Pro: Visie, missie en het curriculum

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Pro: Visie, missie en het curriculum"

Transcriptie

1 Pro: Visie, missie en het curriculum Wat is goed praktijkonderwijs, en welke rol speelt het curriculum PrO daarbij? Inhoud Inleiding 1. Missie 2. Visie 3. Leerproces 4. Doelen en inhouden 5. Domeinen, streef- en beheersingsdoelen 6. Gebruik Tenslotte Inleiding Scholen gaan zich voorbereiden op, of zijn bezig met de invoering van het curriculum PrO. Dat is een stapsgewijs proces 1. Het voor u liggende stuk is bedoeld als handreiking voor de eerste stap in dit proces: de visie op goed praktijkonderwijs (in relatie tot het curriculum). Niet meer dan dat. Scholen kunnen ervoor kiezen deze handreiking te gebruiken, maar kunnen ook eigen of andere bronnen aanboren bij het formuleren van hun visie. 1. Missie Praktijkonderwijs leidt leerlingen op voor volwaardige deelname aan de samenleving. Het onderwijs dat de leerlingen krijgen, staat in het teken van voorbereiding op zo zelfstandig mogelijk wonen werken vrije tijd besteden burgerschap. Dit zijn 4 levensgebieden of domeinen waarvoor leerlingen in het praktijkonderwijs worden toegerust. De basis voor deze - door het LWV PrO geformuleerde - missie ligt in de wettelijke opdracht, zoals die is vastgelegd in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO, par. 10f). 1 Zie ook het 6 stappenplan curriculum pro, 1

2 Daarin staat dat het praktijkonderwijs er is voor leerlingen voor wie overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden. Het gaat om leerlingen die ook met extra begeleiding niet in staat zijn een diploma te halen. De wet zegt: Praktijkonderwijs bestaat uit een gedeelte waarin aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden worden verzorgd, en een gedeelte waarin de leerling wordt voorbereid op het uitoefenen van functies op de arbeidsmarkt.op een niveau dat ligt onder het niveau van de entreeopleiding Gezien vanuit het wettelijk kader heeft het PrO een brede, tweeledige opdracht: brede persoonlijke vorming en toeleiding naar arbeid op de (regionale) arbeidsmarkt; is het PrO eindonderwijs; kent het Pro géén diploma- of kwalificatieplicht. En heeft het PrO ook niet de bevoegdheid om een diploma of kwalificatie te verstrekken. Daardoor heeft het praktijkonderwijs heel veel vrijheid, meer dan andere vormen van voortgezet onderwijs, om leerlingen op te leiden. Deze vrijheid heeft grote voordelen, maar ook nadelen. Voordeel: scholen kunnen het onderwijs passend en op maat van de leerling vorm geven. Nadeel: wát de scholen aanbieden, hóe zij dat doen en wat de resultaten ervan zijn, is niet zo goed herkenbaar voor de buitenwereld. Die herkenbaarheid moet wél geborgd worden. 2. Visie In het praktijkonderwijs staat de ontwikkeling van de leerling centraal. Niet de zorg die de leerling nodig zou hebben, maar het perspectief van de leerling zelf staat centraal, alsook de begeleiding die hij of zij krijgt op weg naar een zelfstandig bestaan. Het praktijkonderwijs gaat daarbij uit van de individuele mogelijkheden en talenten van de leerlingen. De scholen kijken vooral naar het ontwikkelingsperspectief van de leerling, dus naar zijn of haar mogelijkheden als het gaat om het ontwikkelen van vaardigheden en competenties. Als middelen daartoe zetten scholen in: het ontwikkelingsperspectief van de leerling; het individuele ontwikkelingsplan (IOP) om daar naartoe te werken; het portfolio van de leerling, waarin de behaalde opbrengsten zijn vastgelegd. De verschillen tussen leerlingen zijn groot. Zeker op het gebied van de cognitie (IQ tussen 55 en 80), maar ook op andere gebieden, waaronder persoonlijkheidskenmerken, gedrag, motivatie en sociale achtergrond. In het praktijkonderwijs wordt ernaar gestreefd dat de school als organisatie en alle betrokken medewerkers denken en handelen vanuit een visie die het perspectief van de leerling en zijn/haar ontwikkeling centraal stelt. De leerling moet worden gekend, met zijn persoonlijke, ontwikkelbare mogelijkheden en vermogens, met zijn wensen en zijn kansen op de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Deze factor wordt belangrijker naarmate de leerling meer afwijkt van het gemiddelde, en in die zin kwetsbaarder is. Het gaat tenslotte om leerlingen die niet in een hokje passen en die zich onvoldoende kunnen ontwikkelen in een standaard onderwijsaanbod. Het PrO werkt planmatig en doelgericht aan individuele leertrajecten die aansluiten bij de mogelijkheden en de ontwikkelingsniveaus van de leerlingen; gericht zijn op de competenties en vaardigheden die gevraagd worden op de (regionale) arbeidsmarkt en in de maatschappij. 2

