UMC ttj St Radboud Celbiologische processen -herhaaltoets** 29 april uur

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "UMC ttj St Radboud. 58103 Celbiologische processen -herhaaltoets** 29 april 2013 16.00 uur"

Transcriptie

1 UMC ttj St Radboud o,.,,,...~ Universitair Medisch Centrum Faculteit_ der Medische Wetenschappen Bloktoets Datum Aanvang Celbiologische processen -herhaaltoets** 29 april uur Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen Achter deze pagina is de codontabel toegevoegd. LET OP: de foto die hoort bij vraag 73, 74 en 75 is op de pagina direct achter deze vragen opgenomen. ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: Dit tentamen bestaat uit 75 meerkeuzevragen. De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer of uw tentamenset compleet is. Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen. Vragen waar u docr tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. Wanneer u het ten:amen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier. Als u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken "?" in. De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd. Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier. Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel. Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier[ Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening. De vragen worden als volgt gescoord: an tw oor d en: G oe d F OU t open 2 keuze-vraag Punten 3 keuze-vraag 1 - Y:z 0 Punten 4 keuze-vraag 1-1/3 0 Punten 5 keuze-vraag 1 - Y. 0 Punten lhd1en u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier. Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset behouden. LET OP I! ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES! Voorblad _MC.doc/

2 T st position 2nd position 3rd position (5' end) u c A G I {3' end) ~ J, u Phe Ser Tyr Cys u Phe Ser Tyr Cys c Leu Ser STOP STOF A Leu Ser STOP Trp G c Leu A Ue G Val Pro His Arg u Leu Pro His Arg c Leu Pro Gin Arg A Leu Pro Gin Arg G Thr Asn Ser u lle Thr Asn Ser c lle Thr Lys Arg A Met Thr Lys Arg G Al a Asp Gly u Val Al a Asp Gly c Val Al a Glu Gly A Val Al a Glu Gly G

3 De endosymbiont-hypothese omschrijft hoe, vroeg in de evolutie, prokaryote en eukaryote voorlopercellen zijn gaan samenwonen. 1. Deze hypothese verklaart waarom 1. bepaalde antibiotica effecten hebben op peroxisomale functies. 2. het erfelijk materiaal van eukaryoten is opgeslagen in de kern. (:1) mitochondriën een eigen genoom bezitten. l{.lj> RuA!..J.~~. 2. Welke microscopische techniek maakt gebruik van non- e opti~ coupes? 1. confocale laser-scanning-microscopie -? ~ ' [,, 0 r fy L "'\~ (3} elektronenmicroscopie "l/ &Jo. 1 1,.A, -;?."lichtmicroscopie t 1.. la..1i-tr ~!.«3. Met welke techniek kan de activiteit van succinaatdehydrogenase in een cel worden onderzocht? 1. enzymcytochemie 1\rv r~ 2. immunocytochemie 1~ 3. 3 H-thymidine labeling 4. Welk organel heeft een W-ATPase nodig om inwendig een zuur milieu te genereren? 1. endoplasmatisch reticulum 2. Golgi-apparaat ())lysosoom 5. Welk organel speelt een centrale rol in de energievoorziening van de cel? (i) mitochondrion 2. peroxisoom 6. Hoe Aeet het proces waarbij een cel ~e deeltjes uit de omgeving opneemt? Q) fagocytose 2. pinocytose " lrx ~ \. ~ _

4 7. Welke activiteit is.!"iet een functie van de nucleolus? éj) lipidensynthese 2. ribosoomsynthese 3. RNA-synthese In de celkern komen euchromatine en heterochromatine voor. 8. Welke eigenschap kenmerkt heterochromatine? 1. Er vindt replicatie plaats vroeg in de S-fase. (YHet ligt vaak tegen de binnenkant va~ de keljllenvelop. 3. Er komt weinig histon-hl voor. /~",_r)t uw, ~ ~0vWN -2, p- 9. Zie hierboven de schematische weergave van een chromosoom. Welk cijfer correspondeert met het begrip telomeer? 10. Welke enkelstrengs DNA-keten zal een volledige dubbele helix vormen met de enkelstrengs keten 5'- TTTTTGAAAAAAA- 3'? 1. 3'- AAAAA.CTTTTTTT- 5' 2. 3' - AAAAAAAGTTTTT- 5' 3. 3'- TTTTTGAAAAAAA- 3' - TTTTTTTCAAAAA- 5'

