Nijmegen, april Gerdien H. de Weert-van Oene Tom Holsbeek Cor AJ de Jong

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Nijmegen, april 2011. Gerdien H. de Weert-van Oene Tom Holsbeek Cor AJ de Jong"

Transcriptie

1 Monitor Dubbele Diagnose Rapportage

2 Monitor Dubbele Diagnose Rapportage Nijmegen, april Gerdien H. de Weert-van Oene Tom Holsbeek Cor AJ de Jong Nijmegen Institute for Scientist Practitioners in Addiction Radboud Universiteit Nijmegen/ ACSW NISPA Postbus 9 65 HE Nijmegen

3 naar dit rapport kan als volgt verwezen worden: De Weert-van Oene GH, Holsbeek TB, De Jong CAJ: Monitor Dubbele Diagnose; jaarrapportage. NISPA, Nijmegen,.

4 Inhoudsopgave paginanr Introductie 5. Opzet en methode van de DD monitor 7. Overzicht resultaten. Enkele sociaaldemografische kenmerken 5. Problematiek bij opname en bij ontslag 7.. problematiek bij opname 7.. problematiek bij ontslag 5. Kerngegevens opname, ontslag en follow-up kerngegevens opname kerngegevens ontslag 5.. kerngegevens follow-up 5 6. Resultaten per meetinstrument diagnostische instrumenten DSM-IV As I MINI BPRS CIDI-SAM 6.. Diagnostische instrumenten DSM-IV As II 6.. Vragenlijst somatiek 6.. kwaliteit van leven en subjectieve klachten Euroqol-5D MANSA Demoralisatie PRISM MATE-ICN HONOS Overige meetinstrumenten Helping Alliance Questionnaire Motivatie tot behandeling (MfT) GGZ thermometer Samenvattende conclusies 67 Addendum: diagnosegroep patiënten met psychotische stoornissen 75

5 Introductie De rapportage die hier volgt bevat de resultaten van de Dubbele Diagnose monitoring over de periode -- tot --. in deze rapportage komen de resultaten aan de orde van patiënten die zijn ontslagen in genoemde periode. De rapportage heeft betrekking op de resultaten bij de negen instellingen die meegedaan hebben aan dit monitorjaar: de dubbele diagnose afdelingen van Iriszorg (Wolfheze), Novadic-Kentron (Rosmalen/Vught), VOF Breburg Groep Breda, VOF Breburg Groep Tilburg, GGZ Westelijk Noord-Brabant, Delta Psychiatrisch Centrum De Loodds (Poortugaal), De Woenselse Poort (Eindhoven), Tactus (Deventer) en van Tactus Forensische Verslavingskliniek (Apeldoorn en Beneden Leeuwen). De resultaten zijn geanonimiseerd, waarbij de instellingen in willekeurige volgorde zijn aangeduid met een letter A, t/m I. Op deze plaats willen wij de medewerkers van de instellingen die betrokken zijn bij deze pilot van harte bedanken voor hun deelname aan de monitor. Niet alleen de lokale projectcoördinatoren (Marike van Dijk, Ton Hamers, Yvonne Hoebink, Tom Holsbeek, Charlotte Rompas, Jos Stoof, Matty Timmermans, Roger Veldwijk, Sander Verbraak, Ingemar de Vries, Karina de Waal) hebben hier hard aan gewerkt, maar ook de andere hulpverleners binnen de DD afdelingen. Het is wennen om gegevens te verzamelen bij patiënten in het kader van de behandeling en de resultaten hiervan ook direct toe te passen. Deze instellingen hebben dit ingezien en zij zijn nu de voorlopers bij deze monitor. De lijsten zijn dit jaar alle ingevoerd in de webbased applicatie BergOp. Dit is positief ervaren; het is een gebruiksvriendelijk programma en de verwerking van de data gaat hiermee makkelijker en sneller. Dit rapport bevat veel figuren en tabellen, zonder al te veel tekst. Dit moet gezien worden als een naslagwerk, als een basis voor nader onderzoek en als management informatie. Nieuw in deze rapportage is het addendum waarin enkele gegevens worden gepresenteerd van een geselecteerde diagnosegroep. In dit geval zijn dit patiënten bij wie de diagnose psychotische stoornis is gesteld. Wij verwachten dat deze informatie kan bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de dubbele diagnose hulpverlening in Nederland en aan de discussies tussen instellingen onderling daarover. Gerdien de Weert Tom Holsbeek Cor de Jong Nijmegen, Mei 5

6 6

7 . OPZET EN METHODE VAN DE DD MONITOR Doelstelling De DD monitor is gestart als een benchmark. Benchmarking is een instrument dat het mogelijk maakt om de resultaten binnen de eigen organisatie te vergelijken met de prestaties van andere organisaties. Het gaat er hierbij om te leren van de beste van de klas. Daarbij staat voorop om samen te kijken op welke manier deze erin slaagt de beste van de klas te zijn en vervolgens zelf te proberen dit over te nemen. Competitie in plaats van concurrentie. Gaandeweg zijn zowel de IMC benchmark, als de DD benchmark overgegaan in een monitor. De doelstelling daarvan is breder en beoogt naast het onderling vergelijken tussen instellingen ook: het aanleveren van managementinformatie binnen de instelling/afdeling, het aanbieden van informatie aan de hulpverlener over de patiënt. Dat kan zowel de individuele patiënt zijn en diens ontwikkelingen gedurende de behandeling, maar ook de (eigen) patiëntengroep als geheel. De patiënt kan op basis van de informatie die middels de monitor wordt verkregen de eigen ontwikkelingen volgen. Een vaag concept als motivatie wordt zichtbaar en tastbaar en voor patiënten kan dit heel prettig werken. De monitor levert aanknopingspunten op voor het gesprek tussen hulpverlener en patiënt en kan op deze wijze bijdragen tot methodiekontwikkeling. De monitor levert wetenschappelijke informatie op. In de GGz is een uitkomstenkwadrant geformuleerd voor monitoring/benchmarking (figuur ), dat ook wordt gehanteerd als uitgangspunt bij de IMC monitor. Binnen dit kwadrant worden klinische resultaten, kwaliteit van leven, patiënttevredenheid en kosten gemeten. Het ligt voor de hand bij de DD monitor deze vierdeling te volgen. Klinische resultaten: Wijze/niveau uitstroom Diagnose opname/ontslag Duur verblijf EuropASI BSI RCQ, HAQ Kwaliteit van leven: EuroQol uitkomstkwadrant Patienttevredenheid: GGZ thermometer CQ-index Kosten: Aantal opnamedagen Betrokkenheid disciplines Ziekenhuisopnames Medicijngebruik Figuur. de uitkomstkwadranten GGZ en DD monitor 7

