Programma EXPERTMEETING TOA. Verslag Expertmeeting TOA. In gesprek met TOA s, Oogartsen, ERGRA, Sectorcommissie en opleiding

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Programma EXPERTMEETING TOA. Verslag Expertmeeting TOA. In gesprek met TOA s, Oogartsen, ERGRA, Sectorcommissie en opleiding"

Transcriptie

1 Verslag Expertmeeting TOA EXPERTMEETING TOA In gesprek met TOA s, Oogartsen, Management, bestuur NVTOA, ERGRA, Sectorcommissie en opleiding Vergadering Expertmeeting TOA Aanwezig TOA s, oogartsen (NOG), management, bestuur NVTOA, ERGRA, Sectorcommissie TOA en opleiding Notulist Mevrouw De Beer (Notuleerservice Nederland) en mevrouw C. Janssen SVGB 1. Inleiding op de expertmeeting Mevrouw P. van Hilten (voorzitter) heet de aanwezigen van harte welkom en licht het programma van de expertmeeting toe. Programma uur Ontvangst en inleiding op programma: voorzitter Patricia van Hilten uur Presentatie: waar staat de TOA nu en waar willen we naar toe met de beroepsgroep TOA? Professor Caesar Sterk uur Presentatie: aanleiding en bevindingen rapport NOG (april 2011): Op weg naar Geïntegreerde Oogzorg en welke rol is daarbinnen weggelegd voor de TOA? De heer Drik Hoogstede en mevrouw Corina Moerland uur Pauze en broodjes uur Presentatie: wat houdt het werk van de TOA in, wat is de toegevoegde waarde van een TOA nu en in de toekomst? Rita Kaper- Bongers uur Discussie met alle aanwezigen aan de hand van de centrale vraag: welke rol, functie en taken heeft de TOA binnen de oogzorg in de (nabije) toekomst binnen 3-5 en 10 jaar? uur Samenvatting en opbrengsten discussie: voorzitter Patricia van Hilten Vanaf uur Borrel

2 2. Waar staat de TOA nu en waar willen we naartoe? (presentatie door de heer professor C. Sterk, oogarts en voorzitter sectorcommissie TOA) In zijn presentatie gaat de heer Sterk in op de toekomst van de oogzorg, belicht hij de toekomstige problematiek binnen de oogzorg en wat dit betekent voor de TOA. Het aantal mensen met een visuele beperking groeit snel. Een groot deel van deze mensen is vermijdbaar blind of slechtziend. Vooral ouderen boven de 50 jaar worden getroffen. Zij vormen 63% van alle Nederlanders met een visuele beperking. Opmerkelijk is dat veel meer vrouwen dan mannen een visuele beperking hebben. Voor vier aandoeningen (cataract, natte LMD, diabetisch retinopathie en glaucoom) zijn in ,4 miljoen patiënten behandeld. De verwachting is dat er in 2020 bijna 2 miljoen patiënten zullen zijn. Dit is dus een stijging van 43%. De stijging van behandelingen binnen de oogzorg wordt geraamd op een percentage tussen de 200% en 300%. Deze toename kan niet worden opgevangen met het huidige aantal mensen dat werkzaam is in de oogzorg. VISION 2020 is een initiatief van de Wereldgezondheidsorganisatie met als doel om de kosteneffectiviteit in de oogzorg te verbeteren. In Nederland heeft een landelijk platform van beroepsgroepen binnen de oogzorg in 2011 een intentieverklaring van VISION 2020 ondertekend The right to sight. Helaas was de Nederlandse Vereniging van TOA s hier niet bij betrokken. Partijen hebben in de verklaring de intentie uitgesproken vermijdbare blind- of slechtziendheid te voorkomen. De samenwerkende beroepsgroepen binnen VISION 2020 stellen voor om te beginnen met het geven van goede informatie aan het publiek. Diabetici en mensen met glaucoom in de familie