Weetwinkel WETENSWAARDIGHEDEN

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Weetwinkel WETENSWAARDIGHEDEN"

Transcriptie

1 Weetwinkel WETENSWAARDIGHEDEN Mindfulness helpt jongeren bij depressie Uit een recent onderzoek aan de KU Leuven blijkt dat mindfulnesstrainingen jongeren beschermen tegen psychische problemen. En niet alleen preventief, er zou ook een genezend effect zijn bij depressieve of andere symptomen. Het helpt ook om bestaande psychische problemen te reduceren, zegt psycholoog Filip Raes, die zeer opgetogen is over de resultaten van zijn onderzoek, dat hij de voorbije drie jaar uitvoerde bij 400 Vlaamse leerlingen uit het middelbaar onderwijs. De leeftijd waarop mensen voor het eerst een depressie krijgen, ligt steeds lager. Tegenwoordig komt het al voor tussen het veertiende en het twintigste jaar. Ook de Vlaamse suïcidecijfers wijzen op een enorme hoeveelheid psychisch leed bij jongeren. In het kader van een nieuw Actieplan Suïcidepreventie wil de Vlaamse minister van Welzijn en Volksgezondheid Jo Vandeurzen de mogelijkheden van mindfulness verder laten onderzoeken. Middelbare scholieren op gesprek bij schoolarts Voor de vakantie werd veel aandacht besteed aan het plan van minister Schippers en staatssecretaris Marlies Veldhuijzen van Zanten dat scholieren in het voortgezet onderwijs vanaf volgend jaar allemaal naar een schoolarts zouden moeten voor individuele gesprekken. De gesprekken moesten vooral gericht zijn op het terugdringen van overgewicht onder jongeren. Daarnaast dient er informatieverstrekking over gezond eten, veilig vrijen, alcohol en drugs te komen alsmede ruimte om over hun problemen te praten. In 1919, in het tijdschrift PAIS, geeft Elias 1 het volgende aan: Taal is extra moeilijk voor kind met autisme en verstandelijke beperking Veel kinderen met autisme hebben problemen met communiceren. Als ze daarnaast een verstandelijke beperking hebben, zijn ze bijzonder kwetsbaar. Promotieonderzoek van de Leidse orthopedagoge Jarymke Maljaars toont aan dat deze kinderen meer problemen hebben met het begrijpen van taal dan bij het produceren ervan. Volgens Maljaars communiceren kinderen met autisme en een verstandelijke beper- 1 Elias, J. Ph. (1919). De schoolarts voor de rijpere jeugd. Pais, 3, Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 51 (2012)

2 king minder dan andere kinderen. Wanneer ze communiceren is dit vaak om duidelijk te maken wat ze wel of niet willen, en niet zozeer om interesses te delen. Sommige kinderen doen wel pogingen om te communiceren, maar slagen er niet in om duidelijk te maken wat ze willen. Behalve met woordbegrip heeft een deel van de kinderen met autisme en een verstandelijke beperking moeite met de symbolische aspecten van taal en communicatie. Communicatie speelt zich voor hen vooral af op zintuiglijk niveau, of in het hier en nu van een concrete situatie. Het onderzoek van Maljaars biedt aanknopingspunten voor diagnostiek en voor meer behandeling op maat. Actieplan op komst over dwang in de zorg Staatssecretaris Marlies Veldhuijzen van Zanten van Vws schrijft een actieplan onvrijwillige zorg samen met ouders en het veld. Dit staat in haar reactie op het rapport Wegen naar vrijheid van de denktank complexe zorg. Onvrijwillige zorg betekent dat cliënten wegens extreem onhanteerbaar gedrag worden gefixeerd of gesepareerd, of anderszins zorg krijgen waartegen ze zich verzetten. De denktank beveelt onder meer aan om de communicatie tussen cliënten en zorgverlener te verbeteren. Het actieplan ondersteunt de inhoudelijke uitwerking van haar wetsvoorstel zorg en dwang waarvan de basis is: nee tenzij. In het wetsvoorstel wordt de positie van cliënten en hun wettelijke vertegenwoordigers versterkt en handelingsverlegenheid van medewerkers opgeheven. Volgens de staatssecretaris zullen de trajecten die in het veld in gang zijn gezet om complexe zorg te verbeteren, effectiever zijn als ze worden ondersteund door wetgeving. Selectief