5 Een centrosoom komt zowel tijdens de interfase als tijdens de M-fase voor. 11. Deze stelling is -1. juist. 2. onjuist. De verschillende soorten chromosomen van de mens zijn genummerd: 1 t/m 22, X en Y. 12. Hoeveel daeb0lstrengs DNA-moleculen van het X-type bevinden zich in een vrouwelijke somatische cel in de G2-fase? 1. een 3. vier /.acht ' ~, ~ ~~f A"-1 ( ~~).. /..,, f,._, \~/' De bouwstenen van DNA en RNA bestaan uit een suiker, een base en fosfaat. 13. Welke van onderstaande structuren geeft een natuurlijke bouwsteen weer van RNA? 1 2?- 5, Thymine O=f-O-cH/.0 --, 1 é) o- o I~ H 3' 1 5' O=P-O-CH2 OH ö I H o 2' j H H ~~~ Cytosine 1' 0 - Uracil 5' 1 O=f-0 - CH ~ ' 4 0 '-._ I o I~ H 3 ' 2 OH~ o- Guanine I 5' O=f-0- CH ~ ~ 0 -, I o- I~ H 3' 2 OH H H OH f.--/ 14. Welk enzym, dat betrokken is bij DNA-synthese, is feitelijk een RNA-polymerase? 1. helicase 2. ligase (). primase 4. topo-isomerase

6 15. Hoe verloopt de richting van synthese van DNA? ). van 3' naar 5' naar 3' Onderstaande figuur heeft betrekking op vragen 16 en 1 7. A B c D E 8-oxoguanine is een vorm van DNA-schade die wordt veroorzaakt door zuurstofradicalen. In de figuur is getoond hoe deze schade (het donkere bolletje in de eerste structuur linksboven) wordt hersteld. 16. Welk type enzym is betrokken bij reactie-stap A? Q)enctonuclease 2. exonuclease X'glycosylase _.., ~~ J >IA;~.~ fl)f;'r Hoe heet de vorm van DNA-herstel die in bovenstaande figuur wordt beschreven? X. base-excisieherstel - Zo~, d Ç~ c... G t~-( "\ - 2. direct

7 r J 18. In een replicatie-oog vindt zowel continue als discontinue DNA-synthese plaats. Per replicatie-oog tellen we 1. één leading-strand en één lagging-strand. 2. één leading-strand en twee lagging-strands. 3. twee leading-strands en één lagging-strand. G)twee leading-strands en twee lagging-strands. 19. We]\ DNA-segment reguleert hoe vaak een gen wordt getranscribeerd? f\!j enhancer l 2. origin.3-:--spacer regio 4. terminator Het poly(a)-additiesignaal speelt een rol in de correcte vorming van transcripten. 20. Waar bevindt dit signaal zich? 1. in het eerste exon, 5' van het startcodon 2. aan het 3'-eind van het laatst~ intron_, N, J in het laatste e\, 3' van het stopcodon Zie hieronder de DNA-sequentie van een kort gen in de enkelstrengs-dna-notatie (EXONEN in hoofdletters; intron cursief). Dit gen wordt getranscribeerd en na RNA-processing ontstaat een rijp mrna.dat vervolgens wordt getransleerd. 5'~ ~41i~~~~~~~tacac:c:tagctacgflgtar.c tgatcga tgttttcctttcc tccag~tg~g 21. Hoeve~l amijozu}en bevat het gevormde peptide? ~.--, 'G)viet 2.zeven 3. acht 4. tien,.jm Eukaryote cellen maken verschillende soorten RNA. 22. Welk type RNA komt voornamelijk voor in de celkern? 1. mirna i. A 3. U1-snRNA /

8 Alternatieve spiicing komt bij vrijwel alle genen van de mens voor. Er bestaan verschillende vormen van alternatieve splicing, waarvan er in het schema vier zijn weergegeven ( exonen zijn getoond als rechthoeken; intronen als horizontale streepjes). 23. Welk schema geeft het principe van intron-retentie weer? genstructuur mrna's < < < < De inbouw van hetjuiste aminozuur tijdens de vertaling van een mrna is cruciaal voor de vorming van functionele eiwitten. 24. Welk enzym/enzymcomplex is verantwoordelijk voor de correcte vertaling van de genetische code naar aminozuren? t(î) het aminoacyl-trna-synthetase tijdens koppeling van een aminozuur aan een ~ijbehorend tr:.'\la 2. het ribosoom tijdens koppeling van een trna aan een codon in het mrna ~het RNA-polymerase tijdens inbouw van een nucleotide in het pre-mrna 25. Waar in de cel worden transcriptiefactoren gesynthetiseerd? 1. aan het endoplasmatisch reticulum 4::: in het ndekern

