kempelscan K2-fase Kempelscan K2-fase 1/10

Transcriptie

1 kempelscan K2-fase Kempelscan K2-fase 1/10

2 Interpersoonlijke competent De student toont en neemt initiatief tot het organiseren van activiteiten gericht op het stimuleren van communicatie en samenwerking. Duur en complexiteit De student draagt zorg voor voorbereiding en uitvoering van activiteiten gedurende enkele aaneengesloten dagdelen. De student toont diversiteit in leerkrachtrollen (stimulerende, leidende en begeleidende rol). Omgaan met verschillen De student heeft, binnen zijn gerichtheid op de gehele groep, aandacht voor verschillen en kan extra zorg bieden aan een kleine groep leerlingen. Kern 1.1 Interpersoonlijk competent werken aan groepsvorming en begeleiden van groepsprocessen De student creëert een sfeer in de groep waarin leerlingen rekening houden met elkaar De student beschrijft de sfeer in de groep in objectieve bewoordingen. De student onderzoekt en beschrijft de onderlinge relaties in de klas. De student onderzoekt en beschrijft de specifieke behoeftes van enkele leerlingen ten aanzien van de sfeer en onderlinge relaties in de groep. De student formuleert conclusies naar aanleiding van deze beschrijvingen en bespreekt deze met de mentor De student onderneemt acties op basis van de conclusies, gericht op het bevorderen van een sfeer waarbinnen leerlingen rekening houden met elkaar. De student bespreekt met de leerlingen de sfeer in de groep tijdens en na afloop van de ondernomen activiteiten. De student begeleidt leerlingen adequaat bij verschillende vormen van samenwerking De student beschrijft de samenwerkingsvaardigheden van leerlingen. De student formuleert conclusies naar aanleiding van deze beschrijving en bespreekt voorstellen ter verbetering van de samenwerking met de mentor. De student voert activiteiten uit gericht op het mogelijk maken en/of verbeteren van de samenwerking in de groep. De student stemt samenwerkingsvormen af op de inhoud en de bedoeling van de les. De student maakt leerlingen duidelijk welke doelen en effecten de samenwerking heeft. De student schat adequaat in of hij moet leiden of begeleiden in het samenwerkingsproces. De student evalueert met leerlingen en met de gehele groep de wijze van samenwerken. De student formuleert op basis van deze evaluatie vervolgactiviteiten, waarin samenwerking weer centraal staat. De student evalueert na afloop van de activiteit de effecten van zijn begeleiding op het gebied van samenwerking. De student legt in toenemende mate verantwoordelijkheid voor het samenwerken bij de leerlingen. Kempelscan K2-fase 2/10

3 Kern 1.2 Interpersoonlijk competent Communiceren in de groep De student brengt een open communicatie tot stand tussen hem en de leerlingen De student creëert een vriendelijke sfeer in de groep door zijn houding en zijn communicatie. De student ontvangt signalen uit de groep en reageert daar adequaat op. De student stimuleert leerlingen om met hem te communiceren. De student maakt klassenklimaat, werkklimaat en omgaan met elkaar bespreekbaar. De student laat in gesprekken met leerlingen zien dat hij in staat is om af te stemmen. De student doet in zijn communicatieve gedrag recht aan verschillen tussen leerlingen. De student gaat discreet om met vertrouwelijke informatie over (de thuissituatie van) leerlingen. De student brengt een open communicatie tot stand tussen de leerlingen onderling De student stimuleert leerlingen om met elkaar te communiceren. De student stimuleert dat leerlingen respect hebben voor elkaar. De student speelt adequaat in op signalen met betrekking tot de communicatie tussen leerlingen onderling. De student bevordert door modelgedrag de open communicatie tussen leerlingen onderling. Kempelscan K2-fase 3/10

