CFD-studie van rookbeweging bij brand in atria - Interpretatie en correct gebruik van resultaten uit schaalmodellen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "CFD-studie van rookbeweging bij brand in atria - Interpretatie en correct gebruik van resultaten uit schaalmodellen"

Transcriptie

1 CFD-studie van rookbeweging bij brand in atria - Interpretatie en correct gebruik van resultaten uit schaalmodellen Sophie Van de Vel Promotor: prof. dr. ir. Bart Merci Begeleiders: Nele Tilley, Pieter Rauwoens Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de ingenieurswetenschappen: werktuigkunde-elektrotechniek Vakgroep Mechanica van stroming, warmte en verbranding Voorzitter: prof. dr. ir. Roger Sierens Faculteit Ingenieurswetenschappen Academiejaar

2

3 CFD-studie van rookbeweging bij brand in atria - Interpretatie en correct gebruik van resultaten uit schaalmodellen Sophie Van de Vel Promotor: prof. dr. ir. Bart Merci Begeleiders: Nele Tilley, Pieter Rauwoens Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de ingenieurswetenschappen: werktuigkunde-elektrotechniek Vakgroep Mechanica van stroming, warmte en verbranding Voorzitter: prof. dr. ir. Roger Sierens Faculteit Ingenieurswetenschappen Academiejaar

4 Voorwoord In grote gebouwen zoals hotels en shopping centers, die vandaag als het ware wereldwijd uit de grond worden gestampt, worden vaak nog extractiesystemen geïnstalleerd die achterhaald zijn. Deze systemen zijn gebaseerd op theorieën van tientallen jaren geleden en steunen dus niet op de verworven kennis over brandveiligheid van de afgelopen jaren. Verschillende wetenschappers trachten deze kennis nu om te vormen tot praktische richtlijnen voor grootschalige constructies. Hierin kruipt veel tijd maar gelukkig zijn de positieve effecten hiervan reeds merkbaar bv. het aantal slachtoffers veroorzaakt door een brand is niet meer toegenomen sinds de jaren 70, terwijl de bevolking nu anderhalf keer groter is dan in de jaren 70. Het percentage dodelijke slachtoffers door een brand op de totale bevolking neemt dus af. Omdat in de nabije toekomst de normen i.v.m. de extractiesystemen in atria opnieuw worden bekeken en deze dus kunnen worden aangepast, wou ik ook mijn steentje bijdragen tot het eventueel updaten van de wettelijke verplichtingen i.v.m. brandveiligheid. Aangezien er geen enkele cursus in mijn masteropleiding is die zich specifiek richt tot brandveiligheid, werd ik ondergedompeld in de - voor mij ongekende - wereld van brandfenomenen. Gelukkig heb ik me relatief snel kunnen inwerken door de hulp van mijn thesisbegeleidster Nele Tilley. Ik wil haar bedanken voor haar bereidheid me op elk moment te helpen, me op mijn fouten te duiden en het zorgvuldig nalezen van mijn teksten. Dit lijkt me ook het geschikte moment om mijn promotor Bart Merci te bedanken: het was een hele geruststelling dat ik bij hem terecht kon met al mijn vragen en bevindingen wanneer Nele op huwelijksreis was. Ook zou ik graag mijn ouders en vriend bedanken voor het detecteren van de spellingsfouten in mijn teksten. Ik denk met veel plezier terug aan de momenten waarop iemand uit mijn vriendenkring me vroeg hoe het ging met mijn thesis en ik daarop enthousiast reageerde met een te ingewikkelde uitleg over iets wat ik net had ontdekt. Kortom ik wil iedereen bedanken die ervoor heeft gezorgd dat ik mijn thesis tot een goed einde heb kunnen brengen.

5 Toelating tot bruikleen De auteur geeft de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de masterproef te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze masterproef. Datum en handtekening

6 CFD-studie van rookbeweging bij brand in atria - Interpretatie en correct gebruik van resultaten uit schaalmodellen door Sophie Van de Vel Promotor: prof. dr. ir. Bart Merci Begeleiders: Nele Tilley, Pieter Rauwoens Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de ingenieurswetenschappen: werktuigkunde-elektrotechniek Vakgroep Mechanica van stroming, warmte en verbranding Voorzitter: prof. dr. ir. Roger Sierens Faculteit Ingenieurswetenschappen Academiejaar Samenvatting Vandaag de dag worden er bij de constructie van een groot gebouw, zoals een atrium, normen in rekening gebracht die een extractiesysteem vereisen om de brandveiligheid te garanderen. Deze normen zijn echter gebaseerd op theorieën van tientallen jaren geleden en niet op de hedendaagse kennis over brandfenomenen. Het doel van vele wetenschappers is het omvormen van deze theoretische kennis tot praktische richtlijnen die opgenomen kunnen worden in de normen waaraan gebouwen zoals atria moeten voldoen. Met dit doel voor ogen voeren wetenschappers - zoals Michael Poreh - reële experimenten uit op schaalmodellen, en stellen op basis hiervan vaak een empirische formule op. Deze thesis bestudeert en bevestigt de formule, die Poreh een 5-tal jaar geleden heeft opgesteld i.v.m. de rookvrije hoogte in atria, in een beperkt toepassingsgebied. De formule is toepasbaar op kleine en grote atriumgeometrieën waarbij de rooklaag in het atrium een ééndimensionaal karakter vertoont. De ééndimensionale rooklaag wordt omgevormd tot een multidimensionale rooklaag, door het dominant worden van een verticale wervel in het atrium, waardoor de formule van Poreh de rookvrije hoogte niet meer correct voorspelt. Een goede locatie van het extractiesysteem en de opening voor verse inlaatlucht kunnen de verticale wervel verzwakken, waardoor de rooklaag in elke situatie meer kenmerken van een ééndimensionaal karakter vertoont. Het plaatsen van een downstand of een balkon in het atrium, wat zeer frequent voorkomt bij de bouw van een atrium, beperkt voornamelijk het aantal dimensies van de multidimensionale rooklaag. Wanneer er meerdere balkons in het atrium worden geplaatst worden deze best voldoende dicht bij elkaar geplaatst, zodat niet elk balkon apart voor een inmenging van verse lucht zorgt waardoor de rooklaag dikker wordt en de rookvrije hoogte dus verkleint. Ten slotte bekijken en bevestigen we de mogelijkheid om de stroming in een grootschalig atrium te voorspellen door de stroming in een kleinschalig, similair atrium op te schalen waarbij het Froudegetal behouden wordt. Een voorwaarde waaraan moet voldaan zijn opdat deze schalingsmethode correcte resultaten geeft, is het feit dat de stroming, zowel in het kleine als in het grote atrium, turbulent is. Aangezien de stroming bij een brand zeer vaak een turbulent karakter vertoont, wordt de Froudeschaling zeer frequent toegepast, met succesvol resultaat. Trefwoorden : atria, rookvrije hoogte, kleinschalige simulaties, schaalmethode

7 CFD-study on smoke movement in atria: Interpretation and correct use of data from the scale models Sophie Van de Vel Supervisors: Nele Tilley, Bart Merci Abstract This article studies the smoke free height during a fire in an atrium based on Computational Fluid Dynamics (CFD) simulations of small-scale models. The empirical formula of Poreh is investigated and confirmed within a limited field of scope. Keywords atria, smoke free height, small-scale simulations, scale method I. INTRODUCTION WHEN studying fire and smoke it has been proven to be impossible to simply describe these phenomena using general formulae: there are too many parameters that have to be taken into account. As a result a lot of empirical formulae are derived from data of real experiments and simulations. Nowadays, these formulae are being used to design extraction systems in order to ensure fire safety in shopping malls and other large buildings. One of many researchers is M. Poreh, who developed a formula that predicts the smoke free height z s in an atrium when an adhered smoke plume is present [1]. M z and M b represent the flow rate extracted from the atrium and the smoke flow rate from the chamber into the atrium. The other parameters are the thickness of the smoke layer in the chamber (D b ), the heat of the fire ( Q) and the width of the atrium (W ). M z M b = 0.07(W 2 Q) 1/3 (z s + D b ) (1) In this abstract, results obtained from CFD-simulations are used to confirm the formula that Poreh postulated. The applicability of the theory is examined and the effects of balconies and downstands on the equation are investigated. The formula for small- and large-scale models is discussed and an analysis is performed of the scale method that should be preferred to scale up the small-scale data. II. THE MODEL The simulations are carried out in the software Fire Dynamics Simulator (FDS) version 5 developed by NIST [2]. This software uses the Smagorinsky turbulence model with a Cs-value of 0.2. It is necessary to start off by studying the different models for radiation, adiabatic walls,... Turning on the radiation model and making walls non-adiabatic may seem like the logical thing to do, since it will result in the most realistic image. Nevertheless, the radiation model will be switched off and an adiabatic character is assigned to the walls. S.Van de Vel is with the Combustion, Fire & Fire-Safety Department, Ghent University, Gent, Belgium. Sophie.VandeVel@UGent.be This way the heat of the fire will mostly end up in the atrium, which is interesting because it is the flow behavior of the smoke in the atrium that is the object of this study. If the walls were non-adiabatic, a lot of the energy would disappear through the walls of the chamber that contains the fire. In this situation the atrium would be less charged with soot and heat. When comparing the simulation results with the experimental results of Poreh, the similarity appears to be the largest for the simulations with no radiation and adiabatic walls, thus supporting the choice for these models. III. RESULTS A. Confirmation of the formula Simulations that are carried out with the geometry that Poreh used and with parameters within the range of values that Poreh tested, confirm the formula entirely. There is a one-dimensional smoke layer present in all these simulations and the formula predicts the position of this smoke layer almost perfectly. The formula is no longer accurate when the smoke layer develops a multi-dimensional character, which is typical for situations with a large, central extraction flow rate M z : the vertical vortex that is present in the atrium by natural buoyancy will be intensified when the extraction flow rate is enlarged. This causes the spreading of soot and heat over the entire atrium, which lowers the visibility at the bottom of the atrium. This way the large smoke free height, predicted by the formula through a large extraction flow rate, will not be created. Because of the geometry used, the smoke layer does not have a constant thickness along the width of the atrium: the smoke layer will be thicker at the walls of the atrium. In situations with a large extraction flow rate, the smoke layer will be rather threedimensional than two-dimensional. Figure 1.a and 1.b show a one-dimensional and a multi-dimensional smoke layer. (a) Fig. 1. A 3.6 m high atrium with a fire ( Q=5.377 kw) and an extraction mass flow rate M z of a) 0.25 kg/s and b) 0.45 kg/s.

8 B. Location of smoke extraction and fresh air intake The location of the extraction system in the ceiling of the atrium has no important effect on the flow behavior in the atrium. The situation will improve slightly when the extraction system is installed in a way that the extraction flow is able to break the vertical vortex instead of intensifying it. On the other hand the location of the opening for the fresh intake of air does have a significant effect on the smoke free height: when the opening is located inside the atrium, the intensity of the entrainment is limited. The larger the area of the opening, the lower the velocity of the fresh intake, resulting in a weakened vertical vortex. It is impossible to take all the different heat transfers (radiation, convection, conduction) correctly into account using one scaling method. When the Froude-number is conserved during the scaling, the Reynolds-number is not. The value of the Reynolds-number is not important, but it should be large enough in both cases so that the flow is turbulent in the small geometry as well as in the large geometry. Figure 3 shows the difference between the scaled up data from a small-scale simulation (3.6 m atrium height and Q=5.377 kw) and the data from a large-scale simulation (32.4 m atrium height and Q= kw). C. Effect of downstand and balcony The effect of a downstand or balcony is a more constant thickness of the smoke layer along the width of the atrium. This causes the smoke layer to be two-dimensional rather than three-dimensional in a situation with a large extraction flow rate. The dimensions of the downstand or balcony are not critical parameters: changing the dimensions of these structures appears to have little impact on the entrainment. The entrainment is the largest in the case of a wide opening between the room and the atrium and a deep downstand. When several balconies are placed in the atrium, the vertical distance between them does seem to be a crucial parameter: when the smoke plume has enough space to adhere to the wall between two balconies, there will be much entrainment when it collides against the second balcony. This entrainment will result in a smoke layer that is thicker, thus reducing the smoke free height. The figures 2.a and 2.b show the smoke layer when two balconies are placed in the atrium with a small vertical distance and a large vertical distance. (a) Fig. 2. A 3.6 m high atrium with a fire ( Q=5.377 kw), M z=0.35 kg/s and two balconies with a) a small distance (0.65 m) and b) a large distance (1.3 m). Fig. 3. The difference between the scaled up data of the small-scale model (scale factor = 9) and the data of the large model. IV. CONCLUSION Numerical simulations confirm the formula of Poreh [1] when the smoke layer has a one-dimensional character. The smoke layer loses this character when the vertical vortex becomes dominant because this causes a spreading of soot in the entire atrium. On one hand there is a need for further research to develop a criterion for the dominance of the vertical vortex but on the other hand the flow in an atrium is very dependent on the atrium geometry, so it may be impossible to find such a criterion. If this is the case, it will be necessary to carry out experiments and simulations for each atrium geometry to ensure fire safety with well-designed extraction systems. REFERENCES [1] M. Poreh, N.R. Marshall, and A. Regev., Entrainment by adhered twodimensional plumes., Fire Safety Journal, 43,(2008), [2] NIST, Fire Dynamics Simulator and Smokeview, D. The method of scaling When the formula of Poreh is applied on small-scale and large-scale models, the results of the simulations are similar. The conservation of the Froude-number is a well-known scaling method. When this method is applied on the data retrieved from the small-scale simulations, it is possible to predict the data of the large-scale simulations perfectly.

9 Inhoudsopgave Extended abstract Lijst van figuren Lijst van tabellen vi xiii i 1 Inleiding 1 I Literatuurstudie 2 2 Schaling en dimensieloze groepen Inleiding Vormen van dimensieloze groepen Dimensieloze groep gevormd uit de energievergelijking Effect van het warmtevermogen en de onvolmaaktheden Froudeschaling Onderzoek op basis van reële experimenten Inmengen van verse lucht bij 2D-hoekpluimen Inmengen van verse lucht bij aangehechte rookpluimen Onderzoek op basis van numerieke experimenten Gebruik van FDS voor aangehechte rookpluimen in atria Numerieke studie van een aangehechte rookpluim in een atrium II Onderzoek op de atriumgeometrie m.b.v. numerieke simulaties 26 5 Simulaties van de stromingen in een atrium geometrie Omgevingsparameters van de simulaties Onderzoek van de standaard geometrie van Poreh Stromingsbeweging bij de geometrie van Poreh De eerste simulatieresultaten weergegeven in een grafiek Verklaring van het verloop van de rookvrije hoogte z s Het verloop van z s over de breedte van het atrium Een snellere manier om de hoogte van de rooklaag te bepalen Een andere parameter (CO 2 %) om z s te bepalen Onderzoek van de standaard geometrie a.d.h.v. FDS Andere stromingsbeweging in het atrium Het verloop van z s in FDS Verschillende instellingen in FDS ix

10 5.3.4 Het verloop van z s over de breedte van het atrium in FDS Het z s -verloop bij verschillende warmtevermogens Het effect van de positie van de extractie en de inlaat voor de verse lucht Effect van de positie van het ventilatiesysteem Effect van de positie van de inlaatopening voor verse lucht Porehgeometrie met inlaat in de voorste en achterste atriumwand Porehgeometrie met inlaat in de kamer op x = 0 m Effect van een downstand en een balkon op het z s -verloop Overzicht van reeds uitgevoerd onderzoek omtrent downstands en balkons Kennis over het effect van downstands Kennis over het effect van balkons Simulaties van de Porehgeometrie met toegevoegde downstands Het effect van de grootte van de downstand Het effect van de positie van de downstand Simulaties van de Porehgeometrie met toegevoegde balkons Het effect van een balkon op de atriumstroming Het effect van de balkonlengte Het effect van de balkonhoogte Het effect van de balkonbreedte Het effect van een extra opening ter hoogte van het balkon Het effect van meerdere balkons Het effect van een downstand in combinatie met een balkon Natuurlijke versus gedwongen extractie Standaard Porehgeometrie met natuurlijke convectie De stromingen die optreden in deze geometrie Het verloop van z s bij een variërende lengte van de extractieopening Effect van de positie van de extractieopening bij natuurlijke convectie Stromingen in de 2 beschouwde geometrieën Het z s -verloop in de 2 beschouwde geometrieën III Het gebruik van schalingswetten op de atriumgeometrie Schalingswetten en grootschalige simulaties op de atriumgeometrie Inleiding Bespreking van schalingswetten uit de literatuur Een eerste opschaling van de data uit de kleine Porehgeometrie Een tweede opschaling van de data uit de kleine Porehgeometrie Een derde opschaling van de data uit de kleine Porehgeometrie Een opschaling van de data uit de kleine Porehgeometrie met natuurlijk extractie Besluit 130 Bibliografie 133 x

11 Nomenclatuur ṁ massadebiet kg/s Q warmtevermogen kw q warmteverliezen kw A oppervlakte m 2 C specifieke warmtecapaciteit J/kgK C m inmengingsfactor (entrainment coëfficiënt) D b dikte van de rooklaag in de kamer m H hoogte van het atrium m h c warmteoverdrachtscoëfficiënt bij convectie W/m 2 K h fg verdampingswarmte van water J/kg k thermische conductiecoëfficiënt W/mK L lengte m l lengte m M massadebiet kg/s m massa kg M z extractiedebiet in het atrium kg/s P perimeter van de brandstofbron m Q f convectief warmtevermogen van de brand kw T temperatuur K t tijd s u horizontale snelheid in de lengterichting m/s V volume m 3 v horizontale snelheid in de breedterichting m/s v n extractiesnelheid m/s w verticale snelheid m/s z 0 de virtuele oorsprong van de rookpluim in het atrium m xi

12 z 1 rookvrije hoogte in de kamer m z s rookvrije hoogte in het atrium gerekend vanaf het plafond van de kamer m g zwaartekrachtversnelling m/s 2 Griekse symbolen α thermische diffusiviteit m 2 /s κ absorptie coëffciënt 1/m µ dynamische viscositeit kg/ms ν kinematische viscositeit m 2 /s ρ densiteit kg/m 3 σ constante van Boltzmann 6, W/m 2 K 4 τ ij spanningsvector P a Superscript per oppervlakte-eenheid per volume-eenheid per tijdseenheid Subscript f f an p w wall op oneindige afstand eigenschap van de brandstof eigenschap van de extractieventilator bij constante druk water eigenschap van een wand xii

13 Lijst van figuren 2.1 Een incompressibele stroming over een vlakke plaat Schema van de verschillende parameters bij energieoverdracht Geometrisch similaire systemen: het model en het prototype Een typische beweging van een rookpluim in een winkelcentrum met atrium De verschillende parameters in het model van Poreh Opstelling van de experimenten uitgevoerd door Poreh Resultaten van de experimenten uitgevoerd door Poreh Opstelling om het effect van het Froudegetal te bestuderen Resultaten van de opstelling die het effect van het Froudegetal bestudeert Geometrie die wordt gebruikt in de numerieke simulaties Model van Poreh getest op kleinschalige simulaties De 2 mogelijke karakters van de rooklaag in de geometrie van Poreh Model van Poreh getest op grootschalige simulaties Temperatuursverloop langs een verticale lijn in het atrium Een berekeningsmethode voor z s op basis van het temperatuurverloop Hoogte van de rooklaag gedefinieerd door de verschillende methodes Experimentele en numerieke resultaten van de atria op kleine schaal Numerieke resultaten van een atrium op grote schaal De Porehgeometrie die wordt gebruikt tijdens de simulaties De wervels aanwezig in de breedterichting van de kamer De rooklaag aan de overgangsopening is niet volledig 1D De aangehechte rookpluim in het atrium De stroming van de rooklucht in het atrium De vergelijking tussen de eerste simulatieresultaten en het model van Poreh De rooklaag in het atrium bij kleine extractiedebieten De rooklaag in het atrium bij normale extractiedebieten De rooklaag in het atrium bij grote extractiedebieten De rooklaag in het atrium bij zeer grote extractiedebieten Het effect van een vergroot extractiedebiet op de atriumstroming Het verschil in z s tussen het symmetrievlak en aan een atriumwand Het z s -verloop van de 2 berekeningsmethodes op basis van het temperatuursbeeld Het z s -verloop van de 2 berekeningsmethodes op basis van het CO 2 -verloop Resultaten waarbij het stralingsmodel in rekening is gebracht Het effect van de straling op de temperatuur in het atrium Het effect van de straling op het CO 2 -verloop in het atrium Het effect van de straling op de positie van de roetdeeltjes in het atrium Het effect van de straling op de verticale wervel in het atrium Het effect van de straling op de horizontale wervel in het atrium xiii

