komt de auteur niet in opstand? De overheid wordt niet bevraagd, maar moet worden erkend. Immers de overheid verzorgt de rechtspraak. Slavernij wordt stilzwijgend geaccepteerd, ook al heeft de auteur - dat zeker niet - geen rooskleurig beeld van de behandeling van slaven door hun meesters. Hij roept immers dat ook voor onrechtvaardige meesters gezag moet worden getoond worden. Dat suggereert toch dat de schrijver wist van onrecht. Wanneer je op wat voor manier dan ook geconfronteerd wordt met beelden van mishandeling, uitbuiting, kinderhanden die zwaar en gevaarlijk werk verrichten dan schreeuwt je hart misschien wel: dit niet langer! Hoe onbegrijpelijk de inhoud van de brief misschien voor ons is, zo inspirerend was ze denk ik voor de eerste lezers van deze brief. De oproep tot gehoorzaamheid biedt de lezers houvast, geeft richting aan hoe ze als gelovigen hun geloof kunnen leven. Als minderheid in een ongelovige wereld. De vraag die de eerste lezers van deze brief hebben is: Hoe leef je nu als een kleine groep gelovigen te midden van al die mensen die jouw geloof niet delen? Welke plek neem je dan in in de maatschappij? Ook voor ons geen gekke vraag. Een maand geleden kwam het onderzoek God in Nederland uit. Er kan veel over het onderzoek gezegd worden, maar een ding is in ieder geval wel duidelijk. Als christenen vormen we een minderheid in Nederland. Hoewel ik merk dat er verschillend op dit onderzoek wordt gereageerd, geeft het wel reuring. Een reuring die versterkt wordt door bijvoorbeeld het voornemen om de Zondagswet af te schaffen. Niet dat er in de praktijk iets zal veranderen, gemeenten waren immers al vrij om evenementen toe te staan op zondag, maar toch Is dit wellicht een teken dat de meerderheid zich niet meer over de minderheid ontfermt en ruimte voor hen laat? Die vraag legde Jutta Chorus op tafel in een column in NRC. Ik vond het wel een spannende vraag. Maar omgekeerd is de vraag ook een vraag aan ons. Hoe verhoudt je je als minderheid tot die meerderheid? Daar gaat het dus over in de eerste Petrusbrief. Heel concreet zelfs. Zo waren er slaven die tot geloof kwamen en daardoor in conflict kwamen met hun ongelovige

2 meesters. Er ontstond frictie. Hoe verhoud je je dan als slaaf tot je meester, zonder daarbij je nieuwe geloof af te zweren? Dezelfde vraag geldt voor de relatie tussen de gelovigen en de overheid van Klein-Azië, onderdeel van het grote Romeinse Rijk. De gelovigen in Klein-Azië, over het algemeen net bekeerd, bevonden zich in een kwetsbare, ondergeschikte positie. Wat is je plek dan in de samenleving? Hoe kun je zowel God en je meester, God en de overheid gehoorzamen? De auteur van deze brief geeft vervolgens handreikingen waarin hij op die concrete situaties ingaat. Wat opvalt is dat bij daarbij manoeuvreert tussen de status quo van posities (je bent slaaf, je bent onderdaan van de overheid) en de ruimte die er is om concreet uiting te geven aan je geloof. De vraag die we aan deze tekst moeten stellen is dan ook niet de vraag waarom slavernij in stand wordt gehouden of de vraag of je de overheid te allen tijden moet gehoorzamen. Nee, de vraag is: Wie ben je als christen te midden van een seculiere samenleving? Kortom, het gaat in deze brief om je identiteit als gelovige. Multireligieuze samenleving en vrijheid De geschetste samenleving in Klein-Azië klinkt ons dus niet zo vreemd in de oren. Minderheid vs meerderheid. Die meerderheid is hier in Nederland overigens niet zo gemakkelijk als seculier te duiden. Immers onze samenleving is een multiculturele en multireligieuze samenleving. Je leeft te midden van mensen met verschillende opvattingen en overtuigingen. Dat maakt het allemaal misschien nog wel spannender. Ruimte geven, ruimte nemen, zonder je eigen kleur te verliezen. Gelukkig leven we in vrijheid van godsdienst, in vrijheid van meningsuiting. In de tijd van de eeste Petrusbrief was dat niet heel anders. De gelovigen aan wie de brief geschreven is leefden ook in vrijheid, hoewel er