Sociaal kapitaal in de gemeente Medemblik

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Sociaal kapitaal in de gemeente Medemblik"

Transcriptie

1 Sociaal kapitaal in de gemeente Medemblik Onderzoek in vier dorpen in de gemeente Medemblik Fabian Koning Studentnummer: Zuiderdracht AL Oosterblokkker Datum: Eerste Begeleider Dhr. Thissen Tweede Beoordelaar Dhr. Bontje

2 - 1 -

3 Voorwoord Na een intensieve periode van een half jaar ligt mijn uiteindelijke bachelorscriptie over het sociaal kapitaal in de gemeente Medemblik voor u. Ik vond het erg leuk om aan dit project te werken vooral vanwege het interessante onderwerp. Als inwoner van een dorp weet ik hoe belangrijk actieve mensen voor dorpen zijn. Deze mensen zorgen voor een sociaal vitaal dorp met een bloeiend verenigingsleven. Ik vond het interessant om te onderzoeken wie deze mensen zijn in de dorpen in de gemeente Medemblik. Het scriptieproject is een hele leerzame periode geweest. Ik heb geleerd om een compleet onderzoek uit te voeren met alle facetten die daarbij horen. Vooral het verspreiden en ophalen van de enquête was een uitdagende opdracht. Dit is uitstekend gelukt en met een bestand van 199 bruikbare enquêtes had ik een goede basis voor mijn onderzoek. Ik wil tenslotte nog een aantal mensen bedanken. Ten eerste Maurice Veeken en Lisanne Kraakman voor de goede en leuke samenwerking, vooral tijdens de dataverzameling. Daarnaast meneer Thissen voor de goede tips en kritische begeleiding gedurende het hele scriptieproject. Natuurlijk de respondenten die de enquête ingevuld hebben wat onmisbaar was voor het doen van mijn onderzoek. Ten slotte wil ik mijn vader en moeder, Maurice zijn ouders en zijn oom en tante bedanken voor het uitlenen van de auto s. Dit maakte het mogelijk om de enquêtes op te halen, ondanks wind, regen en hagel. Veel plezier met het lezen van mijn bachelorscriptie! Fabian Koning - 2 -

4 Inhoudsopgave Hoofdstuk Titel Paginanummer Voorwoord 2 Inhoudsopgave 3 1. Inleiding 6 2. Theoretisch kader Sociaal kapitaal Sociaal kapitaal in relatie tot overheden Sociale netwerken Vrijwilligerswerk Sociaal kapitaal in Nederlandse dorpen Onderzoeksopzet Onderzoeksvraag Conceptueel schema Verantwoording Onderzoeksstrategie Verklaring keuze dorpen Dataverzameling Inleiding Response Data analyse 17 5.a Kenmerken van het sociale netwerk 18 5.a1 Grootte van het sociale netwerk 18 5.a2 Intensiteit van de sociale contacten 19 5.a3 Aandeel sociale contacten binnen het dorp 20 5.a4 Contact met de gemeente

5 5.b Sociaal kapitaal waar het dorp van kan profiteren 22 5.b1 Deelname vrijwilligerswerk 22 5.b2 Aantal uur vrijwilligerswerk 23 5.b3 Deelname vrijwilligerswerk per soort 24 5.b4 Aantal soorten vrijwilligerswerk 25 5.b5 Deelname aan burgerinitiatieven 26 5.b6 De rol bij burgerinitiatieven 27 5.b7 Toekomstige bijdrage aan burgerinitiatieven 28 5.c De invloed van het sociale netwerk op het 29 profijt voor het dorp 5.c1 Grootte van het sociale netwerk 29 5.c2 Intensiteit van de sociale contacten 35 5.c3 Aandeel sociale contacten binnen het dorp 36 5.c4 Contact met de gemeente 38 6.a Onafhankelijke kenmerken op dorpsniveau 41 6.a1 Individuele kenmerken 41 6.a2 Dagpaden Leefpaden Binding met het dorp 44 6.b Individuele kenmerken gecombineerd met het 45 sociaal kapitaal 6.b1 Grootte van het sociale netwerk 45 6.b2 Intensiteit van de sociale contacten 50 6.b3 Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp 52 6.b4 Contact met de gemeente 53 6.b5 Vrijwilligerswerk 55 6.b6 Burgerinitiatieven 62 6.b7 Samenvatting

6 6.c De contextuele kenmerken gecombineerd met het 65 Sociaal kapitaal 6.c1 Grootte van het sociale netwerk 65 6.c2 Intensiteit van de sociale contacten 66 6.c3 Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp 67 6.c4 Contact met de gemeente 68 6.c5 Vrijwilligerswerk 69 6.c6 Burgerinitiatieven 72 6.c7 Samenvatting Compositionele effect Conclusie Literatuurlijst 87 Bijlagen Reflectie 90 Benaderingsbrief 91 Ophaalprotocol 92 Enquête 93 Interview Twisk

7 1. Inleiding Op het platteland is de veranderende bevolkingssamenstelling een belangrijke ontwikkeling. In sommige gebieden is sprake van krimp en in veel gebieden is sprake van vergrijzing. Er zijn veel vragen en twijfels over de veranderingen in de dorpen. Er is vaak kritiek op het verdwijnen van voorzieningen en over de bijdrage van zogenaamde nieuwkomers in hun dorp. Ontwikkelingen op het platteland zullen steeds verder doorzetten en zijn dus een belangrijk punt van onderzoek op het platteland (Vermeij & Mollenhorst, 2008). Burgers worden steeds meer centraal gesteld bij het oplossen van problemen en het nemen van verantwoordelijkheden in de dorpen. De burgerkracht wordt hierbij centraal gesteld, in tegenstelling tot het verleden waar de overheid vaak alle verantwoordelijkheid nam. Het is vooral de overheid die hier sterk op inzet (De Boer & Lans, 2011). Mijn onderzoek heeft plaatsgevonden in vier dorpen in de gemeente Medemblik. Het sociaal kapitaal van deze dorpen staat centraal in mijn onderzoek. Ik heb de sociale netwerken van de mensen in de vier geselecteerde dorpen onderzocht. Daarnaast is er een beeld ontstaan over de persoonlijke kenmerken van mensen die bijdragen aan het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert. In mijn onderzoek is dit profijt deels het contact met de gemeente, maar vooral vrijwilligerswerk en burgerinitiatieven. Het criterium om sociale verbindingen in het onderzoek mee te nemen is dus dat het dorp profijt moet hebben van deze sociale verbindingen. Daarnaast moet blijken of er opvallende verschillen zijn tussen wat mensen doen en de contacten die mensen hebben op basis van persoonlijke kenmerken. Zijn er bijvoorbeeld verschillen tussen jongeren - ouderen, mannen vrouwen en verschillende leeftijdsklassen. Hebben de dorpsbewoners veel contacten met de gemeente of speelt de gemeente op een andere manier een rol? De resultaten uit dit onderzoek kunnen deels verklaren waarom er verschillen zijn in dorpen wat betreft de mate van sociaal kapitaal van het dorp

8 2. Theoretisch kader Er is een uiteenlopende lijst aan bronnen verzameld gericht op de verschillende factoren die samenhangen met het sociaal kapitaal in de dorpen en de netwerken van de respondenten. Dit is onderverdeeld in sociaal kapitaal, sociaal kapitaal in relatie tot overheden, sociale netwerken, vrijwilligerswerk en sociaal kapitaal in Nederlandse dorpen. Aan de hand van deze hoofdpunten zijn de bronnen verzameld die de basis hebben gevormd voor het verdere onderzoek. Dit wordt hierna verder toegelicht, deze bronnen zullen steeds als vergelijkingsmateriaal dienen bij de resultaten van de analyses. Opvallende overeenkomsten en verschillen worden beschreven in de conclusie. 2.1 Sociaal kapitaal In het onderzoek staat het sociaal kapitaal van het dorp centraal. In de literatuur is veel onderzoek gedaan naar het sociaal kapitaal van mensen. Dit begrip is door de Amerikaan Robert Putnam toegelicht. Putnam geeft in zijn boeken en teksten aan dat sociaal kapitaal bestaat uit de sociale netwerken van mensen. Het sociaal kapitaal zijn de sociale relaties van mensen waarvan zij profijt hebben. Een voorbeeld hiervan is het vinden van een baan via iemand uit het sociale netwerk, bonding en bridging speelt hierbij een belangrijke rol. Dit zijn het binden en verbonden voelen met mensen binnen een gemeenschap en het bouwen van bruggen tussen mensen of tussen groepen mensen. Door bridging kunnen nieuwe verbindingen ontstaan waardoor een groter deel van de gemeenschap met elkaar verbonden is (Putnam, 1995). In mijn onderzoek richt ik me op het profijt die deze sociale relaties voor het dorp hebben. Granovetter richt zich op de sterke en zwakke verbindingen in de sociale netwerken van mensen. Hij richt zich dan vooral op het belang van de zwakke verbindingen van mensen. Mensen die actief zijn hebben vaak veel zwakke verbindingen, zoals Granovetter beschrijft. Volgens zijn ideeën kan dit een belangrijke rol spelen bij het verbinden van verschillende groepen binnen een gemeenschap (Granovetter, 1973). Deze zwakke verbindingen zouden in het deel van mijn onderzoek, dat zich richt op het profijt voor het dorp, terug kunnen komen. Volgens Blunkett zijn het de actieve burgers die zorgen voor sterke gemeenschappen. De mensen die problemen benoemen en willen oplossen. Daarnaast is het van belang dat zij zich actief inzetten dit, kan als vrijwilliger maar bijvoorbeeld ook bij burgerinitiatieven. Hierbij speelt het contact met lokale overheden een belangrijke rol. Mensen die actief contact hebben met lokale overheden kunnen problemen aanpakken en oplossen (Blunkett, 2003). Er zijn een aantal voorwaarden die ervoor zorgen dat sociaal kapitaal succesvol kan zijn. Moseley en Pahl hebben deze factoren op een rijtje gezet voor de cases die zij in Engeland onderzochten

9 Een open en uitnodigende cultuur, goede communicatielijnen binnen de bevolking, de hulp van externe organisaties, leiders binnen de gemeenschap, informele structuren/situaties en ontmoetingsplaatsen, spelen hierbij een belangrijke rol. Daarbij is het belangrijk dat succes zorgt voor meer succes en dat plezier belangrijk is. Dit zijn factoren die een goede basis vormen voor een succesvolle gemeenschap. Bij verschillen tussen de dorpen kan dit een rol spelen (Moseley & Pahl, 2007). Uit een onderzoek naar jonge mensen tussen de 11 en 30 jaar blijkt dat sociaal kapitaal ook voor deze groep van groot belang is, mede voor de identiteitsvorming van deze groep. Dit komt in de meeste onderzoeken naar sociaal kapitaal niet naar voren. Daarbij is het belangrijk dat jongeren die sterk verbonden zijn met hun lokale gemeenschap hierdoor beperkt kunnen worden. Door die sterke binding kan hun netwerk relatief klein blijven (Holland et al., 2007). Uit mijn onderzoek zou kunnen blijken dat jongeren hier inderdaad door beperkt worden, dit zou bijvoorbeeld kunnen bij de traditionele jonge bewoners. In bijna alle onderzoeken wordt sociaal kapitaal als iets positiefs gezien, toch kan sociaal kapitaal ook negatieve kanten hebben. Dit kan bijvoorbeeld als er een sterke tweedeling in een gemeenschap aanwezig is (Coleman, 2003). Misschien kan het ook voor een of meer van de dorpen gelden, dit kan eventueel uit de enquête naar voren komen. 2.2 Sociaal kapitaal in relatie tot overheden Dollery richt zich in zijn onderzoek op de invloed van sociaal kapitaal op de samenwerking tussen overheden (Dollery et al., 2011). De gemeente Medemblik is een nieuwe gemeente, het gebied bestond in het verleden uit verschillende gemeenten. Een van de belangrijkste redenen dat gemeenten fuseren is, omdat ze toch al veel moesten samenwerken op gemeentelijk niveau. De samenwerking tussen de verschillende gemeenten in het verleden kan een belangrijke rol hebben gespeeld bij de besluitvorming in het gebied. Dit kan invloed hebben op de huidige sociale netwerken van de dorpen, die daar meer of minder profijt van kunnen hebben. Daarnaast kunnen andere keuzes gemaakt worden door de samengevoegde gemeente. Dit kan tot positieve of negatieve gevoelens en reacties van de burgers leiden (Dollery et al., 2011). De rol van bonding en bridging op overheidprestaties kan verschillen tussen gemeenschappen. Uit een Israëlisch onderzoek is gebleken dat bridging duidelijk effect heeft op gemeenschappen met een lage sociaal economische status en nauwelijks op gemeenschappen met een hoge sociaal economische status (Menahem et al., 2011). Hier zou misschien een verschil tussen de bemiddelde en minder bemiddelde dorpen naar voren kunnen komen. Toch zal het lastig zijn om bridging te onderzoeken omdat het moeilijk is om via kwantitatieve data te achterhalen wie deze bruggen bouwt binnen de gemeenschap en op welke wijze dat gebeurt

10 2.3 Sociale netwerken Sociale netwerken van armere en voornamelijk werkloze mensen zijn vaak beperkter, blijkt uit het onderzoek van Boon en Farnsworth. Zij hebben meer moeite met bonding en bridging dan andere groepen mensen. In sommige gevallen leidt dit zelfs tot een sociaal isolement. Het gaat vooral om contacten buiten de familie en vaste vriendengroep (Boon & Farnsworth 2011). Mijn onderzoek kan uitwijzen of dit ook voor de mensen in de vier gekozen dorpen van de gemeente Medemblik geldt. Daarnaast is onderzocht dat mensen in steden meer informele helpers hebben dan in dorpen. De verwachting is vaak dat dit andersom is maar dat blijkt niet uit het onderzoek van Mollenhorst (Mollenhorst et al., 2005). Mantelzorg en andere informele hulp zijn een belangrijk onderdeel van het sociale netwerk. Uit mijn onderzoek kan blijken of mensen veel informele helpers hebben in de geselecteerde dorpen of juist weinig. Dit kan in het geval van informele hulp een voorbeeld zijn van het profijt dat mensen van hun sociale relaties hebben. Mensen met een hoger opleidingsniveau hebben vaak een groot sociaal netwerk. Mensen die niet werken hebben vaak een beperkt sociaal netwerk. In landen met traditionele normen en waarden blijken vrouwen vaak beperktere netwerken te hebben. Dit is onder andere in Zuid Europa het geval. In Scandinavische landen hebben mensen over het algemeen grotere sociale netwerken als in mediterrane landen. Historische en culturele verschillen tussen landen of streken blijken een belangrijke rol te spelen bij verschillen in de grootte van sociale netwerken die mensen bezitten (Christoforou, 2011). In mijn onderzoek vergelijk ik de dorpen op basis van een aantal kenmerken. Dit is natuurlijk een lager onderzoeksniveau dan in het onderzoek van Christoforou. Maar er kunnen wel degelijk verschillen bestaan bijvoorbeeld in de kerkelijke historie van de dorpen. 2.4 Vrijwilligerswerk Kroll heeft voor een aantal individuele kenmerken onderzocht, welke mensen bepaalde typen vrijwilligerswerk doen en waarom. Hieruit blijken verschillen tussen mannen en vrouwen en tussen verschillende type huishoudens. Vrouwen zijn actiever in de verzorgende categorieën vrijwilligerswerk terwijl mannen actiever zijn in bijvoorbeeld cultuur en sport. Dit komt volgens Kroll deels omdat meisjes in de opvoeding gestimuleerd worden om zich meer emotioneel te binden en mee te leven met andere mensen. Terwijl jongens in de opvoeding meer gestimuleerd worden om competitief te zijn. Dit onderscheid haalt Kroll uit oudere onderzoeken, deze verschillen zijn in de huidige maatschappij minder duidelijk dan een aantal decennia geleden (Kroll, 2010). Vrijwilligerswerk speelt een steeds belangrijkere rol bij ontwikkeling en identiteitsvorming van mensen die bezig zijn met een hoge opleiding

11 Daarnaast doen hoogopgeleiden volgens Gray onder andere aan vrijwilligerswerk om een goed imago te creëren en carrièrekansen te vergroten (Gray,2010). Normen en waarden van jonge mensen spelen vaak een rol bij de keuze om vrijwilligerswerk te doen. Ook blijkt dat jonge vrouwen vaker vrijwilligerswerk doen, dit speelt een belangrijke rol bij hun natuurlijke identiteit volgens van Goethem. Jongens kiezen vaak zelf het vrijwilligerswerk, waardoor het een nieuw onderdeel van hun identiteit wordt (van Goethem et al., 2011). Ouderen geven vaak aan dat ze zich als vrijwilliger inzetten in de zorg. Hierbij zijn het weer de hoogopgeleiden die wat actiever zijn dan de lager opgeleiden (Stavenuiter et al., 2010). Nederland scoort internationaal hoog wat betreft de zorg die mensen ouder dan 55 jaar verlenen. Dit ligt bijvoorbeeld twee keer zo hoog dan in Zuid Europese landen (Oudijk, 2011). Vrijwilligerswerk is een belangrijke variabele in mijn onderzoek, dit is een belangrijk onderdeel van het profijt van het dorp. Mijn onderzoeksresultaten worden vergeleken met de resultaten en conclusies uit bovenstaande onderzoeken. 2.5 Sociaal kapitaal in Nederlandse dorpen In Nederland is een groot onderzoek naar sociaal kapitaal op het platteland gedaan, door Vermeij en Mollenhorst. Hieruit kwamen nauwelijks opvallende relaties naar voren tussen kenmerken van het sociale netwerk en het sociaal kapitaal. Het meest opvallende resultaat is dat mensen met een groot sociaal netwerk meer sociaal kapitaal vertegenwoordigen. Deze mensen spelen een belangrijke rol bij het ontstaan en voortbestaan van de civil society. Daarnaast waren er geen kenmerken van het sociale netwerk die duidelijke significante verschillen aangaven. Het is een breed opgezet onderzoek en er komen wel allerlei andere resultaten naar voren, onder andere over het profijt van het dorp. Het sociale netwerk van plattelanders blijkt lokaal georiënteerd te zijn. Het zogenaamde ons kent ons en de hulp aan medebewoners worden als kenmerken van het platteland gezien door de bewoners. De houding ten opzichte van nieuwkomers is op het platteland redelijk positief. Het valt wel op dat het aandeel nieuwkomers relatief klein is en dat ze een kleiner sociaal netwerk hebben, vooral in de nabije omgeving. Uit het onderzoek blijkt verder dat meer mensen vrijwilligerswerk doen dan in de stad, maar hier gemiddeld minder tijd aan besteden wordt. Vrijwilligerswerk leunt sterk op mensen zonder een betaalde baan. Mantelzorg wordt veelal uitgevoerd door vrouwen. Door de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen kunnen er in de toekomst minder mensen actief zijn als vrijwilliger of mantelzorger. Dit zou deels opgevangen kunnen worden door de groei van het aandeel senioren en het aandeel hoogopgeleiden. Ouderen richten zich sterk op vrijwilligerswerk in de kerk en in de zorg. Ten slotte zijn het vooral de nieuwe bewoners die voor verandering willen zorgen en vertrouwen op hun invloed op de politiek(vermeij & Mollenhorst, 2008). Veel van de facetten uit dit onderzoek ga ik onderzoeken, hieruit zal blijken of de resultaten elkaar ondersteunen

12 3. Onderzoeksopzet 3.1 Onderzoeksvraag Welke mensen dragen het sterkst bij aan het sociaal kapitaal van de vier geselecteerde dorpen, wie doet wat in de dorpen en welke rol speelt het contact met de gemeente hier in? Deelvragen 1. Wat is de omvang en de aard van het sociaal kapitaal van de bewoners van de dorpen, waarvan het dorp profijt heeft? 2. In hoeverre spelen persoonlijke kenmerken en kenmerken van de dorpen een rol bij verschillen in omvang en type met betrekking tot het sociaal kapitaal dat profijt heeft voor de geselecteerde dorpen? 3. Wat is de rol van het contact met de lokale overheid wat betreft het sociaal kapitaal waarvan het dorp profijt heeft? 3.2 Conceptueel schema Individuele kenmerken Contextuele kenmerken Kenmerken van het sociale netwerk Profijt voor het dorp Contact met de gemeente (Koning, 2012) Sociaal kapitaal van het dorp: Alle verbindingen in de sociale netwerken van de dorpsbewoners waar het dorp profijt van heeft