8 Doelgroep De doelgroep van de DD monitor wordt gevormd door patiënten die worden opgenomen in een dubbele diagnose kliniek. Hierop worden geen uitzonderingen gevormd. Wanneer een patiënt door zijn of haar situatie niet in staat is vragenlijsten in te vullen, kan enkele dagen gewacht worden tot de toestand verbeterd is. Een en ander betekent dat ook patiënten die niet direct het hele programma zullen doorlopen, kunnen worden geïncludeerd voor de monitor. Patiënten die bijvoorbeeld voor een time-out opname van een of twee weken komen, zullen ook worden geïncludeerd. Bij deze patiënten worden echter niet alle meetinstrumenten, zoals later beschreven, afgenomen. De monitorinstrumenten worden bij deze kortverblijf patiënten beperkt tot: Kerngegevens Medicatie BPRS CIDI-SAM MfT-O Overige meetinstrumenten bij deze patiënten worden alleen verzameld wanneer dat in het licht van hun behandeling/verblijf bij de DD afdeling zinvol is. Patiënten vullen vragenlijsten in c.q. van patiënten worden gegevens verzameld direct na intake bij de DD afdeling. Naast de ingevulde vragenlijsten (patiënt zelfrapportage) worden gegevens verzameld door middel van (gestructureerde) interviews met patiënten en door het aanleveren van registratiegegevens. Informed consent voor deelname aan de monitor wordt opgenomen in de behandelovereenkomst die een patiënt tekent bij opname. Meetinstrumenten De volgende meetinstrumenten worden afgenomen bij de DD monitor:. EuropASI: inschatting aard en ernst van verslavingsproblematiek op 6 levensgebieden. Interview.. EuroQol 5D: kwaliteit van leven. Zelfrapportage patiënt.. SCL-9/BSI: klachtenlijst gepercipieerde (psychische) gezondheid. Zelfrapportage patiënt. a. MfT: motivatie voor behandeling. Zelfrapportage patiënt. b. MfT-O: geobserveerde motivatie voor behandeling. Zelfrapportage hulpverlener. 5. RCQ: motivatie voor verandering per middel. Zelfrapportage patiënt. 6. MINI: psychiatrische (As I) problematiek. Interview. 7. BPRS: Brief Psychiatric Rating Scale. Interview. 8. Demoralisatieschaal 9. Prism. CIDI-SAM: psychiatrische diagnose. Interview. a. SIDP-IV: voor vaststellen persoonlijkheidsstoornissen (As II pathologie). Interview. b. Screeningsinstrument voor persoonlijkheidspathologie. a. HAQ: Helping Alliance Questionnaire: therapeutische relatie. Zelfrapportage patiënt. b. HAQ-O: therapeutische relatie in optiek behandelaar. Zelfrapportage hulpverlener.. GGz-thermometer. Patiënttevredenheid met de verleende zorg. Zelfrapportage patiënt.. MATE-ICN: Activiteiten, & participatie, hulp & ondersteuning. 5. Kerngegevens opname, kerngegevens ontslag, kerngegevens follow-up 6. HONOS: Health of the Nations Outcome Scale. Observatielijst hulpverlener. 7. Medicatie Overigens staat de set meetinstrumenten ook ter discussie in de Kerngroep DD monitor en zal op basis van deze discussie in de toekomst worden bijgesteld. De EuropASI wordt meer en meer vervangen door de MATE. 8

9 In het schema dat hierna wordt getoond, is aangegeven op welke tijdstippen de meetinstrumenten worden ingevuld cq afgenomen en hoeveel de tijdinvestering is per meetinstrument. Vragenlijst Week Week Week 5 Week 9 Week Bij de Dubbel Diagnose monitor is sprake van een minimum-, en een maximumvariant. Het verschil tussen de minimum- en de maximumvariant is niet gelegen in de intensiteit van participatie van een instelling, maar in de mate waarin een patiënt de deelname aan de monitor aankan, cq waarin een patiënt in staat is tot zelfrapportage in schriftelijke vragenlijsten. Wanneer de hulpverlener de inschatting maakt, dat een patiënt hier niet toe in staat is, wordt de minimumvariant gehanteerd, waarin alleen observatiematen worden gebruikt. Bij een instelling kan dus sprake zijn van toepassing van de maximum- en van de minimumvariant. Afgenomen door: EuropASI 6 min Onderzoeksmedewerker CIDI-SAM 5 min Verslavingsarts EuroQol 5D min min Onderzoeksmedewerker SCL-9/BSI 5 min 5 min Onderzoeksmedewerker MFT 5 min 5 min 5 min 5 min Onderzoeksmedewerker MFT/O RCQ 5 min 5 min 5 min 5 min Onderzoeksmedewerker HONOS min min Behandelaar HAQ min min min min Onderzoeksmedewerker BPRS 5 min 5 min Behandelaar MINI 5 min Behandelaar SIDP-IV 5 5 min Behandelaar GGZ thermometer 5 min Onderzoeksmedewerker Screener psychop. 5 min Behandelaar Prism min min min min Onderzoeksmedewerker Demoralisatieschaal 5 min 5 min 5 min 5 min Onderzoeksmedewerker MATE-ICN min min min min Onderzoeksmedewerker Kerngegevens opname min Kerngegevens tussentijds Onderzoeksmedewerker Onderzoeksmedewerker Kerngegevens ontslag 5 min Onderzoeksmedewerker Kerngegevens followup 9 min 5 min 5 min min 8 min min Onderzoeksmedewerker De vragenlijsten worden afgenomen bij,, 5, 9 en weken. Bij langer durende opname vervolgens om de weken, zolang de opname duurt. CIDI-SAM wordt afgenomen tijdens het anamnesegesprek tijdens opname Tijdsbesteding RCQ is afhankelijk van het aantal middelen waaraan een patiënt verslaafd is. BPRS week wordt afgenomen tijdens het opnamegesprek MINI staat aangegeven in week, maar kan een keer tijdens opname afgenomen worden 5 SIDP-IV staat voor week 5, maar kan een keer tijdens opname afgenomen worden 9

10

11 . OVERZICHT RESULTATEN.. Overzicht resultaten Tabel. laat zien hoeveel vragenlijsten zijn verzameld bij de instellingen op de verschillende tijdstippen. Tabel.. Overzicht verzamelde vragenlijsten (in alfabetische volgorde) A B C D E F G H I ASI ernstscores BPRS BPRS BPRS week anders CIDI-SAM Demoralisatie Demoralisatie 5 Demoralisatie 9 Demoralisatie Demoralisatie week anders EQ5D EQ5D EQ5D week anders GGZ thermometer HAQpt HAQpt 5 HAQp 9 HAQpt HAQpt week and HAQhv HAQhv 5 HAQhv 9 HAQhv HAQhv week anders HONOS HONOS 5 HONOS 9 HONOS HONOS week and. Kerngegevens Opname Ontslag Follow-up MANSA week MANSA week MANSA week and. MATE-ICN MATE-ICN 5 MATE-ICN 9 MATE-ICN MATE-ICN week

12 and MfT MfT 5 MfT 9 MfT MfT week anders MfT-O MfT-O 5 MfT-O 9 MfT-O MfT-O week anders MINI Prism Prism5 Prism9 Prism Prism week anders RCQ RCQ 5 RCQ 9 RCQ RCQ week anders Somatieklijst Figuur.. Ingevulde lijsten in week als percentage van de kerngegevens bij opname (totaal). Legenda: bij 7% van de patiënten van wie kerngegevens bij opname zijn verkregen, is de BPRS ingevuld.

13 Figuur.. Ingevulde lijsten in week als percentage van de respons per lijst in week (totaal). Legenda: bij 8,5% van de patiënten van wie in week kerngegevens opname zijn verkregen, zijn ook de kerngegevens ontslag ingevuld; bij % van de patiënten van wie in week een BPRS is ingevuld, is deze ook in week verkregen. Opgemerkt moet worden bij figuur. dat kerngegevens follow-up in een aantal gevallen pas in het volgende jaar bekend worden. Conclusies respons: In hebben nog 9 DD klinieken geparticipeerd in de monitor. Van drie klinieken (G, H en I) zijn echter nauwelijks gegevens verkregen. Van 66 patiënten zijn kerngegevens bij opname bekend. Dat is iets minder dan in 9 toen 5 patiënten in de kerngegevens opname waren geregistreerd. Het percentage kerngegevens ontslag is echter met 8,5% hoger dan alle voorgaande jaren. Kerngegevens follow-up worden nauwelijks meer geregistreerd. De frequentie waarmee de overige vragenlijsten zijn ingevuld in week varieert van tot 55% van de kerngegevens opname; De ingevulde lijsten in week, als percentage van de ingevulde lijsten in week, zijn gegeven in figuur.. Deze percentages schommelen tussen de % (voor de MANSA die in de loop van is opgenomen in de monitor) en 6% voor de Helping Alliance Questionnaire. Conclusie: de respons is bij de kerngegevens goed te noemen. Vooral het resultaat wat betreft kerngegevens ontslag is een teken dat de monitor ingeburgerd raakt bij de deelnemende klinieken. Dit hoge percentage geeft mogelijkheden voor verdere analyse van de gegevens rond specifieke vraagstellingen.

