Mestvergisting in Zeeland

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Mestvergisting in Zeeland"

Transcriptie

1 Mestvergisting in Zeeland Een onderzoek naar de haalbaarheid van Mestvergisting op rundveehouderijen Dr. J. de Groene Drs. P.J. Vollaard ir. P.H.M. Dekker ir. H.J.C. van Dooren Hogeschool Zeeland, Spring, Centrum voor Duurzaamheid en Water Hogeschool Zeeland, Spring, Centrum voor Duurzaamheid en Water Praktijk Onderzoek Plant en Omgeving, Wageningen-UR Animal Sciences Group, Wageningen-UR Met dank aan W. Buiter (ZLTO) en K. Ferdinandus (Hogeschool Zeeland, Spring, Centrum voor Duurzaamheid en Water) Vlissingen/Lelystad, februari

2 Inhoudsopgave 1. Inleiding Aanleiding haalbaarheidsstudie Werkwijze Opbouw rapport 4 2. Mestvergisting Het principe van mestvergisting Ervaringen in andere landen De installatie en financiële stimuleringsmaatregelen Bijdrage van mestvergisting aan broeikasgasemissie op provinciaal niveau Samenvatting en conclusie Gevolgde methode en onderzochte bedrijven Inleiding Gevolgde methode Overzicht van onderzochte bedrijven Samenvatting en conclusie Resultaten Resultaten van de eerste enquête Resultaten van de quick scan onder 10 bedrijven Resultaten van de haalbaarheidsberekening bij 2 bedrijven Wegen naar een rendabele situatie van mestvergisting Beschikbaarheid van covergistingsproducten en het sluiten van ketens Samenvatting en conclusie Samenvatting, conclusies en aanbevelingen Samenvatting en conclusies Aanbevelingen 35 Geraadpleegde literatuur 36 Bijlagen 37 Bijlage 1 37 Bijlage

3 1. Inleiding 1.1. Aanleiding haalbaarheidsstudie In opdracht van de Provincie Zeeland heeft Praktijkonderzoek Plant en Omgeving van Wageningen UR in 2001/2002 een studie uitgevoerd getiteld Toekomstgericht ondernemen in een bedrijvennetwerk (januari 2002). In dat rapport is uiteengezet hoe de Zeeuwse landbouw door stimulering van nieuwe samenwerkingsverbanden kansen en nieuwe marktmogelijkheden kan creëren. Naar aanleiding van dit rapport is door verschillende instanties, waaronder de ZLTO, tijdens een workshop onderzocht welke vernieuwende activiteiten voor agrarische bedrijven opgezet kunnen worden. Uit deze workshop is een aantal initiatieven voortgekomen waaronder de opwekking van duurzame energie op landbouwbedrijven. Besloten is de focus te leggen op energie-opwekking door mestvergisting op veehouderijbedrijven. De gedachte van de workshopdeelnemers was dat mestvergisting zowel economische als milieuvoordelen zou kunnen opleveren. Mestvergisting zou bij kunnen dragen aan de verbreding van de agrarische bedrijfsvoering. Het economische voordeel zou liggen in de vermindering van de hoeveelheid af te nemen elektriciteit en in de teruglevering aan het net, het gebruik van restwarmte op het eigen bedrijf of in de directe omgeving en de vermindering van aankoop van kunstmest. Vanuit milieuoogpunt kan met mestvergisting een reductie van de emissie van broeikasgassen tot stand gebracht worden. Daarnaast zouden minder mineralen (in de vorm van kunstmest) hoeven te worden aangevoerd op het bedrijf en kan reductie van stank plaatsvinden. Omdat er nog veel vragen over de financieel-technische mogelijkheden en de economische haalbaarheid van mestvergisting -al dan niet met covergisting- bestaan, is besloten eerst een haalbaarheidsstudie uit te voeren. Een projectgroep bestaande uit ZLTO, Hogeschool Zeeland, provincie Zeeland en Wageningen Universiteit & Researchcentrum (Wageningen-UR) heeft het idee verder uitgewerkt en een beroep gedaan op de subsidiemogelijkheden uit de zgn. MAPgelden, beheerd door Delta N.V. Eind 2003 heeft de stuurgroep MAP besloten een subsidie toe te kennen aan een haalbaarheidsstudie mestvergisting in Zeeland. Daarnaast is ook nog een bijdrage van de provincie Zeeland verkregen. Hogeschool Zeeland is als projectleider opgetreden; het onderzoek is gezamenlijk uitgevoerd door Wageningen-UR en Hogeschool Zeeland Werkwijze Doel van deze studie is om inzicht te krijgen in de mogelijkheden van mestvergisting op Zeeuwse bedrijven. Indien uit deze studie zou blijken dat mestvergisting economisch haalbaar is, wordt gedacht aan de opzet van een pilot op bedrijven van geïnteresseerde deelnemers, die bedrijfseconomisch en maatschappelijk haalbaar is. Daartoe zijn de volgende activiteiten verricht. In maart 2004 is Hogeschool Zeeland van start gegaan met de voorbereiding en uitvoering van een enquête onder 125 veehouderijen in Midden-Zeeland. Alle bedrijven met meer dan 100 nge op Walcheren, Noord en Zuid-Beveland zijn aangeschreven. Twee studenten hebben als afstudeeropdracht zich verdiept in de problematiek van mestvergisting en deze enquête uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in twee afstudeerrapporten (juni 2004). Eén rapport heeft als invalshoek de juridische aspecten van mestvergisting, het andere heeft een bedrijfseconomische invalshoek. Van de respondenten hebben 30 bedrijven aangegeven interesse te hebben in mestvergisting. De studenten zijn met dit gegeven verder aan de slag gegaan en hebben ook een tweede enquête voorbereid. Deze enquête is vervolgens onder 10 geïnteresseerde rundveehouderijen uitgezet. De bedrijven zijn geassisteerd bij het invullen van de enquête door een bedrijfsspecialist van de ZLTO. Op grond van deze verzamelde gegevens heeft Wageningen-UR een quick scan gemaakt van het perspectief van mestvergisting voor deze bedrijven. Het inzicht in het rendement van het geïnvesteerd vermogen is gebaseerd op de veestapel van de bedrijven, de mogelijkheden voor covergisting en een globaal investeringsplaatje. 5