13 3.3 Verantwoording Dit onderzoek richt zich op het sociaal kapitaal van vier dorpen in de gemeente Medemblik. Dit zijn de dorpen Opperdoes, Twisk, Wognum en Wervershoof. In het conceptueel schema is de term sociaal kapitaal niet opgenomen, terwijl het wel centraal staat in het onderzoek. Het sociaal kapitaal in het conceptueel schema is de pijl tussen de kenmerken van het sociale netwerk en het profijt van het dorp. Het sociale kapitaal zijn dus alle verbindingen van het sociale netwerk die iets op kunnen leveren. In dit onderzoek gaat het daarbij om het profijt van het dorp. Alle verbindingen in het sociale netwerk van mensen die een positieve bijdrage leveren aan het sociaal kapitaal van het dorp zijn onderzocht. Het gaat hierbij om bijdragen zonder commerciële motieven. Als er veel van deze stromen zijn, is mijn verwachting dat het dorp succesvol is. Dan kan het vermoeden uitgesproken worden dat dorpen met veel sociaal kapitaal succesvoller zijn. Onder succesvol kan verstaan worden dat mensen het wonen en leven in het dorp een hoge waardering geven. Hierin zijn sociale verbindingen binnen netwerken natuurlijk niet de enige factor, maar ik vermoed dat dit een belangrijke rol speelt. Mensen die actief zijn binnen een dorp hebben over het algemeen veel contacten en dus een groot sociaal netwerk. In het onderzoek zal bestudeerd worden of deze mensen een grote bijdrage aan het profijt van het dorp leveren. 3.4 Onderzoeksstrategie In dit onderzoek is gebruik gemaakt van kwantitatieve onderzoeksmethoden. Ten eerste is gebruik gemaakt van het leefbaarheidonderzoek dat eind 2010 onder de bewoners van de gemeente Medemblik gehouden is door I&O research. Daarin wordt onder andere gevraagd of mensen vrijwilligerswerk doen. Daarnaast wordt er gevraagd naar de tijd die men aan vrijwilligerswerk besteed en de sectoren waarin men een bijdrage levert. Er wordt eveneens naar een aantal persoonlijke kenmerken gevraagd, die daaraan gekoppeld worden, in het onderzoek. Hierbij komen; Leeftijd, geslacht, woonduur en huishoudensamenstelling aan de orde (Siermann & Lempens, 2011). Er ontbreken nog een aantal persoonlijke kenmerken die in het onderzoek meegenomen worden. De factoren werk/studeersituatie, inkomen en opleidingsniveau worden eveneens onderzocht. Daarnaast worden de onafhankelijke variabelen dagpaden, leefpaden en de binding met het dorp onderzocht. Ten slotte zijn de sociale netwerken van de respondenten onderzocht. Deze data zijn verzameld met behulp van een korte enquête. De vragen zijn in de enquête gecombineerd met vragen die twee groepsgenoten binnen het scriptieproject hadden. De enquête die verspreid is, wordt in de bijlage weergegeven. Er wordt gebruik gemaakt van een cross sectional onderzoeksdesign. Hierbij wordt data verzameld van meer dan een case en meerdere variabelen om patronen van samenhang te herkennen, in de verklaring van de keuze voor de dorpen wordt dit toegelicht

14 3.5 Verklaring keuze dorpen In figuur 3.1 is een kaartje te zien van de gemeente Medemblik. In deze afbeelding zijn de geselecteerde dorpen groen gemarkeerd. De dorpen liggen in verschillende delen van het onderzoeksgebied, het onderzoek is dus niet sterk gecentreerd binnen de gemeente. Figuur 3.1 Kaartje onderzoeksgebied

15 De dorpen die onderzocht zijn in de gemeente Medemblik, zijn geselecteerd op basis van twee kenmerken. Ten eerste is er gekeken of het dorp bemiddeld of minder bemiddeld is in verhouding tot de rest van de dorpen. Dit is afhankelijk van de gemiddelde woningprijs en het gemiddelde inkomen. Hieruit blijkt dat Wervershoof en Opperdoes tot de relatief minder bemiddelde dorpen behoren. Wognum en Twisk zijn relatief bemiddelde dorpen. In tabel 3.1 is de gemiddelde woningprijs in 2010 en het gemiddeld inkomen per inkomensontvanger in 2009 te zien. Tabel 3.1 Woningwaarde en gemiddeld inkomen per kern Gemiddelde woningprijs (woz waarde*1000) in Gemiddeld inkomen per inkomensontvanger in 2009 Wervershoof ,5 Opperdoes ,1 Wognum Twisk ,6 Bron: CBS (2009, 2010) 1 Grenswaarde bemiddeld/minder bemiddeld: Daarnaast is er gekeken naar het voorzieningenniveau per dorp, zichtbaar in tabel 3.2. Dit is onderverdeeld in vier type voorzieningen: onderwijs, cultuur en recreatie, maatschappelijke zorg en volksgezondheid. Uit deze vergelijking komen de dorpen Twisk en Opperdoes naar voren als dorpen met een relatief laag voorzieningenniveau en Wervershoof en Wognum als dorpen met een relatief hoog voorzieningenniveau. Dit was ook de verwachting op basis van het aantal inwoners van de dorpen. Tabel 3.2 Voorzieningenniveau per kern Onderwijs Cultuur en recreatie Maatschappelijke zorg Volksgezondheid Totaal 2 Twisk Opperdoes Wervershoof Wognum Grenswaarde voorzieningen: 30 Bron: Nulmeting Gemeente Medemblik (2011) Op basis van de bovenstaande tabellen zijn de vier dorpen geselecteerd. Opperdoes is een minder bemiddelde kern met een laag voorzieningenniveau, Twisk is een bemiddelde kern met een laag voorzieningenniveau, Wervershoof een minder bemiddelde kern met een hoog voorzieningenniveau en Wognum een bemiddelde kern met een hoog voorzieningenniveau

16 4. Dataverzameling 4.1 Inleiding We hebben een gestratificeerde aselecte steekproef getrokken van in totaal 400 personen. Deze personen zijn 15 jaar of ouder en op het moment van trekken woonachtig in de geselecteerde dorpen in de gemeente Medemblik. De steekproef is gestratificeerd naar de vier geselecteerde dorpen, zoals in de tabel is omschreven. In tabel 4.1 is het aantal benaderde personen per dorp aangegeven. Tabel 4.1 Gegevens van de onderzochte dorpen Naam kern Belangrijkste postcode Totaal aantal inwoners geschat aantal inwoners 15 jaar en ouder omvang steekproef Steekproeffractie Opperdoes ,06 Twisk ,12 Wervershoof ,02 Wognum ,02 Bron: (Koning, 2012) Per dorp zijn er 100 adressen geselecteerd via de website doelgroepshop.nl. Deze mensen zijn benaderd per post, de enquête werd door een introductiebrief begeleid. In deze brief is toegelicht wat de functie en de inhoud van de enquête was. Daarnaast is gevraagd om de enquête in te laten vullen door de bewoner die als eerste jarig is na 28 november. Dit is gedaan om tot een aselecte verdeling te komen. Dit was een verzoek, er is dus niet gecontroleerd of dit altijd correct gebeurd is. We hebben de enquêtes persoonlijk opgehaald bij de aangeschreven mensen

17 4.2 Response De response lag in alle dorpen tussen de 40 procent en 60 procent. De response was in Wognum het hoogst met 56 ingevulde enquêtes en in Wervershoof het laagst met 44 ingevulde enquêtes. Het aantal weigeringen ligt in Wervershoof hoger dan in de andere dorpen. De exacte reden hiervan is niet duidelijk. De meeste mensen gaven als reden geen tijd of geen zin in op. In Wognum en Wervershoof was het aantal mensen die de enquête niet in konden vullen het grootst. In Wognum waren dit vooral geestelijk gehandicapten. Andere redenen waren taalbarrières, het niet kunnen vinden van woningen, bedrijfsgebouwen of overleden respondenten. In Twisk en Opperdoes zijn de minste mensen thuis aangetroffen. Een belangrijke reden hiervan kan zijn dat niet alle adressen in de avonduren bezocht zijn. Daarnaast is Wervershoof vaker bezocht omdat de response daar lager was. Onderstaand is de response tabel te zien. Tabel 4.2 Response op dorpsniveau Dorpen Twisk Opperdoes Wervershoof Wognum Response Niet thuis Weigering Overige non response Totaal Bron: Enquête Gemeente Medemblik (Koning, Kraakman & Veeken, 2012) Onderstaand is de response onderverdeeld in bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Daarnaast is het onderscheid tussen veel en weinig voorzieningen gemaakt. Bij de bemiddelde dorpen heeft een groter deel van de mensen de enquête ingevuld. Er is een opvallend verschil tussen het aantal weigeringen in bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Dit komt met name door het hoge aantal weigeringen in Wervershoof. De dorpen met veel voorzieningen hebben meer non- response dan de dorpen met weinig voorzieningen. Tabel 4.3 Response op basis van bemiddeldheid en voorzieningenniveau Mate van bemiddeldheid Minder bemiddeld Bemiddeld Veel Voorzieningenniveau Weinig Response Niet thuis Weigering Overige non response Totaal Bron: Enquête Gemeente Medemblik (Koning, Kraakman & Veeken, 2012)

18 4.3 Data analyse Na de dataverzameling is de data ingevoerd in een spss bestand. Bij de analyse is gebruik gemaakt van een groot aantal tabellen en grafieken. In hoofdstuk 5a zijn de resultaten van de indicatoren van het sociale netwerk beschreven. In hoofdstuk 5b de resultaten van de facetten van het profijt van het dorp, dit zijn het vrijwilligerswerk en de burgerinitiatieven. In hoofdstuk 5c zijn de relaties tussen de kenmerken van het sociale netwerk en het profijt van het dorp onderzocht. Dit is dus het sociaal kapitaal zoals beschreven in de verantwoording van het causaal model. In hoofdstuk 6a zijn de individuele kenmerken die van invloed kunnen zijn op het sociale netwerk en het profijt van het dorp beschreven. Daarnaast de overige onafhankelijke variabelen die onderzocht zijn. Deze variabelen worden gepresenteerd op dorpsniveau, dit kan een verklaring zijn voor bepaalde verschillen in de context. In hoofdstuk 6b zijn de onafhankelijke variabelen gecombineerd met de sociale netwerken en het profijt van het dorp. Hieruit moet blijken welke individuele kenmerken van belang zijn bij verschillen in de mate van sociaal kapitaal die de respondenten bezitten. In hoofdstuk 6c is het contextuele aspect onderzocht. Dit zijn de verschillen in sociale netwerken en het profijt van het dorp op dorpsniveau. Daarbij zijn de verschillen op basis van het voorzieningenniveau en de mate van bemiddeldheid onderzocht, zoals beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 7 is het compositionele effect geanalyseerd. Daarbij gaat het om het werkelijke effect dat de context speelt. De verschillen zouden namelijk ook verklaard kunnen worden tussen verschillen op basis van individuele kenmerken tussen de dorpen. Dit is geanalyseerd met behulp van driedimensionale analyses. Alle tabellen en grafieken hebben een significantieniveau lager dan 0,200 en een samenhang hoger dan 0,100. Mocht het significantieniveau hoger zijn of de samenhang lager dan wordt dit in de tekst genoemd. Er is voor deze niveaus gekozen omdat het aantal respondenten relatief klein is. Normaal moet het significantieniveau lager dan 0,100 zijn en de samenhang hoger dan 0,200. Dit is moeilijk te bereiken met dit aantal respondenten, bij een hoger aantal respondenten zou de significantie lager zijn en de samenhang hoger. Dit terwijl de verschillen percentueel hetzelfde zouden zijn. Ten slotte wordt specifiek benoemd als een tabel een te lage celvulling heeft wat voor vertekeningen kan zorgen. Dit is een aantal keer het geval bij analyses met deelgroepen waardoor het aandeel respondenten laag is. Deze relaties geven een indicatie dat er een verband aanwezig is, dit is niet met zekerheid te stellen door de lage celvulling

19 5a Kenmerken van het sociale netwerk Het sociaal kapitaal van het dorp bestaat uit alle verbindingen in de sociale netwerken van de dorpsbewoners waar het dorp profijt van heeft. De sociale netwerken van mensen vormen dus een belangrijke onderdeel van mijn onderzoek naar het sociaal kapitaal van het dorp. In dit hoofdstuk zal ik ten eerste de resultaten bij de verschillende facetten van het sociale netwerk die ik onderzocht heb toelichten. Dit zijn de grootte van het sociale netwerk, de intensiteit van de sociale contacten, het aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp en het contact met de gemeente. 5a.1 Grootte van het sociale netwerk De grootte van het sociale netwerk die mensen hebben kan een indicatie geven van het sociaal kapitaal dat zij bezitten. Mensen met een groot netwerk hebben over het algemeen ook veel sociale contacten, waarvan zij profiteren (Vermeij & Mollenhorst, 2008). In figuur 5.1 op de volgende pagina zijn de resultaten te zien, van de vragen, die gericht zijn op de grootte van het sociale netwerk. Bij ongeveer de helft van de respondenten komen 6 tot 20 mensen over de vloer. Daarnaast is er een groep van ruim 25 procent waar 1 tot 5 mensen over de vloer komen. Dan is er nog een groep van 20 procent waar meer dan 50 mensen over de vloer komen. De meesten bespreken met 0 tot 5 mensen persoonlijke zaken. Ook is er nog een redelijk grote groep die met 6 tot 20 mensen persoonlijke zaken bespreekt. Er is een heel klein aandeel die met meer dan 20 mensen persoonlijk zaken bespreekt. In het vervolg verdeel ik deze variabele in twee groepen 0 tot 5 mensen en meer dan 5 mensen. Dit om resultaten te krijgen met een goede celvulling die generaliseerbaar zijn. Het om hulp kunnen vragen van andere mensen geeft een gelijkend beeld. De respondenten kunnen iets meer mensen om hulp vragen dan persoonlijk zaken bespreken. Deze variabele verdeel ik in het vervolg ook met 0 tot 5 mensen en meer dan 5 mensen. Dit is om dezelfde redenen als bij het bespreken van persoonlijke zaken. Bijna de helft van de mensen hebben met 6 tot 20 mensen een familieband. Tevens is er een grote groep van bijna 35 procent die weinig of geen familiebanden heeft. Ten slotte is er een groep mensen met een grote familie. Er is een groep van ruim 20 procent die met meer dan 50 mensen een familieband heeft. Deze vragen geven een indruk van de grootte van de sociale netwerken van de mensen in de dorpen. Door deze vragen aan individuele kenmerken te koppelen wil ik erachter komen welke mensen grote sociale netwerken hebben

20 Figuur 5.1 Grote van het sociale netwerk: (Met) ongeveer hoeveel mensen zou u om hulp kunnen vragen 75,9 21,4 2,7 bespreekt u wel eens iets persoonlijks 79,6 17,8 2,6 0 tot 5 mensen heeft u een familieband 34,6 49,2 16,2 6 tot 20 mensen meer dan 20 mensen komen bij u over de vloer 28, ,6 0% 20% 40% 60% 80% 100% (Met) Hoeveel mensen over de vloer bespreekt u iets persoonlijks om hulp vragen familieband N bruikbaar a.2 Intensiteit van de sociale contacten Naast de grootte van het sociale netwerk is de intensiteit van de sociale contacten natuurlijk ook van belang. Met welke regelmaat hebben de respondenten contact met de verschillende groepen mensen in het sociale netwerk. Mensen kunnen hele intensieve contacten hebben, maar ook minder intensieve contacten, de zogenaamde zwakke verbindingen. Uit het onderzoek van Granovetter is gebleken dat deze zwakke verbindingen een belangrijke rol kunnen spelen bij het sociaal kapitaal die een persoon bezit (Granovetter, 1973). Bij de intensiteit van de sociale contacten is onderscheid gemaakt tussen buren, familieleden en vrienden en goede kennissen. Er is gevraagd om huisgenoten niet mee te tellen. Hiermee wordt geprobeerd, het grootste deel van de sociale netwerken van de respondenten in beeld te hebben. Dit zal in de meeste gevallen niet het gehele sociale netwerk zijn. In tabel 5.1 op de volgende pagina zijn de resultaten met betrekking tot de intensiteit van de sociale contacten te zien. Ruim 40 procent heeft zelden contact met de buren. Daartegenover heeft ruim 35 procent vaak contact met de buren. Er zijn dus grote verschillen tussen de intensiteit van de contacten die de respondenten met de buren hebben

21 Meer dan de helft van de mensen heeft vaak contact met familieleden. De rest is gelijkmatig over de andere groepen verdeeld. Het aandeel dat veel contact heeft is bij het contact met vrienden en goede kennissen iets minder dan de helft. De andere groepen liggen tussen de 25 procent en 30 procent. Gemiddeld hebben de respondenten het meeste contact met familieleden en het minste contact met de buren. Bij alle groepen zijn er wel verschillen zichtbaar op basis van de intensiteit van de contacten. Tabel 5.1 Intensiteit van de sociale contacten Hoe vaak heeft u contact met? uw buren uw familieleden uw vrienden en goede kennissen Zelden of nooit 41,3 22,3 28,4 Regelmatig 23 21,2 25,8 Vaak 35,7 56,5 45,9 Totaal N bruikbaar a.3 Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp Er is ook gevraagd naar het aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp. Het sociaal kapitaal van de vier geselecteerde dorpen is onderzocht. Daarom is het interessant om te onderzoeken in hoeverre de sociale netwerken van de respondenten gericht zijn op het dorp. In figuur 5.2 is te zien dat er een redelijk gelijke verdeling is. De groep die meer dan de helft van het sociale leven in het dorp heeft is iets kleiner dan de andere groepen. Over het algemeen hebben de dorpsbewoners een groot deel van hun sociale netwerk binnen het dorp. Figuur 5.2 Aandeel sociale contacten binnen het dorp Aandeel van het sociale netwerk binnen dorp 28,2 35,6 Minder dan de helft 36,2 Ongeveer de helft Meer dan de helft N Bruikbaar

22 5a.4 Contact met de gemeente Het laatste onderdeel van het onderzochte sociale netwerk is het contact met de gemeente. Contacten met de gemeente zijn vaak contacten die iets op kunnen leveren voor het dorp. Burgers kunnen ideeën neerleggen bij de gemeente, ondersteunen of zich verzetten tegen de gemeente. Dit zijn contacten waar het dorp van zou kunnen profiteren. In het vervolg zal het contact met de gemeente als onderdeel van het sociale netwerken onderzocht worden, maar ook als sociaal kapitaal waar het dorp van kan profiteren. Er is gevraagd of de respondenten contact hebben gehad met mensen bij de gemeente of het plaatselijk dorpsbelang. In figuur 5.3 is te zien dat de meeste mensen wel eens contact gehad hebben met een gemeenteambtenaar. Daarnaast heeft een derde van de mensen wel eens contact gehad met een gemeenteraadslid of een lid van het gemeentebestuur. Ruim 35 procent van de mensen heeft wel eens contact gehad met een bestuurslid van het plaatselijk dorpsbelang. Een groot aandeel van de mensen heeft dus wel eens contact gehad met mensen binnen de gemeente. Dit zullen voor een groot deel contacten met de oude gemeenten zijn, omdat de huidige gemeente pas kort bestaat vanwege de gemeentelijke herindeling. Figuur 5.3 Contact met mensen betrokken bij de gemeente gemeenteambtenaar 49,7 50,3 gemeenteraadslid lid gemeentebestuur 29,3 31,6 70,7 68,4 Nee Ja bestuurslid plaatselijk dorpsbelang 36,4 63, Heeft u wel eens contact gehad met.. bestuurslid dorpsbelang lid gemeentebestuur gemeenteraadslid Gemeenteambtenaar N bruikbaar Voor de verdere analyse zijn de verschillende categorieën gemeentemedewerkers samengevoegd. Daarbij is het contact verdeeld in: geen, gemiddeld en veel. Mensen die met niemand bij de gemeente contact hebben komen onder de categorie geen. Respondenten die met een of twee soorten gemeentemedewerkers contact hebben komen onder de categorie gemiddeld. De mensen die met 3 of 4 soorten gemeentemedewerkers contact hebben komen onder de categorie veel

23 5b Sociaal kapitaal waar het dorp van kan profiteren In het tweede deel van dit hoofdstuk zijn de facetten van het sociaal kapitaal waar het dorp profijt van kan hebben onderzocht. Het vrijwilligerswerk wordt besproken, dit is een onderdeel van het meer traditionele sociaal kapitaal. Daarna zijn de burgerinitiatieven geanalyseerd, dit is een modernere vorm van sociaal kapitaal. Bij de verdere analyse wordt het contact met de gemeente hier ook in mee zoals eerder toegelicht. 5b.1 Deelname aan vrijwilligerswerk De deelname aan vrijwilligerswerk onder de dorpsbewoners is onderzocht. Daarbij is gekeken naar het aantal uren dat de mensen aan vrijwilligerswerk besteden, de soorten vrijwilligerswerk die gedaan worden en het aantal soorten vrijwilligerswerk dat mensen doen. In figuur 5.4 is te zien dat bijna de helft van de mensen deelneemt aan vrijwilligerswerk. Daarnaast is er een kleine groep van ongeveer 7 procent die dit zou willen. Bijna de helft van de mensen wil geen vrijwilligerswerk doen. Dit resultaat komt overeen met de verdeling in de I&O enquête(siermann & Lempens, 2011). De groep die in de toekomst vrijwilligerswerk wil gaan doen wordt in het vervolg meegenomen in de ja categorie. Figuur 5.4 Deelname aan vrijwilligerswerk Deelname aan vrijwilligerswerk 46,9 45,9 Ja 7,2 Nee maar dat zou ik wel willen Nee en daarin heb ik ook geen interesse N bruikbaar