14

15 . ENKELE SOCIAALDEMOGRAFISCHE KENMERKEN PATIËNTEN.. Demografische gegevens Tabel.. Baseline kenmerken van patiënten per instelling en totaal. Gegeven zijn aantallen (en percentages tussen haakjes). DD patiënten N=66 DD patiënten 9 N=97 DD patiënten 8 N=5 DD patiënten 7 N=6 Geslacht man vrouw Leeftijd (gem; sd) Leeftijdrange Etniciteit autochtoon allochtoon 56 (76) () 7,7 (,) (86) 6 () 75 (76) () 6, (8,9) (8) 9 (9) 85 (75) 8 (5) 6,7 (9.9) (77) () 8 (75) 78 (5) 5, (9,) 9 68 (78) 56 () Figuur.. Patiënten naar geslacht per instelling in de monitor (gegeven zijn percentages). Figuur.. Patiënten naar leeftijd per instelling in de monitor. (gegeven is gemiddelde leeftijd) Figuur.. Patiënten naar etniciteit per instelling in de monitor (gegeven zijn percentages). 5

16 Conclusies sociaaldemografische gegevens: Geslacht Over het geheel genomen is een kwart van de patiënten vrouw en driekwart man. Bij A is het percentage vrouwen het laagst (7%), bij F het hoogst (7%). Het totaal percentage vrouwen is vrijwel onveranderd ten opzichte van voorgaande monitorjaren. Leeftijd Gemiddeld genomen zijn de patiënten 7 jaar oud. De jongste patiënt is 8 jaar, de oudste 69. De patiënten bij A en C zijn het jongst, die bij D het oudst. De patiënten zijn gemiddeld genomen een jaartje ouder dan in 9. Etniciteit Een op de zeven patiënten is van niet-nederlandse afkomst. Het percentage allochtone patiënten is het hoogst bij A en het laagst bij C. Het percentage allochtone patiënten is lager dan dat in 9. 6

17 . PROBLEMATIEK BIJ OPNAME EN BIJ ONTSLAG.. Problematiek bij opname EuropASI Hieronder zijn de scores weergegeven voor de EuropASI. Omdat slechts 5 ASI-lijsten zijn ingevuld bij 5 instellingen,zijn de aantallen per instelling te klein om ze hier apart weer te geven. Daarom zijn alleen de gemiddelde totaalscores weergegeven over. Figuur.. ASI scores DD patiënten 7, 8, 9,. De figuur laat ook de scores zien voor de voorgaande monitorjaren. Duidelijk is dat de ernstscores voor opleiding en werk, en voor alcoholproblematiek in hoger zijn dan in de jaren daarvoor. De score voor drugsproblematiek is juist lager. Voor de overige scores zijn er geen veranderingen te signaleren. Figuur.. GAF scores bij opname per instelling in de monitor;. 7

18 Figuur.. GAF scores bij opname in de monitor 7, 8,9,. De GAF scores lopen voor de verschillende DD klinieken nogal uiteen. Met name de patiënten bij instelling F hebben significant hogere GAF scores dan die bij de instellingen B, D en E. De GAF scores die bij instelling D worden gegeven zijn het laagst. In is de gemiddelde GAF score totaal lager dan in de voorgaande monitorjaren. Dit kan deels verklaard worden omdat instelling D, waar de GAF score gemiddeld het laagst is, de meeste patiënten registreert in de kerngegevens opname. Echter, dit was ook in de vorige jaren al het geval en verklaart dus zeker niet alles van de afgenomen GAF score. De tabellen op de volgende pagina s laten de problematiek zien van de DD patiënten in bij opname. In deze tabel zijn voor As II en As III diagnose alleen de aantallen en percentages voor de totale DD populatie gegeven. De aantallen per instellingen waren te klein. 8

19 Tabel.. Problematiek patiënten. Ter vergelijking zijn gegevens van de monitorjaren 7 en 8 gepresenteerd. (perc. tussen haakjes). De meest voorkomende antwoorden per instelling en totaal zijn gemerkt. Primaire problematiek alcohol drugs anders Ontbrekende gegevens Patiënt gebruikt* alcohol opiaten cocaïne amfetamine cannabis XTC Hallucinogenen GHB Benzo s Anders Ontbrekende gegevens Duur verslavingsproblematiek < jaar -5 jaar 5- jaar > jaar Ontbrekende gegevens Psychiatrische diagnose As I* Ontwikkelingsstoornis Cognitieve stoornis Stemmingsstoornis Angststoornis Somatoforme stoornis Dissociatieve stoornis Eetstoornis Slaapstoornis Impulsiviteitsstoornis Psychotische stoornis Verslavingsdiagnose As I* Alcoholafhankelijkheid Cocaïne afhankelijkheid Afhankelijkheid opioiden Afhankelijkheid cannabis A N= (5) (5) (6) 6 (67) 9 (79) (5) 6 (5) (8) () (6) () () 6 (5) 5 (6) 6 (5) () (8) (8) (8) 8 () 9 (8) 6 (5) 6 (5) B N=7 () 6(66) 9 (8) 8 (6) (8) 5 (5) 7 (6) () () 8 (8) () () 7 (7) 88 (9) 9 (9) () 5 () 7 (5) () 6 () 8 (6) 7 (6) () 7 () C N=5 (5) 7 (56) 7 () () 6 () (6) () () (8) (5) (8) 7 () (79) 7 () () 9 (7) () () () () () 5 (9) 6 () D N= 9 (8) 79 (6) 9 (5) 6 (5) 6 (6) 7 (5) 5 () 6 (8) 6 () (9) (7) (8) 7 (56) (8) () (5) 9 (7) () () 6 (5) 9 () 6 (9) 5 (7) () 5 (9) E N=8 5 (6) 58 (5) 8 (7) () 58 (5) () () () 8 (7) () () 8 (78) () () (9) 9 (7) () () 8 (6) 6 (59) () 7 (6) 6 () F N=8 (5) (65) G N= H N= I N= (8) 5 () 9 (5) 6 (6) (6) () 5 () (8) () 7 (9) (6) () 6 (6) (6) () () () () 6 () 7 (8) (8) 6 (6) N=66 77 () 6 (6) 8 77 (7) 7 (7) (6) 5 (8) 6 () () 7 (6) 7 (5) (,) () 7 () 6 () (7) () 7 () 89 (9) 87 (9) () () () () () (6) () 57 () () 9 N=97 6 () 67 (56) 9 (9) () (7) 66 () 9 (9) 7 (5) () 59 () 95 () (65) 88 (7,5) (,7) 87 (7,) 78 (5,5) (,7) (,) 6 (,) (,6) 8 (,) 8(7,) (9) 6 (7) 69 () 7 () 8 N=5 6 (9) (57) 5 () 6 () 5 (5) (7) 5 (6) 5 () () 8 9 (5) 7 (9) () (5) N=9 88 () 5 (59) (8) 57 7 (8) 5 (5) 6 (6) 9 (5) 5 () () 68 () 5 () (8) 7 (7) 76

