EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN: IN DIT NUMMER DE DIAGNOSTIEK VAN DE MEEST VOORKOMENDE AFWIJKINGEN VAN DE HARDE TANDWEEFSELS BIJ HOND EN KAT

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN: IN DIT NUMMER DE DIAGNOSTIEK VAN DE MEEST VOORKOMENDE AFWIJKINGEN VAN DE HARDE TANDWEEFSELS BIJ HOND EN KAT"

Transcriptie

1 PERIODIEK TIJDSCHRIFT VIERENVIJFTIGSTE JAARGANG NO. 1, JANUARI 2007 IN DIT NUMMER DE DIAGNOSTIEK VAN DE MEEST VOORKOMENDE AFWIJKINGEN VAN DE HARDE TANDWEEFSELS BIJ HOND EN KAT EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN:

2 Periodiek tijdschrift vierenvijftigste jaargang no ISSN Omslagbeeld: De onderkaak van een jonge hond met overtallige snijtanden, persisterende melktanden en een ectopisch gebitselement linguaal van de linker hoektand. Omslagfoto: Andries van Foreest Overige foto s: Andries van Foreest, Joop Fama, Frans Knaake De Stichting Diergeneeskundig Memorandum, opgericht in 1953, stelt zich ten doel aan dierenartsen in binnen- en buitenland voorlichting te geven van wetenschappelijke en commerciële aard op veterinair gebied. Ter uitvoering van haar doelstelling is zij uitgeefster van het tijdschrift Diergeneeskundig Memorandum. De exploitatie van dit tijdschrift wordt financieel mogelijk gemaakt in Nederland door: Alfasan Diergeneesmiddelen B.V. te Woerden. Boehringer Ingelheim bv te Alkmaar en Intervet Nederland B.V. te Boxmeer Het Tijdschrift wordt gratis beschikbaar gesteld aan de praktiserende dierenartsen in Nederland, Postdoctorale veterinaire studenten in Utrecht kunnen het tegen een kleine vergoeding verkrijgen bij het Reductiebureau. Voor anderen bestaat de mogelijkheid zich te abonneren; de kosten van een abonnement bedragen: Voor Nederland 28,00 per jaargang. Voor het buitenland 39,50 per jaargang. Extra exemplaren of oudere uitgaven kunnen worden besteld d.m.v. een overschrijving à 11,50 per exemplaar voor Nederland of 14,00 voor het buitenland op een van onze rekeningen. Redactiecommissie J. Goudswaard, voorzitter J. Schrooyen, secretaris Mw. A. Tolkamp (Alfasan Dierengeneesmiddelen B.V.) R. Schippers (Boehringer Ingelheim) J. Vernooij (Intervet Nederland) EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN: Redactie- en Administratieadres: Halderheiweg 11, 5282 SN Boxtel tel.: fax: e-m: website: de-em.nl Postbankrekening BIC PSTBNL21 IBAN NL60 PSTB Rabobank Boxtel BIC RABO NL2U IBAN NL50 RABO Verklaring: De Redactie en uitgeefster aanvaarden geen aansprakelijkheid voor schade, welke- direct of indirect- het gevolg mocht zijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen. Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie. Opmaak en druk: Bloembergen Santee bv Nijmegen

3 Van de Redactie Veertig tot vijftig jaar geleden zullen de toenmalige redactieleden van het Diergeneeskundig Memorandum niet direct gedacht hebben aan een DM uitgave over een tandheelkundig onderwerp. Wel zien we dan toch al betrekkelijk veel nummers over gezelschapsdieren (immunisatie van honden tegen hondeziekte,,strangurie bij de kater, problemen rond het katteziekte-syndroom, etc..) maar onderwerpen betreffende de landbouwhuisdieren vormden toch het leeuwendeel. De specialisaties - en subspecialisaties - in de diergeneeskunde hebben indirect ook geleid tot een zeer grote diversiteit in de behandelde onderwerpen in de DM nummers. Gedacht kan hierbij worden aan de (vrijwel) naslagwerken over endocrinologie bij het paard, huidaandoeningen bij hond en kat, cardiovasculaire aandoeningen bij de hond,maligne lymfoom bij de hond, etc.. In een dergelijke rij van door specialisten geschreven DM uitgaven past ook een nummer over een tandheelkundig onderwerp met als auteur collega Andries van Foreest. Februari is uitgeroepen tot gebitsmaand en derhalve kon er geen beter moment worden gekozen voor een uitgave van een tandheelkundig DM dan juist dit eerste nummer van het Diergeneeskundig Memorandum in Vrijwel iedere Nederlandse dierenarts zal de naam van Foreest onmiddellijk associëren met tandheelkunde in de diergeneeskunde. Collega van Foreest heeft dit vakgebied in ons land niet alleen als specialisme ontwikkeld, maar heeft ook - met een bijna zendingsdrang de Nederlandse dierenarts er van weten te overtuigen dat dit vakgebied bij de dierenarts hoort mits uitgeoefend op een deskundige en wetenschappelijk verantwoorde wijze. De redactie van het Diergeneeskundig Memorandum is bijzonder verheugd dat collega van Foreest een onderdeel van zijn vakgebied - afwijkingen van het harde tandweefsel bij hond en kat-in dit DM nader wil toelichten. Zoals verwacht kon worden is dit onderwerp zeer rijk geïllustreerd met talloze foto s, waardoor de toch wel soms specialistische terminologie fraai wordt verduidelijkt met voor de praktijk bijzonder verhelderende tekeningen en foto s. De inhoud heeft een didactisch verantwoorde volgorde : eerst worden de fysiologie en anatomie van het harde tandweefsel behandeld, daarna wordt overgegaan op het onderzoek en dan volgen in een aantal hoofdstukken de verschillende waar te nemen afwijkingen met de geadviseerde therapeutische interventies. Ook voor dit DM nummer geldt, naar de mening van de redactie, dat dit voor de Nederlandse prakticus fraai geïllustreerd naslagwerk een plaats verdient in de boekenkast van iedere gezelschapsdierenpraktijk. D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 1

4 D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 2

5 Inhoudsopgave Van de Redactie 1 Inhoudsopgave De Auteur 5 Voorwoord 6 1. FYSIOLOGIE EN ANATOMIE VAN HET HARDE TANDWEEFSEL De fysiologie van het gebit De anatomie van een tand De dentinevorming 8 2. HET ONDERZOEK VAN HET GEBIT Anamnese Onderzoek Het extra-oraal onderzoek Het intra-oraal onderzoek Het onderzoek onder sedatie/anesthesie Inspectie en palpatie onder sedatie/anesthesie Röntgenologisch onderzoek FORMATIEVE AFWIJKINGEN Numerieke afwijkingen Hypodontie, ondertalligheid van gebitselementen Hyperodontie, poliodontie, overtalligheid van gebitselementen Overtallige wortels Afwijkingen in grootte en vorm Afwijkingen in grootte Afwijkingen in vorm Afwijkingen in structuur Genetische oorsprong Metabole oorsprong Afwijkingen in kleur Preventie van formatieve afwijkingen DOORBRAAKAFWIJKINGEN Afwijkende doorbraaktijden Versnelde doorbraak Vertraagde doorbraak Het permanent achterwege blijven van een gebitselement Dentitio difficilis Afwijkende doorbraakplaatsen Symptomen, preventie en behandeling van doorbraakstoornissen Persisterende gebitselementen D.M. 54e jaargang - No. 1 blz.