14 5.21 De vergelijking tussen de simulatieresultaten, de reële experimenten van Poreh en de numerieke simulaties van Tilley De rooklaag aan de overgangsopening in FDS De stroming in het atrium in FDS Het verschil in atriumstroming tussen FDS en FDS De 4 berekeningsmethodes toegepast op een stralingsvrij model De 4 berekeningsmethodes op een stralingsvrij model onderling vergeleken De resultaten van de gemiddelde methode bij een stralingsvrij model, de reële experimenten van Poreh en numerieke simulaties van Tilley De 4 berekeningsmethodes toegepast op een model met stralingseffect De 4 berekeningsmethodes op een model met stralingseffect onderling vergeleken De resultaten van de gemiddelde methode bij een model met stralingseffect, de reële experimenten van Poreh en numerieke simulaties van Tilley De rooklaag in het atrium bij een zeer klein extractiedebiet De rooklaag in het atrium bij een klein extractiedebiet De rooklaag in het atrium bij een gemiddeld extractiedebiet De rooklaag in het atrium bij een relatief groot extractiedebiet De rooklaag in het atrium bij een groot extractiedebiet De rooklaag in het atrium bij een zeer groot extractiedebiet De verschillende warmteverliezen bij 4 instellingen in FDS Het effect van de instelling op de z s -waarden in het symmetrievlak en aan een atriumwand Het effect van de instelling op de dikte van de rooklaag langsheen de breedte van het atrium Het effect van de instelling op de verticale atriumwervel De resultaten op basis van het temperatuursbeeld in het symmetrievlak ( Q 0 ) De resultaten op basis van het temperatuursbeeld aan een atriumwand ( Q 0 ) De vergelijking van het z s -verloop tussen Q 0 & Q De resultaten op basis van het temperatuursbeeld in het symmetrievlak ( Q 2 ) De resultaten op basis van het temperatuursbeeld aan een atriumwand ( Q 2 ) De vergelijking van het z s -verloop tussen Q 2 & Q De resultaten op basis van het temperatuursbeeld in het symmetrievlak ( Q 3 ) De resultaten op basis van het temperatuursbeeld aan een atriumwand ( Q 3 ) De vergelijking van het z s -verloop tussen Q 3 & Q Het z s -verloop vergeleken tussen de verschillende warmtevermogens De 3 verschillende posities van de extractieventilator Het z s -verloop in het symmetrievlak bij de 3 ventilatorposities Het effect van de ventilatorpositie op de positie van de roetdeeltjes bij kleine v n Het effect van de ventilatorpositie op de verticale atriumwervel bij kleine v n Het effect van de ventilatorpositie op de horizontale atriumwervel bij kleine v n Het effect van de ventilatorpositie op de positie van de roetdeeltjes bij grote v n Het effect van de ventilatorpositie op de verticale atriumwervel bij grote v n Het effect van de ventilatorpositie op de horizontale atriumwervel bij grote v n Het z s -verloop aan een atriumwand voor de 3 ventilatorposities Het effect van de ventilatorpositie op de verticale wervel aan de atriumwand Het effect van de ventilatorpositie op de horizontale wervel aan de atriumwand De atriumwervel in de geometrie met een inlaat in de voorste en achterste atriumwand Het z s -verloop bij de geometrie met openingen in voorste en achterste atriumwand xiv

15 6.14 Het verloop van z s bij de Porehgeometrie met openingen in voorste en achterste atriumwand vergeleken met de standaard Porehgeometrie bij Q=5,377 kw Het z s -verloop bij de geometrie met openingen in voorste en achterste atriumwand op basis van het CO 2 -verloop De atriumwervel in de geometrie met een inlaat in de linkerwand van de kamer Het verloop van de rookvrije hoogte bij de geometrie met een opening in de kamer De rooklaag in de geometrie met een opening in de kamer bij een normale en grote v n Het z s -verloop in de geometrie met een opening in de kamer op basis van het CO 2 -verloop De verticale wervel over het atrium bij een grote v n Verschillende posities van de downstand in de kamer met brandhaard Gebruikte geometrie in de simulaties van Harrison De 4 geometrieën met een verschillende grootte van downstand Het z s -verloop in het symmetrievlak bij de 4 downstand-geometrieën Het z s -verloop aan een atriumwand bij de 4 downstand-geometrieën De rooklaag aan de overgangsopening bij 3 downstand-geometrieën Het temperatuursbeeld in de kamer bij 3 downstand-geometrieën De 3 geometrieën met een verschillende positie van downstand (h d =0,1 m) Het z s -verloop in de 3 downstand-posities (h d =0,1 m) De 3 geometrieën met een verschillende positie van downstand (h d =0,2 m) Het z s -verloop in de 3 downstand-posities (h d =0,2 m) De positie van het balkon in het atrium Het z s -verloop in het symmetrievlak van een geometrie voorzien van een balkon Het verschil in z s tussen de standaard geometrie en de geometrie met een balkon De rooklaag in de standaard geometrie en de geometrie met een balkon Het z s -verloop aan een atriumwand van een geometrie voorzien van een balkon Het effect van een balkon op het z s -verloop aan een atriumwand Het z s -verloop in het symmetrievlak van een geometrie voorzien van een lang balkon De correcte z s in het symmetrievlak van een geometrie voorzien van een lang balkon Het effect van de balkonlengte op de z s in het symmetrievlak De rooklaag en verticale wervel in de geometrie met een lang balkon Het effect van de balkonlengte op de z s aan een atriumwand De 2 bestudeerde geometrieën met een verschillende balkonhoogte Het z s -verloop in het symmetrievlak van een geometrie voorzien van een hoog balkon Het effect van de balkonhoogte op de z s in het symmetrievlak De rooklaag en verticale wervel in de geometrie met een hoog balkon Het effect van de balkonhoogte op de z s aan een atriumwand De 2 bestudeerde geometrieën met een verschillende balkonbreedte Het z s -verloop in het symmetrievlak van een geometrie voorzien van een smal balkon De rooklaag en verticale wervel in de geometrie met een smal balkon Het effect van de balkonbreedte op de z s aan een atriumwand De geometrie met 2 openingen voor de inlaat van verse lucht Het z s -verloop in het symmetrievlak van de geometrie met 2 inlaten De positie van de roetdeeltjes in de geometrie met 2 inlaten De verticale atriumwervel in de geometrie met 2 inlaten xv

16 7.36 Het z s -verloop aan een atriumwand van de geometrie met 2 inlaten De positie van de roetdeeltjes in de geometrie met 2 inlaten en een grote v n De 2 beschouwde geometrieën met een verschillende afstand tussen de balkons De rooklaag en de verticale wervel in de geometrieën met 2 balkons Het z s -verloop in het symmetrievlak in de geometrieën met 2 balkons Het effect van de positie van het 2de balkon op het z s -verloop Het z s -verloop aan een atriumwand in de geometrieën met 2 balkons De 2 beschouwde geometrieën met een downstand-balkon combinatie Het z s -verloop in het symmetrievlak van de 2 downstand-balkon geometrieën Het effect van een downstand-balkon combinatie op het z s -verloop De rooklaag in de 2 downstand-balkon geometrieën vergeleken met de standaard geometrie De verhouding M b /M w vergeleken met de formule van Harrison Het z s -verloop aan een atriumwand van de 2 downstand-balkon geometrieën De geometrie van de eerste simulaties met natuurlijke convectie De rooklaag aan de overgangsopening bij natuurlijke extractie in het atrium De rooklaag en verticale wervel in het atrium bij natuurlijke extractie Het z s -verloop in het symmetrievlak van de geometrie met natuurlijke extractie Het verschil in z s tussen natuurlijke en gedwongen extractie Het z s -verloop aan een atriumwand van de geometrie met natuurlijke extractie De beschouwde geometrieën met 2 kleinere openingen voor de natuurlijke extractie De atriumwervel in de geometrieën met 2 kleinere extractieopeningen De rooklaag in de geometrieën met 2 kleinere extractieopeningen Het z s -verloop in de symmetrievlakken van de geometrieën met 2 kleinere extractieopeningen Het z s -verloop aan de atriumwanden van de geometrieën met 2 kleinere extractieopeningen Het effect op z s van 2 kleinere extractieopeningen i.p.v. 1 grote extractieopening Het z s -verloop in het symmetrievlak van een groot atrium (instelling 1) Het verschil in z s tussen data van het grote model en opgeschaalde data van het kleine model (instelling 1) Het z s -verloop aan een atriumwand van een groot atrium (instelling 1) Het z s -verloop in het symmetrievlak van een groot atrium met Q 2 (instelling 1) Het verschil in z s van een groot atrium tussen Q 1 en Q Het z s -verloop aan een atriumwand van een groot atrium met Q 2 (instelling 1) Het z s -verloop in het symmetrievlak van een groot atrium (instelling 3) Het verschil in z s tussen data van het grote model en opgeschaalde data van het kleine model (instelling 3) Het z s -verloop in het symmetrievlak van een groot atrium met natuurlijke extractie Het verschil in z s tussen data van het grote model en opgeschaalde data van het kleine model met natuurlijke extractie Het verschil in z s tussen natuurlijke en gedwongen extractie in een groot atrium129 xvi

17 Lijst van tabellen 2.1 Buckingham pi-methode toegepast De verschillende massadebieten bij de vrije 2D-rookpluim Afmetingen van de geometrie op kleine schaal De afmetingen van de Porehgeometrie die gebruikt worden in de simulaties De verschillende instellingen bij FDS De waarden van de verschillende warmtevermogens De verschillende posities van het ventilatiesysteem De 4 situaties met een verschillende grootte van downstand De 3 bestudeerde posities van de downstand in de kamer De afmetingen en het warmtevermogen bij het kleine en het grote model i

18 Hoofdstuk 1 Inleiding Het idee om een grootschalig fenomeen te bestuderen aan de hand van een kleinschalige kopie ervan, is al eeuwen oud. Toch wordt er momenteel nog veel onderzoek gedaan naar methodes die aanleiding geven tot een correcte schaling tussen het kleine en het grote model. Bij fenomenen zoals brand en rookvorming is er een groot aantal parameters die een invloed hebben op de situatie. Het is dit groot aantal parameters dat het moelijk maakt om alle invloeden correct op te schalen. Hedendaags gebruiken onderzoekers reële en numerieke experimenten op kleinschalige atria om brand en rookbeweging te voorspellen in grootschalige atria. De noodzaak van deze experimenten is de brandveiligheid die men moet kunnen vrijwaren en die men wil garanderen d.m.v. een goed ontworpen extractiesysteem. De data uit de experimenten worden gebruikt voor het ontwerp van een extractiesysteem dat gebaseerd is op natuurlijke of gedwongen convectie. De extractie van rookgassen is nodig om een minimale rookvrije hoogte te creëeren in het atrium, zodat de mensen in het atrium op een normale manier via de nooduitgang het atrium kunnen verlaten in een brandscenario. Indien men geen extractiesysteem zou voorzien, kunnen de rookgassen zorgen voor een vermindering van de zichtbaarheid in het atrium waardoor mensen in het atrium de nooduitgang niet vinden en eventueel ingesloten geraken door de brand of bevangen geraken door de rook. De meeste rookgassen bevatten ook giftige componenten, zoals koolstofmonoxide (CO), die dus moeten verwijderd worden uit het atrium om verstikking te voorkomen. Op basis van deze argumenten is het logisch dat er wettelijke verplichtingen zijn voor de installatie van een extractiesysteem in ieder atrium. Hoewel het invoeren van een wettelijke verplichting - een tiental jaar geleden - een goede zaak was voor de veiligheid in atria, is het jammer dat deze wettelijke normen nog steeds gebaseerd zijn op de gedateerde theorieën van brand en rookbeweging uit die tijd. Zoals reeds vermeld is er de afgelopen jaren wereldwijd heel wat onderzoek gedaan naar brand en rookbeweging voornamelijk aan de hand van experimenten. Hierdoor zijn er heel wat empirische formules opgesteld die een verband geven tussen verschillende parameters in een bepaalde geometrie. Michael Poreh is er onder andere in geslaagd een formule op te stellen op basis van reële kleinschalige experimenten, die het verband weergeeft tussen de rookvrije hoogte en het extractiedebiet van rookgassen in een typische atriumgeometrie. Het is deze formule die het vertrekpunt vormt van dit thesisonderzoek. We zullen onderzoeken of numerieke simulaties dit verband bevestigen en nagaan in welke mate de parameters gemanipuleerd mogen worden opdat het verband nog steeds van toepassing is. We zullen ook onderzoeken wat het effect is van de positie van het extractiesysteem en de positie van openingen voor verse lucht. We zullen balkons en downstands plaatsen in de atriumgeometrie en bestuderen wat hun effect is. Ten slotte controleren we of een kleinschalige simulatie de situatie in een grootschalige simulatie kan voorspellen. 1

19 Deel I Literatuurstudie 2

20 Hoofdstuk 2 Schaling en dimensieloze groepen 2.1 Inleiding Doorheen de geschiedenis heeft men vaak geprobeerd een klein model te testen met als doel het verkrijgen van nuttige informatie over het grote model. Ook de gebroeders Wright hebben eerst gebruik gemaakt van kleine vleugelprofielen en een windtunnel om een goede geometrie te ontwikkelen voor de vleugels van hun eerste vliegtuig. Sommige fenomenen, zoals brand, eisen het behoud van te veel dimensieloze groepen om een goede similariteit te verkrijgen tussen het grote en het kleine model. Maar dit betekent niet dat schaling geen nut heeft voor deze fenomenen. Op basis van schaalmodellen en bepaalde voorwaarden op de omgeving, kunnen er soms wel conclusies getrokken worden voor het grote realistische model. Op deze manier zijn er reeds verschillende empirische formules ontdekt voor verschillende brandscenario s. We zullen de algemeen gekende methodes [1] voor een correcte schaling bespreken in volgende paragrafen. 2.2 Vormen van dimensieloze groepen Er zijn 3 bekende manieren om dimensieloze groepen te vormen. De eerste is het Buckingham pi-theorema. Dit theorema gaat uit van een set veranderlijken die relevant zijn voor de beschouwde geometrie, stroming of het beschouwde model. Het aantal dimensieloze groepen (pi-groepen) is gelijk aan dit aantal variabelen verminderd met het aantal dimensies van het model. De tweede manier steunt op het identificeren van de fundamentele partiële vergelijkingen die betrekking hebben op het beschouwd model en het dimensieloos maken van de variabelen door middel van goed gekozen parameters. De derde manier maakt gebruik van een dimensionale analyse. De aanwezige fysische krachten worden geïdentificeerd op een eenvoudige, maar volledig correcte manier. In de meeste gevallen heeft men een voorkeur voor deze laatste methode. Aan de hand van een eenvoudig voorbeeld, nl. een incompressibele stroming over een vlakke plaat, zullen de 3 verschillende methodes geïllustreerd worden. De stroming wordt stationair en tweedimensionaal verondersteld met een constante aanstroomsnelheid u. Volgende figuur (Figuur 2.1) schetst deze situatie. Buckingham pi methode In de eerste stap worden de variabelen geïdentificeerd. De stroomsnelheid u is op elk moment afhankelijk van de positie op de plaat (x,y), de omgeving (lengte plaat l, aanstroomsnelheid u ) en het gebruikte fluïdum (dichtheid ρ, dynamische viscositeit µ). Het model vertoont 3 dimensies: massa M, tijd t en lengte L. Samengevat zijn er 7 variabelen aanwezig en 3 dimensies. Dit geeft aanleiding tot 4 dimensieloze groepen: Π 1, Π 2, Π 3, Π 4. De 3 variabelen u, l en µ worden gekozen om de overige variabelen dimensieloos te maken. 3

21 Figuur 2.1: Een incompressibele stroming over een vlakke plaat De werkwijze bestaat uit een eerste stap waarbij er verschillende groepen met onbekende exponenten worden gevormd en een tweede stap waarbij deze groepen dimensieloos gemaakt worden door de exponenten goed te kiezen. Tabel 2.1: Buckingham pi-methode toegepast vgl voor M vgl voor T vgl voor L exponenten Π 1 = u a l b µ c ρ 0 = c = - a - c 0 = a + b - c - 3 a = 1, b = 1, c = -1 Π 2 = u a l b µ c u 0 = c 0 = - a - c = a + b - c + 1 a = -1, b = 0, c = 0 Π 3 = u a l b µ c x 0 = c 0 = - a - c 0 = a + b - c + 1 a = 0, b = -1, c = 0 Π 4 = u a l b µ c y 0 = c 0 = - a - c 0 = a + b - c + 1 a = 0, b = -1, c = 0 Het resultaat hiervan: Π 1 = u lρ µ = Re Π 2 = u u Π 3 = x l Π 4 = y l (2.1) Methode op basis van een partiële differentievergelijking Deze methode gaat uit van de differentievergelijking die de heersende krachten bij de bestudeerde stroming weergeeft. In dit geval wordt de impulsvergelijking voor een stationaire, tweedimensionale stroming zonder drukgradiënt gebruikt. ρ(u u x + v u y ) = u µ 2 2 y (2.2) Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden: op y = 0 zal u = v = 0, op x = 0 zal u = u en voor y gaande naar zal u = u. Hierna kunnen de componenten dimensieloos gemaakt worden: u = u u, v = v u, x = x l en y = y l. Na substitutie in de impulsvergelijking, bekom je deze vergelijking waarin de Re-groep herkenbaar is: ρ(u u u + v x y ) = ( µ ) 2 u ρ l u 2 y (2.3) Alle dimensieloze groepen die bekomen zijn met het Buckingham pi-theorema zijn ook terug te vinden in deze laatste vergelijking. 4

22 Methode op basis van dimensionale analyse Neem een controlevolume rond het fluïdum in de grenslaag en pas de viscositeitswet van Newton toe. Wanneer er gradiënten of afgeleiden in de toegepaste wet voorkomen, gebruikt men enkel de dimensionale vorm. De wet wordt nu uitgeschreven voor een eenheidsdiepte in de z-richting. ρu 2 (x 1) µ u (x 1) (2.4) y Wanneer de componenten opnieuw dimensieloos worden gemaakt, verschijnt de Re-groep opnieuw in de vergelijking. ρ( u ) 2 ( x u l ) ( µ u l )u/u ( x y/l l ) (2.5) 2.3 Dimensieloze groep gevormd uit de energievergelijking Voor een verbrandingsproces zijn er verschillende dimensieloze groepen geïnduceerd voor de energievergelijking door het effect van de verbranding zelf, verdamping, warmteoverdracht,... De situatie die we beschouwen heeft een massastroom die brandstof F, zuurstof O 2, water en gedwongen stromen (bv. door een fan) omvat. We gebruiken Q als de warmte gegenereerd door het vuur en q voor alle warmteverliezen. Onderstaande figuur (Figuur 2.2) stelt deze situatie voor. Figuur 2.2: Schema van de verschillende parameters bij energieoverdracht De energievergelijking (afleidbaar uit de basiswetten van stromingsmechanica [2], [3]) krijgt dan de volgende vorm: ρc p V dt dt + ṁc p(t T ) Q q ṁ w h fg (2.6) De laatste term in deze vergelijking stelt het verdampen van waterdruppels voor. Voor de verschillende situaties die we later zullen beschouwen zal de warmte gegenereerd door het vuur Q steeds bepaald zijn door de brandstof. Deze waarde wordt dimensieloos gemaakt en wordt het Zukoski-nummer genoemd naar Professor Edward Zukoski die deze term geïntroduceerd heeft. Π 2 Q 1 = Q ρ C p T gl 5 warmtevermogen van het vuur enthalpie van de stroming (2.7) 5

23 Deze dimensieloze groep geeft dus een inherente lengteschaal aan een brand met natuurlijke convectie. Deze lengteschaal kan dan geassocieerd worden met vlamhoogte en eventueel aanwezige eddies in de rookpluim. Q l = ( ) 2/5 (2.8) ρ C p T g 2.4 Effect van het warmtevermogen en de onvolmaaktheden Stel dat er een schaling moet gebeuren van een geometrisch model waarbij l een fysische dimensie is van het systeem. Wanneer er een geometrisch gelijkend systeem wordt gezocht, moet er getracht worden om dezelfde temperatuur te verkrijgen op homologe punten (ˆx, ŷ, ẑ) en op hetzelfde tijdstip ˆt = t g/l. Onderstaande figuur (Figuur 2.3) toont een voorbeeld van een model en zijn prototype. Figuur 2.3: Geometrisch similaire systemen: het model en het prototype Wanneer behoud van het Zukoski-nummer (vgl 2.7) gewenst is, zal aan de volgende vergelijking moeten voldaan zijn. Q m = Q p ( l m ) 5/2 (2.9) l p Wanneer alle warmteverliezen ook variëren volgens deze vergelijking, zal de temperatuur invariant zijn met de schaalfactor. Maar uiteindelijk blijkt dat niet alle soorten van warmteoverdracht simultaan kunnen behouden worden tijdens een schaling. Behoud van straling van een gas: Π 3 = κl = emissie door straling ideale emissie (2.10) Behoud van conductie: Behoud van convectie: Π 5 = (kρc)1/2 wall conductie = ρ c p gl3/4 enthalpie Π 6 = h c = convectie ρ c p gl enthalpie (2.11) (2.12) Behoud van straling: Π 7 = σt 3 = straling ρ c p gl enthalpie (2.13) 6

24 Behoud van de dikte van de wanden: wall k wall Π 8 = (kρc)1/2 ( g l )1/4 δ wall = dikte van de wand thermische lengte (2.14) Behoud van Nusselt bij turbulentie: Π 22 = h cl k = convectie conductie (2.15) Wanneer men alle dimensieloze groepen wil behouden tijdens een schaling, komen een aantal tegenstrijdigheden boven water. Ten eerste geeft behoud van convectie een h c l 1/2 terwijl behoud van het Nusseltgetal aanleiding geeft tot h c l 1/5. Ten tweede was het doel dat de temperaturen behouden bleven, maar behoud van straling geeft aanleiding tot T l 1/6. De kunst van het schalen is het behouden van de noodzakelijke dimensieloze groepen zodat er een goede partiële schaling gecreëerd wordt. Behoud van het warmtevermogen door conductie Wanneer voornamelijk de conductie door de muren moet behouden worden, zal er een schaling plaatsvinden met behoud van Π 5 en Π 8. We veronderstellen c w constant omdat deze niet sterk afhankelijk is van het soort materiaal. Π 5 : k wall ρ wall l 3/4 Π 8 : δ wall l 1/4 (2.16) Zodat het warmteverlies veroorzaakt door conductie het volgende wordt: warmteverlies door conductie = ql 2 = k wall δ wall (T T ) l 2 = l 1/2 l 2 = l 5/2 (2.17) Het warmteverlies door conductie varieert inderdaad ook met de factor l 5/2. Behoud van het warmtevermogen door convectie Wanneer men de convectieve stroming in de grenslaag wil behouden, dan probeert men het Nusseltgetal te behouden. warmteverlies door convectie = q = h c (T T ) = l 1/5 1 (2.18) Behoud van straling Wanneer Π 3 behouden wordt, zal q σκlt 4 κl l 0. De warmteverliezen veroorzaakt door conductie en convectie (q l 1/2 ) zijn meestal beduidend kleiner dan het warmteverlies veroorzaakt door straling (q l 0 ). Het is dus moeilijk om een goede schaling uit te voeren waarin alle warmteverliezen evenredig variëren. 7