4 Aan de hand van de gemaakte quick scan zijn twee bedrijven uitgekozen die het hoogste scoorden met het rendement op geïnvesteerd vermogen, gunstige omgevingsfactoren (zoals de kans op gezamenlijke mestvergisting, perspectieven voor covergisting) en bedrijfsspecifieke factoren (o.a. nieuwe mestwetgeving, in aanmerking komend voor derogatie, noodzakelijke investeringen, gebruik restwarmte etc.). Deze bedrijven zijn in detail doorgerekend en ook is ingegaan op perspectiefvolle ontwikkelingen en kansen. In de analyse is het perspectief van nieuwe ontwikkelingen kwalitatief en waar mogelijk ook kwantitatief aangegeven. Ook is berekend welke bijdrage mestvergisting in Zeeland zou kunnen leveren aan de reductie van broeikasgassen Opbouw rapport In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op mestvergisting. Het principe van mestvergisting wordt besproken, ervaringen tot nu toe, de mogelijkheden van covergisting en financiële stimuleringsmaatregelen. De laatste paragraaf bevat een berekening van de milieueffecten van mestvergisting, uitgedrukt in CO 2 -equivalenten. In hoofdstuk 3 wordt de gevolgde methode en dan met name het gehanteerde rekenmodel om de economische rentabiliteit te berekenen uitgelegd. Tevens is een korte beschrijving van de 10 doorgerekende bedrijven opgenomen. De resultaten uit de beide enquêtes alsmede de gedetailleerde doorrekening van 2 bedrijven komen in hoofdstuk 4 aan de orde; het slothoofdstuk bevat conclusies en aanbevelingen. 6

5 2. Mestvergisting 2.1. Het principe van mestvergisting Vergisting is een proces dat van nature plaatsvindt wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De belangrijkste voorwaarde is het ontbreken van zuurstof (anaerobische omstandigheden). Mestvergisting is een microbiologisch proces waarbij organische stof door bacteriën wordt afgebroken. Hierbij ontstaat biogas dat kan worden verbrand in een gasmotor die een generator aandrijft. Daarbij worden warmte en elektriciteit geproduceerd. De biomassa kan bestaan uit mest, maar er kunnen ook diverse andere organische producten aan worden toegevoegd. Bij het vergistingsproces ontstaat biogas; een gasmengsel dat voor 60-65% bestaat uit methaan (CH 4 ) en voor 35-40% uit kooldioxide (CO 2 ). Het verloop van het vergistingsproces is afhankelijk van een aantal factoren zoals temperatuur, zuurgraad, verblijftijd en menging. Mestvergisting geeft toegevoegde waarde aan mest doordat de bemestende waarde van vergiste mest toeneemt. In figuur 2.1. op de volgende bladzijde is een schematische weergave van het mestvergistingsproces te zien. Door middel van mestvergisting kan financieel voordeel behaald worden doordat het eigen gebruik van aardgas en elektriciteit afneemt en/of door een deel van de warmte en elektriciteit terug te leveren aan het net of in te zetten bij derden (Tijmensen et al, 2002). Om het rendement van de installatie te verhogen is het interessant om andere organische stoffen toe te voegen aan de mest. Hierbij kan gedacht worden aan producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf, maar ook van buiten het bedrijf. Dergelijke producten kunnen bestaan uit (energie)gewassen (maïs, gras, oogstresten) of organische reststromen uit de voedings- of genotsmiddelenindustrie (bietenpulp, aardappelpersvezels, biergist). Mestvergisting zonder covergisting is vrijwel niet economisch haalbaar. In Nederland was het tot voor kort niet toegestaan om te covergisten vanwege o.a. de onzekerheid of het vergistingsproduct voldoet aan de normen in het Meststoffenbesluit en dus op het land mag worden uitgereden. Een andere reden is de mogelijke aanwezigheid van ziektekiemen in het eindproduct bij toepassing van bepaalde cosubstraten van dierlijke oorsprong (onder andere Salmonella, BSE, varkenspest en MKZ). Wanneer bij mest ander organisch materiaal wordt gevoegd, dat vaak gekarakteriseerd zal zijn als afval, wordt de mest als afval beschouwd en is de afvalstoffenwetgeving van toepassing met alle consequenties van dien. Tegenover deze bezwaren staan enkele duidelijke voordelen; veel mogelijke co-producten zijn rijk aan organische stof waardoor de gasopbrengst en dus de rentabiliteit van een mestvergistingsinstallatie sterk kan toenemen. In plaats van het afvoeren van biomassa van het bedrijf of uit het gebied, hetgeen transport en dus energie kost, levert deze biomassa door vergisting extra biogas op en dus duurzame energie. 7

6 Figuur 2.1. Schematisch weergave van mestvergistingsproces In juni 2004 is een groene (positieve) lijst verschenen van producten die mogen worden mee(co)vergist. Hierdoor nemen de mogelijkheden voor mestvergisting toe. De situatie in Duitsland en Denemarken laat zien dat door covergisting de rentabiliteit van het mestvergisten toeneemt (zie paragraaf 2.2.) De lijst van producten die meevergist mogen worden is echter aanmerkelijk kleiner dan in Duitsland en Denemarken waardoor een succesvolle introductie van mestvergisten belemmerd kan worden. 8

7 2.2 Ervaringen in andere landen Gedurende eind jaren zeventig en begin jaren tachtig zijn er in Nederland enkele tientallen mestvergisters in bedrijf geweest. Drijfveren waren de oliecrisis en de stankreductie door de mestvergister. Doordat de techniek nog onvoldoende ontwikkeld was, traden veel storingen en problemen op. Mede hierdoor bleek mestvergisting ook financieel niet aantrekkelijk. In de ons omringende landen hebben deze problemen zich ook voorgedaan. Maar anders dan in Nederland zijn daar wel enkele initiatiefnemers doorgegaan met het verbeteren van de vergistingsinstallaties. Met name door het ontwikkelen van een geschikte biologische gasreiniging is een groot deel van de technische problemen opgelost. Doordat deze technische ontwikkelingen aan Nederland zijn voorbijgegaan en vanwege de minder gunstige financiële stimuleringsregelingen, kent Nederland ten opzichte van met name Duitsland en Denemarken een aanzienlijke achterstand. Door de slechte ervaringen met eerdere installaties wordt vergisting in Nederland door sommige agrariërs nog steeds met scepsis bekeken. Sinds het begin van dit decennium zijn weer een aantal mestvergisters in bedrijf. Drie daarvan staan op praktijkcentra van Wageningen-UR; op Praktijkcentrum voor innovatie in de varkenshouderij in Sterksel (NB), op Praktijkcentrum voor Melkveehouderij en Milieu De Marke in Hengelo (Gld) en op Praktijkcentrum voor het noordelijke melkveehouderijgebied Nij Bosma Zathe in Goutum. In Duitsland en Denemarken wordt mestvergisting thans op grote schaal toegepast. Een belangrijke stimulans voor de toename van het aantal mestvergistingsinstallaties is het systeem van terugleververgoedingen voor de geproduceerde (duurzame) elektriciteit in die landen. Hierbij ontvangt de producent gedurende een lange periode een hoge vergoeding voor de duurzame elektriciteit. Ook is de afzet van het digestaat er beter geregeld dan in Nederland. Dit komt enerzijds doordat het probleem van mestoverschot in met name Duitsland minder groot is, anderzijds doordat de meerwaarde van het digestaat ten opzichte van het gebruik van verse mest bij bemesting wordt onderkend. Daarnaast zijn de aanwezigheid van een infrastructuur (o.a. stadsverwarmingsnetten) voor rendabele afzet van warmte en subsidies in de ontwikkelingsfase en begeleiding vanaf de start, al dan niet via particuliere organisaties, van belang. Het betrekken van de boeren als leveranciers en afnemers van mest bij de bedrijfsvoering en kwaliteitscontrole bleek van groot belang in de acceptatie van de techniek. In Duitsland zijn op dit moment meer dan centrale en decentrale mestvergisters operationeel. In Denemarken waren er in 2001 ruim twintig centrale mestvergisters in bedrijf. Zowel in Duitsland als in Denemarken is covergisten van organische residuen geaccepteerd en volledig operationeel; bij het merendeel van mestvergisters wordt organisch materiaal toegevoegd. In figuur 2.2. is de marktpenetratie van mestvergisting in een aantal Europese landen weergegeven, evenals de absolute mestproductie in deze landen. De marktpenetratie is gedefinieerd als de hoeveelheid biogas die d.m.v. mestvergisting wordt opgewekt ten opzichte van de hoeveelheid biogas die theoretisch uit alle varkens- en rundermest kan worden opgewekt. In Duitsland en Denemarken heeft mestvergisting een hogere marktpenetratie bereikt dan in de andere landen. In België is nog maar een enkele installatie operationeel. In de UK is een groot potentieel voor mestvergisting, maar is de marktpenetratie nog laag. Nederland heeft een groter potentieel voor mestvergisting dan Denemarken, maar loopt sterk achter wat betreft de marktpenetratie. 9