6 4.4.1 Interceptieve maatregelen Abnormale tandwisseling Persisterende dentitie Gevolgen van persisterende dentitie Behandeling van persisterende dentitie Preventie van persisterende dentitie 9 5. VERKLEURINGEN Gegeneraliseerde verkleuringen van genetische oorsprong Gegeneraliseerde verkleuringen van exogene oorsprong Lokale verkleuringen door hypomineralisatie Lokale verkleuring door veroudering Lokale verkleuring door trauma van het gebit Lokale verkleuring door cariës Lokale verkleuring door restauratiemateriaal Pseudo-verkleuringen POSTFORMATIEVE AFWIJKINGEN Slijtage van het gebit Behandeling slijtage Erosie FORL = Feline Odontoclastic Resorptive Lesions bij de kat Definitie en voorkomen Pathogenese en diagnostiek Classificatie Behandeling Cariës Behandeling van cariës Traumata Tandfracturen Classificatie van tandfracturen Gevolgen van tandfracturen en behandelingsplan Contusie, subluxatie en luxatie Avulsie Reïmplantatie en fixatie Resorptie Ankylose van gebitselementen Hypercementose Tumoren harde tandweefsel 67 Slotwoord 69 Literatuur 70 Addendum 71 D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 4

7 De Auteur Na zijn afstuderen in 1967 werd hij universitair medewerker bij de Kliniek voor Verloskunde, Faculteit der Diergeneeskunde, Rijksuniversiteit Utrecht. Vanaf 1969 tot 1987 praktiseerde hij in de gemengde praktijk. Vanaf 1975 tot 1993 was hij stafdierenarts in het Ouwehands Dierenpark te Rhenen. Vanaf 1994 werkt hij uitsluitend als tandheelkundig dierenarts op diverse locaties. Sinds 1970 is zijn interesse binnen de diergeneeskunde gefixeerd op tandheelkundige problemen bij dieren. In de periode heeft hij in een parttime functie veterinaire tandheelkunde gedoceerd op de Kliniek voor Gezelschapsdieren van de Faculteit der Diergeneeskunde in Utrecht. Gedurende de periode 1992 tot 2000 heeft hij ook als hoofddocent aan de Andries van Foreest Faculty of Veterinary Medicine van de Veterinär- Chirurgische Klinik van de Universiteit Zurich in Zwitserland gewerkt. Daar is door hem het Zahnstation van het Tierspital opgezet. Hij is initiatiefnemer (1990) van een serie van artikelen (26) over veterinaire tandheelkunde in het Nederlands Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Hij is auteur van twee handboeken in de Nederlandse taal: Tandheelkunde bij gezelschapsdieren (1999) en Gebitsreiniging bij gezelschapsdieren (2003). MEDEWERKING AAN DIT DIERGENEESKUNDIG MEMORANDUM Na zijn afstuderen in 1989 heeft hij de algemene gezelschapsdierenpraktijk gekozen als zijn werkveld. Zijn interesse voor tandheelkunde dateert van Na het beëindigen van zijn algemene praktijk in 2006 werkt hij uitsluitend als tandheelkundig dierenarts op diverse locaties. Frans Knaake D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 5

8 Voorwoord Iedere dierenarts is opgegroeid met tandheelkundige zorg voor zijn eigen tanden en kiezen. Tandenborstels en tandpasta s staan in de badkamer altijd paraat. Het (half)jaarlijkse controlebezoek aan de tandarts garandeert een goed onderhoud van het mensengebit. Hoe anders ligt dat bij dieren. De dierenarts was van huis uit nauwelijks geïnteresseerd in het gebit van zijn patiënten, hond of kat. Toch biedt de mondholte van de huisdieren een breed scala aan diergeneeskundige werkzaamheden. Met de huidige sedatieve mogelijkheden is de mondholte één van de meest toegankelijke orgaansystemen bij huisdieren. Het gebit en het parodontium - het steunweefsel, het ophangapparaat van tanden en kiezen verdienen optimale aandacht bij het klinisch onderzoek (pupcontroles, inentingen, gezondheidsverklaringen of bij ziekte). In Nederland is de interesse van dierenartsen in de gebitsproblematiek sterk aan het toenemen. Het is dan ook nu een geschikt ogenblik dat het Diergeneeskundig Memorandum een uitgave over de tandheelkunde presenteert. Hoewel het parodontium, de zachte weefsels rondom tanden en kiezen, afwijkingen vertoont die iedere dierenarts zal onderkennen is in deze uitgave van het Diergeneeskundig Memorandum gekozen om uitsluitend aandacht te geven aan de gebitselementen: de harde tandweefsels. Er is een keuze gemaakt uit de belangrijkste en meest voorkomende afwijkingen van de harde tandweefsels bij de hond en de kat. Alle aandoeningen die de dierenarts kan herkennen, worden besproken. De theoretische informatie is beperkt gehouden; de praktische betekenis krijgt de meeste aandacht. De bijdrage van Frans Knaake aan dit DM heb ik zeer op prijs gesteld. Andries van Foreest D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 6

9 1. FYSIOLOGIE EN ANATOMIE VAN HET HARDE TANDWEEFSEL De vele structuren van hoofd, hals en kauwstelsel, in en rondom de mondholte, kunnen evenals de organogenese van gebitselementen in veterinaire anatomische handboeken bestudeerd worden. Deze basiskennis is noodzakelijk om tandheelkundige afwijkingen te herkennen en eenvoudige tandheelkundige handelingen bij dieren lege artis uit te kunnen voeren. 1.1 De fysiologie van het gebit Het gebit is karakteristiek voor iedere diersoort: het is aangepast aan de functie die het moet vervullen en bepaalt mede de opbouw van het aangezicht. Het dient vooral om voedsel op te nemen, dat te verkleinen en voor te bereiden tot de spijsvertering. Het aantal en de vorm van de gebitselementen zijn soortspecifiek en er is een verwantschap tussen de vorm van het gebit en de aard van het voedsel: een herbivoor, omnivoor en een carnivoor gebit. Er zijn nog een aantal andere functies, zoals verdedigen en aanvallen (gevechtswapen bij apen), grijpen, vasthouden, doden en verscheuren van de prooi (roofdieren) en bijvoorbeeld wroeten in de bodem (zwijnen). Het carnivorengebit van hond en kat is zo gebouwd dat het een prooi kan vangen en verscheuren. De grote sterke hoektanden zijn de belangrijkste elementen. Deze tanden, maar ook de scherpe snijtanden, zijn geschikt om stukken vlees uit een prooidier te scheuren en af te knippen (schaargebit). Carnivoren slikken grote brokken vlees door. De kiezen hebben smalle kauwvlakken en zijn puntig gevormd. Het zijn knipkiezen, waarmee ook botten kunnen worden verbrijzeld. Kauwen kan nodig zijn om harde en droge brokken fijn te maken voordat ze doorgeslikt kunnen worden. 1.2 De anatomie van een tand. Een tand is opgebouwd uit een aantal elementen (figuur 1). Figuur 1. Een dwarsdoorsnede van een hoektand waarin aangegeven de verschillende structuren waaruit een tand en het omliggende weefsel is opgebouwd. Een gedeelte van de gingiva is vergroot weergegeven. D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 7