25 2.5 Froudeschaling Bij deze schaalmethode wordt Q constant gehouden ( Q l 5/2 ). Het constant houden van het Froudegetal zorgt ervoor dat de advectie en het kookverschijnsel similair blijven. Dit zorgt voor een variatie in snelheden u (gl) 1/2. Er zijn echter meerdere dimensieloze groepen die niet behouden blijven tijdens een Froudeschaling zoals Re, Π 3 en Π 8. Deze termen zijn in het algemeen enkel terecht verwaarloosbaar wanneer hun effect klein is of wanneer hun exacte waarde geen belangrijke rol speelt maar gewoon voldoende hoog of laag moet zijn. Zo zal de exacte waarde van het Reynoldsgetal niet belangrijk zijn maar moet het voldoende hoog zijn zodat men zeker weet dat de stroming voldoende turbulent is. 8

26 Hoofdstuk 3 Onderzoek op basis van reële experimenten 3.1 Inmengen van verse lucht bij 2D-hoekpluimen Inleiding Het onderzoek van M. Poreh is het uitgangspunt van deze thesis en zal daarom eerst uitvoerig besproken worden. We beginnen met de bespreking van zijn artikel over de stroming bij 2D-hoekpluimen [4]. De benaming 2D-hoekpluim betekent dat de eigenschappen van de rookpluim in de horizontale lengterichting (x) en verticale (z) richting kunnen variëren maar dat men aanneemt dat de eigenschappen van de rookpluim in de breedterichting (y) constant zijn. Men gaat uit van een typische rookbeweging in een winkelcentrum voorzien van een atrium. Een voorbeeld van dit soort beweging is geschetst in onderstaande figuur (Figuur 3.1). Figuur 3.1: Een typische beweging van een rookpluim in een winkelcentrum met atrium 9

27 Men vertrekt van het scenario dat de vuurhaard gelokaliseerd is in één van de kamers op het gelijkvloers of op één van de laagste verdiepingen. De rook stapelt zich op in de kamer in de vorm van een horizontale rooklaag met een dikte D b. De warme rookgassen stromen naar het atrium en zullen draaien rond de hoek van het aanwezige balkon. In het atrium zelf wordt nu een 2de rooklaag gevormd. Wanneer er verondersteld wordt dat er verse lucht kan toestromen aan beide zijden van de 2de rookpluim (dit betekent dat de rookpluim niet hecht aan de linkse of rechtse atriumwand), kan men de rookpluim bekijken als een samenstelling van 2 rookbewegingen. De eerste beweging is deze van de kromming en de tweede beweging is deze van een verticale rookpluim. Om aan de brandveiligheid te voldoen zullen er steeds ventilatoren aanwezig zijn in het atrium die de giftige rookgassen verwijderen en zo zorgen voor een minimale rookvrije hoogte. Deze ventilatoren kunnen enerzijds van het natuurlijke type zijn en anderzijds van het mechanische type. Om deze systemen goed te kunnen dimensioneren moet men een idee hebben van het massadebiet M a dat de rookpluim aanvoert. Er bestaan wettelijke voorschriften en normen [5] voor extractiesystemen in bepaalde grote gebouwen, maar deze steunen vaak op onderzoek (algemeen of voor specifieke gebouwen [6], [7]) of op een theorie van een tiental jaren geleden. De resultaten van recent onderzoek en nieuwe onderbouwde theorieën zouden de basis moeten vormen voor een aanpassing van deze voorschriften. Bepaling van het massadebiet M a Het uiteindelijke massadebiet van de rookpluim M a wordt bepaald door alle massadebieten die de rookpluim meesleurt. Deze zijn zichtbaar in de figuur 3.1. Tabel 3.1: De verschillende massadebieten bij de vrije 2D-rookpluim M 1 M 2 M 3 M 4 M 5 M 6 M 7 massadebiet van de verbrande brandstof massadebiet dat mengt met de rookpluim boven de vuurhaard massadebiet dat wordt meegesleurd bij de 1ste overgang rookpluim-rooklaag massadebiet dat mengt met de 1ste rooklaag die naar het atrium stroomt massadebiet dat wordt meegesleurd door de kromming van de rooklaag massadebiet dat mengt met het verticale deel van de rookpluim in het atrium massadebiet dat wordt meegesleurd bij de 2de overgang rookpluim-rooklaag De waarden M 1, M 2 en M 3 worden voornamelijk bepaald door het convectieve warmtevermogen van de brand Q f, de perimeter van de brandstofbron P en de hoogte van de 1ste rooklaag boven de vuurhaard z 1. In de meeste gevallen zijn M 1 en M 3 verwaarloosbaar klein. Daarom is het toegestaan te stellen dat het massadebiet dat de eerste rooklaag binnentreedt ongeveer M 2 is. De waarden van M 2 en D b zijn te bepalen op basis van goed gedefinieerde modellen voor circulaire rookpluimen [8]. Door het stabiliserend effect van stratificatie zal ook M 4 een verwaarloosbaar kleine waarde aannemen. Omwille hiervan zal het massadebiet dat van de kamer naar het atrium stroomt M b nagenoeg gelijk zijn aan de waarde van M 2. Wanneer deze redenering wordt doorgetrokken naar de situatie in het atrium zal men kunnen stellen dat de waarde van M 7 verwaarloosbaar is en de waarde van M 6 wederom te bepalen is aan de hand van reeds ontwikkelde modellen (analoog als M 2 ), op voorwaarde dat de virtuele oorsprong van de 2de rookpluim gekend is. Dit leidt tot het feit dat M a bepaald wordt door de som van M 2, M 5 en M 6 waarbij de waarden van M 2 en M 6 reeds gekend zijn. 10

28 De resterende onbekenden zijn de waarde van M 5 en de positie van de virtuele oorsprong van de 2de rookpluim. Deze onbekenden zullen bepaald worden op basis van een model dat volgend uitgangspunt heeft: het massadebiet dat een gebogen rookpluim meesleurt is ongeveer even groot als het debiet dat een similaire verticale rookpluim zou meesleuren. Daarom dat het ontwikkelde model niet toepasbaar is op een rookpluim die zich hecht aan een atriumwand. Model van een vrije verticale rookpluim Het model dat wereldwijd gebruikt wordt voor ongebonden, 2D thermische rookpluimen werd ontwikkeld door Lee & Emmons [9]. M a L = C mρ( g Q / l ρ C p T 1 ) 1/3 (z + z 0 ) (3.1) Het model voorspelt het massadebiet van de rookpluim in functie van de hoogte z. De formule maakt gebruik van een entrainment coëfficiënt C m, die bepaald wordt in het model, maar ook van de laterale lengte van de rookpluim L, het warmtevermogen Q dat constant wordt verondersteld, de gemiddelde dichtheid ρ van de rookgassen over de symmetrieas van de rookpluim en de omgevingstemperatuur T 1. Onafhankelijke experimenten zijn uitgevoerd door verschillende wetenschappers. Op basis van deze experimenten bleek dat C m typisch in het gebied tussen 0,49 en 0,51 ligt. Er is een zeer gelijkaardige vergelijking (vgl 3.2) voorhanden die gemodelleerd werd op basis van een dimensionale analyse. Deze formule omvat in plaats van de onbekende dichtheid ρ, de dichtheid van de omgeving ρ 1 en zal daarom meer gebruikt worden in ingenieurstoepassingen. Model van een hoekrookpluim M a Q 1/3 = 0, 3 C m ρ 1 L 2/3 (z + z 0 ) (3.2) C = 0, 3 C m ρ 1 L 2/3 (3.3) In het model voor een hoekrookpluim zijn dezelfde variabelen terug te vinden als in het model voor een verticale rookpluim in combinatie met de densiteitsgradiënten normaal op de 2 grenzen van de gekromde rookpluim. Op de concave boog zal een onstabiele densiteitsgradiënt staan: deze zorgt ervoor dat er lucht in de pluim wordt gemengd langs de linkse kant van de pluim (de kant van de kamer). Op de convexe boog zal een stabiele drukgradiënt staan: deze zou inmenging van verse lucht moeten voorkomen langs de rechtse kant. Het model veronderstelt dat deze 2 effecten elkaar opheffen zodat het massadebiet M 5 dat wordt ingemengd tijdens de buiging van de rookpluim hetzelfde is als het massadebiet dat wordt ingemengd bij een verticale rookpluim tussen de hoogte -D b en z, waarbij z de hoogte is vanaf waar de rookpluim volledig verticaal beweegt. Het is evident dat, als de rooklaag in het atrium even dik is als de rooklaag in de kamer, M a dezelfde waarde zal hebben als M b. Op basis van deze veronderstelling en de vergelijking van een vrije verticale rookpluim (vgl. 3.2), kan de virtuele oorsprong van de rookpluim in het atrium bepaald worden. M b Q 1/3 = C ( D b + z 0 ) (3.4) z 0 = D b + M b CQ 1/3 (3.5) 11

29 Wanneer we dit verband (vgl. 3.4) gebruiken, kunnen we het massadebiet van de rookpluim op elke hoogte bepalen. Figuur 3.2 geeft de verschillende geometrische variabelen duidelijk weer. M a Q 1/3 = C(z + D b + M b ) (3.6) CQ1/3 Figuur 3.2: Schematische voorstelling van alle parameters in het voorgestelde model Na een aantal experimenten heeft men waargenomen dat de waarde van C m voor dit soort pluimen in de buurt van 0,44 ligt (C=0,15). Deze waarde is lager dan deze die normaal voor een vrije verticale pluim wordt gebruikt. Er is geen direct sluitende verklaring voor deze lagere waarde. Men besluit na een groot aantal experimenten dat er voldoende gelijkenis bestaat tussen de voorspelling van het massadebiet op basis van het model van een hoekrookpluim en de experimenten: de correctheid van het model wordt hierdoor bevestigd. Afwijkingen van het model zijn mogelijk wanneer de verhouding van de breedte van de pluim d tot de breedte van atrium D niet meer klein is. In deze gevallen zal de rooklaag niet meer stationair en horizontaal zijn. Aangezien de breedte van de pluim d toeneemt met de hoogte z en de breedte van het atrium D constant is, zal het model niet accuraat zijn voor te grote waarden van z D. Maar dit eenvoudige model is dus wel voldoende accuraat om de stroming van een vrije, 2D rookpluim te voorspellen in brede atria. Er wordt nog steeds onderzoek gedaan (o.a. door R. Harrison [10]) naar een exacter model voor de inmenging van verse lucht in een vrije hoekrookpluim. 12

30 3.2 Inmengen van verse lucht bij aangehechte rookpluimen Inleiding De meeste studies die reeds uitgevoerd zijn op brand- en rookvorming in een atrium, vestigen de aandacht op vrije verticale rookpluimen. Er zijn reeds modellen ontwikkeld die het massadebiet van deze pluimen geven op grotere hoogte. Bij het optreden van een brand, is het waarschijnlijker dat de brandhaard zich bevindt in een kamer grenzend aan het atrium dan in het atrium zelf. De rook zal zich opstapelen onder het plafond in de rookkamer en zich een weg banen naar het atrium. Ter hoogte van de overgang van de kamer naar het atrium zal de rooklaag zich rond de hoek buigen en plots stijgen. Men voelt intuïtief aan dat de rookpluim zich aan de wand van het atrium zal hechten (adhered plume). Dit fenomeen heeft M. Poreh bestudeerd in een volgend artikel [11] dat ook hier besproken wordt. Een logisch gevolg van een aangehechte rookpluim zou zijn dat er minder verse lucht wordt aangetrokken om te mengen met de rookgassen in vergelijking met een vrije rookpluim. De moeilijkheid ligt in het bepalen van de karakteristieken van de horizontale rooklaag in de rookkamer. Deze karakteristieken zijn nodig om de virtuele oorsprong te berekenen van de stijgende rookpluim in het atrium. Op deze manier kan men toch de modellen voor vrije rookpluimen die reeds ontwikkeld zijn, gebruiken. Experimenten op aangehechte rookpluimen De gebruikte geometrie (Figuur 3.3) voor deze experimenten is zeer eenvoudig. Er zijn 2 compartimenten nl. een kamer waar de brandhaard zich bevindt en een grote hal met een extractieventilator (variabel toerental). Beide kamers hebben een breedte van 0,9 m. Aan de andere kant van de hal is een opening voorzien die een verstelbare hoogte heeft. De hoogte van deze opening wordt ingesteld zodat de rooklaag in de hal zich net boven de opening bevindt. Op deze manier wordt er voldoende verse lucht aangezogen naar de aangehechte rookpluim. Figuur 3.3: Opstelling van de experimenten uitgevoerd door Poreh 13

31 Het massadebiet, dat wordt verwijderd door de ventilator M a, wordt berekend op basis van de gemiddelde temperatuur en de CO 2 -concentratie van de gassen in de pijp net voor de ventilator. Het massadebiet rooklucht, afkomstig van de kamer M b, wordt bepaald door het meten van de gemiddelde horizontale snelheid en de dichtheid van de gassen in de sectie onder het plafond van de kamer. De dikte van deze rooklaag D b werd visueel bepaald door rook te injecteren in de warme gassen. Op basis van experimenten heeft men geconcludeerd dat de horizontale stroming onder het plafond waarschijnlijk turbulent is, aangezien het Reynoldsgetal hier gemiddeld 4500 bedraagt. Onderstaande grafiek (Figuur 3.4) toont de meetpunten van de experimenten waarbij men de virtuele oorsprong van de rookpluim bepaald heeft aan de hand van het model dat bestudeerd is in de vorige paragraaf 3.1. Op basis van deze grafiek is het duidelijk dat het model van de verticale rookpluim ook hier mag gebruikt worden maar slechts met een entrainment coëfficiënt C m = 0, 21 (C = 0, 07). Figuur 3.4: Gemeten variatie van M/Q 1/3 i.f.v z + z 0 bij vrije en aangehechte rookpluimen Effect van het Froudegetal Het Froudegetal, dat bepaald wordt op basis van een meting die wordt gedaan stroomopwaarts van de hoek van de kamer, was in alle experimenten kleiner dan 1. F r = ( M c ρd c L )/(gd ρ c ρ )1/2 (3.7) De vraag is nu wat voor effect dit Froudegetal heeft op het al dan niet aanhechten van de rookpluim. Volgende figuur (Figuur 3.5) schetst de situatie van de uitgevoerde experimenten. 14

32 Figuur 3.5: Opstelling van de Froudegetal-experimenten uitgevoerd door Poreh (a: een warme gasgenerator; b: een grote kamer voor de distributie van de rook; c: meetpunt; d: afgeronde hoek in de 2de serie experimenten; e: exit) Tijdens de eerste serie experimenten is er gebruik gemaakt van een rechte hoek ter hoogte van positie d. Tijdens de tweede serie is deze rechte hoek vervangen door een boog met een straal gelijk aan de dikte van de rooklaag ter hoogte van positie c. De resultaten van deze experimenten zijn zichtbaar in onderstaande grafiek (Figuur 3.6) waarbij een y-waarde gelijk aan 0 staat voor een rookpluim die meteen hecht aan de wand van de hal. Een y-waarde gelijk aan 1 staat voor een rookpluim die niet aanhechtte aan het laagste stuk van de wand. De resultaten van de 1ste serie experimenten zijn voorgesteld door bolletjes en deze van de 2de serie door driehoekjes. Figuur 3.6: Verloop van de y-waarde i.f.v het Froudegetal met rechte hoek en afgeronde hoek Het is hierbij duidelijk dat voor lage Froudegetallen ( < 1) de rookpluim meteen aanhecht terwijl de rookpluim niet meteen aanhecht voor hoge Froudegetallen ( > 1). De overgang van een aangehechte rookpluim naar een vrije rookpluim gebeurt iets sneller wanneer de hoek gekromd is. 15

33 Conclusie Op basis van dit onderzoek kan men besluiten dat het inmengen van lucht in een 2D rookpluim (aangehecht of vrij), gevormd door de buiging van een horizontale rooklaag rond een hoek, het eenvoudig model volgt van een vrije verticale rookpluim op voorwaarde dat de entrainment coëfficiënt C m, die in dit model van toepassing is, proportioneel varieert met de vrije perimeter van de verticale rookpluim. Dit heeft tot gevolg dat de waarde van C m bij een aangehechte rookpluim ongeveer de helft bedraagt van de waarde bij een vrije rookpluim. Het is onmogelijk de vorm van de rookpluim te voorspellen omdat er teveel parameters aanwezig zijn die de positie bepalen waar de rookpluim aanhecht. Hierdoor veronderstelt men dat de waarde van C m, bij een 2D rookpluim in het atrium met de beschreven geometrie, ligt tussen 0,21 (aangehecht) en 0,44 (vrij). De moeilijkheid in dit model is het correct bepalen van M b en D b van de horizontale rooklaag. Ook hiernaar is reeds onderzoek gedaan door o.a. P.H. Thomas [12]. De waarden van M b en D b zijn afhankelijk van een groot aantal parameters (geometrie, temperatuur, snelheid,...) en daarom is het onmogelijk een algemene formule op te stellen voor deze waarden. 16

34 Hoofdstuk 4 Onderzoek op basis van numerieke experimenten 4.1 Gebruik van FDS voor aangehechte rookpluimen in atria Inleiding Op basis van de experimenten die Poreh heeft uitgevoerd op kleine schaal, is er een model ontwikkeld voor aangehechte rookpluimen in een atrium met een vooraf bepaalde geometrie. N. Tilley heeft onderzocht of dezelfde resultaten kunnen bereikt worden met simulatiesoftware. Haar bevindingen zijn gebundeld in 2 artikels ([13] & [14]) die in dit hoofdstuk volledig zullen besproken worden. Simulaties op kleine schaal Er wordt gebruik gemaakt van het simulatiepakket FDS, version Het turbulentiemodel dat ingesteld wordt is het Smagorinsky LES met een Cs-waarde = 0,2. De gebruikte geometrie (Figuur 4.1) is deze die door Poreh bepaald werd nl. een afzuiging in het midden van het atriumplafond, een constant warmtevermogen en een inlaat aan de rechterkant van het atrium. Tabel 4.1 geeft de afmetingen weer van de opstelling die wordt gebruikt voor de simulaties. Figuur 4.1: Geometrie die wordt gebruikt in de numerieke simulaties De eerste experimenten zijn uitgevoerd met ongeveer cellen. Elke cel is kubisch met een zijde van 5 cm. Experimenten met een fijnere mesh gaven geen andere resultaten, daarom zijn alle verdere kleinschalige simulaties met dit grid uitgevoerd. 17

35 Tabel 4.1: Afmetingen van de geometrie op kleine schaal Lengte l 1 = 1,25 m l 2 = 2,5 m Breedte b 1 = 0,9 m b 2 = 0,9 m Hoogte h 1 = 0,6 m h 2 = 3,6 m Er zijn simulaties uitgevoerd met 4 verschillende waarden voor het warmtevermogen Q met een variatie in extractiesnelheid bij elk warmtevermogen. Wanneer deze simulaties werden verwerkt, bleek dat het Froudegetal van de horizontale rooklaag in de kamer steeds kleiner dan 1 was. Op basis van paragraaf 3.2 zal de rookpluim in het atrium dan meteen aanhechten aan de linkerwand van het atrium. Het model van Poreh zal daarom getest worden met een entrainment coëfficiënt gelijk aan 0,21 (C = 0, 07). Volgende grafiek (Figuur 4.2) geeft de simulatieresultaten weer waarbij de zwarte lijn het model van Poreh (C = 0, 07) voorstelt. Het is duidelijk dat de simulaties op kleine schaal voorgesteld door zwarte bolletjes, dezelfde resultaten geven als de uitgevoerde kleinschalige experimenten, voorgesteld door witte bolletjes. Op basis van deze resultaten vermoeden we dat ook simulaties op grote schaal een correct beeld zullen geven van grootschalige reële experimenten. Figuur 4.2: Model van Poreh getest op kleinschalige simulaties Simulaties op grote schaal Wanneer de kleinschalige geometrie wordt opgeschaald met een factor 4,44 en 8, zal de breedte van de grote geometrie respectievelijk 4 m en 7,2 m bedragen. Voor de geometrie met een breedte van 4 m werden kubische cellen gebruikt met een zijde van 10 cm. Voor de geometrie met een breedte van 7,2 m werden kubische cellen gebruikt met een zijde van 20 cm. Er wordt een schaling uitgevoerd waarbij het dimensieloze warmtevermogen Q behouden blijft. Q = Q ρ C p T gd 5 (4.1) 18