9 Een ribosoom bestaat uit een kleine en een grote subunit 26. Welke stap in de eiwitsynthese wordt verricht door de kleine subunit, zonder dat de grote subunit daarbij betrokken is? 1. decoderen van de informatie in het mrna 2. defmiëren waar de translatie start 3. transport van het mrna naar het ER 4. vormen van de nieuwe peptidebindingen Een eiwit Y dat gemaakt wordt door ~ribosomen kan verschillende eindbestemmingen in de cel hebben. 27. Welke van onderstaande eindbestemmingen is het meest waarschijnlijk? de celmembraan 2. heter 'Q) het Golgi-apparaat 4. het peroxisoom 28. Welk signaal is verantwoordelijk voor transport van een eiwit naar de nucleolus? 1. een fosfaatmodificatie op het eiwit 2. een NLS in het eiwit 3. den-terminus van het eiwit 4. een suikermodificatie op het eiwit Het nucleaire gen voor een mitochondrieel matrixeiwit heeft een mutatie opgelopen, waardoor het gemuteerde eiwit niet in het mitochondrion terechtkomt, maar in het cytosol. 29. Waar in het eiwit bevindt zich de mutatie? 1. AandeN-terminale kant. 2. Ongeveer in het midden. 3. AandeC-terminale Dat is met deze gegevens niet af te leiden.

10 Een patiënt heeft een ziekte die wordt veroorzaakt door een foutief gevouwen eiwit. Vanwege zijn afwijkende structuur kan het eiwit zijn functie niet uitvoeren. Een experimentele therapie heeft als doel dit eiwit toch in een correcte conformatie te krijgen om zo zijn activiteit te herstellen. 30. Welk cellulair mechanisme moet worden gestimuleerd door deze therapie? 1. het autofagie-systeem rz. let chaperonne-systeem 3. het ubiquitine-proteasoom-systeem Onderstaande figuur heeft betrekking op vragen 31 en 32. camp ~ ATP De figuur toont een belangrijk signaaltransductiepad. 31. Welk enzym wordt weergegeven met El? 1. adenylaatcyclase 0fosfolipase C 32. Welk e!lzym wordt in de figuur weergegeven met E2? ~<cam-kinase 4. proteïne-kinasec

11 Second messengers spelen een grote rol tijdens signaaltransductie. 33. Welke second messenger activeert een Ca 2 +-kanaal in het endoplasmatisch reticulum? 1. DAG --",'." 3. PIP2 ~ activatie verhuist de steroïd-receptor naar de kern. 34. De geactiveerde receptor functioneert daar als 1. kinase -~-silencer /3/..., transcriptiefactor De insulinereceptor bevindt zich in de celmembraan en is een lid van de receptor-kinase-familie. 35. Welk type of welke typen aminozuren worden door de geactiveerde insulinereceptor gefosforyleerd? 1. alleen tyrosines 2. alleen serines en threonines -p 3. zowel serines, threonines als tyrosines De celcyclus kan worden onderverdeeld in verschillende fasen. 36. Bij welke fase-overgang is fosforylering van het Rb-eiwit betrokken? /van G 1 naar G 1 naar S )-:van G2 naar M 4. vans naar G2 37. Welke van onderstaande eiwitten wordt gekenmerkt door een snel toenemende concentratie gevolgd door een snelle afbraak tijdens de celcyclus? 1. cdk1 2. cyclinee 3.p53

12 38. Door welk proces/welke situatie neemt weefselmassa af? (Î)apoptose 7-differentiatie 3. GO-fase 4roliferatie! ; I, f1 t "-. ". ~,~..., ' u,, ' ' Een cel uit een individu met een diploïd aantal chromosomen van 48, ondergaat meiose. 39. Hoeveel dubbelstrengs DNA moleculen zitten er uiteindelijk in iedere dochtercel? ~ o~ ~) G 40. Welke microtubuli zijn in de M-fase direct verbonden met de chromosomen? Y.astrale microtubuli ~netochore microtubuli 3. polaire microtubuli Tijdens mitose is het lot van diverse celorganellen nogal verschillend. Het Galgi-apparaat splitst in tweeën, waarna iedere dochtercel één helft krijgt. ~-. 1 _ ~r, - \_ l tlij~d'..v~ 41. Deze stelling is ~ _ A vt:l~ ;JU/' 1. juist. onjui t 42. Welk basismateriaal wordt gebruikt voor het genereren van geïnduceerde pluripotente stamcellen (ips-cellen)? -(f)emb1yonaje cellen Y kiemcellen Y,somatische cellen