10 a De kroon: de anatomische kroon is het deel van het gebitselement dat met glazuur bekleed is. De klinische kroon is het gedeelte dat boven de gingiva uitsteekt, dus zichtbaar is. b De tandhals is het verbindingspunt tussen de kroon en de wortel. Het is tevens de glazuur-cementgrens. c Een of meer wortels. Deze liggen in het kaakbeen verankerd. In het inwendige van de kroon bevindt zich de tandholte, de pulpakamer; in het interne gedeelte van de wortel het pulpa- of wortelkanaal. Een tand bestaat uit drie harde substanties (glazuur, cement en dentine) en een centraal zacht weefsel (pulpa). Het element wordt omgeven door het parodontium. De buitenste laag van de kroon is het glazuur, de hardste substantie van de tand. Het glazuur is niet vitaal en beschadigingen zijn blijvend. De buitenkant van de tandwortel is bekleed met cement, dat minder hard is dan glazuur. In de meeste gevallen kan cement zich herstellen en wortelbeschadigingen ongedaan maken. Op de tandhals ligt de overgang van het glazuur naar het cement: de glazuurcementgrens. De hoofdmassa van de tand bestaat uit dentine (tandbeen) en een holle ruimte waarin zich de pulpa (tandmerg) bevindt. Dentine is een licht-gele, ivoorachtige substantie die in de kroon en de wortel aanwezig is en bedekt wordt door glazuur en cement. De odontoblasten vormen primaire dentine, een hard weefsel, minder hard dan glazuur doch harder dan bot of cement, doortrokken met talrijke zeer fijne, voor het oog onzichtbare kanaaltjes, de dentine-tubuli. In deze kleine kanaaltjes bevinden zich zenuweindjes en bloedvaatjes die vanuit de pulpa komen. Terwijl het glazuur gevoelloos is, vertoont het gezonde dentine uiterste gevoeligheid voor prikkels (de bekende tand- of kiespijn). 1.3 De dentinevorming Dentine wordt ook na de odontogenese gevormd gedurende het gehele leven van het element. De vorming van secundaire dentine is een fysiologisch proces: deze dentine wordt in de pulpaholte het hele leven lang afgezet bovenop de primaire dentinelaag. Dit heeft als gevolg dat de holle ruimte in de tand steeds kleiner wordt. De pulparuimte is groter bij een vitaal element van een jong dier dan bij dat van een ouder dier (figuur 2). Figuur 2. Schematische weergave van de vorming van de apex en de pulpaholte in samenhang met de leeftijd. De fractuurlijn geeft aan op welke leeftijd de pulpaholte geraakt kan worden. wortel kroon fractuur A. 5-7 maanden de apex is nog niet afgevormd B. rond 1 jaar ontwikkeling van apicale delta C. 2-3 jaar pulpaholte vernauwt zich door vorming van dentine D. > 5 jaar Het reparatief of tertiair dentine wordt niet tijdens de ontwikkeling of als fysiologische afzetting gevormd. Het is het extra dentine dat door de odontoblasten tijdens pathologische processen (pathologische afslijting, cariës, ongecompliceerde fractuur) wordt gevormd om de pulpa te beschermen. Wanneer het dentine tijdens de afslijting van de elementen aan de oppervlakte komt, kan het donker verkleuren door inwerking van voedselkleurstoffen. Dit is vooral het geval bij het jonge dentine dat door appositie- aangroeiing, toenemend van de buitenkant wordt afgezet in de pulpaholte van de groeiende tand. Doordat dit dentine zachter is dan het omringende, oudere dentine, tekent het zich donker af op de snijvlakte van tanden en kiezen door inwerking van extrinsieke kleurstoffen. Het inwendige van de tand bestaat uit de, vooral in de jeugd, betrekkelijk wijde pulpakamer, die zich in het kroongedeelte van de tand bevindt. In het wortelgedeelte vernauwt zij zich tot het wortelkanaal, dat bij het volgroeide element aan de wortelpunt (apex) communicatie van de pulpa met het omgevende weefsel mogelijk maakt. In deze ruimte bevindt zich het zachte weefsel: de pulpa (waarin odontoblasten, fibroblasten, fibrocyten voorkomen), elastische en collagene vezels, bloedvaatjes, lymfevaatjes en zenuwweefsel. Zowel bij de hond als de kat D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 8

11 eindigt het wortelkanaal in een apicale delta: een paar millimeters verwijderd van de apex splitst het kanaal zich in een aantal kleinere kanaaltjes. Radiologisch kan waargenomen worden dat de apex zich sluit en het wortelkanaal zich gedurende het gehele leven verder vernauwt (figuur 3). Figuur 3. Radiologische opnamen van het wortelkanaal: let op toename van de dentine. a. Deze mandibulaire hoektand is jonger dan acht maanden: wijd kanaal en nog geen afvorming van de apex. c. Deze maxillaire hoektand is van een hond van zeven en een half jaar. Het parodontium is de verzamelnaam voor de steunweefsels rond de gebitselementen die een belangrijke rol spelen bij de bevestiging van de elementen in de kaak. De steunweefsels die het parodontium het ophangapparaat van de elementen vormen, zijn: de gingiva, het parodontale ligament, het wortelcement en het alveolaire bot (zie figuur 1). b. De mandibulaire hoektand is vier jaar geweest. D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 9