20 Afhankelijkheid sedativa Afhankelijkheid amfetamine Afhankelijkheid hallucinogenen Afhankelijkheid versch. midd. Afhankelijkheid anders /onb. Verslavingsdiagnose As I Alcoholmisbruik Cocaïne misbruik Misbruik opioiden Misbruik cannabis Misbruik sedativa Misbruik amfetamine Misbruik hallucinogenen Misbruik ander/onb. middel As II diagnosen Paranoïde Schizoïde Schizotypisch Antisociaal Borderline Theatraal Narcistisch Ontwijkend Afhankelijk Obsessief-compulsief NAO Geen diagnose Uitgestelde diagnose As IV psychosociale problematiek* Primaire steungroep Problemen mbt wonen Financiële problemen Problemen met politie/justitie Problemen sociale omgeving Opvoedingsproblemen Werkproblemen Toegankelijkheid voorzieningen Anders Geen () 6 (5) 5 () () () () () () () 9 (8) 7 (9) () (8) 7 (9) 6 (5) (5) (5) 8 () 9 (79) 5 (6) (8) (5) () (7) () 6 (5) () 7 (7) 7 (6) () 8 (8) () () () () () 5 (5) () 9 (8) 9 (7) (8) 67 (6) (8) 8 (6) () () 5 () 55 (5) () 6 () () () 5 (9) 5 (9) 9 (7) (8) (6) (8) 5 (9) () () () 7 () (6) () (8) () 5 (9) 6 () 5 (9) 5 (8) 9 (55) 5 (8) () 9 (7) () () () 6 () () (8) (9) () 6 (5) () (9) () (9) () () () () () 7 (5) 6 () () () () () () (6) 7 () 5 () 7 (56) 58 (5) 58 (5) (6) () (9) 99 (76) () () *: meerdere antwoorden per patiënt mogelijk. **: te weinig informatie. Slechts bij een enkele patiënt een diagnose vermeld. (9) 8 (7) 6 (6) () () () () () () () () 5 () () 7 (5) 9 (8) 5 (6) 9 (5) 6 () () () 9 (5) () 6 (57) () 7 (6) () 8 () (5) () () 8 () 7 (8) () 5 () () (5) () (5) 7 (5) () (5) () () 7 (8) () (6) (8) 5 () (55) 6 (6) 8 (7) () (79) (5) 5 () 6 () 9 (6) () 7 () (9) (9) () 9 (8) () 9 () (,) 7 () () () (7) 75 (6) (,) 7 () 9 () 6 () 7 () 98 () 7 (6) 76 (8) 67 (57) 7 (7) 7 (7) 6 () 9 () (7) 87 (6) 9 () 6 () 6 () 9 () 6 (9) 5 () (9) (9) 5 () 9 () (8) 5 () 5 (7) 5 () () 5 (,) (,) (6) 79 (6) (,6) (,6) 6 () 5 () (,) 85 (7) () (9)

21 Middelengebruik Het primaire middel dat wordt gebruikt door de DD patiënten is drugs. Dit geldt voor alle klinieken. Van de drugs wordt cocaïne het meest gebruikt. Gemiddeld gebruiken de patiënten,5 middelen. Bij instelling A gebruiken de patiënten gemiddeld, (sd,9) middelen; bij instelling C gemiddeld, (sd.) middelen. Afhankelijkheid / misbruikdiagnose: Afhankelijkheid van alcohol wordt het vaakst gemeld: bij bijna de helft van de patiënten. Bij iets minder dan een derde van de patiënten is sprake van afhankelijkheid van cocaïne. Gemiddeld is er sprake van, afhankelijkheidsdiagnosen per patiënt. Hierin zijn slechts marginale verschillen tussen de instellingen. Misbruik wordt minder vaak gediagnosticeerd. Misbruik van alcohol en van cocaïne komen voor bij ongeveer een op de tien DD patiënten. Er is sprake van gemiddeld, misbruikdiagnosen per patiënt. Overige As I diagnosen Psychotische en ontwikkelingsstoornissen worden het meest gediagnosticeerd bij de DD klinieken. Daarin zijn enkele verschillen op te merken tussen de klinieken onderling (zie daarvoor tabel). Gemiddeld worden,9 (sd,7) As I stoornissen per patiënt vastgesteld. Ook hierbij zijn de verschillen tussen de klinieken klein. Persoonlijkheidsstoornissen Bij 8% van de patiënten is sprake van een uitgestelde diagnose op As. Bij de klinieken B, D en E geldt dat dit ook de meest voorkomende diagnose is. Bij kliniek C is de persoonlijkheidsstoornis NAO de meest gestelde As diagnose. Bij kliniek A wordt de diagnose Antisociale Persoonlijkheidsstoornis bij 8% van de patiënten vastgesteld, bij kliniek F de diagnose Borderline Persoonlijkheidsstoornis bij 5%. Gemiddeld is er sprake van,5 (sd,7) As diagnose per patiënt. Het gemiddelde is het hoogst bij kliniek A (,; sd,) en het laagst bij kliniek D (,; sd,6). Somatische stoornissen Bij 7% van de DD populatie wordt geen somatische (As III) diagnose gesteld bij opname. Het is daarbij niet duidelijk of er geen sprake is van een As stoornis, of dat deze niet is geregistreerd. Van degenen bij wie wel een somatische diagnose op As III van de DSM-IV is gesteld, komen ziekten van het bewegingsstelsel het meest voor, gevolgd door spijsverteringsziekten en ziekten van het zenuwstelsel. Psychosociale problemen 96% van de patiënten heeft een diagnose op As. De meest vermelde problemen betreffen werk of het ontbreken daarvan. Per kliniek kan het meest genoemde probleem daarvan afwijken (zie daarvoor tabel). Gemiddeld is er sprake van,8 (sd,7) problemen op As per patiënt. Het hoogste gemiddelde wordt gevonden bij kliniek A:,7 (sd,) en het laagste bij kliniek C:, (sd,). Passend bij de doelgroep van de klinieken, is er sprake van een veelheid aan diagnosen op de assen van de DSM- IV. In onderstaande figuren is aangegeven welke combinaties van diagnosen voorkomen bij de DD patiënten. Het gaat hierbij om de combinatie van een verslavingsdiagnose en een andere As I of As II diagnose.

22 Figuur.. Prevalenties van enkele combinatie van verslavingsdiagnose en As I en As II stoornissen. Bij een op de vijf patiënten met en alcoholafhankelijkheid komt ook een stemmings- angst- of psychotische stoornis voor en in iets mindere mate een ontwikkelingsstoornis. Bij patiënten met cocaïneafhankelijkheid komt de combinatie met een psychotische stoornis bij ruim een kwart van de patiënten voor. Ook ontwikkelingsstoornissen worden bij deze groep frequent vastgesteld. Bij een op de vijf patiënten met een afhankelijkheid van opiaten komt ook een ontwikkelings-, angst- en/of stemmingsstoornis voor. Bij 8% is sprake van de combinatie met een psychotische stoornis. Bij cannabisafhankelijkheid komt de combinatie met psychotische stoornissen het vaakst voor. Conclusies bij problematiek bij opname: Er worden steeds minder ASI s ingevuld. In alleen nog door instelling B. ASI-scores voor opleiding/werk en voor alcoholproblematiek zijn hoger dan die in 9, de score voor drugsproblematiek is lager. De overige scores wijken niet veel af van die in voorgaande jaren. De GAF score is gemiddeld,5 in. De GAF score is het hoogst bij patiënten van instelling F en het laagst bij instelling D. Van 7 tot en met is sprake van een geringe maar geleidelijke afname van de gemiddelde GAF score bij opname. De primaire problematiek is bij de grootste groep patiënten drugs. cocaïne is het middel dat het meest gebruikt wordt. Dit is bij alle instellingen het geval. De duur van de verslavingsproblematiek bestaat bij de meerderheid van de patiënten langer dan tien jaar. Bij een kwart van de patiënten is sprake van een psychotische stoornis, en bij een op de vijf patiënten van een ontwikkelingsstoornis, een stemmings- of een angststoornis.

