Aan de heer Jo De Cock Voorzitter Nationale Commissie Artsen- Ziekenfondsen RIZIV. Tervurenlaan, Brussel. Brussel,

Transcriptie

1 Aan de heer Jo De Cock Voorzitter Nationale Commissie Artsen- Ziekenfondsen RIZIV Tervurenlaan, Brussel Brussel, Betreft: werking Participatiefonds-Impulseo. Geachte heer Voorzitter, Teneinde transparantie te verkrijgen in de werking van het Participatiefonds zijn wij zo vrij u op de hoogte te brengen van enkele autonome en eenzijdig uitgewerkte beslissingen van het Participatiefonds ten aanzien van de steunpunten, in de uitvoering van het impulseodossier, die verder reiken dan het wettelijke kader. Wij verwijzen tevens naar onze brief d.d over hetzelfde onderwerp. Het Participatiefonds heeft binnen de BVAS vier steunpunten erkend: de VAS afdeling Antwerpen, Limburg en Vlaams Brabant; de VAS afdeling Oost- en West-Vlaanderen; de BVAS Brussel en de Chambre syndicale des médecins des provinces de Hainaut, Namur et Brabant Wallon. Artikel 2 van het KB van 23 maart 2012 tot oprichting van een impulsfonds voor huisartsgeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan stelt dat de tussenkomsten van het Impulsfonds geregeld worden volgens de modaliteiten die voorzien zijn in het raam van een overeenkomst die is gesloten tussen het RIZIV en het Participatiefonds. Deze overeenkomst bepaalt de modaliteiten volgens welke het Participatiefonds wordt belast, voor rekening van het RIZIV, met het dagelijks beheer van de tussenkomsten van het Impulsfonds, daarin begrepen de prefinanciering van de leningen, alsook de financierings-en controlemodaliteiten van dit dagelijks beheer. Bijkomend stelt artikel 11 4 van dit KB dat het Participatiefonds de toepassingsmodaliteiten kan bepalen volgens welke aan de individuele arts wordt gevraagd een bewijs te leveren van de betaling van de lonen en de sociale zekerheidsbijdragen. Het Participatiefonds kan de inhoud en de vorm bepalen van een aanvraagformulier dat bij het indienen van de aanvraag gebruikt moet worden. Artikel 12 4 van het KB legt voorgaande toepassingsmodaliteiten vast voor groeperingen. Op 6 mei 2008 heeft de Raad van State een advies /1 geformuleerd over het KB tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsgeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan. De Raad van State heeft in zijn artikel 5 uitdrukkelijk gesteld dat: de machtigingen die aan het Participatiefonds worden verleend

2 slechts doorgang kunnen vinden voor zover die machtigingen betrekking hebben op aangelegenheden van bijkomstige of praktische aard. Dit impliceert dat het Participatiefonds bij de uitvoering van de machtigingen geen bijkomende voorwaarden voor het verkrijgen van een tegemoetkoming kan opleggen. Daarnaast kan het niet aan het Participatiefonds worden overgelaten om te bepalen welk bewijs of welke verklaringen op eer door de hergroepering moeten worden bezorgd. Wat dit laatste betreft dient dan ook in de inleidende zin van het ontworpen artikel 4quinquies 4, eerste lid, te worden geschreven: Het Participatiefonds kan de nadere regelen (niet: modaliteiten ) bepalen volgens welke aan de hergroepering wordt gevraagd (niet: kan worden gevraagd ) (einde citaat). Op 19 januari 2012 stuurde het Participatiefonds een brief (cf. bijlage 1) aan de steunpunten met de mededeling dat de tussenkomsten niet meer betaald worden op de rekeningen van de verschillende artsen van de groepspraktijk. De tussenkomst wordt gestort op rekening van de vennootschap en voor de feitelijke vereniging op rekening van de vereniging. Niettemin hebben de artsen, zoals voorzien in artikel 9 2, 1 van voormeld KB van , de mogelijkheid om de wijze te bepalen waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt verdeeld. Alhoewel dit KB de mogelijkheid geeft aan het Participatiefonds om de inhoud en vorm te bepalen van een aanvraagformulier (artikel 11 4) of de toepassingsmodaliteiten (artikel 12 4) kan vastleggen, wordt echter geen volmacht gegeven aan het Participatiefonds om tegen de wet in te handelen (zie hiervoor ook het aangehaalde advies van de Raad van State). Op 6 juli 2012 volgt opnieuw een schrijven van het Participatiefonds met als titel herinnering aan uw deontologische verbintenissen - samenwerkingsovereenkomst Impulseo (cf. bijlage 2). Deze brief stelt dat het indienen van een dossier niet noodzakelijk meer via een steunpunt moet gebeuren, maar dat dit wel aan te raden is. Tot de datum van deze brief kon geen enkel dossier ingediend worden zonder steunpunt. Zonder enige vorm van communicatie met de steunpunten wordt deze verplichting nu geschrapt. Twee van onze steunpunten organiseerden in mei jongstleden nog een symposium over Impulseo. Daar werd onder meer meegedeeld dat de dossiers via een steunpunt moeten ingediend worden. Dit werd ook in een uitgebreide en druk geconsulteerde folder opgenomen. Het Participatiefonds schaft deze verplichting unilateraal af en zet zo de steunpunten buiten spel. Onze achterban zou nu de indruk kunnen krijgen dat wij weinig professioneel te werk zijn gegaan. Wat betreft de deontologische verplichting waarnaar wordt verwezen in bovenstaande brief begrijpen wij niet waar de discussie om gaat. Misschien is er een of ander verkeerd gelopen bij sommige steunpunten Het lijkt ons redelijk dat wij op de hoogte zouden worden gebracht van de ontstane polemiek. In het verleden heeft de BVAS geijverd om enkel die steunpunten te erkennen die zich statutair inzetten voor de belangenverdediging van hun leden artsen. Tot op heden bestaat er immers geen enkel wettelijk criterium in verband met de instantie die kan overgaan tot het erkennen van steunpunten, noch in verband met de criteria waaraan de steunpunten moeten voldoen. Niettemin heeft het Participatiefonds eigenmachtig criteria vastgelegd waaraan een steunpunt moet voldoen (cf. artikel 2 van de samenwerkingsovereenkomst van tussen het Participatiefonds en de steunpunten; cf. bijlage 3).

