Akkerreservaten in Nederland

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Akkerreservaten in Nederland"

Transcriptie

1 Akkerreservaten in Nederland Botanische kwaliteit en beheer Werkdocument IKC Natuurbeheer nr. W-148 R. Haveman Wageningen, 1997 Informatie-en KennisCentrum Natuurbeheer inisterie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

2 WERKDCUENT IKC NATUURBEHEER NR. W-148 Wageningen 1997 Dit werkdocument is vervaardigd in opdracht van de Directie Natuurbeheer van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De pjectleiding is verzorgd door H. Heemsbergen van het Informatie- en Kenniscentrum Natuurbeheer. De veldinventarisatie en de rapportage is verzorgd door de Adviesgep Vegetatiebeheer van het Informatie- en Kenniscentrum Natuurbeheer. vername en gebruik van tekstdelen is toegestaan mits voorzien van bnvermelding. Deze uitgave kan telefonisch of schriftelijk worden besteld bij het IKC Natuurbeheer onder vermelding van code 'W-148' en het gewenste aantal exemplaren. De kosten bedragen f. 12,50 per exemplaar. Een verzoek tot betaling wordt bijgevoegd. Auteur: Pjectgep: Pductie: R. Haveman P. Aukes (IKC Natuurbeheer), P.A. Bil kker (Vereniging Natuurmonumenten), H. Heemsberge n (IKC Natuurbeheer), B. Hoegen (SBB Rivierenland), W.J. Joenje (Land bouwuniversiteit vakgep TPE), H.. Leys (IBN DL; tot ), 3. van der eijden (Rijksherbarium/Hortus Botanicus, RU Leiden), J. Van ontfoort (directie Natuurbeheer, ministerie var LNV; vanaf ), G. Van mmering (directie Natuurbeheer, mi nisterie van LNV; tot ), A.J.W. Rotteveel (Plantenziektenkun<)Ji ige Dienst), J.W. Sneep (directie Natuurbeheer, ministerie van LNV; ), K.V. Sykora (Landbouwuniversiteit vakgep TN) Informatie- en KennisCentrum Natuurbeheer Bezoekadres: arijkeweg 24, Wageningen Postadres: Postbus 30, 6700 AA Wageningen Telefoon: Fax:

3 INHUDSPGAVE DANKWRD 5 SAENVATTING 5 1 INLEIDING ALGEEEN KADER VAN DE INVENTARISATIE PRBLEE- EN VRAAGSTELLING LEESWIJZER 12 2 LITERATUURVERZICHT PKST EN ACHTERUITGANG VAN AKKERKRUIDEN ACHTERGRNDEN BEDREIGDE SRTEN AKKERKRUIDVEGETATIES AATREGELEN TER BESCHERING VAN AKKERKRUIDEN AKKERRESERVATEN BILGISCHE LANDBUW AKKERRANDSTRKBEHEER BRAAKLEGREGELINGEN 19 3 DE INVENTARISATIE EN DE UITWERKING DE INVENTARISATIE KEUZE VAN TERREINEN VEGETATIE-NDERZEK UITWERKING VAN DE GEGEVENS 21 4 FLRA EN VEGETATIE VAN DE NEDERLANDSE AKKERRESERVATEN RESERVATEN FLRA VEGETATIE AANGETRFFEN VEGETATIETYPEN RDINATIE 44 5 DISCUSSIE EN EVALUATIE DE AKKERRESERVATEN IN NEDERLAND FLRA VEGETATIE EN BEHEER NIET AANGETRFFEN VEGETATIES BEHEER 49 CNCLUSIES EN BEHEERSAANBEVELINGEN 53 GERAADPLEEGDE LITERATUUR 55 BIJLAGEN 1 RDE LIJST- EN DELSRTEN 2 BEZCHTE RESERVATEN 3 VEGETATIETABELLEN 4 VERKLARING VAN DE ELLENBERGGETALLEN

4 DANKWRD De uitvoering van dit pject was niet mogelijk geweest zonder de hulp en medewerking van veel anderen. p het gevaar af mensen te vergeten, volgt hier toch een lijstje van mensen naar wie mijn dank in het bijzonder uitgaat: Het personeel van de Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en de verschillende Pvinciale Landschappen die mij geholpen hebben met het traceren van de akkerreservaten in Nederland. Alle beheerders van de terreinen van bovengenoemde organisaties waarvan ik de terreinen mocht bezoeken en van wie ik zeer waardevolle informatie gekregen heb over de geschiedenis en het beheer van de terreinen. Freek van Westreenen gaf mij zeer instructieve ndleidingen door de terreinen van SBB Peel en aas. Zonder zijn hulp zou ik veel meer tijd zijn kwijt geweest met zoeken en autorijden. Ernst osterveld van het CL stuurde mij gegevens over soorten die gevonden werden in het Pject Natuurbraak en gegevens van akkerreservaten in Drenthe. De Directie Natuurbeheer van het inisterie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bekostigde dit pject. Dhr. Sneep en dhr. Van mmering hebben zich hiervoor speciaal ingezet. Hetzelfde geldt overigens voor mijn collega's (bazen mag ik ze nooit noemen) Louis Fliervoet en Henk Heemsbergen van het IKC natuurbeheer in Wageningen. Karlé Sykora van de vakgep TN van de LU in Wageningen corrigeerde dit rapport en gaf waardevolle aanwijzingen betreffende de gebruikte terminologie. Bij de statistische bewerking van de ordinatiegegevens heb ik onmisbare hulp gekregen van Friso van der Zee. De begeleidingsgep gaf waardevol commentaar en aanwijzingen voor de rapportage. Een aantal mensen vergezelden mij in het veld en hebben mij behoed voor een totale afzondering van deze wereld, een gevaar dat een veldbioloog tenslotte altijd loopt. Frank van Westreenen, Hald Kuipers, Teun Dekker, Annemien Haveman-Nies en anderen maakten mij het werk zo aanzienlijk lichter in mijn minder lichte momenten. Hald ben ik daarnaast dankbaar voor zijn niet aflatende kritiek, met name waar het de uitvoering van het pject en de verslaglegging betreft. 5

5 SAENVATTING Ten behoeve van het Beschermingsplan Akkerkruiden zijn in 1995 en 1996 de Nederlandse akkerreservaten geïnventariseerd. Centraal stond de vraag naar de floristische en vegetatiekundige kwaliteit van deze reservaten. De vegetatie is onderzocht met behulp van de Braun-Blanquetmethode. Naast deze inventarisatie maakte een literatuurstudie naar de achtergnden van de achteruitgang en het beheer van akkerkruiden deel uit van het onderzoek. De reservaten zijn te verdelen in drie categorieën: strikte akkerreservaten: hoofddoel is het behoud en herstel van de karakteristieke akkerflora akkerreservaten met biologische teelt: hoofddoel is landbouw volgens biologische normen overige akkerreservaten (wildakkers, educatieve akkers etc.) In totaal zijn 68 reservaten bezocht: 45 strikte akkerreservaten, 18 biologische en 5 overige akkerreservaten. Het zwaartepunt van de verspreiding van de akkerreservaten in Nederland ligt op de hogere zandgnden en in Zuid-Limburg. Daarnaast zijn enkele reservaten te vinden in het Gelders/verijsselse rivierengebied. p de kleignden in het noorden, midden en zuidwesten van het land zijn geen akkerreservaten aangetffen. Evenmin zijn akkerreservaten te vinden in de duinen en in het zuidwestelijke zandgebied. In totaal zijn 214 hogere plantensoorten aangetffen. Hiervan zijn 27 soorten uiterst zeldzaam tot minder algemeen (UFK 1-5).Van de 53 akkersoorten die op de Rode Lijst staan of die in de Natuurdoeltypen als doelsoort genoemd worden, zijn 24 soorten aangetffen. Het gaat om de volgende soorten: Anthemis arvensis (Valse kamille), Aphanes arvensis (Akkerleeuweklauw), Aphanes inexpectata (Kleine leeuweklauw), Arnoseris minima (Korensla), Bmus secalinus (Dreps), Buglossoides arvensis (Ruw parelzaad), Consolida regalis (Wilde ridderspoor, uitgezaaid), Euphorbia exigua (Kleine wolfsmelk), Galeopsis angustifolia (Smalle raai), Holosteum umbellatum (Heelbeen), Hypochaeris glabra (Glad biggekruid), Kickxia elatine (Spiesleeuwebek), Lathyrus aphaca (Naakte lathyrus), Legousia hybrida (Klein spiegelklokje), Legousia speculum-veneris (Got spiegelklokje), Lilium bulbiferum ssp. cceum (Roggelelie), isopates ontium (Akkerleeuwebek), dontites vemus ssp. vernus (Akkegentost), Ranunculus arvensis (Akkerboterbloem), Scandix pecten-veneris (Naaldenkervel), Silene noctiflora (Nachtkoekoeksbloem), Valerianella locusta (Gewone veldsla), Valerianella dentata (Getande veldsla) en Venica triphyllos (Handjesereprijs). De meeste van deze soorten zijn echter slechts in een enkel reservaat aangetffen, waardoor hun voortbestaan in Nedeiland uiterst kwetsbaar is. Tot de soorten die niet aangetffen zijn, behoren vooral soorten die alleen of hoofdzakelijk voorkomen in zeeklei- of rivierkleigebieden, de uitgestorven soorten en de soorten die alleen nog buiten de akkers worden aangetffen. Binnen het opnamemateriaal zijn 18 vegetatietypen onderscheiden. Twaalf daarvan zijn tot zeven associaties te rekenen. De overige zes gemeenschappen zijn mpgemeenschappen. De volgende associaties zijn aangetffen: Kickxietum spunae (Stoppelleeuwebekjes-associatie) Van deze associatie is alleen de subassociatie met Blauw walstra (Kickxietum spuriae sherardietosum) aangetffen. Deze subassociatie komt voor in ggeakkers in strikte reservaten op ondiepe krijtverweringsbodems in Zuid-Limburg. In de vegetaties die hiertoe behoren worden zijn vaak veel zeldzame soorten aangetffen. 7

6 Papaveri-elandrietum noctiflori (Nachtkoekoeksbloem-associatie) Dit vegetatietype is aangetffen op één plaats in Zuid-Limburg in een ggeakker op krijtverweringsgnd in een waterwingebied. Rg. Papaver rhoeas-[caucalidior>] (Rompgemeenschap van Gte klapos- [Naaldenkervelverbond] Dit vegetatietype is kenmerkend voor ggeakkers op kalkrijke zavel- en leemgnden in het oostelijke rivierengebied en Zuid-Limburg. De reservaten waar deze gemeenschap is aangetffen worden als strikte akkerreservaten beheerd. Papaveretum argemones (Associatie van Ruige klapos) Deze associatie is aangetffen op lichte zavel- en lemige zandgnd in het rivierengebied. De akkers worden als strikt akkerreservaat beheerd. In zijn goed ontwikkelde vorm is deze associatie zeer zeldzaam. Fragmentair Papaveretum argemones (Fragmentaire Associatie van Ruige klapos) Deze fragmentaire vorm van de vorige associatie komt voor in wintergraanakkers op lemige zandgnden in relatief nieuwe reservaten, reservaten met biologische teelten of onregelmatig beheerde reservaten in het zuidoostelijke deel van het land. Rg. Vicia sativa ssp. nigra-[aperion] (Rompgemeenschap van Smalle wikke- [Windhalmverbond]) Deze associatie is aangetffen in winterggeakkers op humusarm, meestal lemig zand in strikte reservaten in het oosten van het land. Bemesting vindt niet of nauwelijks plaats. Wellicht is deze gemeenschap ontstaan uit het Papaveretum argemones door achterwege blijven van bemesting. Sclerantho annuae-arnoseridetum (Korensla-associatie) Deze gemeenschap komt voor in wintergraanakkers op voedselarme, zure zandgnd zonder structuur, in strikte reservaten. Het is voornamelijk aangetffen in reservaten in het noorden en oosten van het land. Van de aangetffen plantengemeenschappen is dit de meest algemene. Zij komt echter vaak in enigszins verarmde vorm voor, namelijk zonder Arnoseris minima (Korensla). Rg. Aphanes inexpectata-[aperionƒ (Rompgemeenschap van Kleine leeuweklauw- [Windhalmverbond] Deze plantengemeenschap komt voor op kalkarme zandgnd, in wintergraanakkers in nieuwe strikte reservaten of in reservaten waar een biologisch beheer plaatsvindt, in het noorden van het land. De botanische waarde van deze vegetatie is niet erg got. Rg. Capsella bursa-pastons-[aperion/artemisieteaj (Rompgemeenschap van Herderstasje-[Windhalmverbond/Bijvoetklasse]) Deze enigszins ruige plantengemeenschap is gevonden in winter- en zomergraanakkers op zand en lemig zand, verspreid over het hele land. De reservaten zijn onlangs verworven of er vindt sterke vruchtwisseling plaats of het beheer is enigszins onregelmatig. Soms liggen de reservaten minder gunstig, bijvoorbeeld omsloten door bos. De botanische waarde is over het algemeen niet erg got. Rg. Apera spica-venti-[aperion] (Rompgemeenschap van Gte windhalm-[windhalmverbond]) Deze mpgemeenschap is gevonden in zomer- en wintergraanakkers op zand en lemig zand verspreid over het land. Ze komt voor in nieuwe reservaten en in reservaten met een snelle vruchtwisseling. 8

7 Galeopsietum speciosae (Dauwnetel-associatie) Deze associatie is alleen aangetffen op het landgoed Hackfort bij Vörden. Ze is kenmerkend voor gerste- en haverakkers op vochtige, humusrijke, soms beschaduwde zandgnden. p Hackfort worden de percelen biologisch beheerd. Deze associatie is zeldzaam. Spergulo arvensis-chrysanthemetum segetum (Associatie van Gele ganzebloem) Deze gemeenschap komt voor op zandige, zure, soms iets lemige zandgnd, vooral onder zomergranen, verspreid over het land. Volgens sommige onderzoekers is deze gemeenschap op te splitsen in drie associaties; alle drie vormen zijn aangetffen. Deze gemeenschap is kenmerkend voor terreinen die biologisch beheerd worden. Spergulo arvensis-echinochloetum cruris-galli (Hanepootassociatie) Deze gemeenschap is aangetffen in graanakkers in het midden en het oosten van het land, op zure zandgnd, in nieuwe reservaten en in reservaten die te sterk bemest worden. Ze is niet erg waardevol, omdat ze ook buiten de reservaten nog veelvuldig aangetffen wordt. De meest bijzondere soort die in deze gemeenschap werd aangetffen, is Bmus secalinus (Dreps, omgeving Amengen). Rg Viola arvensis-[aperion/digitario-setarion] (Rompgemeenschap van Akkerviooltje- [Windhalmver-bond/Hanepootverbond]) Deze mpgemeenschap komt voor in nieuwe of in pacht uitgegeven reservaten op leemarme tot iets lemige zandgnd, verspreid over het land. Vaak is het beheer onregelmatig. eestal wordt een wintergraan verbouwd. Rg Stellaria media-[stellarietea mediae] (Rompgemeenschap van Vogelmuur- [Vogelmuurklasse]) De Rg Stellaria media-[stellarietea mediae] wordt meestal aangetffen in graanakkers op zure zandgnd. In een enkel geval is de gemeenschap aangetffen onder aardappels. Ze is gevonden in zeer nieuwe of zeer intensief beheerde reservaten, of in reservaten die op ongunstige plaatsen liggen, bijvoorbeeld op natte en organische bodem. De soortenrijkdom is laag en bijzondere soorten komen niet voor. et name op plaatsen waar van oudsher geen akkerbouw plaatsvond, zijn de vegetaties slecht ontwikkeld. Daarnaast lijken botanisch waardevolle vegetaties van wintergraanakkers minder goed ontwikkeld te zijn bij een intensieve vruchtwisseling. De botanisch minder waardevolle vegetaties die kenmerkend zijn voor hakvruchtakkers, zijn minder gevoelig voor vruchtwisseling. Door de toegepaste snelle vruchtopvolging is biologische landbouw niet de meest geeigende methode voor de instandhouding van botanisch bijzondere vegetaties en zeldzame soorten. Het Spergulo arvensis-chrysanthemetum segetum lijkt juist zeer bevorderd te worden door de biologische landbouw. De bemestingsvorm lijkt van gte invloed te zijn op bepaalde gemeenschappen, gebruik van ruige stalmest verdient de voorkeur boven (in aflopende volgorde van geschiktheid): runderdrijfmest, niet bemesten of kunstmest/varkensdrijfmest. et name op potentiële Papaveretum argemones-standplaatsen op licht lemig zand, kan afzien van bemesting met ruige stalmest pblemen veorzaken met dominante Wikkesoorten (zie de Rg. Wc/a sativa ssp. nigra- [Aperion]). 9

8 1 INLEIDING 1.1 Algemeen kader van de inventarisatie In de afgelopen decennia zijn in Nederland allerlei inventarisaties uitgevoerd naar het voorkomen van planten- en diersoorten in Nederland. Veel van deze inventarisaties zijn inmiddels afgend met de uitgave van atlaswerken. Enkele voorbeelden zijn de Atlas van Nederlandse Dagvlinders (Tax 1989), de Atlas van Nederlandse Vogels (SVN 1987), de Atlas van de Nederlandse Zoogdieren (Bekhuizen et al. 1992) en de Atlas van de Nederlandse Flora (ennema et al. 1980; ennema et al. 1985; Van der eijden et al. 1989). ok in de ons omringende landen zijn dergelijke Atlas-pjecten uitgevoerd. Naast een wetenschappelijke interesse in de verspreidingsbeelden van planten en dieren is er een meer ventrustende reden voor het in kaart brengen van de arealen van organismen. Veel soorten zijn na de tweede wereldoorlog, veelal door toedoen van menselijk ingrijpen in de natuur, zeer sterk achteruitgegaan of zelfs geheel uit ons land verdwenen. m de onderliggende pcessen van deze achteruitgang beter te begrijpen en om deze achteruitgang zo mogelijk een halt toe te epen is het nuttig te weten waar een soort voorkomt. Bij uitbreiding van bijvoorbeeld steden, de uitvoering van civieltechnische werken of ruilverkavelingen en de planning van natuurgebieden kan zo rekening gehouden worden met de eventuele aanwezigheid van (bijzondere) soorten. Behalve de vastlegging van de verspreiding van soorten brengen deze inventarisaties de sterke achteruitgang van veel soorten in beeld, door vergelijking van oude verspreidingsgegevens met meer recente. In het rapport Toestand van de natuur 2' (Bink et al 1994), een achtergnddocument van het Natuurbeleidsplan (NBP; inisterie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 1990b), wordt de achteruitgang van veel organismegepen op een rijtje gezet. In het NBP worden de akkerkruiden genoemd als soortengep die prioriteit krijgt bij het treffen van soortgerichte maatregelen. Dit moet geëffectueerd worden door het opstellen van een soortenbeschermingsplan (aktie 24). Inmiddels hebben al verschillende andere soortenbeschermingsplannen het licht gezien, o.a. de Handleiding voor de bescherming van bedreigde uurplanten (inisterie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 1990a) en het Beschermingsplan Dagvlinders (inisterie van Landbouw en Visserij 1989). Het voorliggende rapport zal als achtergnddocument dienen bij het Beschermingsplan Akkerkruiden. 1.2 Pbleem- en vraagstelling In Nederland bestaan al sinds de 60-er jaren akkerreservaten voor de instandhouding van de karakteristieke akkerflora en -vegetatie. De oudste akkerreservaten liggen in het krijtgebied van Zuid-Limburg. Sindsdien zijn er veel reservaten bijgekomen, met name in de zandgebieden in het noorden en oosten van het land. Tot nog toe was onbekend om hoeveel reservaten het gaat en wat de kwaliteit van de akkers in deze reservaten is. Deze inventarisatie moet hierin duidelijkheid brengen. 11

9 De volgende aspecten zijn onderzocht: hoeveel akkerreservaten zijn op dit moment in Nederland in beheer? hoe zijn deze akkerreservaten verdeeld over het land en over verschillende gndsoorten? welke akkerkruidsoorten zijn nog te vinden in deze reservaten en welke zijn uit Nederland verdwenen? welke akkerkruidgemeenschappen zijn aanwezig? wat is de relatie tussen het gevoerde beheer en de bodem enerzijds en de aanwezige flora en vegetatie anderzijds? m duidelijkheid te krijgen in de achtergnden van het beheer van akkerkruiden, is tevens een literatuurstudie uitgevoerd. 1.3 Leeswijzer Dit rapport bevat de resultaten van de inventarisaties die uitgevoerd zijn in de zomers van 1995 en In 1995 is reeds een zeer beknopt intern rapport verschenen met resultaten van de inventarisatie van 1995 (Haveman 1995). Deze gegevens zijn in dit rapport opnieuw verwerkt. Dit rapport is bedoeld als achtergnddocument voor het Beschermingsplan Akkerkruiden. In hoofdstuk 2 zijn een aantal achtergnden uit de literatuur behandeld. Het betreft de indeling in akkerkruidvegetaties, de achteruitgang van de karakteristieke akkerkruiden en het natuurtechnisch beheer van akkerbiotopen. Hoofstuk 3 van dit rapport behandelt de gevolgde methode tijdens de inventarisatie. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten weergegeven en in hoofdstuk 5 volgt een discussie over de resultaten, waarin een evaluatie van het gevoerde beheer in de akkerreservaten. Hoofdstuk 6 bevat de conclusies en aanbevelingen, die met name van belang zijn voor het opstellen van het Beschermingsplan Akkerkruiden. Een samenvatting van dit rapport is te vinden op pagina 7 tot en met 9. 12