12 D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 10

13 2. HET ONDERZOEK VAN HET GEBIT Voordat men tot lichamelijk onderzoek overgaat, vormt men zich eerst een beeld van signalement, anamnese en algemene indruk. Pas als de gevonden gegevens tot een afgeronde probleemformulering leiden, kan er tot een gericht onderzoek van het orgaansysteem, in dit geval het gebit, worden overgegaan. Als de problemen nog niet geheel duidelijk zijn of er eerder sprake lijkt van algemeen-ziek-zijn, moet er een uitgebreider onderzoek plaatsvinden. 2.1 Anamnese Er is een aantal waarnemingen van de begeleider met betrekking tot de mondholte van de patiënt dat kan leiden tot de volgende meer specifieke vragen: - Welke verschijnselen hebben betrekking op de mondholte? (Hoe lang, hoe vaak, wanneer, welke locatie, is er sprake van een trauma, uitbreiding vermindering recidief, meerdere dieren?) - Welke voeding krijgt de patiënt en hoe zijn de eetgewoonten? (Frequentie, hard of zacht voer?) - Welke tandheelkundige zorg thuis ( home care ) wordt uitgevoerd? - Is er belangstelling van de kant van de begeleider voor tandheelkundige zorg en mondhygiënische maatregelen voor dieren? Anamnestische verschijnselen die duidelijk om een onderzoek van het gebit vragen, zijn onder andere: - veranderingen van het eetgedrag; - speekselvloed, slijm, periodieke of blijvende bloedingen; - zichtbare verdikkingen aan de kop ( dikte onder het oog of nieuwvormingen), afwijkingen aan het benige gedeelte; - met de poot aan de kop krabben of met de kop over de grond schuiven; - pijn bij aanraken van de kop/kaken; - pijn bij of weigeren de bek te openen, te sluiten of ermee te drinken of voedsel op te nemen en te kauwen; - losse gebitselementen, tandfracturen, tandverkleuringen, gaatjes in gebitselementen. - stank uit de mond (fetor ex ore of halitose); De aanwezigheid van functionele stoornissen met betrekking tot het gebit (politie-, jacht-, sporthonden) of esthetische problemen (trauma aan gebitselementen bij tentoonstellingshonden of tentoonstellingskatten) kunnen ook aanleiding zijn voor een nader onderzoek van de mondholte. 2.2 Onderzoek Tijdens het gesprek krijgt men een algemene indruk van het dier en tevens van het tandheelkundige besef van de begeleider. Sterk afgeraden wordt het dier in deze fase met behulp van dwangmaatregelen vast te houden en de mondholte te onderzoeken. In de eerste plaats kan men met deze methode nooit alle gebitselementen en de omgeving gedegen onderzoeken. In de tweede plaats is het uitermate onverstandig om de patiënt, de begeleider, de assistente en de dierenarts op deze wijze te confronteren met gevaar en kans op een minder diervriendelijk optreden Het extra-orale onderzoek De mate van coöperatie van de patiënt bepaalt in belangrijke mate of, en in welke volgorde, de verschillende onderdelen van het onderzoek worden afgewerkt. Geduld is nodig bij inspectie, terwijl bij palpatie van de kop de patiënt reeds vertrouwd dient te zijn met de onderzoeker. Het extra-orale onderzoek bestaat uit inspectie en palpatie van de uitwendige delen van de kop. Bij de inspectie wordt het kop- en halsgebied van de patiënt rustig D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 11

14 geobserveerd met speciale aandacht voor het al of niet gesloten zijn van de mond. Nauwkeurig geinspecteerd worden de omgeving van de kaken, de kauwmusculatuur, het kaakgewricht, de lippen, de wangen, de speekselklieren, de regionale lymfklieren, de ogen (exophthalmus, blepharospasmus of een dikte onder het oog kunnen op een apicale ontsteking van een tand of kies wijzen) en de omgeving van de oren (figuur 4). al leiden tot een voorlopige diagnose en een behandelingsplan. Het aantreffen van beschadigingen van het harde tandweefsel is mogelijk al voldoende om te constateren dat de patiënt gesedeerd dient te worden. Voor een behandeling zal immers sedatie noodzakelijk zijn, wat dan tevens de mogelijkheid biedt voor een grondig onderzoek. Het is belangrijk de begeleider erop te wijzen dat de eerste inspectie slechts een voorlopig beeld geeft. Voor de juiste wijze over het orale onderzoek zonder sedatie wordt verwezen naar de literatuur (1,2) Het onderzoek onder sedatie/ anesthesie Figuur 4. Bij uitwendig onderzoek van een vierjaar oude Duitse herdershond is een fistel op de neusrug aanwezig. Dit kan wijzen op een periapicaal proces van een gebitselement. De fistel bij deze hond wordt veroorzaakt door een peri-apicale ontsteking van een gefractureerde onbehandelde maxillaire rechter hoektand. Bij uitsluitend een uitwendig onderzoek moet ook gedacht worden aan een probleem uitgaande van de vierde premolaar met peri-apicale processen Het intra-orale onderzoek Coöperatie van de patiënt, geduld en vertrouwen zijn bij het inwendig onderzoek van de mondholte van essentiële betekenis. Bij het intra-orale onderzoek wordt aandacht besteed aan het mondslijmvlies (lippen, wangen), de gingiva, de tong, het palatum durum en molle, de speekselklieropeningen, de keelholte en de tonsillen. Bij het onderzoek van het gebit moet men in eerste instantie letten op de beetrelatie en occlusie. Vervolgens komen de frontelementen aan de beurt en dan de kiezen en hun interdentale ruimten. Afhankelijk van de coöperatie van de patiënt kan de onderzoeker een groot deel van de gebitselementen toegankelijk maken voor inspectie. De eerste inspectie kan Figuur 5. Een ideaal onderzoeksinstrument: combinatie van een tandheelkundige sonde en een parodontaal sonde. Een gesedeerde patiënt kan zonder veel tegenwerking oraal en dentaal onderzocht worden. Voor een goed dentaal onderzoek van de harde tandweefsels zijn de volgende instrumenten nodig: - een tandheelkundige sonde (figuur 5;a,b); functie: het sonderen, aftasten en opsporen van tandsteen, onregelmatigheden of caviteiten; Figuur 5a. Het onderzoek met de onderzoek-sonde. D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 12

15 d. Met millimeterverdeling en ronde punt wordt subgingivaal afgetast. b. Van een carieuze caviteit. - een parosonde of pocketsonde (figuur 5c,d,e); functie: het subgingivaal aftasten om tandsteen of andere onregelmatigheden op te sporen, het meten van de pocketdiepte; e. De diepte van een pocket met fistelvorming wordt gemeten. - een mondspiegel kan handig zijn. Hierdoor verkrijgt men indirect zicht en verlichting op moeilijk zichtbare gebitselementen. De mondspiegel is ook handig om lippen, wang en tong opzij te houden en te beschermen als handelingen in de mondholte worden uitgevoerd (de mondspiegel volgens Fahrenkrug heeft een extra groot oppervlak) - een goede verlichting, bijvoorbeeld een operatielamp, onderzoeklamp, voorhoofdlamp of penlight met flexibele lampendrager is noodzakelijk. Een oto-scoop kan erg nuttig zijn Inspectie en palpatie onder sedatie/ anesthesie Figuur 5c. Een parosonde. Alvorens het dier geïntubeerd wordt, begint het onderzoek onder sedatie/anesthesie vaak met een herhaling van reeds uitgevoerde eerste inspecties en palpaties: een beoordeling van occlusie/beetrelatie, het kaakgewricht en het keelgebied. D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 13