24 5b.2 Aantal uren vrijwilligerswerk Het aantal uur dat mensen aan vrijwilligerswerk doen is in tabel 5.2 verdeeld in een aantal groepen. Er is gevraagd hoeveel uur mensen vrijwilligerswerk doen. Een groot deel heeft hier niets ingevuld, omdat ze geen vrijwilligerswerk doen of het in de toekomst willen gaan doen. De groep die geen vrijwilligerswerk doet bestaat uit 111 mensen. Dit aandeel is groter als bij de deelname aan vrijwilligerswerk omdat er meer ontbreken. Bij de actieve groep is gekeken welke mensen meer en welke mensen minder dan twee uur actief zijn als vrijwilliger. Er kan gesteld worden dat mensen die meer tijd besteden aan vrijwilligerswerk over het algemeen een grotere bijdrage leveren. Ruim de helft van de actieve mensen is meer dan 2 uur in de week met vrijwilligerswerk bezig. Tabel 5.2 Aantal uren vrijwilligerswerk Aantal uren vrijwilligerswerk Percentage Geen 58,7 0 tot 2 uur 19,6 Meer dan 2 uur 21,7 Totaal 100 N bruikbaar

25 5b.3 Deelname vrijwilligerswerk per soort De mensen die vrijwilligerswerk doen konden op een lijst aangeven welke soorten vrijwilligerswerk zij doen. De antwoorden bij anders namelijk zijn naderhand onder de gekozen categorieën verdeeld. In tabel 6.7 is te zien dat er een aantal categorieën zijn waarin veel vrijwilligers actief zijn. De uitschieters zijn vrijwilligerswerk in de kerk en de sport. Andere relatief grote categorieën zijn onderwijs, ouderenwerk, zorg, sociaal cultureel werk en cultuur. Binnen een aantal categorieën zijn nauwelijks mensen actief. Hiertoe behoren peuterspeelzaalwerk, kunst, kinderopvang, jongerenwerk en de vertegenwoordiging van het dorp. In de I&O enquête waren de categorieën sport, kerk en onderwijs ook het grootste in deze volgorde. Hier bleek het aandeel dat actief was in de sport wel duidelijk groter met ruim 35 procent. Het valt op dat er in de I&O enquête, in bijna alle categorieën meer vrijwilligers waren, in de sport was dit verschil groot. In de meeste categorieën scheelt het minder dan 5 procent. Een ander opvallend verschil is dat 10 procent van de mensen actief was in het vertegenwoordigen van het dorp (Siermann & Lempens, 2011). Tabel 5.3 Deelname vrijwilligerswerk per soort Deelname vrijwilligerswerk Ja Nee Totaal N bruikbaar Onderwijs 9,6 90, Peuterspeelzaalwerk Ouderenwerk 6,1 93, Kerk 16,2 83, Kunst 0,5 99, Zorg 5,1 94, Kinderopvang Jongerenwerk Sociaal cultureel werk 7,6 92, Sport 18,8 81, Cultuur 6,1 93, Vertegenwoordiging dorp Er zijn een aantal soorten vrijwilligerswerk van hetzelfde type samengevoegd. Dit is gedaan om grotere groepen te krijgen, waardoor beter te meten was welke individuele kenmerken een rol spelen bij de verschillende groepen vrijwilligerswerk. De categorieën onderwijs, kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn samengevoegd onder de categorie onderwijs. Deze categorieën zijn samengevoegd, omdat het zich allemaal richt op de opvoeding en educatie van jonge kinderen

26 De categorieën sport, cultuur en kunst, zijn samengevoegd onder de categorie sport en cultuur. Sport en cultuur zijn beiden vaak hobby s van mensen. Dit verschilt duidelijk met categorieën als onderwijs en sociaal cultureel werk. De kunst was een erg kleine groep met een respondent, aangezien kunst ook een soort cultuur is, is deze er ook bijgevoegd. Ten slotte is er een categorie sociaal cultureel werk gevormd. Hierin zitten naast sociaal cultureel werk, jongerenwerk en ouderenwerk. Deze categorieën richten zich alle drie op het helpen van mensen. Dit kan ondersteuning zijn maar ook begeleiding of het organiseren van leuke activiteiten. Het meeste centrale punt hier is het helpen van andere mensen. De overige categorieën zijn individueel geanalyseerd. Hierbij is de categorie kerk groot genoeg om te analyseren, bij de categorie zorg en de vertegenwoordiging van het dorp of de kern zal het lastig zijn om bruikbare analyses te maken. 5b.4 Aantal soorten vrijwilligerswerk In figuur 5.5 is te zien dat bijna de helft van de mensen niets gedaan heeft en ook niets wil doen. De mensen die aangaven dat ze vrijwilligerswerk willen doen hebben hier ook het soort aangegeven dat ze zouden willen doen. Dit is dus het potentieel aan mensen dat vrijwilligerswerk wil doen in de dorpen. Het grootste deel hiervan neemt deel aan een soort vrijwilligerswerk. Er is nog een vrij grote groep die deelneemt aan twee soorten vrijwilligerswerk. Er is een kleine groep die aan meer dan twee soorten vrijwilligerswerk deelneemt. Figuur 5.5 Aantal soorten vrijwilligerswerk per vrijwilliger Aantal soorten vrijwilligerswerk 3,6 1 0,5 32,5 14,2 48,2 0 soorten 1 soort 2 soorten 3 soorten 4 soorten 6 soorten N bruikbaar

27 Burgerinitiatieven De burgerinitiatieven zijn een andere belangrijke indicator van het profijt voor het dorp. Zoals eerder toegelicht is dit een modernere vorm van sociaal kapitaal. Vanuit de overheid wordt burgerkracht steeds meer centraal gesteld. Burgers moeten initiatief tonen om problemen op te lossen en om de sociale vitaliteit te bevorderen (De Boer & Lans, 2011). De deelname aan initiatieven, de rol bij initiatieven, de toekomstige bijdrage en de mate waarin men zich medeverantwoordelijk voelt voor de woonomgeving zijn onderzocht. 5.b5 Deelname aan burgerinitiatieven In figuur 5.6 is de deelname aan burgerinitiatieven zichtbaar. Dit is verdeeld in de bijdrage aan de woonomgeving de afgelopen 12 maanden. Daarnaast de deelname aan burgerinitiatieven de afgelopen 10 jaar. Van de respondenten heeft 36,6 procent de afgelopen 12 maanden bijgedragen aan de woonomgeving. Van de respondenten heeft 38,9 procent de afgelopen 10 jaar deelgenomen aan een initiatief. Het was te verwachten dat deze groep groter is omdat het over een langere periode is. Het valt op dat het verschil relatief klein is tussen de korte en lange periode. De meeste actieve mensen zijn dus de afgelopen 12 maanden actief geweest. Figuur 5.6 Deelname aan burgerinitiatieven Deelname aan burgerinitiatieven 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 63,4 61,1 36,6 38,9 Actieve bijdrage woonomgeving 12 maanden Deelname aan initiatieven afgelopen 10 jaar Nee Ja N bruikbaar Deelname afgelopen 10 jaar 180 Actief de laatste 12 maanden

28 5.b6 De rol bij burgerinitiatieven Bij deelname aan burgerinitiatieven kunnen grote verschillen bestaan tussen de intensiteit van de deelname aan een initiatief. Daarom is gevraagd naar de rol die de respondenten gespeeld hebben bij de deelname aan burgerinitiatieven. Dit is verdeeld in drie verschillende vormen van deelname aan burgerinitiatieven. Ten eerste het trekken van de kar, dit betekent het bedenken en opzetten van een initiatief. Dit kan alleen of in samenwerking met andere mensen die de kar trekken. Daarnaast spelen deze mensen een leidinggevende rol bij het burgerinitiatief. Ten tweede het verlenen van hand en spandiensten bij het initiatief. Dit betekent dat zij geholpen hebben met het initiatief maar niet de leiding namen of het initiatief bedacht hebben. Ten slotte ondersteuning bij het initiatief, dit is de minst actieve vorm van deelname. Dit kan bijvoorbeeld een dagje helpen zijn, of andere kleine vormen van deelname. In figuur 5.7 is de verdeling zichtbaar. Van de actieve mensen trekt 27 procent de kar, verleend een kleine 34 procent hand en spandiensten, 39 procent ondersteund bij de initiatieven. Het aandeel wordt dus steeds groter naar mate de rol bij het initiatief kleiner wordt. Figuur 5.7 Rol bij het initiatief Rol bij het initiatief U ondersteunde 39 U verleende hand- en spandiensten 33,9 U trok de kar 27, N bruikbaar Rol bij het initiatief

29 5.b7 Toekomstige bijdrage aan burgerinitiatieven Ten slotte is er gevraagd naar een eventuele toekomstige bijdrage aan de woonomgeving. Dit is dus het potentieel aan mensen die in de toekomst een bijdrage aan de woonomgeving wil leveren. Een groot deel van de respondenten geeft aan in de toekomst deel te nemen, dit is ruim 40 procent. Ruim een kwart van de respondenten geeft aan niet deel te willen nemen aan een burgerinitiatief. Een kleine 35 procent weet niet of ze in de toekomst een bijdrage willen leveren. Ongeveer tweederde van de mensen zou dus eventueel deel kunnen nemen aan een burgerinitiatief om de woonomgeving te verbeteren. Tabel 5.4 Toekomstige bijdrage aan de woonomgeving Toekomstige bijdrage woonomgeving Percentage Ja 40,4 Nee 25,5 Weet niet/geen antwoord 34 Totaal 100 N bruikbaar 180 De burgerinitiatieven zijn niet onderverdeeld in verschillende soorten zoals bij vrijwilligerswerk. Het onderzoek richt zich op de basis van de burgerinitiatieven. Ten eerste de deelname aan initiatieven en ten tweede de rol die de respondenten bij het initiatief spelen

30 krijgt u over de vloer bespreekt u wel eens iets persoonlij ks kunt u om hulp vragen 5c De invloed van het sociale netwerk op het profijt voor het dorp In het laatste deel van dit hoofdstuk zijn de verbanden tussen de verschillende facetten van het sociale netwerk en het sociaal kapitaal waar het dorp van kan profiteren geanalyseerd. Dit zijn het vrijwilligerswerk, het contact met de gemeente en de burgerinitiatieven. 5c.1 Grootte van het sociale netwerk De grootte van het sociale netwerk speelt een belangrijke rol bij de deelname aan vrijwilligerswerk. Bij drie van de vier vragen gericht op de grootte van het sociale netwerk is een duidelijk verband met het vrijwilligerswerk zichtbaar. Respondenten die veel mensen over de vloer krijgen, veel persoonlijke zaken bespreken en veel mensen om hulp kunnen vragen zijn over het algemeen actiever als vrijwilliger. In figuur 5.8 is dit onderscheid te zien. Bij alle drie kenmerken zijn de mensen met een groter sociaal netwerk actiever als vrijwilliger. Bij de familieband is dit onderscheid niet zichtbaar. Dit verschil met de andere drie vragen is te verklaren doordat mensen minder invloed hebben op het aantal familiebanden dat ze hebben. Figuur 5.8 Grootte van het sociale netwerk gecombineerd met deelname vrijwilligerswerk Grootte van het sociale netwerk met deelname vrijwilligerswerk meer dan 5 68,9 31,1 0 tot 5 47,5 52,5 meer dan 5 69,2 30,8 0 tot 5 49,3 50,7 Ja Meer dan Nee 6 tot 20 0 tot 5 42,6 54,2 57,4 45, (Met) ongeveer hoeveel mensen. N bruikbaar Cramer's V Significantie komen over de vloer 190 0,157 0,095 Bespreekt u wel eens iets persoonlijks 187 0,162 0,027 kunt u om hulp vragen 184 0,184 0,

31 Bij het aantal uren vrijwilligerswerk is alleen een opvallend verschil zichtbaar bij de mensen die veel mensen om hulp kunnen vragen. Bij deze groep besteden de actieve mensen gemiddeld meer tijd aan vrijwilligerswerk. De mensen die veel mensen over de vloer krijgen zijn duidelijk actiever in de sport en cultuur, het onderwijs en de kerk. Deze verschillen zijn te zien in tabel 5.4. Bij de sport en cultuur is een stijgende lijn zichtbaar. De respondenten die de meeste mensen over de vloer krijgen scoren het hoogst met 35 procent. In het sociaal cultureel werk is er geen duidelijk onderscheid. De respondenten die de minste mensen over de vloer krijgen zijn het minst actief. Maar er is geen stijgende lijn omdat de mensen die 6 tot 20 mensen over de vloer krijgen het hoogst scoren. Bij het onderwijs en de kerk is hetzelfde beeld zichtbaar. De laagste twee groepen scoren ongeveer gelijk, terwijl de groep die de meeste mensen over de vloer krijgt duidelijk hoger scoort. In beide gevallen is deze score ruim twee keer zo hoog als bij de andere groepen. Tabel 5.5 Aantal mensen over de vloer gecombineerd met de soorten vrijwilligerswerk Type vrijwilligerswerk Ongeveer hoeveel mensen krijgt u over de vloer 0 tot 5 mensen 6 tot 20 mensen Meer dan 20 mensen Totaal Sport en cultuur Ja 12,7 18,2 35,0 22,0 Nee 87,3 81,8 65,0 78,0 Sociaal cultureel werk Ja 7,3 18,2 12,5 13,9 Nee 92,7 81,8 87,5 86,1 Onderwijs Ja 9,1 9,1 22,5 11,9 Nee 90,9 90,9 77,5 88,1 Kerk Ja 12,7 12,2 32,5 16,6 Nee 87,3 87,8 67,5 83,4 N bruikbaar Cramer's V Significantie Sport en Cultuur 194 0,198 0,022 Sociaal cultureel werk 194 0,136 0,166 Onderwijs 194 0,318 0,065 Kerk 193 0,219 0,

32 Sport en cultuur Onderwijs Degenen die met meer mensen persoonlijke zaken bespreken zijn veel actiever in de sport en cultuur. In de andere sectoren zijn er geen opvallende verschillen. Degenen die meer mensen om hulp kunnen vragen zijn actiever in de sport en cultuur en het onderwijs. Deze verschillen zijn zichtbaar in figuur 5.9. De verschillen zijn behoorlijk groot, in het onderwijs is van de respondenten die meer dan vijf mensen om hulp kunnen vragen een kleine 27 procent actief tegenover een kleine 8 procent van de mensen die minder dan vijf mensen om hulp kunnen vragen. Bij de sport en cultuur is een derde van de respondenten actief die meer mensen om hulp kunnen vragen. Bij de respondenten die minder mensen om hulp kunnen vragen, is dit een kleine 15 procent. Er zijn dus veel verschillen bij deze sectoren van het vrijwilligerswerk. Figuur 5.9 Aantal mensen om hulp vragen gecombineerd met onderwijs en sport en cultuur Ongeveer hoeveel mensen kunt u om hulp vragen Meer dan 5 26,7 73,3 0 tot 5 7,7 92,3 Ja Meer dan 5 33,3 66,7 Nee 0 tot 5 14,8 85,2 0% 20% 40% 60% 80% 100% N bruikbaar Cramer's V Siginficantie Sport en cultuur 187 0,201 0,006 Onderwijs 187 0,246 0,

33 Bij het contact met de gemeente is een soortgelijk beeld zichtbaar, het zijn de mensen met een groter sociaal netwerk die meer contacten met de gemeente hebben. Behalve bij de familieband is bij alle vragen wederom zichtbaar dat mensen met een groter netwerk meer contacten met de gemeente hebben. In tabel 5.5 zijn deze verschillen te zien. Vooral bij de groep die veel mensen over de vloer krijgt is hier een duidelijk verschil zichtbaar. Bij de mensen die meer dan 20 mensen over de vloer krijgen heeft 45 procent veel contact met de gemeente en 40 procent gemiddeld. Bij de groep die 6 tot 20 mensen over de vloer krijgen heeft ruim 50 procent helemaal geen contact met de gemeente. Van de mensen die 0 tot 5 mensen over de vloer krijgen is dit ongeveer 43 procent. Bij het aantal mensen waarmee persoonlijke zaken besproken wordt valt op dat 41 procent van de mensen, die met meer dan 5 mensen persoonlijke zaken bespreekt, veel contact heeft met de gemeente. Bij de groep die met minder dan 5 mensen persoonlijke zaken bespreekt, is dit ruim 26 procent. Bij het aantal mensen dat om hulp gevraagd kan worden, is hetzelfde beeld zichtbaar. Van de mensen die meer dan 5 mensen om hulp kunnen vragen heeft ruim 44 procent veel contact tegenover een kleine 24 procent bij de groep die minder dan 5 mensen om hulp kunnen vragen. Tabel 5.6 Grootte van het sociale netwerk gecombineerd met het contact met de gemeente Contact met de gemeente (Met) ongeveer hoeveel mensen. Geen Gemiddeld Veel Totaal krijgt u over de vloer 0 tot 5 mensen 43,6 34,5 21, tot 20 mensen 50,5 24,2 25,3 100 Meer dan 20 mensen 15,0 40,0 45,0 100 bespreekt u wel eens iets persoonlijks 5 mensen of minder 42,8 30,9 26,3 100 Meer dan 5 mensen 33,3 25,6 41,0 100 kunt u om hulp vragen 5 Mensen of minder 43,7 32,4 23,9 100 Meer dan 5 mensen 31,1 24,4 44,4 100 (Met) ongeveer hoeveel mensen. N bruikbaar Cramer's V Significantie krijgt u over de vloer 194 0,207 0,002 bespreekt u wel eens iets persoonlijks 191 0,131 0,196 kunt u om hulp vragen 187 0,194 0,

34 Mensen over de vloer Persoon lijke zaken besprek en Om hulp vragen Familieband Ten slotte heb ik de burgerinitiatieven gecombineerd met de grootte van het sociale netwerk. In figuur 5.10 zijn de vier vragen gericht op de grootte van het sociale netwerk gecombineerd met de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Bij de onderste drie vragen is hetzelfde beeld zichtbaar. Mensen namen de afgelopen 10 jaar vaker deel aan burgerinitiatieven naar mate ze meer mensen over de vloer kregen, met meer mensen persoonlijke zaken bespraken en meer mensen om hulp konden vragen. De verschillen zijn in alle gevallen behoorlijk waardoor gesteld kan worden dat de grootte van het sociale netwerk ook van invloed is op de burgerinitiatieven. Bij de familieband is wederom geen duidelijk beeld zichtbaar. Mensen hebben minder invloed op het aantal familiebanden als op de andere drie factoren, dit kan de reden zijn dat daarbij geen verband is. Figuur 5.10 Grootte van het sociale netwerk met deelname aan initiatief afgelopen 10 jaar Grootte van het sociale netwerk met deelname aan een initiatief de afgelopen 10 jaar Meer dan 20 mensen 38,5 61,5 6 tot 20 mensen 0 tot 5 mensen Meer dan 5 mensen 30,5 45,9 56,8 69,5 54,1 43,2 0 tot 5 mensen Meer dan 5 mensen 0 tot 5 mensen 32,8 34,3 57,9 67,2 65,7 42,1 Ja Nee Meer dan 20 mensen 56,8 43,2 6 tot 20 mensen 0 tot 5 mensen 27,5 38,5 72,5 61,5 0% 20% 40% 60% 80% 100% N bruikbaar Cramer's V Significantie Mensen over de vloer 179 0,208 0,021 Persoonlijke zaken bespreken 175 0,199 0,008 Om hulp vragen 172 0,215 0,005 Familieband 170 0,143 0,

35 Persoonlij ke zaken bespreke Bij het verbeteren van de woonomgeving de afgelopen 12 maanden zijn minder verbanden te zien met de grootte van het sociale netwerk. Er is alleen een klein verband met het aantal mensen dat over de vloer komt. Van de mensen die 0 tot 5 mensen over de vloer krijgen is ruim 26 procent actief. Bij de groep tussen de 6 en 20 mensen over de vloer is dit ruim 40 procent en bij de groep die de meeste mensen over de vloer krijgt is dit ruim 42 procent. Het valt dus op dat de respondenten die weinig mensen over de vloer krijgen minder actief zijn. Ten slotte zijn er een aantal relaties met het aantal initiatieven die de actieve respondenten ontplooien. Dit zijn alleen de mensen die actief zijn bij burgerinitiatieven, deze groep is dus veel kleiner als het totaal aantal respondenten. Daarom is de celvulling bij het aantal familiebanden ook te laag. Deze relatie kan dus alleen een indicatie geven van een bestaand verband. In figuur 5.11 is te zien dat de respondenten meer initiatieven ontplooien naar mate ze met meer mensen persoonlijke zaken bespreken. Bij de familieband is wederom een wisselend beeld zichtbaar. Dit bevestigd nogmaals dat het aantal familiebanden geen invloed lijkt te hebben op het sociaal kapitaal. Figuur 5.11 Aantal initiatieven met het bespreken van persoonlijke zaken en familiebanden Aantal initiatieven met grootte van het sociale netwerk n Familieband Meer dan 20 mensen 6 tot 20 mensen 0 tot 5 mensen Meer dan 5 mensen 0 tot 5 mensen 70,0 30,0 48,6 51,4 78,9 21,1 72,7 27,3 54,3 45,7 Twee initiatieven of meer Een initiatief 0,0 20,0 40,0 60,0 80,0 N bruikbaar Cramer's V Significantie Persoonlijke zaken bespreken 68 0,176 0,146 Familieband 66 0,282 0,072 Deze cijfers geven allemaal hetzelfde beeld. Mensen met een groot sociaal netwerk hebben meer sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert, dan mensen met een klein sociaal netwerk. De grootte van het sociale netwerk speelt dus een positieve rol bij de mate van sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert

36 5c.2 Intensiteit van de sociale contacten De intensiteit van de sociale contacten blijkt een veel minder grote rol te spelen bij de mate van sociaal kapitaal. Er is een verband zichtbaar tussen het aantal uren vrijwilligerswerk dat mensen doen en de frequentie van het contact dat mensen hebben. Naar mate mensen meer contact met familieleden hebben besteden zij meer tijd aan vrijwilligerswerk. Mensen die vaker contact hebben met vrienden en kennissen zijn actiever in het onderwijs. Bij de burgerinitiatieven zijn ook nauwelijks verbanden zichtbaar. Er is alleen sprake van relaties bij het aantal initiatieven. In tabel 5.7 is de relatie te zien voor het contact met de buren en het contact met familieleden. Het valt op dat mensen die vaker contact hebben met deze groepen betrokken zijn bij meer initiatieven. Het gaat hier dus wederom alleen om de mensen die actief zijn bij burgerinitiatieven. Bij de intensiteit van het contact met familieleden is de celvulling te laag, dit komt waarschijnlijk ook door het lage aantal respondenten. Het zou dus kunnen dat de intensiteit van de contacten wel invloed heeft op het aantal initiatieven per actieve respondent, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. Tabel 5.7 Aantal initiatieven gecombineerd met het contact met buren en familieleden Aantal initiatieven Intensiteit van de contacten Een initiatief Twee of meer initiatieven Totaal Met de buren Zelden 60,9 39,1 100 Regelmatig Vaak 20,8 79,2 100 Totaal 38,8 61,2 100 Met familieleden Zelden 53,8 46,2 100 Regelmatig 53,8 46,2 100 Vaak Totaal 39,4 60,6 100 N bruikbaar Cramer's V Significantie Met de buren 67 0,348 0,017 Met familieleden 66 0,238 0,153 Deze verbanden zijn erg beperkt en de intensiteit van de sociale contacten blijkt dus nauwelijks een rol te spelen bij het sociaal kapitaal van de respondenten waar het dorp van profiteert

37 5c.3 Aandeel sociale contacten binnen het dorp Bij het aandeel van de sociale contacten binnen het dorp besteden mensen meer tijd aan vrijwilligerswerk naar mate ze een groter deel van het sociale netwerk binnen het dorp hebben. Er is vooral een duidelijk verschil zichtbaar bij de groep die meer dan twee uur aan vrijwilligerswerk besteed. Daarnaast zijn mensen actiever in de kerk naar mate een groter deel van hun sociale netwerk in het dorp ligt. Dit is zichtbaar in figuur Hier valt op dat de mensen die meer dan de helft van het sociale netwerk in het dorp hebben bijna 30 procent is tegenover een kleine 15 procent en ruim 10 procent. Dit verschil is dus behoorlijk groot. Figuur 5.12 Aandeel sociale contacten binnen het dorp gecombineerd met kerk Meer dan de helft 28,3 71,7 Ongeveer de helft 14,9 85,1 Ja Nee Minder dan de helft 10,4 89,6 0% 20% 40% 60% 80% 100% Waarde Significantie Cramer's V 0,194 0,030 N totaal bruikbaar 187 Bij de burgerinitiatieven vallen ook een aantal verschillen op met betrekking tot het aandeel sociale contacten binnen het dorp. Er is een verschil tussen het type initiatieven die genomen worden. De mensen die ongeveer de helft van de sociale contacten binnen het dorp hebben trekken het vaakst de kar. Van deze groep trekt 45 procent de kar tegenover ruim 11 procent die minder dan de helft van de contacten in het dorp hebben en ruim 21 procent van de mensen die meer dan de helft van de sociale contacten in het dorp hebben. De mensen met het minste aandeel sociale contacten binnen het dorp ondersteunen meestal, dit is 50 procent van deze groep

38 Bijna 50 procent van de mensen met meer dan de helft van de sociale contacten binnen het dorp verleend hand en spandiensten. Elke groep heeft dus een eigen onderdeel van het vrijwilligerswerk waarin ze het actiefst zijn. De celvulling was bij deze vraag wederom te laag vanwege het lage aandeel respondenten. Bij het aantal initiatieven valt op dat de mensen die minder dan de helft van de sociale contacten binnen het dorp hebben meestal een initiatief doen. Dit is bijna 70 procent van de actieve mensen. Bij de mensen die ongeveer de helft van de sociale contacten binnen het dorp doet bijna 80 procent meer dan een initiatief. Bij de mensen die meer dan de helft van de sociale contacten binnen het dorp hebben is dit ruim 60 procent. De mensen die ongeveer de helft van de sociale contacten binnen het dorp hebben zijn dus wederom het meest actief

39 5c.4 Contact met de gemeente Zoals ik al een aantal keer benoemd heb is het contact met de gemeente een onderdeel van het profijt voor het dorp en een onderdeel van het sociale netwerk. In dit deel vergelijk ik het contact met de gemeente als onderdeel van het sociale netwerk met de andere facetten van het profijt van het dorp. Ten eerste zal ik het contact met de gemeente combineren met het vrijwilligerswerk en vervolgens met de burgerinitiatieven. In tabel 5.8 is de combinatie van het contact met de gemeente met de deelname aan vrijwilligerswerk en het aantal uur vrijwilligerswerk zichtbaar. Er blijken duidelijke verbanden te bestaan tussen het vrijwilligerswerk en het contact met de gemeente. Bij de deelname aan vrijwilligerswerk is een lijn zichtbaar waarbij de mensen die veel contact hebben met de gemeente duidelijk actiever zijn. Ruim driekwart van deze mensen is actief als vrijwilliger. Bij het aantal uur vrijwilligerswerk valt op dat een grote groep van de mensen die veel contact met de gemeente hebben meer dan twee uur vrijwilligerswerk doen. Dit is bij de mensen die geen contact met de gemeente hebben minder dan 10 procent. Bij 0 tot 2 uur is de groep die veel contact met de gemeente heeft het minst sterk vertegenwoordigd. Dit komt waarschijnlijk ook omdat de groep die meer dan twee uur vrijwilligerswerk doet behoorlijk groot is. Over het algemeen blijkt dat mensen vaker vrijwilligerswerk doen en meer tijd aan vrijwilligerswerk besteden naar mate ze meer contact met de gemeente hebben. Tabel 5.8 Contact met de gemeente met deelname en het aantal uur vrijwilligerswerk Contact met de gemeente Vrijwilligerswerk Geen Gemiddeld Veel Totaal Deelname vrijwilligerswerk Ja of dat zou ik willen 40,0 49,2 76,4 53,1 Nee 60,0 50,8 23,6 46,9 Totaal Aantal uur vrijwilligerswerk geen 68,8 60,3 42,6 58,7 0 tot 2 uur 22,1 20,7 14,8 19,6 Meer dan 2 uur 9,1 19,0 42,6 21,7 Totaal N bruikbaar Cramer's V Significantie Deelname vrijwilligerswerk 194 0,303 0,000 Aantal uur vrijwilligerswerk 189 0,238 0,

40 In tabel 5.9 zijn een aantal facetten van vrijwilligerswerk te zien in samenhang met het contact met de gemeente. Er zijn verbanden zichtbaar met vrijwilligerswerk in de sport en cultuur, het onderwijs en het sociaal cultureel werk. Het valt op dat de mensen die veel contact met de gemeente hebben actiever zijn in het vrijwilligerswerk. Bij de sport en cultuur is ruim 30 procent van de mensen die veel contact met de gemeente hebben actief. Bij het onderwijs is dit ruim 20 procent en bij het sociaal cultureel werk 25 procent. Er is nauwelijks verschil tussen de mensen die geen contact met mensen bij de gemeente hebben en de mensen die een aantal contacten hebben. Er is dus geen richting zichtbaar waarbij mensen meer vrijwilligerswerk doen in deze sectoren naar mate ze meer contact met de gemeente hebben. Mensen die veel contact met de gemeente hebben zijn wel actiever in deze sectoren. Tabel 5.9 Contact met gemeente met sport en cultuur, onderwijs en sociaal cultureel werk Contact met de gemeente Vrijwilligerswerk Geen Gemiddeld Veel Totaal Sport en cultuur Ja 13,3 16,7 32,1 19,6 Nee 86,7 83,3 67,9 80,4 Totaal Onderwijs Ja 9,6 5,0 21,4 11,6 Nee 90,4 95,0 78,6 88,4 Totaal Sociaal cultureel werk Ja 90,4 90,0 75,0 85,9 Nee 9,6 10,0 25,0 14,1 Totaal N bruikbaar Cramer's V Significantie Sport en cultuur 199 0,201 0,018 Onderwijs 199 0,203 0,017 Sociaal cultureel werk 199 0,197 0,

41 De burgerinitiatieven en het contact met de gemeente blijken ook sterk met elkaar samen te hangen. In tabel 5.10 is te zien dat de mensen meer aan de verbetering van de woonomgeving doen naar mate ze meer contacten bij de gemeente hebben. De groepen die geen contacten hebben of een gemiddeld aantal contacten verschillen weinig van elkaar. De groep die veel contact met de gemeente heeft is duidelijk actiever met bijna 55 procent. Bij de deelname aan burgerinitiatieven de afgelopen 10 jaar zijn de verschillen veel groter. Er is veel samenhang met het contact met de gemeente. Er is een duidelijk zichtbare relatie waarbij burgers actiever zijn naar mate ze met meer mensen bij de gemeente contact hebben. Bij het aantal initiatieven is geen duidelijk beeld zoals bij de andere vragen. Van de mensen die een aantal contacten bij de gemeente hebben doen de meeste actieve mensen meerdere initiatieven, 75 procent. De actieve groep die geen contact heeft, doet het minst vaak meerdere initiatieven. Tabel 5.10 Contact met de gemeente gecombineerd met de burgerinitiatieven Aantal contacten met de gemeente Burgerinitiatieven Geen Gemiddeld Veel Totaal Verbetering woonomgeving laatste jaar Ja 29,4 31,4 54,8 36,6 Nee 70,6 68,6 45,2 63,4 Totaal Deelname aan initiatief afgelopen 10 jaar Ja 18,7 38,9 68,6 38,9 Nee 81,3 61,1 31,4 61,1 Totaal Aantal initiatieven 1 initiatief ,2 40,6 2 of meer initiatieven ,8 59,4 Totaal N bruikbaar Cramer's V Significantie Verbetering woonomgeving laatste jaar 161 0,224 0,018 Deelname aan initiatief afgelopen 10 jaar 180 0,421 0 Aantal initiatieven 69 0,252 0,113 Het contact met de gemeente blijkt sterk samen te hangen met het vrijwilligerswerk en de burgerinitiatieven. Mensen die meer contacten met de gemeente hebben doen meer vrijwilligerswerk. Daarnaast doen deze mensen over het algemeen vaker burgerinitiatieven. Het blijkt dus dat de grote van het sociale netwerk en het contact met de gemeente veel invloed hebben op het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert. Het aandeel sociale contacten binnen het dorp heeft hier een kleine invloed op. De intensiteit van de sociale contacten blijkt nauwelijks invloed te hebben op het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert

42 6.a Onafhankelijke kenmerken op dorpsniveau In het eerste deel van dit hoofdstuk worden de individuele kenmerken van de respondenten kort toegelicht op dorpsniveau. Waar mogelijk worden de resultaten met de I&O enquête die in 2010 onder 2000 dorpsbewoners in de gemeente Medemblik gehouden is vergeleken (Siermann & Lempens, 2011). Daarnaast worden de dagpaden, leefpaden en de binding met het dorp beschreven. Dit zijn de andere onafhankelijke variabelen die onderzocht zijn. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt onderzocht wat de invloed is van alle onafhankelijke kenmerken op verschillen in sociale netwerken en het profijt van het dorp. 6a.1 Individuele kenmerken In tabel 6.1, op de volgende pagina, zijn de individuele kenmerken op dorpsniveau weergegeven. Er is een gelijkmatige verdeling op basis van geslacht, 52 procent van de respondenten is man en 48 procent vrouw. In de I&O enquête was het aandeel vrouwen bijna 60 procent (Siermann & Lempens, 2011). Het aandeel mannen is in de dorpen Twisk en Wervershoof duidelijk hoger. In Opperdoes ligt het aandeel vrouwen hoger. Dit kan een deel van de verklaring zijn voor verschillen op dorpsniveau. De oudste groep van 55 jaar en ouder is het sterkst vertegenwoordigd in het onderzoek, met bijna 45 procent. De relatief jonge mensen zijn minder vertegenwoordigd met een kleine 20 procent. In de I&O enquête waren de ouderen ook het sterkst vertegenwoordigd en de jongeren het minst (Siermann & Lempens, 2011). In alle dorpen is ongeveer dezelfde leeftijdverdeling te zien, Wervershoof wijkt iets af met een hoog aandeel jongeren van ruim 25 procent. Het blijkt dat de meeste respondenten langer dan vijf jaar in het dorp wonen, ruim 80 procent. Dit aandeel ligt in Wognum en Wervershoof hoger als in Twisk en Opperdoes. Uit de I&O enquête bleek eveneens dat de meeste mensen relatief lang in het dorp wonen (Siermann & Lempens, 2011). Het aandeel respondenten zonder kinderen ligt iets hoger als het aandeel met kinderen, dit ligt op ruim 55 procent. Dit beeld komt overeen met de I&O enquête (Siermann & Lempens, 2011). Er zijn geen opvallende verschillen op dorpsniveau zichtbaar. Het aandeel respondenten dat samenwoont is ruim 80 procent. In de I&O enquête lag dit aandeel nog iets hoger (Siermann & Lempens, 2011). Bij de dorpen valt op dat het aandeel alleenstaanden in Wervershoof hoger ligt met ruim 25 procent. Het aandeel mensen dat werkt of studeert ligt net onder de 70 procent. Er zijn geen grote verschillen tussen de dorpen, in Wervershoof ligt dit aandeel het hoogst en in Opperdoes het laagst. Wat betreft opleidingsniveau is er een gelijkmatige verdeling tussen laag opgeleiden, middelbaar opgeleiden en hoog opgeleiden. Het aandeel laag opgeleiden ligt iets hoger dan de andere groepen. Er zijn duidelijke verschillen zichtbaar tussen de dorpen wat betreft opleidingsniveau

43 In Twisk wonen de meeste hoogopgeleiden met ruim 45 procent, in Wognum is dit ruim 30 procent, Wervershoof 25 procent en Opperdoes ruim 20 procent. Het aandeel laagopgeleiden ligt het hoogst in Wervershoof en Opperdoes. Er is hier onderscheid te maken tussen de bemiddelde en minder bemiddelde dorpen zoals die in hoofdstuk 3 beschreven zijn. De mensen in de bemiddelde dorpen zijn gemiddeld hoger opgeleid dan de mensen in de minder bemiddelde dorpen. Bij het inkomen is zichtbaar dat ruim de helft van de respondenten een huishoudeninkomen boven de 2500 euro hebben. Bij een kleine 20 procent ligt dit lager dan 1500 euro. In de bemiddelde dorpen is het aandeel hoge huishoudeninkomens hoger dan in de minder bemiddelde dorpen. Het aandeel lage inkomens ligt in Twisk duidelijk lager dan in de andere dorpen. Tabel 6.1 Individuele kenmerken op dorpsniveau Individuele kenmerken Dorpen Opperd oes Twisk Wognum Wervers hoof Totaal Geslacht Man 37,3 62,5 46,4 65,1 52 Leeftijd 15 tot 35 jaar 20 18,8 14,5 26,8 19,6 35 tot 55 jaar 38 35,4 41,8 24,4 35,6 55 jaar en ouder 42 45,8 43,6 48,8 44,8 Woonduur Korter dan vijf jaar 23,5 20,8 10, ,2 Huishoudensamenstelling Zonder Kinderen 56,9 58, ,1 55,6 Samenwonend 84,3 85,4 83,9 74,4 82,3 Werkend of niet werkend Werkend 62,7 66,7 69,1 72,1 67,5 Opleidingsniveau Laag 41,7 22,7 38,9 47,5 37,6 Middelbaar 37,5 31,8 29,6 27,5 31,7 Hoog 20,8 45,5 31, ,6 Inkomen euro 16,7 7,5 22,7 20, euro 35,7 32,5 11,4 30,8 27, euro of meer 47, ,9 48,7 55,8 N bruikbaar Cramer s V Significa ntie Geslacht 198 0,227 0,017 Leeftijd 194 0,104 0,647 Woonduur 198 0,14 0,277 Met of zonder kinderen 198 0,071 0,801 Alleenstaand/samenwonend 198 0,11 0,494 Werkend of niet werkend 197 0,072 0,797 Opleidingsniveau 186 0,162 0,135 Inkomen 165 0,181 0,

44 6a.2 Dagpaden De dagpaden zijn onderzocht, hier is gevraagd naar het aantal kilometer dat mensen naar het werk of de studie af moeten leggen en het aantal dagen dat mensen in een normale week buiten het dorp komen. Van de 199 respondenten ontbreken hier 73 antwoorden. Dit komt vooral doordat een groot deel van de respondenten niet werkt of studeert, waardoor deze vraag niet van toepassing is. De meeste mensen werken of studeren ver buiten het dorp. Dit was te verwachten, omdat er in de directe omgeving van de dorpen weinig werkgelegenheid en studiemogelijkheden zijn. Het valt op dat het aandeel respondenten dat meer dan 5 kilometer af moet leggen in Wognum lager is. Dit komt waarschijnlijk omdat de stad Hoorn binnen 5 kilometer van Wognum ligt, daar zijn relatief veel werk en studiemogelijkheden. Bij de dagpaden buiten het dorp is te zien dat veel respondenten niet of nauwelijks buiten het dorp komen. Dit aandeel ligt in Twisk duidelijk lager dan in de andere dorpen. De meeste respondenten geven aan regelmatig tot vaak buiten het dorp te komen. Een groot deel van het dagelijks leven van deze mensen vindt dus buiten het dorp plaats. In Twisk ligt het aandeel van de mensen die bijna dagelijks buiten het dorp komen duidelijk hoger dan in de andere dorpen met ruim 56 procent. 6a.3 Leefpaden Het onderscheid tussen traditionele bewoners en nieuwkomers is onderzocht, met de leefpaden. Dit is het aantal jaar dat mensen buiten de streek hebben gewoond en het aantal jaar dat mensen in de stad hebben gewoond. De meeste respondenten hebben niet of nauwelijks in de stad of buiten de streek gewoond. Het aandeel respondenten dat 25 jaar of langer buiten de streek heeft gewoond ligt op 32 procent, twee keer zo hoog als het aandeel dat 25 jaar of langer in de stad heeft gewoond. Dit verschil komt waarschijnlijk omdat een deel van de respondenten elders buiten de streek op het platteland heeft gewoond

45 6a.4 Binding met het dorp De dorpsbinding is gemeten aan de hand van drie vragen. Er is gevraagd of de respondenten weinig met hun dorp hebben, zich verbonden voelen met het dorp en of het een dorp naar hun hart is. Deze vragen zijn samengevoegd in een variabele die de mate van verbondenheid met het dorp meet. Door alle positieve scores op te tellen is er een beeld ontstaan van de mate van binding met de dorpen. Het blijkt dat de dorpsbinding hoog is in de dorpen met bijna 45 procent. Toch is er ook een groep van ruim 20 procent met een lage dorpsbinding. Er is geen duidelijk onderscheid te zien in de mate van dorpsbinding tussen de geselecteerde dorpen. De sterke dorpsbinding ligt bij alle dorpen tussen de 40 procent en 50 procent. Bij de lage dorpsbinding ligt dit tussen de 15 procent en 25 procent. Bij de mensen die een van de vragen niet heeft ingevuld is er uitgegaan van een lage dorpsbinding. Tabel 6.2 Kenmerken Overige onafhankelijke variabelen Dorpen Opper does Twisk Wognum Werver shoof Totaal Aantal km naar het werk of de studie 5 km of minder 28,6 22,6 40,5 16,7 27,8 meer dan 5 km 71,4 77,4 59,5 83,3 72,2 Aantal dagen buiten het dorp per week Minder dan 2 dagen 22 12,5 27,3 22,7 21,3 3 tot 5 dagen 46 31,3 43,6 38,6 40,1 6 tot 7 dagen 32,0 56,3 29,1 38,6 38,6 Aantal jaar buiten de streek gewoond 0 tot 2 jaar ,2 55,8 41,5 2 tot 25 jaar ,6 26,2 25 jaar of langer ,8 18,6 32,3 Aantal jaar in de stad gewoond 0 tot 2 jaar 61,2 31,3 64,3 73,8 57,4 2 tot 25 jaar 20,4 43,8 26,8 16,7 27,2 25 jaar of langer 18,4 25 8,9 9,5 15,4 Binding met het dorp Laag 23, ,9 15,9 20,6 Gemiddeld 35,3 29,2 37,5 36,4 34,7 Hoog 41,2 45,8 44,6 47,7 44,7 N Bruikbaar Cram er's V Signifi cantie Aantal km naar het werk of de studie 126 0,205 0,153 Aantal dagen buiten het dorp per week 197 0,068 0,632 Aantal jaar buiten de streek gewoond 195 0,243 0,001 Aantal jaar in de stad gewoond 195 0,234 0,002 Binding met het dorp 199 0,074 0,