13 43. Welke van de onderstaande beweringen over skeletspiercellen én hartspiercellen is onjuist? 1. Beide typen spiercellen bezitten actine en myosine 12.lBeide typen spiercellen bezitten een intercalair schijf Y Beide typen spiercellen bezitten een sarcoplasmatisch reticulum 4. Beide typen spiercellen bezitten membraan T -tubuli 5. Beide typen spiercellen bezitten Z-lijnen 44. Het cytoskelet van een zenuwcel is opgebouwd uit: 1-: actine en myosine myofilamenten ~ microtubuli, intermediaire filamenten en microfilamenten ê) neurotubuli, neurofilamenten, actine.fo- cytokeratine filamenten en desmine filamenten 45. Hartspiercellen zijn onderling met elkaar verbonden. Welke cel-cel contacten tussen twee aaneenliggende en verbf?nden hartspiercellen zal men aantreffen? ~~ ~~f INQ~,.,].. ("fascia adherens, desmosomen en gap junctions (nexusverbindingen) ~ hemidesmosomen en fascia adherens (J).ntercalaire schijf met sterke zonula occludens verbindingen ~zonula occludens, desmosomen en zonula adherens 46. Welke band-gebieden worden allebei smaller tijde~s_contractie vaq de skeletspier?, v,:;w ~ M~ "'-.PI Xrle A-band en de sarcomeer l:dde I-band en de H-band 3. de M-band en de sarcomeer 4. de M-band en de I-band -- 2~~ 47. Hoe heet de bindweefsellaag rondom een groe~ier:;en in een spierbundel?.,j-:endomysium._. OA cj, _2:-exomysium

14 48. Kraakbeencellen produceren moleculen voor de extracellulaire kraakbeen matrix, waaronder proteoglycaan-complexen, elastische vezels en collagene vezels. Welk type collageen is specifiek aanwezig in de kraakbeen matrix? 1. Collageen type IV Z. Collageen type III (3) Collageen type 11 A'. Collageen type I 49. In zenuwweefsell'_ebben de neuronen vaak uitgebreide vertakkingen: de dendrieten. Geef aan wat de meest correcte beschrijving van de functie van een dendriet is. Dendrieten 1l netioneren : als antennes voor de ontvangst van vele input signalen. als lange uitlopers die zorgen voor innervatie van de volgende target~ J»rJ.J{fJf als cel-onderdelen die mede de cerebrospinale vloeistof maken ~een na innervatie via gemyeliniseerde boutons 50. Welke van de volgende genoemde cel- of celmembraan-onderdelen bevat géén microtubuli, maar alleen actine als cytoskelet-element? 1. Centriolen k Cilia 3. Flagellen 4. Microvilli 51. Spiercellen bevatten grote hoeveelheden myosine en actine filamenten. De aanhechtingsplaats voor de actine filamenten is verschillend per spier-type. Welk antwoord is niet juist? Á Actine filamenten in de gladde spiercel hechten aan de dense bodies ~Actine filamenten in de skeletspiercel hechten aan de Z-lijn Q) Actine filamenten in de hartspiercel hechten aan de dense bodies -.:, ~~~ ~ ",... :..U, )V' Actine filamenten in de hartspiercel hechten aan de Z-lijn De sensibele cellen, die zich in het dorsale wortel ganglion bevinden, en wiens lange uitlopers kunnen reiken tot aan bv. de huid, zijn... : 1. gliacellen 2. gliomacellen 3. satellietcellen (!]zenuwcellen