16 Vervolgens kan met of zonder intubatie het extra- en intra-orale onderzoek onder sedatie worden uitgevoerd. Inspectie van de harde tandweefsels, waarbij gelet wordt op aantal, vorm en grootte van de gebitselementen komen aan de orde. Er kunnen afwijkingen zijn in weefselstructuur, doorbraaktijd en doorbraakplaats. Slijtage en verkleuringen van de elementen moeten worden opgemerkt. Trauma van gebitselementen is meestal duidelijk waarneembaar. Een pulpa-expositie kan met behulp van de tandheelkundige sonde worden vastgesteld. Cariës komt niet vaak voor: de predilectieplaatsen (de molaren) dienen gesondeerd te worden (figuur 5b). Tandhalslaesies bij katten kunnen vaak alleen pas met een sonde worden vastgesteld onder sedatie Röntgenologisch onderzoek Van iedere tandheelkundige afwijking zou een radiologische opname gemaakt kunnen worden. Deze opnamen kunnen een meerwaarde geven aan de diagnostiek of juist de diagnose afronden. Ook de keuze en moeilijkheidsgraad van een behandeling en het vastleggen van gegevens kunnen zowel economisch als veterinair technisch het aanwenden van röntgendiagnostiek verantwoord maken. In de veterinaire tandheelkunde kan gebruikgemaakt worden van zowel extra- als intra-orale röntgenologische opnamen (figuur 6). De intra-orale digitale röntgendiagnostiek heeft vele voordelen. Om goede röntgendiagnostiek uit te voeren wordt verwezen naar de literatuur (3,4,5). Figuur 6. Een dentaal röntgentoestel. Röntgenopnamen van de gebitselementen kunnen van veel waarde zijn bij de volgende klinische indicaties: formatieve afwijkingen (numerieke afwijkingen, afwijkingen in vorm en grootte der elementen, stoornissen in de weefselstructuur); doorbraakstoornissen; postformatieve afwijkingen; chirurgische ingrepen (het verwijderen van gebitselementen met opnamen vóór extractie en controle na extractie); het uitvoeren van wortelkanaalbehandelingen (endodontologie); soms bij orthodontische behandelingen; neusuitvloeiing; zwellingen aan of fracturen van de kaak; het vastleggen van gegevens, posttherapeutische behandelingen alsmede follow-up en controle van behandelingen (bijvoorbeeld het evalueren van periapicale aandoeningen). D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 14

17 3. FORMATIEVE AFWIJKINGEN De afwijkingen van de harde tandweefsels kunnen worden geordend naar het moment van ontstaan: bij de vorming van het gebitselement (formatief), na de vorming (postformatief) of bij de doorbraak (eruptie). Tijdens de ontwikkeling is er dikwijls sprake van een endogene oorzaak (bijvoorbeeld door ziekte), terwijl de postformatieve afwijkingen meestal exogeen (bijvoorbeeld een ongeval) ontstaan. Tijdens de eruptie kunnen zowel endo- als exogene factoren een oorzaak zijn. Er is tussen deze verschillende groepen soms een samenhang. Zo is het duidelijk dat afwezigheid van een gebitselement gepaard gaat met een afwijkende doorbraaktijd en dat die afwezigheid ook van invloed is op de doorbraakplaats van andere elementen. Figuur 7. Hypodontie. a. Bij deze kat ontbreken de beide maxillaire hoektanden. 3.1 Numerieke afwijkingen Een teveel of tekort van het normale aantal gebitselementen komt regelmatig voor, meestal in de blijvende dentitie. De diagnostiek is eenvoudig: onderzoek en tellen (1) Hypodontie, ondertalligheid van gebitselementen De term ondertal gebruiken we bij afwezigheid van één of meer normaal wel in de dentitie voorkomende gebitselementen zoals agenesie: het niet-aangelegd zijn of mogelijk niet tot (volledige) ontwikkeling gekomen zijn van een tandkiem (figuur 7). Bij anodontie is er sprake van het niet aangelegd zijn van de complete melkdentitie en/of permanente dentitie. Bij oligodontie zijn er weinig tanden, een gedeeltelijke afwezigheid van gebitselementen. b. Een röntgenfoto bevestigt de klinische bevinding. Soms is ondertal te wijten aan omgevingsinvloeden (geboortetrauma, röntgenstraling, infectieziekten, endocriene stoornissen) maar genetische invloeden worden als de belangrijkste oorzaak aangemerkt. Ook kan oligodontie voorkomen als één van de symptomen van een syndroom (ectodermale dysplasie, met ook afwijkingen aan tanden, haar en nagels) (figuur 8). Figuur 8 Oligodontie. Bij de Mexicaanse Naakthond is het voorkomen van een ondertal aan gebitselementen van genetische origine. D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 15

18 Nobivac KC Nobivac KC neemt kennelhoest bij de neus 1 jaar immuniteitsduur (definitief geregistreerd) Binnen 3 dagen immuniteit Bordetella bronchiseptica en canine paraïnfluenza Intervet Nederland bv Postbus AB Boxmeer Tel: Fax: Nobivac KC neusenting. Diergeneesmiddel UDD. Voor de actieve immunisatie van honden tegen Bordetella bronchiseptica en canine paraïnfluenza virus. Bijwerkingen: lichte oog- en neusuitvloeiing. Contra-indicaties: geen. Immuniteitsduur: 1 jaar bescherming tegen klinische symptomen en vermindering van uitscheiding. Zie voor volledige informatie de bijsluiter. REG NL D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 16

19 Bij gezelschapsdieren wordt hypodontie vaak als een toevalsbevinding aangetroffen. Bij tentoonstellingshonden behoort deze afwijking door de keurmeester te worden gezien en te worden genoteerd. Het ontbreken van gebitselementen heeft nauwelijks een functionele betekenis en het nut van een behandeling - door middel van implantatie lijkt niet zinvol Hyperodontie, polyodontie of overtalligheid Een overtallig element, hyperodontie of polyodontie, ontstaat waarschijnlijk vanuit een extra, derde knop aan de tandlijst of door splitsing van de blijvende kiem. Hyperodontie treft men aan bij de snijtanden (honden met een brede bek: Boxer, Buldog) en premolaren (figuur 9,10). b. Op een röntgenfoto kan het aantal en verloop van de wortels worden afgebeeld. Dit is van belang om een goed behandelplan te lanceren. Figuur 10. Bij veel hondenrassen wordt een eerste premolaar niet meer aangelegd. Bij sommige rassen - de dolichocefale rassen (lange snuit) - zijn er regelmatig twee eerste premolaren aanwezig. Figuur 9 Hyperodontie. a. In de bovenkaak zijn acht snijtanden. Twee snijtanden zijn distaal gepositioneerd. Het aanwezig zijn van overtalligheid kan gepaard gaan met doorbraakstoornissen, ruimtegebrek na eruptie ( crowding ), malpositie en malocclusie (rotatie) (figuur 11), hetgeen vaak samengaat met een parodontopathie (ziekte van het parodontium zoals gingivitis, parodontitis). Als een overtallig element verwijderd moet worden, is het verstandig vooraf röntgenologisch onderzoek te doen, opdat het juiste element geëxtraheerd wordt (zie figuur 9b). D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 17