10 2 LITERATUURVERZICHT 2.1 pkomst en achteruitgang van akkerkruiden Achtergnden nze akkerkruiden zijn voor een got deel afkomstig van de steppen van Zuidoost- Eupa en Voor-Azië (Westhoff et al. 1972; Hüppe 1987; Burrichter et al. 1993; Schumacher 1982). Figuur 1 laat de wegen zien waarlangs de akkerbouw vanuit het Nabije osten in onze regio terecht kwam. Via deze wegen hebben ook de akkerkruiden zich kunnen verbreiden. Hoewel een aantal akkerkruiden ook buiten akkers voorkomt, bijvoorbeeld langs spoorwegen (Koster 1991), kunnen de meeste akkerkruiden zich hier waarschijnlijk niet duurzaam handhaven. Buiten de akkers vinden we bovendien niet de karakteristieke combinaties van soorten van de akkers. Deze pionierplanten vinden in onze akkers de omstandigheden die ze nodig hebben om te kunnen overleven. Vooral door de pioniemstandigheden van de akker en de relatieve warmte en dogte van de akker kunnen de soorten hier een geiplaats vinden (Leys 1984). Een aantal akkersoorten, zoals Bmus secalinus (Dreps) en Agstemma githago (Bolderik) zijn niet van natuurlijke standplaatsen bekend (zie o.a. Hegi ). Deze soorten hebben zich ontwikkeld onder invloed van de opkomende landbouw in co-evolutie met het gewas (Weeda 1985c; Weeda 1994; Van der Ham 1985). Figuur 1: Uitbreiding van de Akkerbouw vanuit het Nabije osten naar idden-eupa (bn: Burrichter et al. 1993, veranderd) Nadat de landbouw eeuwenlang de bestaansvoorwaarde was voor de akkerkruiden, deden zich aan het eind van de 19 e en in de loop van de 20 e eeuw veranderingen voor waar veel soorten niet tegen bestand waren (Hüppe 1987a; Hüppe 1987b; Burrichter et al. 1993; Hilbig 1987). Door de hoog-technologische landbouw werden veel soorten van de akker verdreven. Tekenend is dat de term "Fragmentgemeenschap" (i.e. plantengemeenschap die als gevolg van sterke storing geen associatiekensoorten meer heeft) in 1961 voor het eerst gebruikt is voor akkervegetaties (Brun-Hool 1966). Hilbig (I.e.) noemt de volgende oorzaken voor de achteruitgang van de akkerkruiden: Verbeterde zaaizaadreiniging et name zaadkruiden, dat wil zeggen kruiden die met het gewas uitgezaaid worden, hebben hiervan te lijden. Het zijn meestal soorten met zaden of vruchten ter gte van de graankorrels of gter, of soorten met vruchten die uitsteeksels hebben (bijv. Bmus secalinus (Dreps), Agstemma githago (Bolderik), Ranunculus arvensis (Akkerboterbloem) en Scandix pecten-veneris (Naaldenkervel)). Veranderde bodembewerking Door betere en diepere bodembewerking zijn veel knol- en bolgewassen van de akker verdwenen (bijv. mithogallum umbellatum (Gewone vogelmelk), Gagea pratensis en Gagea villosa (Weide- en Akkergeelster) en Lilium bulbiferum ssp. cceum (Roggelelie). 13

11 Door een snelle stoppelbewerking na de oogst komen veel soorten niet meer tot ontwikkeling. Het gaat hierbij vooral om kleine, lichtbehoevende soorten zoals Aphanes arvensis (Akkerleeuweklauw), Kickxia spuria en Kickxia elatine (Einde en Spiesleeuwebek) en Consolida regalis (Wilde ridderspoor). Door het gebruik van zwaardere machines, treedt bodemverdichting op, hetgeen veel dogte- en warmteminnende soorten terugdringt ten gunste van vochtminnende soorten. Vruchtwisseling en veranderde raskeuze Een verhoogd aandeel van kortst-granen bevordert de ontwikkeling van een aantal grassoorten (Elymus repens (Kweek), Alopecurus myosuides (Duist), Apera spica-venti (Gte windhalm) en Avena fatua (ot)). ok Galium aparine (Kleefkruid) zou door het gebruik van lage graanrassen bevoordeeld worden. Door langdurige maisteelt wondt een got aantal soorten verdngen ten gunste van o.a. Echinochloa crus-galli (Hanepoot). Door sterke vruchtwisseling verminderende verschillen tussen de associaties. Veel begeleiders van specialistische gewassen zoals Vlas en Boekweit zijn geheel verdwenen (bijv. Cuscuta epilinum (Vlaswarkruid) en Fagopyrum tataricum (Franse boekweit)). Bemesting Door bemesting geit het gewas sneller en wordt het gewas hoger. Hierdoor krijgen akkerkruiden minder kans. Het betreft met name kruiden van voedselarme omstandigheden (bijv. Amoseris minima (Korensla), Consolida regalis (Wilde ridderspoor) en Venica polita (Gladde ereprijs)). Herbicidegebruik Door herbicidegebruik komt het tot reducering van de totale akkerkruidenbezetting. Vooral grassoorten worden bevoordeeld, maar inmiddels zijn ook hiertegen bestrijdingsmiddelen ontwikkeld. Door langdurig gebruik van hetzelfde onkruidbestrijdingmiddel kunnen resistente onkruidrassen ontstaan. Standplaatsnivellering Door allerlei cultuurtechnische maatregelen gaan de akkers steeds meer op elkaar lijken. Verschillen in voedingstoestand, ph, vochttoestand en humusverhouding worden steeds kleiner, waardoor specialistische soorten steeds minder kans krijgen. Bovendien worden ook uitbreiding van bewoning en het opgeven van braak in het landbouwsysteem als oorzaken van de verdwijning van soorten en vegetaties genoemd (Weeda 1985a) Bedreigde soorten Niet alle akkerkruiden zijn evenwel in gelijke mate achteruit gegaan. Er zijn zelfs akkerkruiden die zich bij het huidige akkerbeheer uitbreiden. Bijlage 1 geeft een overzicht van de bedreigde akkerkruiden die voorkomen als doelsoort in het handboek Natuurdoeltypen (Bal et al. 1995) en op de Rode Lijst van in Nederland verdwenen en bedreigde planten (Weeda et al. 1990). Deze soorten zijn niet opgenomen in het ontwerp van de nieuwe Flora- en Faunawet (inisterie van Landbouw en Visserij 1987), omdat akkers als 'niet beschermbaar" worden opgevat. In Duitsland scoren akkerkruiden naast water- en oeverplanten erg hoog op de Rode Lijst (Hilbig 1982). Negen pcent van de Nederlandse Rode Lijst van vaatplanten bestaat uit akkerkruiden (49 van de 541 soorten). Bijna 12% van de Nederlandse soorten komt min of meer geregeld in akkers voor (ca. 170 van de 1449 soorten). Het overgte deel van de akkersoorten op de Rode Lijst en in de Natuurdoeltypen is kenmerkend voor graanakkers. 14

12 Juist de graanakkerkruiden zijn in vergelijking met de situatie in de eerste helft van deze eeuw achteruit gegaan (vgl. Sissingh 1950; Kruseman & Vlieger 1939). ok in het buitenland betreft het vooral de soorten en plantengemeenschappen van wintergraanakkers die verdwenen zijn. De akkerkruidgemeenschappen op de Rode Lijst van plantengemeenschappen van Sleswig-Holstein (Dierßen 1988) zijn bijna allemaal graanbegeleidend. nderzoeken in Duitsland (Günther & Van Eisen 1993; Hofmeister 1992; Schumacher 1982) en ostenrijk (Ries 1992) wijzen op een sterke achteruitgang van (winter-) graanbegeleidende soorten en plantengemeenschappen. Toch blijken ook soorten van hakvruchtakkers steeds verder achteruit te gaan. Het betreft dan met name soorten van arme, zure standplaatsen (Hüppe 1987b) Akkerkruidvegetaties Vlak na de tweede wereldoorlog schreef Sissingh een dissertatie over de Nederlandse onkruidvegetaties (Sissingh 1950). Hierin worden de akkerkruidgemeenschappen samen met de vegetatie van dge en natte ruigtes, aanspoelselgordels etc. in één gte klasse, de Rudereto-Secalinetea geplaatst. Tijdens de druk van Sissinghs dissertatie verscheen van de hand van Tiixen een overzicht over de nitfiele onkruidvegetaties in de Eusiberische Regio in Eupa (Tüxen 1950). In dit overzicht splitst hij deze gte klasse op in een zestal kleinere klassen, waander de Stellarietea mediae, die de akkerkruidvegetaties omvatten. Later is ook deze klasse weer opgesplitst in twee kleinere klassen (zie o.a. Westhoff en Den Held 1975), de Secalietea (Klasse der graanvrucht-akkers) en de Chenopodietea (Ganzevoetklasse, waander de vegetaties van hakvruchtakkers). Vooral door standplaatsnivellering die het gevolg is van veranderingen in het agrarisch beheer zijn de vegetaties van graan- en hakvruchtakkers sinds 1950 steeds meer op elkaar gaan lijken. Van verschillende zijden is voorgesteld om de Stellarietea mediae weer in ere te herstellen, ten koste van de twee klassen Secalietea en Chenopodietea (Nezadal 1989; Rivas-artinez & Izco 1977). Hüppe en Hofmeister (1990) brengen de Duitse akkerkruidgemeenschappen onder in één klasse Stellarietea mediae. ok in het nieuwe overzicht van de Nederlandse vegetaties zullen de akkerkruidgemeenschappen tot één klasse worden gerekend (Haveman & Schaminée 1997, in prep.). nderstaande indeling (Figuur 2) van de akkerkruidvegetaties volgt, in navolging van Haveman en Schaminée (I.e.), de indeling van Hüppe en Hofmeister. De Papaveretalia rhoeadis (vegetaties van de Klaposorde) omvatten de akkerkruidvegetaties van basenrijke bodem. In het Fumario-Euphorbion (Duivekervel-Wolfsmelkverbond) zijn de vegetaties van kalkrijke hakvruchtakkers samengevat, in het Caucalidion (Naaldenkervelverbond) de vegetaties van kalkrijke graanakkers. De Sperguletalia arvensis (Akkerspurrieorde) omvatten de vegetaties op basenarme bodem. Hierbij zijn in het Aperion spica-venti (Windhalmverbond) de vegetaties van graanvruchtakkers samengevat, in het Digitario- Setarion (Hanepootverbond) die van de hakvruchtakkers op relatief dge bodem en in het Polygono-Chenopodion polyspermi (Korrelganzevoetverbond) die van hakvruchtakkers op vochtige bodem. 15

13 Figuur 2: IndeBng van de akkerkruidgemeenschappen in Nederland 2.2 aatregelen ter bescherming van akkerkruiden Akkerreservaten Akkerreservaten hebben als doelstelling het behoud en herstel van de akkerflora en - vegetatie. Als voordeel van akkerreservaten boven de overige in deze paragraaf genoemde maatregelen wordt een zekere continuïteit in het beheer genoemd (Hilbig 1985). Bij de inrichting van akkerreservaten moet het volgende in het oog gehouden worden. Nieuwe akkerreservaten hebben alleen kans van slagen als ze aangelegd worden op oude landbouwgnden. Kruseman en Vlieger (1939) publiceerden al opnamen waaruit bleek dat akkervegetaties van zure zandgnden buiten de aloude cultuurgnden, bijvoorbeeld in de toenmalige jonge ontginningen en op recente dalgnden, slechts fragmentair ontwikkeld en meestal soortenarm waren. Akkers op gnden die binnen het overstmingsbereik van beken en rivieren liggen zijn minder interessant en relatief soortenarm (Blachnik-Göller et al. 1988), waarschijnlijk als gevolg van de periodiek hoge waterstand. Leys (1984) noemt verder als ongunstige locaties: kleine percelen ingesloten door bos, percelen op noordhellingen, sterk humeuze of venige gnden, gnden met een hoge gndwaterstand. et betrekking tot het beheer wordt meermaals gewezen op de noodzaak het perceel zo te behandelen als een boer dat veger deed (Hermans & Schaminée 1989; Hilbig 1985; Leys 1984; Schumacher 1982). 16

14 Hilbig noemt de volgende uitgangspunten bij het beheer van akkerreservaten (Hilbig 1985): hoog aandeel graan, met name wintergraan, indien mogelijk gte rij-afstand van het graan, geen of weinig bemesting, geen herbicidegebruik, geen meeijarige cultures, late stoppelbewerking, geen melioratieve ingrepen (beregening, ontwatering), ondiepe gndbewerking. In tegenstelling tot het advies van Hilbig, stelt Leys (1984) voor, de akkers te beheren volgens het drieslagstelsel, met de aanpassing dat de hakvrucht vervangen wordt door zomergraan. Hakvruchten worden minder interessant geacht voor de akkerflora. Zodoende ontstaat het volgende vruchtwisselingsschema: wintergraan, braak, zomergraan, braak, etc. Dit voorgestelde schema lijkt voor Nederland minder geschikt, omdat het drieslagstelsel in Nederland waarschijnlijk nooit op gte schaal is toegepast (Westhoff et al. 1972; vgl. Zonneveld 1987). In plaats hiervan kwam op zandgnden het systeem van eeuwige ggebouw in zwang, met de daarbij behorende karakteristieke vegetatie. Zo is aangetoond dat het Sclerantho-Amoseridietum (Korensla-associatie) pas kon ontstaan na invoering van het potstalsysteem (Behre 1993). Een tweede nadeel van het door Leys voorgestelde vruchtwisselingschema is de al eerder genoemde nivellerende werking van sterke vruchtwisseling (Hilbig 1987). Hoge graanrassen lijken gunstiger voor de ontwikkeling van de akkerkruidenvegetatie dan de moderne lage graanrassen, omdat hoge graanrassen de gei van grassen onderdrukken (vgl. Hilbig 1987). Py ek en PySek (1987) tonen aan dat bij een hogere bedekking van het graan (gerst) sterk concurrentiekrachtige soorten als Galium aparine (Kleefkruid) en Stellaria media (Vogelmuur) de overhand krijgen ten koste van minder concurrentiekrachtige soorten. Waarschijnlijk hangt dit ook samen met het hogere bemestingsniveau. Daarnaast is het zaaitijdstip van belang voor de ontwikkeling van de vegetatie. Sissingh (1950) treft in te laat gezaaide gge en tarwe dominante Apera spica-venti (Windhalm) aan, in tijdig gezaaide gge niet Biologische landbouw et biologische landbouw worden in Nederland de biologisch-dynamische en de ecologische landbouw aangeduid (Smeding 1992). In deze vormen van landbouw staan de vruchtbaarheid en biologische aktiviteit van de bodem centraal (zie o.a. Smeding 1993). In vergelijk met de gangbare landbouw verschilt de biologische landbouw in een relatief lange vruchtwisseling, veelvuldig gebruik van genbemesters, bemesting met organische mest en mechanische onkruidbestrijding. Biologische akkers hoeven niet onkruidvrij te zijn, zeker niet in zgn. "risico-arme teelten" of op momenten dat het gewas sterk genoeg is om de concurrentie met het onkruid aan te kunnen (Smeding 1992,1993). Hierdoor biedt de biologische landbouw in principe een mogelijkheid akkerkruiden te behouden. De soortenrijkdom op biologische bedrijven is hoger dan op conventionele akkerbouwbedrijven. Inventarisaties in binnen- en buitenland tonen aan dat op biologische bedrijven 1,5-3 keer zoveel akkerkruidsoorten worden aangetffen dan op conventionele akkerbouwbedrijven (Smeding 1993; Callauch 1981; Schmidt et al. 1995). Rode Lijst-soorten worden op biologische bedrijven wel aangetffen, maar niet in gte aantallen en ook niet op elk bedrijf (Smeding 1993, Callauch 1981). Smeding noemt hiervoor als mogelijke verklaring het weinig voorkomen van biologische bedrijven in gebieden die kansrijk zijn voor zeldzamere soorten, zoals het rivierengebied en Zuid-Limburg. 17

15 De plantengemeenschappen op biologische bedrijven zijn veelal fragmentair ontwikkeld. In Duitsland wordt op graanakkers vooral het Aphano arvensis-atricarietum chamomillae (Associatie van Echte kamille) aangetffen en op hakvruchtakkers het Thlaspio arvensis- Fumarietum (Akkerduivekervel-associatie; bijv. Caliauch 1981). Deze associaties kunnen waarschijnlijk beter als mpgemeenschappen beschouwd worden, vanwege het ontbreken van kensoorten (Haveman & Schaminée 1997 in prep.). Voor voedselarme, zure zandgnd worden in de Duitse onderzoeken geen kenmerkende associaties genoemd, waarschijnlijk vanwege het goeddeels ontbreken van biologische bedrijven op deze gnden. ok in Nederland worden op biologische bedrijven geen vegetaties aangetffen die kenmerkend zijn voor graanakkers op deze gnden, zoals het Sclerantho annuae- Arnoseridetum (Korensla-associatie). De reden hiervoor ligt in de keuze van de bedrijven om geen gge te verbouwen vanwege de zeer lage opbrengst op deze gnden (Smeding 1992) Akkerrandstokbeheer Akkerrandstken zijn 2 tot 5 meter brede randen van conventionele akkers, die niet met herbiciden worden behandeld. Deze van oorspng millieuhygiënische maatregel heeft positieve effecten op het voorkomen van de akkerkruiden. Vooral in Duitsland is veel onderzoek gedaan naar de effecten van akkerrandstokbeheer op het voorkomen van bedreigde akkerkruiden en akkerkruidvegetaties. De soortenrijkdom van akkerrandstken is beduidend hoger dan die van het centrum van de percelen (Blächnik-Göller et al. 1988; Van Eisen 1989; Pilotek 1988; samenvattend Hilbig 1982). in akkerrandstken worden geregeld Rode Lijst-soorten aangetffen. In een experiment op basenrijke bodem ten zuid-westen van Aken zijn in akkerrandstken 19 soorten waargenomen die ook in Nederland voorkomen en hier op de Rode Lijst voorkomen en niet uitgestorven zijn. Hiender zijn soorten als Consolida regalis (Wilde ridderspoor), Ranunculus arvensis (Akkerboterbloem), Scandix pecten-veneris (Naaldenkervel) en Venica triphyllos (Handjesereprijs). Deze soorten komen frequenter en in gtere aantallen voor in de randstken dan in de met herbiciden behandelde centra van de percelen (Van Eisen 1989). Pilotek (1988) vindt op voedselarme, zure zandbodem in Nondbayem meer soorten in de herbicidevrije rand dan in het met herbiciden behandelde centrum van akkers. ok bedreigde soorten als Amoseris minima (Korensla) en Venica triphyllos (Handjesereprijs) worden in de randen aangetffen. Naast een herbicideverbod zal op voedseiarm zand echter ook de bemesting in de randen verminderd moeten worden (Pilotek I.e.; Schumacher 1982). et boeren zullen langdurige afspraken gemaakt moeten worden om de continuïteit te waarborgen (Hilbig 1985). In Nederland komen in experimenten vooral algemene soorten voor (De Snoo 1995). Vooral op kleignden worden af en toe Rode Lijst-soorten aangetffen (Paneras 1995). Behalve op het voorkomen van afzonderlijke soorten heeft akkerrandstokbeheer ook en gunstig effect op de ontwikkeling van akkerkruidgemeenschappen. De verzadiging neemt toe en het wordt gemakkelijker om associaties te herkenen. Blachnik-Göller et al. (1988) konden in 54% van de gevallen de vegetaties benoemen tot op associatieniveau. Hierbij ging het in de meeste gevallen echter om het Aphano arvensis-atricarietum chamomillae (Associatie van Echte kamille). Deze gemeenschap wordt door hen als centrale associatie van het Aphanion (Akkerieeuweklauw-verbond) opgevat, hetgeen wil zeggen dat echte kensoorten ontbreken. Van Eisen (1989) kon de meeste opnamen uit akkerrandstken tot op associatieniveau benoemen, in tegenstelling tot de opnamen uit het centrale deel van de akkers. Hierbij ging het vaak wel om goed ontwikkelde associaties, bijvoorbeeld het Sclerantho annuae-amoseridetum (Korensla-associatie) op voedselarme, zure zandgnd. 18

16 2.2.4 Braaklegregelingen Binnen het kader van pductiebeperkende maatregelen werden in 1992 de acsharrymaatregelen voor de akkerbouw van kracht. Binnen dit pakket van maatregelen is het verplicht om akkerbouwgnden braak te leggen. Deze braak kan op verschillende manieren ingevuld worden: teelt van non-foodgewassen, inzaaien van een toegestane genbemester of niets doen. m het negatieve imago van "niets doen met de gnd" weg te nemen, is in 1994 gestart met de zogenaamde "Natuurbraak", waarbij de gnd wordt gebruikt voor natuur- en landschapsdoelstellingen. Hierbij mag geen gebruik worden gemaakt van chemische gewasbestrijdingsmiddelen of meststoffen. De percelen worden ingezaaid met een mengsel van gewassen om de esthetische waarde en de waarde voor insecten te vergten (Pjectgep Natuurbraak 1996). Uit een in 1994 gestarte onderzoek blijkt dat de botanische waarde van braaklegging voorlopig niet erg hoog is. De vegetatie is zonder uitzondering fragmentair ontwikkeld en zeldzame soorten zijn zeer schaars (Van Dongen 1996). et name in Zuid-Limburg zijn de waarden plaatselijk iets hoger. 19