15 53. Welke van de volgende beweringen over lameliair botweefsel is onjuist? 1. Een osteon bevat meerdere circulaire lamellen van secundair bot V 2. Het systeem van circulaire lamellen rond een bloedvat-kanaal heet "het systeem van Havers" >' 3. Compact bot en spongieus bot zijn allebei opgebouwd uit lameliair botweefsel v (9Lamellair bot bevat alleen circulaire lamellen, of alleen generale lamellen 54. Bij de classificatie van de verschillende klieren gebruikt men onder andere de termen acinair, tubulair of alveolair. Deze classificatie is gebaseerd op : ~ de vorm waarin de kliercellen gegroepeerd liggen 2. 1 et type product dat gesynthetiseerd wordt..,~, 3. het aantal verschillende producten dat door de kliercellen afgegeven wordt "' 1 '!1 1 [" t ~de manier waarop het klier product wordt vrijgegeven ÇO'\ Naast hyalien kraakbeen kunnen we in het volwassen lichaam ook twee andere vormen van kraakbeen aantreffen, namelijk vezelig kraakbeen en elastisch kraakbeen. Welke bewering betreffende de verschillen tussen elastisch kraakbeen en vezelig kraakbeen is juist? 1.Rondom elastisch kraakbeen treft men perichondrium aan, maar vezelig kraakbeen wordt niet omgeven door perichondrium 2.Vezelig kraakbeen lijkt sterk op straf bindweefsel, maar elastisch kraakbeen niet 3. In vezelig kraakbeen liggen de chondronen ver uit elkaar, terwijl elastisch kraakbeen vaak "cel-rijk" wordt genoemd vanwege de dicht bij elkaar gelegen chondronen ~ (})antwoord 1, 2 en 3 zijn alledrie juist 56. Het in de urineblaas en in de urinewegen aangetroffen overgangs-epitheel bestaat uit: 1": eenlagig epitheel met cilia z:- eenlagig epitheel met microvilli ~ meeriagig epitheel met beschermende hoornlaag W.meerlagig epitheel met paraplu-cellen 57. Welke van de volgende beweringen over endesmaal botweefsel is onjuist? h De endesmale botvorming gebeurt door cellen die tot osteoblasten gedifferentieerd zijn ~ ~) Endesmaal bot wordt gevormd direct vanuit bindweefsel 3. In jong endesmaal bot zijn nog resten van verkalkt kraakbeen terug te vinden v 4. Perichondraal bot, gevormd als botmanchet rondom embryonaal kraakbeen-skelet, is in feite endesmaal bot omdat het gevormd wordt vanuit het perichondrium V

16 58. Kliercellen zijn gespecialiseerde epitheelcellen die een specifiek product uitscheiden. Als de cel in zijn geheel, tegelijkertijd met het product, wordt uitgescheiden spreken we van: -{t)apocriene secretie ~ndocriene secretie 3. holocriene secretie.k.merocriene ( eccriene) secretie ) 59. Collageen vormt vaak lange moleculen, de collagene fibrillen. Soms echter, vormt het collageen alleen een soort "vilt-map"; dit treffen we aan in de lamina basalis. Dit collageen type, dat geen fibrillen vormt, is : 1. Collageen IV 2. Collageen Collageen Collageen I 60. Om stof, bacterien of andere ongerechtigheden uit de luchtwegen van de longen te verwijderen treffen we, grenzend aan het lumen, een specifiek type epitheel aan, namelijk : )..._ Meeriagig epitheel met cilien (y Meerijig cylindrisch epitheel met trilharen 3. Eenlagig cylindrisch epitheel met microvilli 4. Eenlagig epitheel met stereocilien 61 t/m 72 zijn de vragen die onder foto 1-6 staan De vragen 73 t/m 75 zijn daarachter op een nieuwe pagina opgenomen.

17 61. Welk type weefsel ziet u hier? l~e-läag van horizontaal gelegen epitheelcellen die dicht tegen elkaar aan liggen (2) een onderste laag van dicht bij elkaar gelegen basale cellen en meerdere lagen epitheelcellen die tot aan boven toe onverhoomd blijven Y,een opstapeling van vele lagen epitheelcellen met de bovenste lagen in het proces van verhoornen ~een verzameling van dicht bij elkaar gelegen lymfocyten (onderin) en meerdere lagen epitheelcellen tot aan het lumen 62. Wat is de specifieke functie van dit weefsel? (!/bescherming bieden 2. opname van stoffen 3. productie van eiwitten Y,uitscheiding van stoffen