8 Figuur 2.2. Marktpenetratie van mestvergisting en mestproductie in verschillende landen Bron: Tijmensen, De installatie en financiële stimuleringsmaatregelen Een vergistingsinstallatie is een technisch geheel gericht op het uit biomassa winnen van energie, daarbij gebruik makend van natuurlijke processen. Een vergistingsinstallatie kan opgedeeld worden in drie functionele delen: de productie van biogas, de benutting van biogas en de voor- en naopslag van mest. Er zijn twee hoofdtypen vergisters: propstroomsystemen (volgens het first in first out -principe, de verse mest die het eerste de vergister ingaat, komt er ook als eerst vergiste mest weer uit) en volledig geroerde systemen (mest wordt in een silo gebracht en via mechanische roerders of biogasrecirculatie in beweging gehouden). Mestvergisting vergt een aanzienlijke investering in een reactor, een warmtekracht-installatie en apparatuur als mestleidingen, meet- en regelapparatuur en pompen. Wanneer alleen mest wordt vergist ligt de grens voor een positief rendement op 150 koeien met jongvee dan wel 650 zeugen of 1500 vleesvarkens (Tijmensen 2003). Door covergisting kan een hoger rendement worden behaald. In de praktijk varieert de terugverdientijd van vier tot negen jaar bij een levensduur van twintig jaar van de biogasinstallatie. Het is mogelijk om een bestaande mestopslag om te bouwen mits er zowel een kelder als een silo aanwezig is; indien dit niet zo is, is het beter om een nieuwe mestvergister te kiezen. Covergisting kan gebeuren in installaties met uiteenlopende capaciteiten (van kleinschalige boerderij-installaties < ton/jaar tot centrale vergistinginstallaties met industriële capaciteit (> ton/jaar)). Opschaling is economisch gunstiger, maar de logistieke organisatie van de aanen afvoer van biomassastromen kan dan een beperkende rol spelen. Voor een vergistingsinstallatie zijn de volgende financiële stimuleringsregelingen beschikbaar: Fiscale instrumenten zoals de Energie Investeringsaftrek (EIA), Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Vrije Afschrijving Milieuinvesteringen (VAMIL). Deze regelingen zijn interessant als een bedrijf voldoende winst maakt, zodat het van de volledige aftrek gebruik kan maken. Mocht dat (nog) niet zo zijn, dan is een leaseconstructie een aantrekkelijke optie. De leasemaatschappij (de bank) komt dan in aanmerking voor deze regelingen. Deze kan het financiële voordeel doorberekenen. Een subsidie op grond van het CO 2 reductieplan (SenterNovem). Bepalend voor het verkrijgen van de subsidie zijn de kosten per bespaarde ton CO 2 -emissie. Nieuw is dat ook de reductie van andere klimaatverstorende gassen zoals methaan en lachgas subsidie kan opleveren. Financiering van het project tegen een gunstige rente (Groenfinanciering). 10

9 De nieuwe wet Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP), waarbij een vastgelegde prijs per kwh wordt betaald gedurende een periode van tien jaar. Dit systeem kan veel van de onzekerheid ten aanzien van investeringsrisico s wegnemen omdat deze regeling voor 10 jaar geldt. 2.4 Bijdrage van mestvergisting aan broeikasgasemissie op provinciaal niveau Nederland heeft zich, naar aanleiding van de klimaatconferentie in Kyoto van december 1997, verplicht om in de periode een vermindering in de uitstoot van broeikasgassen van 6% ten opzichte van 1990 te realiseren. Door het toepassen van mestvergisting kan bijgedragen worden aan de ontwikkeling van duurzame energie binnen Nederland. Mestvergisting draagt op twee manieren bij aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Allereerst wordt de directe uitstoot verminderd. Weliswaar komt meer methaangas vrij maar dit wordt opgevangen en door verbranding omgezet in kooldioxide. Omdat methaan een grotere broeikasgaswerking heeft dan koolstofdioxide (1 kg CH 4 komt overeen met 21 kg CO 2 ) is het netto effect toch positief.ten tweede wordt door de opwekking van energie (elektriciteit en warmte) elders uitstoot voorkomen. Andere effecten van mestvergisting op emissie van broeikasgassen zijn de uitstoot van lachgas en ammoniak tijdens de toediening van vergiste mest en de extra besparing van energie door daling van het kunstmestgebruik bij toepassing van vergiste mest als meststof. De totale bijdrage van mestvergisting aan het terugdringen van het broeikaseffect is uit te rekenen met behulp van de TEWI-methode. TEWI staat voortotal Equivalent Warming Impact en is een gestandaardiseerde methode voor het berekenen van de emissiereductie van broeikasgassen over de levenscyclus van een project zoals die gehanteerd wordt binnen het Reductieplan Overige Broeikasgassen van SenterNovem. Voor een aantal basistechnieken voor mestverwerking, waaronder vergisting, is deze methode verder uitgewerkt door Van Os, et al. (2003). Zij vergelijken de emissies van broeikasgassen bij een mestverwerkingstechniek (huidige situatie) met de emissies in de mestverwerkingsketen vóór toepassing van de techniek (referentiesituatie). Het emissie reductie potentieel (ERP) van een mestverwerkingstechniek wordt berekend als de emissie van de mestverwerkingstechniek minus de emissie van de referentiesituatie. De emissie wordt berekend aan de hand van emissiefactoren (EF) vermenigvuldigd met de hoeveelheid verwerkte mest. Om deze berekening uit te voeren worden de referentiesituatie en de huidige situatie opgedeeld in verschillende activiteiten met elk een bijbehorende emissiefactor. De verschillende activiteiten in het geval van mestvergisting zijn: opslag (zowel in de huidige situatie als in de referentiesituatie), transport (zowel in de huidige situatie als in de referentiesituatie), aanwending (zowel in de huidige situatie als in de referentiesituatie), proces (in de huidige situatie) en hulpstof (in de huidige situatie). De referentiesituatie is gedefinieerd als een vooropslag van onbewerkte mest gedurende 6 maanden gevolgd door transport en aanwending op het land (zie figuur 2.3.). In figuur 2.4. zijn de verschillende onderdelen van mestvergisting schematisch weergegeven. Figuur 2.3. Schematische weergave van referentiesituatie (Van Os et al., 2003) 11