4 Pedagogische competentie De student toont en neemt initiatief gericht op het in stand houden of verbeteren van een gezond pedagogisch klimaat. Duur en complexiteit De student draagt zorg voor voorbereiding en uitvoering van activiteiten gedurende enkele aaneengesloten dagdelen. De student toont diversiteit in leerkrachtrollen (stimulerende, leidende en begeleidende rol). Omgaan met verschillen De student heeft, binnen zijn gerichtheid op de gehele groep, aandacht voor verschillen en kan extra zorg bieden aan een kleine groep leerlingen. Kern 2.1 Pedagogisch competent Pedagogisch handelen De student draagt bij aan een veilige leef- en leeromgeving in de groep De student beschrijft het gedrag van leerlingen in termen van basisbehoeften (autonomie, relatie, competentie). De student onderzoekt en beschrijft de specifieke behoeften van enkele leerlingen ten aanzien van een veilige leef- en leeromgeving. De student formuleert conclusies naar aanleiding van deze beschrijvingen en bespreekt deze met de mentor. De student onderneemt acties op basis van de conclusies, gericht op het realiseren van een veilige leef- en leeromgeving. De student is consistent in zijn houding en gedrag in de klas. De student sluit in zijn reacties aan bij de leefwereld van leerlingen. De student toont respect voor de eigenheid van leerlingen. De student is nieuwsgierig naar motieven van gedrag. De student verklaart gedrag van leerlingen en stemt zijn handelen daar op af. De student geeft reacties die het zelfvertrouwen van leerlingen bevorderen. De student luistert en neemt leerlingen serieus. De student geeft door zijn houding en uitstraling leerlingen merkbaar een houvast. De student biedt sociaal-emotionele en morele ondersteuning De student laat zien dat hij respectvol omgaat met de leerlingen. De student helpt algemene waarden en normen in de klas te bewaken. De student observeert en benoemt gedrag van leerlingen in objectieve termen. De student voelt de situatie aan en reageert responsief op gedrag van leerlingen. De student hanteert bestaande klassenregels. De student reageert alert en consequent op ongewenst gedrag. De student vangt de leerlingen op en begeleidt ze bij sociaal-emotionele probleemsituaties zowel binnen als buiten de groep. Kempelscan K2-fase 4/10

5 2.2 Pedagogisch competent Individuele pedagogische zorg De student biedt individuele pedagogische zorg De student signaleert en beschrijft verschillen in sociaal-emotionele ontwikkeling. De student signaleert verschillen in sociaal-culturele achtergrond. De student observeert gedrag van een leerling systematisch en doelgericht. De student observeert door te participeren in activiteiten (handelingsgericht observeren). De student informeert naar de gegevens en inzichten van anderen over gedrag van de leerling. De student vergelijkt zijn observaties met de gegevens en inzichten van anderen. De student formuleert conclusies naar aanleiding van verzamelde informatie en bespreekt deze met de mentor. De student stelt een handelingsplan op dat op adequate wijze tegemoet komt aan de specifieke behoefte van de leerling. De student voert het opgestelde handelingsplan uit binnen de eigen groep. De student stelt op basis van resultaten zijn aanpak bij. De student evalueert eerst zelf en daarna samen met de mentor het uitgevoerde handelingsplan. Kempelscan K2-fase 5/10

6 Didactische competentie De student toont en neemt initiatief gericht op het in stand houden of verbeteren van zijn didactisch handelen. Duur en complexiteit De student laat langere tijd achtereen zien dat hij binnen één vakgebied op een verantwoorde wijze didactisch handelt. De student handelt op het gebied van rekenonderwijs op voldoende didactisch verantwoord niveau. De student handelt op het gebied van taalonderwijs op voldoende didactisch verantwoord niveau. De student handelt op het gebied van wereldoriënterend onderwijs op voldoende didactisch verantwoord niveau. De student handelt op het gebied van expressievakken op voldoende didactisch verantwoord niveau. De student toont diversiteit in leerkrachtrollen (stimulerende, leidende en begeleidende rol). Omgaan met verschillen De student heeft, binnen zijn gerichtheid op de gehele groep, aandacht voor verschillen en kan extra zorg bieden aan een kleine groep leerlingen. Kern 3.1 Didactisch competent Adaptief werken met leerlijnen De student plant en ontwerpt, al dan niet met behulp van methodisch materiaal, leeractiviteiten en voert deze uit. De student formuleert lesdoelen in heldere bewoordingen. De student formuleert lesdoelen die aansluiten bij de beginsituatie van de leerlingen. De student bedenkt activiteiten die leiden tot zijn lesdoel. De student bereidt lesactiviteiten schriftelijk voor. De student gaat flexibel om met de lesvoorbereiding als de situatie daar om vraagt. De student plant passende vervolgactiviteiten op basis van evaluatie. De student registreert de voortgang van de lessenreeks en past zijn planning en uitvoering daarop aan. De student maakt gebruik van gedifferentieerde instructie(vormen). De student beheerst de vereiste vakinhoud. De student verantwoordt zijn didactische keuzes. De student hanteert de handleiding bij een methodeles. Bij de voorbereiding van de les houdt hij rekening met het vakconcept. De student herontwerpt bestaande methodelessen. De student stelt in samenwerking met de mentor een week/maandplanning op. Diagnostische cyclus De student verzamelt, analyseert en verwerkt structureel leerresultaten van enkele leerlingen. De student plaatst enkele leerlingen op leerlijnen op basis van hun leerresultaten. De student observeert leergedrag van een leerling systematisch en doelgericht. De student observeert en diagnosticeert door te participeren in activiteiten (handelingsgericht observeren). De student informeert naar de gegevens en inzichten van anderen over het leren en de leerresultaten van de leerling. De student vergelijkt zijn gegevens met de gegevens en inzichten van anderen. De student formuleert conclusies naar aanleiding van verzamelde informatie en bespreekt deze met de mentor. De student stelt een handelingsplan op dat op adequate wijze tegemoet komt aan de Kempelscan K2-fase 6/10