18 63. Geef aan waar de benaming van de structuren correct wordt aangegeven door de letters : 1. -P =de H-band; Q =de M-lijn; R =de A-band /?~, \. 2. P =de I-band; Q =de Z-lijn; R =de A-band 3. van Q tot Q is het sarcomeer; R =de I-band; P =de A-band 4. R =myosine en actine; Q-= de M-lijn; P =alleen myosine ~}l \.),-._:J "Uè< _ ~11""' 64. De zwarte korrels tussen structuren T zijn :. Glycogeen korrels, voor energie opslag S ~~ R._ 2 Polysomen, voor transport van eiwitten naar de membraan,;~,,", 0 3. Ribosomen, van het ruw endoplasmatisch reticulurn \? r: I(

19 65. Beschrijf de cellen en het golvende weefsel dat groen aangekleurd is : rv fibroblasten met collagene vezels en capillairen 2. gladde spiercellen, circulair gelegen 3. perifere zenuwcel-uitlopers met tussen gelegen bloedvaten 66. Welk weefselligt boven dit groene golvende gebied? 1. dwars doorgesneden gladde spiercellen 0 epitheelcellen 3. ganglioncellen 4. zenuwcellen

20 67. Welke bewering over de grote basofiele (paars aangekleurde) cel is onjuist? 1. deze cel bevat veel Nissl' substantie// ~ het intermediair filament in deze cel is gliafilament 3. deze cel bevat zowel neurotubuli als neurofilament J 4. de basofiele celheft een perikaryon en meerdere uitlopers V Welke structuren of cellen zijn aanwezig rondom de grote basofiele cel? 1. astrocyten 2. gemyeliniseerde axonen 3. oligodendrocyten 4. alle bij 1, 2 en 3 genoemde cellen en structuren

21 _'.... }!,,. / _". "., \,_.- ~ I..,.. -.~ " I '-I ~ Welke type weefsel ziet U in het bovenste deel van deze foto?,. mukeus klierepitheel ' (2) hyalien kraakbeen 3. plexiform bot.---a : vezelig bindweefsel 70. Welk type weefselvorming ziet u in de onderste helft van de foto? 1. perichondrale botvorming :~ enchondrale botvorming -J:-endesmale botvorming _.4. intramembraneuze botvorming

22 71. Geef aan welk weefsel u op deze LM (lichtmicroscopie) foto ziet: 1. dwarsgestreept hart-spierweefsel dwarsgestreept skelet-spierweefsel 3. glad spierweefsel in contractie 4. myoblasten met ieder een kern W 72. Welke bewering over de benaming van de banden (lijnen) die zichtbaar zijn op deze foto is juist? ---- ~1. de donkere strepen zijn de I-banden, de lichte strepen zijn de A-banden 2: de lichte strepen zijn de I-banden, de donkere strepen zijn de donkere strepen zijn de Z-lijnen, de lichte strepen zijn de M-lijnen 4. de lichte strepen zijn de Z-lijnen, de donkere strepen zijn de M-lijnen

23 De vragen 73, 74 en 75 (hieronder) horen bijfoto "HERfoto 7" 73. Geef de juiste combinatie aan van letters en aangeduide structuren in HERfoto 7 : 1. S = mitochondrium; V = glad endoplasmatisch reticulum; W = kernmembraan Y's = fagolysosoom; V= ruw endoplasmatisch reticulum; W = kernmembraan X S = fagolysosoom; V = glad endoplasmatisch reticulum; W = celmembraan (Y S = mitochondrium; V = ruw endoplasmatisch reticulum; W = celmembraan 74. Geef aan wat de donkere structuur is, aangeduid door de letter X in HERfoto 7 : ~ L ipide druppe.l (b.l Lysosoom Y. Glycogeen j/neurotransmitter blaasje 75. Wat is de juiste combinatie van de, in HERfoto 7 aangegeven, letters en aangeduide structuren en gebieden? 1. Y= nucleus; Z =nucleolus (2) Y = euchromatine; Z = heterochromatine 3. Y = heterochromatine; Z = nuclear pore proteins 4. Y =nucleolus; Z = lamine proteins

24 HER foto 7 bij vraag 73, 74, 75 I,- ~

25 COMMENTAARFORMULIER van het tentamen: Celbiologische processen **herhaaltoets** d.d. 29 april 2013 VRAAG- NAAM: STUD.NR.: NR. JJ~y "1 \. '~ wt.ul- ~U-.( 0 c-k+- b~ J-t IJ' ~a~ ~~~( '""'> 1 ljl.c I '1. ~ ~."..._,~~ r}>..). ' ~,',.. ~0 ~., J,J 'IV' 1). "' ' --( Commform