10 Figuur 2.4. Schematische weergave van de onderdelen van basistechniek mestvergisting (Van Os et al., 2003) De emissiefactoren voor de verschillende onderdelen van mest worden berekend aan de hand van omzettingscoëfficiënten en zijn daardoor afhankelijk van de gebruikte mestsoort. Om een berekening te maken van het effect van mestvergisting op de emissie van broeikasgassen in de provincie Zeeland is in tabel 2.1. een overzicht gegeven van de beschikbare mest in de provincie in het jaar Daarbij is er van uitgegaan dat de beschikbare mest bestaat uit de mest die geproduceerd wordt door in de provincie aanwezige dieren vermeerderd met de hoeveelheid mest die aangevoerd wordt van buiten de provincie en verminderd met de mest die afgevoerd wordt naar andere provincies. De cijfers zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek ( Tabel 2.1. Mestproductie, aan- en afvoer van mest voor de provincie Zeeland in 2002 [ton] ton in 2002 productie Aanvoer afvoer totaal dunne rundveemest vaste pluimveemest dunne pluimveemest dunne vleesvarkensmest dunne zeugenmest overige mest totaal Deze gegevens zijn gebruikt voor berekeningen met het TEWI-model; het resultaat daarvan is weergegeven in tabel 2.2. Daarbij is verder rekening gehouden met een opslag voorafgaand aan de vergisting van 21 dagen en een verdubbeling van de transportbewegingen ten opzichte van de referentiesituatie. Dit is gedaan omdat de verwachting is dat er meer mest naar de vergister en van de vergister naar het land getransporteerd moet worden. Duidelijk is dat door vergisting de uitstoot van broeikasgassen tijdens opslag sterk vermindert. De emissie tijdens transport neemt wel toe en ook de emissie van lachgas (N 2 O) is licht hoger maar een grotere reductie is bereikt door uitsparing van CO 2 -emissie bij opwekking van elektriciteit elders. Deze besparing is onder hulpstoffen weergegeven. De totale besparing bedraagt ton CO 2 -equivalenten. Dat komt overeen met 190,4 kg CO 2 -equivalenten per ton mest. Wanneer niet alle mest maar de helft van de mest in Zeeland vergist zou worden omdat het niet voor alle veehouders of akkerbouwers rendabel is om deel te nemen bedraagt de reductie altijd nog ton CO 2 -equivalenten oftewel 35,1% van de totale emissie in de referentiesituatie. 12

11 Tabel 2.2. Totale emissies in ton per jaar in Zeeland Referentie Initiatief CH 4 N 2 O CO 2 Totaal CO 2 - equivalenten CH 4 N 2 O CO 2 Totaal CO 2 - equivalenten Opslag Transport Proces Hulpstoffen Aanwending Totale emissie Emissie Reductie Potentieel ERP % van referentie 70,3% Er is geen totaalbeeld van de broeikasgasemissies in Zeeland. Alleen de uitstoot van CO 2 wordt op provinciaal niveau bijgehouden en bedroeg in ,4 Mton. Op nationaal niveau zijn echter wel gedetailleerde cijfers bekend. Zo bedroeg de totale methaanemissie in Nederland in ,7 Mton CO 2 -equivalenten terwijl de totale emissie van broeikasgassen in dat jaar 224,5 Mton CO 2 - equivalenten bedroeg. Het aandeel van methaan in de totale broeikasgasemissie was daarmee in ,2%. De bijdrage van de landbouw in de totale emissie van broeikasgassen was ruim 10% namelijk 23,0 Mton CO 2 -equivalenten maar het aandeel in de totale methaanemissie lag veel hoger namelijk op 42%. De uitstoot van methaan uit de landbouw bedroeg 8,7 Mton CO 2 - equivalenten. Het aandeel methaan in de totale uitstoot van broeikasgassen in de landbouw is dus relatief groot. Op basis van de verhoudingen tussen de verschillende emissies op nationaal niveau is voor Zeeland de totale broeikasgasemissie en de emissie van methaan voor zowel de hele provincie als de landbouw uitgerekend. Bovenstaande gegevens zijn afkomstig uit het milieucompendium van het RIVM ( Tabel 2.3. Emissie van broeikasgassen in 2000 (waaronder methaan) in Nederland en Zeeland totaal en uit de landbouw (waaronder mest) in Mton CO 2 -equivalenten per jaar (vette waarden zijn schattingen op basis van verhoudingen in Nederland) Nederland Nederland Zeeland Zeeland Totaal Landbouw Landbouw Alle broeikasgassen 224,5 23,0 16,4 1,68 CO 2 183,2 6,96 13,4 0,51 Methaan 20,7 8,7 1,51 0,63 De vermindering van broeikasgasemissie door mestvergisting ( ton CO 2 -equivalenten) bedraagt dus 1,57% van de totale broeikasgasemissie in Zeeland, 17,1% van de totale methaanemissie in Zeeland en 40,9% van de methaanemissie uit de landbouw in Zeeland Samenvatting en conclusie Mestvergisting wordt in Nederland nog nauwelijks toegepast. Zeker in vergelijking met Duitsland en Denemarken waar mestvergisting op grote schaal wordt toegepast, loopt Nederland ver achter. Sinds kort is het in Nederland toegestaan producten mee te vergisten. Door covergisting neemt de rentabiliteit van mestvergisting toe, waardoor het mestvergisten meer perspectieven biedt. Er zijn in Nederland diverse financiële stimuleringsmaatregelen beschikbaar; met name de MEP- 13

12 regeling is interessant omdat deze voor een periode van 10 jaar de prijs voor geleverde kwh vastlegt. Mestvergisting kan een bijdrage leveren aan de reductie van broeikasgassen en methaanemissie in de provincie Zeeland. Dit wordt voornamelijk gerealiseerd door vermindering van de emissie tijdens opslag en de uitsparing van CO 2 emissies door opwekking van elektriciteit elders. De vermindering bedraagt 1,57% van de totale broeikasgasemissie, 17.1% van de totale methaanemissie en 40,9% van de methaanemissie uit de landbouw in Zeeland. 14