Mutisme Selectief mutisme is een relatief onbekende angststoornis. Ongeveer zeven op de duizend kinderen in Nederland lijdt aan deze stoornis; het zorgt ervoor dat kinderen in bepaalde situaties consequent hun mond houden terwijl ze wel kunnen praten. Soms kan het lijken dat een kind extreem verlegen is in sommige situaties. Herkenning van de aandoening kan daardoor lastig zijn. Spreekt voor zich is een therapeutisch behandelprogramma dat na een proefperiode begin 2012, nu officieel werd gepresenteerd en beschikbaar is voor zowel ouders als therapeuten. Op de website Spreektvoorzich.nl vindt men veel informatie voor ouders, therapeuten en leerkrachten. Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht Het Nationaal Onderwijsmuseum is verhuisd naar Dordrecht: de afgelopen maanden is de collectie van objecten verhuisd naar de Nieuwe Haven 26 in Dordrecht omdat de nieuwe locatie De Holland nog niet gebruiksklaar is. De tijdelijke locatie is alleen open op afspraak en tijdens speciale activiteiten en evenementen. In de komende periode wordt het pand De Holland aan de Burgemeester de Raadtsingel gerenoveerd en gebruiksklaar gemaakt. Gedurende de sluiting van het museum is het museum te volgen op Risicoleerlingen profiteren extra van goede relatie met leerkracht Debora Roorda promoveerde op 4 september op het onderzoek Leerkracht-kindrelaties en interactieprocessen: effecten op het leergedrag van leerlingen en wederkerige invloeden tussen leerkracht en kind. Dit onderzoek is gefinancierd door de Programmaraad voor het Onderwijsonderzoek, een onderdeel van NWO, en is uitgevoerd aan de Universiteit van Amsterdam. 525

3 Zij deed onder meer literatuuronderzoek naar het verband tussen de persoonlijke relatie tussen docent en kind en de betrokkenheid bij school en de schoolprestaties van het kind. Zij constateerde dat leerlingen meer betrokken zijn en beter presteren als ze een goede relatie met hun docent hebben, vooral naarmate de leerlingen ouder zijn. Een persoonlijke relatie met de leerkracht is vooral belangrijk voor leerlingen met een lage sociaaleconomische status, leerlingen met leerproblemen en voor jongens. Volgens Roorda kunnen leerkrachten daar extra op inzetten: Leerkrachten zouden bijvoorbeeld kunnen laten merken dat ze in de kinderen geïnteresseerd zijn en om hen geven. Daarnaast is het belangrijk dat leerkrachten ruimte laten voor de eigen inbreng van kinderen. Het verband tussen positieve, warme relaties en meer betrokkenheid en betere schoolprestaties is groter in het voortgezet onderwijs dan in het basisonderwijs. Voor kinderen op de basisschool geldt dat juist een negatieve, conflictvolle relatie tussen leerkracht en kind een sterker (negatief) effect heeft op de betrokkenheid en schoolprestaties. De negatieve gevolgen van een slechte relatie in het basisonderwijs maken het des te belangrijker om vroeg in te grijpen als het tussen een docent en leerling niet lekker gaat, stelt Roorda. Om meer zicht te krijgen op de feitelijke interactie tussen leerkrachten en jonge kinderen en de mogelijkheden om de relaties tussen hen te veranderen, deed Roorda ook empirisch onderzoek met verschillende groepen kleuters en hun leerkrachten. Roorda: Opmerkelijk is dat leerkrachten minder vriendelijk en ondersteunend zijn voor storende kinderen, terwijl deze kinderen zelf niet minder vriendelijk zijn voor de leerkracht. Ook gedragen leerkrachten zich dominanter ten opzichte van teruggetrokken kinderen, waardoor deze kinderen steeds passiever worden. Daarnaast reageren kinderen ook minder vriendelijk als leerkrachten dominanter zijn. De leerkrachten kregen een interpersoonlijke vaardigheidstraining waarmee zij de relaties met teruggetrokken kinderen konden verbeteren. De training had geen effect op de kinderen, maar wel op de leerkrachten, aldus Roorda. We constateerden dat leerkrachten na de training minder dominant werden. Dan ontstaat er meer ruimte voor eigen inbreng van het kind. Haar onderzoek