zeker sporadisch sprake was van vijandigheid tegenover hen. Een vijandige houding die niet zozeer vanuit de overheid kwam, maar wel vanuit de samenleving: buren, collega s, familie. Je kunt het je wel voorstellen: spottende reacties, haatdragende opmerkingen, kleine pesterijtjes. Dat is nu helaas niet anders, hoewel ik denk dat moslims vaker dan christenen slachtoffer zijn van deze vijandigheid. Vijandigheid die laat zien dat het lastig is om goed om te gaan met de vrijheid waarin we leven. Vrijheid lijkt nu soms meer te gaan om wie de grootse mond heeft en makkelijk punten weet te scoren, dan om wie het beste luistert naar de ander en ook ruimte geeft aan de overtuiging van een ander. Vrijheid wordt misbruikt om te kunnen zeggen wat je voelt, denkt of vindt of dat nu kwetsend is of niet. Maar betekent vrijheid dat je vooral maar schopt tegen dat wat anders is, dat wat je bedreigend of achterhaald vindt? Of betekent vrijheid dat je zoekt naar manieren om met elkaar samen te leven, om juist een ander te waarderen en in gesprek te gaan met?

3 Een zin uit de Petrusbrief bleef bij mij haken. Een zin die ons volgens mij iets zegt over onze identiteit als gelovige en wat in vrijheid leven dan betekent. Zo hoorden we uit de brief [tekst op blad]: Leef als vrije mensen, en verschuil u niet achter uw vrijheid om u te misdragen, maar handel als dienaren van God. Leef als vrije mensen, maar misbruik die vrijheid niet want je bent een dienaar van God. Een klein zinnetje, waar veel in te ontdekken valt. Zeker als je deze zin naast de tekst uit de Galatenbrief legt. Tezamen klinkt de boodschap dat je als gelovige een vrij mens bent. Maar zo klinkt ook scherp misbruik die vrijheid niet om je eigen verlangens te bevredigen, om je eigen gelijk te halen maar om elkaar in liefde te dienen. Twee dingen vallen denk ik op. Als eerste: Leef als vrij mens en handel als dienaren van God. Juist omdat je God dient, kun je ook als vrij mens leven. Dienen en vrij zijn. Een paradox die te denken geeft. Je bent een vrij mens dat is een leven geleid door de Geest, een ziel die vrij is van zelfzuchtige verlangens. Waarom? Je ziel: je hart, je leven, behoort God toe door Jezus Christus. Niet voor niets komt in het door ons gehoorde gedeelte twee keer het woord ziel voor. Aan het begin van de brief roept de auteur op om niet toe te geven aan zelfzuchtige verlangens, want ze brengen je ziel in gevaar. Aan het eind van de brief schrijft hij over Jezus die onze ziel behoedt. Onder de hoede van Jezus is geen plaats voor het vooropstaan van ons eigen ego. Je bent pas een vrij mens als je de ander net zo lief hebt als jezelf en God boven alles. Daarin ligt de begrenzing van vrijheid. Het dienen van de ander/ander (met kleine/grote hoofdletter). Het tweede, dat hier sterk mee samen hangt, is dat een vrij leven samen gaat met de opdracht om het goede te zoeken, om te doen wat God wil. Oftewel: misbruik de vrijheid waarin je leeft niet als dekmantel voor het kwaad. Het is geen excuus om je slecht te gedragen. Vrijheid is er om te doen wat goed is, niet om wat fout is. Dat betekent denk ik heel concreet dat je niet kwetst, dat je je ontfermt om je naaste en dat je durft om je eigen ego opzij te zetten omwille van die ander. Dat betekent overigens niet dat je het kwaad, met je woorden of je daden, maar moet toedekken. Durf kritisch naar jezelf en een ander te kijken, maar zonder daarbij te schoppen of te schreeuwen. Als je leeft in vrijheid dan gaat het je niet meer om het behalen van je eigen gelijk, maar om een goed samenleven met de ander, sterker nog: om een liefhebben van die ander. Omdat de God die ons roept, ons roept om vrij te zijn, in liefde te dienen. Vrijheid zegt dus iets over hoe je met de ander samenleeft, over hoe je daarin God en medemens mag dienen. Vanuit die houding worden de gelovigen in de brief opgeroepen om in de samenleving met hun leefwijze een voorbeeld te zijn voor onwetende dwazen. Gebruik je vrijheid om het goede te doen, dat is het devies!