zouden ieder jaar bij de opticien hun ogen moeten laten testen. Ook de bewustwording van zorgverleners die niet specifiek met oogzorg bezig zijn, is een belangrijk aandachtspunt. Sterk geeft aan dat er behoefte is aan technisch oogheelkundige ondersteuning binnen de oogzorg. Het is dan ook noodzakelijk om een standpunt te formuleren over de plaats van de TOA in de oog(heelkundige) zorg. Aanleidingen en bevindingen van het rapport NOG (april 2011) Op weg naar geïntegreerde oogzorg en welke rol is daarbinnen weggelegd voor de TOA? (presentatie door mevrouw drs. C. Moerland, senior beleidsmedewerker NOG) In 1995 bleek dat de samenwerking tussen beroepsgroepen binnen de oogzorg niet optimaal was. In 1996 is daarom het Landelijk Platform Oogzorg opgericht. Het rapport: Op weg naar geïntegreerde oogzorg is verschenen omdat er veertien jaar later sprake was van nieuwe ontwikkelingen in de oogzorg. De nadruk ligt in dit rapport op de beroepen met een BIG-registratie. Er is bewust een focus gelegd op een kleine groep van,disciplines werkzaam binnen de oogzorg, om deze later te kunnen uitbreiden. De TOA is in het rapport niet meegenomen, maar er is zeker een rol weggelegd voor de TOA.

3 Er is sprake van een herschikking van taken van oogarts naar orthoptist of optometrist. Ook de physician assistant, nu nog een kleine beroepsgroep, mag zelfstandig indiceren en bepaalde handelingen verrichten. Uit de resultaten van het capaciteitsonderzoek onder oogartsen blijkt dat de taakherschikking vooral in de tweede lijn zal plaatsvinden. Er wordt een klein tekort aan oogartsen verwacht in Het is wel een aandachtspunt dat er niet meer oogartsen worden opgeleid dan strikt noodzakelijk. Voor de TOA is een interessant onderzoeksresultaat dat oogartsen per 1 fte in 2009 gebruik maakten van 0,85 fte ondersteuning en dat dit is gegroeid naar 0,95 fte in Deze toename zit vooral in de werkzaamheden van de TOA. Het feit dat de TOA niet genoemd is in het rapport, betekent dus zeker niet dat ze geen rol hebben. Er is sprake van een belangrijke toename in de praktijkondersteuning. De huidige ondersteuning die de TOA geeft is goed en moet gecontinueerd worden. Het NOG is in overleg met OVN en NVvO om ook in de eerste lijn drie visies te bundelen tot een visiebeschrijving zodat het voor de verwijzers duidelijk wordt wie wat doet. Een overzicht van het oogheelkundig werkveld in de 2 e lijn en de complexiteit van de zorgvraag. Wat houdt het werk van de TOA in? Wat is de toegevoegde waarde van de TOA nu en in de toekomst? (presentatie door mevrouw R. Kaper-Bongers, leidinggevende TOA Flevo Ziekenhuis Almere, voorzitter NVTOA en lid sectorcommissie TOA) De TOA is verantwoordelijk voor spreekuurondersteuning, aanvullende onderzoeken en het geven van voorlichting aan patiënten. Deels kunnen de werkzaamheden door een optometrist of doktersassistent worden verricht, maar de TOA is opgeleid en bekwaam voor alle taken. De doktersassistent kan door de oogarts bevoegd gemaakt worden en bekwaam zijn maar zij zal een deel van de expertise van de TOA missen. De kracht van de optometrist moet liggen in het zien van nieuwe patiënten en een deel van de controle-patiënten waardoor de oogarts ruimte krijgt om nieuwe patiënten te zien. In de toekomst kan de meerwaarde van de TOA liggen in de screening van patiënten en kan de TOA opgeleid worden om fundusfoto s te beoordelen. Ook kan de TOA een bijdrage leveren aan de