46 6.b Individuele kenmerken gecombineerd met het sociaal kapitaal In dit deel van hoofdstuk 6 worden eerst de verschillende factoren van het sociale netwerk met de individuele kenmerken gecombineerd. Hieruit blijkt welke individuele kenmerken passen bij bepaalde kenmerken van het sociale netwerk. De netwerk kenmerken zijn wederom de grootte van het sociale netwerk, de intensiteit van de sociale contacten, het aandeel sociale contacten binnen het dorp en het contact met de gemeente. Daarna worden de individuele kenmerken gecombineerd met het profijt van het dorp. Dit zijn de verschillende factoren van het vrijwilligerswerk, de burgerinitiatieven en het contact met de gemeente. Het contact met de gemeente is zoals eerder aangegeven een onderdeel van het netwerk en een onderdeel van het profijt voor het dorp. 6b.1 Grootte van het sociale netwerk Ten eerste zijn de verschillende factoren van de grootte van het sociale netwerk onderzocht. Uit de theorie komen een aantal verschillen naar voren op basis van individuele kenmerken. Het zijn vooral de hoger opgeleide mensen die grotere sociale netwerken hebben. Daarnaast hebben mensen die niet werken of studeren een beperkter sociaal netwerk (Christoforou, 2011). Ongeveer hoeveel mensen komen bij u over de vloer? Er zijn veel individuele kenmerken die een rol lijken te spelen bij het aantal mensen die over de vloer komen. Over het algemeen krijgen de ouderen de minste mensen over de vloer. De mensen tussen de 35 en 55 jaar krijgen duidelijk de meeste mensen over de vloer. De jongeren iets meer als de ouderen, maar dit verschil is relatief klein. Er is een behoorlijk verschil op basis van de woonduur. De respondenten die langer dan vijf jaar in het dorp wonen krijgen meer mensen over de vloer. Dit geeft het idee dat mensen die langer in het dorp wonen grotere sociale netwerken hebben dan respondenten die er korter dan vijf jaar wonen. Zij hebben langer de tijd gehad om een lokaal sociaal netwerk op te bouwen

47 In figuur 6.1 is te zien dat de mensen die samenwonend of getrouwd zijn meer mensen over de vloer krijgen dan de alleenstaanden. Mensen die samenwonen zijn met twee personen, waardoor de sociale contacten van twee mensen over de vloer komen in plaats van een persoon. Dit kan een deel van dit verschil verklaren. Figuur 6.1 Aantal mensen over de vloer gecombineerd met de huishoudensamenstelling ,1 0 tot 5 mensen 24,5 47,1 6 tot 20 mensen 52,2 8,8 Meer dan 20 mensen 23,3 Alleenstaand Samenwonend/getrouwd Waarde Significantie Cramer's V 0,188 0,033 N totaal bruikbaar 193 De niet werkende of studerende mensen krijgen gemiddeld minder mensen over de vloer dan de werkende en studerende mensen. Ruim 20 procent van de werkende mensen heeft contact met meer dan 20 mensen tegenover een kleine 15 procent van de niet werkende mensen. Het kan zijn dat dit verschilt, omdat onder de niet werkende mensen veel ouderen zijn. Bij het opleidingsniveau en het inkomensniveau is eenzelfde patroon zichtbaar. Naar mate het opleidingsniveau en het inkomen hoger zijn komen er meer mensen over de vloer. Bij het inkomen valt op dat de hoogste inkomens veel meer mensen over de vloer krijgen dan de lagere inkomens. De hoogst opgeleiden en de hoogste inkomens krijgen dus de meeste mensen over de vloer. De mensen die een korte periode buiten de streek buiten de streek hebben gewoond krijgen het vaakst meer dan 20 mensen over de vloer met bijna 30 procent. Bij de andere groepen ligt dit rond de 15 procent. Daarnaast zijn er een aantal kleine verschillen, maar dit is het belangrijkste onderscheid op basis van de leefpaden

48 Met ongeveer hoeveel mensen bespreekt u wel eens iets persoonlijks? Er is een duidelijke richting zichtbaar in het bespreken van persoonlijke zaken op basis van leeftijd. Hierbij bespreekt de jongste groep met meer mensen persoonlijke zaken dan de oudste groep. De verschillen tussen de groepen zijn relatief groot. Mensen die samenwonend of getrouwd zijn bespreken gemiddeld met meer mensen persoonlijke zaken dan alleenstaanden, het verschil is relatief klein. Er is een groot verschil tussen werkende of studerende mensen en de mensen die dit niet doen. Ruim 25 procent van de werkende bespreekt met meer dan vijf mensen persoonlijke zaken tegenover een kleine 7 procent van de niet herkenden. De laatste twee verschillen zijn zichtbaar in tabel 6.3. Tabel 6.3 persoonlijke zaken bespreken in combinatie met werksituatie en woonsituatie Met hoeveel mensen bespreekt u wel eens iets persoonlijks Werkend of studerend Werkend Niet werkend Totaal Persoonlijke zaken bespreken 5 mensen of minder 73,3 93,1 79,4 Meer dan 5 mensen 26,7 6,9 20,6 Totaal Alleenstaand of samenwonend Alleenstaand Samenwonend Totaal Persoonlijke zaken bespreken 5 mensen of minder 88,2 77,6 79,5 Meer dan 5 mensen 11,8 22,4 20,5 Totaal N bruikbaar Cramer's V Significantie Werkend of studerend 189 0,226 0,002 Alleenstaand of samenwonend 190 0,101 0,163 Het opleidingsniveau en het inkomensniveau vertonen wederom hetzelfde beeld. Naar mate mensen hoger opgeleid zijn en een hoger inkomen hebben bespreken ze met meer mensen persoonlijke zaken

49 Ongeveer hoeveel mensen kunt u om hulp vragen? Bij de leeftijd kunnen de respondenten minder mensen om hulp vragen naar mate ze ouder worden. De verschillen zijn behoorlijk groot vooral tussen de jongste en de oudste groep. Mensen met kinderen kunnen meer mensen om hulp vragen. Ruim 30 procent van de huishoudens met kinderen kunnen meer dan vijf mensen om hulp vragen. Tegenover een kleine 20 procent van de huishoudens zonder kinderen. De mensen die samenwonen kunnen meer mensen om hulp vragen dan de alleenstaanden. Van de alleenstaanden kan een kleine 10 procent van de mensen meer dan vijf personen om hulp vragen. Van de stellen kan ruim 25 procent meer dan vijf mensen om hulp vragen. De werkende of studerende mensen kunnen meer mensen om hulp vragen dan de niet werkende. Hier is het verschil een kleine 30 procent tegenover ongeveer 15 procent van de mensen die niet werken. Ten slotte is hetzelfde beeld zichtbaar bij het opleidingsniveau en het inkomen. Mensen met een hoger opleidingsniveau en met een hoger inkomen kunnen meer mensen om hulp vragen. In tabel 6.4 zijn deze stijgende lijnen zichtbaar. Hier is te zien dat de verschillen op basis van opleidingsniveau en inkomen behoorlijk groot zijn. Tabel 6.4 Aantal mensen dat om hulp gevraagd kan worden gecombineerd met het inkomen Ongeveer hoeveel mensen kunt u om hulp vragen Opleidingsniveau Laag Gemiddeld Hoog Totaal Om hulp vragen 0 tot 5 mensen 91,9 77,6 57,9 76,3 Meer dan 5 mensen 8,1 22,4 42,1 23,7 Inkomen Totaal Meer dan euro euro 2500 euro Totaal Om hulp vragen 0 tot 5 mensen ,6 69,2 75,5 Meer dan 5 mensen 0 24,4 30,8 24,5 Totaal N bruikbaar Cramer's V Significantie Opleidingsniveau 177 0,328 0,000 Inkomen 159 0,243 0,

50 Het valt op dat de mensen die minder dan twee dagen buiten het dorp komen veel minder mensen om hulp kunnen vragen. Van deze mensen kan 7,5 procent meer dan vijf mensen om hulp vragen, bij de andere groepen ligt dit tussen de 25 en 30 procent. De mensen die weinig buiten het dorp komen zijn vooral oudere mensen, dit kan hier mee te maken hebben. Ten slotte valt op dat de respondenten meer mensen om hulp kunnen vragen naar mate ze zich sterker met het dorp verbonden voelen. Van de mensen met een lage dorpsbinding kan een kleine 13 procent meer dan vijf mensen om hulp vragen, bij de mensen met een gemiddelde dorpsbinding is dit een kleine 24 procent en bij de mensen met een sterke dorpsbinding ruim 29 procent. Met ongeveer hoeveel mensen heeft u een familieband? Het is opvallend dat vrouwen aangeven meer familiebanden te hebben dan mannen. Ruim 40 procent van de mannen geeft aan een familieband te hebben met nul tot vijf mensen. Tegenover een ruime 25 procent van de vrouwen. In de hogere groepen zijn de vrouwen dus sterker vertegenwoordigd. Bij de leeftijd is te zien dat jonge mensen de meeste familiebanden hebben. Het verschil tussen de andere twee groepen is kleiner. Toch heeft de oudste groep de minste familiebanden. Dit komt waarschijnlijk, omdat van deze mensen meer familieleden zijn overleden. Er is een verschil zichtbaar, waarbij mensen die samenwonend of getrouwd zijn, meer familiebanden hebben dan alleenstaande mensen. Dit kan wederom samenhangen met het leeftijdsaspect. Veel alleenstaande mensen behoren tot de hoogste leeftijdsgroep. Ten slotte blijkt er een sterke samenhang tussen het aantal familiebanden en het aantal jaar dat mensen buiten de streek hebben gewoond. Er zijn duidelijke verschillen zichtbaar waarbij mensen minder familiebanden hebben naar mate ze langer buiten de streek hebben gewoond. De mensen die een korte periode buiten de streek hebben gewoond, hebben dus de meeste familiebanden. Er is aan de hand van bovenstaande vier vragen een beeld ontstaan van de grote van de sociale netwerken. Naar mate mensen ouder worden neemt de grote van het sociale netwerk af. Daarnaast hebben mensen die samenwonend of getrouwd zijn grotere sociale netwerken dan alleenstaanden. De mensen die werken of studeren hebben over het algemeen ook grotere netwerken dan mensen die dit niet doen. Deze aspecten hangen sterk samen met de leeftijd van mensen waardoor dit een logisch resultaat is. De oudste groep werkt of studeert minder vaak en is ook vaker alleenstaand dan de andere groepen. Daarnaast hebben mensen met een hoger opleidingsniveau en een hoger inkomen duidelijk grotere sociale netwerken. Ook deze variabelen hangen sterk met elkaar samen. Dit zijn de resultaten die bij meerdere vragen gericht op de grootte van het sociale netwerk naar voren komen

51 6b.2 Intensiteit van de sociale contacten Als onderdeel van het sociale netwerk heb ik ook gevraagd naar de intensiteit van de contacten met buren, familie en vrienden en kennissen. Er zijn hier minder zaken die opvallen dan bij de grootte van het sociale netwerk. Toch zijn er wel verbanden bij de intensiteit van de sociale contacten. Aantal contacten met de buren Er zijn in figuur 6.2 een aantal kleine verschillen te zien tussen het contact met de buren op basis van geslacht. Iets minder dan de helft van de vrouwen heeft zelden contact met de buren tegenover ruim een derde van de mannen. Het andere verschil zit in het regelmatige contact. Deze groep is bij de mannen duidelijk groter dan bij de vrouwen. Bij de groep die vaak contact heeft met de buren is weinig verschil te zien. Figuur 6.2 Intensiteit van de contacten met de buren gecombineerd met geslacht Man Vrouw 34,7 36,6 Zelden 37,2 45,7 Zelden 28,7 Regelmatig Vaak 17 Regelmatig Vaak Waarde Significantie Cramer's V 0,142 0,138 N totaal bruikbaar 195 Jonge mensen hebben het minste contact met hun buren. De oudste groep heeft iets meer contact dan de middelste groep. Ten slotte hebben de mensen die niet werken of studeren meer contact met de buren. Bijna 50 procent van deze mensen heeft veel contact met de buren tegenover een kleine 30 procent van de mensen die werken of studeren. Dit kan komen doordat deze mensen meer thuis zijn en dus meer tijd hebben om contact met de buren te hebben

52 Aantal contacten met familieleden Bij het contact met de familieleden is een onderscheid tussen alleenstaanden en mensen die samenwonend of getrouwd zijn. Bijna 30 procent van de alleenstaanden heeft zelden contact met de familie tegenover ruim 20 procent van de mensen die samenwonend of getrouwd zijn. Ongeveer 60 procent van de alleenstaanden heeft vaak contact tegenover 55 procent van de stellen. Het aandeel respondenten die regelmatig contact hebben met de familie is wel duidelijk groter bij de stellen. Over het algemeen hebben stellen dus iets meer contact met de familie dan alleenstaanden. Aantal contacten met vrienden en kennissen In tabel 6.5 is te zien dat de intensiteit van het contact met vrienden en kennissen duidelijk hoger is bij de jongste groep. Tussen de andere twee groepen is weinig verschil. Bij de jongste groep heeft ruim 60 procent vaak contact met vrienden en kennissen tegenover 40 procent bij de andere groepen. Tabel 6.5 Intensiteit van de sociale netwerken gecombineerd met leeftijd Leeftijd in groepen Hoe vaak heeft u contact met uw vrienden en kennissen? 15 tot 35 jaar 35 tot 55 jaar 55 jaar en ouder Totaal Zelden 10,5 31,3 35,7 29,1 Regelmatig 26,3 28,4 21,4 24,9 Vaak 63,2 40,3 42,9 46 Totaal Waarde Significantie Gamma -0,224 0,023 N totaal bruikbaar 189 Bij de mensen die werken en studeren is het contact met vrienden en kennissen intensiever dan bij de mensen die niet werken of studeren. Ruim 34 procent van de niet werkende heeft zelden contact tegenover ongeveer 25 procent van de werkende. Ruim 16 procent van de niet werkende heeft regelmatig contact, bij de werkende mensen is dit iets minder dan 30 procent. Van de niet werkende heeft bijna 50 procent vaak contact tegenover 45 procent van de werkende. Gemiddeld hebben de werkende mensen dus meer contact door het relatief groter verschil in regelmatig contact. Dit zou wederom met de leeftijd samen kunnen hangen

53 6b.3 Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp Ik heb ook onderzocht welk deel van de beschreven sociale contacten binnen het dorp aanwezig zijn. Voor het onderzoek naar het sociaal kapitaal van het dorp is het belangrijk om naast de grote van het sociale netwerk te weten welk deel van het netwerk binnen het dorp ligt. Bij de leeftijd valt op dat de ouderen een groter deel van het sociale netwerk binnen het dorp hebben. Van de jongste groep heeft meer dan 50 procent minder dan de helft van het sociale netwerk binnen het dorp. Bij de ouderen is dit iets meer dan 25 procent. De groep van 35 tot 55 jaar zit hier tussenin. In tabel 6.6 is te zien dat de mensen die langer dan vijf jaar in het dorp wonen een groter deel van het sociale netwerk in het dorp hebben. De verschillen zijn vrij groot, dit kan te maken hebben met de tijd die mensen hebben gehad om sociale contacten te leggen binnen het dorp. Tabel 6.6 Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp gecombineerd met de woonduur Aandeel sociale contacten binnen het dorp Woonduur Korter dan vijf jaar Langer dan vijf jaar Totaal Minder dan de helft 59,4 30,8 35,6 Ongeveer de helft 34,4 36,5 36,2 Meer dan de helft 6,3 32,7 28,2 Totaal 100, Waarde Significantie Cramer s V 0,260 0,002 N totaal bruikbaar 188 Ten slotte valt op dat mensen die werken of studeren een kleiner deel van het sociale netwerk in het dorp hebben dan mensen die niet werken of studeren. Ruim 40 procent van de werkende heeft minder dan de helft van het sociale netwerk in het dorp tegenover 20 procent van de niet werkende. Dit kan weer samenhangen met de leeftijd, omdat veel ouderen niet werken. Mensen die een groter sociaal netwerk hebben, blijken een groter deel van het netwerk buiten het dorp te hebben. Dit hoeft niet te betekenen dat ze minder contacten binnen het dorp hebben, omdat hun netwerken groter zijn

54 6b.4 Contact met de gemeente Ten slotte het contact met de gemeente op basis van de individuele kenmerken. Zoals eerder gebleken is dragen mensen die veel contact hebben met de gemeente bij aan het sociaal kapitaal van het dorp. Veel van deze contacten gaan over het dorp of de woonomgeving. Mensen die veel contact hebben met de gemeente kunnen hier dus invloed op uitoefenen. Dit is zoals eerder genoemd niet alleen een kenmerk van het sociale netwerk, maar ook een kenmerk van het sociale netwerk waar het dorp profijt van kan hebben. In tabel 6.7 valt op dat mannen over het algemeen meer contact hebben met de gemeente dan vrouwen. Ruim 50 procent van de vrouwen heeft geen contact gehad tegenover een derde van de mannen. In de groepen gemiddeld en veel scoren de mannen ongeveer 10 procent hoger dan de vrouwen. Tabel 6.7 Contact met de gemeente gecombineerd met geslacht Geslacht Contact met de gemeente Man Vrouw Totaal Geen 33 50,5 41,4 Gemiddeld 34 26,3 30,3 Veel 33 23,2 28,3 Totaal Waarde Significantie Cramer s V 0,179 0,043 N totaal bruikbaar 198 Op basis van leeftijd zijn een aantal verschillen zichtbaar. De jongste groep heeft relatief weinig contact met de gemeente. De oudste groep heeft het meeste contact met de gemeente. Het verschil tussen de middelste en kleinste groep is niet groot. Het valt wel op dat van de mensen tussen 35 en 55 jaar een grotere groep van ruim 40 procent weinig contact met de gemeente heeft

55 In figuur 6.3 is te zien dat mensen die langer in het dorp wonen meer contact met mensen bij de gemeente hebben. Bijna het dubbele van de mensen die minder dan vijf jaar in het dorp wonen heeft weinig contact. Daarnaast hebben mensen die langer in het dorp wonen zes keer zo vaak veel contact met de gemeente. Mensen die langer dan vijf jaar in het dorp wonen hebben meer kans gehad om de afgelopen 10 jaar contact met de gemeente te hebben. Dit verklaart een deel van dit grote verschil. Figuur 6.3 Contact met de gemeente gecombineerd met Woonduur Veel 5,9 32,9 Gemiddeld Weinig 31,1 26, ,6 Langer dan vijf jaar Korter dan vijf jaar Waarde Significantie Cramer's V 0,269 0,001 N totaal bruikbaar 198 Bij het opleidingsniveau is weer een stijgende lijn zichtbaar. De hoogopgeleiden hebben veel contact met de gemeente en de laagopgeleiden relatief weinig. Ruim 50 procent van de laagopgeleiden heeft weinig contact tegenover een kleine 25 procent van de hoogopgeleiden. Het inkomen vertoont hetzelfde beeld maar hier zijn de verschillen minder groot. Respondenten die minder dan vijf kilometer naar het werk moeten reizen blijken meer contacten met de gemeente te hebben. Ruim 45 procent heeft veel contact met de gemeente tegenover ruim 20 procent bij de respondenten die meer dan vijf kilometer moeten reizen. Dit is dus een duidelijk verschil op basis van de dagpaden. Ten slotte blijken de respondenten met een sterke dorpsbinding veel meer contact met de gemeente te hebben. Ruim 40 procent van deze mensen hebben veel contact met de gemeente tegenover een ruime 17 procent bij de andere groepen. Mensen die zich sterker verbonden voelen met het dorp hebben dus veel meer contacten met de gemeente. De dorpsbinding heeft hier dus een belangrijke invloed

56 6b.5 Vrijwilligerswerk Vrijwilligerswerk is in dit onderzoek een van de manieren om te meten of mensen bijdragen aan het sociaal kapitaal van het dorp. Een gemeenschap waarbinnen de burgers actief zijn is over het algemeen een sterke gemeenschap (Blunkket, 2003). Vrijwilligerswerk is een onderdeel van actief burgerschap, veel vrijwilligerswerk is dus een indicatie van een sterke gemeenschap met veel sociaal kapitaal. Mensen die actief zijn, zijn vaak de mensen die anderen met elkaar verbinden binnen een gemeenschap (Granovetter, 1973). Deelname vrijwilligerswerk Bij de leeftijd valt op dat de jongeren achter blijven met de bijdrage aan vrijwilligerswerk. Van de jongeren is een groep van 35 procent vrijwilliger tegenover een kleine 60 procent van de andere groepen. Daarnaast is er een verschil tussen de mensen die werken of studeren en de mensen die dit niet doen. Van de werkende is ongeveer 50 procent actief tegenover ruim 60 procent van de niet werkende mensen. Dit kan er mee te maken hebben dat deze mensen meer vrije tijd hebben, om bijvoorbeeld aan vrijwilligerswerk te besteden. Ten slotte is in tabel 6.8 een onderscheid tussen de opleidingsniveaus van mensen zichtbaar. De laagopgeleiden zijn duidelijk minder actief dan de andere twee groepen. Tabel 6.8 Deelname aan vrijwilligerswerk gecombineerd met opleidingsniveau Opleidingsniveau Deelname aan vrijwilligerswerk Laag opgeleid Middelbaar opgeleid Hoog opgeleid Totaal Ja of dat zou ik wel willen 35,8 58,6 66,1 52,5 Nee 64,2 41,4 33,9 47,5 Totaal Waarde Significantie Cramer s V 0,263 0,002 N totaal bruikbaar