3 Onlangs hebben wij officieus moeten vernemen dat de groeperingen verplicht zullen worden om een ondernemingsnummer aan te vragen. Dit werd op geen enkele wijze besproken met de steunpunten. Onnodig te stellen dat deze bijkomende verplichting financiële en administratieve gevolgen heeft voor de huisartsen (cf. onze brief van ). Op 29 juni 2012 heeft het Participatiefonds een nieuwe samenwerkingsovereenkomst opgestuurd naar de steunpunten (cf. bijlage 3). Opnieuw worden unilaterale uitgewerkt spelregels opgelegd o.a.: - in het kader van impulseo I wordt gesteld dat er bezoeken moeten afgelegd worden bij de huisartsen (zie artikel 3, sectie 2, 4) teneinde kwaliteitsvolle begeleiding te organiseren; - artikel 8 1 stelt dat het Fonds de overeenkomst kan opzeggen indien er geen budgettaire middelen meer zijn om de startersbegeleiding te financieren en om reden van institutionele evolutie het Fonds niet meer gemachtigd is om de startersbegeleiding te financieren. Binnen deze context lijkt de verplichting voor het steunpunt om de dossiers over te maken aan het Fonds zonder rechtsgrond aangezien de overeenkomst tussen het Fonds en het steunpunt door het Fonds wordt opgezegd. In dergelijk geval lijkt het ons logisch om de dossiers aan het RIZIV over te maken. Ook wat betreft het aantal medische dossiers waarover de arts moet beschikken om in aanmerking te komen voor de tussenkomst is er in 2012 een eenzijdige wijziging doorgevoerd door het Participatiefonds. Tot nog toe kon de arts zelf zijn aantal medische dossiers invullen op de daarvoor opgestelde formulieren van het Participatiefonds. Nu moet de arts het aantal aanvragen bij het RIZIV. Het RIZIV maak het aantal over aan de arts. De arts maakt dit aantal over aan het steunpunt dat op zijn beurt dan dit aantal overmaakt aan het Participatiefonds. In het kader van de administratieve vereenvoudiging zou voorgaande werkwijze zeker een onvoldoende krijgen. Een eenvoudigere werkwijze zou er misschien kunnen in bestaan dat het Participatiefonds het aantal medische dossiers rechtstreeks opvraagt bij het RIZIV. Het Participatiefonds deelde deze eenzijdig gewijzigde werkwijze nooit mee aan de steunpunten. Ze dook toevallig op bij de praktische afhandeling van concrete impulseodossiers. Legistiek vestigen wij er ook uw aandacht op dat het meedelen van het aantal medische dossiers niet is opgenomen bij de documenten die moeten meegedeeld worden aan het Participatiefonds zoals vastgelegd in de artikels 11, 12 en 16 van het KB van 23 maart We moeten nogmaals vaststellen dat dit een zelf gecreëerde maatregel van het Participatiefonds is. Wij verwijzen naar de mail (cf. bijlage 4) die door één van onze steunpunten werd opgestuurd naar het Participatiefonds en waar we tot op heden geen antwoord op ontvingen. Mogen wij u vragen naar tussenkomst en opheldering in dit dossier gezien u als RIZIV instaat voor de taken die aan het Participatiefonds worden gedelegeerd binnen het kader van de overeenkomst die wordt afgesloten tussen het RIZIV en het Participatiefonds.