13 3. Gevolgde methode en onderzochte bedrijven 3.1. Inleiding Deze studie is gestart met een enquête onder 125 veehouderijen in Midden-Zeeland. Alle bedrijven met meer dan 100 nge op Walcheren, Noord en Zuid-Beveland zijn aangeschreven. Van de 45 ingevulde enquêtes (een respons van 36%) hebben 30 bedrijven aangegeven interesse te hebben in mestvergisting. Een tweede enquête is vervolgens onder 10 (van deze 30) geïnteresseerde rundveehouderijen uitgezet. De bedrijven zijn geassisteerd bij het invullen van de enquête door een bedrijfsspecialist van de ZLTO. Door Wageningen-UR is een quick scan gemaakt van het perspectief van mestvergisting voor deze 10 bedrijven. Op grond van deze uitkomsten zijn 2 bedrijven uitgekozen die het hoogst scoorden met het rendement op geïnvesteerd vermogen en gelet op omgevingsfactoren (kans op gezamenlijke mestvergisting, perspectieven voor covergisting) en bedrijfsspecifieke factoren (o.a. nieuwe mestwetgeving, in aanmerking komend voor derogatie, noodzakelijke investeringen, gebruik restwarmte etc.). Deze bedrijven zijn in detail doorgerekend en ook is ingegaan op perspectiefvolle ontwikkelingen en kansen. In de analyse is het perspectief van nieuwe ontwikkelingen kwalitatief en waar mogelijk ook kwantitatief aangegeven. In onderstaande paragraaf is beschreven van welke veronderstellingen bij de berekeningen is uitgegaan. In paragraaf 3.3. volgt een korte beschrijving van de 10 doorgerekende bedrijven Gevolgde methode Het inzicht in het rendement van het geïnvesteerd vermogen van de 10 bedrijven wordt gebaseerd op de veestapel van deze bedrijven, de mogelijkheden voor covergisting en een globaal investeringsplaatje. Hiervoor is een berekeningsmodel gebruikt dat is ontwikkeld door Wageningen-UR. In dit model is een groot aantal veronderstellingen gehanteerd die achtereenvolgens beschreven worden. Mestproductie De nuttige mestproductie van de opgegeven dieren vormt de basis van de berekeningen. Deze nuttige mestproductie is het aandeel van de totale mestproductie dat opgevangen wordt en gebruikt kan worden voor vergisting en is afhankelijk van het productieniveau en het beweidingregime dat door de veehouders wordt gehanteerd. Uitgangpunten voor de berekening van de mestproductie staan weergegeven in de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN-V). Omdat er geen gegevens over de aanwezige aantallen jongvee beschikbaar zijn is uitgegaan van een vervangingspercentage van 33%. Voor de categorie jongvee ouder dan één jaar is dit percentage vermenigvuldigd met 1,1 en is het aantal dieren tenslotte verhoogd met één. Voor de categorie jongvee jonger dan één jaar is dit percentage vermenigvuldigd met 1,3 en is het aantal dieren tenslotte verhoogd met één. Wanneer voor het melkvee beweiding wordt toegepast is ervan uitgegaan dat ook het jongvee beweid wordt. Gasproductie Het biogas ontstaat uit de omzetting van organische stof door bacteriën. In de berekeningen is uitgegaan van een organische stofgehalte in de mest van 6,4% en een specifieke methaanopbrengst van 0,18 m 3 per kg organische stof. De verbrandingswaarde van methaan is 35,8 MJ per m 3 terwijl aangenomen wordt dat de omzetting tot elektriciteit in een warmte kracht koppeling (WKK) plaatsvindt met een efficiëntie van 32%. Het aantal draaiuren per jaar is gesteld op Investeringen in vergistingsinstallatie De investeringen in een vergistingsinstallatie hangen af van de grootte van de installatie (mestsilo en WKK-installatie).Op basis van de gemiddelde mestproductie per dag en uitgaande van een verblijftijd van 40 dagen is de inhoud van de vergister te berekenen. Aan de hand van deze inhoud en de berekende diameter bij een hoogte van 5 meter zijn de investeringen in silo, isolatie, overkapping, gasopslag, roerwerk en verwarming berekend. Voor alle bedrijven is uitgegaan van een voormengput waar mest en eventueel co- 15

14 vergistingsmateriaal met elkaar vermengd worden voordat dit naar de vergister wordt gepompt. Deze voormengput kost inclusief mixer en pomp, meet- en schakelapparatuur en montage ,=. Investeringen in de WKK vinden plaats op basis van het benodigde elektrische vermogen van de WKK. Voor de bijkomende kosten van geluidsomkasting, noodkoeler en schakelkasten is een standaardbedrag van ,= aangenomen. In de Quick Scan is ervan uitgegaan dat in de situatie zonder covergisting geen extra kosten voor naopslag van de vergiste mest hoeven te worden gemaakt omdat daarvoor de bestaande mestopslag gebruikt kan worden. Dit is niet bij alle bedrijven het geval zoals blijkt uit de antwoorden. Daarom is de situatie omtrent de mestopslag meegenomen in de keuze van twee bedrijven die uitgebreider doorgerekend worden. Naast bovengenoemde investeringen moet rekening worden gehouden met een aantal standaardposten zoals aanpassing van de netaansluiting, aanpassing van het verwarmingssysteem, bijkomende leidingwerk en de advisering, installatie en het opstarten van de vergister.totaal is hiervoor bij elk bedrijf een post van ,= meegenomen. Wanneer voor covergisting gekozen wordt moet ook rekening gehouden worden met de opslag van het covergistingsmateriaal, een installatie om droog covergistingsmateriaal in de vergister te brengen en met investeringen in extra mestopslagcapaciteit. Voor de opslag van de covergistingsmaterialen is uitgegaan van een kuilplaat met een vervangingswaarden van 25 per m 2 en voor de opslag van mest van een foliebassin met een vervangingswaarde van 25 per m 3. De uitgangspunten voor de berekening van het oppervlak aan kuilplaat voor covergistingsmateriaal zijn overgenomen uit KWIN-V en Handboek Melkveehouderij; beide uitgaven van Wageningen-UR (Praktijkonderzoek Veehouderij, 2004 en Praktijkonderzoek Veehouderij, 1997). De inhoud van de extra mestopslag is gesteld op een kwart van het volume van het co-vergistingsmateriaal. De inbrenginstallatie is nodig wanneer grote hoeveelheden materiaal vergist worden (meer dan 2000 ton per jaar) en kost ,=. Jaarkosten Op basis van de investeringen kunnen jaarkosten voor afschrijving, rente en onderhoud berekend worden. Afschrijvings- en onderhoudspercentages zijn afhankelijk van verwachte levensduur en onderhoudsfrequentie. Dit zijn de vaste jaarkosten. De variabele jaarkosten bestaan uit arbeid, eventuele kosten voor aanschaf van co-vergistingsmateriaal, extra arbeid en de jaarlijkse accountantverklaring in verband met de MEP-vergoeding. Er is in de Quick Scan geen rekening gehouden met extra kosten voor mestafzet als gevolg van covergisting. Opbrengsten Op basis van methaanproductie, verbrandingswaarden en omzettingsefficiëntie is de hoeveelheid opgewekte elektriciteit berekend. Van deze bruto hoeveelheid wordt 2,5% gebruikt voor de vergistingsinstallatie zelf. Na aftrek hiervan komt de netto opgewekte elektriciteit in aanmerking voor de MEP-subsidie. Er is gerekend met een subsidie van 0,097 per kwh. Met de opgewekte elektriciteit kan aanschaf van elektriciteit uit het net voorkomen worden. Daarbij is uitgegaan van het opgegeven verbruik tijdens piek- en daluren. Wanneer geen verdeling over piek- en daluren bekend is, wordt een verdeling van 70% tijdens piekuren en 30% tijdens daluren aangehouden. Wanneer helemaal geen verbruikgegevens zijn opgegeven wordt gewerkt met een gestandaardiseerd elektriciteitgebruik van 5,6 kwh per 100 kg geproduceerde melk voor een bedrijf met een conventionele melkstal en 10 kwh per 100 kg geproduceerde melk voor bedrijven met een automatisch melksysteem. Er is gerekend met kosten voor aanschaf tijdens piekuren van 0,1265 per kwh en tijdens daluren 0,0765 per kwh. Wanneer het overschot aan het net terug wordt geleverd is aangenomen dat de veehouder een vergoeding van de elektriciteitsmaatschappij van 0,023 per kwh ontvangt. Deze vergoeding is onderhandelbaar en kan dus per geval of regio verschillen. Er is gerekend met een maximale uitsparing van aanschaf uit het net van 90%. Dit omdat tijdens onderhoud of storing alle elektriciteit weer uit het net moet worden betrokken. Ook voor de opgewekte warmte is een vergoeding ingerekend voor de uitgespaarde gasaankoop. 16