3 Leerlingen worden gestimuleerd om steeds meer zelf sturing te geven aan de eigen leer- en werkloopbaan, en om een steeds realistischer kijk op hun arbeidsmarktkansen te ontwikkelen. Coaching is een manier waarop scholen voor praktijkonderwijs daaraan werken. Daarbij hoort ook het samen opstellen van het individueel ontwikkelingsplan (IOP) en het bespreken van het portfolio. Hierbij zijn idealiter drie partijen betrokken: 1. de leerling zelf, 2. de school (coach/begeleider/mentor) en 3. de ouders/verzorgers. IOP en portfolio zijn twee kanten van dezelfde medaille: planmatig en doelgericht werken aan individuele leertrajecten op maat van de leerling. Niet alleen leerlingen verschillen. Scholen verschillen ook. De manier waarop en de mate waarin deze visie is uitgewerkt, verschilt per school. 3. Leerproces De medewerkers van het praktijkonderwijs richten het leerproces zodanig in dat de leerling optimaal leert. Het leerproces is uitdagend, stimulerend, betekenisvol en effectief. Om effectief te zijn, worden voor het leerproces stapsgewijs haalbare doelen geformuleerd in het individueel ontwikkelingsplan. In het IOP staat onder andere: WAT kan en wil deze leerling leren en ontwikkelen? Aan welke doelen gaat hij/zij werken? (meer hierover in punt 4 en 5). HOE gaan we (leerling én docent) dat samen aanpakken? Wat heeft de leerling daarvoor nodig? Op welke manier(en) kunnen we die doelen bereiken? En hoe bewijst de leerling het bereiken van deze doelen? Over het HOE zijn geen algemene geldende uitspraken te doen. Wat werkt, kan voor iedere school en iedere leerling anders zijn. Dat moet voor iedere leerling worden uitgezocht, bijgesteld en aangescherpt, in een doorgaand proces. Bij het beantwoorden van de vraag Wat werkt voor wie in het praktijkonderwijs? zijn de volgende aspecten wél heel belangrijk: leren door doen in levensechte situaties De meeste leerlingen in het praktijkonderwijs leren het beste.in de praktijk; door actief dingen te doen en daardoor te leren; door zo levensecht mogelijke opdrachten uit te voeren in steeds levensechtere situaties. Leerlingen leren dat op school, ze oefenen het in de school- of stage-omgeving, en worden gestimuleerd en begeleid om het toe te passen: op stage, werk, thuis, in de vrije tijd. Bij dit alles komt ook theorie kijken. De theorie is echter niet leidend, maar ondersteunend aan de praktijk. betekenis en perspectief Wat is betekenisvol voor deze leerling, met zijn of haar toekomstperspectief en met zijn/haar ontwikkelbare vermogens? Dat is een vraag die constant op de achtergrond meespeelt. Daarbij gaat het allereerst om het perspectief vanuit de leerling. Het gaat erom, vast te stellen wat de leerling vanuit zijn/haar perspectief kan motiveren om te leren en om zich te ontwikkelen. Pas daarna, of daarnaast, afhankelijk van de fase in het onderwijsproces, kan de school een arbeidsmarktperspectief schetsen. Het perspectief vanuit de leerling en vanuit de arbeidsmarkt worden idealiter - stapsgewijs gematched. Vanuit deze perspectieven kunnen passende en betekenisvolle onderwijs-arrangementen worden gepland of geprogrammeerd. effectief leren - opbrengsten in beeld brengen Na het plannen, moeten de onderwijs-arrangementen uitgevoerd worden en er moet worden aangetoond hoe effectief ze zijn geweest. 3