7 specifieke cognitieve behoefte van de leerling. De student voert het opgestelde handelingsplan uit binnen de eigen groep. De student stelt op basis van resultaten zijn aanpak bij. De student evalueert eerst zelf en daarna samen met de mentor het uitgevoerde handelingsplan. Kern 3.2 Didactisch competent Creëren van een leeromgeving die tot leren uitlokt De student onderhoudt een goede relatie met de leerlingen. De student zet didactische werkvormen in bij zijn lessen, die leerlingen aanzetten tot activiteit. De student is in staat af te wisselen in didactische werkvormen waardoor de betrokkenheid verhoogd kan worden. De student maakt passend gebruik van ICT middelen tijdens een les- of leeractiviteit. De student houdt rekening met de leef-/leeromgeving van de leerlingen in zijn groep. De student gebruikt de (leer)omgeving buiten het klaslokaal, als de situatie daar om vraagt. De student stemt lesactiviteiten af op het niveau van leerlingen. De student stimuleert in zijn keuze voor werkvormen het van en met elkaar leren. De student geeft leerlingen de ruimte om te ontdekken en zelf problemen op te lossen. De student stimuleert leerlingen tot het nemen van autonome beslissingen. De student kent de actualiteit (van de leerlingen) en benut deze in een lesactiviteiten. De student legt binnen lesactiviteiten relaties tussen verschillende vakgebieden. Kern 3.3 Didactisch competent Leerlingen leren leren De student stemt de begeleiding af op de zelfstandigheid van leerlingen. De student gebruikt didactische middelen die de zelfstandigheid van leerlingen kunnen bevorderen. De student besteedt in zijn lesactiviteiten aandacht aan het vergroten van het zelfstandig leren van leerlingen. De student biedt gaandeweg het leerproces toenemende mogelijkheid voor zelfsturing (autonomie) door leerlingen. De student bespreekt met leerlingen leer- en oplossingsstrategieën. De student stimuleert de uitwisseling van leer- en oplossingsstrategieën tussen leerlingen onderling. De student richt zich systematisch op de bewustwording van de competentie van leerlingen. De student evalueert met leerlingen het leerproces. Kempelscan K2-fase 7/10

8 Organisatorische competentie De student toont en neemt initiatief gericht op het in stand houden of verbeteren van het klassenmanagement. Duur en complexiteit De student draagt zorg voor voorbereiding en uitvoering van activiteiten gedurende enkele aaneengesloten dagdelen. De student toont diversiteit in leerkrachtrollen (stimulerende, leidende en begeleidende rol). Omgaan met verschillen De student heeft, binnen zijn gerichtheid op de gehele groep, aandacht voor verschillen en kan extra zorg bieden aan een kleine groep leerlingen. Kern 4.1 Organisatorisch competent Zorg dragen voor alle aspecten van klassenmanagement in de groep De student zorgt voor een overzichtelijke en ordelijke sfeer in zijn lessen met speciale aandacht voor helderheid en continuïteit bij de activiteiten voor de kinderen en zichzelf De student maakt gebruik van de geldende regels en afspraken van de groep. De student maakt gebruik van duidelijke regels en afspraken. De student stelt in overleg met leerlingen regels en afspraken op. De student hanteert regels en afspraken op een positieve wijze. De student hanteert regels en afspraken op een consequente wijze. De student wijkt, afhankelijk van de situatie, op verantwoorde wijze af van de bestaande regels en afspraken. De student anticipeert voortijdig en reageert preventief op probleemsituaties van organisatorische aard. De student hanteert een adequate tijdsplanning. De student gaat effectief om met de mogelijkheden die de ruimte biedt. De student kiest procedures en organisatievormen die een positief effect hebben op de leeractiviteiten en effectieve leertijd. De student maakt gebruik van vaste structuren in de organisatie van lessen en leeractiviteiten. De student besteedt in zijn lesactiviteiten bewust aandacht aan specifieke organisatorische behoeften van (enkele) leerlingen. Kern 4.2 Het zorg dragen voor organisatorische aspecten op schoolniveau De student handelt naar de geschreven en ongeschreven regels en afspraken van de school. De student draagt bij aan het handhaven van orde en veiligheid buiten de groep. De student organiseert (bereidt voor, voert uit en evalueert) een, qua organisatie, complexe activiteit buiten het reguliere programma. De student draagt zorg voor duidelijke informatievoorziening naar betrokkenen bij de activiteit (directie, personeel, ouders, leerlingen). De student neemt tijdens de uitvoering van de activiteit (ad hoc) beslissingen die de continuïteit van de activiteit waarborgen. Kempelscan K2-fase 8/10