36 Deze manier van schalen leunt dicht aan bij de methode van het Froudeschalen. Aangezien het Froudegetal kleiner was dan 1 bij de kleinschalige simulaties, zal door deze schalingsmethode toe te passen dit ook het geval zijn in de grootschalige simulaties. De rookpluim bij de grote geometrie hecht dus ook meteen aan de linkerwand in het atrium. Deze schaling geeft aanleiding tot een warmtevermogen dat evenredig is met de opschaalfactor tot de macht 5/2. De hoogte van de rooklaag wordt op volgende manier berekend. h 2 (T T ) dh 0 z = h 2 h 1 D s = h 2 h 1 (4.2) T av T In deze vergelijking (vgl 4.2) staat D s voor de dikte van de rooklaag in het atrium en T av voor de gemiddelde temperatuur in de rooklaag. Wanneer de rooklaag 1D is, is de waarde van D s makkelijk te bepalen maar wanneer dit niet het geval is, zal D s verschillend zijn afhankelijk van de positie in het atrium. Daarom wordt er uitgegaan van een worst-case-scenario en wordt de kleinste waarde van z genomen die voorkomt. Deze 2 situaties worden voorgesteld in onderstaande figuur (Figuur 4.3). In het geval van een multidimensionale rooklaag kan de zichtbaarheid op zekere hoogte sterk verminderen zonder dat de temperatuur daar sterk varieert. Figuur 4.3: Verschil tussen een 1D rooklaag (links) en een multidimensionale rooklaag (rechts) Volgende grafieken (Figuur 4.4) geven de z-waarden weer (wanneer deze op de bovenvermelde manier worden verwerkt). Deze gegevens worden vergeleken met het model van Poreh voor een grote geometrie met een breedte van 7,2 m (C = 0, 28) respectievelijk 4 m (C = 0, 19). De witte bolletjes geven de situaties weer met een 1D rooklaag en de zwarte bolletjes deze met een multidimensionale rooklaag. Het is duidelijk dat, zolang de rooklaag 1D blijft, er een grote gelijkenis is tussen het model en de simulatiegegevens. Wanneer de rooklaag niet meer als 1D beschouwd kan worden, is de hoogte van de rooklaag lager dan voorspeld door het model van Poreh. 19

37 (a) Figuur 4.4: Model van Poreh getest op een geometrie met een breedte van 4 m (links) en een breedte van 7,2 m (rechts) Conclusie Hoewel de simulaties een grote similariteit vertonen met het model van Poreh voor kleinschalige geometrieën, is er een duidelijke afwijking op te merken bij grote geometrieën wanneer de rooklaag niet meer 1D is. Als er een multidimensionale rooklaag aanwezig is, zal het model van Poreh een grotere rookvrije hoogte voorspellen dan de minimale rookvrije hoogte die wordt gedetecteerd in het atrium. In dit geval is het model van Poreh niet meer betrouwbaar voor de ontwikkeling van extractieventilatoren. Er zal verder onderzoek moeten gebeuren naar een criterium dat uitsluitsel geeft over het al dan niet ééndimensionaal karakter van een rooklaag. Verschillende wetenschappers, waaronder S. Kerber [15], hebben reeds getracht een criterium of geometrie te ontdekken waar de rooklaag steeds een 1D karakter vertoont. De conclusie luidde steeds dat er teveel verschillende parameters aanwezig zijn om een eenduidig criterium vast te leggen. 20

38 4.2 Numerieke studie van een aangehechte rookpluim in een atrium Inleiding Op basis van numerieke simulaties wordt er getracht het model van Poreh meer uit te diepen en het toepassingsgebied te bepalen. Een voorwaarde hiervoor is dat er berekeningstechnieken worden ontwikkeld om de parameters van het model van Poreh correct te bepalen. De simulaties zijn nu uitgevoerd in het softwareprogramma FDS, versie 5. De simulatieresultaten verschillen praktisch niet van deze waarbij de simulaties zijn uitgevoerd in FDS, versie Bepaling van de hoogte van de rooklaag in het atrium De reeds gekende geometrie op kleine schaal wordt hier opnieuw gebruikt. Onderstaande figuur (Figuur 4.5) toont het verloop van de temperatuur langs een verticale lijn in het atrium dichtbij de opening in de rechterwand van het atrium. Figuur 4.5: Temperatuursverloop langs een verticale lijn in het atrium De temperatuur bedraagt 20 C (de omgevingstemperatuur) over de volledige hoogte van de opening. Een eerste toename in temperatuur is te zien op een hoogte van 0,6 m maar deze is klein, en is volledig toe te schrijven aan het feit dat er nu geen direct contact meer is met de verse luchtstroom door de opening. Een tweede grotere toename in temperatuur is zichtbaar op een hoogte van ongeveer 1,2 m: deze temperatuurstoename is wel toe te schrijven aan de aanwezige rooklaag. Een goede berekeningsmethode moet in staat zijn de eerste temperatuurstoename te negeren en op zoek gaan naar de juiste hoogte van de rooklaag. Berekeningsmethode 1 : formule van Thomas Deze formule maakt gebruik van de gemiddelde temperatuur in de rooklaag T av,s. Aangezien deze nog niet gekend is, moet er een schatting gebeuren van deze temperatuur. Nadat de hoogte van de rooklaag bepaald is met behulp van de formule (Formule 4.3) en een gepaste integratiemethode, kan deze temperatuur gecorrigeerd worden wanneer dit nodig is. De formule is dus enkel bruikbaar op een iteratieve manier. H z int = H 0 T T 0 T dz T av,s T 0 T av,s (4.3) 21

39 Berekeningsmethode 2: methode van He De berekening van de hoogte van de rooklaag wordt gedaan op basis van 2 parameters I 1 en I 2. I 1 = I 2 = H 0 H 0 T dz (4.4) 1 T dz (4.5) z int = T l(i 1 I 2 H 2 ) I 1 + I 2 T 2 l 2HT l (4.6) De waarde van T l wordt gelijk genomen aan de laagste temperatuur die voorkomt op de verticale lijn die je beschouwt in het atrium. Hoewel deze methode niet iteratief is, moeten de integralen nog op een correcte manier worden berekend. Berekeningsmethode 3: 2de afgeleide van het temperatuursverloop De hoogte van de rooklaag kan in feite bepaald worden op basis van het temperatuurverloop zelf. Het maximum van de 2de afgeleide van het temperatuurverloop geeft de rooklaaghoogte aan. Voor deze methode wordt er gebruik gemaakt van een discrete formule om de 2de afgeleide te bepalen. 2 T z 2 T T i 1 2T i + T i+1 ( h) 2 (T i T 0 ) (4.7) Onderstaande figuur (Figuur 4.6) geeft weer dat er een lokaal maximum van de 2de afgeleide ligt ter hoogte van 22 C wat aanleiding geeft tot een rooklaaghoogte van 1,2 m. Dit punt is echter niet het globale maximum van de 2de afgeleide wat de selectie van het maximum veroorzaakt door de rooklaag moeilijk maakt. Daarom krijgt deze methode zeker niet de voorkeur. Figuur 4.6: Temperatuurprofiel en zijn 2de afgeleleide 22

40 Berekeningsmethode 4: N-percent regel Deze methode bepaalt de temperatuur van de rooklaaghoogte als een percentage van het maximale temperatuurverschil dat er per verticale lijn aanwezig is. T int = T 0 + (T max T 0 ) N (4.8) 100 Deze methode geeft aanleiding tot een temperatuur voor de rooklaaghoogte per verticale lijn in het atrium. Daarom is het verantwoord om 1 temperatuur te nemen voor alle verticale lijnen in het atrium: deze kan de minimale of gemiddelde waarde zijn van al deze rooklaagtemperaturen. In het worst-case-scenario wordt het minimum genomen. De onbekende parameter is de N-waarde: voor de grote schaal atria zal een N-waarde van 15 of 20 resulteren in de eerste temperatuurstoename in plaats van de temperatuurtoename veroorzaakt door de rooklaag. Daarom wordt een N-waarde van 30 genomen voor alle simulaties. Keuze van de berekeningsmethode Om de meest correcte methode te ontdekken, worden de 4 methodes toegepast op dezelfde simulatieresultaten. Het model van Poreh voorspelt een rooklaaghoogte van 1.37 m. Op basis van volgende figuur (Figuur 4.7) wordt er geconcludeerd dat de N-percent regel de meest correcte rooklaaghoogte geeft. Daarom wordt vanaf nu deze methode gebruikt voor de bepaling van de rooklaaghoogte. Figuur 4.7: Hoogte van de rooklaag gedefinieerd door de verschillende methodes 23

41 Simulaties op kleine schaal Opnieuw zullen er nu simulaties gebruikt worden om het verband, dat Poreh experimenteel heeft ontdekt, aan te tonen. Hieronder ziet u de meermaals aangehaalde formule (Formule 4.9) waarbij er een C m -waarde van 0,07 gebruikt is, aangezien de rookpluim steeds meteen aanhecht aan de wand van het atrium (Fr < 1). M(z s ) M b = 0, 07(W 2 Q) 1/3 (z s + D b ) (4.9) De waarde van M b en D b kunnen bepaald worden op basis van modellen voor brand in een gesloten ruimte. Ze kunnen ook berekend worden op basis van de simulatiedata. Er zal geopteerd worden voor de laatste manier omdat deze de meest exacte waarde zal geven in deze situatie. Er zullen numerieke simulaties gedaan worden met een waarde voor het warmtevermogen Q en de extractiesnelheid v n (M fan = ρ v n A fan ) binnen de range van de experimenten van Poreh om het model te verifiëren. Er zullen ook numerieke simulaties gedaan worden buiten deze range om de toepasbaarheidsgrenzen van het model te ontdekken. Volgende grafiek (Figuur 4.8) toont het verband dat Poreh experimenteel heeft opgesteld, de experimenten van Poreh en de simulatiegegevens. Figuur 4.8: Experimentele en numerieke resultaten van de atria op kleine schaal De numerieke simulaties bevestigen het vooropgestelde model van Poreh zolang het warmtevermogen en de extractiesnelheid binnen bepaalde grenzen blijven. Wanneer deze buiten de range van Poreh worden genomen, wijken de simulatieresultaten van het model af. Dit houdt waarschijnlijk verband met het ontstaan van een multidimensionale rooklaag. Simulaties op grote schaal Opnieuw worden er atria op grote schaal gesimuleerd. Er wordt weer een Froudeschaling toegepast met opschaalfactoren van 4,44 en 8. Deze geven aanleiding tot 2 atria met een breedte van respectievelijk 4 m en 7,2 m. Volgende grafiek (Figuur 4.9) geeft de simulatieresultaten weer van het 4 m brede atrium waarbij de witte bolletjes de situaties met 1D rooklaag voorstellen en de zwarte bolletjes de situaties met een multidimensionale rooklaag. 24

42 Figuur 4.9: Simulatiegegevens van het 4 m brede atrium Hier wordt bevestigd dat de numerieke simulaties met een ééndimensionale rooklaag het model van Poreh volgen. De numerieke simulaties met een multidimensionale rooklaag wijken af van dit model: bij deze simulaties zal de rooklaag op bepaalde posities lager zijn dan voorspeld door het model. Daarom moet er voorzichtig omgegaan worden met resultaten die door het model van Poreh voorspeld worden voor het ontwerp van extractiesystemen. 25

43 Deel II Onderzoek op de atriumgeometrie m.b.v. numerieke simulaties 26

44 Hoofdstuk 5 Simulaties van de stromingen in een atrium geometrie 5.1 Omgevingsparameters van de simulaties Alle numerieke simulaties die in dit onderdeel gebeuren, worden uitgevoerd in het softwarepakket FDS met een omgevingstemperatuur van 20 C bij atmosfeerdruk, de resultaten van deze simulaties bekijken we in Smokeview. Het effect van straling wordt in eerste instantie niet in rekening gebracht. De simulaties worden uitgevoerd over een tijdsinterval van 0 tot 300 seconden waarbij de toestand in het interval [240, 300] als regimetoestand wordt genomen. We zullen niet ingaan op het overgangsverschijnsel (de manier waarop de rook het atrium vult en de bijhorende tijdschaal). Dit overgangsverschijnsel werd o.a. onderzocht door W.K. Chow([16] & [17]). Volgende figuur (Figuur 5.1) en tabel (Tabel 5.1) geven de geometrie en zijn afmetingen weer die we gebruiken in de volgende simulaties. Tabel 5.1: De afmetingen van de Porehgeometrie die gebruikt worden in de simulaties x-coördinaat (m) y-coördinaat (m) z-coördinaat (m) Kamer 0 tot 1,25 0 tot 0,9 0 tot 0,6 Atrium 1,25 tot 3,75 0 tot 0,9 0 tot 3,6 Brandhaard 0,5 tot 0,75 0,35 tot 0,6 0 Opening verse lucht 3,75 0 tot 0,9 0 tot 0,6 Opening ventilator 2 tot 3 0 tot 0,9 3,6 Figuur 5.1: De Porehgeometrie die wordt gebruikt tijdens de simulaties 27

45 5.2 Onderzoek van de standaard geometrie van Poreh Stromingsbeweging bij de geometrie van Poreh De verse lucht stroomt in het atrium door de aanwezige onderdruk. Ongeveer de helft van deze verse lucht zal meteen mengen met rooklucht, de densiteit van dit mengsel is lager dan deze van de verse lucht en zal daarom stijgen in het atrium. De andere helft van de verse lucht zal naar de kamer met de vuurhaard doorstromen. Daar zal ze de rookpluim tegen het plafond verder de kamer in duwen. Hierdoor ontstaan er wervels in de breedterichting, deze zijn zichtbaar op volgende figuur (Figuur 5.2). Figuur 5.2: De wervels aanwezig in de breedterichting van de kamer Deze wervels duwen de rooklucht meer naar de zijwanden van de kamer. Op basis hiervan zou het massadebiet rooklucht in de bovenste hoeken van de kamer dus groter kunnen zijn dan in het symmetrievlak van de kamer. Dit wordt bevestigd door het temperatuursbeeld, het densiteitsbeeld en het snelheidsbeeld in de lengterichting bij de overgang van de kamer naar het atrium. (a) (c) Figuur 5.3: Het temperatuursbeeld (a), densiteitsbeeld en snelheidsbeeld (c) bij de overgang van de kamer naar het atrium Op basis van de lage densiteit in de bovenste hoeken van de kamer weten we zeker dat het om rooklucht gaat ook al zijn de densiteitsverschillen niet groot. 28

46 Aangezien de snelheid van de stroming op deze posities het grootst is, kunnen we met zekerheid zeggen dat een aanzienlijk deel van het massadebiet rooklucht de kamer via de hoeken verlaat. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat de rookvrije hoogte in het atrium langs de wanden kleiner is dan in het symmetrievlak van de opstelling. Dit onderzoeken we later in paragraaf De positie van de inlaatopening zorgt ervoor dat een groot deel van de warmte, veroorzaakt door de brand, wordt opgeslagen in de kamer. De temperatuur op de linkerwand van de kamer (wand op x = 0 m) varieert van 20 C tot 92 C terwijl de temperatuur in het atrium slechts varieert tussen 20 C en 45 C. Deze geometrie zorgt dus voor een warmteopslag in de kamer en veroorzaakt hierdoor relatief lage temperaturen in het atrium. Wanneer de rooklucht van de kamer in het atrium stroomt, zal deze een grote wervel in de verticale richting beschrijven. Door de lagere dichtheid zal de rooklucht stijgen en een aangehechte rookpluim vormen. Deze rookpluim is zichtbaar in het onderstaande temperatuursbeeld (Figuur 5.4). Figuur 5.4: De aangehechte rookpluim in het atrium Een deel van de rooklucht wordt afgezogen door de aangebrachte fan, een deel blijft in het atrium en botst tegen de rechtse atriumwand (x = 3, 75 m). De botsing wordt veroorzaakt door de relatief grote horizontale snelheid (u-snelheid) van de rooklucht. Deze stroming wordt omgebogen tot een neerwaartse stroming waar er een verdere menging met de verse intredelucht zal optreden. Deze menging geeft uiteindelijk een 1D rooklaag. Onderstaande figuren (Figuur 5.5) geven de botsing van de stroming en de wervel duidelijk weer. (a) Figuur 5.5: De botsing (a) en wervel van de stroming in het atrium 29

47 5.2.2 De eerste simulatieresultaten weergegeven in een grafiek De eerste simulaties zijn gebeurd bij een brandhaard met een warmtevermogen Q van 5,377 kw. De z s -berekening is deze die we hebben beschreven in paragraaf 4.2 toegepast op het symmetrievlak in het atrium. De temperatuur, die wordt gebruikt voor de bepaling van de positie van de rooklaaggrens, wordt hier echter berekend als het gemiddelde in plaats van het minimum van de rooklaagtemperaturen op de verschillende verticale lijnen. Deze z s -berekeningsmethode vertoont minder afwijking op het model van Poreh dan wanneer er gewerkt wordt met het minimum dat de worst-case situatie voorstelt. Onderstaande grafieken geven de data weer van de simulaties die gedaan zijn bij een variërende extractiesnelheid tussen 0,15 m/s en 0,4 m/s. De linkse grafiek (Figuur 5.6.a) geeft het verschil weer tussen de simulatieresultaten en de formule van Poreh. De rechtse grafiek (Figuur 5.6.b) geeft dezelfde resultaten weer maar hier wordt de variatie van de rookvrije hoogte z s weergegeven in functie van de extractiesnelheid v n. (a) Figuur 5.6: De vergelijking tussen de eerste simulatieresultaten en het model van Poreh Het is duidelijk dat de numerieke simulaties het model van Poreh volgen zolang het extractiedebiet relatief klein is. Wanneer de extractiesnelheid een waarde aanneemt in de buurt van 0,25 m/s is er een duidelijke afwijking zichtbaar van de experimenten op het model van Poreh. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat de rooklaag neiging heeft tot het ontwikkelen van een multidimensionaal karakter. Bij een extractiesnelheid van 0,3 m/s is er een zeer duidelijke dip zichtbaar op de beide grafieken. De reden hiervoor is nog onbekend. We zullen deze trachten te ontdekken door de stroming in het atrium bij v n = 0, 2 m/s en v n = 0, 3 m/s te vergelijken. De rookvrije hoogte bij een extractiesnelheid van 0,3 m/s is 0,6 m lager (!) dan bij een extractiesnelheid van 0,2 m/s. Het is opmerkelijk dat het intuïtief evenredig verband tussen het extractiedebiet M z en de rookvrije hoogte z s hier wordt verbroken. Voor extractiesnelheden groter dan 0,3 m/s neemt de rookvrije ruimte opnieuw even toe, maar bij een extractiesnelheid van 0,4 m/s is er opnieuw een dip zichtbaar. M. Poreh heeft tijdens zijn reële experimenten bij een warmtevermogen Q van 5,377 kw gewerkt met een maximaal extractiedebiet van 0,22 kg/s (v n 0, 22 m/s). De numerieke simulaties bevestigen het verband voor extractiesnelheden kleiner dan 0,22 m/s maar ze geven ook aan dat het verband een beperkt toepassingsgebied heeft. Er zijn eigenlijk extra reële experimenten nodig om de resultaten van de simulaties bij grotere extractiedebieten te ondersteunen en om dus de afwijking op het model van Poreh bij grote M z te bevestigen. 30

48 Op basis van de figuren met een lage extractiesnelheid (v n = 0, 15 m/s en 0, 20 m/s) wordt de aanwezigheid van een 1D rooklaag bevestigd. Voor iets grotere extractiesnelheden zal de rooklaag lager zijn aan de rechtse atriumwand (wand met intrede van verse lucht). Er is een sterkere menging tussen de verse lucht en de rooklucht, maar de grens van de multidimensionale rooklaag is nog duidelijk zichtbaar. Wanneer de extractiesnelheid v n de waarde 0,3 m/s aanneemt, wordt de mengwervel dominant. De temperatuur en de roetdeeltjes worden door de wervel meer homogeen verspreid over het atrium dan bij de lagere extractiesnelheden, waardoor er geen duidelijke rooklaaggrens meer aanwezig is. De wervelbeweging blijft dominant voor extractiesnelheden groter dan 0,3 m/s. Volgende figuren (Figuur 5.11) geven het verschil in de dominantie van de wervel weer bij een extractiesnelheid v n van 0,2 m/s en 0,3 m/s. (a) (c) (d) Figuur 5.11: De vergelijking tussen de u-snelheid (horizontaal) en w-snelheid (verticaal) bij v n = 0, 2 m/s (a en c) & 0, 3 m/s (b en d) De wervel wint dus aan dominantie bij een extractiesnelheid van 0,3 m/s. Het is nog niet duidelijk waarom dit net gebeurt bij deze waarde Het verloop van de rookvrije hoogte over de breedterichting van het atrium Zoals we reeds hadden opgemerkt bij de bespreking van de stroming, bestaat er een kans dat de rookvrije hoogte kleiner is aan de wanden van het atrium dan in het symmetrievlak, omdat een relatief groot deel van M b van de kamer naar het atrium stroomt via de hoeken van de overgangsopening. Tot nu toe hebben we enkel gebruik gemaakt van de data uit het symmetrievlak (y = 0, 45 m) in het atrium. 32

49 We zullen nu ook data gebruiken van een vlak dichtbij één van de atriumwanden (y = 0, 85 m) om daar de rookvrije hoogte te berekenen en deze te vergelijken met de rookvrije hoogte in het symmetrievlak. Volgende grafieken (Figuur 5.12) geven deze resultaten weer. (a) Figuur 5.12: Het verschil in rookvrije hoogte tussen het symmetrievlak (y = 0, 45) en aan een wand (y = 0, 85) van het atrium Zoals verwacht is de rookvrije hoogte, voor elke v n -waarde, kleiner op een positie dichtbij een atriumwand dan in het centrum van het atrium. Voordat de wervel in het atrium dominant wordt, blijft het verschil tussen de 2 hoogtes beperkt tot 30%. Wanneer de wervel dominant geworden is, blijft de rooklaag aan de wand van het atrium laag hangen. Omdat het verschil in rooklaaghoogte beperkt blijft voor een v n -waarde lager dan 0,3 m/s en de lagere rooklaaghoogte aan de wand slechts een lokaal fenomeen is, is het gerechtvaardigd om in de eerste plaats te kijken naar de data van het symmetrievlak. Deze data zullen een goede voorspelling geven van de rooklaaghoogte in het centrale gedeelte van het atrium. Wanneer de data gebruikt worden om een ventilatiesysteem te ontwerpen voor een minimale rookvrije hoogte over het volledige atrium, moet er rekening worden gehouden met het feit dat de rookvrije hoogte aan de atriumwanden kleiner is dan de berekende z s -waarde op basis van de data uit het symmetrievlak Een snellere manier om de hoogte van de rooklaag te bepalen Het verwerken van alle datagegevens uit de simulaties vergt heel wat tijd. De methode die we nu gebruiken om z s te bepalen, zal bij verschillende extractiedebieten telkens resulteren in een andere temperatuur die de rooklaaggrens bepaalt. Op deze manier kunnen we de temperatuur van de rooklaaggrens niet op een absolute manier vergelijken tussen situaties met een andere v n -waarde. Wanneer we de verschillende rooklaagtemperaturen van de verticale lijnen in het atrium vergelijken, liggen deze allemaal relatief dicht bij de waarde van 23,5 C. We verwerken nu de data van de eerste simulaties ( Q=5,377 kw) opnieuw, waarbij de rooklaaghoogte nu bepaald wordt door de posities van de cellen die een temperatuur hebben van 23,5 C. Het voordeel is dat de rooklaaggrens, wanneer deze op deze manier bepaald wordt, direct zichtbaar is op de temperatuursbeelden van Smokeview. Volgende grafiek (Figuur 5.13) vergelijkt de rookvrije hoogte berekend op basis van een gemiddelde rooklaagtemperatuur met deze bij een constante rooklaagtemperatuur van 23,5 C. 33