4 Heeft de leerling de beoogde doelen behaald? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet? De schakels tussen passende arrangementen en het tonen van opbrengsten zijn bewijzen, certificaten en kwalificaties. bewijs Een bewijs is de kleinste en minst formele eenheid waarmee een leerling kan aantonen wat hij/zij geleerd of ontwikkeld heeft. De school stelt vast voor welke prestatie(s) de leerling een bewijs kan verdienen. Voorbeeld bewijs: Ik kan een gezonde maaltijd voor personen klaarmaken. Een bewijs heeft waarde voor de leerling, maar geen erkende civiele waarde. certificaat Een certificaat is een extern bewijs. Om een certificaat te behalen, moet de leerling voldoen aan herkenbare vereisten die door een externe instantie bijvoorbeeld een brancheorganisatie - zijn vastgesteld. Voorbeelden: las-certificaat; schoonmaak-certificaat; veiligheidscertificaat. Een certificaat heeft wél een beperkte (branche-)erkende civiele waarde. kwalificatie Een kwalificatie is een landelijk erkend diploma binnen een kwalificatiestructuur. Daarvoor moeten leerlingen voldoen aan formele, landelijk vastgestelde eisen en (toetsings-) procedures, uitgevoerd door daartoe bevoegde organisaties. Bijvoorbeeld: vmbo-diploma; mbo AKA, straks Entree, mbo niveau 2, 3 of 4. Het praktijkonderwijs heeft geen kwalificerende bevoegdheden. Leerlingen van het praktijkonderwijs kúnnen een kwalificatie behalen (bijvoorbeeld AKA, straks Entree), mits de school daarvoor samenwerkt met een daartoe bevoegde organisatie. Een kwalificatie heeft een landelijk erkende, civiele waarde. Flexibiliteit en maatwerk zijn de kenmerken van bewijzen. Civiele waarde en herkenbaarheid zijn de kenmerken van kwalificaties. De leerling kan op de gebieden werken, wonen, vrije tijd en burgerschap zijn leer- en ontwikkelingsopbrengsten in beeld brengen tot op het niveau dat - per gebied - bij hem/haar past. Hierdoor ontstaat een profiel van de prestaties en competenties van de leerling. Zo kan het praktijkonderwijs een brug slaan tussen flexibiliteit en maatwerk - waar dat nodig is en meer herkenbaarheid en civiele waarde - waar dat mogelijk is. 4. Doelen en inhouden Het Praktijkonderwijs werkt doelgericht en passend, op maat van de leerling. Om voor de leerlingen een individueel ontwikkelingsplan op te kunnen stellen, is er onder andere een inhoudelijk kader nodig. Dat kader beschrijft, welke leerdoelen en leerinhouden in het praktijkonderwijs belangrijk zijn. Ook wordt duidelijk hoe die doelen en inhouden met elkaar samenhangen, en hoe ze over de 4 domeinen (wonen, werken, vrije tijd, burgerschap) verdeeld zijn. Het curriculum PrO kan dat inhoudelijke kader bieden. 4

5 Het curriculum PrO laat zien WAT het PrO aanbiedt aan doelen en inhouden over de hele breedte (alle domeinen); versterkt de samenhang binnen en herkenbaarheid van het individuele leertraject van de PrO-leerling; geeft van daaruit een kader voor het samenstellen van IOP s. Het curriculum PrO wil inzicht en overzicht bieden over alom bekende doelen en inhouden van het praktijkonderwijs. Het is samengesteld vanuit bestaande PrO-bronnen, en deze zijn slechts geactualiseerd (zie: veilig internetten). Daarbij is óók gekeken naar documenten en bronnen uit aanpalende onderwijs sectoren zoals: - het mbo, en dan met name naar de algemene competenties voor werk, en naar de kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap - het VSO, arbeidsmarktgerichte leerweg, met name naar de kerndoelen voor toeleiding naar arbeid. De voor het praktijkonderwijs relevante aspecten uit deze bronnen zijn verwerkt in het curriculum PrO. 5. Domeinen, streef- en beheersingsdoelen Het curriculum PrO is in lijn met de landelijke missie van het PrO - opgebouwd rond de domeinen: wonen, werken, vrije tijd en burgerschap. Voor elk domein zijn streefdoelen en beheersingsdoelen geformuleerd. In de streefdoelen is de kern per domein beknopt en op hoofdlijnen omschreven. De beheersingsdoelen geven aan wat de leerling concreet moet kennen en kunnen om een bepaald streefdoel te halen. De beheersingsdoelen zijn dus een concretisering van de streefdoelen. Denk aan een schijf van 4. De leerling heeft in iedere fase iets uit ieder domein nodig. Wat en hoeveel precies, dat hangt af van wat passend is voor de leerling, gezien zijn perspectief en zijn IOP. Dat wordt bepaald door de school, samen met de leerling. Domein burgerschap Domein vrije tijd Domein wonen Domein werken 5