20 Figuur 11. Rotatie van de rechter derde maxillaire premolaar. (a. regelmatige waarneming bij de Rottweiler). b. Deze kies heeft drie wortels die op een röntgenfoto zichtbaar zijn gemaakt. 3.2 Afwijkingen in grootte en vorm Afwijkingen in grootte Van microdontie en macrodontie spreekt men als één of meer gebitselementen kleiner, respectievelijk groter zijn dan normaal. Een enkele maal valt het op dat slechts een enkel gebitselement duidelijk afwijkend in grootte is Afwijkingen in vorm b. Rotatie van de linker laterale mandibulaire snijtand Overtallige wortels Ook overtallige wortels komen voor bij gebitselementen van hond en kat. Als een element meer wortels heeft dan normaal kan dat complicaties bij extractie met zich meebrengen. Het is dus aan te bevelen extracties slechts uit te voeren na voorafgaand röntgenologisch onderzoek (figuur 12). Afwijkingen in kroonvorm komen regelmatig voor. De vorm en grootte van wortels, evenals het aantal, de plaatsing en de kromming van wortels, kunnen variëren. a Schizodontie is het ontstaan van twee al dan niet volkomen zelfstandige gebitselementen uit één tandkiem tengevolge van een (gedeeltelijke) splitsing in een vroege fase van de tandvorming. Geminatie is een onvolledige splitsing van één tandkiem: er zijn dan één wortel en twee kroondelen (soms gedeeltelijk gescheiden) (figuur 13). Figuur 12. Overtallige wortels. a. De linker maxillaire derde premolaar. Figuur 13. Geminatie. a. Er zijn zeven maxillaire snijtanden aanwezig. De linker middelste snijtand toont twee kroondelen. D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 18

21 b Fusie of versmelting, een tandvorm die kan ontstaan doordat het dentine en/of glazuur van twee tandkiemen gedeeltelijk of geheel met elkaar vergroeien (figuur 15). b. De röntgenfoto toont één wortelkanaal. Figuur 15. Fusie. a. In de bovenkaak van deze hond ontbreekt de linker middelste snijtand. De eerste snijtand heeft twee kronen. Röntgenologisch onderzoek kan uitwijzen welke afwijking aanwezig is. c. Na extractie: twee kronen en één wortel De term twinning wordt wel gebruikt als er sprake is van volledige scheiding: twee dicht tegen elkaar aanliggende tanden die elkaars spiegelbeeld zijn (figuur 14). b. Bij de voorachterwaartse opname van deze eerste snijtand in de bovenkaak wordt duidelijk dat het om een fusie gaat van twee elementen: er is een scheidingswand in het wortelkanaal aanwezig. Figuur 14. Een röntgenfoto van een twinning: de kronen lijken vergroeid maar zijn evenals de wortels gescheiden. c Concrescentie, een vorm van versmelting van twee wortels nadat die volledig zijn uitgegroeid. De elementen zijn door het cement met elkaar verbonden. De oorzaak hiervan is trauma of extra cementafzetting. D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 19

22 d Dilaceratie is de misvorming van een gebitselement als gevolge van een trauma op een gebitselement in ontwikkeling. Vaak ontstaat er een hoekstand tussen wortel en kroon van een gebitselement. Dit verschijnsel kan problemen opleveren bij doorbraak of extractie (figuur 16). e Dens invaginatus (dens in dente), waarbij tijdens de ontwikkeling het glazuur en het dentine naar binnen gestulpt is. Deze invaginatie kan een ware verzamelplaats van voedselresten, tandplaquebacteriën en tandsteenontwikkeling vormen. Extractie of een preventieve restauratie is aan te bevelen. (figuur 17). Figuur 16 Dilaceratie. a. De linker mandibulaire hoektand breekt niet verder door. Figuur 17. a. Misvorming van een hoektand van een negen maanden oude Bobtail waarbij tijdens de ontwikkeling het glazuur en het dentine naar binnen gestulpt is. b. Röntgenopname toont de afwijkende, gehoekte wortel. b. Oorzaak trauma? Deze misvorming kan met een eenvoudige restauratietechniek worden aangepast. f Glazuurknobbel, een extradentale of intradentale verdikking van het glazuur (glazuurparel, glazuurknobbel) die af en toe voorkomt. In het algemeen heeft deze afwijking geen gevolgen voor het element of de omgeving (figuur 18). c. De geéxtraheerde hoektand. D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 20

23 Figuur 18. a. Een glazuurknobbel aan de buccodistale zijde van de linker maxillaire hoektand. b. Een glazuurverdikking mesiobucaal van de linker maxillaire vierde premolaar Afwijkingen in structuur Afwijkingen in de structuur van de harde tandweefsels ontstaan later in de odontogenese dan onvolkomenheden in aantal, grootte en vorm. De afwijkingen in de structuur betreffen slechts twee processen: de aanleg van de matrices of de mineralisatie daarvan. Dit geldt zowel voor het melkgebit als voor het permanente gebit. Er komen gegeneraliseerde en lokale afwijkingen voor, die soms klinisch zichtbaar zijn. De structuurafwijking is overigens niet altijd aan slechts één van beide processen - matrixvorming of mineralisatie - te wijten. Afwijkingen in de structuur kunnen verschillende oorzaken hebben Genetische oorsprong (tijdens de ontwikkeling) dentitie betreft alle gebitselementen. Het gaat hier dus om een gegeneraliseerd effect. De endogene factoren kunnen chromosoomafwijkingen, genmutaties of erfelijke stofwisselingsstoornissen zijn. Deze kunnen primair betrekking hebben op de gebitselementen (amelogenesis imperfecta en dentinogenesis imperfecta), of als gevolg van een gegeneraliseerde afwijking (osteogenesis imperfecta) secundair betrekking hebben op het dentine of cement (dentinogenesis imperfecta). Bij al deze verstoringen zijn structuurveranderingen van de gebitselementen mogelijk. Amelogenesis imperfecta hereditaria is een verzamelnaam voor een aantal erfelijke ontwikkelingsstoornissen van het glazuur. Het glazuur is dan of gedeeltelijk afwezig (hypoplasie) of slecht gemineraliseerd (hypomineralisatie). Als ameloblasten door een storing tijdens de aanmaak van glazuur afsterven, wordt er geen glazuur meer aangemaakt en zijn er daarin direct na de doorbraak van de tand(en) al defecten te zien: glazuurhypoplasie. Het betreft hier een deficiëntie in de glazuurdikte: een kwantitatief glazuurdefect. De mineralisatie van het glazuur is dus wél goed. De defecten kunnen zich uiten als putjes, groeven of gladde dunne lagen. Bij een glazuurhypoplasie lijken de tanden geler dan normaal omdat de kleur van het onderliggende dentine duidelijk zichtbaar is door het dunne, doorzichtbare glazuur. Direct aansluitend op de opbouw van de glazuurmatrix vindt mineralisatie plaats. Storing op dit moment leidt tot glazuurhypomineralisatie. Bij hypomineralisatie ontbreekt na doorbraak de normale glans en translucentie van het glazuur. Het gebitselement ziet er opaak en dof uit. Het glazuur is slecht gemineraliseerd en vaak poreus. Door deze poreuze samenstelling treedt er later een verdere verkleuring op door extrinsieke factoren (figuur 19). Bij hypomineralisatievormen van glazuurontwikkeling is de kwantiteit van het glazuur in het algemeen normaal maar is de kwaliteit van het glazuur niet goed. Naarmate het mineralisatiegehalte van het glazuur lager is, treedt verkleuring sneller op en zal het glazuur sneller afbrokkelen. De invloed van een endogene verstoring op D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 21