23 De instellingen verschillen in deze psychiatrische moribiditeitspatronen. Bij sommige instellingen worden ontwikkelingsstoornissen het vaakst gediagnosticeerd, bij andere angststoornissen, en bij weer andere psychotische stoornissen. Afhankelijkheid van alcohol wordt bij bijna de helft van alle patiënten gediagnosticeerd. Bij % is sprake van cannabis-afhankelijkheid en bij % van cocaïneafhankelijkheid. De combinaties alcohol-afhankelijkheid en angststoornissen, cocaïneafhankelijkheid en psychotische stoornissen, opiaat-afhankelijkheid en stemmingsstoornissen en cannabis-afhankelijkheid en psychotische stoornissen komen veel voor bij deze patiënten. Van de persoonlijkheidsstoornissen is bij 8% van de patiënten sprake van een uitgestelde diagnose. Een op de vijf patiënten heeft een persoonlijkheidsstoornis NAO en bij 6% is sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Problematiek op As IV van de DSM-IV wordt vaak vastgesteld. Zes van de tien patiënten hebben problemen met werk en/of met de primaire steungroep. Bij vier van de tien is sprake van sociale problemen en/of woonproblemen en/of financiële problemen.

24 .. Problematiek bij ontslag Tabel.. DSM-IV diagnose bij ontslag. De meest voorkomende antwoorden per instelling en totaal zijn gemerkt. Psychiatrische diagnose As I* Ontwikkelingsstoornis Cognitieve stoornis Stemmingsstoornis Angststoornis Somatoforme stoornis Dissociatieve stoornis Eetstoornis Slaapstoornis Impulsiviteitsstoornis Psychotische stoornis Ontbrekende gegevens Verslavingsdiagnose As I* Alcoholafhankelijkheid Cocaïne afhankelijkheid Afhankelijkheid opioiden Afhankelijkheid cannabis Afhankelijkheid sedativa Afhankelijkheid amfetamine Afhankelijkheid hallucinogenen Afhankelijkheid versch. middelen Afhankelijkheid anders /onb. Verslavingsdiagnose As I Alcoholmisbruik Cocaïne misbruik Misbruik opioiden Misbruik cannabis Misbruik sedativa Misbruik amfetamine Misbruik hallucinogenen Misbruik ander/onb. middel As II diagnosen Paranoïde Schizoïde Schizotypisch Antisociaal Borderline Theatraal A N= 7 (9) (7) (8) () () 6 (5) 7 (9) 5 () 6 (5) (8) 5 () 6 (5) 5 () () () () (8) () (5) () () B N=7 7 (7) () (9) 6 (5) () 7 (7) 7 () () 8 () 7 () 9 () () () () (5) (7) () () () () (5) 6 (8) C N=6 (6) () () 9 () () () 8 (7) 9 () (9) (9) () 5 () () () () 6 () (7) 6 () (7) (7) (9) () 9 () 8 (9) D N= 5 (9) 5 () (8) (9) () () () () 57 () () (8) () (8) 9 (7) () () (9) 7 (5) () (8) 6 (5) () () () 8 (6) 9 (5) () E N=8 7 () () 8 () (9) () () (5) 9 (6) (5) 6 () (5) 9 (6) 6 (8) 7 (9) () () 7 (9) () () 6 (8) () () 8 () F N= (9) 6 (8) (9) () () () (8) 5 (5) () (6) 7 () (6) (6) (6) () 5 (5) (6) () (6) (6) (5) G N= H N= I N= N=89 7 (8) () 76 () 8 () () () () 5 () () (9) 5 (9) 8 () () 9 (8) (9) 5 (6) () () 8 () 5 (9) 8 () 8 (7) () 6 () () (6) 5 () () 8 () 7 (9) () 9 N=7 8 () 5 () 9 () 9 () (,) (,) (,) () 9 () 5 (9) 8 () 5 (9) (8) 58 () (5) 5 (6) 9 () 7 () (8) 5 () 7 () () 7 (6) (,) () (,) (7) 8 () ()

25 Narcistisch Ontwijkend Afhankelijk Obsessief-compulsief NAO Geen diagnose Uitgestelde diagnose As IV psychosociale problematiek* Problemen primaire steungroep Woonproblemen Financiële problemen Problemen met politie / justitie Problemen sociale omgeving Opvoedingsproblemen Werkproblemen Toegankelijkheid gezondheidsdiensten Andere Geen A N= () () 8 () () () (58) (5) 6 (5) (88) (5) (5) () (8) B N=7 () () () 6 () (7) 5 () 59 (8) 8 (5) 6 (9) 6 () (6) 8 () 7 (6) (9) 8 () * verschillen tussen de klinieken zijn significant bij p<.5. C N=6 () () 7 (5) 6 () 7 (7) (9) 6 () 9 (6) (8) () 7 (5) (9) () (8) () () D N= () () () 9 () 8 (9) 8 () 88 (67) 6 (7) 5 () 5 (9) () (8) (77) () () () E N=8 (5) (5) (8) 7 (6) 8 (5) () 7 () 56 (7) 5 (65) () F N= () () () 6 (8) () () 6 (77) (8) 8 (5) 5 (5) 5() () (59) (9) G N= H N= I N= N=89 9 () () () 7 () 8 () 7 (8) 88 () 5 (65) 66 () 56 () (6) 9 (9) (8) 55 (66) 7 () 9 (8) 7 () 9 N=7 () (,5) 5 () (6) 59 () 6 (7) 8 (7) 6 () 7 (7) 59 () 8 () () 99 (7) 9 () 8 (7) 9 () 5

26 Gemiddeld genomen zijn er, afhankelijkheidsdiagnosen,, misbruikdiagnosen,, andere As I diagnosen,,7 persoonlijkheidsdiagnosen en, diagnosen op As per patiënt bij ontslag. Een overzicht is getoond in figuur.5 waarbij geldt dat alle getoonde verschillen tussen de instellingen significant zijn bij ANOVA toetsing. Figuur.5. Gemiddelde aantallen diagnosen op de assen van de DSM-IV per patiënt en per instelling;. Zo is in figuur.5 af te lezen dat bij instelling A gemiddeld genomen, afhankelijkheidsdiagnosen per patiënt worden gesteld en,8 misbruikdiagnosen. Het aantal afhankelijkheidsdiagnosen ontloopt elkaar niet veel, hoewel bij de instellingen C en F significant minder afhankelijkheidsdiagnosen per patiënt worden gesteld dan bij de vier overige instellingen. Bij instelling B worden significant minder misbruikdiagnosen en persoonlijkheidsdiagnosen gesteld. Bij deze instelling worden tegelijk de meeste overige As I en As diagnosen gesteld. Over het totaal genomen (As afhankelijkheid, misbruik, psychiatrisch overig; As ; As ) is er sprake van 6,6 diagnosen per patiënt. Ook in dit cijfer zijn significante verschillen per instelling. (figuur.6). Het laagste aantal diagnosen is te vinden bij de patiënten van instelling D (6,) en het hoogste bij instelling A (7,8). Duidelijk wordt hiermee wel dat het gaat om een groep patiënten met veel comorbiditeit. Figuur.6. Gemiddeld aantal diagnosen over het totaal van de DSM-IV per patiënt en per instelling;. 6

27 GAF score bij ontslag De GAF score is bekend bij opname en bij ontslag. De gemiddelde GAF score bij opname is,5 (sd 8,) en die bij ontslag is 6, (sd 7,) voor alle patiënten, met een spreiding van 5 7. Van 9 patiënten is de GAF score bekend zowel bij opname als bij ontslag. Figuur. toont de resultaten. De 9 patiënten hebben gemiddeld een hogere GAF score bij ontslag en dit verschil is significant bij gepaarde t-toets. Dat wil zeggen dat er statistisch gezien sprake is van een verbetering in het functioneren bij deze patiënten, hoewel zoals in figuur.7 te zien is, het verschil soms klein is. Figuur.7. GAF scores bij opname en ontslag; gepaarde metingen per instelling en totaal. Conclusies problematiek bij ontslag: De As I diagnose psychotische stoornissen is ook bij ontslag de meest gestelde diagnose. Dit verschilt overigens wel per kliniek. Bij sommige klinieken is ontwikkelingsstoornis de meest gestelde ontslagdiagnose, bij andere angst- of impulsiviteitsstoornis. Alcohol-afhankelijkheid wordt vastgesteld bij vier van de tien patiënten. Op as II is bij % van de patiënten sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO. Bij een op de vijf patiënten is sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Er worden gemiddeld bijna 7 diagnosen per patiënt gesteld op de assen van de DSM-IV. Dit is een weerspiegeling van de complexiteit van de problemen waarmee DD patiënten te kampen hebben. Dit gemiddelde aantal diagnosen is het laagst bij instelling D en het hoogst bij instelling A. De gemiddelde GAF score bij ontslag is 6,. Klinisch gezien is dit een geringe toename ten opzichte van de GAF score bij opname, hoewel het verschil wel statistisch significant is. 7