4 stroomlijning van de maculapoli, zelfstandig een glaucoomspreekuur houden en adviseren in lenskeuzes. Een nieuwe ontwikkeling is dat de TOA op de operatie-afdeling een assisterende functie vervult. Zorgverzekeraars kijken steeds meer naar de kwalificaties van het personeel. Het is dan ook een voordeel dat de TOA is ingeschreven in het kwaliteitsregister. De Nederlandse Vereniging van TOA s merkt dat TOA s zelf vragen om bij- en nascholing. Een differentiatie tussen een TOA en een TOA-plus kan een oplossing zijn, zeker als deze gepaard gaat met een passende beloning. Een belangrijke wens van de Nederlandse Vereniging van TOA s is de erkenning van EVC s zodat er een betere aansluiting is op de hbo-opleiding optometrie. Daarnaast wil de vereniging graag dat het beroep van de TOA een beschermd beroep wordt. Discussie met alle aanwezigen ten aanzien van de centrale vraagstelling: Welke rol, functie en taken heeft de TOA in de toekomst (3-5 jaar) en over 10 jaar? Discussie naar aanleiding van de presentatie van mevrouw R. Kaper-Bongers Vanuit de zaal wordt opgemerkt dat de trend is dat de werkzaamheden voor de TOA worden uitgebreid met werkzaamheden die nu nog door de oogarts worden gedaan, waaronder spiegelen. Mevrouw Kaper vraagt zich af tot hoever de TOA kan worden bijgeschoold. Zij weet niet of de TOA dit er nog bij moet gaan doen. Is dit niet eerder een taak van de physician assistant is de vraag? Dit is nu nog een hele kleine beroepsgroep. De zaal kent er drie. Mevrouw Moerland geeft aan dat hun werkzaamheden aansluiten op de werkzaamheden van de TOA. De heer drs. R. Wisse (oogarts UMCU, onderzoeker Pentacon trial en lid sectorcommissie TOA) merkt op dat het takenpakket van de TOA op elke locatie anders is. Sommige TOA s draaien alleen productie, andere TOA s hebben wel een uitgebreid takenpakket. Volgens mevrouw Kaper is het daarom misschien wel wenselijk dat er vanuit school meer toezicht is op de werkplek. De heer Dr. K. Mansour (oogarts Tjongerschans) benadrukt dat de oogheelkunde snel verandert en dat het daarom belangrijk is dat de opleiding van de TOA van een kwalitatief hoog niveau blijft. Mevrouw J. Bus (coördinator paramedici oogheelkunde UMCG) merkt op dat haar instelling juist verlegen zit om TOA s die het basispakket uitvoeren en dat zij de vacature voor een TOA niet kan invullen. De heer drs. D. Hoogstede (NOG: secretaris BBC, bestuurslid, oogarts) concludeert dat het zeker belangrijk is om de basiscompetenties van de TOA goed op orde te houden. Daarbij is een optometrist duurder dan een TOA. Dus om bedrijfseconomische redenen is het verstandig om een TOA de TOA-werkzaamheden te laten uitvoeren en dit dus niet door een optometrist te laten doen. In de praktijk blijkt ook dat TOA s, zonder diploma maar met ervaring, MOA s (medisch oogheelkundig assistent) heten. Hier vallen bijvoorbeeld de doktersassistenten onder. Er wordt aangegeven dat het misschien een idee is om landelijk in te voeren dat de TOA geregistreerd is en de MOA niet? Mevrouw M. Schoneveld (senior opleidingsadviseur OZR) merkt op dat in haar instelling in de naamgeving onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende experts die in dienst zijn. Er zijn MOA s en TOA s. In de toekomst wil zij alleen met gecertificeerde TOA s samenwerken.