50 (a) Figuur 5.13: Het z s -verloop van de 2 berekeningsmethodes op basis van het temperatuursbeeld Op basis van de grafieken kunnen we besluiten dat de methode met de vaste rooklaagtemperatuur voldoende nauwkeurige resultaten geeft in deze situatie. Om geen foute conclusies te trekken zullen we vanaf nu op basis van beide methodes simulatiedata verwerken. Het is ook nuttig om vanaf nu in Smokeview de positie van de roetdeeltjes te vergelijken met de posities van de simulatiecellen met een temperatuur van 23,5 C Het gebruik van het percentage CO 2 i.p.v. de temperatuur voor de bepaling van z s De numerieke simulaties zijn tot nu toe steeds uitgevoerd zonder het effect van straling in rekening te brengen. De simulaties zijn dus eigenlijk geen correcte weergave van de realiteit, maar ze bevestigen wel het model dat Poreh heeft ontdekt op basis van reële experimenten op een schaalmodel. De rookvrije hoogte is tot nu toe berekend op basis van het temperatuursbeeld in het atrium, waarbij het model van de straling uitgeschakeld is. We zijn op zoek gegaan naar een andere parameter waarmee we de rookvrije hoogte kunnen berekenen, één die liefst niet te afhankelijk is van straling. We zijn gekomen tot het percentage CO 2 dat varieert over heel het atrium. In principe zal het CO 2 % van lucht die een menging heeft ondergaan met rooklucht een hoger CO 2 % hebben dan de gewone verse lucht. Op deze manier zouden we in staat moeten zijn om de positie van de rooklaag te bepalen. We zullen eerst data verzamelen en verwerken van de simulaties met de standaard Porehgeometrie, waarbij het model van de straling nog steeds uitgeschakeld is, om onze redenering te onderbouwen. We hebben goede hoop dat de methode met het CO 2 % en het temperatuursbeeld dezelfde resultaten zullen geven aangezien een fluïdum enkel kan opwarmen in een stralingsvrije omgeving door in contact te komen met warme rookgassen, waardoor dan ook het CO 2 % zal toenemen van dat fluïdum. De berekening van de rookvrije hoogte z s op basis van het CO 2 -verloop kan ook hier op 2 manieren gebeuren analoog aan de verwerking van het temperatuursbeeld (paragraaf 5.2.5). We kunnen z s berekenen door op zoek te gaan naar het gemiddelde CO 2 % van de rooklaaggrens of we kunnen een vast CO 2 % instellen en zo de rooklaaggrens bepalen. Volgende grafieken (Figuur 5.14) geven de 2 methodes weer voor de berekening van de rookvrije hoogte z s op basis van het CO 2 -verloop in het atrium en vergelijkt deze met de grafieken op basis van het temperatuursbeeld. 34

51 (a) Figuur 5.14: a) De berekeningsresultaten waarbij het CO 2 -verloop nu wordt gebruikt en b) de vergelijking met de resultaten waar het temperatuurverloop werd gebruikt De constante en gemiddelde berekeningsmethode geven praktisch hetzelfde resultaat voor een constant CO 2 % van 0, mol/mol. Dit resultaat was te verwachten aangezien de 2 methodes ook similaire resultaten gaven bij het temperatuursverloop (vaste temp= 23,5 C). Op basis van de rechtse grafiek is het duidelijk dat beide methodes, toegepast op zowel het temperatuursbeeld als het CO 2 -verloop, praktisch volledig dezelfde z s -waarden geven en het dus inderdaad toegestaan is om de rooklaaghoogte te bepalen op basis van het CO 2 -verloop in het atrium. We zullen nu onderzoeken of de rooklaaghoogte nog steeds correct bepaald wordt op basis van het CO 2 -verloop wanneer ook het model van de straling in rekening wordt gebracht. Wanneer het model van de straling enkel effect heeft op het temperatuursbeeld en weinig tot geen effect heeft op de stroming, zal dit het geval zijn. In dit geval kunnen we de kritische punten voor een maximum temperatuur bepalen op basis van het temperatuursbeeld en de rooklaaghoogte bepalen op basis van het CO 2 -verloop. Als het model van de straling echter de stroming beïnvloedt en hierdoor de simulatieresultaten het model van Poreh niet meer volgen, zal het stralingsmodel een foutief beeld van de realiteit geven en zal dit model bij elke simulatie moeten uitgeschakeld worden. Volgende grafiek (Figuur 5.15) geeft de simulatieresultaten van de Porehgeometrie met Q=5,377 kw waarbij het stralingsmodel in rekening gebracht is en z s berekend is m.b.v. het CO 2 -verloop. Figuur 5.15: Resultaten waarbij het stralingsmodel in rekening is gebracht 35

52 Het is duidelijk dat de simulatieresultaten het model van Poreh niet volgen, zelfs niet voor kleine extractiedebieten. De rookvrije hoogte is steeds beduidend lager dan voorspeld door het model van Poreh. Dit kan eventueel veroorzaakt worden door een intensere menging van de rooklucht met de verse lucht. Volgende figuren geven het verschil in temperatuur, positie van de roetdeeltjes, dominantie van de wervel en CO 2 % weer voor een extractiesnelheid v n = 0, 2 m/s. (a) Figuur 5.16: Temperatuursbeelden bij de simulatie zonder straling (a) en met straling (a) Figuur 5.17: CO 2 -verloop bij de simulatie zonder straling (a) en met straling (a) Figuur 5.18: Verdeling van de roetdeeltjes over het atrium bij de simulatie zonder straling (a) en met straling 36

53 (a) Figuur 5.19: Het verloop van de w-snelheid (langs de z-as) bij de simulatie zonder straling (a) en met straling (a) Figuur 5.20: Het verloop van de u-snelheid (langs de x-as) bij de simulatie zonder straling (a) en met straling Op basis van deze figuren is het duidelijk dat het model van straling zorgt dat de wervel in het atrium dominanter is en zo een sterkere menging veroorzaakt. Deze menging heeft tot gevolg dat de temperatuur, roetdeeltjes en het CO 2 % homogener verspreid zijn over heel het atrium en dit voor alle extractiedebieten. Dit is de verklaring voor de zeer kleine rookvrije hoogte die berekend werd. We concluderen dat het stralingsmodel zorgt voor een onrealistische stroming in de opstelling van Poreh aangezien de simulatieresultaten voor geen enkele simulatie overeenstemmen met de reële experimenten van Poreh. We mogen niet te licht omgaan met deze uitspraak want als het stralingsmodel een foutief stromingsbeeld geeft, is er een kans dat ook het stralingsvrije model aanleiding geeft tot een foutief stromingsbeeld. 37

54 Volgende grafieken (Figuur 5.21) tonen de simulatieresultaten uit FDS 5.4.1, de resultaten van de reële experimenten uitgevoerd door Poreh [11] en de resultaten van de numerieke simulaties uitgevoerd N. Tilley [13]. (a) Figuur 5.21: De vergelijking tussen de simulatieresultaten, de reële experimenten van Poreh en de numerieke simulaties van Tilley Alle experimenten geven hetzelfde resultaat voor kleine extractiedebieten. Vanaf dat de extractiesnelheid v n de waarde 0,3 m/s bereikt, ontstaan er verschillen tussen onze simulaties en de numerieke simulaties van Tilley. Voor deze v n -waarden is er geen referentie meer naar de reële experimenten van Poreh. De numerieke simulaties van Tilley zijn uitgevoerd in de versie van FDS en vertonen geen dip in het z s -verloop. Wij werken met de versie van FDS en hebben net opgemerkt dat het stralingsmodel in deze versie een onrealistische stroming genereert voor alle extractiedebieten. Op basis hiervan is het logisch te besluiten dat de versie van FDS geen correcte simulaties heeft uitgevoerd in de voorgaande paragrafen. We zullen in de komende paragrafen de reeds besproken onderwerpen opnieuw onderzoeken met nieuwe simulatiedata uit de versie van FDS. Het is wel mogelijk dat bepaalde fenomenen die we reeds hebben besproken ook voorkomen in de simulaties van FDS 5.2.5, daarom zullen we soms nog wel verwijzen naar de bovenstaande paragrafen. 38

55 5.3 Onderzoek van de standaard geometrie a.d.h.v. FDS Andere stromingsbeweging in het atrium De beweging van de stromingen verse lucht en rooklucht in de kamer met de brandhaard, blijven hetzelfde als besproken in paragraaf De wervels in de breedterichting zorgen er ook hier voor dat er een relatief groot deel van het rookluchtdebiet via de hoeken van de overgangsopening naar het atrium stroomt. Volgende figuren (Figuur 5.22) tonen opnieuw het temperatuursbeeld, densiteitsbeeld en het beeld van de snelheid in de lengterichting (usnelheid) bij v n = 0, 2 m/s. (a) (c) Figuur 5.22: Het temperatuursbeeld (a), densiteitsbeeld en snelheidsbeeld (c) bij de overgang van de kamer naar het atrium in FDS Het verschil met de stromingsbeweging uit FDS is de stroming in het atrium. Er zal ook in deze situatie een 1D-rooklaag worden gevormd maar de wervel in de verticale richting is van karakter veranderd. De aangehechte rookpluim trekt verse lucht mee en zorgt voor inmenging, maar de neerwaartse beweging is minder uitgesproken dan deze die we zagen in de figuren van FDS Volgende figuur (Figuur 5.23.c) geeft zelfs 2 kleine verticale wervels weer: er is er één zichtbaar wanneer de aangehechte rookpluim het plafond bereikt en een deel van de verticale stroming meteen wordt omgedraaid door deze botsing. De andere wervel is diegene die ook zichtbaar was op het stromingsbeeld van FDS nl. de horizontale stroming onder het atriumplafond die niet wordt afgezogen, botst tegen de wand op x = 3, 75 m en wordt gedwongen tot een neerwaartse beweging. (a) (c) Figuur 5.23: Het temperatuursbeeld (a), de horizontale snelheid en de verticale snelheid (c) in het atrium 39

56 Onderstaande figuren (Figuur 5.24) vergelijken de atriumwervel in FDS en FDS Hieruit blijk dat de atriumwervel inderdaad veel explicieter aanwezig is in het stromingsbeeld van FDS We kunnen op basis hiervan reeds vermoeden dat het moment waarop de atriumwervel dominant wordt, later zal optreden (bij een grotere extractiesnelheid dan v n 0, 3 m/s) of zelfs misschien niet voorkomt. (a) (c) (d) Figuur 5.24: De vergelijking tussen de u-snelheid (a & b) en w-snelheid (c & d) bij v n = 0, 3 m/s in FDS & FDS Het verloop van de rookvrije hoogte z s in FDS i.f.v. van het extractiedebiet We zullen in deze paragraaf het verloop van de rookvrije hoogte z s enerzijds bekijken in het stralingsvrije model en anderzijds in het model waarbij de straling in rekening is gebracht. We maken ook gebruik van de 2 mogelijke methodes (gemiddelde & constante methode) en van de 2 parameters (temperatuur & CO 2 %) om z s op verschillende manieren te berekenen. Deze 4 verschillende berekeningsmethodes zullen dan tegenover elkaar gelegd worden en vergeleken worden met de reële experimenten van Poreh en numerieke simulaties van Tilley. Daarna wordt de z s -berekeningsmethode, die de grootste overeenkomst vertoont met de resultaten van Poreh en Tilley, getoetst aan de positie van de roetdeeltjes in Smokeview. 40

57 Het stralingsvrije model We bekijken eerst de 4 berekeningsmethodes van z s toegepast op data uit het symmetrievlak (y = 0, 45 m) in een model zonder straling en waarbij de wanden adiabaat verondersteld zijn. De eerste grafieken (Figuur 5.25) tonen de 4 berekeningsmethodes waarbij de extractiesnelheid v n varieert tussen 0,15 m/s en 0,7 m/s. (a) (c) (d) Figuur 5.25: De 4 berekeningsmethodes toegepast op een stralingsvrij model waarbij v n varieert van 0,15 m/s tot 0,7 m/s De constante methode toegepast op de 2 parameters (temperatuur en CO 2 %) vertoont een plotse toename in z s ter hoogte van v n = 0, 5 m/s terwijl de gemiddelde methode dit niet doet. Dit kan verklaard worden door het feit dat een groot extractiedebiet zorgt voor de evacuatie van het overgrote deel van de rookgassen, waardoor de algemene temperatuur en het algemeen CO 2 % in het atrium sterkt daalt. De gemiddelde methode brengt dit in rekening, terwijl de constante methode dit niet doet. De constante methode zal een rooklaagpositie aanduiden waarbij de rooklaag enkel de posities zal omvatten met de relatief hoge concentraties aan roetdeeltjes. De gemiddelde methode duidt een rooklaagpositie aan waarbij ook posities met een relatief lage concentratie aan roetdeeltjes mee worden opgenomen in de rooklaag. Deze posities zijn inderdaad slechts heel licht zwart in Smokeview (zie paragraaf p.45). Volgende grafieken (Figuur 5.26) vergelijken de 4 berekeningsmethodes. Deze geven duidelijk aan dat de 2 gebruikte parameters voor de constante of gemiddelde methode dezelfde resultaten geven. 41

58 (a) Figuur 5.26: De 4 berekeningsmethodes op 1 grafiek bij een v n van 0,15 m/s tot 0,7 m/s Nu zullen we de resultaten van de gemiddelde methode toepassen op de 2 parameters en vergelijken met de reële experimenten van Poreh en numerieke simulaties van Tilley. We tonen hier (Figuur 5.27) enkel de gemiddelde methode omdat deze methode de posities met lagere concentratie roetdeeltjes opneemt in de rooklaag. (a) Figuur 5.27: De resultaten van de gemiddelde methode bij een stralingsvrij model, de reële experimenten van Poreh en numerieke simulaties van Tilley De resultaten van de reële experimenten en numerieke simulaties bevestigen elkaar tot v n = 0, 25 m/s, daarna voorspellen de simulatieresultaten van FDS een hogere z s -waarde dan de numerieke simulaties van Tilley. De oorzaak kan eventueel liggen in de afwezigheid van de straling. Volgende paragraaf zal ons hierover uitsluitsel geven. Het model met straling In deze paragraaf zullen we ook het verloop van z s bekijken afhankelijk van de berekeningsmethode, maar zal het effect van straling nu wel in rekening worden gebracht. De wanden worden niet meer adiabatisch verondersteld en zullen dus bijdragen tot het conductie- en convectieverlies. Volgende grafieken (Figuur 5.28) geven de 4 z s -berekeningsmethodes weer i.f.v. de extractiesnelheid v n. 42

59 (a) (c) (d) Figuur 5.28: De 4 berekeningsmethodes toegepast op een model met stralingseffect waarbij v n varieert van 0,15 m/s tot 0,7 m/s De constante methode geeft ook bij het model met stralingseffect een plotse toename in z s bij een v n = 0, 45 m/s voor het temperatuursbeeld en een v n = 0, 6 m/s voor het CO 2 -verloop. Dit kan op dezelfde manier verklaard worden als bij het stralingsvrije model nl. de algemene temperatuur en het CO 2 % nemen af in het atrium en de constante methode houdt hier geen rekening mee. Het is wel opmerkelijk dat dit niet bij dezelfde v n -waarde gebeurt, terwijl dit wel het geval was bij het stralingsvrije model. We vergelijken de 4 berekeningsmethodes op volgende grafieken (Figuur 5.29). De constante berekeningsmethode op het CO 2 % volgt de gemiddelde methode langer dan de constante methode op het temperatuursbeeld. De gemiddelde methode zal ook hier een rooklaagpositie aanduiden die ook de posities met een relatief lage concentratie roetdeeltjes omvat. De constante methode zal een rooklaagpositie aanduiden waarbij enkel de posities met een relatief hoge concentratie roetdeeltjes in de rooklaag worden opgenomen. 43

60 (a) Figuur 5.29: De 4 berekeningsmethodes op 1 grafiek bij een v n van 0,15 m/s tot 0,7 m/s in het model met stralingseffect Nu maken we opnieuw een vergelijking (Figuur 5.30) tussen de resultaten van de gemiddelde methode, de reële experimenten van Poreh en numerieke simulaties van Tilley. Hieruit blijkt dat de gemiddelde methode op het CO 2 -verloop een zeer goede benadering geeft van de numerieke simulaties van Tilley, en de reële experimenten van Poreh ook volgt voor de kleine extractiedebieten. (a) Figuur 5.30: De resultaten van de gemiddelde methode bij een model met stralingseffect, de reële experimenten van Poreh en numerieke simulaties van Tilley Grafiek van het gemiddeld CO 2 -verloop getoetst aan de beelden uit Smokeview We kunnen op basis van de grafiek (Figuur 5.30) reeds opmerken dat z s in het algemeen al een hogere waarde zal aannemen dan eerst voorspeld op basis van de simulaties uit FDS 5.4.1, en dat het model van Poreh nu langer (voor hogere v n ) wordt gevolgd. De oorzaak hiervan is dat de verticale wervel in het atrium minder uitgesproken is in de simulaties van FDS dan in de simulaties van FDS We zullen nu telkens de positie van de roetdeeltjes, het verticale snelheidsbeeld (w-snelheid) en het CO 2 -beeld tonen in het symmetrievlak (y = 0, 45 m), waarbij v n varieert van 0,15 m/s tot 0,7 m/s. 44

61 (a) (c) Figuur 5.31: De roetlaag (a), verticale snelheid en het CO 2 -verloop (c) bij v n = 0, 15 m/s (a) (c) Figuur 5.32: De roetlaag (a), verticale snelheid en het CO 2 -verloop (c) bij v n = 0, 25 m/s (a) (c) Figuur 5.33: De roetlaag (a), verticale snelheid en het CO 2 -verloop (c) bij v n = 0, 35 m/s (a) (c) Figuur 5.34: De roetlaag (a), verticale snelheid en het CO 2 -verloop (c) bij v n = 0, 45 m/s Voor de kleine extractiesnelheden zal een toename in extractiedebiet zorgen voor een lagere temperatuur en een lager CO 2 % in de rooklaag en een grotere rookvrije hoogte z s. Voor een extractiesnelheid v n van 0,35 m/s of groter, zorgt de aangehechte rookpluim voor een iets grotere onderdruk zodat er een groter debiet verse lucht wordt ingemengd. W.K. Chow had dit ook opgemerkt in zijn onderzoek ([18] & [19]), waar hij dieper ingaat op een extra debiet dat uitgewisseld wordt tussen de rooklaag en de luchtlaag gebaseerd op het 2-zonemodel. 45

62 (a) (c) Figuur 5.35: De roetlaag (a), verticale snelheid en het CO 2 -verloop (c) bij v n = 0, 55 m/s (a) (c) Figuur 5.36: De roetlaag (a), verticale snelheid en het CO 2 -verloop (c) bij v n = 0, 7 m/s Door dit groter debiet, dat wordt meegesleurd, wint de verticale wervel aan sterkte en zal de rookvrije hoogte z s praktisch niet toenemen. De rooklaag heeft zijn 1D-karakter verloren en wordt dikker naarmate we dichter bij de wand x = 3, 75 m komen doordat de rooklaag hier homogeen mengt met de verse lucht (deze wervel/menging was ook zichtbaar bij de simulaties van FDS 5.4.1). Door het grote extractiedebiet wordt de rookpluim meer naar het centrum van het atrium getrokken en zal de inmenging groter zijn ter hoogte van de aangehechte rookpluim. De opwaartse stroming van de aangehechte rookpluim begint een duidelijke horizontale component te ontwikkelen naarmate v n toeneemt Verschillende instellingen in FDS In de vorige paragraaf hebben we ons gefocust op 2 situaties nl. het stralingsvrije model en het model met stralingseffect. Deze 2 situaties bepalen in FDS meteen of de wanden al dan niet adiabatisch zijn. In de versie van FDS is dit een aparte variabele onafhankelijk van het stralingseffect. Onderstaande tabel (Tabel 5.2) geeft de verschillende mogelijkheden weer. In FDS zijn enkel situatie 1 (stralingsvrij) en 3 (met stralingseffect) mogelijk. Tabel 5.2: De verschillende instellingen bij FDS instelling 1 instelling 2 instelling 3 instelling 4 geen stralingseffect en adiabate wanden geen stralingseffect en geen adiabate wanden stralingseffect en geen adiabate wanden stralingseffect en adiabate wanden 46