28 8

29 5. OPNAME, ONTSLAG EN FOLLOW-UP 5.. Opname Tabel 5.. Opname gegevens. Aantallen per instelling en totaal. Tussen haakjes zijn alleen voor de totale kolom percentages gegeven. Vrijwillige opname Ja Nee Onbekend Ontbrekende gegevens In aanraking geweest met politie Ja Nee Onbekend Ontbrekende geg. Justitiële titel Artikel Artikel 8 Artikel 5 lid 5 TBS TBS met voorw. Schorsingsvoorw. Andere detentie ISD overig BOPZ IBS Voorl. machtiging Voorw. machtiging Machtiging eigen verzoek observatiemachtiging Hulpvraag verwijzer Geen specifieke Diagnostiek Middelen afbouw Stabiliseren Terugval preventie Detoxificatie Doorbreken gebruik Doorbreken psych.probl Vervolgbehandeling Medicatie instellen Structuur bieden Resocialisatie Hanteren middelengebr Hanteren psych.probl. Time out Crisisopname Motiveren Somatisch herstel Anders Hulpvraag patiënt Geen specifieke Diagnostiek Middelen afbouw Stabiliseren A N= 7() 7 () 6(86) 7 () () (9) 5() (9) (5) 5() (6) (7) (7) () (7) () 6(5) 8() (8) () 6(5) (58) () () (8) (8) () B N=7 8(8) 7(8) () 6(75) 9() 7 () 8(6) 8(8) () 8(6) (9) () 9(8) 6(6) () 9(8) () () () 9(8) () () () 7(7) () 7(5) 9(8) () C N=5 5(87) 7 () () () 6(65) () 5(9) 7(89) 5(85) (6) () 5(7) 6(9) () () () 5(9) D N= 5(89) 5 () 6() 6(56) () 6 (8) (5) () () () (6) () (8) 5() 7(6) 79(6) (9) 9(7) (9) () 6() 5() 7() (9) () 8(6) () 7(5) (6) 6() () 6(5) E N=8 96(9) () () 86(9) () (6) 9(5) () 9(6) () () 65(6) 87(8) (9 9(8) () 7(6) () () 85(79) 85(79) () () () 7(5) () () F N=8 (9) (9) 6(9) (9) () 7 (5) (5 8() 8() (5) 8() 5() 8(7) (5) 8() () 8() (5) (8) (5) 7(8) () () (5) G N= H N= 6(6) 5() (5) (8) I N= N=66 7(8) 7 (6) 57(5) (65) 7() 9 (5) () () () () () 8() () 8() (6) () (9) () 7(5) (5) 65(5) 9() 9() (5) (6) (6) 55() (5) 9(6) 7(6) 5() 8() (7) 78(6) 7() (5) 9 N=97 (79) () 8 () (6) 6(56) (8) 96 8 () 65() () 7 () 88 (8) 78(56) 98() (7) 56 () 6 () 5 (5) 5 () 9 (8) 8() 7 () () 6 (5) 8 () (5) 7 (7) () (5) 6 () 8 N=5 7(8) 76 (7) 7 () 75(57) 5 () 9

30 Terugval preventie Detoxificatie Doorbreken gebruik Doorbreken psych.probl Vervolgbehandeling Medicatie instellen Structuur bieden Resocialisatie Hanteren middelengebr Hanteren psych.probl. Time out Crisisopname Motiveren Somatisch herstel Anders Behandeldoel Diagnostiek Middelen afbouw Stabiliseren Terugval preventie Detoxificatie Doorbreken gebruik Doorbreken psych.probl Vervolgbehandeling Medicatie instellen Structuur bieden Resocialisatie Hanteren middelengebr Hanteren psych.probl. Time out Crisisopname Motiveren Somatisch herstel Anders A N= () (8) (5) 8() () (8) (7) (58) () (6) () (5) (8) (7) () () (7) (8) () () 8() 6(5) () 6(5) 8(75) () B N=7 8(6) () () 9(8) 6(6) () 8(8) 5(5) () (9) 9(8) () () () 5(5) 8(6) 9(8) () 9(7) () () 9(8) 6(6) () 9(8) () () () 9(8) () () () 6(6) C N=5 7(89) 6(87) 5(66) () 5(7) 6(9) () () 5(9) 7(89) (8) 6(68) () 5(7) (5) () D N= 7() 7() 7(57) 9() 7(5) 9(7) 8(6) (9) 6(5) 9() () () () () (8) 6(7) (9) 8() () 7(55) 9(7) 6(8) 6() () (9) 6(8) 7(5) () (9) () 5() () () E N=8 5(9) 85(79) 9(86) 88(8) 6(5) () () () 75(69) 79(7) () () () 56(5) () (9) 7(68) 97(9) (95) (9) (9) (8) () 97(9) 98(9) () () F N=8 () 7(5) (5) (9) 6(6) () () (8) () 7(8) (8) 5() 8() () 7(8) (8) 9(76) (5) (8) 7(8) 9() () (8) () 8() 6(6) (8) 5() G N= H N= I N= N=66 8() 5(8) (5) 9() 9(8) 8(8) (5) 5() 8(5) 6(5) () 5(5) () () 5(5) 68(6) 5() 9() 55() 9(6) 58(55) 98() 5() 97() (7) 5() 5(9) 79(8) (5) 6(6) (9) () 6() 9 N=97 8 (6) 5(5) 9(9) (6) 9 (8) (8) 6 (5) 68 () 79 (6) () () () () 7 () () () () 68 () (5) (6) 9(6) 7(5) 58 () 6() (7) 59 () 86 (7) (7) 6 () 5 () (5) () 7 () 8 N=5 Conclusies opname: Over het algemeen worden patiënten vrijwillig opgenomen in de DD kliniek. Uitzondering hierop vormen de patiënten van instelling A die allen via justitiële kanalen worden opgenomen. Tweederde van alle patiënten is in het jaar voor opname niet in aanraking geweest met politie / justitie. Bij 5% is dat wel het geval en bij % is het onbekend. De hulpvraag van de verwijzer is in ruim de helft van de gevallen gericht op detoxificatie en doorbreken van het gebruik. Een andere veelgenoemde hulpvraag is het omgaan met of doorbreken van psychische problemen. Hierin zijn vrijwel geen verschillen tussen de instellingen vast te stellen. Alleen bij instelling A wordt motiveren het meest gemeld als hulpvraag van de verwijzer. De meest genoemde hulpvraag van de patiënt is eveneens doorbreken van het gebruik, gevolgd door detoxificatie. Hierbij verschillen de instellingen onderling evenmin. Het hieruit resulterende behandeldoel is dan ook bij de meeste patiënten detoxificatie en doorbreken van het gebruik, hoewel bij instelling A weer motiveren als behandeldoel het meest genoemd wordt.