15 Omdat het uit ervaring gebleken is dat het erg moeilijk is om opgewekte warmte nuttig in te zetten is slechts maximaal 25% van de gasaankoop vervangen door zelf opgewekte warmte. De gasprijs waarmee gerekend is bedraagt 0,38 per m 3. Er is vanuit gegaan dat er EIA subsidie ontvangen kan worden op de investering. De subsidie bedraagt in % over het betaalde belastingtarief. In 2005 daalt dit naar 44%. Het eenmalige belastingvoordeel is in de berekeningen omgeslagen naar een jaarlijks voordeel gedurende de gemiddelde afschrijvingsduur van de installatie. Terugverdientijd en rendement op gemiddeld geïnvesteerd vermogen Het jaarlijks saldo bestaat uit het verschil tussen de totale opbrengsten en de totale jaarkosten inclusief de naar jaren omgeslagen EIA-subsidie. De terugverdientijd wordt berekend door het saldo vermeerderd met de afschrijvingen te delen door het geïnvesteerde vermogen. Wanneer de som van saldo en afschrijvingen negatief is ontstaat een negatieve terugverdientijd die geen waarde heeft. Voor de berekening van het rendement op het gemiddelde geïnvesteerde vermogen is het saldo exclusief de EIA subsidie gebruikt. Dit saldo vermeerderd met de rentekosten wordt gedeeld door het gemiddelde geïnvesteerde vermogen. Dit gemiddelde geïnvesteerde vermogen wordt berekend door het verschil tussen investeringen en de restwaarde van de investeringen beide exclusief de EIA subsidie, door twee te delen. Aangenomen is dat de restwaarde 10% van de investeringen bedraagt. In formule: rendement gemiddeld geïnvesteerd vermogen = (Saldo -/- jaarlijks EIA-bedrag)+Rente ((Investeringen)-(0,1*Investeringen))/2 Covergisting In de Quick Scan zijn per bedrijf twee berekeningen uitgevoerd. De eerste berekening heeft betrekking op vergisting van alleen de beschikbare rundveemest. Gezien de grootte van de bedrijven is de verwachting dat dit onvoldoende basis geeft om met mestvergisting te starten. Daarom zijn alle bedrijven in een tweede ronde ook met covergisting doorgerekend. Als covergistingsmateriaal is ingekuilde snijmaïs gekozen omdat dit een product is dat op alle geïnterviewde bedrijven beschikbaar is of geteeld wordt. Daarnaast is het toegestaan om de mest die met maïs is covergist nog steeds als dierlijke mest te behandelen. Voor elk bedrijf is zoveel ingekuilde maïs toegevoegd aan de mest dat een mengsel ontstaat met een droge stofgehalte van 15%. Ditzelfde droge stofgehalte van het mengsel is ook aangehouden bij andere covergistingsproducten. Verdere uitgangspunten staan vermeld in tabel 3.1. Tabel 3.1. Overzicht producten voor covergisting Product Droge Stof Organische Stof Methaanop brengst [m 3 /kg OS] Prijs [ton] Maïssilage 33,0% 32,0% 0,40 30,= Grassilage 38,0% 34,2% 0,35 35,= Bierborstel 22,1% 21,2% 0,38 26,= Aardappelpers -vezel 16,5% 15,8% 0,35 17,50 De prijzen komen overeen met marktprijzen in de tweede helft van november

16 3.3. Overzicht van onderzochte bedrijven In deze paragraaf worden de 10 onderzochte bedrijven kort beschreven en worden de specifieke aannames per bedrijf gemeld. Op basis van de uitkomsten van de enquête is bepaald of het zin heeft om een bedrijf meer in detail door te rekenen. Om redenen van vertrouwelijkheid zijn de bedrijven geanonimiseerd. Bedrijf a Op bedrijf a is gerekend met 26 pinken en 31 kalveren. Aangenomen is dat jongvee ook beweid wordt. Snijmaïs maakt al deel uit van het rantsoen. Er kan mogelijk meer verbouwd worden of anders aangekocht worden. Er worden geen andere gewassen geteeld of zijn beschikbaar in de omgeving. Wel is wellicht samenwerking met een veehouder in de buurt met 100 koeien mogelijk. Het bedrijf zelf heeft 70 koeien. Voor dit aantal is het niet rendabel om met mestvergisting te beginnen op basis van alleen drijfmest. De installatie wordt veel te klein om rendabel te zijn. Er is alleen opslag onder de stal (1000 m 3 ) die volledig onderkelderd is en geen mogelijkheid biedt om aan te passen. Er is bereidheid om te investeren. Bedrijf b Op bedrijf b is gerekend met 30 pinken en 35 kalveren. Aangenomen is dat jongvee ook beweid wordt. Snijmaïs maakt al deel uit van het rantsoen. Er kan mogelijk meer verbouwd worden of anders aangekocht worden. Ook is er bereidheid om andere co-vergistingsgewassen te telen en kan er samengewerkt worden met een veehouder op 1,5 km afstand met 100 koeien. Het bedrijf heeft 80 koeien die onbeperkt beweid worden. Dit is een te kleine hoeveelheid om een vergistingsinstallatie alleen met drijfmest rendabel te maken. Het bedrijf heeft als neventak een kaasmakerij. Deze kaasmakerij biedt mogelijkheden voor combinatie met covergisting. De wei, bijproduct van de kaasmakerij, kan gebruikt worden voor covergisting. Daarnaast heeft het bedrijf waarschijnlijk als gevolg van de kaasactiviteiten een hoge elektriciteitsrekening. Ook dit is voordelig omdat hierdoor veel elektriciteitsaankoop uitgespaard kunnen worden. Tenslotte kan de warmte die beschikbaar komt ingezet worden voor verwarming van de gebouwen of bij de bereiding van de kaas (pasteurisatie van melk). Voor een berekening van deze optie zijn echter veel extra gegevens nodig. Er is alleen opslag onder de stallen (2500 m 3 ). In de ligboxenstal zijn alleen de mestgangen onderkelderd, de jongveestal is geheel onderkelderd. Er zijn geen mogelijkheden om dit aan te passen. Er is een matige bereidheid om te investeren en samen te werken. Bedrijf c Op bedrijf c is gerekend met 31 pinken en 37 kalveren. Aangenomen is dat jongvee ook beweid wordt. Door de bedrijfsomvang van 85 koeien die beperkt worden beweid is onvoldoende mest beschikbaar om een installatie rendabel te draaien. Er is echter een bedrijf in de buurt dat een covergistingsmateriaal kan leveren. Er is 600 m 3- mestopslag in een betonnen ondergrondse kelder die niet onder de stal ligt. De situatie is daarmee geschikt voor mestvergisting omdat de mest vanuit een al bestaande vooropslag naar de vergister gepompt kan worden en de bestaande betonnen kelder als naopslag kan dienen. Wel staat deze veehouder op het punt om deze situatie te veranderen. Er is bereidheidheid om samen te werken en te investeren. Bedrijf d Op bedrijf d is gerekend met 31 pinken en 37 kalveren. Aangenomen is dat jongvee ook beweid wordt. Door de bedrijfsomvang van 85 koeien die beperkt worden beweid is onvoldoende mest beschikbaar om een installatie rendabel te draaien. Doordat op het bedrijf een gasboiler aanwezig is lijkt er een beperkte mogelijkheid te zijn om warmte van de vergistinginstallatie in te zetten. Ook directe verbranding van het biogas in de boiler is een mogelijkheid. Het gaat echter om een kleine hoeveelheid. Daar is geen grote rendementsverbetering van te verwachten. Situatie met betrekking tot mestopslag is onduidelijk maar het lijkt erop dat de opslag zich onder de stallen bevindt. De door het bedrijf genoemde 18