4 Niet zomaar een voorbeeld Dat devies van Petrus is zo gek nog niet - het klinkt bijna gewoon. Maar hoe gewoon is zijn oproep om als vrije mensen te leven, als dienaren van God? Hoewel we als christenen een minderheid zijn te midden van een meerderheid - toch hebben we niet zoveel te vrezen. Maar het is wel een relatie die kwetsbaarder wordt. Petrus beschrijving van een goede houding richting de overheid kan dan houvast bieden. Ja, ook ten opzichte van de overheid moet je je dienstbaar opstellen. Maar, Petrus roept niet op tot blinde gehoorzaamheid. Erken het gezag omwille van de Heer. En juist dat - omwille van de Heer- schept ruimte. Wat daarbij opvalt is dat Petrus niet meegaat in de gebruikelijke Romeinse visie op de overheid. De Romeinen zagen de overheid als iets goddelijks, de overheid was immers van de Romeinse keizer die zichzelf maar al te graag tot god verhief. In deze brief wordt de overheid omschreven als een menselijke instelling, niks goddelijks is daarbij. De overheid is dan ook verre van volmaakt. En de keizer zelf is ook alles behalve een god. In de brief wordt de keizer op een lijn gezet met alle mensen, met zijn eigen onderdanen. De enige reden om de overheid te gehoorzamen is omdat je zo ook God gehoorzaamt. En dat betekent dan weer dat je als gelovige ook de ruimte hebt om anders te handelen wanneer de overheid in strijd met Gods wil handelt. Dat kan moeilijkheden betekenen. De schrijver van de brief maakt het de lezers dan ook niet gemakkelijk. Hij zegt niet: conformeer je maar aan de samenleving/de overheid dan zit het wel goed. Nee. Het goede doen omwille van God strookt niet altijd met de maatschappij, wordt niet altijd erkend door de overheid. Navolging - het goede doen omwille van God- vraagt dan zelfopoffering. Je zou zo maar bespot, gehoond kunnen worden om wat je doet. En dan blijkt dat dat leven als dienaar van God misschien niet zo gewoon klinkt als dat we eerst dachten. De mooie woorden over wat het betekent om zowel vrij te zijn als God te dienen, krijgen voor Petrus pas echt betekenis in wie Jezus Christus is. Zo maakt de auteur Jezus Christus tot voorbeeld voor de gelovigen. Zoals Christus onschuldig leed vanwege het goede dat Hij deed en daarvoor door de mensen om hem heen werd bespot, zo kan het ook betekenen dat je als gelovigen zult lijden. Geloven kost je ook iets. De slaven, over wie Petrus schrijft, zijn daarvan een voorbeeld. Zij lijden vanwege het goede dat zij doen en worden daarvoor door hun meesters gestraft. Ja, dat is dus de boodschap van vandaag. Leven als vrij mens - God dienen is een leven waarin je vrijheid niet misbruikt om je eigen verlangens te bevredigen, waarin je ego niet voorop staat, maar waar je God liefhebt boven alles en mensen als jezelf. Dat is helemaal geen milde boodschap, maar een boodschap die schuurt. Zelfopoffering dus - in een wereld die het goede omwille van God niet altijd begrijpt. Leven in navolging van Christus kan dan betekenen dat het je ook iets kost. Leven in de vrijheid van Christus is immers zo kostbaar dat het je ook iets mag kosten. Amen.

5