31 5.. Ontslag Figuur 5.. Duur behandeling naar instelling en totaal;. ` De gemiddelde behandelduur is 8 dagen,,5 maanden. Zoals te zien is in figuur 5. is er sprake van veel variatie tussen de instellingen. De behandelduur is het langst bij instelling A (6 dagen, of 7 maanden) en het kortst bij instelling D (9 dagen, ruim maand). De geplande behandelduur is gemiddeld ruim honderd dagen. Het hoogst is deze bij instelling E; bij instellingen B en D ongeveer even lang. De geplande behandelduur is bij instellingen B, D en E respectievelijk %, 5,% en 5,8% van de werkelijke behandelduur (79,% totaal). Figuur 5.. DD Patiënten naar duur van het verblijf (in weken);. Kijkend naar de verblijfsduur van de patiënten per week, dan blijkt dat voor de vierde behandelweek (dus voordat een maand voorbij is), % van de patiënten is vertrokken. De piek bij een behandelduur van maanden vervlakt steeds meer ten opzichte van voorgaande jaren. Vrijwel alle patiënten (9%) zijn vertrokken uit de behandeling binnen een half jaar. Tien procent kent echter een langere behandelduur, tot een jaar of langer. Wijze van vertrek Over het geheel genomen wordt 8% van de behandelingen conform behandelplan beëindigd. Dat is minder dan in 9 toen % conform behandelplan werd afgesloten. Bij het merendeel van de patiënten is dus sprake van een ongeplande beëindiging (figuur 5.). Hierin zijn ook weer tamelijk grote verschillen tussen de instellingen te zien: bij de instellingen A, B, C en F vertrekt ongeveer de helft van de patiënten voortijdig en rondt ook ongeveer de helft de behandeling conform plan af. Bij de instellingen D en E vertrekt de meerderheid van de patiënten voortijdig.

32 Figuur 5.. Afronding behandeling per instelling;. Conclusies beëindiging behandeling: De gemiddelde verblijfsduur in was 8 dagen (,5 weken). De gemiddelde verblijfsduur varieert sterk tussen de instellingen. Zij is het kortst bij instelling D (9 dagen) en het langst bij instelling A (6 dagen). Binnen een maand na opname is % van de patiënten vertrokken uit de behandeling. 8% van de behandelcontacten wordt conform behandelplan afgerond. Dat is minder dan in 9 (%). Bij instelling E is dit percentage 5%; bij instelling A 5%. Behandelresultaat Tabel 5.. Evaluatie opname ( en voorgaande jaren). Hulpvraag verwijzer beantwoord Ja Gedeeltelijk Nee Ontbrekende geg. Hulpvraag patiënt beantwoord Ja Gedeeltelijk Nee Ontbrekende geg. Middelengebruik tijdens opname Ja Vermoeden Nee Ontbrekende geg. Factoren die hebben bijgedragen aan evt voortijdig ontslag Geen Herh. terugval/ uitglijders Delinquent gedrag Disfunctioneren in groep Niet conformeren aan regels Niet conformeren aan afspraken beh.plan Structureel grensoverschrijdend gedrag Anders A N= (5) (7) 7() 8() 6() () 6 6(67) 5() () () () () () () () 6(6) B N=7 7(8) () () 8(9) 9(7) () 8(67) () () () 5() 5() 7(9) (65) () () C N=6 (6) () (5) 9() 6(58) (87) 6() () 6() () 9(6) 6() () D N= 66(55) 7() 8() 6(5) 5() 7() 7 (6) 8(6) 97(78) 6 6(8) () () 6(9) 7(8) 8() 5(7) 6(9) E N=8 () 8() 8(6) (9) 7(9) 8(6) 8(8) () (5) 8() 5(6) 6() 6() () 7(9) (7) (9) F N= () 6() (6) 6 () 5(6) () (69) () 9(8) 8(7) () () (65) 6(5) 7() G N= H N= I N= N=89 6() 7() 6(7) 9 5() 6(7) 5() 8(9) 6() 78(7) () 59(5) 6(7) 8() (7) 8() 7(6) 55() 9 N=57 (8) () 97(8) 9() () () 5 75() (5) 55(6) N=7 7 N=7 6(7) 8 () 65 () 5 (8) 87 () 8 () 8 9 (9) 86 () () (7) 96 () 8 () 96 8 (9) 85 () 9 () 7 () 95(68) 6(5) 8

33 Bij % van de patiënten is de hulpvraag van de verwijzer, dan wel de hulpvraag van de patiënt beantwoord. Bij de helft van de patiënten was sprake van middelengebruik tijdens de opname, met een gemiddelde frequentie van,9 keer. Bij 55% van deze patiënten ging het om alcoholgebruik en bij 8% om het gebruik van cannabis; % gebruikte cocaïne, % heroïne, 8% amfetamine, % benzodiazepinen, en % gebruikte een ander middel, waaronder GHB. Het niet conformeren aan afspraken gemaakt in het behandelplan was bij % van de voortijdig vertrokken patiënten een factor die een rol speelde. Herhaalde uitglijders of terugval leverden voor 5% van degenen die voortijdig vertrokken een bijdrage aan dit voortijdige vertrek. Bij % van de voortijdige vertrekkers waren andere factoren in het spel. Inschatting verandering situatie van de patiënt bij ontslag Bij ontslag wordt door de hulpverlener een inschatting gemaakt van de situatie van de patiënt op drie terreinen: de psychiatrische en/of persoonlijkheidsproblematiek, verslavingsproblematiek, sociaal-maatschappelijke problemen. Dit wordt bij follow-up drie maanden later herhaald op basis van informatie van de hulpverlener die dan bij de patiënt is betrokken. In figuur 5. worden de resultaten getoond voor 56 patiënten bij ontslag. Getoond worden gemiddelde scores: bij duidelijke verbetering krijgt de patiënt punten, bij enige verbetering punt. Bij een gelijkblijvende situatie worden punten toegekend en bij verslechtering is de score -. Zo geeft de hoogte van de score de mate van verbetering weer. Het totaal aantal punten wordt gedeeld door het aantal items per schaal. Daarmee ontstaat een scorerange van - tot +. Figuur 5.. objectieve vaststelling van de situatie patiënt bij ontslag. Gemiddelde scores per instelling en totaal;. Bij alle instellingen is sprake van een vooruitgang op de drie schalen. De vooruitgang is het grootst bij de verslavingsproblemen. Bij 8 patiënten (5,%) is sprake van een achteruitgang bij de schaal psychische problemen. De score van 7 patiënten (7,%) is op deze schaal, wat betekent dat hun situatie gelijk gebleven is. Bij de overige 98 patiënten (57,8%) is sprake van een vooruitgang. De kleinste vooruitgang op deze schaal bedraagt, punten; de grootste vooruitgang is punten (bij patiënten (,8%)). Wat betreft de verslavingsproblemen: hier gaan patiënten achteruit (,9%) en bij (9,6%) is een gelijk gebleven situatie ten opzichte van opname. Bij de overige patiënten is sprake van een vooruitgang (n=5; 69,5%) met een spreiding van,,.

34 Sociale problematiek: bij patiënten (5,7%) is sprake van een achteruitgang en 7 patiënten (9,6%) blijven wat dit betreft gelijk. Bij de overige 57 patiënten (,7%) is sprake van een verbetering ten opzichte van opname met een spreiding van,,. Conclusies behandelresultaat: Bij % van de patiënten is de hulpvraag van de verwijzer beantwoord; bij 7% is dit niet het geval. Bij % van de patiënten is de hulpvraag van de patiënt beantwoord; bij een even groot percentage is dit niet het geval. Bij instellingen C en E wordt de hulpvraag van zowel verwijzer als patiënt in de meeste gevallen niet beantwoord. Bij de helft van de patiënten was sprake van middelengebruik tijdens opname. Bij de instellingen A, B, C en F was dit bij de meerderheid van de patiënten het geval, variërend van 67% tot 87%. Bij instellingen D en E was dit bij een minderheid van de patiënten het geval. Niet conformeren aan afspraken in het behandelplan vormt de meest genoemde factor die heeft bijgedragen aan het voortijdig ontslag. Bij instelling C vormen herhaalde terugval/uitglijders de meest genoemde factor; bij instellingen A en D zijn het andere factoren. patiënten gaan tijdens de opname vooruit wat betreft psychiatrische, verslavings- en sociale problematiek. De sterkste vooruitgang is opgemerkt bij de verslavingsproblematiek. Er is sprake van enige variatie tussen de instellingen wat betreft de vooruitgang: bij instelling D wordt over het algemeen de minst grote vooruitgang gesignaleerd; bij instelling A de grootste wat betreft psychiatrische en sociale problemen; bij instelling H de grootste wat betreft verslavingsproblemen.