6 Domein Wonen: Ik leer zo zelfstandig mogelijk te wonen. Het eerste streefdoel luidt: Ik kan, samen met mijn coach, bij mij passende doelen (voor wonen) in mijn IOP opnemen en er naartoe werken. Hiermee wordt direct verwezen naar het samenstellen van een passend leertraject of onderwijsarrangement. De leerling wordt door dit streefdoel gestimuleerd om samen met de coach zelf sturing te geven aan zijn leerloopbaan en zijn voorbereiding op wonen. De overige streefdoelen voor wonen zijn bekend bij scholen voor praktijkonderwijs. Er is een breed draagvlak voor. Domein Werken: Ik ontwikkel algemene competenties om goed te functioneren op de stage-/werkplek. De streefdoelen voor werken bevatten alléén de algemene competenties voor werk. Deze zijn ook bekend bij scholen voor praktijkonderwijs. Dezelfde competenties golden voor de AKA opleidingen, ze gelden voor de Entree opleidingen, en ze gelden voor het VSO, de arbeidsmarktgerichte leerweg. Specifieke beroepstaken en beroeps specifieke competenties staan niet in het curriculum. Deze worden samen met de leerling gekozen en geformuleerd, als de leerling een keuze heeft gemaakt voor een uitstroomroute. Dat kán de vorm krijgen van een brancheopleiding (certificaat route) of van een Entree kwalificatie (kwalificerende route). Domein Vrije tijd: Ik leer hoe ik zinvol mijn vrije tijd kan besteden. Versterking van aandacht voor het domein Vrije tijd is nog relatief nieuw voor veel scholen. Bovendien is er een nieuw streefdoel opgenomen: Ik kan veilig omgaan met internet en met social media. Waarom? De meeste leerlingen zijn actief op social media. Digiveiligheid is een belangrijk issue geworden in de maatschappij, en dus ook in het onderwijs. Domein Burgerschap: Ik leer om actief mee te doen in mijn leefomgeving en in de samenleving. Alle onderwijs sectoren hebben in februari 2006 een wettelijke taak rondom Burgerschap gekregen, namelijk de volgende. Het onderwijs: a. Gaat er mede van uit gaat dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. b. Is mede gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie. c. Is er mede op gericht dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten. Dit is voor het praktijkonderwijs vertaald naar: actief meedoen in de eigen leefomgeving en in de samenleving. In de verdere uitwerking is tevens rekening gehouden met de dimensies van burgerschap zoals die in het mbo-document Loopbaan en burgerschap worden genoemd, namelijk: De politiek-juridische dimensie: (h)erkennen van de basiswaarden van onze samenleving, democratische rechtsstaat, deelnemen aan verkiezingen, kennis hebben over staatsinrichting en het rechtssysteem. 6

7 De economische dimensie: een bijdrage leveren aan het arbeidsproces en aan de arbeidsgemeenschap waar men deel van uitmaakt; als consument op verantwoorde wijze deelnemen aan de maatschappij. De sociaal-maatschappelijke dimensie: deel uitmaken van de gemeenschap en daar een bijdrage aan leveren; adequaat functioneren in de eigen woon- en leefomgeving; acceptatie van verschillen en culturele verscheidenheid. Vitaal burgerschap: kunnen reflecteren op de eigen leefstijl en zorg dragen voor de eigen vitaliteit als burger en als werknemer; balans vinden tussen werken, zorgen, leren en ontspannen. Al deze aspecten of dimensies zijn terug te vinden in de streef- en beheersingsdoelen voor Burgerschap. Wat voor de individuele leerling de best passende keuze is, wordt samen met de leerling besproken en vastgesteld. 6. Gebruik Scholen kunnen het curriculum inzetten als inhoudelijk kader en kwaliteitsstandaard. Concreet kan het curriculum worden gebruikt bij: planning van onderwijs: - Wat bieden we wel / niet aan? - Wat bieden we wanneer in welk vakgebied aan? evaluatie: - Waar staat een leerling ten opzichte van curriculumdoelen? - Welke bewijzen horen daarbij? - Bepalen van te behalen leerdoelen, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van praktijktoetsen voor bepaalde (combinaties van) beheersingsdoelen. verantwoording naar andere stakeholders toe: - Opbrengsten in beeld brengen, op school- en leerlingniveau. Tenslotte Het curriculum is ontstaan vanuit de sector zelf. Het gebruik ervan is niet verplicht; ook niet vanuit de inspectie voor het onderwijs. Wél gaat de inspectie breder kijken naar de opbrengsten. Eerder oordeelde de inspectie vooral op basis van uitstroomgegevens richting arbeid. Dat is/wordt verbreed naar alle vier domeinen. Zowel werken, wonen, vrije tijd als burgerschap worden hiermee bij een oordeel over de opbrengsten betrokken. Het wat scholen in beeld moeten brengen bij hun opbrengsten is hiermee door de inspectie bepaald. Hoe scholen dit in beeld willen brengen is aan de scholen zelf. Het curriculum pro kán daarbij een goed hulpmiddel zijn. Bronnen: Wet op het voortgezet onderwijs, paragraaf 10f Meso focus nr. 85 Putten uit eigen kracht (2012) 7