is niet via het web verkrijgbaar. Geïnteresseerden kunnen haar mailen met het verzoek om een papieren versie opgestuurd te krijgen. Ze beschikt nog over enkele exemplaren. adres: KNMG: Artsen stellen te makkelijk diagnose ADHD KNMG betwijfelt of alle diagnoses van ADHD juist gesteld zijn. Aanleiding voor deze stelling is de cijfers van de Stichting Farmaceutische Kerngetallen waaruit blijkt dat in 2011 meer dan mensen medicatie gebruikten vanwege ADHD. In 2005 waren dat er nog maar Bijna 45 procent van alle gebruikers was in 2011 tussen de 11 en 21 jaar, dat zijn 83 duizend personen. Kinderpsychiaters en -artsen onderzoeken of het wel terecht is dat steeds meer kinderen met druk gedrag medicijnen krijgen voor ADHD. Staatssecretaris Marlies Veldhuijzen van Zanten van Volksgezondheid zei in de Tweede Kamer dat ze deze zomer een evaluatie van de beroepsgroep verwacht. Steunpunt passend onderwijs voor ouders van start Vanaf 1 augustus kunnen ouders met hun vragen terecht bij het steunpunt passend onderwijs. Het steunpunt beantwoordt alle vragen van ouders hierover. Er wordt samengewerkt door CG-Raad, Platform VG en Balans. Het steunpunt passend onderwijs is onderdeel van 5010, het informatiepunt voor ouders met vragen over onderwijs. Het steunpunt passend onderwijs voor ouders wordt mogelijk gemaakt door het ministerie van OCW. 526

4 Promotie van dr(s) Maureen Bult Maureen Bult is in 2005 afgestudeerd in Pedagogische Wetenschappen aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Zij koos hier in het derde jaar voor de richting orthopedagogiek met als specialisatie lichamelijke handicaps. Na het behalen van haar Masterdiploma heeft zij werkervaring opgedaan als orthopedagoog en onderzoeker bij het Champion Center en de Canterbury Child Development Research Group (beide in Christchurch, Nieuw Zeeland). Daarna is zij van als junior-onderzoeker verbonden geweest aan het Kenniscentrum van revalidatiecentrum de Hoogstraat in Utrecht. Zij was werkzaam op het project dat de validiteit en betrouwbaarheid van de Nederlandse versie van de Children s Assessment of Participation and Enjoyment (CAPE) onderzocht. Zij combineerde dit met haar werk als junior-orthopedagoog voor de afdeling jeugdrevalidatie in hetzelfde revalidatiecentrum. In het onderzoek werd Maureen enthousiast voor het onderwerp participatie. Vanaf 2010 heeft zij zich als promovendus ingezet voor het onderzoek. Maureen is sinds 1 mei 2012 werkzaam als post-doc bij het centrum Brein & Leren van de afdeling Onderwijsneurowetenschap aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Op dinsdag 2 oktober 2012 verdedigde Maureen haar proefschrift aan de Universiteit van Utrecht. Het doel van dit proefschrift was om de participatie aan vrijetijdsactiviteiten van kinderen en jongeren van 2 tot 18 jaar met en zonder een lichamelijke beperking in Nederland te beschrijven en determinanten van participatie te identificeren. Participatie wordt door de Wereldgezondheidsorganisatie gedefinieerd in de International Classification of Functioning (ICF) als iemands deelname aan het maatschappelijke leven. Deelname aan vrijetijdsactiviteiten is een belangrijk onderdeel van het maatschappelijk leven van kinderen en jongeren. Hoewel er een groeiende hoeveelheid literatuur over participatie en de determinanten van participatie is, ontbreken er goede vergelijkingen tussen kinderen met en zonder lichamelijke beperking. Sinds de introductie van de ICF is participatie duidelijker gedefinieerd waardoor de ontwikkeling van meetinstrumenten uitgebreid kon worden en onderzoek naar determinanten kon groeien. In dit proefschrift worden meetinstrumenten van participatie aan vrijetijdsactiviteiten voor peuters en kleuters, schoolgaande kinderen en adolescenten onderzocht op methodologische kwaliteit. Vervolgens worden de determinanten die gerelateerd zijn aan participatie aan vrijetijdsactiviteiten van kinderen en jongeren met en zonder beperking, in een nationaal en