5 De heer M. Asselbergs (ERGRA Low Vision en bestuur SVGB) wil een lans breken voor de TOA. Zij bestaan immers langer dan de optometristen. Er is een grote rol voor de TOA weggelegd, ook omdat de techniek zal toenemen. Veel optometristen doen TOA-werkzaamheden. Daarom moeten TOA s goed letten op hun eigen beroepsgroep en dus op hun taakuitoefening. De optometrist is in het ziekenhuis zoekende naar zijn werkzaamheden. Mevrouw M. Colle (TOA in Albert Schweitzer Ziekenhuis) geeft aan nu de hbo Optometrie opleiding te volgen. Zij doet deze studie omdat zij tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden als TOA de theoretische achtergrond miste. Zij kreeg echter geen vrijstellingen als TOA voor deze opleiding. Mevrouw Kaper geeft aan dat, vanuit de sectorcommissie TOA, zij betrokken is bij de opzet van het nieuwe kwalificatiedossier TOA. Er moet goed gekeken worden naar de werkzaamheden van de TOA en dat betekent een finetuning van het dossier oftewel het aanscherpen of verwijderen van werkzaamheden die niet meer relevant zijn met aanvulling van de huidige werkzaamheden, evenals aansluiting op het hbo. Niet alle aanwezige TOA s missen overigens de theoretische achtergrond en niet iedereen heeft de ervaring dat optometristen meer weten. De heer D. Hoogstede merkt op dat in 2015 de ziekenhuisbekostiging verandert. Voor dbc s wordt vanaf dat jaar de echte kostprijs betaald. Als een optometrist dan bijvoorbeeld een gezichtsveld gaat maken, kan deze daar niet zijn hogere tarief voor berekenen. Daar ligt dan ook de kracht van de TOA en dat is een marktpositie die ze waar moeten maken. Discussie naar aanleiding van de presentatie van mevrouw C. Moerland Naar aanleiding van het tekort aan oogartsen wordt opgemerkt dat dit een kunstmatig tekort is. Er zijn opleidingsplaatsen voor oogartsen weggehaald omdat er een overschot aan oogartsen dreigde. De heer D. Hoogstede merkt op dat het NOG het aantal opleidingsplaatsen heef berekend op de verwachtingen van toen. Bij de vraag hoeveel oogartsen er opgeleid moeten worden, wordt nu ook de vraag betrokken wat een oogarts moet doen en wat andere professionals kunnen. Er zijn veel taken verschoven. Bij optometristen wordt gekeken naar wat zij in het ziekenhuis kunnen doen en ook de werkzaamheden van de TOA worden onder de loep genomen. Als de taken goed worden verdeeld, blijkt dat de berekeningen van het NOG passen bij de beleidslijn. Dit wordt onderschreven door het capaciteitsonderzoek. De heer M. Stoelwinder (TOA AMC en secretaris NVTOA) vindt het verstandig dat het NOG de capaciteit aanpast. Om immers de intentie van VISION 2020 waar te kunnen maken zijn er meer beroepsgroepen dan genoemd nodig. Opticiens en huisartsen kunnen ook een rol spelen. In de zaal wordt bestreden dat het Landelijk Platform in 1996 een mislukt overleg zou zijn. Betrokken partijen wilden wel, maar het is door de financieringsystematiek mislukt: er was geen vergoeding voor de optometrist in de eerste lijn. Mevrouw C. Moerland wilde niet zeggen dat het platform is mislukt, maar naar haar idee is niet de hele keten goed in kaart gebracht. Met veel partijen blijkt het lastig te zijn om overeenstemming te bereiken, daarom is gekozen om met minder partijen te beginnen. Als het goed is, is de financieringsproblematiek in januari 2014 opgelost. Mevrouw C. Colle merkt op dat de optometristen die samenwerken met huisartsen kleine zelfstandigen zijn. Optometristen in ketens doen dit niet en patiënten willen ook niet naar de dure optiek winkels. De heer. C. Sterk merkt op dat in zijn regio een kleine keten het