THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP LEERDOELEN 3 HAVO

Transcriptie

1 NAAM: KLAS: BS 1 BLOED 1 Ik kan de dikgedrukte begrippen 2 Ik kan gen wat de begrippen met elkaar te maken 3 Ik kan de samenstelling van bloed noemen. 4 Ik kan de samenstelling van bloedplasma noemen. 5 Ik kan bouw, taken en werking van de rode bloedcellen 6 Ik kan bouw, taken en werking van de witte bloedcellen 7 Ik kan bouw, taken en werking van de bloedplaatjes BS 2 DE BLOEDSOMLOOP 8 Ik kan de dikgedrukte begrippen 9 Ik kan gen wat de begrippen met elkaar te maken 10 Ik kan bouw en taken van de kleine bloedsomloop 11 Ik kan bouw en taken van de grote bloedsomloop 12 Ik kan bouw en werking van de dubbele bloedsomloop BS 3 HET HART 13 Ik kan de dikgedrukte begrippen 14 Ik kan gen wat de begrippen met elkaar te maken 15 Ik kan in een tekening de onderdelen van het hart en de aangesloten bloedvaten benoemen. 16 Ik kan de werking van het hart 17 Ik kan een schematische tekening maken van het hart en de onderdelen en aangesloten bloedvaten benoemen.

2 BS 4 DE BLOEDVATEN 18 Ik kan de dikgedrukte begrippen 19 Ik kan gen wat de begrippen met elkaar te maken 20 Ik kan de kenmerken noemen van slagaders. 21 Ik kan de kenmerken noemen van haarvaten. 22 Ik kan de kenmerken noemen van aders. 23 Ik kan gen hoe zuurstof en voedingsstoffen vanuit het bloed in de cellen terecht komen. 24 Ik kan gen hoe koolstofdioxide en andere afvalstoffen vanuit de cellen in het bloed terecht komen. 25 Ik kan de verbrandingsformule opschrijven. 26 Ik kan een schematische tekening maken van het hart met de kleine en grote bloedsomloop en de bloedvaten benoemen. 27 Ik kan in deze tekening de stroomrichting van het bloed aangeven met pijltjes. 28 Ik kan in deze tekening de delen van het hart en de bloedvaten die zuurstofrijk bloed vervoeren rood kleuren. 29 Ik kan in deze tekening de delen van het hart en de bloedvaten die zuurstofarm bloed vervoeren blauw kleuren. 30 Ik kan in een schematische tekening van een dubbele bloedsomloop aangeven waar de longen, de nieren, de lever en de darmen zitten en hoe deze met bloedvaten zijn verbonden met de rest van de bloedsomloop. 31 Ik kan in een schematische tekening de namen van de bloedvaten benoemen. 32 Ik kan gen waarom in de poortader in verhouding veel voedingsstoffen zitten. 33 Ik kan van elke voedingsstof gen hoe hij vanuit ons voedsel in een lichaamscel terecht komt. 34 Ik kan van elke voedingsstof gen waarvoor een cel deze kan gebruiken. 35 Ik kan gen hoe koolstofdioxide vanuit een lichaamscel in de lucht terecht komt. 36 Ik kan gen hoe zuurstof vanuit de lucht in een lichaamscel terecht komt. 37 Ik kan de namen van bloedvaten waarlangs stoffen worden vervoerd binnen een dubbele bloedsomloop in volgorde noemen.

3 BS 5 HART- EN VAATZIEKTEN 38 Ik kan de dikgedrukte begrippen 39 Ik kan gen wat de begrippen met elkaar te maken 40 Ik kan gen wat de gevolgen kunnen zijn bij een lage bloeddruk. 41 Ik kan gen wat de gevolgen kunnen zijn van een te hoge bloeddruk. 42 Ik kan een bloedrukmeter gebruiken, aflezen en van de boven- en onderdruk aangeven of er sprake is van een lage, gezonde of hoge bloeddruk. 43 Ik kan gen hoe slagaderverkalking ontstaat. 44 Ik kan gen welke gevolgen slagaderverkalking kan hebben voor het lichaam. 45 Ik kan gen hoe een hartinfarct ontstaat. 46 Ik kan 3 manieren noemen waarop een vernauwde kransslagader kan worden behandeld. 47 Ik kan gen hoe een herseninfarct ontstaat en wat hiervan de gevolgen zijn. 48 Ik kan 2 groepen oorzaken voor hart- en vaatziekten noemen. 49 Ik kan 5 adviezen noemen voor een gezonde leefstijl. 50 Ik kan een gezonde maaltijd samenstellen. BS 6 51 Ik kan de dikgedrukte begrippen 52 Ik kan gen wat de begrippen met elkaar te maken 53 Ik kan in een schematische tekening de nieren en urinewegen benoemen. 54 Ik kan de onderdelen van een nier benoemen. 55 Ik kan 4 taken noemen van de nierschors en het niermerg. 56 Ik kan de taak van het nierbekken noemen. 57 Ik kan de samenstelling van urine geven. 58 Ik kan gen hoe urine vanuit het nierbekken buiten het lichaam komt.