internationaal perspectief beschreven. Belangrijkste bevindingen over de meetinstrumenten In hoofdstuk 2 en 3 van het proefschrift werd gekeken naar de validiteit en betrouwbaarheid van Nederlandse vertalingen van een meetinstrument voor het meten van participatie van kinderen en jongeren. De constructvaliditeit van de Assessment of Preschool Children s Participation (APCP), een meetinstrument voor kinderen van 2 tot 6 jaar, werd vastgesteld door middel van een aantal specifieke hypothesen, welke zijn bevestigd. De participatie in activiteiten is lager voor kinderen met een lichamelijke beperking (in vergelijking met hun gezonde leeftijdgenoten) en voor jongere kinderen (2-3 jaar ten opzichte van 4-5 jaar). Zoals verwacht werden geen verschillen gevonden tussen jongens en meisjes op jonge leeftijd, met uitzondering van de frequentie van activiteiten waar vaardigheden voor nodig zijn (bijvoorbeeld puzzelen, luisteren naar verhalen). De test-hertest betrouwbaarheid van het APCP was goed tot uitstekend (ICC 0.63 tot 0.91). De conclusie is dat de Nederlandse vertaling 527

5 van de APCP een valide en betrouwbaar meetinstrument is voor het meten van participatie in vrijetijdsactiviteiten voor kinderen in de leeftijd van 2 tot 6 jaar. De Children s Assessment of Participation and Enjoyment (CAPE) meet participatie in vrijetijdsactiviteiten bij kinderen en jongeren van 6 tot 18 jaar, zowel met als zonder lichamelijke beperking. De constructvaliditeit werd bepaald aan de hand van een aantal hypothesen, welke grotendeels konden worden bevestigd. Kinderen en jongeren met een lichamelijke beperking participeren met een lagere intensiteit dan hun gezonde leeftijdgenoten. Verschillen werden gevonden tussen jongens en meisjes en tussen kinderen in de basisschoolleeftijd en jongeren. Jongens participeren meer in fysieke activiteiten terwijl meisjes meer participeren in de andere activiteitentypes. Adolescenten participeren meer in fysieke en sociale activiteiten en activiteiten waar vaardigheden voor nodig zijn in vergelijking met jongere kinderen. Participatie in vrijetijdsactiviteiten bleek samen te hangen met kind- (cognitie, communicatief, lichamelijk en sociaal functioneren), en gezinsvariabelen (recreatieve en intellectuele culturele oriëntatie). De inter-interviewer en test-hertest betrouwbaarheid waren goed tot zeer goed (ICC s 0.61 tot 0.83). Er kon geconcludeerd worden dat ook de Nederlandse versie van de CAPE een valide en betrouwbaar meetinstrument is om participatie in vrijetijdsactiviteiten te kunnen meten. Belangrijkste bevindingen over de determinanten Recente onderzoeksresultaten die de determinanten van participatie van kinderen en jongeren met een lichamelijke beperking van 2 tot 18 jaar onderzochten, werden beschreven in een literatuurstudie. Voor verschillende diagnostische groepen werden overeenkomstige factoren gevonden die gerelateerd zijn aan de participatie van kinderen en jongeren. De belangrijkste variabelen gerelateerd aan de deelname aan vrijetijdsactiviteiten zijn grove motoriek, manuele vaardigheden, cognitieve vaardigheden, communicatieve vaardigheden, leeftijd en geslacht. Er is relatief weinig informatie bekend over de participatie van jonge kinderen met een lichamelijke beperking. Een prospectieve studie naar vroege voorspellers van participatie bij kinderen met cerebrale parese (CP) is eveneens beschreven in dit proefschrift. Toen de kinderen 2 jaar oud waren zijn door middel van een uitgebreid onderzoek (PERRIN) gegevens over het kind, het gezin en de omgeving van het kind in kaart gebracht. Toen deze kinderen tussen de 6 en 8 jaar oud waren hebben ouders de CAPE ingevuld en daarmee gegevens over de participatie van hun kind gedeeld. Multivariate analyse toonde aan dat grofmotorisch functioneren de sterkste voorspeller voor participatie in formele activiteiten (georganiseerde activiteiten met bepaalde regels) en grofmotorisch functioneren samen met sociale vaardigheden de