63 Deze 4 verschillende instellingen geven in FDS andere waarden aan het warmteverlies door conductie, convectie en straling. Volgende grafiek (Figuur 5.37) geeft deze verschillende waarden weer voor de standaard Porehgeometrie met een extractiesnelheid van 0,4 m/s. Figuur 5.37: De waarden van de verschillende warmteverliezen bij de 4 instellingen Op basis van deze grafiek is het duidelijk dat het energieverlies door straling voor de 4 verschillende instellingen steeds hetzelfde is. Dit percentage kan door de gebruiker ingesteld worden in FDS maar het standaard percentage stralingsverlies bedraagt 35%. Zelfs wanneer het stralingsmodel wordt uitgeschakeld, gaat er een deel van de warmte van het vuur verloren aan straling. Het percentage convectieverlies ligt rond de 30% wanneer er aangenomen wordt dat de wanden niet adiabatisch zijn terwijl bij een toepassing van de 1ste instelling ongeveer 70% van de warmte-input verloren zal gaan door convectie. We moeten zeker opmerken dat de grafiek fouten bevat nl. enkel bij de 2de instelling is de som van de verliespercentages gelijk aan de 100% van de warmte-input. Bij de 3 andere instellingen is de som van de verliezen steeds groter dan de warmte-input wat in principe niet zou mogen. Dit probleem wordt opgelost in de versie van FDS, maar zoals reeds gezien, geeft deze versie geen realistisch beeld van de stroming in de Porehgeometrie. Wanneer de instelling 2 of 3 wordt aangeschakeld m.a.w. wanneer de wanden niet gezien worden als adiabatisch, zal er slechts 30% van de warmte-input als convectievermogen terecht komen in het atrium. Het stralingsverlies en conductieverlies situeren zich vooral in de kamer met de brandhaard omdat de hoogste temperaturen zich daar bevinden, en het zijn deze hoge temperaturen die energieoverdrachten zoals straling en conductie bevorderen. M. Poreh berekent in zijn experimentele opstelling het warmtevermogen aan de overgang van de kamer naar het atrium, daarom kiezen we best voor de instelling die een groot percentage convectieverlies heeft, wanneer we de simulatieresultaten willen vergelijken met de reële experimenten van Poreh. Dit geeft ons de keuze tussen instelling 1 en 4. Op de grafiek zien we bij instelling 4 dat het convectieverlies groter is dan de warmte-input van de brand wat in principe onmogelijk is. Op basis van deze redenering besluiten we om vanaf nu simulaties in de eerste instantie uit te voeren met instelling 1. Wanneer we later de geometrie zullen opschalen is het onmogelijk om de verliezen door conductie, convectie en straling ook correct om te schalen (paragraaf 2.4). Het is dus ook niet nodig om nu veel tijd te spenderen aan het zoeken naar een zo realistisch mogelijke instelling zodat de verliezen door conductie, convectie en straling correct worden berekend. We zullen in de komende paragrafen de resultaten bekomen met instelling 1 (stralingsvrij & adiabaat) vergelijken met de resultaten bekomen met instelling 3 (straling & niet adiabaat) omdat de derde instelling de situatie voorstelt waarin alle effecten in rekening worden gebracht, ook al zijn we niet zeker dat alle effecten correct in rekening worden gebracht. 47

64 Ten slotte kunnen we nog opmerken dat de simulaties van N. Tilley zijn gebeurd met de instelling 2 (stralingsvrij & niet adiabaat) wat aanleiding geeft tot een laag percentage convectieverlies. Er zal dus minder vermogen in het atrium terecht komen, wat aanleiding geeft tot een algemene lagere temperatuur in het atrium. De temperatuur in het atrium varieert trager dan bij de adiabatische instelling voor de wanden en de maximum temperatuur per verticale lijn in het atrium is nu ook lager. Hierdoor zakt ook de rooklaaggrenstemperatuur waardoor de rooklaagpositie lager wordt ingeschat dan bij de adiabatische instelling van de wanden. Dit geeft een verklaring voor het verschil tussen de numerieke simulaties van N.Tilley en de resultaten bekomen met het stralingsvrije model (paragraaf p.42) Het verloop van de rookvrije hoogte over de breedterichting van het atrium opnieuw bekeken Zoals reeds gezegd zal een relatief groot deel van het rookluchtdebiet de kamer verlaten via de hoeken van de overgangsopening. Dit zou kunnen leiden tot een lagere rookvrije hoogte aan de wanden van het atrium. We laten de extractiesnelheid variëren tussen 0,15 m/s en 0,7 m/s in een model met en zonder stralingseffect, en bekijken telkens de rookvrije hoogte z s in het symmetrievlak (y = 0, 45 m) en in een vlak aan een atriumwand (y = 0, 85 m). De berekeningen gebeuren op basis van de gemiddelde methode toegepast op het temperatuursbeeld. Volgende grafieken (Figuur 5.38) geven deze resultaten weer bij de instellingen 1 en 3. (a) (c) (d) Figuur 5.38: De z s -resultaten van de gemiddelde methode op het temperatuursbeeld van het symmetrievlak (y = 0, 45) en de atriumwand (y = 0, 85) met instelling 1 (a & b) en instelling 3 (c & d) 48

65 De rookvrije hoogte z s heeft een gelijkaardig verloop voor de 2 instellingen. De eerste instelling geeft iets grotere z s -waarden dan de derde zoals te verwachten was, omdat het convectief vermogen naar het atrium groter is bij instelling 1 dan bij instelling 3. De verdere bespreking zal nu gaan over het kwalitatief verloop van de z s -data. Voor de kleine extractiedebieten is de rookvrije hoogte aan de atriumwand slechts een paar cm lager dan deze in het symmetrievlak. Voor een extractiesnelheid groter dan 0,3 m/s zal z s aan een atriumwand steeds een 10-tal cm kleiner zijn dan de z s in het symmetrievlak en dit is zeker niet meer te verwaarlozen. De 2 rookvrije hoogtes verschillen het meest bij een extractiesnelheid van 0,5 m/s. Volgende grafieken (Figuur 5.39) geven het verloop weer van de rookvrije hoogte bij deze v n -waarde over de breedte (0,9 m) van het atrium. Om de 5 cm is het temperatuursbeeld en CO 2 -verloop bekeken in het atrium en de rookvrije hoogte berekend op basis van de 4 mogelijke berekeningsmethodes. (a) (c) (d) Figuur 5.39: De z s -resultaten over de breedte van het atrium bij instelling 1 (a & b) en instelling 3 (c & d) in de Porehgeometrie met Q=5,377 kw en v n =0,5 m/s Opnieuw geeft de 1ste instelling een algemeen hogere rooklaagpositie dan de 3de instelling. Wanneer de 1ste instelling wordt toegepast geven de 2 constante methodes praktisch hetzelfde resultaat, en de 2 gemiddelde methodes ook. Het verschil in z s tussen constante en gemiddelde methode blijft beperkt tot 0,5 m. Wanneer de 3de instelling wordt toegepast is het opvallend dat de z s -waarden op basis van de constante temperatuursmethode nu groter zijn dan deze waar instelling 1 was toegepast. Het is nu duidelijk zichtbaar dat de algemene temperatuur in het atrium inderdaad sterk afhankelijk is van het al dan niet aanschakelen van het stralingsmodel, terwijl deze afhankelijkheid niet zo uitgesproken aanwezig is voor de constante methode toegepast op het CO 2 -verloop. Als we de 3de instelling inschakelen geven de 3 overige berekeningsmethodes zeer gelijkaardige resultaten weer, waarbij we reeds hebben gezien in de paragraaf dat het gemiddeld CO 2 -verloop de meest correcte berekeningsmethode is. 49

66 Het verloop van z s vertoont een symmetrisch parabolisch karakter met een maximum ter hoogte van y = 0, 45 m. Er is wel een plotse afname in z s te zien wanneer we erg dicht bij de atriumwanden gaan kijken. Hiervoor hebben we niet meteen een verklaring voorhanden maar het zou eventueel kunnen veroorzaakt worden door hogere wrijvingskrachten e.d. De data uit het symmetrievlak geven dus aanleiding tot een zeer optimistisch beeld van de rookvrije hoogte z s. We zullen daarom in de verdere simulaties ook de data uit een vlak dichtbij een atriumwand in rekening brengen voor de berekening van z s. Onderstaande figuren (Figuur 5.40) vergelijken de verticale wervel bij een extractiesnelheid van 0,5 m/s aan de atriumwand en in het symmetrievlak, en geven een mogelijke verklaring voor de kleine z s aan de atriumwand. De 2 instellingen geven een gelijkaardig beeld van de wervel in het symmetrievlak en aan de atriumwand. Bij de 1ste instelling heeft de verticale wervel een iets meer uitgesproken stijgende component dan bij de 3de instelling. Dit houdt verband met de hogere z s -waarden die we hebben gezien in alle grafieken waar de 1ste instelling was toegepast t.o.v. de grafieken met de 3de instelling. De wervel is meer uitgesproken aan de wand dan in het symmetrievlak. Aangezien een relatief groot deel van het rookluchtdebiet via de hoeken van de overgangsopening het atrium instroomt, zal ook op deze posities de grootste onderdruk worden gegenereerd. Hier wordt dus meer verse lucht meegesleurd waardoor de wervel meer uitgesproken is t.o.v. de wervel in het symmetrievlak. Het is dus de grotere inmenging ter hoogte van de hoeken die de plotse afname in z s veroorzaakt aan de wand. Het is ons nog niet volledig duidelijk of dit de enige reden is. (a) (c) (d) Figuur 5.40: De vergelijking van de verticale wervel in het symmetrievlak (a & c) en aan de atriumwand (b & d) bij de 1ste en 3de instelling 50

67 5.3.5 Het verloop van de rookvrije hoogte z s bij verschillende warmtevermogens Tot nu toe zijn alle simulaties uitgevoerd bij een warmtevermogen Q van 5,377 kw. We bekijken nu hoe het verloop van z s varieert i.f.v. het warmtevermogen Q. Onderstaande tabel (Tabel 5.3) geeft de 4 waarden van Q weer die worden bekeken. Poreh heeft deze 4 verschillende waarden gebruikt in zijn reële testexperimenten en besloten dat de waarde van het warmtevermogen de grootte van de entrainment coëfficiënt mee bepaalt. Alle simulaties zijn uitgevoerd met instelling 1 (stralingsvrij & adiabaat). Tabel 5.3: De waarden van de verschillende warmtevermogens warmtevermogen waarde (kw) Q 0 2,887 Q 1 5,377 Q 2 8,792 Q 3 11,901 Het verloop van z s bij Q 0 We simuleren nu met een warmtevermogen van 2,887 kw en laten de extractiesnelheid variëren tussen 0,1 m/s en 0,6 m/s. Onderstaande grafieken (Figuur 5.41) geven enkel de resultaten weer van de constante en gemiddelde methode toegepast op het temperatuursbeeld, aangezien de resultaten op basis van het CO 2 -verloop exact dezelfde waarden geven. (a) Figuur 5.41: De resultaten van de gemiddelde en constante (23,5 C) methode toegepast op het temperatuursbeeld bij Q 0 De 2 methodes geven dezelfde z s -waarde voor kleine extractiedebieten. Van zodra de extractiesnelheid de waarde 0,3 m/s aanneemt, geven beide methodes een lagere z s -waarde dan de voorspelling op basis van het model van Poreh. Tot nu toe is het verloop analoog aan het z s -verloop bij Q 1. De gemiddelde methode toont vanaf v n =0,3 m/s een praktisch constante z s van 1,7 m tot v n = 0, 4 m/s. Wanneer de extractiesnelheid groter is dan 0,4 m/s, zal z s ongeveer 1,3 m bedragen. 51

68 De reden voor deze praktisch constante rookvrije hoogte is de menging die optreedt in het atrium. De rooklaag wordt dunner aan de wand met de aangehechte rookpluim wanneer v n toeneemt, maar ze zal dikker worden naarmate we dichter bij de wand x = 3, 75 m komen door de aanwezigheid van de verticale wervel. Gemiddeld gezien geeft dit aanleiding tot een tijdelijk constante z s i.f.v. v n. Het z s -verloop bij een warmtevermogen van Q 0 is heel gelijkaardig aan het z s -verloop bij een warmtevermogen van Q 1 : de twee z s -verlopen vallen bijna samen. Onderstaande figuren (Figuur 5.42) geven het verloop van z s weer in het symmetrievlak en aan een atriumwand. We tonen enkel de resultaten van de gemiddelde methode toegepast op de temperatuursbeelden en CO 2 -verlopen. (a) Figuur 5.42: De resultaten van de gemiddelde methodes in het symmetrievlak en aan een atriumwand bij Q 0 De gemiddelde waarde van z s in het symmetrievlak i.f.v. het extractiedebiet is 1,5 m terwijl het z s -verloop langs de atriumwand een duidelijk dip (z s = 0, 25 m) vertoont ter hoogte van v n = 0, 4 m/s en een gemiddelde waarde van 0,8 m heeft. Het verschil tussen de rookvrije hoogte in het symmetrievlak en aan de atriumwand is maximaal ter hoogte van v n = 0, 35 m/s. Er zijn kleine verschillen met het verloop bij een warmtevermogen van Q 1 o.a. de dip in het z s -verloop aan de atriumwand treedt op bij Q 1 ter hoogte van v n = 0, 47 m/s, terwijl het verschil in z s tussen het symmetrievlak en een atriumwand bij Q 1 maximaal is ter hoogte van v n = 0, 4 m/s. Volgende grafieken (Figuur 5.43) vergelijken het z s -verloop in het symmetrievlak en aan een atriumwand bij Q 0 en Q 1. Deze grafieken bevestigen inderdaad dat het verloop zeer gelijkaardig is. Het z s -verloop bij Q 1 valt praktisch samen met het z s -verloop van Q 0 horizontaal naar rechts verschoven over ongeveer 0,05 m/s. 52

69 (a) Figuur 5.43: De vergelijking van het z s -verloop tussen Q 0 & Q 1 Het verloop van z s bij Q 2 We simuleren nu met een warmtevermogen van 8,792 kw en laten de extractiesnelheid variëren tussen 0,1 m/s en 0,7 m/s. Onderstaande grafieken (Figuur 5.44) geven ook hier enkel de resultaten weer van de constante en gemiddelde methode toegepast op het temperatuursbeeld, aangezien de resultaten op basis van het CO 2 -verloop exact dezelfde waarden geven. De constante methode geeft in het algemeen een iets lagere z s -waarde dan de gemiddelde methode. Doordat het warmtevermogen dat in het atrium terecht komt nu hoger is, zal ook de algemene temperatuur in het atrium groter zijn. Zoals reeds aangehaald houdt de gemiddelde methode hier rekening mee en de constante methode niet. De resultaten van de 2 methodes vallen bijna volledig samen wanneer er een temperatuur van 25 C i.p.v. 23,5 C voor de constante methode wordt gebruikt. (a) Figuur 5.44: De resultaten van de gemiddelde en constante (23,5 C) methode toegepast op het temperatuursbeeld bij Q 2 De 2 methodes geven dezelfde z s -waarde voor kleine extractiedebieten. Van zodra de extractiesnelheid de waarde 0,35 m/s aanneemt, geven beide methodes een lagere z s -waarde dan de voorspelling op basis van het model van Poreh. Tot nu toe is het verloop ook analoog aan het z s -verloop bij Q 1. De gemiddelde methode toont vanaf v n 0, 35 m/s een praktisch constante z s van 1,6 m. 53

70 Volgende figuren (Figuur 5.45) geven het verloop van z s weer in het symmetrievlak en aan een atriumwand. We tonen enkel de resultaten van de gemiddelde methode toegepast op de temperatuursbeelden en CO 2 -verlopen. (a) Figuur 5.45: De resultaten van de gemiddelde methodes in het symmetrievlak en aan een atriumwand bij Q 2 De gemiddelde waarde van z s in het symmetrievlak i.f.v. het extractiedebiet is 1,5 m terwijl het z s -verloop langs de atriumwand een duidelijke dip (z s = 0, 25 m) vertoont ter hoogte van v n = 0, 6 m/s en een gemiddelde waarde van 1 m heeft. Het verschil tussen de rookvrije hoogte in het symmetrievlak en aan de atriumwand is maximaal ter hoogte van v n = 0, 55 m/s. Er zijn ook hier kleine verschillen met het verloop bij een warmtevermogen van Q 1 : zo zal o.a. de dip in het z s -verloop aan de atriumwand reeds optreden bij v n = 0, 47 m/s in het geval van een warmtevermogen gelijk aan Q 1. Onderstaande grafieken (Figuur 5.46) vergelijken het z s -verloop in het symmetrievlak en aan een atriumwand bij Q 2 en Q 1. Deze grafieken tonen inderdaad dat het verloop zeer gelijkaardig is. Het z s -verloop bij Q 2 valt bijna samen met het z s -verloop van Q 1 horizontaal naar rechts verschoven over ongeveer 0,05 m/s. (a) Figuur 5.46: De vergelijking van het z s -verloop tussen Q 2 & Q 1 54

71 Het verloop van z s bij Q 3 We simuleren ten slotte met een warmtevermogen van 11,901 kw en laten de extractiesnelheid variëren tussen 0,1 m/s en 0,7 m/s. Onderstaande grafieken (Figuur 5.47) geven opnieuw enkel de resultaten weer van de constante en gemiddelde methode toegepast op temperatuursbeeld. Ook hier zal de constante methode volledig dezelfde resultaten geven als de gemiddelde methode wanneer er een waarde van 27 C i.p.v. 23,5 C wordt gebruikt voor de constante methode. (a) Figuur 5.47: De resultaten van de gemiddelde en constante (23,5 C) methode toegepast op het temperatuursbeeld bij Q 3 In de situatie met een groot warmtevermogen is de sprong in het z s -verloop op basis van de constante methode verplaatst naar een v n -waarde groter dan 0,7 m/s. Beide methodes (constant en gemiddeld) geven dus praktisch dezelfde z s -waarde voor alle extractiedebieten. Voor een v n -waarde van 0,45 m/s of groter geven de methodes een lagere z s -waarde dan voorspeld door het model van Poreh. Het z s -verloop voor deze grote v n -waarde benadert een constant verloop met een waarde van 1,5 m. Onderstaande figuren (Figuur 5.48) geven het verloop van z s weer in het symmetrievlak en aan een atriumwand. We tonen enkel de resultaten van de gemiddelde methode toegepast op de temperatuursbeelden en CO 2 - verlopen. (a) Figuur 5.48: De resultaten van de gemiddelde methodes in het symmetrievlak en aan een atriumwand bij Q 3 55

72 Zoals reeds vermeld is de gemiddelde waarde van z s in het symmetrievlak 1,5 m terwijl het z s -verloop langs de atriumwand ook hier een duidelijk dip (z s = 0, 3 m) vertoont ter hoogte van v n = 0, 6 m/s. Het grootste verschil tussen het z s -verloop bij een warmtevermogen van Q 3 en het z s -verloop bij een warmtevermogen van Q 1 is dat de dip in het z s -verloop aan de atriumwand optreedt bij een grotere v n -waarde. Volgende grafieken (Figuur 5.49) vergelijken het z s -verloop in het symmetrievlak en aan een atriumwand bij Q 3 en Q 1. Deze grafieken vertonen ook hier een zeer gelijkaardig verloop. Het z s -verloop bij Q 3 valt praktisch samen met het z s -verloop van Q 1 horizontaal naar rechts verschoven over ongeveer 0,1 m/s. (a) Figuur 5.49: De vergelijking van het z s -verloop tussen Q 3 & Q 1 56

73 Conclusie over het z s -verloop bij verschillende warmtevermogens Wanneer het warmtevermogen toeneemt zal het z s -verloop zijn kwalitatieve vorm behouden, maar horizontaal naar rechts verschuiven. Dit is logisch, want bij een hoger warmtevermogen is een hoger extractiedebiet nodig om dezelfde rookvrije hoogte te genereren. Maar het is opvallend dat het z s -verloop zo gelijkaardig is. Op basis van de volgende grafieken (Figuur 5.50) kunnen we zien dat een toename in warmtevermogen van ongeveer 3 kw een horizontale verschuiving naar rechts in v n geeft over +/- 0,05 m/s. (a) (c) Figuur 5.50: Het z s -verloop van Q 0 horizontaal naar rechts verschoven over a) 0,05 m/s en vergeleken met Q 1 b) 0,1 m/s en vergeleken met Q 2 c) 0,15 m/s en vergeleken met Q 3 57

74 Hoofdstuk 6 Het effect van de positie van de extractie en de inlaat voor de verse lucht 6.1 Effect van de positie van het ventilatiesysteem In deze paragraaf gaan we na of de positie van het ventilatiesysteem effect heeft op de geometrie van de rooklaag. Tot nu toe zijn alle numerieke simulaties uitgevoerd met een afzuigopening centraal in het atriumplafond. We zullen de opening nu enerzijds verplaatsen naar links zodat de opening begint vlak boven de wand waar de rookpluim aanhecht. Anderzijds verplaatsen we de opening volledig naar rechts zodat de opening aan de andere kant van het atrium zit dan de aangehechte rookpluim. Onderstaande tabel (Tabel 6.1) en figuur (Figuur 6.1) geven de 3 verschillende posities weer. Tabel 6.1: De verschillende posities van het ventilatiesysteem x-coördinaat (m) y-coördinaat (m) z-coördinaat (m) Links 1,25 tot 2,25 0 tot 0,9 3,6 Midden 2 tot 3 0 tot 0,9 3,6 Rechts 2,75 tot 3,75 0 tot 0,9 3,6 Figuur 6.1: De 3 verschillende posities (links, midden en rechts) van de extractieventilator 58