wel doet, maar de patiënten wel 90 euro moeten betalen. Er komen echter ook andere geluiden uit de zaal. Er zijn regio s met een goed systeem waarin de optometrist naar de tweede lijn mag doorverwijzen. De opticien is nog toegankelijker dan de huisarts, maar dit systeem moet regionaal worden georganiseerd. De heer D. Hoogstede merkt op dat het lokaal organiseren in de toekomst moeilijker wordt. Het mag wettelijk niet, alles moet in de toekomst via de huisarts. Daarom brengt het NOG in beeld wie wat kan doen in de oogzorg om dan naar de besluitmakers te gaan met een voorstel. In de ideale beroepskolom in de oogzorg is voor alle functionarissen een plaats. De opticien is het eerste aanspreekpunt samen met de huisarts. Het werkveld van de optometrist begint zich na twintig jaar uit te kristalliseren. Voor kinderen is er de orthoptist. Voor de technische ondersteuning is er de TOA. Iedereen heeft een goede rol maar het is van belang om een goede afstemming van taken te verkrijgen.. De heer D. Hoogstede merkt op dat screening buiten de tweede lijn moet gebeuren. Als een TOA een fundusfoto s beoordeelt, moet dat onder supervisie van een oogarts. Dit kan echter wel buiten het ziekenhuis plaatsvinden. Een optometrist mag dit zelfstandig doen, een TOA niet. Als TOA s dit zelfstandig willen doen, moet het als competentie in de opleiding worden opgenomen. Daar zitten risico s aan vast, want wat is de bandbreedte waarbinnen de TOA kan beoordelen? Het kan een specialisme zijn voor de keuzedelen in de opleiding.

6 Stelling en afsluiting van de meeting De TOA is onvoldoende gepositioneerd binnen de geïntegreerde oogzorg De zaal meent dat het voor zorgverleners in de oogzorg duidelijk is wat de TOA doet, maar niet voor de patiënt. Dit heeft ook te maken met de afkorting waarvan velen niet van weten wat dit betekent. Men geeft aan dan ook liever te spreken over een technisch oogheelkundig assistent in plaats van een TOA. De functieomschrijving van de TOA is vrij duidelijk. In de praktijk blijkt echter een diversiteit aan taakuitoefening te bestaan. Wellicht helpt het in de toekomst om te spreken van een TOA en een TOAplus. De ervaring in het AMC is dat de TOA veel doet en allround inzetbaar is, maar dat alle TOA s wel een specifiek aandachtsgebied hebben. Een TOA concludeert dat met deze opmerking wordt aangehaakt op het verleden. Eerst was het de bedoeling dat de TOA een specialisme uitvoerde, later was de mening dat de TOA breed inzetbaar moest zijn en nu willen werkgevers dat zij toch weer kiezen voor een aandachtsgebied. Dat kan, maar de TOA moet oppassen zichzelf niet uit de markt prijzen door zich te veel op één aandachtsgebied te richten. Er blijkt een tekort aan gediplomeerde TOA s te zijn. Hier is onder andere een rol voor de SVGB weggelegd om vraag en aanbod goed op elkaar af te stemmen. We zien ook een markt voor detachering van TOA ontstaan vanuit bijvoorbeeld ERGRA. De heer D. Hoogstede geeft aan dat we moeten opleiden voordat er een te kort komt in de oogzorg aan werkzame disciplines. NOG: TOA moet duidelijk maken aan de patiënt wat zij kan en zij moet meer zichtbaar worden in het ziekenhuis als discipline. NVTOA: we moeten de achterban wakker schudden, goed zichtbaar worden binnen de oogzorg en onze toegevoegde waarde laten zien. Sectorcommissie TOA en brancheteam TOA van de SBVG: zowel de BBL als de BOL variant bekijken vanuit de TOA opleiding. De sectorcommissie TOA en het brancheteam TOA van de SVGB gaan onder andere samen met de NVTOA verder met het formuleren van aandachtspunten en acties vanuit de expertmeeting.