24 tot afbreken. De kleuren wisselen: opaakwit tot geelwit met secundaire bruine verkleuringen. Soms zijn de elementen bruingeel gevlekt. Figuur 19. Glazuurhypomineralisatie. a. De glazuurlaag van alle gebitselementen is zacht en poreus. Kort na het doorbreken verkleuren deze blijvende elementen door het opnemen van kleurstoffen. Elementen waarbij het glazuur is aangetast, kunnen zwakker zijn en een grotere kans lopen op cariës, fracturen of beide. Schoonhouden - dus tandenpoetsen! - is van belang om verdere aantasting van de tanden te voorkomen. Kleine glazuurdefecten zijn eenvoudig restauratief te behandelen (zie behandelplan 3.5). Naast amelogenesis imperfecta hereditaria is er ook dentinogenesis imperfecta. Daarbij gaat het om structuurstoornissen van het dentine. Deze stoornissen kunnen op verschillende momenten ontstaan: bij de aanleg van dentine door de odontoblasten, bij de matrixvorming of ten tijde van de mineralisatie. De kleur van de aangetaste elementen varieert van amberen opaalkleurig met lichtblauwe, purperbruine tot roodviolette en grauw-grijsgroene tinten (figuur 20). b. Het glazuur breekt gemakkelijk af. Bij deze zeven maanden oude Cairn terrier is het zachte glazuur gemakkelijk te verwijderen. Men kan bij glazuurhypomineralisatie twee vormen onderscheiden: 1 De ernstige vorm, glazuurhypocalcificatie, waarbij de glazuurmatrix zich normaal heeft ontwikkeld maar het direct erop volgende mineralisatieproces onvoldoende is. Dit resulteert in onderverkalking (de porositeit wordt verhoogd): het zachte glazuur heeft na de doorbraak een dof, kalkachtig aspect en brokkelt snel van het dentine af. 2 De minder ernstige vorm, glazuurhypomaturatie, die in een later stadium van de mineralisatie wordt veroorzaakt. De ameloblasten hebben glazuur van een normale dikte gevormd en de er direct op volgende mineralisatie heeft al plaatsgevonden. De mineralisatie tijdens de afbouw van het glazuur (de maturatie van de glazuurmatrix) verloopt echter afwijkend. De elementen zijn bij doorbraak bedekt met een zachte laag glazuur die neigt Figuur 20. Dentinogenesis imperfecta. Het wel aanwezige dentine heeft zeer wijde tubuli. Secundaire afzetting van verschillende mineralen veroorzaakt dan de kleurvariatie die zichtbaar wordt door het relatief translucente glazuur. Aangetaste elementen vertonen een grote slijtage. Door het te elastisch geworden dentine wordt het brosse glazuur onvoldoende gesteund, waardoor het afbreekt. Verder is er nog odontodysplasie, een ontwikkelingsstoornis waarbij glazuur én dentine hypoplastisch zijn. Radiologische opnamen vertonen zogenaamde Ghost teeth : typerende vage (spookachtige) elementafbeeldingen (figuur 21). D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 22

25 Figuur 21. a. Odontodysplasie. Klinisch pas duidelijk als er sprake is van afbrokkeling of verkleuring. amelogenesis imperfecta. Dikwijls ziet men bandvormige defecten met symmetrisch verloop die gerelateerd zijn aan de periode waarin de ziekte aanwezig was. Er kunnen twee soorten oorzaken onderscheiden worden: 1. Prenatale oorzaken: iedere ziekte van het moederdier tijdens de draagtijd waarbij voedingsstoornissen van het embryo kunnen optreden. 2. Postnatale oorzaken: infectieziekten waarbij het agens een zekere intensiteit en duur heeft om in de odontogenese in te grijpen (het hondenziektevirus) (figuur 22); b. Een radiologische opname toont typerende vage element afbeeldingen. Figuur 22. Een infectie met het hondenziektevirus. Het permanente gebit tijdens de odontogenese aangetast. Het zogenoemde Carré-, Staupe- of Hondenziekte- gebit. systeemziekten of endocriene stoornissen (pneumonie, gastro-enteritis, osteodystrofie) (figuur 23); c. Ter vergelijking een radiologische opname van een goed ontwikkeld gebit. Als deze zeer tere elementen doorbreken, brokkelen zij gemakkelijk af, met als gevolg een pulpa-expositie. Als de elementen nog een zeer dunne glazuurlaag hebben, zijn de kronen meestal geel tot bruin van kleur Metabole oorsprong Een metabole storing van langdurige aard kan een effect hebben op de glazuurvorming en dus kleinere of groter defecten in het glazuur veroorzaken: een niet-erfelijke vorm van Figuur 23. Glazuurhypoplaise van metabole oorsprong. a. Glazuurdefecten van de permanente elementen veroorzaakt door een ernstige diarree op een leeftijd van 9-11 weken. D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 23

26 Met Metacam wint iedereen Hét NSAID voor de behandeling van chronische gewrichtsaandoeningen: COX-1 sparend 24 uur effectief Smakelijke, orale suspensie Nauwkeurig te doseren Onbeperkte behandelingsduur Orale suspensie Product: Metacam, suspensie voor orale toediening. Werkzame bestanddelen: per ml 1,5 mg meloxicam in zoete, waterige suspensie. Indicatie: Verlichting van ontsteking en pijn in zowel acute als chronische aandoeningen van het bewegingsapparaat. Contra-indicaties: Niet gebruiken bij drachtige of melkgevende dieren. Niet voor gebruik bij dieren die lijden aan gastro-intestinale afwijkingen of bij dieren waarbij een individuele overgevoeligheid voor het product is gebleken. Niet gebruiken bij honden jonger dan 6 weken. Reg NL Kanalisatiestatus: UDA. Verdere informatie is op aanvraag beschikbaar. Boehringer Ingelheim bv, divisie Vetmedica, Postbus 8037, 1802 KA, Alkmaar. Telefoon: +31 (0)