57 Aantal uur vrijwilligerswerk Bij het aantal uur vrijwilligerswerk in figuur 6.4 valt op dat de jongeren die actief zijn bijna allemaal twee uur of minder aan vrijwilligerswerk doen. Bij de andere groepen doen meer respondenten langer dan twee uur in de week aan vrijwilligerswerk. Figuur 6.4 Aantal uur vrijwilligerswerk gecombineerd met leeftijd 55 jaar en ouder 14,6 26,8 58,5 35 tot 55 jaar 15 tot 35 jaar 2,7 26,2 21, ,3 70,3 Meer dan 2 uur 0 tot 2 uur Geen Waarde Significantie Cramer's V 0,175 0,024 N totaal bruikbaar 184 Bij de woonduur blijkt, dat van de mensen die langer in het dorp wonen een groter deel meer dan twee uur vrijwilligerswerk doet. Dit is een kleine 25 procent tegenover een kleine 10 procent van de respondenten die korter dan vijf jaar in het dorp wonen. Er is een opvallend grote groep respondenten, die niet werkt of studeert, die meer dan twee uur aan vrijwilligerswerk doet. Een derde van deze groep doet meer dan twee uur aan vrijwilligerswerk, tegenover 16,5 procent van de werkende of studerende respondenten. Dit lijkt het idee te bevestigen dat deze mensen meer tijd kunnen en willen besteden aan vrijwilligerswerk. Het valt op dat van de laagopgeleiden die vrijwilligerswerk doen het grootste deel meer dan twee uur per week aan vrijwilligerswerk besteed. De andere groepen doen dit wel meer maar het verschil is kleiner dan bij de deelname aan vrijwilligerswerk. Van de middelbaar opgeleiden besteed ruim 25 procent meer dan twee uur aan vrijwilligerswerk, van de hoogopgeleiden een kleine 25 procent. Van de laagopgeleiden is dit iets minder dan 18 procent

58 Vrijwilligerswerk per soort In de literatuur komt een onderscheid tussen mannen en vrouwen naar voren wat betreft vrijwilligerswerk. Vrouwen zijn actiever in verzorgende sectoren. Voorbeelden hiervan zijn de zorg, sociaal cultureel werk en de sectoren gericht op het onderwijs. Mannen zijn daarentegen over het algemeen actiever in de cultuur en de sport (Kroll, 2010). Oudere mensen zijn vooral actief in de kerk en in het verenigingsleven. De jongere ouderen zijn het meest actief als mantelzorger (Vermeij&Mollenhorst, 2008). Deze resultaten komen terug in de resultaten van dit onderzoek. Onderwijs Op basis van geslacht is er een duidelijk verschil te zijn bij de categorie onderwijs. Vrouwen zijn actiever in het onderwijs dan mannen. Bijna 17 procent van de vrouwen is actief als vrijwilliger in het onderwijs tegenover een ruime 5 procent van de mannen. Daarnaast zijn er duidelijk verschillen zichtbaar op basis van leeftijd. De groep 35 tot 55 jaar scoort duidelijk het hoogst en daarna de jongste groep. Dit komt waarschijnlijk doordat deze mensen vaker jonge kinderen hebben dan de oudste groep. Mensen met kinderen zijn duidelijk actiever als vrijwilliger in het onderwijs dan mensen zonder kinderen, blijkt uit tabel 6.9. Dit was ook te verwachten, omdat ouders vaak actief zijn op de school van hun kinderen. Tabel 6.9 Vrijwilligerswerk in het onderwijs gecombineerd met de huishoudensamenstelling Met of zonder kinderen Onderwijs Met kinderen Zonder kinderen Totaal Ja 94,5 80,7 88,4 Nee 5,5 19,3 11,6 Totaal Waarde Significantie Cramer's V 0,215 0,002 N totaal bruikbaar 198 Het valt op dat de hoger opgeleiden actiever zijn als vrijwilliger in het onderwijs. Ruim 17 procent van deze groep is actief tegenover een kleine 9 procent van de andere twee groepen. Het is dus opvallend dat hoger opgeleiden actiever zijn als vrijwilliger in het onderwijs. De mensen die minder dan twee jaar buiten de streek hebben gewoond zijn minder actief in het onderwijs. Ruim 6 procent van deze mensen is actief als vrijwilliger in het onderwijs. Bij de andere groepen is dit ruim 17 procent en ruim 14 procent. Het zijn dus vooral de mensen die het grootste deel van hun leven in de streek wonen die minder actief zijn als vrijwilliger in het onderwijs

59 Sport en cultuur Mannen zijn duidelijk actiever in deze sectoren als vrouwen. Bijna 30 procent van de mannen is actief als vrijwilliger in de sport en cultuur tegenover iets meer dan 10 procent van de vrouwen. Dit zijn dus opvallende verschillen, waarbij vrouwen actiever zijn in het onderwijs en mannen in de sport en cultuur. Ook in de sport en cultuur blijken de mensen met kinderen actiever dan de mensen zonder kinderen. In dit geval is een kleine 25 procent van de mensen met kinderen actief tegenover ruim 16 procent van de mensen zonder kinderen. De werkende mensen zijn actiever dan de niet werkende mensen in deze sector. Ruim 20 procent van de werkende mensen zijn actief tegenover een kleine 15 procent van de niet werkende mensen. Bij het opleidingsniveau en het inkomen is wederom een gelijkend beeld zichtbaar. Het hoogste opleidingsniveau en de hoogste inkomensgroep scoren duidelijk hoger dan de lagere groepen. De andere twee groepen scoren ongeveer gelijk op basis van vrijwilligerswerk in de sport en cultuur. In tabel 6.10 is het onderscheid op basis van het opleidingsniveau te zien. Tabel 6.10 Vrijwilligerswerk in de sport en cultuur gecombineerd met opleidingsniveau Opleidingsniveau Sport en cultuur Laag opgeleid Middelbaar opgeleid Hoog opgeleid Totaal Ja 87,1 81,4 70,2 80,1 Nee 12,9 18,6 29,8 19,9 Totaal Waarde Significantie Cramer s V 0,176 0,056 N totaal bruikbaar 186 De respondenten die minder dan 2 jaar buiten de streek hebben gewoond zijn actiever als vrijwilliger in de sport en cultuur. Ruim 27 procent van deze mensen is actief, tegenover een kleine 12 procent van de mensen die 2 tot 25 jaar buiten de streek hebben gewoond en een kleine 18 procent van de mensen die langer dan 25 jaar buiten de streek hebben gewoond. Ten slotte blijken de mensen met een lage dorpsbinding minder actief. Van deze groep is een kleine 10 procent actief als vrijwilliger in de sport en cultuur. Bij de andere groepen ligt dit boven de 20 procent, de mensen met een lage dorpsbinding wijken hier dus duidelijk af

60 Sociaal cultureel werk Bij de leeftijd valt op dat er een richting zichtbaar is, waarbij de oudere groepen steeds actiever zijn als vrijwilliger in het sociaal cultureel werk. Dit komt vooral doordat ouderenwerk voor het grootste deel door oudere mensen wordt gedaan. Ruim 18 procent van deze groep is hierin actief, tegenover 13 procent en een kleine 8 procent bij de jongere groepen. Bij de woonduur is in figuur 6.5 te zien dat de respondenten die langer dan vijf jaar in het dorp wonen actiever zijn in het sociaal cultureel werk. Dit kan samenhangen met de leeftijd omdat een groot deel van de respondenten die langer dan vijf jaar in het dorp wonen ouder dan 55 jaar zijn. Figuur 6.5 Vrijwilligerswerk in het sociaal cultureel werk gecombineerd met de woonduur Korter dan vijf jaar Langer dan vijf jaar 5,9 94,1 Ja 15,9 Nee 84,1 Ja Nee Waarde Significantie Cramer's V 0,221 0,002 N totaal bruikbaar 198 Bij het inkomen is het zeer opvallend dat de groep die tussen de 1500 en 2500 euro verdient het meest actief is. Daarnaast is de hoogste inkomensgroep het minst actief in deze sector. Ruim 25 procent van de mensen in de middelste groep is actief tegenover minder dan 9 procent van de hoger opgeleiden

61 Kerk Bij de kerk vertoont de categorie leeftijd hetzelfde beeld als bij het sociaal cultureel werk. In tabel 6.11 valt op dat mensen vaker vrijwilligerswerk in de kerk doen als ze ouder zijn. Dit hangt vermoedelijk samen met de ontkerkelijking onder de jongere mensen. De ouderen voelen zich over het algemeen sterker verbonden met de kerk. Tabel 6.11 Vrijwilligerswerk in de kerk gecombineerd met leeftijd Kerk Leeftijd in groepen 15 tot 35 jaar 35 tot 55 jaar 55 jaar en ouder Totaal Ja 5,3 17,6 20,9 16,7 Nee 94,7 82,4 79,1 83,3 Totaal Waarde Significantie Cramer s V 0,157 0,094 N totaal bruikbaar 192 Ook blijken de mensen die langer dan vijf jaar in het dorp wonen actiever te zijn. Dit kan samenhangen met de leeftijd, veel van de mensen die lang in het dorp wonen behoren tot de oudere leeftijdsgroepen. De respondenten zijn minder actief in de kerk naar mate zij langer buiten de streek hebben gewoond. De mensen die het grootste deel van hun leven in de streek hebben gewoon zijn vaak de meer traditionele bewoners. Deze mensen zijn actiever als vrijwilliger in de kerk. Ten slotte zijn mensen actiever in de kerk naar mate ze zich sterker verbonden voelen met het dorp. Ruim 20 procent van de mensen met een sterke dorpsbinding is actief, een kleine 16 procent met een gemiddelde dorpsbinding en 7,5 procent met een lage dorpsbinding. De respondenten zijn dus duidelijk actiever in de kerk naar mate ze zich sterker verbonden voelen met de kerk. Zorg Er zijn ondanks het lage aantal respondenten een aantal opvallende zaken in combinatie met de categorie zorg. Zoals eerder aangegeven is deze groep te klein om de resultaten te generaliseren. Toch valt het op dat bij de leeftijd de oudste groep duidelijk actiever is. Bij de jongste groep is niemand actief als vrijwilliger in de zorg

62 Vertegenwoordiging dorp of kern Ten slotte heb ik gevraagd naar de vertegenwoordiging van het dorp of de kern. Er zijn zes mensen actief in deze categorie. Deze groep is te klein om een generaliseerbaar beeld te geven voor de dorpen. Het valt wel op dat alle zes mensen samenwonend of getrouwd zijn. 6b.6 Burgerinitiatieven Zoals eerder genoemd draait het bij burgerinitiatieven om het eigen initiatief van burgers, zij moeten zelf problemen aanpakken en zaken veranderen. Onder andere de overheid zet sterk in op de actieve burger om problemen op te lossen en zaken te organiseren. Dit in tegenstelling tot het verleden waarin problemen in de gemeenschap vrijwel volledig tot de verantwoordelijkheid van de overheid behoorde(de Boer & Lans, 2011). In de enquête die ik met twee medestudenten heb verspreid heeft een van de studenten zich volledig op burgerinitiatieven gericht. Hier is onder andere een profiel uitgekomen van de actieve burger op basis van individuele kenmerken. De meest actieve burgers op dit gebied zitten in de leeftijdscategorie 35 tot 55 jaar. De groep actieve mensen van 55 jaar en ouder is ook relatief groot. Het zijn de jongeren die het minst actief zijn wat betreft burgerinitiatieven. Mensen die langer dan 10 jaar in het dorp wonen doen de meeste burgerinitiatieven. De woonduur speelt dus eveneens een rol bij het nemen van burgerinitiatieven. Mensen die samenwonen zijn actiever wat betreft het nemen van burgerinitiatieven dan alleenstaanden. Bij het inkomen zijn de hogere huishoudeninkomens van 3000 euro of meer het meest actief. Ten slotte zijn de hoger opgeleiden het meest actief in het kader van de burgerinitiatieven (Veeken, 2012)

63 6b.7 Samenvatting In dit hoofdstuk heb ik een aantal factoren onderzocht om erachter te komen welke mensen het sociaal kapitaal bezitten waar het dorp profijt van heeft. Ten eerste heb ik de verschillende factoren van het sociale netwerk gecombineerd met de individuele kenmerken. Dit zijn de grootte van het sociale netwerk, de intensiteit van de contacten, het aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp en het contact met de gemeente. Daarnaast heb ik de individuele kenmerken gecombineerd met het profijt voor het dorp, vrijwilligerswerk en burgerinitiatieven. Het contact met de gemeente hoort hier ook deels bij omdat de contacten met de gemeente direct profijt voor het dorp op kunnen leveren. Sociale netwerken op basis van individuele kenmerken Bij de grootte van het sociale netwerk vertonen de vragen gericht op het aantal mensen over de vloer, het aantal mensen waarmee persoonlijk zaken besproken wordt en het aantal mensen dat om hulp gevraagd kan worden hetzelfde beeld. Naar mate mensen hoger opgeleid zijn en een hoger inkomen hebben, hebben ze een groter sociaal netwerk. Daarnaast hebben de samenwonende en werkende mensen grotere sociale netwerken. De ouderen blijken over het algemeen het kleinste sociale netwerk te hebben en de jongeren het grootste, dit laatste is bij het aantal familiebanden ook het geval. Daarnaast krijgen de mensen die langer dan vijf jaar in het dorp wonen meer mensen over de vloer. Mensen met kinderen kunnen meer mensen om hulp vragen. Vrouwen geven aan dat ze meer familiebanden hebben evenals mensen die samenwonen of getrouwd zijn. Bij de intensiteit van de sociale contacten zijn er minder verschillen en is er ook een gedifferentieerder beeld. Het zijn oudere mannen die niet werken of studeren die het meeste contact met de buren hebben. Mensen die samenwonend of getrouwd zijn hebben meer contact met de familie dan alleenstaanden. Jongeren hebben meer contact met vrienden en kennissen, mensen die werken of studeren hebben ook meer contact met vrienden en kennissen. Dit laatste kan met de leeftijd samenhangen. Naar mate de respondenten ouder zijn hebben ze een groter deel van hun sociale netwerk binnen het dorp. Daarnaast zijn het de mensen die langer in het dorp wonen en niet werken of studeren die een groter deel van het netwerk binnen het dorp hebben

64 Profijt sociaal kapitaal op basis van individuele kenmerken Het profijt van het sociaal kapitaal binnen de dorpen zal ik kort toelichten aan de hand van de eerder genoemde factoren die hierbij een rol spelen. Het zijn vooral de oudere mannen die lang in het dorp wonen die veel contact met de gemeente hebben. Daarnaast zijn het vooral hoger opgeleiden met een hoger inkomen die veel contact met de gemeente hebben. Het grootste deel van de mensen die veel contact met de gemeente hebben voelt zich sterk verbonden met het dorp. De mensen in de oudere categorieën die niet werken zijn het vaakst actief als vrijwilliger. Daarnaast blijkt duidelijk dat laagopgeleiden achterblijven in het vrijwilligerswerk ten opzichte van de hogere opleidingsgroepen. Het zijn vooral de niet werkende mensen die langer in het dorp wonen die meer tijd besteden aan vrijwilligerswerk. Daarnaast besteed een groter deel van de actieve lager opgeleiden veel tijd aan vrijwilligerswerk. Bij burgerinitiatieven blijkt dat het vooral samenwonende mensen tussen de 35 en 55 jaar zijn die langer dan 10 jaar in het dorp wonen. Het zijn ook vooral hoogopgeleiden met een hoog inkomen. Sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert Aan de hand van bovenstaande samenvatting kan ik een beeld schetsen van de mensen die het sterkst bijdragen aan het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert. Het zijn vooral hoogopgeleide mensen met een hoog inkomen die langere tijd in het dorp wonen. De oudere groepen dragen sterker bij aan het sociaal kapitaal dan de jongeren tussen 15 en 35 jaar. Mensen die niet werken blijken ook iets sterker bij te dragen aan het sociaal kapitaal waar het dorp van profiteert. Ten slotte blijkt de dorpsbinding een positieve rol te spelen

65 6.c De contextuele kenmerken gecombineerd met het sociaal kapitaal In dit hoofdstuk is de context onderzocht in relatie met de vragen die het beeld schetsen van het sociaal kapitaal in het dorp. Dit is geanalyseerd op dorpsniveau, de mate van bemiddeldheid en het voorzieningenniveau. Zoals eerder toegelicht is Twisk een bemiddeld dorp met een laag voorzieningenniveau, Wognum een bemiddeld dorp met een hoog voorzieningenniveau, Opperdoes een minder bemiddeld dorp met een laag voorzieningenniveau en Wervershoof een minder bemiddeld dorp met een hoog voorzieningenniveau. Waar mogelijk zijn de resultaten op dorpsniveau gepresenteerd, als dit niet representatief is op mate van bemiddeldheid of voorzieningenniveau. 6c.1 Grootte van het sociale netwerk Op basis van de grootte van het sociale netwerk zijn weinig contextuele verschillen zichtbaar. In tabel 6.12 is een verschil wat betreft het aantal familiebanden zichtbaar op basis van het voorzieningenniveau. De mensen in de dorpen met een hoger voorzieningenniveau hebben gemiddeld meer familiebanden. Tabel 6.12 Aantal mensen familieband gecombineerd met het voorzieningenniveau Voorzieningenniveau Ongeveer met hoeveel mensen heeft u een familieband Laag Hoog Totaal 0 tot 5 mensen ,4 6 tot 20 mensen Meer dan 20 mensen ,6 Totaal Waarde Significantie Cramer s V 0,217 0,013 N totaal bruikbaar

66 6c.2 Intensiteit van de sociale contacten In tabel 6.13 zijn een aantal verschillen zichtbaar in het contact met de buren. De mensen in Twisk hebben het meeste contact met de buren, ruim de helft van de respondenten zelfs vaak. Dit is het dubbele ten opzichte van Wervershoof. Wognum en Opperdoes vertonen ongeveer hetzelfde beeld, waardoor het onderscheid veroorzaakt wordt door Twisk en Wervershoof. Tabel 6.13 Intensiteit van het contact met de buren gecombineerd met de dorpen Dorpen Hoe vaak heeft u contact met de buren Opperdoes Twisk Wognum Wervershoof Totaal Zelden 47,1 25,5 48,1 43,2 41,3 Regelmatig 21,6 23,4 16,7 31,8 23 Vaak 31,4 51,1 35, ,7 Totaal Waarde Significantie Cramer s V 0,169 0,084 N totaal bruikbaar 196 Behalve bij het contact met de buren is er ook een verschil tussen de intensiteit van het contact met vrienden en kennissen op basis van bemiddeldheid. De groep die vaak contact heeft met vrienden en kennissen is groter bij de bemiddelde dorpen. De groep die regelmatig contact heeft is juist groter in de minder bemiddelde dorpen. Er zijn geen verschillen tussen de dorpen wat betreft de intensiteit van de contacten met familieleden

67 6c.3 Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp In tabel 6.14 zijn behoorlijke verschillen te zien tussen de dorpen wat betreft het aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp. In Wervershoof geeft bijna de helft van de mensen aan dat het grootste deel van hun sociale netwerk binnen het dorp ligt, in Wognum is dit minder dan 20 procent. In Opperdoes heeft de 50 procent van de respondenten minder dan de helft van het sociale netwerk binnen het dorp. Toch is he vooral Wervershoof die duidelijk afwijkt van de andere dorpen. Tabel 6.14 Aandeel van het sociale netwerk binnen het dorp gecombineerd met de dorpen Dorpen Welk aandeel van de sociale contacten binnen het dorp Opperdoes Twisk Wognum Wervershoof Totaal Minder dan de helft 50 32,6 33,3 24,4 35,6 Ongeveer de helft 24 44,2 48,1 26,8 36,2 Meer dan de helft 26 23,3 18,5 48,8 28,2 Totaal Waarde Significantie Cramer's V 0,224 0,004 N totaal bruikbaar