17 3 DE INVENTARISATIE EN DE UITWERKING 3.1 De inventarisatie Keuze van terreinen Aan de verschillende natuurbeschermingsinstanties is een lijst gevraagd van terreinen waar aandacht wordt geschonken aan het behoud en het herstel van akkerkruidvegetaties. Deze terreinen zijn als volgt in te delen: strikte akkerreservaten (in eigen beheer), akkerreservaten met biologische teelt (al dan niet in eigen beheer), overige akkerreservaten (wild-akkers, akkers met een educatieve doelstelling etc). In 1995 zijn akkers bezocht van alle bovengenoemde typen. mdat bleek dat de laatste twee typen akkerreservaten (eco- en wildakkers) minder van belang zijn voor het in stand houden van bedreigde akkerkruiden, zijn in 1996 merendeels strikte reservaten bezocht. Daarnaast is een enkele akker bezocht die onder de regeling beheersovereenkomsten valt Vegetatie-onderzoek code parrfaï exemplaren _ bedekking lllllll! t <5% 2-20 <5% illlli <5% 2ffl >100 <5% 2a xvx<vxwx;: : x>x-:&x:-::: : : ::xx-x*x*x : x : x\ $-12,5% x:vxxxx-x 2b : :;x#x-x : x : x : x: : x : x : x:xx:x:xx-xv: % 3 26^0% 4 m>75% % Tabel 1: Gebruikte opnameschaal Tijdens de veldbezoeken in 1995 (tussen 15 juni en 27 juli) en 1996 (tussen 22 april en 27 juli) is in de meeste reservaten de vegetatie opgenomen. Dit is gebeurt volgens de methode van Braun-Blanquet (zie voor uitgebreide overzichten Westhoff et al. 1995; Dierschke 1994). Hierbij zijn in totaal 162 pefvlakken uitgezet van voldoende gotte (ca. 25 m 2 ) met een homogene vegetatiesamenstelling, in representatieve delen van de vegetatie van het betreffende reservaat. Vervolgens is een volledige soortenlijst gemaakt van alle hogere planten die in het pefvlak voorkwamen. Van alle soorten in het pefvlak is vervolgens een schatting gemaakt van de mate van voorkomen volgens de 9-delige, gemodificeerde Braun- Blanquetschaal (Barkman et al. 1964; zie Tabel 1). Bij iedere opname zijn aantekeningen gemaakt over de standplaatsomstandigheden, zoals de bedekking en aard van het geteelde gewas, de bodemsoort en de eventuele helling van het pefvlak. Daarnaast zijn aan de beheerders van de reservaten aanvullende gegevens gevraagd over het beheer van de onderzochte percelen. Naamgeving van de hogere plantensoorten is volgens Van der eijden (1990). 3.2 Uitwerking van de gegevens m inzicht te krijgen in de verschillende vegetatietypen in de akkerreservaten zijn de opnamen verwerkt tot gepen van opnamen met een overeenkomstige soortensamenstelling. Voor een uitgebreide uiteenzetting van de gevolgde werkwijze wordt verwezen naar het overzicht dat Schaminée et al. (1995a) geven. Bij de eerste ordening is gebruik gemaakt van het computerpgramma TWINSPAN (Hill 1979b). Hiermee zijn de vegetatieopnamen gesplitst in hoofdgepen. Na deze indeling in hoofdgepen zijn opnamen handmatig geordend met behulp van het pgramma EGATAB (Hennekens 1996). Hierbij wordt gezocht naar soorten die in de ene gep van opnamen wèl en in de andere 21

18 niet voorkomen (differentiërende soorten). De zo onstane clusters van vegetatieopnamen worden als plantengemeenschappen aangeduid. De gevonden plantengemeenschappen zijn vervolgens vergeleken met vegetaties die in de literatuur zijn beschreven en aan de hand hiervan benoemd. De naamgeving van de gemeenschappen is in gte lijnen volgens Hüppe en Hofmeister (1990), in afwijkende gevallen volgens Westhoff en Den Held (1975). In een aantal gevallen was het niet mogelijk de vegetatietypen tot op associatieniveau te benoemen. Deze onverzadigde gemeenschappen zijn benoemd volgens de deductieve methode die door de Tsjechische onderzoekers Kopecky en Hejny (o.a. 1974) is ontwikkeld (zie ook Schaminée et al. 1995b). Vervolgens is per gemeenschap een lijst van diagnostische soorten opgesteld. Dit zijn soorten die in meer dan 40% van de opnamen van het type voorkomen, aangevuld met de differentiërende soorten van het type. m de belangrijkste milieuvariabelen op te sporen is een analyse uitgevoerd met behulp van het pgramma CANC (Ter Braak 1987). Dit pgramma gebruikt Detrended Correspondence Analysis voor de ordening van de opnamen langs vier assen. Per opname is de gemiddelde Ellenbergwaarden voor stikstof (N), zuurgraad (R), vocht (F), licht (L), kontinentaliteit (K) en temperatuur (T) berekend en zijn de nominale milieuvariabelen wintervrucht' (opname in wintergraan), 'zomervrucht' (opname in zomergraan of hakvrucht), 'hoofdzakelijk graan' (in de opeenvolgende jaren wordt hoofdzakelijk graan verbouwd) en 'sterke vruchtwisseling' (in de opeenvolgende jaren vindt een snelle vruchtwisseling plaats) aangemaakt. et behulp van het pgrammapakket SPSS is de correlatie berekend tussen de assen en deze milieuvariabelen. p op basis van de diagnostische soorten zijn per vegetatietype spectra bepaald van de Ellenbergwaarden voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F). Tenslotte is per type bepaald onder welk beheer ze tot ontwikkeling is gekomen. 22

19 4 FLRA EN VEGETATIE VAN DE NEDERLANDSE AKKERRESERVATEN 4.1 Reservaten Bijna alle Nederlandse natuurbeschermingsorganisaties hebben akkers in beheer. Lang niet al deze akkers worden primair beheerd met het oog op het behoud en herstel van de akkerflora en -vegetatie. Zo hebben veel akkers als doel het verhogen van de landschappelijke waarde. Ze worden verpacht aan reguliere boeren en als zodanig door hen beheerd. Toch zijn er veel akkers in reservaten waar de doelstelling "akkerkruiden" een min of meer gte l speelt. In hoofdstuk 3 worden deze akkers ingedeeld in drie gepen: Strikte akkerreservaten met het hoofddoel behoud en herstel van de akkerflora. Deze reservaten zijn altijd in eigen beheer bij de desbetreffende natuurbeschermingsorganisatie. De werkzaamheden worden veelal wel uitgevoerd door een loonbedrijf, op aanwijzing van de natuurbeschermingsorganisatie. Akkerreservaten met biologische teelt. De randvoorwaarden hierbij zijn de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om het eco-keurmerk te krijgen. Behoud en herstel van de akkerflora en -vegetatie is meestal ondergeschikt aan de (verhoging van de) opbrengst. Het beheer wordt soms uitgevoerd door een natuurbeschermingsorganisatie, maar meestal zijn de akkers verpacht aan biologische akkerbouwers. verige akkerreservaten met uiteenlopende doelstellingen. We kunnen hierbij denken aan wildakkers, aan akkers met een educatief doel, akkers in relatienotagebieden etc.. Deze worden meestal niet door een natuurbeschermingsorganisatie beheerd. Behoud en herstel van de akkerflora en -vegetatie speelt vaak een zeer ondergeschikte l. In totaal zijn in 1995 en akkerreservaten bezocht. Figuur 3 laat de verspreiding van de reservaten over het land zien. Het zwaartepunt ligt duidelijk in de Pleistocene gebieden van Nederland op de hogere zandgnden. Verder zijn enkele akkerreservaten te vinden in het rivierengebied en in het Zuid-Limburgse heuvelland. Bijlage 2 geeft een overzicht van de bezochte reservaten. Vijfenveertig van de onderzochte reservaten (66%) hebben als doelstelling het behoud en herstel van de akkerflora en -vegetatie. Vijf van de bezochte reservaten (6%) behoren tot de overige reservaten met uiteenlopende doelstelling. De overige 18 reservaten (28%) hebben een biologisch beheer of een sterk gecombineerde of onduidelijke doelstelling. Figuur 3: Locatie van de bezochte akkerreservaten 23

20 Soort Amosem tmm* {Kpretek) Brrms secsünus {Dreps) Buglossotdes arven$t$ (Ruw parelzaad) Consolida regabs (Wffde ridderspoor) Euphorbm exiigua (Weine wolfsmelk) Hoto&teurn tmbèüaftm (Heefoeen) Reservaten ßergherbos, Bennekose bos.tewwmsevelct,». Jansberg, ^ipifüäfse nber& Darthuteerberg, Beestdal, osbeek WawiBer. Cortenoevw, Pfeterafcwn?, Fwtraonrf» Slangenburg Umbrtehterfeos, >20 Uerwms«ve(d t Wokfberg, Coryersbos, St Janeberg, fslgerfcfet, Vtachtwedder Es- Amengse Berg Wahlwiler fwtersberg flngezaafci) WahJwiBer, <3enhoes, We&erberç, De Piepert Linne Logousin spscmm-vensrfs (ot sptegeïkto^e) tm butbfferm ssp. cceum (Roggefelie) tsopatw ontwm (AWwleeuwebetc) dontites vvmuç ssp. ymus {Akfœgerttotf} Wawü«-, De Piepert, FoUttontf Wawîffer, <i«ihoe& Wetterberg. De Piepert, Cortenoever, Pietersberg (in0«aa<& Fnrtmofld, Nfcndal Hijkerveld (uhgezefy tteerenbos WaHwiter» Weftwbfcrö, Cortenpevw» Fortmond, De SorfteW, St Jar». WaWwiSôf, Genhöei De Piepert ValenamSa towsfo (ewone veldsla) (cf.) Genhowi "* WjiWwiBet^Fijitn Cortenoever«Fortmontf. Urne Tabel 2: Aangetffen soorten uit de Rode Ujst (RL)en de Natuurdoeltypen (NDT). 4.2 Flora In de opnamen zijn 214 hogere plantentaxa aangetffen (inclusief ondersoorten en variëteiten). Van deze soorten is 87,9% vrij algemeen tot uiterst algemeen (UFK 6-9), 12,1%, dat wil zeggen 27 soorten, is uiterst zeldzaam tot minder algemeen (UFK 1-5). Van de in Bijlage 1 genoemde 53 bedreigde akkersoorten die op de Rode Lijst staan of als doelsoorten in het Handboek Natuurdoeltypen voorkomen, zijn 24 soorten in de akkerreservaten aangetffen. Tabel 2 geeft een overzicht van deze soorten. Daarnaast zijn nog een aantal soorten gevonden die wel voorkomen op de Rode Lijst, maar die niet als akkersoort te beschouwen zijn, zoals Centaurea scabiosa. De akkers waar de Rode Lijst-soorten zijn aangetffen worden bijna zonder uitzondering beheerd als strikte akkerreservaten. Si/ene noctiflora (Nachtkoekoeksbloem) is aangetffen in een ggeakker in een waterwingebied dat niet als strikt reservaat wordt beheerd. De doelsoorten Anthemis arvensis (Valse kamille) en Aphanes inexpectata (Kleine leeuweklauw) worden in diverse reservaattypen aangetffen. De meeste soorten in Tabel 2 zijn aangetffen in ggeakkers, met uitzondering van Bmus secalinus (Dreps) die aangetffen is in een haverakker. ok Anthemis arvensis (Valse kamille), Aphanes inexpectata (Kleine leeuweklauw) en Hypochaeris glabra (Glad biggekruid) zijn niet altijd in ggeakkers aangetffen. 24

21 4.3 Vegetatie Aangetffen vegetatietypen Binnen het opnamemateriaal kunnen achttien vegetatietypen onderscheiden worden (Bijlage 3). Elf van deze vegetatietypen zijn tot zeven associaties te rekenen. Het betreft het Kickxietum spuriae (Stoppelleeuwebekjes-associatie), het Papaveri-elandrietum noctiflori (Nachtkoekoeksbloem-associatie), het Papaveretum argemones (Associatie van Ruige klapos), het Sclerantho annuae-amoseridetum (Korensla-associatie), het Galeopsietum speciosae (Dauwnetel-associatie), het Spergulo arvensis-chrysanthemetum segetum (Associatie van Gele ganzebloem) en het Spergulo arvensis-echinochloetum cruris-galli (Hanepoot-associatie). De overige zeven typen zijn overgangen tussen twee associaties of mpgemeenschappen. In het onderstaande worden de gevonden vegetatietypen beschreven. Per vegetatietype worden achtereenvolgens bespken: Diagnostische soorten: de kensoorten die in de literatuur worden genoemd en die gevonden zijn, de differentiërende soorten ten opzichte van de overige gevonden typen en de constante soorten (hier worden slechts de soorten die in meer dan 60% van de opnamen gevonden zijn genoemd). Standplaats en beheer: standplaatsomstandigheden waander de gemeenschap gevonden is en figuren met de spreiding van relevante Ellenbergwaarden, eventueel aangevuld met literatuurgegevens betreffende de standplaats. Voor een verklaring van de Ellenberggetallen, zie Bijlage 4. Het gevoerde beheer wordt ook hier vermeld. Verspreiding: de verspreiding van het type binnen Nederland, de reservaten waarin het type is aangetffen en de verspreiding buiten Nederland. Waarde en ontwikkeling: het gemiddelde aantal soorten per opname, de status van de soorten op de Rode lijst (Weeda et al. 1990), zeldzaamheid van het type in en buiten de reservaten, mogelijkheden voor herstel en ontwikkeling van het type en eventuele overige natuurbeheersaspecten. KICKXIETU SPURIAE Kruseman et Vlieger 1939 Stoppelleeuwebekjes-associatie (Bijlage 3, kolom 1) Diagnostische soorten en syntaxonomie: Deze associatie van het Caucalidion heeft twee kensoorten, te weten Kickxia spuria (Einde leeuwebek) en Kickxia elatine (Spiesleeuwebek). Geen van deze beide soorten is aangetffen in deze gemeenschap. Toewijzing van de opnamen aan deze associatie is gebeurd op basis van de totale soortensamenstelling. Binnen het opnamemateriaal zijn Scandix pecten-veneris (Naaldenkervel), Valeriariella dentata (Getande veldsla), Tussilago farfara (Klein hoefblad), Lactuca serriola forma serriola (Kompassla), Buglossoides arvensis (Ruw parelzaad), Ranunculus arvensis (Akkerboterbloem), Rhinanthus minor (Kleine ratelaar) en nonis repens ssp. repens (Kruipend stalkruid) differentiërend ten opzichte van de overige vegetatietypen. Constante soorten zijn: Euphorbia exigua (Kleine wolfsmelk), Alopecurus myosuides (Duist), dontites vema ssp. vema, (Akkegentost), Legousia speculum-veneris (Got spiegelklokje), edicago lupulina (Hopklaver), Papaver rhoeas (Gewone klapos), Papaver dubium (Kleine klapos), Convolvulus arvensis (Akkerwinde), Cirsium arvense (Akkerdistel), Apera spica-venti (Gte windhalm), Vicia sativa ssp. nigra (Smalle wikke), Centaurea cyanus (Korenbloem), Venica arvensis (Veldereprijs) en Ranunculus repens (Kruipende boterbloem). 25

22 Van deze associatie zijn twee subassociaties beschreven. De eerste subassociatie, het Kickxietum spuriae equisetetosum (subassociatie met Heermoes), komt voor in het rivierengebied op zware kleignden, met name komklei. Ze wordt gekenmerkt door een aantal vochtindicatoren, zoals Equisetum arvensis (Heermoes) en Polygonum amphibium (Veenwortel). De tweede subassociatie, het Kickxietum spuriae sherardietosum (Subassociatie met Blauw walstra), komt voor op zware krijtverweringsgnden in Zuid-Limburg. Ze wordt gekenmerkt door een hele reeks van soorten die in Nederland als kalkindicatoren gelden. p Eupese schaal gezien zijn deze soorten kenmerkend voor alle Caucalidionvegetaties. Het gaat om soorten als Lathyrus aphaca (Naakte lathrus), Valerianella dentata (Getande veldsla), Legousia speculum-veneris (Got spiegelklokje) en Sherardia arvensis (Blauw walstra). Alle opnamen die tijdens de inventarisatie van het Kickxietum spuriae gemaakt zijn, kunnen tot de laatste subassociatie gerekend worden. Standplaats en beheer: Het Kickxietum spuriae komt voor op ondiepe, skeletrijke kalkbodem en kalkrijke kleefaarde op zuidhellingen. In de reservaten is het alleen aangetffen onder wintergranen in akkers die als strikte akkerreservaten worden beheerd. De milieuindicatiewaarden wijzen op matig stikstofrijke, matig kalkrijke tot kalkrijke, dge tot matig dge bodem (Figuur 4). Verspreiding: Het Kickxietum spuriae komt voor in het rivierengebied en in Zuid-Limburg. Het is in de reservaten aangetffen op drie plaatsen in het Zuid-Limburgse krijtdistrict, namelijk in het Gerendal bij ud-valkenburg, op de Weltherberg bij Heerlen en op de Kruisberg bij Wahlwiller. Nederland ligt aan de uiterste noord-westrand van het areaal van deze associatie. Figuur 4: Spreiding van de ESenberggetaSen voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F) op basis van de diagnostische soorten van het Kickxietum spuriae. Waarde en ontwikkeling: Deze vegetatie is zeer soortenrijk; in de opnamen zijn gemiddeld 31,5 soorten aangetffen. Veel van de voor deze associatie kenmerkende soorten (zie hierboven) behoren tot de sterk bedreigde plantensoorten in Nederland. Dit heeft niet alleen te maken met de marginale positie van Nederland binnen het areaal van deze associatie. berdörfer (1980) noemt chemische onkruidbestrijding als oorzaak van de achteruitgang van veel kenmerkende soorten in Zuid-Duitsland. Gezien hun verspreidingsbeeld in Nederland is het aannemelijk dat de thans verdwenen soort Spergularia segetalis (Korenschijn-spurrie) (Hattink 1980) ook kenmerkend geweest is voor deze associatie. Adonis aestivalis (Zomeradonis), in Nederland voor het laatst gevonden in 1935 (Weeda 1980b), wordt door Hüppe et Hofmeister (1990) genoemd als kensoort van een verwante associatie, het Caucalidio-Adonietum. Deze soort is het vooral gevonden nd Nijmegen, niet in Zuid-Limburg. Het akkerreservaat bij Wahlwiller is het op één na oudste akkerreservaat in Nederland en stamt uit Hier komt ook het duidelijkste voorbeeld van het Kickxietum spuriae sherardietosum voor, met veel van de bovengenoemde soorten. Het reservaat in het Gerendal stamt uit dezelfde periode als die bij Wahlwiller, maar er komen beduidend minder soorten voor dan in het laatst genoemde reservaat. In het kader van deze inventarisatie is in dit reservaat wel voor de eerste maal Scandix pecten-veneris aangetffen (Haveman 1996). Het reservaat op de Weltherberg is slechts vier jaar in beheer als akkerreservaat. De meeste van bovengenoemde soorten ontbreken nog op de Weltherberg, maar de totale soortensamenstelling van de gemaakte opname komt redelijk overeen met de soortensamenstelling in de overige drie opnamen van deze associatie; de opname is daam met deze associaties samengenomen. ok buiten de reservaten is het Kickxietum spuriae geregeld aan te treffen. Vooral de subassociatie met Heermoes is niet zeldzaam in het rivierengebied. De subassociatie van het krijtgebied is echter zeer zeldzaam geworden en komt wellicht nog alleen in de bovengenoemde reservaten voor. Herstel van het Kickxietum spuriae sherardietosum lijkt goed mogelijk op gunstige locaties. De bovengenoemde vondst van Scandix in het Ge- 26

23 rendal maakt duidelijk dat ook na dertig jaar de ontwikkeling nog door kan gaan. De plaatsen waar deze gemeenschap tot ontwikkeling kan komen zijn echter zeer schaars in Nederland. Gezien de soortenrijkdom en het voorkomen van zeer veel zeldzame en (nationaal en internationaal) bedreigde soorten zou de aanleg van meer graanakkerreservaten op potentiële geiplaatsen van deze subassociatie gewenst zijn. PAPAVERI-ELANDRIETU NCTIFLRI Wasscher t941 Nachtkoekoeksbloem-associatie (Bijlage 3, kolom 2) Diagnostische soorten: Silene noctiflora (Nachtkoekoeksbloem = elandrium noctiflorum) is kensoort van de associatie. Binnen het opnamemateriaal is ook ercurialis annua (Éénjarig bingelkruid) differentiërend ten opzichte van alle andere vegetatietypen. Belangrijke constante soorten zijn Euphorbia exigua (Kleine wolfsmelk), Legousia hybrida (Klein speigelklokje), Papaver rhoeas (Gewone klapos), Apera spica-venti (Gte windhalm) en een Arenaria-soort (waarschijnlijk A leptoclados, Tengere zandmuur). Standplaats en beheer: Het Papaveri-elandrietum noctiflori komt voor op wintergraanakkers op basenrijke, meestal vrij zware bodem. De Ellenbergmilieu-indicatie-getallen van de diagnostische soorten (Figuur 5) wijzen op een matig stikstofrijke tot stikstofrijke, zwak zure tot zwak basische, dge tot matig vochtige bodem. Uitspraken over de ecologie van deze associatie moeten hier echter met enige voorzichtigheid gedaan worden, want er zijn slechts twee opnamen van één locatie van deze associatie voorhanden. Figuur 5:Spreiding van de Elenberggetallsn voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F) op basis van da (Sagnostische soorten van het Papaveri- elandrietum noctiflori Verspreiding: Tijdens de inventarisatie is het Papaveri- elandrietum noctiflori slechts aangetffen op één locatie, te weten het gndwaterbeschermingsgebied De Piepert ten noordwesten van Eijs in Zuid-Limburg. Deze associatie is voor de eerste maal beschreven van het noordelijke zeekleigebied, met name in Gningen (Wasscher 1941). Naderhand is de associatie ook aangetffen in andere landen van Eupa, o.a. in Duitsland (Hüppe & Hofmeister 1990; berdorfer 1980) en ostenrijk (Ries 1992). ndertussen lijkt ze uit Noond-Gningen verdwenen te zijn. Uit Zuid-Limburg was deze associatie niet bekend. Waarde en ontwikkeling: In de opnamen van deze associatie zijn gemiddeld 28,5 soorten aangetffen. Het Papaveri-elandrietum noctiflori behoort waarschijnlijk tot één van de meest bedreigde plantengemeenschappen van ons land. Tot dusverre was ze alleen bekend uit het noorden van het land, waar ze geheel verdwenen lijkt door het verdwijnen van relatief extensieve graanteelt in Noord-Gningen en -Friesland. Wellicht is de geiplaats bij Eijs de enige waar nog een goed voorbeeld van deze gemeenschap in Nederland voorkomt. Helaas is de toekomst van deze geiplaats niet geheel zeker; de akker ligt in een drinkwaterwingebied en is geen eigendom van een natuurbeschermingsorganisatie. Herstel van het Papaveri-elandrietum noctiflori lijkt mogelijk, met name in het noordelijke zeekleigebied, waar op het moment geen akkerreservaten aanwezig zijn. Bij de Piepert zal de vegetatie zich op den duur waarschijnlijk ontwikkelen in de richting van de vorige gemeenschap, gezien de overeenkomst in standplaats. 27