beste voorspellers zijn voor participatie in informele activiteiten (spontane, vaak kind-geïnitieerde activiteiten). Uit het regressiemodel gericht op de gezinsfactoren bleek dat, wanneer ouders het gevoel hebben beperkt te zijn in het ondernemen van dagelijkse gezinsactiviteiten als het kind 2 jaar oud is, dit de sterkste voorspeller was van de intensiteit van de participatie in vrijetijdsactiviteiten van het kind op 6- tot 8-jarige leeftijd in zowel formele als informele activiteiten. In een ander hoofdstuk werd de participatie van Spaanse en Nederlandse kinderen met CP en hun gezonde leeftijdgenoten met elkaar vergeleken. In vergelijking met Nederlandse kinderen met CP participeerden Spaanse kinderen met CP meer in formele activiteiten en in activiteiten waar vaardigheden voor nodig zijn (bijvoorbeeld paardrijden, een muziekinstrument bespelen). Er zijn geen verschillen gevonden 528

6 voor de informele activiteiten. Als we kijken naar determinanten van de verschillen tussen Nederlandse en Spaanse kinderen dan toont regressieanalyse aan dat kindvariabelen (leeftijd, geslacht, niveau van grofmotorisch functioneren) gerelateerd zijn aan de deelname aan vrijetijdsactiviteiten. Het land waar iemand woont was alleen van invloed op de deelname aan formele activiteiten. Het laatste hoofdstuk van dit proefschrift beschrijft de relatie tussen de voorkeur voor activiteiten in de vrije tijd en de daadwerkelijke participatie in deze activiteiten. Kinderen met een lichamelijke beperking hebben minder voorkeur voor fysieke activiteiten, sociale activiteiten en informele activiteiten in vergelijking met hun gezonde leeftijdgenoten. Zij participeren ook minder in deze activiteiten. Een discrepantiescore werd berekend die aangaf voor hoeveel activiteiten er een hoge voorkeur is, maar waarin het kind niet heeft geparticipeerd in de afgelopen 4 maanden. Er werden geen verschillen gevonden voor de discrepantiescore score tussen kinderen en jongeren met een lichamelijke beperking en hun gezonde leeftijdgenoten. Verschilscores werden beïnvloed door leeftijd en geslacht voor kinderen zonder een lichamelijke beperking, maar niet voor kinderen met een lichamelijke beperking. Belangrijkste bevindingen uit dit proefschrift De APCP is een valide en betrouwbaar meetinstrument voor het meten van participatie in vrijetijdsactiviteiten bij kinderen in de leeftijd van 2 tot 6 jaar met en zonder een lichamelijke beperking. De CAPE is een valide en betrouwbaar meetinstrument voor het meten van participatie in vrijetijdsactiviteiten bij kinderen en jongeren met en zonder een lichamelijke beperking in de leeftijd van 6 tot 18 jaar. Een groot aantal variabelen is gerelateerd aan de deelname van kinderen en jongeren met een lichamelijke beperking. Variabelen zijn vergelijkbaar tussen diagnostische groepen. Grofmotorisch functioneren en sociale vaardigheden van het kind op tweejarige leeftijd en het gevoel van ouders dat zij beperkt zijn in het ondernemen van gezinsactiviteiten als hun kind jong is, zijn gerelateerd aan de intensiteit van deelname aan vrijetijdsactiviteiten van het kind op schoolgaande leeftijd. Bij het vergelijken van participatie van kinderen met CP en hun gezonde leeftijdgenoten tussen Nederland en Spanje lijken gevonden verschillen, voor formele activiteiten, cultureel bepaald te zijn. Kinderen met een lichamelijke beperking ervaren geen grotere discrepantie tussen de activiteiten waarin zij zouden willen participeren en de activiteiten waarin zij daadwerkelijk participeren in vergelijking met kinderen zonder een lichamelijke beperking. Kinderen met een lichamelijke beperking hebben wel een lagere voorkeur voor alle types van activiteiten. Voor meer informatie zie AGENDA 29 oktober Iedereen gemotiveerd. Gemotiveerd zijn in het onderwijs (zie nummer 5). 5 november Congres Van je familie moet je het hebben! (zie nummer 9). 30 november Vooraankondiging Dutch-ACD, PER- RIN+, LEARN2MOVE-sypmposium (zie nummer 9). 529