17 covergistingmaterialen zijn niet erg geschikt voor vergisting. Wel is samenwerking mogelijk met andere melkveebedrijven, maar er is geen bereidheid om te investeren. Bedrijf e Op bedrijf e is gerekend met 51 pinken en 61 kalveren. Al het melkvee blijft het hele jaar op stal. Daarom is aangenomen dat ook het jongvee niet beweid wordt. Zelfs voor dit bedrijf, met een bovengemiddelde omvang van 140 koeien, geldt dat het alleen met de beschikbare mest niet rendabel is om een installatie te bouwen. Maar er doen zich gunstige omstandigheden voor, namelijk de beschikbaarheid van bierborstel en aardappelvezels voor de voeding en de mogelijkheid van warmtebenutting bij een recreatiecentrum. Vooral deze laatste mogelijkheid biedt perspectieven. Het recreatiecentrum heeft naast een warmtevraag waarschijnlijk ook een hoge elektriciteitsrekening. Het transport van warmte is slecht beperkt mogelijk maar gas is veel eenvoudiger te transporteren zodat plaatsing van de WKK in de buurt van de warmtevraag een interessante optie lijkt. Dit vraagt wel om een goede samenwerking met het recreatiecentrum. In de huidige mestwetgeving wordt veel mest afgevoerd. De opslagcapaciteit bevindt zich volledige onder de stal (3700 m 3 ). Er zal daardoor extra opslagcapacteit voor uitvergiste mest gerealiseerd moeten worden. Het co-vergistingsmateriaal dat aangegeven wordt (graszaadhooi) is bruikbaar maar niet uitermate geschikt. Er is bereidheid om te investeren en samen te werken. In de buurt is ook een melkveehouder met 70 koeien die daarvoor in aanmerking komt. Bedrijf f Op bedrijf f is gerekend met 31 pinken en 37 kalveren. Aangenomen is dat het jongvee ook beweid wordt. De hoeveelheid rundermest van 85 koeien is veel te weinig om rendabel te vergisten. Wel wordt er op het bedrijf al gewerkt met bijvoeding van bierborstel. Dit is een geschikt product voor covergisting. Daarnaast heeft het bedrijf ook een varkenstak. De mest van 200 zeugen kan gebruikt worden maar zeugenmest bevat over het algemeen relatief weinig organische stof. Wel is de warmtevraag bij zeugen groter dan bij rundvee waardoor nuttige inzet van warmte uit de WKK mogelijk is. De totale opslagcapaciteit van 2550 m 3 is als volgt verdeeld: 1600 in kelders onder de stal, 900 in een silo en 50 in een separate put. Deze situatie lijkt erg geschikt omdat de silo mogelijk is om te bouwen, de kleine put als vooropslag kan dienen en de mestzak als naopslag. Samenwerking met verschillende bedrijven is mogelijk. Zo zijn er meerdere melkveebedrijven in de buurt voor de levering van mest en zijn er aardappelschillen beschikbaar. Er is ook bereidheid om te investeren en samen te werken. Bedrijf g Op bedrijf g is gerekend met 22 pinken en 26 kalveren. Aangenomen is dat het jongvee ook beweid wordt. Er zijn geen gegevens over elektriciteits- en gasverbruik aangeleverd. Daarom zijn standaardgetallen gebruikt voor een bedrijf van deze omvang. Het bedrijf is relatief klein waardoor het niet mogelijk is om op basis van de beschikbare mest rendabel mest te vergisten. Samenwerking en covergisting is daarvoor noodzakelijk. Mogelijk dat een vestiging van de aardappelverwerker McCain producten kan leveren. Ook kan gedacht worden aan levering van elektriciteit of warmte aan dat bedrijf. De minicamping die als neventak op het bedrijf aanwezig is biedt mogelijkheden voor benutting warmte al is dit een beperkte en seizoensgebonden activiteit. Tenslotte bevinden zich een aantal veehouders in de buurt waarmee mogelijk samen te werken is. De mestopslag van 1400m 3 bevindt zich onder de stal. Bedrijf h Op bedrijf h is gerekend met 19 pinken en 22 kalveren. Aangenomen is dat jongvee ook beweid wordt. Er zijn geen gegevens over elektriciteits- en gasverbruik aangeleverd. Daarom zijn standaardgetallen gebruik voor een bedrijf van deze omvang. Het bedrijf is relatief klein waardoor het niet mogelijk is om op basis van de beschikbare mest rendabel mest te vergisten. Er is samenwerking mogelijk met aan naburig bedrijf. Dat is echter ook beperkt van omvang. Het beschikbare covergistingsmateriaal (snoeihout) is niet geschikt voor vergisting. De minicamping 19