24 RG PAPAVER RHEAS-[CAUCALIDIN] Rompgemeenschap van Gte klapos-[naaldenkervel-verbond] (Bijlage 3, kolom 3) Diagnostische soorten: Zwak differentiërende soorten ten opzichte van de overige vegetatietypen zijn Lactuca serriola forma serriola (Kompassla) en Lathyrus tubesus (Aardaker). Constante soorten zijn Aphanes arvensis (Akkerleeuweklauw), Sinapis arvensis (Herik), Venica persica (Gte ereprijs), Anagallis arvensis ssp. arvensis (Rood guichelheil), edicago lupulina (Hopklaver), Papaver rhoeas (Gte klapos), Cirsium arvense (Akkerdistel), Apera spica-venti (Gte windhalm) Vicia sativa ssp. nigra (Smalle wikke), Vicia hirsuta (Ringelwikke), Venica arvensis (Veldereprijs), yosotis arvensis (Akkervergeet-mij-nietje), Viola arvensis (Akkerviooltje), Stellaria media (Vogelmuur), Polygonum convolvulus (Zwaluwtong), atricaria recutita (Echte kamille), Sonchus arvensis var. arvensis (Akkermelkdistel), Polygonum aviculare (Varkensgras), Galium aparine (Kleefkruid) en Elymus repens (Kweek). Wellicht komt deze gemeenschap overeen met het Legousietum speculum-veneris (Spiegelklokjesassociatie) bij Sissingh (1950) en Westhoff & Den Held (1975). Het optreden van Venica triphyllos (Handjesereprijs) wijst op verwantschap met het Papaveretum argemones legousietosum speculi-veneris (subassociatie met Got spiegelklokje van de associatie van Ruige klapos, zie volgende gemeenschap). Standplaats en beheer: Deze gemeenschap is aangetffen op wintergge-akkers op kalkrijke zavel- en leemgnden. De reservaten waarin deze mpgemeenschap is aangetffen, worden beheerd als strikte akkerreservaten. De milieu-indicatiegetallen van de diagnostische soorten wijzen op een zwak zure tot zwak basische, matig dge bodem. Het stikstofgetal geeft een gte spreiding te zien (Figuur 6). pvallend is het hoge percentage soorten dat indifferent is ten aanzien van de zuurgraad. Verspreiding: De Rg Papaver rhoeas-[caucalidion] is aangetffen in het oostelijke Fluviatiel district in het reservaat Cortenoever (Brummen) en in het Zuid-Limburgs district op de Pietersberg (aastricht). Figuur 6: SprakSng van de voor stikstof (N), zuurgraad (R) an vocht (F) Eenberggetaten van da (agnostische soorten van da Rg Papa var rtioaas-[caucascson] Waarde en ontwikkeling: De soortenrijkdom van dit vegetatietype is hoog: gemiddeld 27,3 soorten per opname. In de Rg- Papaver rhoeas-[caucalidion] is een aantal Rode Lijst-soorten aangetffen, te weten Legousia speculum-veneris (Got spiegelklokje), Aphanes arvensis (Akkerleeuweklauw), dontitus vemus ssp. vemus (Akkegentost) en Venica triphyllos (Handjesereprijs). Lathyrus tubesus (Aardaker) is een wettelijk beschermde soort. Deze plantengemeenschap is zeldzaam en buiten de reservaten waarschijnlijk niet meer aan te treffen. 28

25 Figuur 7: Ligging van de reservaten met plantengemeenschappen die behoren tot het Kickxietum spuriae sherardietosum (a), het Papaveri-elandrietum noctiflori (b), het Papaveretum argemones (c) en het Fragmentair Papaveretum argemones (d) 29

26 PAPAVERETU ARGENES (Libbert 1932) Kruseman et Vlieger 1939 Associatie van Ruige klapos (Bijlage 3, kolom 4) Diagnostische soorten en syntaxonomie: Papaver argemone (Ruige klapos), Papaver dubium (Bleke klapos) en Venica triphyllos (Handjesereprijs) zijn kensoorten van de associatie. Venica hederifolia ssp. hederifolia (Akker-klimopereprijs) en Ephila verna (Vegeling) zijn differentiërende soorten ten opzichte van de andere onderscheiden vegetatietypen. Constante soorten zijn Aphanes arvensis (Akkerleeuweklauw), Sinapis arvensis (Herik), Papaver rhoeas (Gte klapos), Vicia sativa ssp. nigra (Smalle wikke), Venica arvensis (Veldereprijs), atricaria maritima (Reukloze kamille), yosotis arvensis (Akkervergeet-mij-nietje), Viola arvensis (Akkerviooltje), Capsella bursa-pastoris (Herderstasje), Stellaria media (Vogelmuur), atricaria recutita (Echte kamille) en Polygonum aviculare (Varkensgras). Waarschijnlijk zijn binnen deze associatie twee subassociaties te onderscheiden: het Papaveretum argemones legousietosum speculi-veneris (subassociatie met Got spiegelklokje) en het Papaveretum argemones typicum (typische subassociatie). De eerste subassociatie komt waarschijnlijk ten dele overeen met het Specularietum speculi-veneris (Spiegelklokjes-associatie) bij Sissingh (1950) en vormt de overgang van het Papaveretum argemones naar vegetaties van het Caucalidion op kalkrijkere bodems. De opnamen in de tabel zouden tot de subassociatie met Legousia speculum-veneris behoren. Standplaats en beheer: Het Papaveretum argemones is gevonden op lichte zavelgnd en lemige zandgnd. Het is een typische wintergraan begeleidende associatie, met veel winterannuellen. Hermans en Schaminée (1989) merken op dat het Papaveretum het beste tot ontwikkeling komt op met stalmest bemeste akkers. Het Papaveretum argemones legousietosum speculi-veneris is kenmerkend voor basenrijke löss- en zavelgnden op relatief warme plaatsen. De typische subassociatie is kenmerkend voor lichtere gnden (bijvoorbeeld lemige zandgnden) op minder warme plaatsen. De Ellenberggetallen wijzen op een stikstofarme tot matig stikstofrijke, zwak zure tot zwak basische, matig dge bodem. De gemeenschap is alleen aangetffen in reservaten die als strikt akkerreservaat worden beheerd. Bemesting vindt plaats met ruige stalmest of blijft achterwege. Verspreiding: De Associatie van Ruige klapos is aangetffen op één plaats langs de Gelderse IJssel, namelijk bij het natuurreservaat De Duursche Waarden bij Fortmond (ook in de rijkere vorm met Legousia speculum-veneris (Got spiegelklokje)). Verder kwam het Papaveretum argemones zeer goed ontwikkeld voor bij Linne in idden- Limburg (Hermans & Schaminée 1989); thans is dit reservaat sterk verwaarloosd en vergrast. Herstel van dit reservaat is inmiddels in gang gezet (mond. med. J.T. Hermans). Waarde en ontwikkeling: Het gemiddeld aantal soorten in de opnamen van dit vegetatietype is 21,3. Rode Lijst-soorten die in deze gemeenschap voorkomen zijn Valerianella dentata (Getande veldsla), Venica triphyllos (Handjesereprijs), Aphanes arvensis (Akkerleeuweklauw), dontitus vemus ssp. vemus (Akkegentost), Legousia speculumveneris en Legousia hybrida (Got en Klein spiegelklokje). Waard* Figuur 8:Spreküng van de Elenberggetalen voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F) van de c{agnostische soorten van het Papaveretum argemones 30

27 Het Papaveretum argemones is een zeer zeldzame associatie die volgens Hermans en Schaminée (1989) waarschijnlijk nog maar op één plaats in z'n typische vorm in Nederland voorkomt, bij Linne in idden-limburg. In de soortenrijkere vorm, die de overgang vormt naar akkerkruidvegetaties op kalkrijke bodem (subassociatie met Got spiegelklokje), is het nog gevonden op een enkele plaats langs de Gelderse IJssel. Gezien het aantal Rode Lijst-soorten dat in deze associatie voorkomt en het zeldzame voorkomen van de gemeenschap is de waarde van het Papaveretum argemones got. Het volgende vegetatietype kan ook tot het Papaveretum argemones gerekend worden, maar is minder goed ontwikkeld. Een juist beheer van dit type zou kunnen leiden tot een goed ontwikkeld Papaveretum argemones. Zie hiervoor het kopje "Waarde en ontwikkeling" onder de volgende gemeenschap. FRAGENTAIR PAPAVERETU ARGENES (Libbert 1932) Kruseman et Vlieger 1939 Fragmentaire associatie van Ruige Klapos (Bijlage 3, kolom 5) Diagnostische soorten en syntaxonomie: Ten opzichte van de vorige eenheid is het aantal kensoorten van het Papaveretum argemones verminderd. Venica triphyllos (Handjesereprijs) komt in deze gemeenschap niet voor. De enige constant aanwezige kensoort van het Papaveretum argemones is Papaver dubium (Bleke klapos). Apera spica-venti (Gte windhalm), Vicia sativa ssp. nigra (Smalle wikke), Vicia hirsuta (Ringelwikke), Arabidopsis thaliana (Zandraket), Venica arvensis (Veldereprijs), Viola arvensis (Akkerviooltje), Capsella bursa-pastoris (Herderstasje), Stellaria media (Vogelmuur) en atricaria recutita (Echte kamille) zijn constante soorten. De eerste drie opnamen in de tabel (Bijlage 3) behoren wellicht tot het Aphano arvensis- atricarietum chamomiliae (Associatie van Echte kamille). Kensoorten van het Papaveretum argemones treden terug en atricaria recutita (Echte kamille), de enige kensoort van het Aphano-atricarietum, bereikt hier hoge bedekkingen. Deze gemeenschap is de meest algemene en verbreide akkerkruidassociatie in Duitsland (Hüppe & Hofmeister 1990; berdorfer 1987). atricaria recutita heeft in Nederland echter een veel bredere ecologische amplitudo,waardoor deze soort niet als kensoort van het Aphano arvensis-atricarietum chamomiliae kan worden beschouwd (Bijlage 3; zie ook Sissingh 1950; Haveman & Schaminée 1997 in prep.). Wellicht is deze eenheid beter op te vatten als een mpgemeenschap van het Aperion. Waard* Figuur 9:Spreiding van de Ellenberggetallen voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F) van de (^agnostische soorten van het Fragmentair Papaveretum argemones Standplaats en beheer: Deze gemeenschap komt voor in wintergraanakkers op niet zeer voedselarme, meestal lemige, vochthoudende zandgnden. Ze is aangetffen in relatief nieuwe reservaten, in reservaten waar biologische landbouw plaatsvindt en in reservaten waar het beheer niet elk jaar hetzelfde is. De Ellenberggetallen wijzen op een matig stikstofrijke, zwak zure tot zure, matig dge bodem. Verspreiding: Deze gemeenschap is aangetffen in het zuidelijke deel van het land. De Aphano arvensis-atricarietum chamomillae-vovm komt voor op de Slangenburg (Doetinchem) en in het Limbrichterbos (Umbricht) en de Krang (Weert). De vorm die in elk geval tot het Papaveretum argemones gerekend kan worden, komt voor bij Baak, in het Leenderbos (Leende), de Schrevenhof (St.-Joost), het Amengse Bos (Amengen), de Willem Arntszhoeve (Den Dolder) en het Bergherbos ('s Heerenberg). 31

28 Waarde en ontwikkeling: Gemiddeld komen in de opnamen van dit vegetatietype 22,4 soorten voor. De enige Rode Lijst-soort die in het fragmentair Papaveretum argemones voorkomt is Aphanes arvensis (Akkerteeuweklauw). De gemeenschap is niet zeer zeldzaam, waarschijnlijk ook niet buiten de natuurreservaten (bijvoorbeeld op biologische bedrijven). Deze gemeenschap kan op een aantal plaatsen waarschijnlijk verder ontwikkeld worden tot een beter ontwikkeld Papaveretum argemones. m dit te bereiken zullen permanent wintergranen geteeld moeten worden en moet overgegaan worden op een bemesting met stalmest. ntwikkeling tot een plantensociologisch verzadigde gemeenschap hangt vanzelfsprekend ook samen met de aanwezige zaadvoorraad en de verspreiding van diasporen uit de omgeving (Hermans en Schaminée 1989). De beste ontwikkelingskansen lijkt de gemeenschap te hebben in gebieden waar nu nog soorten voorhanden zijn die in de gemeenschap thuis horen, met name idden-limburg en het noordelijke rivierengebied. RG VICIA SAT1VA SSP. NIGRA-[APERIN] Rompgemeenschap van Smalle wikke-[windhalmverbond] (Bijlage 3, kolom 6) Diagnostische soorten: Kenmerkend voor dit vegetatietype is het gezamenlijk optreden van soorten uit het Papaveretum argemones en het Sclerantho annuae-amoseridetum. Constante soorten zijn Papaver dubium (Bleke klapos), Aphanes inexpectata (Kleine leeuweklauw), Apera spica-venti (Gte windhalm), Vicia sativa ssp. nigra (Smalle wikke), Centaurea cyanus (Korenbloem), Rumex acetosella (Schapezuring), Scleranthus annuus (Eenjarige hardbloem), Arabidopsis thaliana (Zandraket), Venica arvensis (Veldereprijs), yosotis arvensis (Akkervergeet-mij-nietje), Viola arvensis (Akerviooltje), Capsella bursapastoris (Herderstasje), Polygonum convolvulus (Zwaluwtong), atricaria recutita (Echte kamille), Polygonum aviculare (Varkensgras) en Poa annua (Straatgras). pvallend is het vaak dominant voorkomen van één van de Wikkesoorten Vicia sativa ssp. nigra (Smalle wikke), Vicia hirsuta (Ringelwikke) en Vicia tetrasperma ssp. tetrasperma (Vierzadige wikke). Hüppe (1987) neemt in zijn beschrijving van de akkerkruidvegetaties van de Westfälische Bucht dit vegetatietype op als subassociatie van het Papaveretum argemones:papaveretum argemones Subassoziation von Scleranthus annuus. Dominantie van Wikkesoorten heeft hij echter niet waargenomen. Standplaats en beheer: Deze mpgemeenschap is aangetffen in winterggeakkers op humusarm, (meestal lemig) zand. Hüppe (1987) noemt als standplaats van deze gemeenschap voedselarme, zure, soms lemige zandgnden. De akkers waap deze gemeenschap is aangetffen werden beheerd als strikte reservaten. Bemesting vindt niet of nauwelijks plaats. De milieuindicatiewaarden wijzen op een stikstofarme tot matig stikstofrijke, zure tot zwak zure, dge tot enigszins vochtige bodem (Figuur 10) Waard* Figuur 10: Spreiding van de ElenberggetaBen voor stikstof(n), zuurgraad (R) en vocht (F) van de tf agnostische soorten van de Rg Vida sativa ssp. nigra-[aperion] Verspreiding: De Rg. Vicia sativa ssp nigra-[aperionj is aangetffen op de hogere zandgnden in het oosten van het land. pnamen zijn gemaakt in de volgende reservaten: Bergherbosch (Zeddam en Beek), Bennekomse Bos (Bennekom), Duivelsberg (Beek), Piasmolen, De Borkeld (Holten), Noorderbek (Varsseveld). Buiten Nederland is deze gemeenschap gevonden in het West- en Noordduitse laagland (eisel 1967). 32

29 Waarde en ontwikkeling: In de Rg Vicia sativa ssp. Nigra-[Aperion] komen gemiddeld 24,3 soorten per opname voor. Aphanes inexpectata (Kleine leeuweklauw), dontitus verms ssp. vernus (Akkegentost) en Hypochaeris glabra (Kaal biggekruid) zijn Rode Lijst-soorten die in deze gemeenschap zijn aangetffen. Hüppe (1989) noemt het Sclerantho annuae-amoseridetum als gemeenschap waaruit de Rg. Vicia sativa ssp. nigra-[aperion] door bemesting is ontstaan. Gedeeltelijk zal dit wel het geval zijn, maar in het veld ontstaat de indruk dat tenminste een deel van de vegetaties ontstaan is door verwaarlozing en achterwege blijven van bemesting van het Papaveretum argemones. In deze gevallen treden ook de Wikkesoorten sterk op de voorgnd en worden door de beheerder als pbleem ervaren. SCLERANTH ANNUAE-ARNSERIDETU Tüxen 1937 Korensla-associatie (Bijlage 3, kolom 7 & 8) Diagnostische soorten: Anthoxanthum aristatum (Slofhakken) en Amoseris minima (Korensla) zijn kensoorten van de associatie. Teesdalia nudicaulis (Klein tasjeskruid) is differentiërend ten opzichte van de andere onderscheiden vegetatietypen. Apera spicaventi (Gte windhalm), Vicia sativa ssp. nigra (Smalle wikke), Rumex acetosella (Schapezuring) en Viola arvensis (Akkerviooltje) zijn constante soorten in deze associatie. p de meeste plaatsen komt een fragmentaire vorm van het Sclerantho annuus- Amoseridetum voor met als enige aanwezige kensoort Anthoxanthum aristatum. Van deze associatie zijn twee subassociaties beschreven: het Sclerantho annuae- Arnoseridetum myosotetosum arvensis (subassociatie met Akkervergeet-mij-nietje) en het Sclerantho annuae-amoseridetum typicum (typische subassociatie). De subassociatie met Akkervergeet-mij-nietje onderscheidt zich van de typische subassociatie door het optreden van soorten als Venica arvensis (Veldereprijs), yosotis arvensis (Akkervergeetmij-nietje), Capsella bursa-pastoris (Herderstasje) en Cirsium arvense (Akkerdistel). Deze subassociatie is gemiddeld rijker aan soorten dan de typische. Bij de inventarisatie van de akkerreservaten zijn vrijwel alleen vegetaties aangetffen die tot deze laatste subassociatie behoren. Standplaats en beheer: De Korensla-associatie is aangetffen op voedselarme, humusarme tot licht humeuze, vochtige tot dge, zure zandgnd zonder bodemstructuur, meestal onder wintergge. De Ellenberggetallen wijzen op een sterk tot zwak zure, stikstofarme, matig dge bodem. Het optreden van beide subassociaties is gecorreleerd met de voedingstoestand van de bodem (o.a. Hüppe 1987c). p de armste bodem komt de typische subassociatie voor, op iets rijkere de subassociatie met Akkervergeet-mij-nietje. De akkers waar deze associatie is aangetffen worden alle beheerd als strikte akkerreservaten. Bemesting vindt niet of nauwelijks plaats. Waard* Verspreiding: Het Sclerantho annuae-arnoseridetum is aangetffen of veel plaatsen in de pleistocene districten, voornamelijk in het noorden en het oosten van het land. Het is in de wintergraanakkerreservaten op de arme zandgnden de meest voorkomende associatie. In zijn goed ontwikkelde vorm is het gevonden in de volgende reservaten: Corversbos (Hilversum), Vlagtwedder Essen (Vlagtwedde), Boswachterij Leersum (Leersum), Woldberg (Steenwijkerwold), Uffelter Es (Uffelte) en Nijendal (lst). Fragmentaire vormen van de associatie zijn gevonden in de reservaten Rheebruggen (Ansen), Doldersum (Doldersum), Bergherbos (Beek), Hackfort (Vörden), Corversbos (Hilversum),Vossenveld Figuur 11: Spreiding van de Ellenberggetallen voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F) van de diagnostische soorten van het optimaal ontwikkelde Sclerantho annuae-arnoseridetum 33