4 BS 7 IMMUUNSYSTEEM 59 Ik kan de dikgedrukte begrippen 60 Ik kan gen wat de begrippen met elkaar te maken 61 Ik kan gen hoe het immuunsysteem weet of een stof bij het eigen lichaam hoort of lichaamsvreemd is. 62 Ik kan gen hoe het lichaam een ziekteverwekker uitschakelt. 63 Ik kan gen hoe natuurlijke immuniteit ontstaat. 64 Ik kan gen hoe kunstmatige immuniteit ontstaat. 65 Ik kan gen wat een DKTP vaccinatie is. 66 Ik kan gen wat een BMR vaccinatie is. 67 Ik kan gen wat een HPV vaccinatie is. BS 8 ALCOHOL EN CANNABIS 68 Ik kan de dikgedrukte begrippen 69 Ik kan gen wat de begrippen met elkaar te maken 70 Ik kan gen wat het lichaam met alcohol doet 71 Ik kan gen welke invloeden alcohol in korte termijn op het lichaam kan 72 Ik kan 5 langetermijneffecten van alcoholgebruik noemen. 73 Ik kan gen wat cannabis is. 74 Ik kan minstens 5 kortetermijneffecten van cannabisgebruik noemen. 75 Ik kan minstens 5 langetermijneffecten van cannabisgebruik noemen. 76 Ik kan gen wanneer er sprake is van verslaving.

5 BS 9 WEEFSELVLOEISTOF EN LYMFE 77 Ik kan de dikgedrukte begrippen 78 Ik kan gen wat de begrippen met elkaar te maken 79 Ik kan gen hoe uit bloedplasma lymfe ontstaat. 80 Ik kan gen hoe weefselvloeistof in aders terecht komt. 81 Ik kan gen hoe het lymfestelsel werkt. 82 Ik kan de werking van een lymfevat 83 Ik kan in een tekening de belangrijkste lymfevaten benoemen en aangeven waar lymfeknopen zitten. 84 Ik kan gen waar het lymfestelsel voor dient. 85 Ik kan gen welke belangrijke taak de lymfeknopen BS 10 BLOEDGROEPEN EN BLOEDTRANSFUSIE 86 Ik kan de dikgedrukte begrippen 87 Ik kan gen wat de begrippen met elkaar te maken 88 Ik kan gen hoe bloedgroepen A, B, AB en 0 aan hun naam komen. 89 Ik kan gen welke antistof(fen) een persoon met bloedgroep A, B, AB of 0 maakt (maken). 90 Ik kan gen waarom bij een bloedtransfusie meestal beter bloed van dezelfde bloedgroep kan worden toegevoegd dan van een andere bloedgroep. 91 Ik kan in een schema aangeven welk donorbloed zonder problemen kan worden toegediend aan een patiënt.

6 VS 1 DE BLOEDDRUK METEN 92 Ik kan de dikgedrukte begrippen 93 Ik kan gen wat de begrippen met elkaar te maken 94 Ik kan gen hoe je de bloeddruk kunt meten. VS 2 BLOEDSTOLLING 95 Ik kan de dikgedrukte begrippen 96 Ik kan gen wat de begrippen met elkaar te maken 97 Ik kan stap voor stap gen hoe bloed stolt. VS 3 98 Ik kan de dikgedrukte begrippen 99 Ik kan gen wat de begrippen met elkaar te maken 00 Ik kan 2 groepen van afhankelijkheid noemen die kunnen ontstaan bij het gebruik van drugs. 01 Ik kan gen waarom het veel moeite kost om van een verslaving af te komen. 02 Ik kan het verschil gen tussen softdrugs en harddrugs. 03 Ik kan 5 soorten harddrugs noemen. 04 Ik kan 3 groepen softdrugs noemen. 05 Ik kan 3 soorten werkingen noemen van drugs.