68 6c.4 Contact met de gemeente In figuur 6.5 is er een verschil op basis van bemiddeldheid in het contact met de gemeente zichtbaar. De mensen in de bemiddelde dorpen hebben meer contacten met de gemeente dan de mensen in de minder bemiddelde dorpen. Hier wonen meer mensen met een hoog inkomen en opleidingsniveau, dit kan hierbij een rol spelen. Op basis van het voorzieningenniveau of op dorpsniveau is geen duidelijk onderscheid te maken. Figuur 6.5 Contact met de gemeente gecombineerd met de mate van bemiddeldheid ,3 37,5 32,6 34,6 27,9 Weinig Gemiddeld Veel 21,1 bemiddeld minder bemiddeld Waarde Significantie Cramer's V 0,151 0,103 N totaal bruikbaar 199 In Twisk zijn er meer mensen die contact hebben gehad met de gemeente. Dat dit niet altijd positieve contacten zijn bleek uit een kort interview met een van de respondenten in Twisk. Hij gaf aan dat hij samen met andere bewoners verschillende protesten had ingediend tegen het stoppen met het gedogen van permanente bewoning op het recreatiepark in Twisk. Mensen met sociaal kapitaal kunnen dit dus ook aanwenden tegen de gemeente. Het recreatiepark is een goed voorbeeld van een verandering van het beleid na de samenvoeging van de gemeenten. In het verleden werd het permanent wonen in het recreatiepark in Twisk gedoogd door de gemeente. In het beleid van de nieuwe gemeente is dit in de hele gemeente verboden. Dit is een voorbeeld van een verandering in het beleid bij de fusie van gemeenten wat voor negatieve gevoelens bij een deel van de burgers zorgt (Dollery et al., 2011). De punten die aan de orde kwamen bij dit interview zijn te zien in de bijlage

69 6c.5 Deelname vrijwilligerswerk Bij de deelname aan vrijwilligerswerk vallen er op dorpsniveau een aantal dingen op. In figuur 6.6 is te zien dat Opperdoes het dorp is waar de meeste respondenten actief zijn als vrijwilliger, in Wervershoof is dit aandeel het laagst. Twisk en Wognum liggen er tussenin, waarbij Wognum een grotere groep vrijwilligers heeft. Er is geen duidelijk onderscheid op basis van bemiddeldheid en ook niet op voorzieningenniveau. De I&O enquête vertoont in drie dorpen hetzelfde beeld dit scheelt maximaal 3 procent. In Opperdoes gaf 49 procent aan actief te zijn als vrijwilliger (Siermann & Lempens, 2011). Dit is dus een groot verschil met onze enquête, het zou kunnen dat dit toevallig is en het aandeel dat vrijwilliger zou willen zijn zorgt voor een kleine vertekening. Figuur 6.6 Deelname aan vrijwilligerswerk gecombineerd met de dorpen Wervershoof 42,9 44,4 57,1 Wognum Twisk 45,8 55,6 54,2 nee Ja of dat zou ik willen Opperdoes Waarde Significantie Cramer's V 0,180 0,100 N totaal bruikbaar 194 Aantal uur vrijwilligerswerk Het valt op dat het grootste deel van de vrijwilligers in Opperdoes nul tot twee uur vrijwilligerswerk in de week doen. Bij de groep die meer dan twee uur vrijwilligerswerk doet is Opperdoes nog wel het sterkst vertegenwoordigd maar het verschil met Wognum en Twisk is veel kleiner

Voorwoord. Veel plezier met het lezen van mijn bachelorscriptie over burgerinitiatieven. Maurice Veeken

Voorwoord. Veel plezier met het lezen van mijn bachelorscriptie over burgerinitiatieven. Maurice Veeken 2 Voorwoord Voor u ligt mijn scriptieonderzoek over burgerinitiatieven in de gemeente Medemblik. Met deze scriptie rond ik de bacheloropleiding Sociale Geografie aan de Universiteit van Amsterdam af. Ik

Nadere informatie

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten Gemeente s-hertogenbosch, afdeling Onderzoek & Statistiek, februari 2019 Inhoudsopgave 1. Inleiding... 3 2. Vrijwilligerswerk... 4 3. Mantelzorg... 8

Nadere informatie

Sociale samenhang in Groningen

Sociale samenhang in Groningen Sociale samenhang in Groningen Goede contacten zijn belangrijk voor mensen. Het blijkt dat hoe meer sociale contacten mensen hebben, hoe beter ze hun leefsituatie ervaren (Boelhouwer 2013). Ook voelen

Nadere informatie

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld NEDERLANDERS OVER DE VIERDAAGSE Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen Nienke Lammertink en Koen Breedveld Mei 2016 1 Nederlanders over de

Nadere informatie

Hoofdstuk 19. Vrijwilligerswerk (en mantelzorg)

Hoofdstuk 19. Vrijwilligerswerk (en mantelzorg) Hoofdstuk 19. Vrijwilligerswerk (en mantelzorg) Samenvatting Ruim een kwart van de Leidenaren verricht op dit moment vrijwilligerswerk. Dit is vergelijkbaar met vorig jaar. De meeste vrijwilligers zijn

Nadere informatie

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken Deze factsheet is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen met bronvermelding (Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking, G. Waverijn & M. Rijken, NIVEL, januari

Nadere informatie

Sociale kracht in Houten Burgerpeiling 2014

Sociale kracht in Houten Burgerpeiling 2014 in Houten Burgerpeiling 2014 Onderzoek uitgevoerd in opdracht van: Gemeente Houten Projectnummer 598 / 2015 Samenvatting Goede score voor Sociale Kracht in Houten Houten scoort over het algemeen goed als

Nadere informatie

Hoofdstuk 8. Vrijwilligerswerk

Hoofdstuk 8. Vrijwilligerswerk Hoofdstuk 8. Vrijwilligerswerk Samenvatting Eén op de vijf respondenten zegt op dit moment vrijwilligerswerk te doen. Ouderen, vrouwen en inwoners van de stadsdelen Zuid en West doen dit relatief iets

Nadere informatie

VERTROUWELIJK ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN ONDERZOEK VRIJWILLIGERSWERK EN CIVIL SOCIETY. Onderzoeksverantwoording

VERTROUWELIJK ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN ONDERZOEK VRIJWILLIGERSWERK EN CIVIL SOCIETY. Onderzoeksverantwoording VERTROUWELIJK ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN ONDERZOEK VRIJWILLIGERSWERK EN CIVIL SOCIETY Onderzoeksverantwoording Dongen, januari 2003 Ond.nr.: 6168.kvdr/mv Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Methode van onderzoek

Nadere informatie

Stadsenquête Leiden 2010

Stadsenquête Leiden 2010 Stadsenquête Leiden Hoofdstuk 42. Vrijwilligerswerk Samenvatting Bijna vier op de tien Leidenaren verricht op dit moment vrijwilligerswerk. Sinds 2001 is het percentage vrijwilligers dat in de Stadsenquête

Nadere informatie

Burgerparticipatie in de openbare ruimte. Juni, 2014

Burgerparticipatie in de openbare ruimte. Juni, 2014 Burgerparticipatie in de openbare ruimte Juni, 2014 Uitgave : Team Kennis en Verkenning Naam : M. Hofland Telefoonnummer : 0570-693317 Mail : m.hofland@deventer.nl 1 Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 1.1 Kader

Nadere informatie

Wijkaanpak. bekendheid, betrokkenheid en communicatie

Wijkaanpak. bekendheid, betrokkenheid en communicatie Afdeling Onderzoek & Statistiek Gemeente Deventer Karen Teunissen April 2006 Inhoudsopgave Inleiding 3 Hoofdstuk 1 Bekendheid en betrokkenheid 4 Samenvatting 8 Hoofdstuk 2 Communicatie 9 Samenvatting 12

Nadere informatie

Waardering van leefbaarheid en woonomgeving

Waardering van leefbaarheid en woonomgeving Waardering van leefbaarheid en woonomgeving Burgerpeiling Woon- en Leefbaarheidsmonitor Eemsdelta 2015 In de Eemsdelta zijn verschillende ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de leefbaarheid.

Nadere informatie

FNV Vakantiewerk onderzoek 2013

FNV Vakantiewerk onderzoek 2013 FNV Vakantiewerk onderzoek 2013 Datum: 31 Mei 2013 Opdrachtgever: FNV Jong Onderzoeksbureau: YoungVotes TM (DVJ Insights) Contactpersoon FNV Jong: Esther de Jong, Kim Cornelissen Contactpersoon YoungVotes:

Nadere informatie

Het effect van deelname aan ouderenactiviteiten van Timpaan Welzijn op gevoelens van eenzaamheid. Onderzoek in de Gemeente Steenwijkerland

Het effect van deelname aan ouderenactiviteiten van Timpaan Welzijn op gevoelens van eenzaamheid. Onderzoek in de Gemeente Steenwijkerland Het effect van deelname aan ouderenactiviteiten van Timpaan Welzijn op gevoelens van eenzaamheid. Onderzoek in de Gemeente Steenwijkerland 0 Dit onderzoek is in 2012 uitgevoerd door Nanda Knol, 3 e jaars

Nadere informatie

Gebruik van kinderopvang

Gebruik van kinderopvang Gebruik van kinderopvang Saskia te Riele In zes van de tien gezinnen met kinderen onder de twaalf jaar hebben de ouders hun werk en de zorg voor hun kinderen zodanig georganiseerd dat er geen gebruik hoeft

Nadere informatie

Binding met buurt en buurtgenoten

Binding met buurt en buurtgenoten Binding met buurt en buurtgenoten Rianne Kloosterman, Karolijne van der Houwen en Saskia te Riele Het overgrote deel van de Nederlandse bevolking kan bij buurtgenoten terecht voor praktische hulp. Minder

Nadere informatie

Fries burgerpanel Fryslân inzicht

Fries burgerpanel Fryslân inzicht Fries burgerpanel Fryslân inzicht Wij gaan er van uit dat we zo lang mogelijk in onze eigen woonomgeving kunnen blijven. Wij gaan er van uit dat we zo lang mogelijk in onze eigen woonomgeving kunnen blijven.

Nadere informatie

De kwaliteit van educatieve activiteiten meten. Universiteitsmuseum Utrecht

De kwaliteit van educatieve activiteiten meten. Universiteitsmuseum Utrecht De kwaliteit van educatieve activiteiten meten Universiteitsmuseum Utrecht De kwaliteit van educatieve activiteiten meten Universiteitsmuseum Utrecht Claudia de Graauw Bo Broers Januari 2015 1 Inhoudsopgave

Nadere informatie

koopzondagen 2012 def KOOPZONDAGEN EN KOOPAVONDEN DE MENING VAN DE BURGER

koopzondagen 2012 def KOOPZONDAGEN EN KOOPAVONDEN DE MENING VAN DE BURGER koopzondagen 2012 def KOOPZONDAGEN EN KOOPAVONDEN DE MENING VAN DE BURGER Oktober 2012 2 Opdrachtnemer: Opdrachtgever: Team Financieel Advies, Onderzoek & Statistiek Camiel De Bruijn Ard Costongs Economie

Nadere informatie

Klanttevredenheid. Vereenzaming Ouderen Soest VOS

Klanttevredenheid. Vereenzaming Ouderen Soest VOS 2011 Klanttevredenheid Vereenzaming Ouderen Soest VOS Stichting Welzijn Ouderen Soest Molenstraat 8c 3764 TG Soest 035 60 23 681 info@swos.nl www.swos.nl KvK 41189365 Klanttevredenheidsonderzoek Vereenzaming

Nadere informatie

Rapport. Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren

Rapport. Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren Rapport Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren Woerden, juli 2014 Inhoudsopgave I. Omvang en samenstelling groep respondenten p. 3 II. Wat verstaan senioren onder eigen regie en zelfredzaamheid?

Nadere informatie

Onderzoek Inwonerspanel: Maatschappelijke stage (MAS)

Onderzoek Inwonerspanel: Maatschappelijke stage (MAS) 1 (13) Onderzoek Inwonerspanel: Maatschappelijke stage (MAS) Auteur Tineke Brouwers Respons onderzoek Op 31 mei kregen de panelleden van 12 tot en met 16 jaar (89 personen) een e-mail met de vraag of zij

Nadere informatie

Kwaliteitsonderzoek begeleiding

Kwaliteitsonderzoek begeleiding Kwaliteitsonderzoek begeleiding Kwaliteitsonderzoek Begeleiding najaar 2016 Pagina 1 van 18 Inhoudsopgave 1. Inleiding 4 2. Werkwijze en verantwoording 5 Het doel van het onderzoek 5 Uitvoering onderzoek

Nadere informatie

Trots op Groningen. Voelen Groningers zich verbonden met de provincie?

Trots op Groningen. Voelen Groningers zich verbonden met de provincie? Trots op Groningen. Voelen Groningers zich verbonden met de provincie? In deze factsheet staat de binding met de provincie Groningen centraal. Het gaat dan om de persoonlijke gevoelens die Groningers hebben

Nadere informatie

Groningers zetten zich in voor leefbaarheid in dorp of wijk

Groningers zetten zich in voor leefbaarheid in dorp of wijk Groningers zetten zich in voor leefbaarheid in dorp of wijk De samenleving verandert. Bewoners pakken steeds meer zelf op en gemeenten geven meer ruimte aan lokale bewonersinitiatieven (CMO STAMM, 2015).

Nadere informatie

Rapportage sociaal-emotionele ontwikkeling Playing for Success

Rapportage sociaal-emotionele ontwikkeling Playing for Success Rapportage sociaal-emotionele ontwikkeling Playing for Success Leercentrum Nijmegen Oberon, november 2012 1 Inleiding Playing for Success heeft, naast het verhogen van de taal- en rekenprestaties van de

Nadere informatie

Enquête mantelzorg in de gemeente Haren

Enquête mantelzorg in de gemeente Haren Enquête mantelzorg in de gemeente Haren Inleiding Inwoners van Haren met fysieke of psychosociale beperkingen hebben vaak ondersteuning nodig om nog zo veel mogelijk volwaardig deel uit te kunnen maken

Nadere informatie

Verbanden tussen demografische kenmerken, gezondheidsindicatoren en gebruik van logopedie

Verbanden tussen demografische kenmerken, gezondheidsindicatoren en gebruik van logopedie Notitie De vraag naar logopedie datum 24 mei 2016 aan van Marliek Schulte (NVLF) Robert Scholte en Lucy Kok (SEO Economisch Onderzoek) Rapport-nummer 2015-15 Kunnen ontwikkelingen in de samenstelling en

Nadere informatie

Financiële opvoeding 2010. Nibud i.s.m. CentiQ, Wijzer in geldzaken

Financiële opvoeding 2010. Nibud i.s.m. CentiQ, Wijzer in geldzaken Financiële opvoeding 2010 Nibud i.s.m. CentiQ, Wijzer in geldzaken Inleiding In deze peiling onder ruim 1000 respondenten is gekeken wat ouders belangrijk vinden dat hun kind leert over omgaan met geld,

Nadere informatie

Uit huis gaan van jongeren

Uit huis gaan van jongeren Arie de Graaf en Suzanne Loozen Jaarlijks verlaten bijna een kwart miljoen jongeren het ouderlijk huis. Een klein deel van hen is al vóór de achttiende verjaardag uit huis gegaan. De meeste jongeren gaan

Nadere informatie

Rapportage cliëntervaringsonderzoek WMO Gemeente Aalburg

Rapportage cliëntervaringsonderzoek WMO Gemeente Aalburg Rapportage cliëntervaringsonderzoek WMO Versie 1.0.0 Drs. J.J. Laninga juni 2017 www.triqs.nl Voorwoord Met genoegen bieden wij u hierbij de rapportage aan over het uitgevoerde cliëntervaringsonderzoek

Nadere informatie

VERTROUWELIJK ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN

VERTROUWELIJK ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN VERTROUWELIJK ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN ONDERZOEK IN DE WIJK DE STRIJP Onderzoeksverantwoording Dongen, mei 2001 Ond.nr.: 3444.kvdr/mv Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Methode van onderzoek 3. De steekproef

Nadere informatie

Vrijwilligerswerk in de gemeente Roosendaal

Vrijwilligerswerk in de gemeente Roosendaal Vrijwilligerswerk in de gemeente Roosendaal Colofon Gemeente Roosendaal Afdeling Faciliteiten Team Onderzoek, informatiebeheer en datamanagement Postbus 5000 4700 KA Roosendaal Contactpersonen: Twan van

Nadere informatie

Hoeveel potentie tot buurtparticipatie in Amsterdam?

Hoeveel potentie tot buurtparticipatie in Amsterdam? Hoeveel potentie tot buurtparticipatie in Amsterdam? Met een terugtrekkende overheid die niet meer alle zorg kan en wil dragen, doet men steeds meer een beroep op de verantwoordelijkheid van de burgers.

Nadere informatie

Evaluatie betaald parkeren Noorderplantsoenbuurt en Oranjebuurt

Evaluatie betaald parkeren Noorderplantsoenbuurt en Oranjebuurt B A S I S V O O R B E L E I D Evaluatie betaald parkeren Noorderplantsoenbuurt en Oranjebuurt Evaluatie betaald parkeren Noorderplantsoenbuurt en Oranjebuurt Erik van der Werff Onderzoek en Statistiek

Nadere informatie

Het Groninger Stadspanel over LGBT. Meningen over bi- en homoseksualiteit en transgender in Groningen stad

Het Groninger Stadspanel over LGBT. Meningen over bi- en homoseksualiteit en transgender in Groningen stad Het Groninger Stadspanel over LGBT Meningen over bi- en homoseksualiteit en transgender in Groningen stad Onderzoek en Statistiek Groningen heeft als kernactiviteiten instrumentontwikkeling voor en uitvoering

Nadere informatie

Hoofdstuk 22 Vrijwilligerswerk

Hoofdstuk 22 Vrijwilligerswerk Hoofdstuk 22 Vrijwilligerswerk Samenvatting Drie op de tien Leidenaren verrichten op dit moment vrijwilligerswerk. Het aandeel vrijwilligers is de laatste jaren redelijk stabiel. Vorig jaar was sprake

Nadere informatie

Ondernemingspeiling 2015. Foto: Jan van der Ploeg

Ondernemingspeiling 2015. Foto: Jan van der Ploeg Ondernemingspeiling 2015 Foto: Jan van der Ploeg Kenniscentrum MVS Juni 2015 O n d e r n e m i n g s p e i l i n g 2 0 1 5 P a g i n a 2 Inleiding Op initiatief van het team Economische Zaken, Toerisme

Nadere informatie

Mening inwoners over energiebesparing en duurzame energie Omnibusonderzoek 2011. Gemeente s-hertogenbosch

Mening inwoners over energiebesparing en duurzame energie Omnibusonderzoek 2011. Gemeente s-hertogenbosch Mening inwoners over energiebesparing en duurzame energie Omnibusonderzoek 2011 Gemeente s-hertogenbosch Afdeling Onderzoek&Statistiek Januari 2012 Samenvatting In het Omnibusonderzoek van 2011 onder bewoners

Nadere informatie

Vrijwilligerswerk. Gemeente Amersfoort Dorien de Bruijn, Ben van de Burgwal 14 juli 2014

Vrijwilligerswerk. Gemeente Amersfoort Dorien de Bruijn, Ben van de Burgwal 14 juli 2014 Vrijwilligerswerk Gemeente Amersfoort Dorien de Bruijn, Ben van de Burgwal 14 juli 2014 Een op de drie Amersfoorters was in de afgelopen 12 maanden actief als vrijwilliger. Hoe vaak zij vrijwilligerswerk

Nadere informatie

Gezondheidsbeleid 2013. Onderzoek onder gemeentepanel Venlo

Gezondheidsbeleid 2013. Onderzoek onder gemeentepanel Venlo Gezondheidsbeleid 2013 Onderzoek onder gemeentepanel Venlo Afdeling Bedrijfsvoering Team informatievoorziening Onderzoek en Statistiek Venlo, mei 2013 2 Samenvatting Inleiding In mei 2011 is de landelijke

Nadere informatie

Brabantse Dorpen. Frans Thissen. en de veranderingen van binding en identiteit UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Brabantse Dorpen. Frans Thissen. en de veranderingen van binding en identiteit UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM en de veranderingen van binding en identiteit Frans Thissen Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies Het verhaal van Brabant Veranderende dorpen Oebele van Zuilen: (over de

Nadere informatie

Sociale contacten, vrijetijdsbesteding en praktische ondersteuning

Sociale contacten, vrijetijdsbesteding en praktische ondersteuning Sociale contacten, vrijetijdsbesteding en praktische ondersteuning Resultaten van de tweede schriftelijke vragenronde onder de deelnemers aan het GGZ-panel regio Delft Westland Oostland juli 2006 - L.M.