30 (Winterswijk), Luttenberg (Luttenberg), Lemelerberg (Lemele), Dal van de osbeek (anderheide), Reestdal (ud-avereest), De Horte (Hoonhorst), Springendal (ud- otmarsum), De Borkeid (Holten), Duivelsberg (Beek bij Nijmegen), Havelterberg (Havelte), einweg (Roermond), rvelter Noordesch (rvelte), Norger Esdorpenlandschap (Norg) en Ryptsjerksterpolder (Ryptsjerk). De Korensla-associatie is één van de weinige akkerkruidgemeenschappen met een (sub-) atlantisch verspreidingspaton (Sissingh 1950; Hüppe 1987c), waarbij Nederland in het centrum van het areaal ligt. Het komt voor van Zuid-Scandinavië tot Noord-Spanje. Waarde en ontwikkeling: Het gemiddeld soortenaantal in de opnamen van deze associatie is 19,0 in de goed ontwikkelde vorm en 17,5 in fragmentaire vorm. In het Sclerantho annuae-amoseridetum zijn de volgende Rode Lijst- en Doelsoorten aangetffen: Aphanes inexpectata (Kleine leeuweklauw), Amoseris minima (Korensla), dontitus vemus ssp. vemus (Akkegentost), Hypochaeris glabra (Kaal biggekruid) en Anthemis arvensis (Valse kamille). De goed ontwikkelde vegetaties van het Sclerantho annuae-arnoseridetum zijn van got belang voor het in stand houden van een aantal soorten. Amoseris minima (Korensla) vindt in deze associatie z'n enige duurzame voorkomen. Bovendien zijn voor deze associatie een aantal soorten kenmerkend die nationaal gezien niet bijzonder zeldzaam zijn, maar die internationaal van got belang zijn. Buiten de reservaten is deze associatie zeldzaam. Herstel van goed ontwikkelde vormen van het Sclerantho annuae-arnoseridetum lijkt goed mogelijk, vooral op gnden waar van oudsher akkerbouw heeft plaatsgevonden. In de eerste plaats moet dan gedacht worden aan de essen en enken in het noorden en oosten van het land. Bij een juist beheer en een aanwezige zaadvoorraad kan de vegetatie zich snel ontwikkelen. p de Woldberg bij Steenwijkerwold is in een paar jaar oude akker al weer Korensla aangetffen. RG APHANES INEXPECTATA-[APERIN] Rompgemeenschap van Kleine leeuweklauw-[windhalmverbond] (Bijlage 3, kolom 9) Diagnostische soorten: Kenmerkend voor de Rompgemeenschap van Eenjarige hardbloem is het constant optreden van Aphanes inexpectata (Kleine leeuweklauw) en het ontbreken van associatiekensoorten en differentiërende soorten. verige constante soorten zijn Apera spica-venti (Gte windhalm), Vicia sativa ssp. nigra (Smalle wikke), Vicia hirsuta (RingelwikkeJ, Rumex acetosella (Schapezuring), Holcus mollis (Gladde witbol), Venica arvensis (Veldereprijs), atricaria maritima (Reukloze kamille), yosotis arvensis (Akkervergeet-mij-nietje), Viola arvensis (Akkerviooltje), Capsella bursa-pastoris (Herderstasje) en Polygonum aviculare (Varkensgras). 34

31 Figuur 12: Ligging van de reservaten met plantengemeenschappen die behoren tot de Rg Vicia sativa ssp. nigra- [Aperion] (b), het Scierantho annuae-amoseridetum (optimaal ontwikkeld, c), de Rg Aphanes inexpectata-[aperion] en de Rg Capsella bursa-pastoris-[aperion/artemisietea] (d) 35

32 Standplaats en beheer: De gemeenschap is aangetffen op licht humeuze, vochtige, soms lemige, kalkarme zandgnd. Het geteelde gewas is meestal wintergge (of xtriticale). In een enkel geval is deze vegetatie onder haver aangetffen. Veelal komt deze gemeenschap voor in nieuwe strikte reservaten of in reservaten waar een biologisch beheer plaatsvindt. Verspreiding: De RgAphanes inexpectata-[aperion] is aangetffen in de zandgebieden in het noorden, oosten en midden van het land. Het betreft de reservaten Hackfort (Vörden), Hof Espelo (Enschede), Bergherbos ('s Heerenberg), Vlagtwedder Essen (Vlagtwedde), Achterberg (Rhenen) en Springendal (otmarsum). Waarde en ontwikkeling: Gemiddeld zijn 20,5 soorten gevonden in de opnamen van deze gemeenschap In de Rg Aphanes inexpectata-[aperion] zijn geen Rode Lijst-soorten aangetffen. Bij een goed beheer (wintergranen, niet te veel bemesting) zal deze gemeenschap zich waarschijnlijk kunnen ontwikkelen richting Figuur 13: Spreiding van de ElenberggetaBen voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F) van de diagnostische soorten van de Rg Aphanes inexpectata-[aperion] Scleranto annuae-amoseridetum (Korensla-associatie). In een enkel geval, op lemige gnden bijvoorbeeld in het Springendal, zal de associatie eerder in de richting van het Papaveretum argemones veranderen. RG. CAPSELLA BURSA-PASTRIS-[APERIN/ARTEISIETEA] Rompgemeenschap van Herderstasje-[Windhalmverbond/Bijvoetklasse] (Bijlage 3, kolom 10) Diagnostische soorten: Deze gemeenschap heeft geen differentiërende soorten ten opzichte van alle andere aangetffen gemeenschappen. Ze wordt echter wel duidelijk gekenmerkt door het ontbreken van associatie-kensoorten, het optreden van Aperionsoorten als Apera spica-venti (Windhalm), Vicia sativa ssp. nigra (Smalle wikke) en Vicia hirsuta (Ringelwikke), samen met soorten uit de Artemisietea (Bijvoetklasse, Klasse van de dge ruigten) zoals Rumex obtusifolius s.l. (Ridderzuring), Cirsium arvense (Akkendistel), Rumex crispus (Krulzuring), Urtica dioica (Gte brandnetel), Poa trivialis (Ruw beemdgras) en Lapsana communis (Akkerkool). Deze Artemisietea-soorXen komen niet constant voor, behalve Rumex obtusifolius. Constante soorten in deze gemeenschap zijn Rumex obtusifolius (Ridderzuring), Apera spica-venti (Windhalm), Vicia sativa ssp. nigra (Smalle wikke), Venica arvensis (Veldereprijs), yosotis arvensis (Akkervergeet-mij-nietje), Viola arvensis (Akkerviooltje), Capsella bursa-pastoris (Herderstasje), Stellaria media (Vogelmuur), Polygonum convolvulus (Zwaluwtong), atricaria recutita (Echte kamille) en Polygonum aviculare (Varkensgras). 70 j~ %S DN R F Standplaats en beheer: Deze gemeenschap is aangetffen in winter- en zomergraanakkers op zand en lemig zand. Ze komt meestal voor op percelen óf waar biologisch geteeld wordt óf die onlangs verworven zijn óf waar het beheer enigszins onregelmatig is. Bovendien liggen een aantal percelen op een minder gunstige plaats, bijvoorbeeld omsloten door bospercelen. Dit komt tot uitdrukking in een lichte verruiging van het terrein en optreden van soorten uit de Artemisietea. Verspreiding: Deze gemeenschap is niet zeldzaam. Ze is aangetffen in de volgende reservaten: Fochteloërveen (Ravenswoud), Vlagtwedder Essen (Wollinghuizen), Hijker- 10 a s 1 f r 1 { > Waard« Figuur 14: Spreiding van de ElenberggetaBen voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F) van de cbagnostische soorten van de Rg Capsela bursa-pastoris-[aperion/artemisietea] 36

33 veld (Hijken), Reestdal (De Wijk, Den Westerhuis, ud-avereest, Den Kaat en Den osterhuis), Lemele, Boeschoten, Boswachterij Leersum (Leersum), Laarsenberg (Rhenen), Greffelkamp (Didam), Bergerbos (Beek), Slangenburg (Doetinchem), Strampoyse Heide (Strampoy) en IJzerenbos (Susteren). Waarde en ontwikkeling: Het gemiddeld soortenaantal in de opnamen van deze gemeenschap bedraagt 22,4. Hoewel in deze gemeenschap geen bijzondere constante soorten voorkomen, zijn plaatselijk wel bijzonderheden aangetffen. In Boeschoten komt een gte populatie dontites vertuis ssp. vemus (Akkegentost) voor. Bij een beheer dat gericht is op de ontwikkeling van karakteristieke kruidvegetaties kunnen uit de vegetaties van deze gemeenschap associaties ontstaan van het Sclerantho annuae-arnoseridetum (Korensla-associatie, op zand) en van het Papaveretum argemones (Associatie van Ruige klapos, op lemig zand). Hiermee zou in de meeste gevallen de waarde van de vegetatie stijgen. RG APERA SPICA-VENTI-[APERIN] Rompgemeenschap van Gte windhalm-[windhalmverbond] (Bijlage 3, kolom 11) Diagnostische soorten: Deze gemeenschap wordt vooral negatief gekenmerkt ten opzichte van de meeste andere gevonden gemeenschappen, door het ontbreken van soorten. Associatiekensoorten ontbreken. Wel zijn kensoorten van het Aperion spica-venti (Windhalmverbond) aanwezig. Van de verbondskensoorten is echter alleen Apera spicaventi (Gte windhalm) zelf constant aanwezig. verige constante soorten zijn: Viola arvensis (Akkerviooltje), Polygonum convolvulus (Zwaluwtong), Polygonum persicaria (Perzikkruid), atricaria recutita (Echte kamille), Polygonum hydpiper (Waterpeper), Polygonum aviculare (Varkensgras) en Galeopsis tetrahit (Gewone hennepnetel). Waard* Figuur 15: Spreiding van de ElenberggetaBen voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F) van de diagnostische soorten van de Rg Apera spfca-venti-[aperion] Standplaats en beheer: De Rg Apera spica-venti-[aperion] is gevonden in zomer- en wintergraanakkers op zand en lemig zand. Ze komt voornamelijk voor in nieuwe reservaten en in reservaten die een micklimatologisch ongunstige ligging hebben of waap een biologische teelt plaatsvindt. Verspreiding: Dit vegetatietype is aangetffen in de reservaten Norger Esdorpenlandschap (Norg), Uffelter Noordes (Uffelte), Hijkerveld (Hijken), Wildenberg (t.o. ud-avereest), Reestdal (ud-avereest), Beekvliet (Borculo), Boswachterij Leersum (Leersum), Vossenveld (Winterswijk) en Bergerbos (Afferden). Buiten de reservaten is deze gemeenschap waarschijnlijk niet zeldzaam. Waarde en ontwikkeling: Voor het beheer van deze gemeenschap geldt in gte lijnen hetzelfde als voor de Rg van Herderstasje-[Windhalmverbond/Bijvoetklasse]. Bij een goed beheer zullen uit deze gemeenschap vegetaties ontstaan die behoren tot het Sclerantho annuae-arnoseridetum (Korensla-associatie) en het Papaveretum argemones (Associatie van Ruige klapos). De enige Rode Lijst-soort in deze gemeenschap is aangetffen op het Hijkerveld: Lilium bulbiferum ssp. cceum (Roggelelie). Deze soort is hier aangeplant (mond. med. dhr. Van der Bilt, Het Drentse Landschap) en stamt af van wilde planten van de Hondsrug. 37

34 GALEPSIETU SPECISAE Kruseman et Vlieger 1939 Dauwnetel-associatie (Bijlage 3, kolom 12) Diagnostische soorten: Galeopsis speciosa (Dauwnetel) is kensoort van de associatie en differentiërend ten opzichte van de overige onderscheiden vegetatietypen. Constante soorten zijn Apera spica-venti (Gte windhalm), Vicia sativa ssp. nigra (Smalle wikke), Centaurea cyanus (Korenbloem), Sperguia arvensis (Akkerspurrie), yosotis arvensis (Akkervergeet-mij-nietje), Viola arvensis (Akkerviooltje), Capsella bursa-pastoris (Herderstasje), Stellaria media (Vogelmuur), Polygonum convolvulus (Zwaluwtong), Chenopodium album (elganzevoet), Polygonum aviculare (Varkensgras) en Galeopsis tetrahit (Gewone hennepnetel). Standplaats en beheer: Het Galeopsietum speciosae is aangetffen op vochtige, humusrijke, soms beschaduwde zandgnd. pmerkelijk is het hoge aandeel aan soorten dat indifferent is ten aanzien van de zuurgraad (Figuur 16). Kruseman en Vlieger (1939) noemen de associatie kenmerkend voor lager gelegen gnden en gnden die met grasplaggen (in plaats van heideplaggen) bemest zijn. Adema (1985) noemt Galeopsis speciosa kenmerkend voor de randen van de zandgebieden en de beekdalen. De gemeenschap is gevonden in gerste- en haverakkers die in beheer zijn bij biologische boeren. Verspreiding: De Dauwnetel-associatie is aangetffen op landgoed Hackfort bij Vonden, op verschillende percelen. Buiten Nederland is het bekend van Noord-Duitsland (Elbe en Sleeswijk-Holstein). Waard* Figuur 16: SpreieSng van de Elenberggetaüen voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F) van de diagnostische soorten van het Galeopsietum speciosae Waarde en ontwikkeling: Het gemiddeld soortenaantal in de opnamen van deze associatie is met 20,5 niet erg hoog. In deze gemeenschap zijn geen Rode Lijstsoorten of wettelijk beschermde soorten aangetffen. Niettemin is deze gemeenschap belangwekkend wegens het voorkomen van Galeopsis speciosa (Dauwnetel). Deze soort is de laatste decennia vrijwel verdwenen uit de akkers (Weeda 1988), zodat deze associatie nauwelijks meer in Nederland voorkomt. Dit bepaalt ook haar waarde voor het natuurbeheer. SPERGUL ARVENSIS-CHRYSANTHEETU SEGETU Tüxen 1937 Associatie van Gele ganzebloem (Bijlage 3, kolom 13) Diagnostische soorten: Chrysanthemum segetum (Gele ganzebloem), Anchusa arvensis (Kmhals) en Stachys arvensis (Akkerandoom) zijn kensoorten van de associatie en differentiërend ten opzichte van de overige gemeenschappen. Constante soorten zijn Apera spica-venti (Gte windhalm), Vicia sativa ssp. nigra (Smalle wikke), Sperguia arvensis (Akkerspurrie), yosotis arvensis (Akkervergeet-mij-nietje), Viola arvensis (Akkerviooltje), Capsella bursa-pastoris (Herderstasje), Stellaria media (Vogelmuur), Polygonum convolvulus (Zwaluwtong), Chenopodium album (elganzevoet), atricaria recutita (Echte kamille), Polygonum aviculare (Varkensgras) en Elymus repens (Kweek). 38

35 Figuur 17: Ligging van de reservaten met plantengemeenschappen die behoren tot de Rg Apera spica-venti- [Aperion] (a), het Galeopsietum speciosae(b), het Spergulo arvensis-chrysanthemetum segeti (c) en het Spergulo arvensis-echinochloetum cruris-galli (d) 39

36 Deze associatie valt in drie gepen uiteen: een gep met Chrysanthemum segetum (eventueel met Anchusa arvensis), een gep met Stachys arvensis (samen met Anchusa arvensis en Echinochloa crus-galli (Hanepoot)) en een gep met als enige aanwezige kensoort Anchusa arvensis. Deze drie gepen zijn eventueel als zelfstandige associaties te beschouwen: het Spergulo arvensis-chrysanthemetum segetum, het Setario- Stachyetum arvensis (Akkerandoom-associatie) en het Lycopsietum arvensis (Kmhalsassociatie). Deze laatste sluit door het constant optreden van Papaver dubium aan bij het Papaveretum argemones. Standplaats en beheer: Het Spergulo arvensis-chrysanthemetum segetum is aangetffen op zandige, zure, soms iets lemige zandgnd. De Ellenberggetallen (Figuur 18) wijzen op een matig stikstofrijke tot stikstofrijke, dge tot matig dge bodem. Ten aanzien van de zuurgraad zijn veel soorten indifferent. De gep met Chrysanthemum segetum komt vooral voor onder zomergerst, de overige twee gepen vooral onder haver. nder wintergranen komt deze gemeenschap minder goed tot ontwikkeling. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de gte lichtbehoefte van de soorten van deze gemeenschap (Sissingh 1950). Deze gebondenheid aan zomergranen is waarschijnlijk de reden dat het Spergulo arvensis-chrysanthemetum segetum vooral gevonden is op terreinen waar biologische teelt plaatsvindt. p deze terreinen vindt vruchtwisseling plaats, vaak met gerst of haver als zomergewas. Verspreiding: Deze gemeenschap is gevonden in de zandgebieden in het noorden, oosten en zuiden van het land. De gep met Chryanthemum segetum is gevonden bij Doldersum, op het landgoed Nijendal (lst), bij Genendaal (Teriet) en op de Strabrechtse Heide (Strabrecht). Het type met Anchusa arvensis is gevonden in het Dal van de osbeek (ander), in het Bennekomsebos (Bennekom) en in het Bergherbos ('s Heerenberg). Het type met Stachys arvensis is alleen gevonden in de Boswachterij Amengse Berg (Amengen). Buiten Nederland komen deze gemeenschappen voor in West- en idden-eupa. Waarde en ontwikkeling: In de drie vormen van deze associatie komen gemiddeld 22,7 (Spergulo-Chrysanthemetum), 26,1 (Lycopsietum) en 18,0 (Setario-Stachyetum) per opname voor. Van de diagnostische soorten staat alleen Stachys arvensis (Akkerandoorn) op de Rode Lijst (categorie 3 = bedreigd). Van de begeleiders komen Galeopsis pubescens (Zachte hennepnetel) en Hypochaeris glabra (Kaal biggekruid) op de Rode Lijst voor, beide in categorie 1 (zeer sterk bedreigd). Deze gemeenschap is niet zeldzaam in de reservaten en komt bij de teelt van zomergranen vaak vrij gemakkelijk tot ontwikkeling. ok buiten de reservaten is het Spergulo arvensis-chrysanthemetum segetum niet zeldzaam, hoewel ze wel achteruit gegaan is. Deze gemeenschap lijkt gebaat te zijn bij biologische landbouwmethodes. Waard* Figuur 18: Spreiding van de Ellenberggetallen voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F) van de diagnostische soorten van het Spergulo arvensis-chrysanthemetum segeti (mei. het Spergulo-Stachyetum arvensis en het Lycopsietum arvensis) SPERGUL ARVENSIS-ECHINCHLETU CRURIS-GALLI Tüxen 1950 Hanepoot-associatie (Bijlage 3, kolom 14) Diagnostische soorten: Echinochloa crus-galli (Hanepoot) is differentiërend ten opzichte van de andere associaties. Solanum nigrum ssp. nigrum (Zwarte nachtschade) is zwak differentiërend. Constante soorten zijn: Stellaria media (Vogelmuur), Chenopodium album (elganzevoet), Polygonum persicaria (Perzikkruid), atricaria recutita (Echte kamille), Poa annua (Straatgras), en Elymus repens (Kweek). 40

37 Figuur 19: SpreicBng van de Ellenberggetallen voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F) van de diagnostische soorten van het Spergulo arvensis-echinochloetum cruris-galli Standplaats en beheer: Het Spergulo arvensis- Echinochloetum cruris-galli is gevonden in graanakkers op zure zandgnden, in reservaten die nieuw zijn aangelegd op voormalige (mais-) akkers of in reservaten die (te) sterk bemest worden. De Ellenberggetallen wijzen op een stikstofrijke tot uitgespken stikstofrijke, zwak zure tot zwak basische, matig dge bodem (Figuur 19). Verspreiding: Deze associatie is aangetffen op de hogere zandgnden in het oosten en het midden van het land. Het betreft de reservaten Amengse Berg (Amengen), Boekestein ('s-graveland), Boswachterij Leersum (Leersum [NAKIJKEN Zuylenstein]), Lemelerberg (Lemele), Noorderbek (Varsseveld), Remmerdense Heide (Remmerden) en het Reestdal (De Wijk). Waarde en ontwikkeling: Gemiddeld zijn 18,9 soorten per opname aangetffen. Als enige bijzondere soort komt in deze associatie Bmus secalinus (Dreps) voor. Tot voor kort werd aangenomen dat deze soort uit de Nederlandse akkers was verdwenen (mond. med. R. van der eijden, Rijksherbarium Leiden). De soort is gevonden in een haverakker in het Amengse Bos. Deze associatie is niet zeldzaam te noemen in het Nederlandse agrarische landschap. Vooral in maisakkers is de associatie nog veelvuldig te vinden. In hypertfe (mais-) akkers is de associatie echter sterk gefragmenteerd en vaak zeer soortenarm. pmerkelijk is de opmars van een aantal (sub-) tpische grassoorten die in deze associatie voorkomen (bijvoorbeeld Panicum dichitomiflorum (Kale gierst) in het oostelijk rivierengebied (Van der eijden 1996) en in het midden van het land (eigen waarneming)). Speciale aandacht van de natuurbescherming voor deze gemeenschap lijkt niet noodzakelijk, gezien haar veelvuldig voorkomen in reguliere akkers. RG VILA ARVENSIS-[APERIN/DIGITARI-SETARIN] Rompgemeenschap van Akkerviooltje-[Windhalmverbond/Hanepootverbond] (Bijlage 3, kolom 15) Waard* Diagnostische soorten: Edium cicutarium ssp. cicutarium (Gewone reigersbek) is zwak differentiërend voor deze gemeenschap. verigens wordt deze gemeenschap vooral gekenmerkt door afwezigheid van soorten. Constante soorten zijn Apera spica-venti (Gte windhalm), Vicia sativa ssp. nigra (Smalle wikke), Rumex acetosella (Schapezuring), Viola arvensis (Akkerviooltjej, Capsella bursa-pastoris (Herderstasje), Stellaria media (Vogelmuur), Polygonum convolvulus (Zwaluwtong), Chenopodium album (elganzevoet), atricaria recutita (Echte kamille) en Polygonum aviculare (Varkensgras). Standplaats en beheer: De mpgemeenschap van Viola arvensis-[windhalmverbond/hanepootverbond] komt voor in nieuwe of in pacht uitgegeven reservaten op leemarme tot iets lemige zandgnd. Vaak is het beheer onregelmatig. Soms betreft het kleine, door bos ingesloten percelen. eestal wordt een wintergraan verbouwd. De Ellenberggetallen wijzen op een matig stikstofrijke tot uitgespken stikstofrijke, dge bodem. Ten aanzien van de zuurgraad is meer dan de helft van de soorten indifferent (Figuur 20). Figuur 20: SpreicBng van de EBenberggetallen voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F) van de cbagnostische soorten van de Rg Viola arvensis-[digitario-setarion] 41