27 b. Glazuur afwijkingen als gevolge van een longontsteking op een leeftijd van 3-4 maanden. Het glazuur van de snijtanden is op die leeftijd al grotendeels goed ontwikkeld. dieetdeficiënties (ernstige endoparasitaire besmettingen); excessieve fluoropname tijdens de tandontwikkeling. Dat kan leiden tot hypomineralisatie van het glazuur. Een lichte vorm uit zich als dunne, horizontaal verlopende witte streepjes in het glazuur. In een ernstige vorm ontstaan er verkleuringen en glazuurhypoplasieën. verstoringen van de bloedvoorziening en/of de innervatie van het element en/ of de kaak tijdens de odontogenese, bijvoorbeeld door een trauma of cariës, die meestal een lokale afwijking veroorzaken. Intrusie (het zich dieper in de tandkas verplaatsen van een gebitselement onder invloed van niet-fysiologische krachten) van een melkelement kan de tandkiem van het onderliggende blijvende element mechanisch beschadigen. Een ander gevolg van trauma of cariës aan een melkelement is pulpitis, gevolgd door een peri-apicale ontsteking waarbij de tandkiem van de opvolger beschadigd wordt. De schade kan variëren van lokale verkleuringen van het glazuur (figuur 24) tot uitgebreide hypoplasieën. Figuur 24. a. Een glazuurlaesie van een pas doorgebroken permanente hoektand (5,5 maand: roze pulpa is net zichtbaar) veroorzaakt door een pulpitis van de melkhoektand tijdens de ontwikkeling. De melkhoektand fractureerde op een leeftijd van tien weken en is onbehandeld gebleven. b. De laesie is restauratief behandeld om infectie van de doorzichtige pulpa te voorkomen. D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 25

28 Een door een begeleidende ontsteking aangetast gebitselement wordt Turner-tand genoemd (figuur25). b. De melktand is afgeknipt omdat de afwijkende stand van de tand schade (en pijn) veroorzaakte in het palatum. 3.4 Afwijkingen in kleur Figuur 25. a. De Turnertand bij een acht maanden oude hond: een glazuurhypoplasie van een permanente maxillaire hoektand. Het defect is geelbruin gekleurd door kleurstoffen die in de dentinekanaaltjes dringen. c. Deze laesie is veroorzaakt door een pulpitis en apicale ontsteking van de mandibulaire melktand. Verkleuringen kunnen formatief en postformatief ontstaan en een uiting zijn van pathologische veranderingen: lokaal of gegeneraliseerd. Ook komt pseudo-verkleuring voor, waarbij het gebitselement niet zelf is verkleurd. Verkleuring van gebitselementen wordt besproken bij de postformatieve afwijkingen. 3.5 Preventie en therapie van formatieve afwijkingen Door vaccinaties te optimaliseren, besmettingen te voorkomen en optimale voeding te verstrekken kan men het aantal mogelijke oorzaken van formatieve afwijkingen aanmerkelijk terugbrengen. Trauma van melkelementen mag niet verwaarloosd worden. Beschadigde melk-elementen dienen zonodig geëxtraheerd te worden. Glazuur defecten kan men door verzegeling of composietrestauratie (laten) behandelen. D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 26

29 Figuur 26. Behandeling glazuurdefect. a. Met een scaler wordt de bruingele dentinelaag onder het verkleurde glazuurdefect verwijderd. c. Na verwijderen van de etsgel wordt de dentine voorzien van een hechtlak (bonding). b. De glazuurrand wordt geëtst. 1. beslijpen of uitslijpen van defecten (afwijkende glazuurrandjes en aangetast dentine verwijderen) 2. reinigen met polijstpasta (geen fluorhoudende pasta) 3. grondig spoelen met water 4. droogblazen (bijvoorbeeld met een electrische haardroger) 5. randen van het glazuurdefect gedurende seconden etsen met een geschikt etsmiddel 6. grondig spoelen met water en drogen (geëtst oppervlak vertoont mat aspect) 7. indien het dentine zichtbaar is een primer aanbrengen 8. voorzichtig droogblazen van het oppervlak 9. aanbrengen van van bonding, uit laten harden 10. vervolgens, indien noodzakelijk, het defect opvullen met composiet en daarna uitharden Bij alleen een zeer oppervlakkige glazuurlaesie kan eventueel volstaan worden met het aanbrengen van een laagje fluoridegel. Opmerkingen d. Indien nodig wordt een extra laag hechtlak aangebracht en uitgehard. SCHEMA: BEHANDELPLAN GLAZUURDEFECT (namen producten zie Addendum). bij contaminatie van geëtst oppervlak altijd opnieuw etsen! volg strikt de gebruiksaanwijzing (hoe aan te brengen, hoeveelheden, tijd, enzovoort) van de te gebruiken materialen! genoemde produkten behoren tot het zogenoemde drie-stap systeem van het ets - primer - bonding systeem, met de beste hechting (andere systemen twee - of éenstap systemen zijn nog niet op sterkte en hechtingvermogen bij dieren getest). D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 27

30 4. AFWIJKINGEN TIJDENS DE DOORBRAAK VAN GEBITSELEMENTEN De odontogenese begint in de foetus en is voltooid op een leeftijd van zes tot zeven maanden. Hond en kat hebben twee tandgeneraties: dyphyodont. De aanleg van de gebitselementen is voor hond en kat identiek, doch de doorbraak- en tandwisseltijdstippen verschillen een weinig (zie tabel 1.1 en tabel 1.2). Odontogenese, doorbraak en tandwisseling van de hond De calcificatie van de melktanden vangt aan op dag 55 na de bevruchting. Bij de kronen is dit proces voltooid op dag 20 postnataal en bij de wortels op dag 45 postnataal. Ook de mandibulaire eerste molaar van het permanente gebit vertoont op dag 55 van de dracht reeds calcificatie. De tandkiem van de eerste premolaar is niet zichtbaar vóór dag 47 van de dracht, lang nadat de andere melkelementen reeds aanwezig zijn. Deze premolaar heeft geen opvolger en er is geen eensluidende mening of dit element nu tot het melkgebit gerekend moet worden of tot het blijvende gebit. De leeftijd waarop de melkelementen doorbreken kunnen van ras tot ras een weinig verschillen. Hetzelfde geldt voor de volgorde waarin ze doorbreken en waarin gebitselementen gewisseld worden voor permanente elementen. Meestal wisselen de snijtanden in de onderkaak eerst en dan de bovenkaaksnijtanden. De hoektand in de onderkaak breekt eerder door dan die in de bovenkaak. Melkgebit Blijvend gebit Tand Doorbraaktijdstip Wisseltijdstip Incisiva (snijtanden) 4 weken 5 maanden Canini (hoektanden) 5 weken 5 7 maanden Premolaren 4 12 weken 4 6 maanden Molaren 4 7 maanden Tabel 1.1 Doorbraak en wisseltijdstippen bij de hond Melkgebit Blijvend gebit Tand Doorbraaktijdstip Wisseltijdstip Incisiva 2 3 weken 4 maanden Canini 4 weken 4 5 maanden Premolaren 6 weken 4 6 maanden Molaren 4 5 maanden Tabel 1.2 Doorbraak- en wisseltijdstippen gebitselementen kat D.M. 54e jaargang - No. 1 blz. 28