75 Opnieuw laten we de extractiesnelheid variëren en bekijken we het verloop van de rookvrije hoogte voor de 3 posities van de extractieventilator. De gebruikte berekeningsmethode voor z s is deze met de gemiddelde rooklaagtemperatuur. Opnieuw wordt de 1ste instelling (stralingsvrij en adiabatische wanden) toegepast in de verschillende simulaties. Onderstaande grafieken (Figuur 6.2) geven dit resultaat weer op basis van het temperatuursbeeld in het symmetrievlak (y = 0, 45 m) bij Q=5,377 kw. (a) Figuur 6.2: De simulatieresultaten uit y = 0, 45 m voor de 3 posities van het ventilatiesysteem De verschillende posities geven aanleiding tot dezelfde rookvrije hoogte z s voor kleine extractiedebieten. Het verloop van de rookvrije hoogte verschilt voor de verschillende posities vanaf de extractiesnelheid v n = 0, 4 m/s. Voor grotere extractiesnelheden dan 0,4 m/s zal de linkse positie van de ventilator steeds aanleiding geven tot de laagste rookvrije hoogte z s (gemiddeld een 0,5 m lager t.o.v. de middenste positie van de ventilator). Wanneer er een extractiesnelheid van 0,55 m/s of groter wordt opgelegd, vertonen de data van de rechtse positie van de ventilator een plotse toename in z s. We vermoeden dat de positie van de ventilator een effect heeft op het karakter van de verticale wervel. We zullen nu op basis van beelden uit Smokeview de oorzaak van het verloop van deze grafieken trachten te bepalen. We focussen ons op de verschillen in de stromingen voor de 3 verschillende ventilatorposities bij een extractiesnelheid van 0,4 m/s en 0,6 m/s. Volgende figuren tonen de positie van de roetdeeltjes (Figuur 6.3), de verticale en horizontale wervel (Figuren 6.4 & 6.5) voor de 3 ventilatorposities bij v n = 0, 4 m/s. (a) (c) Figuur 6.3: De positie van de roetdeeltjes voor linkse (a), middenste en rechtse (c) positie van het ventilatiesysteem bij v n = 0, 4 m/s 59

76 (a) (c) Figuur 6.4: Het w-snelheidsverloop (langs de z-as) voor linkse (a), middenste en rechtse (c) positie van het ventilatiesysteem bij v n = 0, 4 m/s (a) (c) Figuur 6.5: Het u-snelheidsverloop (langs de x-as) voor linkse (a), middenste en rechtse (c) positie van het ventilatiesysteem bij v n = 0, 4 m/s Op basis van de beelden die de verticale wervel weergeven kunnen we zien dat de de verticale wervel een verschillend karakter heeft voor de linkse positie t.o.v. de middenste en rechtse positie van de ventilator. In de situatie met de linkse ventilatorpositie is er duidelijk één grote verticale wervel aanwezig waarvan het opwaartse been meer uitgesproken is dan het neerwaartse been. Het is dit neerwaartse been dat aanleiding geeft tot een homogene menging tussen de verse lucht en rooklucht, en die menging veroorzaakt de homogene verspreiding van de roetdeeltjes. In de situaties met de middenste en rechtse ventilatorpositie is de wervel opgedeeld in 2 kleinere wervels nl. een eerste kleine wervel die ontstaat wanneer de aangehechte rookpluim tegen het plafond botst en een tweede grotere wervel wanneer het deel van de rooklucht, dat niet wordt afgezogen, botst tegen de rechter atriumwand en zo neerwaarts wordt gedwongen. Bij deze ventilatorposities is er ook een duidelijke horizontale wervel aanwezig die als het ware de 2 verticale wervels verbindt, terwijl dit niet het geval is bij de linkse ventilatorpositie. 60

77 Volgende figuren geven opnieuw de positie van de roetdeeltjes (Figuur 6.6), de verticale en horizontale wervel (Figuren 6.7 & 6.8) weer maar nu bij v n = 0, 6 m/s. (a) (c) Figuur 6.6: De positie van de roetdeeltjes voor linkse (a), middenste en rechtse (c) positie van het ventilatiesysteem bij v n = 0, 6 m/s (a) (c) Figuur 6.7: Het w-snelheidsverloop (langs de z-as) voor linkse (a), middenste en rechtse (c) positie van het ventilatiesysteem bij v n = 0, 6 m/s (a) (c) Figuur 6.8: Het u-snelheidsverloop (langs de x-as) voor linkse (a), middenste en rechtse (c) positie van het ventilatiesysteem bij v n = 0, 6 m/s 61

78 Op basis van de figuren, die de positie van de roetdeeltjes weergeven, kunnen we zien dat de rooklucht met een hoge concentratie roetdeeltjes steeds wordt verwijderd door de extractieventilator. Bij de rechtse ventilatorpositie moet deze rooklucht een langere weg in het atrium afleggen dan bij de linkse ventilatorpositie. De posities met een lagere concentratie roetdeeltjes zitten op gelijkaardige plaatsen bij de verschillende ventilatorposities. We zien kleine wervelbewegingen in de rooklaag bij de linkse en middenste ventilatorposities, hetgeen duidt op een sterkere turbulentie die een meer homogene verspreiding van de roetdeeltjes met zich meebrengt. De verticale wervel daarentegen is duidelijk aanwezig in alle 3 de situaties: nu zien we bij de middenste en rechtse ventilatorpositie slechts 1 grote verticale wervel i.p.v. 2 kleinere zoals bij v n = 0, 4 m/s. Bij de linkse ventilatorpositie deelt de wervel het atrium praktisch op in 2 delen nl. een links deel waar het opwaartse been zich bevindt en een rechts deel waar het neerwaartse been van de wervel zich bevindt. Dit is minder uitgesproken bij de middenste en rechtse ventilatorpositie. Bij de rechtse ventilatorpositie reikt het neerwaartse been van de wervel zelfs net niet tot aan de opening voor de verse lucht. Door de ventilator rechts te plaatsen in het atriumplafond doen we een poging om de aanwezige verticale wervel in het atrium te verbreken. Wanneer we de ventilator links plaatsen in het atrium, bevorderen we als het ware de ontwikkeling van de verticale wervel. Zoals we reeds hebben aangetoond geven de data uit het symmetrievlak van het atrium aanleiding tot zeer optimistische beelden. Aan de atriumwanden (y = 0, 85 m) is er een ander z s -verloop aanwezig dan in het symmetrievlak (y = 0, 45 m). Volgende grafieken (Figuur 6.9) geven het z s -verloop weer in een vlak nabij een atriumwand voor de verschillende ventilatorposities en voor een v n gaande van 0,15 m/s tot 0,7 m/s. (a) Figuur 6.9: De simulatieresultaten uit y = 0, 85 m voor de 3 posities van het ventilatiesysteem Het z s -verloop is zeer gelijkaardig voor de verschillende ventilatorposities voor v n -waarden kleiner of gelijk aan 0,5 m/s. Het z s -verloop vertoont voor de 3 ventilatorposities de reeds gekende dip ter hoogte van v n 0, 5 m/s. Het is pas voor grotere extractiesnelheden dat het z s -verloop afhankelijk is van de ventilatorpositie. Volgende figuren (Figuren 6.10 & 6.11) geven de verticale en horizontale wervel in de nabijheid van een atriumwand weer bij de 3 verschillende ventilatorposities met een extractiesnelheid van 0,6 m/s. 62

79 (a) (c) Figuur 6.10: Het w-snelheidsverloop (langs de z-as) aan een atriumwand voor linkse (a), middenste en rechtse (c) positie van het ventilatiesysteem bij v n = 0, 6 m/s (a) (c) Figuur 6.11: Het u-snelheidsverloop (langs de x-as) aan een atriumwand voor linkse (a), middenste en rechtse (c) positie van het ventilatiesysteem bij v n = 0, 6 m/s Opnieuw zorgt de verticale wervel bij de linkse ventilatorpositie voor een duidelijke scheiding in de atriumstroming. De middenste ventilatorpositie trekt de aangehechte rookpluim los van de atriumwand, terwijl dit niet meer zichtbaar is bij de rechtse ventilatorpositie. In deze laatste situatie wordt de verticale rookpluim volledig horizontaal afgebogen tegen het atriumplafond voordat de extractieventilator wordt bereikt. We kunnen concluderen dat de positie van de extractieventilator geen groot effect heeft op het z s -verloop in het symmetrievlak en aan de atriumwanden voor kleine extractiedebieten (v n < 0,4 m/s). Voor de grotere extractiedebieten is het beter de ventilator te plaatsen op een positie waardoor de verticale wervel in het atrium niet versterkt wordt. 63

80 6.2 Effect van de positie van de inlaatopening voor verse lucht In de voorgaande sectie hebben we het effect van de positie van het ventilatiesysteem besproken. Nu zullen we het effect van de positie van de inlaat voor verse lucht bekijken. Bij de standaard Porehgeometrie bevindt de inlaat voor verse lucht zich in de rechtse atriumwand (x = 3, 75 m). We zullen de stroming en het verloop van de rookvrije hoogte bestuderen waarbij enerzijds inlaatopeningen zijn voorzien in de voorste (y = 0, 9 m) en achterste (y = 0 m) wand van het atrium en anderzijds de inlaatopening zich bevindt in de linkerwand (x = 0 m) van de kamer Porehgeometrie met inlaat in de voorste en achterste atriumwand Stromingsbeweging De standaard inlaat op x = 3, 75 m bij de Porehgeometrie wordt gesloten en er komen nu 2 openingen op de achterste (y = 0 m) en voorste (y = 0.9 m) wand van het atrium met een lengte van 2,5 m en een hoogte van 0,6 m. De hete rooklucht van de rookpluim in de kamer wordt tegen het plafond van de kamer geduwd en zo verder in de kamer geblazen door de verse buitenlucht. Wanneer deze rooklucht botst tegen de linkerwand in de kamer (x = 0 m) zullen er wervels zijn die de rooklucht naar de zijkanten van de kamer duwen. Dit zorgt voor een hoger rookdebiet in de hoeken van de opening analoog aan de situatie bij de standaard Porehgeometrie. De rooklaag in het atrium aan de zijkanten zal dus ook hier dikker zijn dan deze in het symmetrievlak. In het atrium zelf is er een wervel zichtbaar in de verticale richting: op basis van volgende figuren (Figuur 6.12) zien we dat deze wervel meer uitgesproken is aan de voorkant en achterkant van het atrium dan in het symmetrievlak. Dit kan eenvoudig verklaard worden door de aanwezigheid van de inlaat aan de voorkant en achterkant van het atrium aangezien de stroming door deze openingen meer impuls geeft aan de wervel in de directe nabijheid. (a) (c) (d) (e) (f) Figuur 6.12: De u-snelheid (a & d), w-snelheid (b & e) en het temperatuursbeeld (c & f) bij y = 0, 45 m resp. 0, 85 m bij v n = 0, 35 m/s 64

81 Er is heel wat similariteit met de stromingsbeweging van de Porehgeometrie. In de volgende paragraaf bekijken we het verschil in het z s -verloop tussen de standaard Porehgeometrie en de geometrie met inlaatopeningen in de voorste en achterste atriumwand. Grafieken met resultaten van de simulaties Onderstaande grafieken (Figuur 6.13) geven de resultaten weer van de rookvrije hoogte waarbij de constante en gemiddelde methode toegepast zijn op het temperatuursbeeld en het CO 2 -verloop bij Q=5,377 kw. (a) Figuur 6.13: Het verloop van de rookvrije hoogte z s bij de Porehgeometrie met openingen in voorste en achterste atriumwand bij Q=5,377 kw De 4 berekeningsmethodes geven bijna exact dezelfde resultaten weer. Het model van Poreh wordt gevolgd voor extractiesnelheden kleiner dan 0,4 m/s. Voor grotere extractiesnelheden is de variatie van de rookvrije hoogte z s i.f.v het extractiedebiet klein (z s = 2, 5 m voor v n > 0, 4 m/s). De volgende grafieken (Figuur 6.14) tonen het verschil in z s -verloop bij de standaard Porehgeometrie en de geometrie met inlaatopeningen in de voorste en achterste atriumwand. (a) Figuur 6.14: Het verloop van z s bij de Porehgeometrie met openingen in voorste en achterste atriumwand vergeleken met de standaard Porehgeometrie bij Q=5,377 kw 65

82 Op basis van deze grafieken kunnen we zien dat de algemene rookvrije hoogte groter is bij de geometrie met 2 inlaatopeningen dan bij de standaard Porehgeometrie. Wanneer we in beide geometrieën een extractiesnelheid opleggen van bv. 0,45 m/s, zal het extractiedebiet nagenoeg gelijk zijn in beide geometrieën. Aangezien er aan de wet van massabehoud moet voldaan zijn, zal dus ook het intrededebiet aan verse lucht zo goed als gelijk zijn in beide geometrieën. Wanneer we de oppervlakte van de openingen voor de verse intredelucht vergroten, zal de intredesnelheid van deze lucht verlagen. Doordat de intredelucht nu een lagere snelheid heeft, zal het inmengen van de verse lucht in de rookpluim nu veel moeizamer gaan. We zouden kunnen stellen dat de verticale wervel verzwakt wordt: het neerwaartse been van de verticale wervel is amper zichtbaar op de figuren 6.12.b en 6.12.e. Het verzwakken van de verticale wervel resulteert in een minder homogene verspreiding van roet en warmte in het atrium, en dus ook in een grotere rookvrije hoogte. Zoals we reeds hebben aangehaald zal de stroming in de kamer niet veranderen door een andere locatie van de openingen voor verse lucht in het atrium daarom zou de rookvrije hoogte aan de atriumwanden ook kleiner moeten zijn dan deze in het symmetrievlak. Volgende grafieken (Figuur 6.15) vergelijken het z s -verloop in het symmetrievlak met het z s -verloop dichtbij een atriumwand. (a) Figuur 6.15: Het verloop van z s bij de Porehgeometrie met 2 inlaatopeningen berekend op basis van de gemiddelde methode toegepast op het temperatuursbeeld en CO 2 - verloop Zoals verwacht is de rookvrije hoogte steeds kleiner aan de atriumwanden dan in het symmetrievlak voor alle extractiedebieten. Het z s -verloop aan de atriumwand is echter verschillend van het z s -verloop bij de standaard Porehgeometrie: er is geen dip zichtbaar in het z s -verloop, wat wel het geval was bij de standaard Porehgeometrie. Het verzwakken van de verticale wervel geeft dus ook aanleiding tot een minder intense menging van de rookgassen met de verse lucht in de omgeving van de atriumwanden, waardoor de rookvrije hoogte aan de atriumwanden groter zal zijn dan deze in de situatie van de standaard Porehgeometrie. 66

83 6.2.2 Porehgeometrie met inlaat in de kamer op x = 0 m Stromingsbeweging De opening voor verse lucht wordt nu verplaatst van de atriumwand x = 3, 75 m naar de wand van de kamer op x = 0 m. De opening is nog steeds 0,9 m breed en 0,6 m hoog. De lucht komt nu binnen in de kamer zonder het atrium te passeren, komt in contact met de brand en duwt het rookmengsel tegen het plafond. Doordat de brand zich centraal in de kamer bevindt, zullen nu ook de hoogste temperaturen bij de overgang naar het atrium zich centraal bevinden. De rooklaag net voor de overgang naar het atrium zal hier meer 1D zijn dan bij de geometrie van Poreh. Er zal op sommige momenten ook hier wat meer debiet langs de hoeken worden gestuurd maar niet continu. In het atrium zelf is er een grote wervel zichtbaar in de z-richting: het rookmengsel zal afgezogen worden of wordt horizontaal afgebogen en zal het neerwaartse been van de verticale wervel vormen. Doordat de stroming meer symmetrisch is aan de overgang van de kamer naar het atrium is het logisch te veronderstellen dat de beweging in het atrium nu ook meer symmetrisch is. Onderstaande figuren (Figuur 6.16) geven een beeld van de wervel, temperatuur en positie van de roetdeeltjes bij een extractiesnelheid v n = 0, 25 m/s. (a) (c) (d) Figuur 6.16: De u-snelheid (a), w-snelheid, het temperatuursbeeld (c) en de positie van de roetdeeltjes (d) bij de geometrie met inlaat op x = 0 m 67

84 Doordat de lucht rechtstreeks in contact komt met de brandhaard, is er een intensere menging tussen deze 2 stromen en is er geen duidelijke rooklaaggrens zichtbaar in het atrium. Grafieken met resultaten van de simulaties Onderstaande grafieken (Figuur 6.17) geven de resultaten weer van de rookvrije hoogte waarbij de 2 methodes (constant en gemiddeld) toegepast zijn op het temperatuursbeeld en het CO 2 -verloop bij Q=5,377 kw. (a) Figuur 6.17: Het verloop van de rookvrije hoogte z s bij de Porehgeometrie met opening in de kamer op x = 0 m bij Q=5,377 kw De 4 berekeningsmethodes geven niet exacte dezelfde resultaten weer. Hun verloop is echter kwalitatief wel zeer gelijkaardig nl. de rookvrije hoogte z s neemt toe met toenemend extractiedebiet maar vertoont een dip ter hoogte van v n = 0, 55 m/s. De dip is het minst groot voor de gemiddelde methodes en het grootst bij de constante methodes. Dit soort verloop doet ons meteen denken aan het z s -verloop dat we zagen bij de simulaties van de standaard Porehgeometrie in FDS 5.4.1: er waren heel wat verschillen tussen het z s -verloop in FDS en FDS bij de standaard Porehgeometrie. We zullen a.d.h.v. Smokeviewbeelden checken of de oorzaak van deze dip ook hier de dominantie van de verticale wervel is, wat het geval was in de simulaties van FDS Volgende figuren (Figuur 6.18) tonen de horizontale snelheid (u-snelheid), verticale snelheid (w-snelheid) en de positie van de roetdeeltjes bij v n = 0, 4 m/s en v n = 0, 55 m/s. Op basis van deze figuren zien we een opvallend verschil in het karakter van de atriumwervel: voor kleine extractiesnelheden zal de rookpluim zich hechten aan de linkse atriumwand en is er een verticale wervel in wijzerzin aanwezig in het atrium. Wanneer de extractiesnelheid groter dan 0,55 m/s wordt, is de onderdruk in het atrium groter waardoor de stroming van het rookmengsel, uit de kamer, met een grotere horizontale snelheid het atrium instroomt. Dit is goed zichtbaar op Figuur 6.18.d waar de stroming van de kamer horizontaal in het atrium stroomt en beneden tegen de wand op x = 3, 75 m botst. De extractieventilator zorgt dat deze horizontale stroming naar boven wordt getrokken waardoor de rookpluim in het atrium zich centraal bevindt i.p.v. aangehecht aan de linkse atriumwand. De wervel in het atrium stroomt nu eigenlijk in tegenwijzerzin in tegenstelling tot de situatie bij v n kleiner dan 0,55 m/s. De sterkte van de verticale wervel is groter bij v n = 0, 55 m/s dan bij v n = 0, 4 m/s, wat een intensere menging geeft en een minder dense maar dikkere rooklaag. De rooklaag bij de grotere extractiedebieten heeft duidelijk geen 1D-karakter want ze is het dikst bij de linker atriumwand en het minst dik bij de rechtse atriumwand. De reden van de dip in het z s -verloop is dus niet de dominantie van de wervel maar de stromingszin van de wervel. 68

85 (a) (c) (d) (e) (f) Figuur 6.18: De u-snelheid (a & d), w-snelheid (b & e) en de positie van de roetdeeltjes (c & f) bij v n = 0, 4 m/s & v n = 0, 55 m/s We zijn ook in deze situatie geïnteresseerd in het verloop van z s over de breedterichting van het atrium. In de situatie van de standaard Porehgeometrie en de situatie met de inlaatopeningen in de voorste en achterste atriumwand, was de rookvrije hoogte steeds kleiner nabij de atriumwanden en maximaal in het symmetrievlak. Volgende grafieken (Figuur 6.19) tonen het z s -verloop in het symmetrievlak en aan een atriumwand voor de geometrie met een opening in de kamer. (a) Figuur 6.19: Het verloop van z s bij de Porehgeometrie met inlaatopening op x = 0 m berekend op basis van de gemiddelde methode toegepast op het temperatuursbeeld en CO 2 -verloop Deze grafieken geven aan dat de rookvrije hoogte ongeveer even groot is aan de atriumwanden als in het symmetrievlak voor v n < 0, 55 m/s. Dit was enigszins te verwachten aangezien we in het stromingsbeeld reeds hadden opgemerkt dat de rooklaag aan de overgang van de kamer naar het atrium een groter 1D-karakter heeft dan bij de standaard Porehgeometrie. 69

86 Voor de zeer grote extractiedebieten is de rookvrije hoogte wel groter in het symmetrievlak dan aan de atriumwanden. We weten dat de wervel in deze situaties van rotatiezin is veranderd t.o.v. de situaties met kleine extractiedebieten. Het stromingsbeeld bij deze grote extractiedebieten is dus zeer verschillend van het stromingsbeeld bij de kleinere extractiedebieten. De grotere rookvrije hoogte in het symmetrievlak bij de grote extractiedebieten is te verklaren door de grotere opwaartse component van de verticale atriumwervel t.o.v. de verticale wervel aan de atriumwanden. Onderstaande figuren (Figuur 6.20) tonen het verschil in wervelkarakter. (a) Figuur 6.20: De verticale snelheid (w-snelheid) a) bij een atriumwand en b) in het symmetrievlak bij v n = 0, 65 m/s We kunnen concluderen dat de positie van de inlaatopening voor de verse lucht meer effect heeft op het z s -verloop dan de positie van de extractieventilator. De inlaatopening kan het best in het atrium worden geplaatst zodat de rooklaag een 1D-karakter heeft en er een duidelijke rooklaaggrens zichtbaar is voor kleine extractiedebieten. Het plaatsen van de inlaatopeningen in de voorste en achterste atriumwand zorgt ervoor dat de variatie van de rookvrije hoogte over de atriumbreedte beperkt is voor alle extractiedebieten. De worst-case-waarde van z s, die bij de standaard Porehgeometrie steeds terug te vinden was in de buurt van een atriumwand en die beduidend lager was dan de z s -waarde in het symmetrievlak voor grote extractiedebieten, zal in de situatie met een opening in de voorste en achterste atriumwand nooit veel afwijken van de z s -waarde in het symmetrievlak. Ten slotte kunnen we nog opmerken dat grotere inlaatopeningen aanleiding geven tot een verzwakte verticale wervel en dus grotere rookvrije hoogtes. 70