38 Verspreiding: Deze mpgemeenschap is aangetffen op de hogere zandgnden, in de volgende reservaten: Strabrechtse Heide (Strabrecht), Loonse en Drunense Duinen (Waalwijk), Bergerbos (Afferden), Nijendal (lst), Boswachterij Leersum (Leersum), Hijkerveld (Hijken), Laarsenberg (Rhenen) en het Leudal (Haelen, geen opname). Buiten de natuurreservaten is deze vegetatie ook meermaals waargenomen, zodat aangenomen wordt dat ze niet zeldzaam is. Waarde en ontwikkeling: Het gemiddeld soortenaantal per opname is in deze gemeenschap 20,6. In de meeste gevallen hebben deze vegetaties geen bijzondere waarde. Rode Lijst-soorten ontbreken nagenoeg geheel. pmerkelijk is het voorkomen van Legousia speculum-veneris (Got spiegelklokje) op Landgoed het Nijendal in lst. Deze soort die te boek staat als kalkminnaar, staat hier tussen de zuurteminnende soorten. ok in de Westfälische Bucht komt deze soort soms voor in zuur-indicerende gemeenschappen van het Aperion spica-venti (Windhalmverbond; zie Hüppe 1987c). RG STELLARIA EDIA-[STELLARIETEA EDIAE] Rompgemeenschap van Vogelmuur-[Vogelmuurklasse] (Bijlage 3, kolom 16) Diagnostische soorten: Deze gemeenschap is arm aan soorten en differentiërende soorten ontbreken. Constante soorten zijn Capsella bursa-pastoris (Herderstasje), Stellaria media (Vogelmuur), Chenopodium album (elganzevoet), Polygonum convolvulus (Zwaluwtong), Polygonum persicaria (Perzikkruid), Polygonum aviculare (Varkensgras) en Poa annua (Straatgras). Standplaats en beheer: De Rg Stellaria media-[stellarietea mediae] wordt meestal aangetffen in graanakkers op zure zandgnd. In een enkel geval is de gemeenschap aangetffen onder aardappels. Ze is gevonden in zeer nieuwe of zeer intensief beheerde reservaten, of in reservaten die op ongunstige plaatsen liggen (bijvoorbeeld op een natte en organische bodem). De Ellenberggetallen wijzen op een stikstofrijke tot uitgespken stikstofrijke, matig dge bodem. eer dan 60% van de diagnostische soorten is indifferent ten aanzien van de zuurgraad (Figuur 21). Verspreiding: De Rompgemeenschap van Vogelmuur-[Vogelmuurklasse] is gevonden op de hogere zandgnden, in de reservaten Wolfsbarge (Wolfsbarge), Reestdal (ud-avereest), Havelterberg (Havelte), Fochteloërveen (Ravenswoud) en op landgoed De Slangenburg (Doetinchem). Figuur 21: Spreietng van de ElenberggetaSen voor stikstof (N), zuurgraad (R) en vocht (F) van de dagnostische soorten van de Rg Stataria media-[ste8arietea mecbae] Waarde en ontwikkeling: Het gemiddeld soortenaantal in deze mpgemeenschap is laag: 14,0 per opname. In deze gemeenschap zijn geen Rode Lijstsoorten of Doelsoorten aangetffen. De vegetaties zijn meestal zeer soortenarm en bestaan uit de meest algemene akkerkruiden. Bij een beheer dat gericht is op het herstel van de voor de streek kenmerkende akkerflora, zullen op de meeste plaatsen de begeiingen zich ontwikkelen tot waardevollere vegetaties. Gezien de geiplaats van dit type, zullen de vegetaties zich dan kunnen ontwikkelen richting Sclerantho annuae- Arnoseridetum (Korensla-associatie). 42

39 Figuur 22: Ligging van de reservaten met plantengemeenschappen die behoren tot de Rg Viola arvensis- [Aperion/Digjtario-Setarion] (a) en de Rg Stellaria media-[stellarietea mediae] (b) 43

40 4.3.2 rdinatie et behulp van DECRANA is een factor-analyse uitgevoerd en is een ordinatiediagram geconstrueerd van de eerste 4 assen (Figuur 23). Slechts de eerste twee assen konden worden geïnterpreteerd. Deze interpretatie geeft inzicht in de belangrijkste milieuvariabelen. m de leesbaarheid van het diagram te verhogen zijn in niet alle onderscheiden gemeenschappen weergegeven. De opnamen van de Rg Vicia sativa subsp. Nigra-[Aperion], de Rg Aphanes inexpectata-[aperion], de Rg Capsella bursa-pastoris-[aperion/artemisietea], de Rg Apera spica-venti-[aperion], de Rg Viola arvensis-[aperion/digitario-setarion] en de Rg Stellana media-[stellarietea mediae] zijn uit het diagram weggelaten. De opnamen van deze gemeenschappen bevinden zich in het diagram aan de linkerkant, voornamelijk net boven het midden, nd de gemeenschappen 12 en De getallen in het diagram duiden op de volgende gemeenschappen. Gemeenschap 1 tot en met 3 behoren tot het Caucalidion: 1 is het Kickxietum spuriae, 2 is het Papaveri-elandrietum noctiflori en 3 is de Rg Papaver rhoeas-[caucalidion]. De gemeenschappen 4 tot en met 8 behoren tot het Aperion: 4 is het Papaveretum argemones, 5 is het Fragmentair Papaveretum argemones en de gemeenschappen 7 en 8 zijn het Sclerantho annuae-amoseridetum. Gemeenschap 12 is het Galeopsietum speciosae. Gemeenschap 13 tot en met 15 behoren tot het Spergulo arvensis-chrysanthemetum segeti. N Figuur 23: rdinatiediagram van Decorana-as 1 tegen Decorana-as 2 (voor toelichting zie tekst) Tabel 3 geeft de berekende correlaties tussen de eerste twee ordinatieassen en enkele milieuvariabelen. De eerste as is significant positief gecorreleerd met de Ellenbergwaarde voor zuurgraad (R). Een significante negatieve correlatie bestaat tussen de eerste ordinatieas en de Ellenbergwaardes voor vocht (F) en licht (L). De tweede as is significant gecorreleerd met veel van de getoetste variabelen. Significante positieve correlatie bestaat met de Ellenbergwaarde voor stikstof (N) en de beheersvariabelen 'zomervrucht' (z) en 'snelle vruchtwisseling' (sv). ok de Ellenbergwaardes voor zuurgraad en licht zijn positief gecorreleerd met de tweede ordinatieas. Er bestaat een significante negatieve correlatie met de beheersvariabelen 'wintervrucht' (w) en 'hoofdzakelijk graan' (Iv; voor een toelich- 44

41 ting van de beheersvariabelen zie hoofdstuk 3). In het diagram zijn slechts de milieu- en beheersvariabelen weergegeven die sterk significant zijn (p < 0,001) en die meer dan 25% van de variantie verklaren (r 2 > 0,25). Factor DCA-as 1 DCA-as 2 r r r 1 Ellenberg N 0,1203 0,014 0,8511 ** 0,724 Ellenberg R 0,6978 " 0,487 0,5021 " 0,252 Ellenberg F -0,2609 " 0,068-0,0674 0,004 Ellenberg K 0,1913 * 0,037 0,4717 ** 0,223 Ellenberg T 0,1133 0,013-0,2141 * 0,046 Ellenberg L -0,3094 ** 0,096 0,3470 " 0,120 wintervrucht (w) 0,1815 0,033-0,5296 " 0,280 zomervrucht (z) -0,2297 * 0,053 0,5227 ** 0,273 hoofdz. graan (Iv) 0,1418 0,020-0,3485-0,121 vruchtwisseling (sv) -0,1583 0,025 0,3807 ** 0,145 Tabel 3: Correlatie tussen de eerste twee ordinatieassen en de gemiddelde Etenbergwaarden en enkele beheersvariabelen C~ P < 0,01 ** = p < 0,001).? geeft de verklaarde variantie. 45

42 46

43 5 DISCUSSIE EN EVALUATIE 5.1 De akkerreservaten in Nederland Figuur 3 toont de verspreiding van de akkerreservaten over het land. In een aantal gebieden zijn geen of slechts enkele akkerreservaten te vinden. Deze gebieden zijn: het noordelijke zeekleigebied, het centrale rivierkleigebied, de zuidwestelijke klei- en zandgebieden, de duinen. Juist op de zwaardere gnden, zoals in het noordelijke en zuidwestelijke zeekleigebied en het centrale rivierkleigebied, kwamen van oudsher veel kenmerkende akkerkruiden voor. Deze akkerkruiden zijn nu nog slechts aan te treffen in een enkel reservaat in Zuid- Limburg en langs de Gelderse IJssel. In Zuid-Limburg en in het centrale zeekleigebied zijn bovendien weinig biologische bedrijven te vinden (Smeding 1992, 1993), zodat het voortbestaan van de typische akkerkruiden in deze gebieden allerminst verzekerd is. Inrichting van akkerreservaten lijkt daam vooral gewenst in het noordelijke en westelijke zeekleigebied en in het centrale rivierkleigebied. Nieuwe akkerreservaten lijken minder van belang op de arme zandgnden, omdat hier al veel van dergelijke reservaten te vinden zijn. 5.2 Flora Van de 53 akkerkruiden die voorkomen op de Rode Lijst (Weeda et al. 1990) of als doelsoorten in het Handboek Natuurdoeltypen (Bal et al. 1994), zijn 25 soorten aangetffen in de akkerreservaten ( 4.2). De overige 24 soorten die niet in de reservaten zijn aangetffen, zijn te verdelen in een aantal categorieën: Soorten die alleen of hoofdzakelijk voorkomen in de zeeklei- of rivierkleigebieden. Silene noctiflora (Nachtkoekoeksbloem) was een kenmerkende soort voor graanakkers in het noordelijke zeekleigebied (Wasscher 1941) en het rivierkleigebied (Adema 1985). Soorten als Consolida regalis (Wilde ridderspoor, wel uitgezaaid gevonden), elampyrum arvense (Wilde weit), en Kickxia spuria (Einde leeuwebek) kwamen veelvuldig voor in het rivierkleigebied (Weeda 1980; Plate 1980b; Weeda 1985b) en Torilis arvensis (Akkerdoornzaad) en Vicia tetrasperma ssp. gracilis (Slanke wikke) in het zuidwesten van het land (Weeda 1987). Uitgestorven soorten. Een aantal niet aantgetffen Rode Lijst-soorten zijn uitgestorven (categorie 0). Het gaat om de volgende soorten: Adonis aestivalis (Zomeradonis), Agstemma githago (Bolderik), Ajuga chamaepitys (Akkerzenegen), Camelina sativa ssp. alyssum (Vlashuttentut), Cuscuta epilinum (Vlaswarkruid), Fagopyrum tataricum (Franse boekweit), Linaria arvensis (Blauwe leeuwebek), Lolium remotum (Vlasdolik), Lolium temulentum (Dolik) en Spergularia segetalis (Korenschijnspurrie). ok in de ons omringende landen zijn de meeste van deze soorten sterk teruggelopen en momenteel zeer zeldzaam en bedreigd (zie o.a. berdorfer 1994). Door het ontbreken van diasporen van deze soorten lijkt het onwaarschijnlijk dat ze spontaan in Nederland terugkeren door de inrichting van akkerreservaten. Galeopsis ladanum (Brede raai), een soort die als uitgestorven werd beschouwd, is in 1996 echter teruggevonden in een akker in Zuid-Limburg (mond. med. R. van der eijden). Voor de meeste van deze soorten zal herintductie echter nodig zijn om ze terug te krijgen in de Nederlandse akkers. 47

44 Soorten die uit de akkers zijn verdwenen maar daarbuiten nog wel voorkomen. Een aantal soorten die voorheen vooral in akkers voorkwam, is tegenwoordig nog slechts te vinden buiten de akkers. Hierbij gaat het merendeels om zeer zeldzame soorten, die, als ze ook nog in de akkerreservaten voor zouden komen, meer kans zouden hebben om in Nederland te overleven. Het gaat om de volgende soorten: elampyrum arvense (Wilde weit), inuartia hybrida (Tengere veldmuur), Bunium bulbocastanum (Aardkastanje) en Thlaspi perfoliata (Doorgeide boerenkers). Deze soorten worden momenteel voornamelijk nog aangetffen aan randen en in open plekken van kalkgraslanden in Zuid-Limburg (Weeda 1985c; Weeda 1987; Weeda 1988). verige soorten. Van de overige soorten is onduidelijk waam ze niet zijn aangetffen in de akkerreservaten. Zo wordt bijvoorbeeld Sherardia arvensis (Blauw walst) geregeld aangetffen in kalkrijke akkers. Bij de inventarisatie is ze echter niet aangetffen. Het merendeel van de niet aangetffen soorten is kenmerkend voor de basenrijke kleien krijtgnden. ok in de ons omringende landen (met name Duitsland) zijn dit soorten die zeer sterk achteruit gegaan zijn (Hofmeister 1992). Voor de bescherming van deze soorten zouden meer reservaten in Zuid-Limburg en in het rivierengebied ingericht moeten worden. pvallend en alarmerend is het voorkomen van veel van de aangetffen Rode Lijst- en Doelsoorten in slechts één reservaat. Daarbij komen veel van de soorten gezamenlijk in één reservaat voor, waardoor de kwetsbaarheid van het voorkomen van deze soorten in Nederland nog eens benadrukt wordt. 5.3 Vegetatie en beheer Niet aangetffen vegetaties Het ontbreken van reservaten in het noordelijke en zuidwestelijke zeekleigebied en het centrale rivierkleigebied heeft ook gevolgen voor het voorkomen van een aantal akkerkruidengemeenschappen in de reservaten. Kenmerkend voor het noordelijke kleigebied was eertijds het Papaveri-elandrietum noctiflori (Nachtkoekoeksbloem-associatie). Deze associatie van wintergerst- en wintertarweakkers werd gekenmerkt door een aantal zeldzame soorten als Silene noctiflora (Nachtkoekoeksbloem) en Scandix pecten-veneris (Naaldenkervel). Deze associatie is waarschijnlijk niet meer in goed ontwikkelde vorm aan te treffen in Noord-Gningen en -Friesland. Voor de akkers op klei in het zuidwesten en het midden van het land is het Kickxietum spuriae equisetetosum arvensis (Stoppelleeuwebekjes-associatie, subassociatie met Heermoes) kenmerkend. Het Kickxietum spuriae is wel aangetffen in de reservaten, maar dan in een rijkere vorm die beperkt is tot Zuid-Limburg. Gezien meldingen over het voorkomen van de beide Stoppelleeuwebekjes (o.a. Weeda 1988), zal de subassociatie met Heermoes nog wel voorkomen buiten de reservaten. In z'n optimale vorm, met soorten als elampyrum arvense (Wilde weit) en Consolida regalis (Wilde ridderspoor), komt deze subassociatie echter niet meer voor (Haveman, Schaminée en Weeda in prep.). ok op biologische bedrijven komt het Kickxietum spuriae soms voor (Smeding 1992), maar eigenlijk altijd zonder de eerder genoemde zeldzamere soorten. Niet aangetffen zijn de hakvruchtakkerassociaties van basenrijke bodem, verenigd in het Fumario-Euphorbion (Duivekervel-Wolfsmelkverbond). Tot dit verbond behoren het Soncho-Venicetum agrestis (Akkerereprijs-associatie), het ercuralietum annuae (Bingelkruid-associatie) en het Thlaspio-Venicetum politae (Associatie van Gladde ereprijs). Deze associaties zijn buiten de reservaten waarschijnlijk niet zeldzaam, gezien het (vrij) algemeen voorkomen van de kensoorten. Specialistische vegetaties van vlasakkers (Lolio-Linetalia) zijn eveneens niet aangetffen. Buiten de reservaten komen deze vegetaties ook niet meer voor; de kensoorten zijn in Nederland uitgestorven. 48

45 5.3.2 Beheer Uit de ordinatie blijkt dat naast de bodemfactoren zuurgraad en stikstofgehalte ook het beheer een gte l speelt bij de verschillen in vegetatiesamenstelling. p basis van het verschil in beheer zijn de akkergemeenschappen lange tijd ingedeeld geweest in twee vegetatieklassen. De wintergraanbegeleidende gemeenschappen werden in de Secalietea geplaatst en de zomergraan- en hakruchtbegeleidende in de Chenopodietea (zie o.a. Westhoff en Den Held 1975; berdorfer 1980). In de nieuwe indeling van de akkergemeenschappen in één klasse (Stellarietea mediae) worden twee ordes onderscheiden die verschillen in de basenrijkdom van de bodem. Pas op het niveau van de verbonden komt het beheer tot uitdrukking (Hüppe & Hofmeister 1990). Dit komt goed overeen met de resultaten van de ordinatie; de eerste as kan opgevat worden als een zuurte-as en de tweede als een beheers-as. Deze tweedeling van vegetaties die kenmerkend zijn voor zomervruchten of wintervruchten heeft te maken met tijdstip waap de bodembewerking en de inzaai van het gewas plaatsvindt. In wintergewassen (hoofdzakelijk gge) kiemen de kenmerkende soorten gelijktijdig met het graan, en hebben zo een voorspng op de soorten die pas in het daap volgende voorjaar kiemen. Wordt de bodem in het vooijaar bewerkt voor de inzaai van een zomergewas, dan worden de winterannuellen die in het voorgaande najaar gekiemd zijn ondergeploegd. Zomerannuellen krijgen de overhand in de vegetatie (zie ook Sissing 1950). Hiender worden nog vier inrichtings- en beheersaspecten behandeld die de vegetatiesamenstelling sterk beïnvloeden: een ongunstige locatie, intensief beheer, vruchtwisseling en bemesting. ongunstige locatie en intensief beheer De botanisch minst waardevolle vegetaties zijn aangetffen in hakvruchtakkers die intensief beheerd worden en in nieuwe reservaten op ongunstige locaties. p deze plaatsen zijn de gemeenschappen veelal niet tot op associatienivea te benoemen. De intensief beheerde hakvruchtakkers in de reservaten zijn te vergelijken met de hakvruchtakkers buiten de reservaten. Hoewel meestal geen gebruik gemaakt wordt van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen, wordt in deze reservaten wel geëgd en/of intensief geschoffeld. ok de nieuwe reservaten op natte of venige bodem zijn veelal niet erg waardevol voor de akkerflora en -vegetatie. De soortenrijkdom is ook hier erg laag en er komen slechts algemene soorten voor. Het gaat hier meestal om reservaten die jonger zijn dan 10 jaar en die liggen in hoogveengebieden of in beekdalen. Dit zijn plaatsen waar van oudsher geen akkerbouw plaatsvond. Het is al lang bekend dat zich op deze plaatsen slechts onverzadigde gemeenschappen ontwikkelen (Kruseman en Vlieger 1939; Hüppe 1987). De zaadvoorraad is hier zeer beperkt en de omstandigheden zijn vaak zeer ongunstig voor de van oorspng (sub-) mediterrane plantensoorten (te nat, te koud, te venig; vergelijk Leys 1984). p deze plaatsen liggen geen reservaten die ouder zijn dan tien jaar, omdat deze geleidelijk weer zijn omgezet in grasland of in meer natuurlijke eenheden zoals struwelen of bossen. f de akkers op deze ongunstige locaties zich op den duur zullen ontwikkelen tot waardevollere eenheden is onduidelijk. Dit lijkt echter onwaarschijnlijk, gezien het al genoemde mediterrane karakter van veel bedreigde akkersoorten. Akkerreservaten op deze locaties zijn dan ook niet zinvol. 49

46 vruchtwisseling en biologische landbouw ok in reservaten waar een intensieve vruchtwisseling plaatsvindt zijn de gemeenschappen meestal slechts fragmentair ontwikkeld. In deze reservaten wordt afwisselend het ene jaar een wintergraan en het volgende jaar een zomergraan verbouwd. Soms wordt na het wintergraan een genbemester ingezaaid. Vooral op biologisch beheerde percelen worden nog andere gewassen verbouwd, zoals komkommers of pompoenen. In het ordinatiediagram liggen de opnamen die in deze reservaten gemaakt zijn voor het gotste deel laag op de eerste en hoog op de tweede as. In de akkers waar zo'n intensieve vruchtwisseling plaatsvindt, ontbreken de meeste associatiekensoorten. In het wintergraan-jaar kan bijvoorbeeld het Fragmentair Papaveretum argemones (Fragmentaire Associatie van Ruige klapos) tot ontwikkeling komen. De associatiekensoort Venica triphyllos (Handjesereprijs) ontbreekt hierin geheel en Papaver argemones (Ruige klapos) bijna geheel. Soms ontbreken zelfs alle kensoorten en kan de gemeenschape slechts als mpgemeenschap geklassificeerd worden. Voorbeeld is de Rg Aphanes inexpectata-[aperion] (Rompgemeenschap van Kleine leeuweklauw-[windhalm-verbond]), die voorkomt in zandige, zure akkers. De associatie die kenmerkend is voor deze situatie is het Sclerantho annuae- Amoseridetum (Korensla-associatie), maar de kensoorten van deze associatie ontbreken geheel. In het zomergraan-jaar is het echter wel mogelijk dat zich een een plantensociologisch verzadigde gemeenschap ontwikkeld: het Spergulo arvensis-chrysanthemetum segeti (Associatie van Gele ganzebloem). Vooral op biologisch beheerde percelen is deze associatie goed ontwikkeld aangetffen. Biologische bedrijfsvoering lijkt dan ook met name voor de soorten van het Spergulo arvensis-chrysanthemetum segeti een goede beheersmaatregel. Zoals al in hoofdstuk 2 naar voren kwam, zijn soorten van hakvruchtakkers minder bedreigd dan soorten van wintergraanakkers (Günther & Van Eisen 1993; Hofmeister 1992; Schumacher 1982). Uit de resultaten van deze inventarisatie blijkt dat een intensieve vruchtwisseling niet geschikt is voor de instandhouding van de gemeenschappen en soorten van wintergraanakkers. Dit is in overeenstemming met de conclusies van diverse auteurs in binnen- en buitenland met betrekking tot de biologische landbouw (Smeding 1992, 1993; Callaugh 1981). Aanbevolen wordt in elk geval een deel van de akkrbouwgnden binnen een reservaatsgebied in te richten als strikt reservaat, met een got aandeel aan wintergranen (zie ook Hilbig 1985). Daarnaast kunnen biologisch beheerde percelen bijdragen aan een gtere diversiteit en de bescherming van hakvruchtgemeenschappen binnen een gebied. bemesting De bemesting van de strikte akkerreservaten is zeer uiteenlopend. In veel gevallen wordt niet bemest. Indien ruige stalmest voorhanden is, wordt hier veelal mee bemest. In de overige gevallen wordt runderdrijfmest gebruikt. Kunstmest wordt zo goed als niet toegepast. Niet mesten en het gebruik van drijfmest of kunstmest heeft vooral op de licht lemige zandgnden een negatieve invloed op de vegetatie. In wintergraanakkers op deze lemige gnden komt bij een optimaal beheer het Papaveretum argemones (Associatie van Ruige klapos) voor. Sissingh (1950) benadrukt dat de kenmerkende soorten van het Papaveretum argemones niet bestand zijn tegen het gebruik van kunstmest. De hier onderscheiden Rg. Vicia sativa ssp. sativa-[aperion] (Rompgemeenschap van Smalle wikke-[windhalmverbond]) en het Fragmentair Papaveretum argemones treden op in situaties waar potentiële Papaveretum-standplaatsen niet meer bemest worden. Waarschijnlijk is de verklaring hiervoor een verslechtering van de structuur en het vochthoudend vermogen van de bodem door vermindering van het organische stofgehalte. Allereerst verdwijnen hierdoor de soorten van het Papaveretum argemones, hetgeen Sissingh (I.e.) ook al opmerkte. Door de afnemende voedselrijkdom van de bodem bij achterwege blijven van bemesting, krij 50