9 Omgaan met collega s De student presenteert zich als medewerker van de school. Kern 5.1 Het open communiceren met collega s binnen de school Communicatie De student is zich bewust van het effect van zijn manier van communiceren in contacten met collega s. De student treedt op adequate wijze (formeel en informeel) in contact met collega s. De student staat open voor feedback en kan daar mee omgaan (ziet feedback niet als kritiek maar als leermoment). De student stelt zich open en toegankelijk op naar collega s. De student neemt (zowel formeel als informeel) initiatieven in de omgang met collega s. Deelname aan overleg (formele en informele overlegsituaties) De student deelt informatie met collega s die voor de voortgang van het werk van belang is. De student maakt gebruik van informatie die hij van collega s krijgt. De student participeert actief en op een constructieve wijze in diverse vormen van collegiaal overleg. De student stemt zijn houding en handelen af op het doel van het overleg. De student is in staat zijn mening op adequate wijze te verwoorden. Kern 5.2 Het leveren van een constructieve bijdrage aan schoolorganisatie en schoolontwikkeling Schoolorganisatie en schoolontwikkeling De student levert op persoonlijk initiatief een bijdrage aan (incidentele) activiteiten op schoolniveau (bijvoorbeeld: surveillance, ouderavonden, jaarfeesten, schoolreis, enzovoorts). De student levert een (structurele) bijdrage aan organisatorische zaken op schoolniveau (participeert in een werkgroep). De student neemt actief deel aan overlegsituaties betreffende de schoolontwikkeling. De student levert door middel van een actieonderzoek een actieve bijdrage aan de schoolontwikkeling. De student betrekt directie en collega s bij het opzetten en uitvoeren van het actieonderzoek. De student presenteert de resultaten van het actieonderzoek in een interactieve vorm aan (een deel van) het team van de school. Kempelscan K2-fase 9/10

10 Omgaan met de omgeving De student presenteert zich als vertegenwoordiger van de school. Kern 6.1 Professionele contacten onderhouden met opvoeders De student levert een actieve bijdrage aan enkele gesprekken met opvoeders gericht op de cognitieve ontwikkeling en het welbevinden van enkele leerlingen. De student realiseert tijdens (in)formele gesprekken met opvoeders wederzijdse informatieuitwisseling. De student communiceert op professionele wijze met opvoeders waaruit betrokkenheid bij de leerling en zijn ontwikkeling blijkt. De student vertoont gedrag, waaruit blijkt dat hij de samenwerking met opvoeders belangrijk vindt. De student vertaalt de opbrengsten uit de gesprekken met opvoeders adequaat naar de begeleiding van de leerlingen. De student informeert, in overleg met de mentor, ouders over incidentele situaties waarvan de opvoeder(s) op de hoogte dienen te zijn. Kern 6.2 Professionele contacten onderhouden met zorginstellingen De student geeft er in zijn handelen blijk van zich bewust te zijn van de zorgstructuur van de school. De student verzamelt doelgericht informatie over leerlingen die vanuit zorginstellingen beschikbaar is. De student vertaalt de opbrengsten uit gesprekken met zorginstellingen adequaat naar de begeleiding van leerlingen. Kern 6.3 Het participeren binnen de sociaal-culturele en levensbeschouwelijke context van de school De student geeft er in zijn handelen blijk van zich bewust te zijn van de sociaal-culturele en levensbeschouwelijke context van de school. De student maakt gebruik van bestaande samenwerking met sociaal-culturele en/of levensbeschouwelijk instellingen ter verrijking van zijn lesactiviteiten. De student neemt actief deel aan sociaal-culturele en levensbeschouwelijke samenwerkingsactiviteiten. 2008, Hogeschool De Kempel, Helmond Kempelscan K2-fase 10/10