4 Een officieel overleg tussen het Participatiefond, het RIZIV en de steunpunten zou zeker geapprecieerd worden. Met dank bij voorbaat en met de meeste hoogachting, Dr. Marc Moens Voorzitter.

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19 Van: Martine Bogaert Verzonden: dinsdag 24 juli :38 Aan: CC: Onderwerp: 'Marc Moens FW'; 'Marc Moens'; 'Ingrid Dreezen'; 'VAS' samenwerkingsovereenkomst participatiefonds Geachte mevrouw Hansen, Naar aanleiding van het overmaken van de samenwerkingsovereenkomst Impulseo ben ik verwonderd aangaande de inpassing van de deontologische verplichtingen in artikel 4 van dit samenwerkingscontract. Ook het schrijven van het participatiefonds van vrijdag 6 juli 2010 riep bij mij vragen op en had als titel herinnering aan uw deontologische verplichtingen. Met de beste wil van de wereld maar dit schrijven is meer dan onbegrijpelijk, althans wat betreft het steunpunt van het VAS. U verwijst in dit schrijven naar artikel 3 van de overeenkomst daar waar u naar alle waarschijnlijkheid op artikel 4 bedoelde van de samenwerkingsovereenkomst. Ik weet ook niet op wat deze herinnering steunt want het is de eerste maal dat ik met deze verplichting wordt geconfronteerd. Vooreerst lijken mij deze verplichtingen die u omschrijft als deontologie eerder voortgesproten uit bepaalde praktijken die door mij niet gekend zijn. Zou het niet aan te raden zijn om eerder de steunpunten te screenen in plaats van de steunpunten met onbegrijpelijke verplichtingen op te zadelen. Het VAS heeft in het verleden al bemerkingen gemaakt ten aanzien van de steunpunten die volgens ons toch minstens uit syndicaten van artsen zou moeten bestaan, aangezien wij vonden dat de artsen in de eerste plaats de betrokken partijen waren en dit project gegroeid is binnen de medico-mut waar enkel de representatieve artsengroeperingen vertegenwoordigd zijn. In onze optiek konden de steunpunten dan enkel en alléén uit deze representatieve organisaties bestaan. Verder is de bocht die gemaakt wordt ten aanzien van het facultatief karakter van de steunpunten vrij spectaculair. Wij hebben in april 2012 een symposium gehouden over impulseo en folders laten drukken waarin gesteld werd dat de artsen verplicht waren om een steunpunt te contacteren en plots lijkt dit vanaf 6 juli 2012 niet meer nodig. Wettelijk gezien is dit correct, maar in de theorie is sedert het ontstaan van het impulseodossier steeds gesteld dat men verplicht was om via een steunpunt te gaan. Het zou mij wel plezieren indien naar de toekomst toe dergelijke samenwerkingsovereenkomsten minstens op voorhand overlopen worden met de steunpunten. Ik heb niet de gewoonte om u telefonisch lastig te vallen met mijn vragen maar deze gang van zaken lijkt mij toch vreemd. Ook de verplichting om vanaf dit jaar het aantal GMD s te staven aan de hand van een verklaring van het RIZIV wordt plots ingevoerd zonder enige vorm van communicatie. Mag ik u herinneren aan artikel 5 van de oude overeenkomst (nu artikel 7 van de nieuwe overeenkomst )waarin gestipuleerd werd dat er een jaarlijkse evaluatie zou volgen van de prestaties. Evaluaties worden bij voorkeur toch met 2 partijen aangegaan.

20 Verder is mijn samenwerking met het participatiefonds steeds positief geweest en ik zou het betreuren indien dit naar de toekomst toe anders zou verlopen. Daarom dat ik verwonderd ben over de nu gevoerde politiek. Met de meeste dank voor een antwoord Martine Bogaert Juriste VAS, afdeling Oost-en West-Vlaanderen