47 gen de toch al in redelijk gte hoeveelheden aanwezige Wikkesoorten de mogelijkheid zich uit te breiden. Doordat de soorten uit het geslacht Vicia als alle Vlinderbloemigen anorganische stikstof uit de atmosfeer kunnen vastleggen, hebben zij een concurrentievoordeel ten opzichte van de overige soorten. Dominantie van Wikkesoorten is het gevolg. Bij verdergaande verschraling zullen waarschijnlijk de U/c/a-soorten weer verdwijnen ten gunste van soorten van de Korensla-associatie (vgl. Hüppe 1987). ok bemesting zal de Wikkesoorten terugdringen. Bij een herstel van de bodemstructuur als gevolg van een goed uitgevoerd beheer zal het Papaveretum argemones hersteld kunnen worden. Vanzelfsprekend moeten in dit geval nog wel diasporen van de kenmerkende soorten aanwezig zijn. 51

48 CNCLUSIES EN BEHEERSAANBEVELINGEN In Nederland zijn 45 strikte akkerreservaten te vinden. In deze reservaten wordt de nadruk gelegd op het behoud en herstel van typische akkerkruidvegetaties en behoud van akkerkruidsoorten. Naast deze strikte akkerreservaten wordt in natuurreservaten gebruik gemaakt van biologische landbouw voor de instandhouding van akkerkruidvegetaties. Niet al deze terreinen zijn bezocht; het aantal is niet exact bekend. Vooral in de zandgebieden in het noorden, oosten en zuiden van het land en in Zuid- Limburg zijn akkerreservaten te vinden. In het noordelijke en oostelijke rivierengebied worden slechts enkele akkerreservaten beheerd. In het noordelijke zeekleigebied, in het centrale rivierkleigebied, in het zuidwestelijke zand- en zeekleigebied en in duinen zijn geen akkerreservaten te vinden. Hierdoor is het moeilijker of zelfs onmogelijk een aantal akkerkruidsoorten momenteel effectief te beschermen en voor de Nederlandse flora te behouden. In de reservaten zijn 24 akkerkruidsoorten aangetffen die op de Rode Lijst of als Doelsoort in de Natuurdoeltypensystematiek voorkomen. Veel van deze soorten zijn echter slechts een enkele maal waargenomen, waardoor deze soorten erg kwetsbaar zijn en hun voortbestaan in Nederland niet goed gewaarborgd kan worden. Van de 25 overige Rode Lijst- en Doelsoorten van akkers zijn er 11 in Nederland uitgestorven. Deze soorten zijn ook zeer zeldzaam geworden in de ons omringende landen en behoeven dringend bescherming. Het is onwaarschijnlijk dat deze soorten zonder herintductie terug zullen komen in de Nederlandse akkerreservaten. Herintductie moet dan ook worden overwogen. et name een aantal soorten van kalkrijke akkers zijn tegenwoordig niet meer in akkers aan te treffen. Ze geien nog wel op een enkele plek buiten akkers, meestal in natuurreservaten. In elk van de gevallen gaat het nog maar om een enkele vindplaats per soort. Terugkomst van deze soorten in akkerreservaten zou het voortbestaan van deze soorten in Nederland beter verzekeren. In de Nederlandse akkerreservaten komen de volgende akkerkruid-associaties voor het Kickxietum spuriae sherardietosum (Stoppelleeuwebekjes-associatie, subassociatie met Blauw walstra), het Papaveretum argemones (Associatie van Ruige klapos), het Sclerantho annuae-amoseridetum (Korensla-associatie), het Spergulo arvensis- Chrysanthemetum segeti (Associatie van Gele ganzebloem), het Spergulo arvensis- Echinochloetum cruris-galli (Hanepoot-associatie) en het Galeopsietum speciosae (Dauwnetel-associatie). Veel aangetffen gemeenschappen zijn echter niet tot op associatieniveau te benoemen en moeten tot verschillende mpgemeenschappen gerekend worden. Naast de bodemgesteldheid is ook het beheer, i.e. tijdstip van bodembewerking/inzaai gewas en vruchtwisselingsschema, van gte invloed op de samenstelling van de vegetatie. De waardevolste, goed ontwikkelde plantengemeenschappen worden aangetffen in strikte akkerreservaten onder wintergraan (gge of xtriticale). Het Spergulo arvensis- Chrysanthe-metum segeti, het Spergulo arvensis-echlnochloetum cruris-galli en het Galeopsietum speciosae worden echter het best ontwikkeld aangetffen in reservaten met biologische teeltwijze, vaak onder zomergraan. Een aantal akkerreservaten ligt op ongunstige locaties. p plaatsen waar van oudsher geen akkerbouw plaatsvond zijn de vegetaties in de akkerreservaten slecht ontwikkeld. p deze plaatsen is inrichting en beheer van akkerreservaten niet zinvol. Intensieve vruchtwisseling is ongunstig voor de ontwikkeling van de bedreigde gemeenschappen van wintergraanakkers. Biologische landbouw wordt om deze reden afgeraden als exclusieve beheersvorm voor de akkerreservaten. Voor de instandhouding van veel soorten en vegetaties is de inrichting van strikte reservaten met een got aandeel van wintergranen noodzakelijk. De bemestingsvorm blijkt gte invloed te hebben op de ontwikkeling van de vegeta- 53

49 ties in de akkerreservaten, met name op lemige zandgnden. Kunstmest, drijfmest en het achterwege blijven van bemesting zijn op deze gnden ongunstig voor de ontwikkeling van de vegetatie. Waarschijnlijk is dominantie van Wikkesoorten een gevolg van het achterwege blijven van bemesting. Als er bemest wordt, wordt aangeraden ruige stalmest te gebruiken. 54

50 GERAADPLEEGDE LITERATUUR ADEA, F. (1985). Galeopsis speciosa iller. In: ENNEA, J., A.J. QUENÉ- BTERENBRD & C.L. PLATE. Atlas van de Nederlandse Flora, Zeldzame en vrij zeldzame planten 2:156. Bohn, Scheltema & Holkema, Utrecht. BAL, D H.. BEIJE, Y.R. HGEVEEN, S.R.J. JANSEN & P.J. VAN DER REEST (1995). Handboek natuurdoeltypen in Nederland. Rapport IKC Natuurbeheer 11. Wageningen. BARKAN, J.J., H. DING & S. SEGAL (1964). Kritische Bemerkungen und Vorsläge zur quantitativen Vegetationsanalyse. Acta Bot. Neerl. 13: BEHRE, K.-E. (1993). Die tausendjärige Geschichte des Teesdalio-Amoseridietums. Phytocoenologia 23b: BINK, R.J., D. BAL, V.. VAN DEN BERK & L.J. DRAAIJER (1994). Toestand van de natuur 2. Rapport IKC-NBLF 4. Informatie- en Kenniscentrum Natuur, Bos, Landschap en Fauna, inisterie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. BLACHNIK-GÖLLER, TH., S. ITTL,. RSENLEHNER,. WÄCHTER & I. BRUNNER (1988). Begleitende floristisch-soziologische Untersuchungen zum Ackerrandstreifenpgramm in ittelfranken Rapport Geobotanisch-Ökologische Arbeitsgemeinschaft, Nürnberg. Fotocopie. BREKHUIZEN, S., B. HEKSTRA, V. VAN LAAR, C. SEENK & J.B.. THISSEN (1992). Atlas van de Nederlandse Zoogdieren. St. Uitgeverij KNNV, Utrecht/CZI, Arnhem. BRUN-HL, J. (1966). Ackerunkraut-Fragmentgesellschaften. In: R. TÜXEN (ED.). Anthpogene Vegetation, Bericht über das internationale Symposium 1961 der internationalen Vereinigung für Vegetationskunde: Junk, Den Haag. BURRICHTER, E., J. HÜPPE & R. PTT (1993). Agrarwirtschaftlich bedingte Vegetationsbereicherung und -Verarmung in historischer Sicht. Phytocoenologia 23: CALLAUCH, R. (1981). Ackerunkraut-Gesellschaften auf biologisch und konventionell bewirtschafteten Äckern in der weiteren Umgebung van Göttingen. Tuexenia 1 : DE SN, G. (1995). Unsprayed field margins: implications for envinment, biodiversity and agricultural practice - The Dutch Field margin Pject in the Haarlemmermeerpolder. Thesis Rijksuniversiteit Leiden, Leiden. DIERSCHKE, H. (1994). Pflanzensoziologie: Grundlagen und ethodes. Eugen Ulmer, Stuttgart. DIERßEN, K. (1988). Rote Liste der Pflanzengesellschaften Sleswig-Holsteins. Schriftenreihe des Landesamtes für Naturschutz und Landschaftspflege Schleswig-Holstein 6. ELLENBERG, H., H.E. WEBER, R. DÜLL, V. WIRTH, W. WERNER & D. PAULISSEN (1991). Zeigerwerte von Pflanzen in itteleupa. Scripta geobot. 18: ELSEN, TH. VAN (1989). Ackerwildkraut-Gesellschaften herbizidfreier Ackerränder und des herbizidbehandelten Bestandesinnern im Vergleich. Tuexenia 9: GÜNTHER, H. & TH. VAN ELSEN (1993). Ackerwildkraut-Gesellschaften im östlichen eißner-vorland/nordhessen und Veränderung im Auftreten bemerkenswerter Ackerwildkräuter nach 15 Jahren. Tuexenia 13: HATTINK, TH.A. (1980). Delia segetalis (L.) Dum. In: ENNEA, J., A.J. QUENÉ- BTERENBRD & C.L. PLATE. Atlas van de Nederlandse Flora, 1: 95. Kosmos, Amsterdam. HAVEAN, R. (1995). Plantensociologische inventarisatie akkerreservaten - tussentijdse rapportage Rapport IKC natuurbeheer, Adviesgep Vegetatiebeheer, Wageningen. Fotocopie. HAVEAN, R. (1996). Zeldzame akkenkruiden. Bosbouwvoorlichting 5:60. 55

51 HAVEAN, R J.H.J. SCHAINÉE & E.J. WEEDA (1997 in prep.). Stellarietea mediae. In: SCHAINÉE, J.H.J., E.J. WEEDA & V. WESTHFF. De vegetatie van Nederland 4. HEGI ( ). Illustrierte Flora von ittel-eupa. 2., neu bearbeitete Auflage (Bd 1-7), ünchen. HENNEKENS, S.. (1995). TURB(VEG), Pgrammatuur voor verwerking en presentatie van vegetatiekundige gegevens. Gebruikershandleiding. IBN-DL - Giesen & Geurts, Wageningen. Fotocopie. HENNEKENS, S.. (1996). EGATAB versie 2.00 Beta - informatie in pgramma. HERANS, J.T. & J.H.J. SCHAINÉE (1989). Voorjaarsakkers in idden-limburg. Natuurhistorisch aandblad 78/11: HILBIG, W. (1982). Preservation of agrestal weeds. In: HLZENER, W. & N. NUATA (eds.). Biology and ecology of weeds Dr. W. Junk Publishers, Den Haag. HILBIG, W. (1985). Aufgaben und Ziele des Schutzes von Ackerwildpflanzen im Rahmen des Arten- und Biotopschutzes. Arch. Nat.schütz Landsch. forsch. 25: HILBIG, W. (1987). Wandlungen der Segetalvegetation unter den Bedingung der industriemäßigen Landwirtschaft. Arch. Nat.schutz Landsch.forsch. 27: HILL,.. (1979a). DECRANA- a FRTRAN pgram fordetrended correspondence analysis and recopcal averaging. Ecology and systematics. Cornell University, Ithaca, New York HILL,.. (1979b). TWINSPAN - a FRTRAN pgram for arranging multivariate data in an ordered two-way table by classification of individuals and attributes. Cornell University, Ithaca, New York. HFEISTER, H. (1992). Ackerwildkrautschutz auf der Wernershöhe (Landkreis Hildesheim, Nordwest-Deutschland). Tuexenia 12: HÜPPE, J. (1987a). Zur Entwicklung der Ackerunkrautvegetation seit dem Neolitikum. Natur- und Landschaftsk. 23: HÜPPE, J. (1987b). Veränderungen bei Polygono-Chenopodietalia-Gesellschaften der Westfälischen Bucht im Laufe der letzten 40 Jahre. Wissensch. Z. Univ. Halle 3: HÜPPE, J. (1987c). Die Ackerunkrautgesellschaften in der Westfälischen Bucht (diss.). Abh. Westf. us. Naturkunde 49,1. HÜPPE, J. & H. HFEISTER (1990). Syntaxonomische Fassung und Übersicht über die Ackerunkrautgesellschaften in der Bundesrepublik Deutschland. Ber. derreinhold-tqxen Gesellschaft 2: KPECK^, K. & S. HEJNY (1974). A new appach to the classification of anthpogenic plant communities. Vegetatio 29: KSTER, A. (1991). Spoorwegen, toevluchtsoord voor plant en dier. Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. KRUSEAN, JR., G. & J. VLIEGER (1939). Akkerassociaties in Nederland (Bijdrage tot de kennis en de verspreiding der plantenassociaties in Nederland. V.). verdruk uit het Nederl. Kruidk. Arch. 49: LEYS, H.N. (1984). Akkers. In: Levensgemeenschappen, Natuurbeheer in Nederland 1: Pudoc, Wageningen. EISEL, K. (1967). Über die Artenverbindung des Aphanion arvensis J. et R. Tx im west- und nordwestdeutschen Flachland. Schriftenreihe Vegetationskunde 2: ENNEA, J., A.J. QUENÉ-BTERENBRD & C.L. PLATE (1980). Atlas van de Nederlandse Flora, 1, Uitgestorven en zeer zeldzame planten. Kosmos, Amsterdam. ENNEA, J., A.J. QUENÉ-BTERENBRD & C.L. PLATE (1985). Atlas van de Nederlandse Flora, 2, Zeldzame en vrij zeldzame planten. Bohn, Scheltema & Holkema, Utrecht. INISTERIE VAN LANDBUW EN VISSERIJ (1987). Voontwerp van de Flora- en Faunawet, Bijlage 1-5. Den Haag. INISTERIE VAN LANDBUW EN VISSERIJ (1989). Beschermingsplan Dagvlinders. Directie Natuur, ilieu en Faunabeheer, 's-gravenhage. 56

52 INISTERIE VAN LANDBUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ (1990a). Handleiding voor de bescherming van Bedreigde uurplanten, 2 druk. Directie Natuur, ilieu en Faunabeheer, 's-gravenhage. INISTERIE VAN LANDBUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ (1990b). Natuurbeleidsplan, regeringsbeslissing. SDU uitgeverij, 's-gravenhage. NEZADAL, W. (1989). Unkrautgesellschaften der Getreide- und Frühjahrshackkulturen (Stellarietea mediae) im mediterranen Iberien. Dissertationes Botanicae 143, Stuttgart. BERDRFER, E. (1980). Klasse: Secalietea Br.-Bl. 52. In: BERDRFER, E. (1983). Süddeutsche Pflanzengesellschaften III:[opzoeken]. Gustav Fischer Verlag, Stuttgart/New York. BERDRFER, E. (1994). Pflanzensoziologische Exkursionsflora, 7., Überarb. und erg. Auflage. Eugen Ulmer, Stuttgart. PANCRAS, S.A.. (1995). Akkerrandenbeheer in de pvincie Gelderland. In: DE SN, G.R., A.J.W. RTTEVEEL & H. HEESBERGEN (1995). Akkerranden in Nederland, lezingen en posterpresentaties van de Studiedag Akkerranden. IKC Natuurbeheer, Wageningen. PILTEK, D. (1988). Auswirkungen des Ackerrandstreifenpgrammes auf die Artenstruktur in Aperetalia-Gesellschaften. Tuexenia 8: PLATE, C.L. (1980a). Fagopyrum tataricum (L.) Gaertn. In: ENNEA, J., A.J. QUENÉ- BTERENBRD & C.L. PLATE. Atlas van de Nederlandse Flora, 1:110. Kosmos, Amsterdam. PLATE, C.L. (1980b). elampyrum arvense L. In: ENNEA, J A.J. QUENÉ- BTERENBRD & C.L. PLATE. Atlas van de Nederlandse Flora, 1:146. Kosmos, Amsterdam. PRJECTGREP NATUURBRAAK (1996). Het demonstratiepject natuurbraak in inisterie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Fotocopie. PYéEK, P. & A. PYéEK (1987). Analyse der Unkrautvegetation eines Gerstenfeldes mit Berücksichtigung des Deckungsgrades und der Wuchshöhe des Gerstenbestandes. Folia geobotanica et phytotaxonomica 22: RIES, CHR. (1992). Überblick über die Ackerunkrautvegetation Österreichs und ihre Entwicklung in neuerer Zeit. Dissertationes Botanicae 187. Berlin/Stuttgart. RIVAS-ARTINEZ, S. & J. IZC (1977). Sobre la vegetación tefitica subnitrófila mediterrânea (Bmetalia rubenti-tecton). Anal. Inst. Bot. Cavanilles 34: , adrid. SCHAINÉE, J.H.J, A.H.F. STRTELDER & V. WESTHFF (1995a). De synthetische fase van het vegetatieonderzoek. In: SCHAINÉE, J.H.J., A.H.F. STRTELDER & V. WESTHFF, De vegetatie van Nederland 1: SCHAINÉE, J.H.J, A.H.F. STRTELDER & V. WESTHFF (1995b). nverzadigde gemeenschappen. In: SCHAINÉE, J.H.J., A.H.F. STRTELDER & V. WEST- HFF, De vegetatie van Nederland 1: SCHIDT, W., R. WALDHARDT & R. RTZEK (1995). Extensivierungsmaßnahmen im Ackerbau: Auswirkungen auf Flora, Vegetation und Samenbank - Ergebnisse aus dem Göttinger INTEX-Pjekt. Tuexenia 15: SCHUACHER, W. (1982). Die Pflanzenwelt der Äcker, Raine und Ruderalplätze, Gefährderung-Erhaltung-Pflege. Deutscher Naturschutzring, Bonn. SISSINGH, G. (1950). nkruid-associaties in Nederland, een sociologisch-systematische beschrijving van de klasse Rudereto-Secalinetea Br.-Bl Verslagen van Landbouwkundig nderzoek inisterie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, 's-gravenhage. SEDING, F.W. (1992). ogelijkheden voorde bescherming van akkerkruiden in de biologische landbouw - rapportage voor het Beschermingsplan Akkerkruiden. Interne publicatie Vakgep Vegetatiekunde, Plantenoecologie en nkruidkunde en Vakgep Alternatieve methodes in de land- en tuinbouw, Landbouwuniversiteit, Wageningen. Fotocopie. SEDING, F.W. (1993). nkruidvegetaties in de biologische landbouw.sfraft'ofes 7: SVN (1987). Atlas van de Nederlandse Vogels. SVN, Arnhem. 57