35 5.. Follow-up In de loop van is besloten de follow-up metingen niet meer uit te voeren. Er zijn nog slechts enkele registraties gedaan (n=7), te weinig om hier te presenteren. 5

36 6

37 6. RESULTATEN PER MEETINSTRUMENT 6.. Diagnostische instrumenten: DSM-IV As I 6... MINI De MINI is afgenomen aan het begin van de behandeling, tussen week en week 5. Onderstaand overzicht laat zien bij hoeveel patiënten de MINI is afgenomen per instelling. Tabel 6.. Aantallen MINI per instelling. A B C D E F G H I Aantal MINI Bij 6 patiënten is aangegeven waarom de MINI niet is afgenomen. patiënt voortijdig vertrokken, voordat de MINI kon worden afgenomen : n=58 (6%) diagnose was al duidelijk : n=5 (%) andere reden : n=5 (%). Als andere redenen werden onder andere genoemd: - patiënt was nog bezig met detoxificatie; - patiënt verbleef te kort op de afdeling; - de prioriteit lag bij psychologisch onderzoek. Tabel 6.. Prevalentie As I stoornissen (in aantallen); vergelijking met de resultaten over 7, 8 en 9. A N= B N=5 C N=8 D N=9 E N= N=7 9 N=6 8 N=86 7 N=6 Geen diagnose 5 (8) 6 (7) 9 (8) Lifetime As I (9) 8 (9) 99 (9) diagnose Actuele diagnose (88) 65 (76) 86 (8) Actuele 6 8 ` (5) 6 (7) 6 (6) stemmingsstoornis Actuele (58) 5 (6) 55 (5) angststoornis Actuele (6) 6 () 9 () psychotische stoornis Actuele 8 6 (6) eetstoornis Suïcidaal risico (6) (5) 66 (65) Grootte suïcidaal risico Laag Midden Hoog 9 5 (8) 6 (9) (7) (6) () () 6 (58) 6 () () 7

38 Conclusies MINI: Er zijn slechts 7 MINI s afgenomen bij de DD patiënten. Dit is aanzienlijk minder dan in voorgaande jaren. Bij alle 7 patiënten is sprake van een life time psychiatrische diagnose en bij 5 van een actuele diagnose. Stemmings- en angststoornissen zijn de meest voorkomende diagnosen met de MINI vastgesteld. Bij 6 patiënten is sprake van een suïcidaal risico. 8

39 6... BPRS De Brief Psychiatric Rating Scale (BPRS) is afgenomen aan het begin van de behandeling en bij het einde daarvan meestal week -; soms een keer extra tussendoor of in week 6. Dat betekent meerdere meetmomenten per patiënt. Onderstaande tabel toont bij hoeveel patiënten deze BPRS is afgenomen op het eerste en tweede meetmoment. Tabel 6.. Aantallen BPRS per instelling en per meetmoment. A B C D E F G H I Week Week 5 Week 9 Week Week and Over de BPRS kan een score worden berekend, waarbij geldt dat een hogere score een grotere mate van ernst weergeeft. Tabel 6. laat zien welke de gemiddelde score is per instelling op meetmoment (week ) en (week ) voor de totale BPRS schaal. Figuur 6.. Scores op BPRS in week en week per instelling en totaal;. Tabel 6.. Score op BPRS op meetmomenten en ; cijfers 9 9 Tot. 8 7 Week Percentage patiënten met: Geen probl. Score > (lichte probl) Score > (matige probl) Score >5 (ernstige probl) Score > 68 (zeer ernstige probl) Week (voor afz. inst. alleen aantallen) Percentage patiënten met: Geen probl. Score > (lichte probl) Score > (matige probl) Score >5 (ernstige probl) Score > 68 (zeer ernstige probl) (7) 8 (9) 9 () 9 (5) 6 (5) (9) 6 () () (7) () 6(6) 5 () (6) () (8) (5) () () (5) 57(7) 7() (5) (9) (5) (66) 6 (5) 5 (8) () 9 7 9

40 Volgens deze tabel heeft op meetmoment : 7% van de patiënten een gemiddelde score <, en daarmee geen of zeer lichte problematiek. Bij de overigen is dus sprake van problematiek: bij 9% van lichte problematiek, bij % van matige problematiek en bij % van (zeer) ernstige problematiek. De gemiddelde score op de BPRS-schaal in week is. Bij instellingen A en D zijn deze gemiddelde scores het hoogst en bij instelling E het laagst. Op meetmoment (over het algemeen in de e opnameweek), is de gemiddelde BPRS-score gedaald naar. 9% van de patiënten heeft een BPRS-score in de lichtste categorie en bij % is er sprake van lichte problematiek. Bij ruim een kwart is er op dit tweede meetmoment sprake van matige tot (zeer) ernstige problematiek volgens de BPRS. Let wel: de aantallen in week zijn per instelling vrij klein (verg. tabel 6.). Conclusies BPRS: Er zijn in : 7 BPRS afgenomen in week. Dat is aanzienlijk minder dan in voorgaande jaren. De gemiddelde BPRS-score in week is,; die in week is gemiddeld,9. De grootste groep patiënten heeft een score die past bij lichte problemen. Dit is feitelijk niet te rijmen met de doelgroep van DD klinieken die vooral gericht zijn op patiënten met ernstige psychiatrische en verslavingsproblematiek.

41 6... CIDI-SAM De CIDI-SAM is afgenomen aan het begin van de behandeling. Dit instrument beoordeelt de middelenafhankelijkheid en misbruik volgens DSM-IV criteria. Tabel 6.5 laat zien bij hoeveel van de patiënten dit instrument is toegepast. Tabel 6.5. Aantallen CIDI-SAM per instelling. A B C D E F G H I Aantal CIDI-SAM Tabel 6.6. Prevalentie afhankelijkheid en misbruik op basis van de CIDI-SAM; 9. (met resultaten 7 en 8). A N=5 B N=8 D N=57 E N=9 F N= N= 9 N=59 8 N=96 7 =5 Alcohol Afhankelijkheid misbruik Cannabis afhankelijkheid misbruik Stimulantia afhankelijkheid misbruik Sedativa afhankelijkheid misbruik Opiaten afhankelijkheid misbruik Cocaïne afhankelijkheid misbruik Andere middelen afhankelijkheid misbruik () () () () (7) () (7) () 7 (9) (7) (7) () 7 (9) 7 (7) 8 () (7) 7 () () (7) () 8 () (5) (7) 6 (67) () () () () () (5) () (9) 5 (5) () () () () () () 8 (8) 5 (5) 69(65) (5) 5 () 7 (9) 5 () 96 (7) 5(7) 79() 5(7) () () 7 (9) (,5) () 5 () 6() 5 () 5 () 58(8) () () 5() () (8) () 7(8) () 8(5) () () Conclusies CIDI-SAM: er zijn in : CIDI-SAM afgenomen. Dit is aanzienlijk minder dan in voorgaande jaren. Alcoholafhankelijkheid wordt het meest gediagnosticeerd met de CIDI-SAM, gevolgd door cannabisafhankelijkheid en cocaïneafhankelijkheid. Dit is overeenkomstig resultaten in voorgaande jaren.