18 die als neventak op het bedrijf aanwezig is biedt mogelijkheden voor benutting van warmte al is dit een beperkte en seizoensgebonden activiteit. De opslagcapaciteit bedraagt 1300 m 3 waarvan 500 onder de stal en 800 in een mestzak. Dit bespaart eventueel investeringen bij mestvergisting. De houding ten aanzien van samenwerking is afwachtend en er is geen bereidheid om te investeren. Bedrijf i Op bedrijf i is gerekend met 40 pinken en 48 kalveren. Aangenomen is dat het jongvee ook beweid wordt. Het is een relatief groot bedrijf maar ook bij deze omvang is vergisting van alleen drijfmest niet rendabel. Op het bedrijf is naast snijmaïs ook bierborstel in het rantsoen opgenomen. Zowel maïs als bierborstel zijn in te zetten als co-vergistingmateriaal. De situatie met betrekking tot de opslagcapaciteit is erg divers. In totaal is 3900 m 3 beschikbaar, waarvan 2200 onder de stal exclusief de voergangen. Onder de voergangen is nog 500 m 3 beschikbaar die separaat verhuurd wordt evenals de 1200 m 3 in de mestzak. Vooral de mestzak en de opslag onder de voergangen is goed te gebruiken als naopslag. Verder worden geschikte covergistingsmaterialen als aardappelen en in mindere mate uien genoemd. De houding tegenover samenwerking en investeren is positief en samenwerking is ook mogelijk. Er is bereidheid tot investeren. Bedrijf j Op bedrijf j is gerekend met 33 pinken en 39 kalveren. Aangenomen is dat het jongvee ook beweid wordt. Er zijn geen gegevens over elektriciteits- en gasverbruik aangeleverd. Daarom zijn standaardgetallen gebruikt voor een bedrijf van deze omvang. De opslagcapaciteit is 1750 m 3 en bevindt zich geheel onder de stal. Er is ruimte voor teelt van energiegewassen en bereidheid voor samenwerking en investeren Samenvatting en conclusie De 10 onderzochte bedrijven zijn gemiddeld te noemen; meer dan de helft heeft minder dan 100 koeien, slechts 3 bedrijven zitten daarboven. Om een vergistingsinstallatie rendabel te kunnen laten draaien zijn echter meer koeien nodig (zie volgend hoofdstuk). Bij de onderzochte bedrijven is in zijn algemeenheid bereidheid tot samenwerking en investeren (meer dan de helft van de bedrijven geeft dit aan). Op enkele uitzonderingen na is de mest is voornamelijk onder de stal opgeslagen. Daadoor is in het algemeen extra opslacapaciteit voor vergiste mest noodzakelijk. De meeste bedrijven beschikken over bruikbare covergistingsprodukten en/of kunnen daarover beschikken (van bedrijven in de omgeving). 20

19 4. Resultaten 4.1. Resultaten van de eerste enquête De eerste enquête (zie bijlage 1) is onder 125 bedrijven uitgezet. Om de respons te vergroten is na 2 weken een belronde gehouden; uiteindelijk hebben 45 bedrijven de enquête ingevuld. Dit is een respons van 36 %, hetgeen voor een schriftelijke enquête een hoge respons is. De belronde heeft naast een aantal extra ingevulde enquêteformulieren ook informatie opgeleverd over hoe de ondernemers tegen het fenomeen mestvergisting aan kijken. Het blijkt dat er nog heel veel onduidelijkheid heerst bij de veehouders omtrent dit onderwerp. Een behoorlijk aantal heeft geen belangstelling voor mestvergisting; er zijn ook veehouders die het een boeiend onderwerp vinden maar die bij voorbaat al moeten afhaken omdat het bedrijf er volgens hen niet geschikt voor is. De volgende opmerkingen zijn tijdens de telefonische enquête gemaakt: mestvergisting is niet rendabel; mest verdwijnt, wordt al uitgereden kan dus niet gebruikt worden; de bestaande stal is te oud; bedrijf is te klein, er is geen ruimte voor; er moeten aanpassingen worden gedaan zoals een silo bouwen; het onderwerp is interessant, de ontwikkelingen worden op de voet gevolgd; weet niet voldoende over mestvergisting; onderzoek kost geld. Uit de opmerkingen blijkt dat er zowel onwetendheid als vooropgezette meningen omtrent mestvergisting bestaan. Ook is er behoefte aan meer informatie. Dit rapport tracht dit tekort aan informatie op te vangen. Daarnaast is er een taak voor bijvoorbeeld de ZLTO en/of een provincie om informatie over mestvergisting voor de veehouders te ontsluiten. Op de vraag Heeft u belangstelling voor mestvergisting en wilt u geïnformeerd worden over de mogelijkheden op uw bedrijf? hebben 30 bedrijven ja geantwoord. Uit dit aantal van 30 zijn 10 bedrijven gekozen om verder door te rekenen. Gekozen is om alleen met rundveehouderijen door te gaan; voorts hebben de hoeveelheid dieren, het aantal ha s teelten en de mestopslagcapaciteit als selectiecriteria gediend. In de enquête is gevraagd of men op het bedrijf producten heeft die covergist kunnen worden. Nagenoeg alle bedrijven geven aan op het bedrijf andere producten te hebben, of te kunnen telen, die voor covergisting gebruikt zouden kunnen worden. De bedrijven geven aan te beschikken over uien en aardappelen (tegen marktwaarde), over hooi, stro, graszaadhooi en gras, slootmaaisel en producten uit de groenvoorziening zoals snoeihout. Een aantal noemt de ruimte in het bouwplan om producten speciaal voor dit doel te telen Resultaten van de quick scan onder 10 bedrijven De 10 nader onderzochte bedrijven zijn bij de invulling van het enquêteformulier (zie bijlage 2) geassisteerd door een bedrijfsspecialist van de ZLTO. In het vorige hoofdstuk zijn deze bedrijven kort beschreven; in deze paragraaf komen de resultaten van de enquête aan de orde alsmede de rendementsberekeningen. Op grond van de gegevens uit de enquête zijn het rendement op geinvesteerd vermogen en de terugverdientijd berekend. Dit is voor twee situaties gedaan; de situatie van mestvergisting zonder covergisting is weergegeven in tabel 4.1. De situatie van mestvergisting met covergisting van maïs is te zien in tabel Er is voor maïs gekozen omdat de veehouders dit product al veelvuldig gebruiken, er is reeds handel in maïs en maïs heeft een hoge energetische waarde (zie tabel 3.1.). 21

20 Tabel 4.1. Overzicht van rendement op geïnvesteerd vermogen en terugverdientijd van geïnterviewde bedrijven in situatie zonder covergisting met maïs Zonder maïs a b c d e f g h i j Aantal koeien Quotum Inhoud vergister Grootte WKK (kw) Hoeveelheid maïs als covergisting Baten: Opbrengst elektriciteit Opbrengst warmte Besparing elektriciteit Besparing warmte EIA Subsidie Totaal baten Kosten: Afschrijving Onderhoud en verzekering Rente Accountansverklaring Arbeid Kosten covergisting Totaal kosten Saldo TERUGVERDIENTIJD EN RENDEMENT Netto-investering Rendement op gemiddeld geïnvesteerd vermogen -25,2% -26,8% -20,4% -19,8% -9,3% -20,3% -27,6% -29,0% -14,5% -18,4% Terugverdientijd (jaren) 26,8 48,4 161,9 22