53 TAX,.H. (1989). Atlas van de Nederlandse dagvlinders. Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland/Vlinderstichting, 's-gravenland/wageningen. TER BRAAK, C.J.F. (1987). CANC - a FRTRAN pcram for canonical community ordination by [partial] [detrended] [canonical] correspondence analysis, pricipal components analysis and redundancy analysis (version 2.1) IT-TN, Wageningen TÜXEN, R. (1950). Grundriß einer Systematik der nitphilen Unkrautgesellschaften in der Eusiberischen Region Eupas. itt. Flor.-Soz. Arbeitsgemeinsch. Niedersachsen N.F. 2: VAN DER HA, R.W.J.. (1985). Agstemma githago L. In: ENNEA, J., A.J. QUE- NÉ-BTERENBRD & C.L. PLATE. Atlas van de Nederlandse Flora, Zeldzame en vrij zeldzame planten 2: 51. Bohn, Scheltema & Holkema, Utrecht. VAN DER EIJDEN, R. (1990). Heukels' Flora van Nederland, 21 e druk. Wolters- Noordhoff, Gningen. VAN DER EIJDEN, R. (1996). Heukels' Flora van Nederland, 22 e druk. Wolters- Noordhoff, Gningen. VAN DER EIJDEN, R., C.L. PLATE & E.J. WEEDA (1989). Atlas van de Nederlandse Flora, 3, inder zeldzame en algemene soorten. Rijksherbarium/Hortus Botanicus, Leiden i.s.m. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen. VAN DNGEN, E.P.. (1996). Deelonderzoek Vegetatie. In: DE LEEUW, J., R.J. VAN DER PLL, K.J. CANTERS, E.P.. VAN DNGEN, H. HEESBERGEN & E..P. HERENS. Natuur in Natuurbraak - Rapportage van de natuurresultaten in 1995 voor het demonstratiepject Natuurbraak. Centrum voor ilieukunde/ikc natuurbeheer, Leiden/Wageningen. Fotocopie. WASSCHER, J. (1941). De graanonkruidassociaties in Gningen en Noord-Drenthe. Ned. Kruidk. Arch. 51. WEEDA, E.J. (1980a). Delphinium consolida L. In: ENNEA, J., A.J. QUENÉ- BTERENBRD & C.L. PLATE. Atlas van de Nederlandse Flora, 1: 95. Kosmos, Amsterdam. WEEDA, E.J. (1980b). Adonis aestivalis L. In: ENNEA, J., A.J. QUENÉ- BTERENBRD & C.L. PLATE. Atlas van de Nederlandse Flora, 1: 45. Kosmos, Amsterdam. WEEDA, E.J. (1980c). Nigella arvensis L. In: ENNEA, J., A.J. QUENÉ- BTERENBRD & C.L. PLATE. Atlas van de Nederlandse Flora, 1:151. Kosmos, Amsterdam. WEEDA, E.J. (1985a). Veranderingen in het voorkomen van vaatplanten in Nederland. In: ENNEA, J., A.J. QUENÉ-BTERENBRD & C.L. PLATE: Atlas van de Nederlandse Flora, Zeldzame en vrij zeldzame planten 2:9-48. Bohn, Scheltema & Holkema Utrecht WEEDA, E.J. (1985b). Kickxia spuria (L.) Dumort. In: ENNEA, J., A.J. QUENÉ- BTERENBRD & C.L. PLATE: Atlas van de Nederlandse Flora, Zeldzame en viij zeldzame planten 2:184. Bohn, Scheltema & Holkema, Utrecht. WEEDA, E.J. (1985c). Nederlandse ecologische Flora, wilde planten en hun relaties 1. IVN/VARA/VWN. WEEDA, E.J. (1987). Nederlandse ecologische Flora, wilde planten en hun relaties 2. IVN/VARA/VWN. WEEDA, E.J. (1988). Nederlandse ecologische Flora, wilde planten en hun relaties 3. IVN/VARA/VWN. WEEDA, E.J. (1994). Nederlandse ecologische Flora, wilde planten en hun relaties 5. IVN/VARA/VWN WEEDA, E.J., R. VAN DER EIJDEN & P.A. BAKKER (1990). Rode Lijst van de in Nederland verdwenen en bedreigde planten (Pteridophyta en Spermatophyta) over de periode Gorteria 16:1-26. WESTHFF, V., P.A. BAKKER, C.G. VAN LEEUWEN, E.E. VAN DER V & I.S. ZN NEVELD (1972). Wilde Planten, flora en vegetatie van onze natuurgebieden, deel 3: de hogere gnden. Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, 's-gravenland. 58

54 WESTHFF, V. & A.J. DEN HELD (1975). Plantengemeenschappen in Nederland (tweede oplage). Thieme, Zutphen. WESTHFF, V., J.H.J. SCHAINÉE & A.H.F. STRTELDER (1995). De analytische fase van het vegetatieonderzoek. In: SCHAINÉE, J.H.J., A.H.F. STRTELDER & V. WESTHFF, De vegetatie van Nederland 1: ZNNEVELD, J.I.S. (1987). Levend land - De geografie van het Nederlandse landschap. Tweede, herziene druk. Bohn, Scheltema & Holkema, Utrecht/Antwerpen. 59

55 BIJLAGE 1: RDE LIJST- EN DELSRTEN

56 Verklaring van de gebruikte codes: Rode Lijst (Weeda et al. 1990) 0 = Verdwenen 1 = Zeer sterk bedreigd: op het punt van verdwijning 2 = Sterk bedreigd 3 = Bedreigd 4 = Potentieel bedreigd Doelsoorten in het Handboek Natuurdoeltypen (Bal et al. 1995) I = Internationaal van belang T = Trend van voorkomen is negatief Z = Soort is zeldzaam in Nederland Wetenschappelijke naam Nederlandse naam Rode Lijst Doelsoort Adonis aestivalis Zomeradonis 0 Agstema githago Bolderik 1 TZ Ajuga chamaepitys Akkerzenegen 1 Anagalis arvensis subsp. foemina Blauw guigelheil 4 IZ Anthemis arvensis Valse kamille IT Anthirrinum ontium Akkerleeuwebek 3 Aphanes arvensis Akkerleeuweklauw 3 IT Aphanes inexpectata Kleine leeuweklauw IT Arnoseris minima Korensla 1 IT Asperula arvensis Akkerbedst 0 Bmus secalinus Dreps 1 Bunium bulbocastanum Aardkastanje 2 Buglossoides arvensis Ruw parelzaad 2 TZ Cameiina sativa subsp. aiyssum Vlashuttentut 0 Chrysanthemum segetum Gele ganzebloem 3 Consolida regaiis Wilde ridderspoor 1 TZ Cuscuta epilinum Vlaswarkruid 0 Euphorbia exigua Kleine wolfsmelk 3 IT Euphorbia piatyphyilos Brede wolfsmelk 1 TZ Euphorbia stricta Stijve wolfsmelk 1 TZ Fagopyrum tataricum Franse boekweit 0 Galeopsis * angustifolia Smalle raai 2 TZ Galeopsis * ladanum Brede raai 0 Galium tricomutum Driehoornig walst 1 TZ Hoiosteum umbeliatum Heelbeen 2 TZ Hypochaeris glabra Glad biggekruid 1 IT Kickxia elatine Spiesleeuwebek 3 Kickxia spuria Einde leeuwebek 3 Lathyrus aphaca Naakte lathyrus 1 TZ Legousia hybrida Klein spiegelklokje 1 TZ Legousia specuium-veneris Got spiegelklokje 2 TZ Lilium buibiferum subsp. cceum Roggelelie 1 TZ Linaria arvensis Blauwe leeuwebek 0 Lolium remotum Vlasdolik 0 Loiium temuientum Dolik 0 elampyrum arvense Wilde weit 1 TZ inuartia hybrida Tengere veldmuur 1 TZ dontitus vernus subsp. vemus Akkeogentost 3 Ranunculus arvensis Akkerboterbloem 1 TZ

57 Wetenschappelijke naam Nederlandse naam Rode Lijst Doelsoort Scandix pecten-veneris Sherardia arvensis Silene gallica Silene noctiflorum Spergularia segetalis Stachys arvensis Thlaspi perfoliatum Torilis arvensis Valerianella dentata Valerianella locusta Valerianella rimosa Venica praecox Venica triphyllos Vicia tetrasperma subsp. gracilis Naaldenkervel 1 TZ Blauw walst 3 Franse silene 1 TZ Nachtkoekoeksbloem 3 TZ Akkerspurrie 0 Akkerandoom 3 Doorgeide boerenkers 1 TZ Akkerdoornzaad 1 TZ Getande veldsla 1 Gewone veldsla TZ Geoorde veldsla 1 TZ Vege ereprijs 1 Handjesereprijs 1 TZ Slanke wikke 1 TZ

58 BIJLAGE 2: LIJST VAN RESERVATEN

59 Reservaat rganisatie Vegetatietype _5_ Q_ 7_ 8 Amengse Bos Utrechts L. fff Baak SBB!È! Beekvliet SBB üp Bennekomsebos N Ut in Bergerbos (Afferden) SBB III H Bergherbos (Beek) N S HÉ III lit tu Boekestein N H Corversbos N m II! Dal van de osbeek verijssels L. il ÉIH Darthuizerberg SBB H Boeschoten SBB «Cortenoever SBB De Borkeld SBB II pi De Horte verijssels L. S De Krang SBB Ut De Piepert Waterwingebied p Doldersum Drentse L. P II Duivelsberg SBB it II Fochteloerveen N S S Fortmond Genhoes SBB N Hackfort N Ét üjé ijl Havelterberg SBB ill n Hijkerveld Drentse L. Ü H Hof Espelo verijssels L. Ü Ijzerenbos SBB pit Laarsenberg Utrechts L. ÉH n Leenderheide SBB ü Leersumse Veld SBB li K C:*:. Ü Lemelerberg verijssels L. mâ n Leudal SBB ü g Limbrichterbos SBB H Loonse en Drunense Duinen N 11 Luttenberg verijssels L. P einweg SBB II okerhei N Nevelhorst SBB Iii Nijendal N il IÉÉ m Noorderbek SBB % su Norgeresdorpenlandschap N Ü lil rvelter Noordesch SBB il Paardekop Amengse Berg SBB 11 m Pietersberg N Reestdal verijssels L. SÉ lu r SÊ Remmerdense Heide Utrechts L. tu Rheebruggen Drentse L. Ü Rvptsierksterpolder Fryske Gea il Schrevenhof Limburgs L. i Slangenburg N z 1 Iii Springendal SBB m Strabrechtse Heide SBB I H Strampoyse Heide SBB 11 Uffelter Noordesch SBB in Vlachtwedder Essen N li ih H

60 Vossenveld SBB Ü Wahlwiller Graven SBB Welterberg SBB Wildenberg Drentse L. IP Willem Arntzbos Utrechts L. SÉ Woldberg SBB H Wolfsbarge Gnings L. Zuylensteinse Eng SBB ü

61 BIJLAGE 3: VEGETATIETABELLEN

62 In deze bijlage zijn de vegetatietabellen opgenomen. De eerste tabel is een synoptische tabel, waarin de opnamen per gemeenschap zijn samengevat in één kolom. Type 13, 14 en 15 (de gep van Spergulo-arvensis-Chrysanthemetum segeti, de Associatie van Gele ganzebloem) zijn samengevat in één type. Voor de soorten is per kolom in Romeinse cijfers de frequentieklasse aangegeven volgens de volgende codering: r = soort komt voor in < 5% van de opnamen + = soort komt voor in 6-10% van de opnamen I = soort komt voor in 11-20% van de opnamen II = soort komt voor in 21-40% van de opnamen III = soort komt voor in 41-60% van de opnamen IV = soort komt voor in 61-80% van de opnamen V = soort komt voor in % van de opnamen De overige drie tabellen zijn tabellen met de volledige opnamen. Per verbond is een aparte tabel gemaak: in de tweede tabel staan de opnamen van het Caucalidion platycarpi (Naaldenkervelverbond, vegetatietype 1-3), in de derde die van het Aperion (Windhalmverbond, vegetatietype 4-11) en in de vierde die van het xalido fontanae-chenopodietum polyspermi en het Digitario-Setarion (Korrelganzevoet- en Hanepoot-verbond, vegetatietype 12-17) en de laatste mpgemeenschap van de Stellarietea mediae (Vogelmuurklasse, vegetatietype 18). In deze tabellen zijn de volgende (ordinale) codes gebruikt: 1 = bedekking < 5%, aantal 1 2 =, aantal aantal =.aantal >100 5 = bedekking 5-12,5%, aantal doet niet ter zake 6 = 12,5-25%, 7 = 26-50%, 8 = 51-75%, %, De opnamen zijn gemaakt in de volgende terreinen (het nummer is het Unieke opnamenummer): Type 1 : Kickxietum spuriae sherardietosum 848 Genhoes, St.Jansberg ten van Valkenburg/Roggeakker op krijtverweringsgnd, humusarm; 953 N van Wahlwiller op de Kruisberg/braakliggende ggeakker op skeletrijke krijtbodem 937 Weiterberg, W van Benzenrade/Winterggeakker op kleefaarde 954 N van Wahlwiller op de Kruisberg/ggeakker op skeletrijke krijtbodem/pa RH96040 Type 2: Papaven-elandrietum nocori 1006 Drinkwaterwingebied De Piepert W van Eys, N-hoek van het terrein/winterggeakker, bovenrand, op kalkverweringsbodem 849 Drinkwaterwingebied De Piepert W van Eys/interggeakker op krijtverweringsgnd met zeer veel blokken, humusarm Type 3: Rg Papaver rt)oeas-[caucabdon] 980 Pietersberg, Z van aastricht; "spiegelklokjesakker" langs pad langs volkstuinen/winterggeakker op loess 979 Pietersberg, Z van aastricht; "klaposakker* onder in Poppelmondedal/winterggeakker op leem, iets grindig 813 Cortenoever Brummen/ Roggeakker op zavel 811 Cortenoever Brummen (4a)/ Roggeakker op zavel 978 Pietersberg, Z van aastricht; "korenbloemakker7rand tarweakker op grindige, kalkrijke bodem 812 Cortenoever Brummen/ Roggeakker op zavel Type 4: Papaveretum argemones 945 Duursche Waarden, Fortmond/W-rand Winterggeakker op zandige zavel 944 Duursche Waarden, Fortmond/ Winterggeakker op zandige zavel 917 Fortmond, Duursche Waarden/Winterggeakker op lichte zavel 916 Fortmond, Duursche Waarden/Winterggeakker op lichte zavel Type 5: Fragmentair Papaveretum argemones 839 Brunsveld, Landgoed Slangenburg/Tarweakker op zeer fijn, sterk humeus zand 952 Limbrichterbos, Limbricht/winterggeakker op loess 940 De Krang, Z van Swartbek/Roggeakker op zeer fijn, lemig zand 840 Ten W van Baak langs de Steenderense Weg/Roggeakker op lichte zavel; oude stomgnden 968 Leenderheide, Achelse Kluis, ten Z van Valkenswaard/Triticaleakker op licht humeus zand 919 St. Joost, Landgoed Schrevenhof (Limburgs Landschap)/Winterggeakker op iets lemig zand (zuid-oostrand van perceel) 847 Venendaal langs Slaperdijk, Boswachterij Amengse Berg/ Winterggeakker op matig fijn, matig humeus, vochtig zand 896 Noordwest van Den Dolder, Willem Arntzbos/Roggeakker op fijn, sterk humeus zand; eerddek 40 cm op geel zand 770 Bergherbos/Roggeakker; wisselbouw; licht humeus, fijn, grindig zand

63 Type 6: Rg Via sativa ssp nigra-[aperion] 837 Brunsveld, Landgoed Slangeburg/interggeakker op zeer fijrt, zeer humeus zand 738 Bennekomsebos/klein gge-akkercomplex op fijn, grindig zand, omgeven door bossen 925 De Borkeld, arkelo, (perceel 12m(/Winterggeakker op lemig, sterk humeus zand 777 Bergherbos N; direkt buiten Zeddam/Roggeakker (perceel 14) op fijn, weinig humeus, grindig zand op stuwwalcomplex 784 okerhei, Plasmolen, Zijweg van de Biesseltse Baan /Roggeakker op stuwwalcomplex; zeer grindig zand 779 Bergherbos langs Boterweg; perceel 98/Roggeakker op zeer fijn, grindig, zeer dog, weinig humeus zand op stuwwalcomplex 934 Duivelsberg, Beek (perceel 9e)/N-rand winterggeakker op iets lemig zand 775 Bergherbos/Roggeakker op perceel 17; wisselbouw; weinig humeus, zeer fijn, grindig zand Type 7; Sclerantho annuae-amoseridetum 853 Boswachterij Leersum, Leersumseveld, perceel 12G/Winterggeakker op stuwwal; fijn, sterk humeus zand 956 Woldberg, Steenwijkerwold/winterggeakker op I humeus, leemarm zand 782 okerhei, St.Jansberg, ca. 10 m. ten N. van beheerderswoning/roggeakker op stuwwalcomplex; zeer fijn, iets lemig zand 965 Nijendal, lst/rand van Winterggeakker op vrij humusarm zand; perceel 14h 955 Woldberg, Steenwijkerwold/winterggeakker op humusarm, leemarm zand 964 Nijendal, lst/winterggeakker op zand; perceel 13e 797 Corversbos, Hilversum/Roggeakker op matig gf, sterk humeus zand 820 Vlachtwedder Essen, Smeerling/Winterggeakker op fijn, humeus, zeer dog zand 799 Corversbos, Hilversum/Haverakker op matig gf, humeus zand 801 Corversbos, Hilversum/Roggeakker op matig fijn, enigzins grindig, matig humeus zand 922 Springendal, W van kruising Blauweweg-Springendalseweg/winterggeakker op licht humeus, fijn, grindig zand (licht lemig?) 957 einweg, Roermond/winterggeakker op humeus zand 869 Dal van de osbeek smalle deel van gte perceel tegen rijksgrens/ Roggeakker op es op zeer humeus, fijn zand 928 De Borkeld, arkelo (perceel g8)/winterggeakker op humeus, iets lemig zand 931 De Borkeld, arkelo (perceel 8)/tointerggeakker op zand met veel Centaurea cyanus 798 Corversbos, Hilversum/Haverakker op matig gf, humeus zand 930 De Borkeld, arkelo (perceel 8)/winterggeakker op licht humeus, lemig zand 740 Landgoed Rheebruggen, Ansen/Roggeakker op dekzandcomplex; fijn humusrijk zand 859 Ten ZW van Lemele/Roggeakker op fijn, grindig, licht humeus zand 866 Dal van de osbeek, anderheide, ten N van ander/ Roggeakker op es op zeer humeus, zeer fijn zand; 70 cm esdek 867 Dal van de osbeek, anderheide, ten N van ander tege rijksgrens/ Roggeakker op es op zeer humeus, fijn zand 767 Bergherbos, t. Beek en Zeddam;langs Zkant Arnhemse weg, thv 9,7-9,9/Roggeakker; wisselbouw; weinig hum. fijn, grindig zand 843 Vossenveld ten van Winterswijk/winterggeakker op fijn, matig humeus zand 771 Bergherbos/Roggeakker; bovenrand perceel opname 771;wisselbouw; licht humeus, fijn, grindig zand 924 De Borkeld, arkelo, Veenweg (perceel 7r)/Winterggeakker op met compost bemest, iets lemig zand 932 Duivelsberg, Filosofendal (perceel 9d)/winterggeakker op lemig zand 786 Landgoed Hackfort, Vörden, perceel 22p/Roggeakker op fijn, humeus zand; voormalige es 857 Ten Z van Luttenberg (verijssels Landschap), gotste akker/roggeakker op fijn, sterk humeus, enigzins grindig zand 995 Norgeresdorpenlandschap, ten Z van Norg aan de Peesterweg, West van boswal/winterggeakker op fijn licht humeus zand 933 Duivelsberg, Beek (perceel 2a-oost)/winterggeakker op zandige leem Type 8: Fragmentair Scleranto annuae-amoseridetum 868 Dal van de osbeek, ten N van ander, gte perceel tegen rijksgrens/ Roggeakker op es op zeer humeus, fijn zand 1008 Ryptsjerksterpolder ten NW van Ryptsjerk/winterggeakker op l.humeus zand 991 rvelter Westesch, rvelte, langs de weg rvelt-westerbork/winterggeakker op licht humeus zand 858 Ten Z van Luttenberg (verijssels Landschap), Ideine akker/roggeakker op fijn, sterk humeus, zand 989 rvelter Noordesch, langs de schapendrift; oostrand van het perceel/winterggeakker op humeus zand 1007 Ryptsjerksterpolder ten NW van Ryptsjerk/braakliggende ggeakker op matig humeus zand 935 HaveRerberg, Havelte (akker 1)/winterggeakker op I humeus, fijn zand 880 ud Avereest, Reestdal (perceel D14)/Tarweakker op matig fijn, matig humeus zand 988 rvelter Noordesch, rvelte, langs de schapendrift; zuidrand van het perceel/winterggeakker op humeus zand 741 Doldersum, achter Sophiahoeve, achterse veld/roggeakker op dekzandcomplex; humusrijk zand 863 Ten NNW van Lemele, Lemeierberg/Roggeakker op es; fijn, sterk humeus zand 871 Dal van de osbeek, achter molen van Frans/Roggeakker op es op sterk humeus, fijn zand; esdek 30 cm op wit zand 990 rvelter Noordesch, rvelte, langs de Kmboom/winterggeakker op humeus zand 888 Hoonhorst, Landgoed De Horte/ Roggeakker op humusarm, iets lemig zand 769 Bergherbos; langs Arnhemse weg/roggeakker; wisselbouw; weinig humeus, fijn, grindig zand Type 9; Rg Aphanes inexpectata-[aperion] 787 Landgoed Hackfort, Vörden, perceel 23N/Roggeakker op fijn, humeus zand; voormalige es 889 Noord van Enschede, Landgoed Hof Espelo/Roggeakker op matig fijn, matig humeus zand 768 Bergherbos; langs Arnhemse weg, weg n hotel ontferiand/haverakker; wisselbouw; weinig humeus, fijn, grindig zand 819 Vlachtwedder Essen, Smeeriing, Perceel 50/Winterggeakker op zeer fijn, humeus zand 921 Springendal, W van kruising Blauweweg-Springendalseweg/winterggeakker op humeus, fijn, iets lemig zand 891 ost van Rhenen, Laarsenberg (3)/Roggeakker op stuwwal, fijn, enigzins humeus, zeer grindig zand Type 10: Rg Capsela bursa-pastoris-[aperion/artemisietea] 884 ost van Ijhorst, Reestdal (perceel D33)/Haverakker op matig fijn, humeus zand 938 Strampoyse Heide, Crixhoek/Haverakker op humusarm zand; 1 jr Haver ipv Rogge i.p.v. Vicia-plaag 939 Strampoyse Heide, Crixhoek/Haverakker op humusarm zand; 1 jr Haver ipv Rogge i.p.v. Vicia-plaag 807 Boeschoten, Garderen/Roggeakker op humeus, fijn zand, zuidrand 818 Vlachtwedder Essen, ten W van Wollinghuizen; perceel 24h/Zomerggeakker op zeer fijn, humeus zand 862 Ten N van Lemele, Lemelerberg, langs de weg Lemele-mmen/Roggeakker op fijn, sterk humeus, enigzins grindig zand 833 Nevelhorst, Zevenaar, N van het dorp/haverakker op matige lichte zavel