Nadere informatie

2014, peiling 4b november 2014

2014, peiling 4b november 2014 resultaten 2014, peiling 4b november 2014 Van 4 tot en met 16 februari is de eerste peiling van 2014 onder het HengeloPanel gehouden. Hieraan deden 1.744 panelleden mee (een respons van 65%). Zij hebben

Nadere informatie

Rapportage. Onderzoek: mediawijsheid onder ouders en kinderen

Rapportage. Onderzoek: mediawijsheid onder ouders en kinderen Rapportage Onderzoek: mediawijsheid onder ouders en kinderen In opdracht van: Mediawijzer.net Datum: 22 november 2013 Auteurs: Marieke Gaus & Marvin Brandon Index Achtergrond van het onderzoek 3 Conclusies

Nadere informatie

Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe

Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe Deze factsheet is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen met bronvermelding (Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe, G. Waverijn

Nadere informatie

Monitor Volwaardige Arbeidsrelaties

Monitor Volwaardige Arbeidsrelaties Monitor Volwaardige Arbeidsrelaties in de architectenbranche QUICKSCAN mei 2013 Inhoud Monitor Volwaardige Arbeidsrelaties 3 Resultaten 6 Bureau-intermediair I Persoonlijk urenbudget 6 Keuzebepalingen

Nadere informatie

Life event: Een nieuwe baan

Life event: Een nieuwe baan Life event: Een nieuwe baan Inhoudsopgave 1 Belangrijke bevindingen 2 Achtergrond en verantwoording 3 Onderzoeksresultaten Arbeidsvoorwaarden en pensioenregeling Pensioeninformatie Pensioenkennis Waardeoverdracht

Nadere informatie

centrum voor onderzoek en statistiek

centrum voor onderzoek en statistiek centrum voor onderzoek en statistiek WONEN, LEVEN EN UITGAAN IN ROTTERDAM 1999 Resultaten uit de Vrijetijdsomnibus 1999 Projectnummer: 99-1412 drs. S.G. Rijpma, drs. P.A. de Graaf Centrum voor Onderzoek

Nadere informatie

EFFECTEN VAN DE WEEKEND- SCHOOL VAN STICHTING WITTE TULP. - eindrapport - dr. Marga de Weerd. Amsterdam, november 2009

EFFECTEN VAN DE WEEKEND- SCHOOL VAN STICHTING WITTE TULP. - eindrapport - dr. Marga de Weerd. Amsterdam, november 2009 EFFECTEN VAN DE WEEKEND- SCHOOL VAN STICHTING WITTE TULP - eindrapport - dr. Marga de Weerd Amsterdam, november 2009 Regioplan Beleidsonderzoek Nieuwezijds Voorburgwal 35 1012 RD Amsterdam Tel.: +31 (0)20-5315315

Nadere informatie

Vakantiewerkonderzoek 2014 FNV Jong

Vakantiewerkonderzoek 2014 FNV Jong Vakantiewerkonderzoek 2014 FNV Jong Leon Pouwels 11 juni 2014 Achtergrond Achtergrond 2 Achtergrond - onderzoeksopzet Doelstelling Steekproef Methode De doelstelling van dit onderzoek is het verkrijgen

Nadere informatie

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting, conclusies en discussie Hoofdstuk 6 Samenvatting, conclusies en discussie Inleiding Het doel van het onderzoek is vast te stellen hoe de kinderen (10 14 jaar) met coeliakie functioneren in het dagelijks leven en wat hun kwaliteit

Nadere informatie

Empel. Wijk- en buurtmonitor 2018

Empel. Wijk- en buurtmonitor 2018 Wijk- en buurtmonitor 2018 Empel Empel ligt ten noordoosten van s-hertogenbosch. De wijk bestaat uit een ouder en een nieuwer gedeelte. De eerste woningen zijn in 1946 gebouwd. Deze oorspronkelijke kern

Nadere informatie

Burgerpanel Lansingerland

Burgerpanel Lansingerland Burgerpanel Lansingerland Resultaten peiling 1: P+R, hotel Rottemeren, identiteit dorpskernen, flexwerkplekken en burgerparticipatie december 2013 Inleiding Deze nieuwsbrief beschrijft de resultaten van

Nadere informatie

Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's

Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's Versie 5.0.0 Drs. J.J. Laninga December 2015 www.triqs.nl Voorwoord Met genoegen bieden wij u hierbij de rapportage aan over het uitgevoerde ervaringsonderzoek naar

Nadere informatie

Stad en raad Een Stadspanelonderzoek

Stad en raad Een Stadspanelonderzoek Stad en raad Een Stadspanelonderzoek Kübra Ozisik 13 Juni 2016 Laura de Jong www.os-groningen.nl BASIS VOOR BELEID Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 1 1. Inleiding... 2 2. Resultaten... 3 2.1 Respons... 3

Nadere informatie

Duurzame ontwikkeling

Duurzame ontwikkeling Duurzame ontwikkeling Rapportage duurzaamheid en groene energie 2010 Onderzoek & Statistiek Groningen is ondergebracht bij de dienst SOZAWE van de Gemeente Groningen Duurzame ontwikkeling Rapportage duurzaamheid

Nadere informatie

KOOPZONDAGEN De mening van burgers en ondernemers

KOOPZONDAGEN De mening van burgers en ondernemers KOOPZONDAGEN De mening van burgers en ondernemers Opdrachtnemer: Bureau O&S Heerlen Opdrachtgever: Bureau Economie Januari 2013 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 3 2. Onderzoeksvragen 3 3. Onderzoeksopzet 3 4.

Nadere informatie

Arbeidsdeelname van paren

Arbeidsdeelname van paren Arbeidsdeelname van paren Johan van der Valk De combinatie van een voltijdbaan met een is het meest populair bij paren, met name bij paren boven de dertig. Ruim 4 procent van de paren combineerde in 24

Nadere informatie

Fries burgerpanel Fryslân inzicht

Fries burgerpanel Fryslân inzicht Fries burgerpanel Fryslân inzicht Wij gaan er van uit dat we zo lang mogelijk in onze eigen woonomgeving kunnen blijven. Wij gaan er van uit dat we zo lang mogelijk in onze eigen woonomgeving kunnen blijven.

Nadere informatie

Wat draagt bij aan een gelukkig pensioen? Een vergelijking tussen Nederland, België, Denemarken en Zweden

Wat draagt bij aan een gelukkig pensioen? Een vergelijking tussen Nederland, België, Denemarken en Zweden Wat draagt bij aan een gelukkig pensioen? Een vergelijking tussen Nederland, België, Denemarken en Zweden Onderzoek van GfK november 2015 Inleiding Delta Lloyd is continu bezig het pensioenbewustzijn te

Nadere informatie

MENSENRECHTEN & BEDRIJFSLEVEN. ICCO Onderzoek 2015

MENSENRECHTEN & BEDRIJFSLEVEN. ICCO Onderzoek 2015 MENSENRECHTEN & BEDRIJFSLEVEN ICCO Onderzoek 2015 Inhoud 1. Uitgangspunten 2. Onderzoek Demografie Bedrijfsgegevens Functie van de respondent Landen Wat zijn mensenrechten? Waarom mensenrechten? Six step

Nadere informatie

Verhuisplannen en woonvoorkeuren

Verhuisplannen en woonvoorkeuren Verhuisplannen en woonvoorkeuren Burgerpeiling Woon- en Leefbaarheidsmonitor Eemsdelta 2015 Bevolkingsdaling ontstaat niet alleen door demografische ontwikkelingen, zoals ontgroening en vergrijzing of

Nadere informatie

Wat vinden bedrijven?

Wat vinden bedrijven? Wat vinden bedrijven? Een peiling onder HRM ers en P&O ers over het in dienst nemen van een Wajongere Juni 2009 * Kenniscentrum CrossOver * Nieuwegein COLOFON Uitgave: Kenniscentrum CrossOver Schouwstede

Nadere informatie

Rapport Kor-relatie- monitor

Rapport Kor-relatie- monitor Rapport Kor-relatie- monitor Voor: Door: Publicatie: mei 2009 Project: 81595 Korrelatie, Leida van den Berg, Directeur Marianne Bank, Mirjam Hooghuis Klantlogo Synovate 2009 Voorwoord Gedurende een lange

Nadere informatie

Meeste werknemers tevreden met aantal werkuren

Meeste werknemers tevreden met aantal werkuren Meeste werknemers tevreden met aantal werkuren Christianne Hupkens De meeste werknemers zijn tevreden met de omvang van hun dienstverband. Ruim zes op de tien werknemers tussen de 25 en 65 jaar wil niet

Nadere informatie

Interactief bestuur. Omnibus 2015

Interactief bestuur. Omnibus 2015 Interactief bestuur Omnibus 2015 O&S April 2016 Samenvatting In september/oktober 2015 is door de afdeling Onderzoek & Statistiek van de gemeente s- Hertogenbosch een omnibusonderzoek gehouden. In dit

Nadere informatie

Onderzoek Digipanel: Vrijwillige Brandweer

Onderzoek Digipanel: Vrijwillige Brandweer Versie definitief Datum 25 november 2008 1 (7) Onderzoek Digipanel: Vrijwillige Brandweer Auteur Tineke Brouwers Het achtste onderzoek Op 12 september 2008 kregen alle panelleden van dat moment (749 personen)

Nadere informatie

Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie

Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie Voorlopige resultaten van het onderzoek naar de perceptie van medewerkers in sociale (wijk)teams bij gemeenten - Yvonne Zuidgeest

Nadere informatie

Rapportage Wmo onderzoek Communicatie

Rapportage Wmo onderzoek Communicatie Rapportage Wmo onderzoek Communicatie Cliënten zijn tevreden over hoe het proces nu verloopt, voornamelijk door de inzet van traditionele communicatiekanalen 23 juli 2014 Versie 1,0 Inhoudsopgave Doelstelling

Nadere informatie

Evaluatie Back to Basics: De Nieuwe Koers

Evaluatie Back to Basics: De Nieuwe Koers Evaluatie Back to Basics: De Nieuwe Koers nderzoek uitgevoerd in opdracht van: Gemeente Goirle DIMENSUS beleidsonderzoek April 2012 Projectnummer 488 Het onderzoek De gemeente Goirle is eind april 2010

Nadere informatie

INFORMATIE OVER VOEDING ZOEKEN EN BESPREKEN

INFORMATIE OVER VOEDING ZOEKEN EN BESPREKEN INFORMATIE OVER VOEDING ZOEKEN EN BESPREKEN Marcel Temminghoff Jolanda van Oirschot Inge van Ravensteijn Project 7220 Mei 203 GfK 202 Informatie over voeding zoeken en bespreken Mei 203 40% van de consumenten

Nadere informatie

Maatschappelijke waardering van Nederlandse Landbouw en Visserij

Maatschappelijke waardering van Nederlandse Landbouw en Visserij Nederlandse Landbouw en Visserij Inhoud 1 Inleiding 03 2 Samenvatting en conclusies landbouw en visserij 3 Maatschappelijke waardering landbouw 09 4 Associaties agrarische sector 13 5 Waardering en bekendheid

Nadere informatie

Leidenincijfers Beleidsonderzoek draagt bij aan de kwaliteit van beleid en besluitvorming

Leidenincijfers Beleidsonderzoek draagt bij aan de kwaliteit van beleid en besluitvorming incijfers Beleidsonderzoek draagt bij aan de kwaliteit van beleid en besluitvorming Uitkomsten GGD-gezondheidspeiling 2016 Gezondheid van aren BELEIDSONDERZOEK 071-516 5123 I info@leidenincijfers.nl I

Nadere informatie

Leefbaarheid is mensenwerk. Leeuwarden, 21 maart 2013 Roosje van Leer, STAMM

Leefbaarheid is mensenwerk. Leeuwarden, 21 maart 2013 Roosje van Leer, STAMM Leefbaarheid is mensenwerk Leeuwarden, 21 maart 2013 Roosje van Leer, STAMM Programma Wat is leefbaarheid? Krimp en leefbaarheid Ontwikkelingen op het platteland Hoe meet je leefbaarheid? Wat is van invloed

Nadere informatie

Waardering van voorzieningen, vervoer en werk

Waardering van voorzieningen, vervoer en werk Waardering van voorzieningen, vervoer en werk Burgerpeiling Woon- en Leefbaarheidsmonitor Eemsdelta 2015 Een afname van het inwoneraantal heeft gevolgen voor het voorzieningenniveau. Er zal immers niet

Nadere informatie

Alfahulp en huishoudelijke hulp. Rapportage Ons kenmerk: 11110 Juni 2014

Alfahulp en huishoudelijke hulp. Rapportage Ons kenmerk: 11110 Juni 2014 Alfahulp en huishoudelijke hulp Rapportage Ons kenmerk: 11110 Juni 2014 Inhoudsopgave Geschreven voor Achtergrond & doelstelling 3 Conclusies 5 Resultaten 10 Bereidheid tot betalen 11 Naleven regels 17

Nadere informatie

Bijlage bij persbericht Hoe prettig is het wonen in Borger-Odoorn? Korte samenvatting van de resultaten uit het Leefbaarheidsonderzoek

Bijlage bij persbericht Hoe prettig is het wonen in Borger-Odoorn? Korte samenvatting van de resultaten uit het Leefbaarheidsonderzoek Bijlage bij persbericht Hoe prettig is het wonen in Borger-Odoorn? Korte samenvatting van de resultaten uit het Leefbaarheidsonderzoek Hoe prettig is het wonen in Borger-Odoorn? De leefbaarheid waar het

Nadere informatie

Evenementen in Hoek van Holland - 2009

Evenementen in Hoek van Holland - 2009 Evenementen in Hoek van Holland - 2009 Evenementen in Hoek van Holland - 2009 René van Duin & Maaike Dujardin Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) december 2009 In opdracht van deelgemeente Hoek

Nadere informatie

Jongerenenenquête SJeM

Jongerenenenquête SJeM Stichting Jeugdbelangen Malden Jongerenwerk gemeente Heumen / SWG Jongerenenenquête SJeM Onderzoeksrapport 2013-2014 Inhoudsopgave 1. Inleiding... 2 2. Verantwoording methode... 3 2.1. Onderzoeksinstrument...

Nadere informatie

Belang van voorzieningen welke acties willen mensen ondernemen om een voorziening te behouden?

Belang van voorzieningen welke acties willen mensen ondernemen om een voorziening te behouden? Belang van voorzieningen welke acties willen mensen ondernemen om een voorziening te behouden? Hoe belangrijk is de aanwezigheid van een voorziening in de directe woonomgeving? En wat doen de Groningers

Nadere informatie

DONATEUR KIEST GOEDE DOEL VANWEGE ONDERWERP EN STOPT MET STEUN VANWEGE ONTEVREDENHEID OVER GOEDE DOEL

DONATEUR KIEST GOEDE DOEL VANWEGE ONDERWERP EN STOPT MET STEUN VANWEGE ONTEVREDENHEID OVER GOEDE DOEL Meting maart 2013 Het Nederlandse Donateurspanel van WWAV wordt mede mogelijk gemaakt door het CBF en is uitgevoerd door Peil.nl DONATEUR KIEST GOEDE DOEL VANWEGE ONDERWERP EN STOPT MET STEUN VANWEGE ONTEVREDENHEID

Nadere informatie

Wijk- en buurtmonitor 2018 Nuland

Wijk- en buurtmonitor 2018 Nuland Wijk- en buurtmonitor 2018 Nuland Het oorspronkelijke landbouwdorp Nuland ligt ten zuiden aan de rijksweg A59 tussen s-hertogenbosch en Oss. Tot 1993 was Nuland een zelfstandige gemeente. Hierna werd het

Nadere informatie

Twee en een half jaar Kwaliteitsmeting in de Fysiotherapie

Twee en een half jaar Kwaliteitsmeting in de Fysiotherapie Twee en een half jaar Kwaliteitsmeting in de Fysiotherapie Feiten en cijfers tot nu toe Managementsamenvatting Na twee en een half jaar kwaliteitsmetingen in de fysiotherapie is het een geschikt moment

Nadere informatie

Groningers positief over sociale contacten in de woonbuurt

Groningers positief over sociale contacten in de woonbuurt Groningers positief over sociale contacten in de woonbuurt Sociale betrokkenheid, ofwel sociale cohesie, is een belangrijke eigenschap voor een leefbare woonomgeving. Zo blijkt dat hoe meer sociale contacten

Nadere informatie

Check Je Kamer Rapportage 2014

Check Je Kamer Rapportage 2014 Check Je Kamer Rapportage 2014 Kwantitatieve analyse van de studentenwoningmarkt April 2015 Dit is een uitgave van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb). Voor vragen of extra informatie kan gemaild worden

Nadere informatie

Burgerpanel Gorinchem. 1 e peiling: Sociale monitor. Juli 2014

Burgerpanel Gorinchem. 1 e peiling: Sociale monitor. Juli 2014 Burgerpanel Gorinchem 1 e peiling: Sociale monitor Juli 2014 Colofon Uitgave : I&O Research BV Villawal 19 3432 NX Nieuwegein Tel. (030) 23 34 342 www.ioresearch.nl Rapportnummer : abpgork14a-def Datum

Nadere informatie

Inspectie Jeugdzorg. Belevingsonderzoek naar klanttevredenheid 2014

Inspectie Jeugdzorg. Belevingsonderzoek naar klanttevredenheid 2014 Inspectie Belevingsonderzoek naar klanttevredenheid 2014 Samenvatting Opzet belevingsonderzoek naar klanttevredenheid De Inspectie heeft een belevingsonderzoek naar klanttevredenheid gedaan, om inzicht

Nadere informatie

pggm.nl Persoonlijke Balans in de beleving van PGGM- leden Enquête De Persoonlijke Balans

pggm.nl Persoonlijke Balans in de beleving van PGGM- leden Enquête De Persoonlijke Balans pggm.nl Persoonlijke Balans in de beleving van PGGM- leden Enquête De Persoonlijke Balans In maart 2014 heeft PGGM haar leden gevraagd naar hun persoonlijke balans: wat betekent persoonlijke balans voor

Nadere informatie

Waar staat je gemeente. Gemeente Enschede

Waar staat je gemeente. Gemeente Enschede Waar staat je gemeente Gemeente Enschede Inhoudsopgave Sheetnummer Samenvatting 3 Burgerpeiling Waar staat je gemeente & respons 4 Woon & leefomgeving Waardering & sociale samenhang 5 Veiligheid en overlast

Nadere informatie

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017 Gemeente Cliëntervaringsonderzoek Wmo over 2016 Onderzoeksrapportage 26 juni 2017 DATUM 26 juni 2017 Dimensus Beleidsonderzoek Wilhelminasingel 1a 4818 AA Breda info@dimensus.nl www.dimensus.nl (076) 515

Nadere informatie

Zorg verlenen en zorg ontvangen 2012

Zorg verlenen en zorg ontvangen 2012 Zorg verlenen en zorg ontvangen 2012 Onderzoek en Statistiek Gemeente Lelystad Telefoon: 0320-278574 E-mail: lelystadspanel@lelystad.nl www.lelystadspanel.nl Colofon Dit is een onderzoeksrapportage gemaakt

Nadere informatie

Bijlagen. Tevredenheid van potentiële werknemers

Bijlagen. Tevredenheid van potentiële werknemers Bijlagen Tevredenheid van potentiële werknemers Evaluatie Pastiel Bijlagen Tevredenheid van potentiële werknemers Pastiel Drs. Jan Dirk Gardenier MBA Erik Geerlink, MSc Lotte Piekema, MSc Februari 2014

Nadere informatie

Bijlagen. Bijlage C Selectiecriteria bij de werving van de gespreksdeelnemers... 2 Bijlage E Draaiboek focusgroepen senioren... 4

Bijlagen. Bijlage C Selectiecriteria bij de werving van de gespreksdeelnemers... 2 Bijlage E Draaiboek focusgroepen senioren... 4 Carola Simon, Lotte Vermeij en Anja Steenbekkers, Het beste van twee werelden. Plattelanders over hun leven op het platteland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, oktober 2007. Bijlagen Bijlage

Nadere informatie

Nederland over Gemeenschapsaccommodaties

Nederland over Gemeenschapsaccommodaties Rapport Nederland over Gemeenschapsaccommodaties Voor: Oranje Fonds, Marinka Peerdemann Door: Mirjam Hooghuis Datum: 20 januari 2010 Project: 91688 Synovate Voorwoord Vanaf januari gooit het Oranje Fonds

Nadere informatie

Resultaat Windmolenenquête Wakker Emmen

Resultaat Windmolenenquête Wakker Emmen Resultaat Windmolenenquête Wakker Emmen Datum: 22 mei 2013 Plaats: Emmen 1. Inleiding Wakker Emmen vindt het belangrijk dat de mening van de burger wordt gehoord. Er is al een geruime tijd discussie binnen

Nadere informatie

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : 0-1 1 J A A R

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : 0-1 1 J A A R ROKEN EN ALCOHOLGEBRUIK Jeugd 2010 5 K I N D E R E N O N D E R Z O E K : 0-1 1 J A A R Kinderenonderzoek 2010 Om inzicht te krijgen in de gezondheid van de inwoners in haar werkgebied, heeft de GGD Zuid-Holland

Nadere informatie

Cultuurbeleving. Junipeiling Bewonerspanel. Utrecht.nl/onderzoek

Cultuurbeleving. Junipeiling Bewonerspanel. Utrecht.nl/onderzoek Cultuurbeleving Junipeiling Bewonerspanel Utrecht.nl/onderzoek Colofon uitgave Afdeling Onderzoek Gemeente Utrecht 030 286 1350 onderzoek@utrecht.nl in opdracht van Cultuur Ontwikkelorganisatie Gemeente

Nadere informatie

29 november 2014. Onderzoek: Veranderingen in de zorg en mantelzorg

29 november 2014. Onderzoek: Veranderingen in de zorg en mantelzorg 29 november 2014 Onderzoek: Veranderingen in de zorg en mantelzorg Veranderingen in de zorg en mantelzorg 29 november 2014 Over het EenVandaag Opiniepanel Het EenVandaag Opiniepanel bestaat uit 40.000

Nadere informatie