87 Hoofdstuk 7 Effect van een downstand en een balkon op het z s -verloop 7.1 Overzicht van reeds uitgevoerd onderzoek omtrent downstands en balkons Kennis over het effect van downstands M. Poreh heeft in zijn artikel [11] dat we hebben besproken in de literatuurstudie een beperkt onderzoek gedaan naar het effect van downstands in de geometrie die hij gebruikte. Volgende figuur (Figuur 7.1) toont verschillende posities van een downstand in de kamer met de brandhaard en het effect ervan op de rooklaag. Wanneer de rooklaag van de kamer rechtstreeks of via een hoek in het atrium kan stromen (situatie A), zal het massadebiet warme rookgassen M b, dat op deze manier in het atrium terecht komt, praktisch gelijk zijn aan M f, het massadebiet dat ingemengd is in de 1ste rookpluim. Dit debiet kan berekend worden a.d.h.v. reeds ontwikkelde modellen voor circulaire rookpluimen. Aan de dikte van de rooklaag D b in de kamer stroomopwaarts van de hoek wordt een waarde toegekend van 1,5 D crit. Onderstaande formule geeft deze berekening weer waarbij ρ het densiteitsverschil voorstelt tussen de omgeving en de rooklucht en L de breedte van de geometrie weergeeft. D b = 1, 5D crit = 1, 5( (M b) 2 ρ ρgl 2 )1/3 (7.1) Wanneer er nu een downstand in de kamer wordt geplaatst (situatie B), zal de rooklaagdikte D b in de kamer gelijk zijn aan 1, 5 D crit + D d waarbij D d de verticale lengte is van de downstand. Dit heeft men nog niet kunnen bewijzen met een volledig onderbouwde theorie, maar heel wat experimentele studies hebben aangetoond dat de aanwezigheid van een downstand ter hoogte van de overgang van de kamer naar het atrium het rookgasmassadebiet, dat zo het atrium instroomt, significant kan doen toenemen. Deze toename in entrainment zou volgens Regev kunnen verklaard worden door variaties in het densiteitsbeeld maar ook dit is niet zeker. Wanneer de downstand ver in de kamer wordt geplaatst, zoals in situatie B en C, zal de stroming vlak na de downstand een superkritisch karakter (Fr > 1) vertonen en ter hoogte van de hoek nog steeds superkritisch (situatie C) of kritisch (situatie B) zijn. 71

88 Figuur 7.1: Verschillende posities van de downstand in de kamer met brandhaard Hoe meer het superkritisch karakter van de rooklaag kan afnemen m.a.w. hoe groter de afstand tussen de downstand en de hoek, hoe lager het Froudegetal, hoe duidelijker de densiteitssprong en hoe meer kans op een aangehechte rookpluim in het atrium (Fr < 1). Wanneer er 2 downstands zouden geplaatst worden, zoals in situatie D, is er een densiteitssprong zichtbaar tussen de 2 downstands. Zoals reeds vermeld heeft o.a. Regev [20] zich verdiept in de densiteitssprongen die aanwezig kunnen zijn in een stroming onder een horizontaal plafond. Er kan een densiteitssprong ontstaan in een horizontale stroming na secties waar de stroming superkritisch is. Wanneer er een densiteitssprong optreedt, kan deze zorgen voor een toename in het debiet verse lucht dat inmengt met de horizontale rooklaag. Deze toename heeft echter een maximum dat bereikt wordt wanneer de stroming na de densiteitssprong kritisch is. Men weet echter niet of dit maximum in elke situatie die hieraan voldoet, zal bereikt worden. Als men een downstand plaatst stroomafwaarts van een densiteitssprong (situatie D) kan men de toegenomen inmenging van verse lucht echter beperken. 72

89 7.1.2 Kennis over het effect van balkons De meeste atria in de praktijk zijn voorzien van balkons om een esthetische reden nl. omdat men een mooi uitzicht heeft over de grote ruimte vanaf deze balkons en het atrium dan meer de functie krijgt van centraal punt in een groot complex. Er zijn reeds verschillende experimenten gedaan om het effect van balkons te bestuderen. Zo heeft Law [21] getracht om een model op te stellen voor het rookdebiet onder en boven een balkon. Law heeft ondervonden dat het model waarmee we tot nu toe steeds hebben gewerkt (het model waar ook Poreh op heeft voortgebouwd) ook kan gebruikt worden voor de situatie met balkons in het atrium mits een aantal parameters aangepast worden. Onderstaande vergelijking geeft het verband weer dat zij heeft waargenomen in haar experimenten waarbij x v de hoogte van de rooklaag boven het balkon voorstelt, h b gelijk is aan de hoogte van het balkon boven de overgangsopening van de kamer naar het atrium en L staat voor de afstand tussen de schermen die de stroming geleiden onder het balkon. M fan = 0, 31(QL 2 ) 1/3 (x v + h b /4) (7.2) Verder onderzoek werd o.a. uitgevoerd door Harrison [22]. Ook hij heeft getracht het reeds gekende model van inmenging bij een hoekrookpluim aan te passen zodat het effect van balkons mee in rekening kan gebracht worden. Onderstaande vergelijking is deze waartoe hij gekomen is. Hij maakt wel de opmerking dat ze enkel van toepassing is op grote atria. M(z) = 0, 20(QW 2 ) 1/3 (z + D b ) + M b (7.3) De entrainment coëfficiënt die werd waargenomen tijdens zijn experimenten was ongeveer 0,56. Deze waarde is opmerkelijk groter dan 0,44 die Poreh theoretisch had afgeleid voor een vrije 2D-rookpluim. Harrison heeft in de waarde van C m ook de inmenging aan de vrije uiteinden van de pluim opgenomen wat de hoge waarde verklaart. Een jaar later heeft hij opnieuw een artikel [23] gepubliceerd dat dieper ingaat op het effect van een downstandbalkon combinatie. Hij heeft waargenomen dat het debiet verse lucht dat wordt ingemengd het grootst is bij diepe downstands en bij brede overgangsopeningen. Onderstaande vergelijking heeft hij empirisch afgeleid op basis van CFD-simulaties en onderstaande figuur (Figuur 7.2) geeft de gebruikte parameters weer. Hierin staat M w voor het rookgasmassadebiet door de opening en M b voor het rookgasmassadebiet aan de hoek waar de rookpluim draait. M b = 0, 89( h 0 w 0 ) 0,92 ( hm w w 0 ) (7.4) Figuur 7.2: Gebruikte geometrie in de simulaties van Harrison 73

90 Er zijn nog heel wat experimenten en simulaties uitgevoerd door verschillende wetenschappers zoals Mc Cartney, Lougheed, Thomas,... maar de meeste onder hen concludeerden dat het zeer moeilijk is om een model te ontwikkelen dat met alle parameters rekening houdt. Ze merkten ook op dat er te weinig experimenten op grote schaal worden uitgevoerd om de stromingsbeweging in deze grote geometrieën te bestuderen wat noodzakelijk is voor een goed en veilig ontwerp van ventilatiesystemen. T. Tousseyn heeft 2 jaar geleden in zijn masterproef [24] het effect van balkons in grootschalige atria bestudeerd a.d.h.v. CFD-simulaties. Hij heeft gebruik gemaakt van de BREberekeningsmethode en opgemerkt dat de verhouding M b /M w de waarde 2 niet overstijgt wanneer de balkonbreedte, de downstandgrootte of het warmtevermogen van de vuurhaard varieert. De waarde 2 werd reeds gebruikt als worst-case-waarde in richtlijnen voor het ontwerp van ventilatiesystemen en blijkt dus effectief een maximum te zijn. De verhouding M b /M w neemt wel een waarde groter dan 2 aan wanneer de breedte van de overgangsopening tussen de kamer en het atrium wordt verkleind. 7.2 Simulaties van de Porehgeometrie met toegevoegde downstands We zullen bekijken wat het effect is van de grootte van de downstand en de positie ervan in de kamer t.o.v. de downstandvrije standaard Porehgeometrie. De eerste paragraaf bespreekt het effect van de grootte van de downstand. De tweede paragraaf gaat in op het effect van de positie van de downstand Het effect van de grootte van de downstand We plaatsen een downstand ter hoogte van de overgang tussen de kamer en het atrium. De downstand heeft een lengte van 0,05 m en een breedte gelijk aan deze van de kamer en het atrium nl. 0,9 m. De parameter van de downstand die varieert is dus de hoogte h d. Onderstaande tabel (Tabel 7.1) geeft de 4 situaties weer die we bekijken. Volgende figuren (Figuur 7.3) tonen eveneens deze 4 situaties. Tabel 7.1: De 4 situaties die bestudeerd worden om het effect van de downstandgrootte te bepalen situatie 1 situatie 2 situatie 3 situatie 4 Porehgeometrie zonder downstand Porehgeometrie met downstand waarbij h d = 0, 1 m Porehgeometrie met downstand waarbij h d = 0, 2 m Porehgeometrie met downstand waarbij h d = 0, 3 m We zullen nu de extractiesnelheid van de ventilator laten variëren tussen 0,15 m/s en 0,7 m/s voor situatie 2, 3 & 4. We moeten dit niet opnieuw doen voor de 1ste situatie aangezien deze de standaard Porehgeometrie voorstelt en we daar de simulatieresultaten uit de vorige paragrafen voor zullen gebruiken. 74

91 (a) (c) (d) Figuur 7.3: De geometrie van (a) situatie 1, situatie 2, (c) situatie 3 en (d) situatie 4 Volgende grafieken (Figuur 7.4) tonen het z s -verloop in de verschillende situaties waarbij er gebruik gemaakt werd van de constante en gemiddelde methode toegepast op het temperatuursbeeld en het CO 2 -verloop. We moeten hierbij wel opmerken dat de dikte van de rooklaag aan de overgangsopening D b nu wordt berekend vanaf de onderkant van de eventueel aanwezige downstand. 75

92 (a) (c) (d) Figuur 7.4: Het z s -verloop bij (a) situatie 1, situatie 2, (c) situatie 3 en (d) situatie 4 Op alle grafieken is het duidelijk dat de constante methode op basis van het temperatuursbeeld en het CO 2 -verloop hetzelfde resultaat geeft en idem voor de gemiddelde methode. Het aanbrengen van een downstand zorgt ervoor dat het model van Poreh iets langer wordt gevolgd: hierdoor bereikt de z s -waarde op basis van de gemiddelde berekeningsmethode een waarde van 2 m terwijl dit niet het geval was bij de standaard Porehgeometrie. In situatie 3 & 4 geven de constante en gemiddelde berekeningsmethode ook voor iets grotere extractiedebieten dezelfde resultaten. Er is niet veel verschil zichtbaar tussen situatie 3 (h d = 0, 2 m) & 4 (h d = 0, 3 m) m.a.w. voor een downstand met een hoogte groter dan 0,2 m verandert er niet veel aan de stromingsbeweging. Wanneer we de dikte van de rooklaag D b in de kamer bekijken, zien we dat deze waarde steeds in de buurt van 0,15 m ligt. Wanneer we een downstand gebruiken met h d = 0, 1 m zal de downstand volledig verdwijnen in de rooklaag. Wanneer we een downstand gebruiken met h d = 0, 2 m of h d = 0, 3 m zal de downstand zich slechts deels bevinden in de rooklaag van de kamer. Op basis van de grafieken kunnen we besluiten dat een downstand met een hoogte h d > D b steeds aanleiding geeft tot een grotere z s -waarde dan de z s -waarde bij zowel de standaard Porehgeometrie als de geometrie met een downstand waarbij h d < D b. Opnieuw bekijken we het verschil in het z s -verloop tussen de data uit het symmetrievlak en uit een vlak vlakbij een atriumwand. We weten dat bij de standaard Porehgeometrie de maximale rookvrije hoogte wordt bereikt in het symmetrievlak en de minimale rookvrije hoogte aan de wanden van het atrium. Dit was te verklaren doordat een groot deel van het massadebiet rooklucht via de hoeken van de overgangsopening het atrium binnenstroomde. 76

93 Volgende grafieken (Figuur 7.5) tonen het z s -verloop in het symmetrievlak en aan een atriumwand op basis van de gemiddelde berekeningsmethode toegepast op het temperatuursbeeld voor de 4 verschillende situaties. (a) (c) (d) Figuur 7.5: Het z s -verloop aan een atriumwand bij (a) situatie 1, situatie 2, (c) situatie 3 en (d) situatie 4 bij Q=5,377 kw Zoals reeds opgemerkt is er weinig verschil tussen de grafieken van situatie 3 & 4. Het z s -verloop aan een atriumwand is kwalitatief en kwantitatief gelijkend op het z s -verloop in het symmetrievlak. Het is opvallend dat de aanwezigheid van een downstand een groter 1D-karakter geeft aan de rooklaag ter hoogte van de overgangsopening. De dip in het z s - verloop aan de atriumwand is minder diep bij een downstand met h d = 0, 1 m dan in de downstandvrije situatie. Onderstaande figuren (Figuur 7.6) tonen het snelheidsbeeld in de lengterichting (u-snelheid) ter hoogte van de overgangsopening voor situatie 1, 2 & 3. Ze tonen inderdaad dat een downstand zorgt voor een groter 1D-karakter van deze stroming. (a) (c) Figuur 7.6: De u-snelheid aan de overgangsopening bij (a) situatie 1, situatie 2, (c) situatie 3 bij v n = 0, 5 m/s 77

94 Op basis van volgende temperatuursbeelden (Figuur 7.7) is het duidelijk dat een downstand met h d = 0, 1 m de stroming van de hoekrookpluim praktisch niet onderbreekt aangezien de rooklaagdikte D b groter is dan h d. De aanwezige downstand zorgt in deze situatie dat de rooklaag een wat meer uitgesproken 1D-karakter heeft in de kamer. Wanneer h d groter is dan D b is het duidelijk zichtbaar dat deze stroming wel onderbroken wordt, en dat de downstand ervoor zorgt dat de warmte en de roetdeeltjes grotendeels in de kamer met de brandhaard wordt gehouden. De algemene stroming in het atrium verandert niet door de aanwezigheid van een downstand, enkel de hoeveelheid warmte en roetdeeltjes die naar het atrium stromen is nu kleiner. Hierdoor vergroot de rookvrije hoogte en is de rooklaag minder dens in het atrium aangezien de kamer nu echt als opslag dient voor de warmte en het roet. (a) (c) Figuur 7.7: Het temperatuursbeeld aan een atriumwand y = 0, 85 m bij (a) situatie 1, situatie 2, (c) situatie 3 bij v n = 0, 5 m/s Het effect van de positie van de downstand Nu zullen we nagaan of de positie van de downstand een effect heeft op de stroming in het atrium. We richten ons eerst op het effect van een downstand met een hoogte h d = 0, 1 m en een breedte van 0,9 m die geplaatst wordt op 3 verschillende posities in de kamer. Volgende tabel (Tabel 7.2) en figuren (Figuur 7.8) geven deze 3 posities weer en de figuren geven ook de positie van de roetdeeltjes in de kamer weer bij v n = 0, 4 m/s. Tabel 7.2: De verschillende posities van de downstand (h d =0,1 m) in de kamer positie downstand positie 1 positie 2 positie 3 x-coördinaten van de downstand 1,2 m tot 1,25 m 0,95 m tot 1 m 0,75 m tot 0,8 m Op basis van deze figuren kunnen we reeds vermoeden dat de positie van de downstand niet veel effect zal hebben op het z s -verloop i.f.v. het extractiedebiet. De downstand is te klein t.o.v. de rooklaag in de kamer om een significant verschil te geven in de atriumstroming. Het enige duidelijk effect van de downstand is dat de wervels in de breedterichting, die zich normaal voordoen in de kamer, nu gebroken worden en de rooklaag aan de overgangsopening dus een groter 1D-karakter heeft. We kunnen dan eerder spreken van een 2D-rooklaag in het atrium dan van een 3D-rooklaag bij elke extractiesnelheid, aangezien de rookvrije hoogte nu praktisch constant is over de breedte van het atrium. 78

95 (a) (c) Figuur 7.8: De 3 posities van een downstand met h d = 0, 1 m en de positie van de roetdeeltjes bij (a) positie 1, positie 2 en (c) positie 3 Volgende grafieken (Figuur 7.9) geven het verloop van de rookvrije hoogte voor de 3 downstandposities bij een variërende extractiesnelheid van 0,15 m/s tot 0,7 m/s. (a) (c) Figuur 7.9: Het z s -verloop op basis van de constante en gemiddelde methode toegepast op het temperatuursbeeld en CO 2 -verloop bij (a) positie 1, positie 2 en (c) positie 3 bij Q=5,377 kw 79

96 Zoals verwacht is het verschil tussen de 3 z s -verlopen relatief klein wat onze voorgaande redenering ondersteunt. We zijn er echter wel van overtuigd dat de positie van een downstand wel een invloed kan hebben op de stroming in het atrium wanneer deze groot is t.o.v. de rooklaag in de kamer met de brandhaard. We kijken nu opnieuw naar de 3 mogelijke posities maar nu plaatsen we telkens een downstand met een hoogte h d van 0,2 m i.p.v. 0,1 m. Volgende figuren (Figuur 7.10) tonen opnieuw de positie van de roetdeeltjes in de kamer maar nu met een downstand waarvan h d = 0,2 m. (a) (c) Figuur 7.10: De 3 posities van een downstand met h d = 0, 2 m en de positie van de roetdeeltjes bij (a) positie 1, positie 2 en (c) positie 3 Op basis van deze figuren is reeds duidelijk dat hoe verder de downstand in de kamer wordt geplaatst, hoe kleiner de opslagruimte voor warmte en roet in de kamer. Er zal dan meer warmte en roet in het atrium terecht komen zodat de situatie terug meer gaat lijken op de standaard downstandvrije Porehgeometrie. De downstand zal echter in alle situaties de wervels in de breedterichting breken zodat de rooklaag in de kamer een groter 1D-karakter heeft, en de rookvrije hoogte in het atrium bijna constant is over de breedterichting. Volgende grafieken (Figuur 7.11) tonen het z s -verloop op basis van de gemiddelde berekeningsmethode toegepast op het temperatuursbeeld t.o.v. het z s -verloop bij de standaard Porehgeometrie. 80

97 (a) (c) Figuur 7.11: Het z s -verloop op basis van het temperatuursbeeld in vgl. met het z s -verloop van de standaard Porehgeometrie bij (a) positie 1, positie 2 en (c) positie 3 De grafieken tonen inderdaad het verloop dat we verwachtten nl. hoe verder de downstand in de kamer staat, hoe meer het z s -verloop lijkt op dit van de standaard downstandvrije Porehgeometrie. Voor een downstand op het einde van de kamer ligt het z s -verloop beduidend boven het z s -verloop van de standaard Porehgeometrie, omdat de kamer nu zo efficiënt mogelijk wordt gebruikt als opslag voor roet en warmte. Op basis van alle grafieken in deze paragraaf kunnen we concluderen dat een downstand het best vlak voor de overgangsopening wordt geplaatst. Op deze manier worden de meeste warmte en de meeste roetdeeltjes vast gehouden in de kamer met de brandhaard en niet naar het atrium gevoerd, wat resulteert in een grotere rookvrije hoogte in het atrium. 81

98 7.3 Simulaties van de Porehgeometrie met toegevoegde balkons In de vorige paragraaf hebben we besloten dat de aanwezigheid van een downstand geen opmerkelijke verandering in de atriumstroming teweeg brengt. De downstand zorgt dat de warmte en het roet geconcentreerd blijven in de kamer met de brandhaard zodat er minder warmte en roet in het atrium terecht komen. We zullen in deze paragraaf eerst onderzoeken of de aanwezigheid van een balkon wel aanleiding geeft tot een andere atriumstroming. Daarna bestuderen we het effect van de lengte, de breedte en de hoogte van het balkon. Ten slotte bekijken we de atriumstroming wanneer er een extra opening voor verse lucht wordt aangebracht in het atrium of wanneer er meerdere balkons in het atrium worden geplaatst Het effect van een balkon op de atriumstroming We plaatsen een balkon in het atrium net boven de overgangsopening tussen de kamer met de brandhaard en het atrium. We nemen een dikte van 0,05 m voor de platen waaruit het balkon is opgebouwd, deze waarde is gelijk aan de dikte van een cel uit het kubische grid. Het balkon heeft een lengte van 0,3 m, een breedte van 0,9 m en een hoogte van 0,15 m. Het balkon is dus even breed als het atrium en de kamer. Volgende figuur (Figuur 7.12) geeft de positie en de vorm weer van het balkon in het atrium. Figuur 7.12: De positie van het balkon in het atrium We zullen de extractiesnelheid van de ventilator opnieuw laten variëren en bij elke snelheid de rookvrije hoogte z s bepalen door de constante en gemiddelde methode toe te passen op het temperatuursbeeld en het CO 2 -verloop. Volgende grafieken (Figuur 7.13) tonen de resultaten voor een extractiesnelheid gaande van 0,15 m/s tot 0,7 m/s. De resultaten van de 2 constante berekeningsmethodes geven dezelfde z s -waarden en idem voor de 2 gemiddelde berekeningsmethodes. De gemiddelde methode geeft een z s -waarde van 1,5 m voor grote extractiedebieten terwijl de constante methode de reeds gekende sprong vertoont in de buurt van v n = 0, 5 m/s. Deze sprong wordt veroorzaakt doordat de constante methode geen rekening houdt met de algemene temperatuur en het algemeen CO 2 % in het atrium die variëren met v n. Op het eerste zicht is het verloop gelijkend op dit van de standaard Porehgeometrie. 82

99 (a) Figuur 7.13: Het z s -verloop op basis van het temperatuursbeeld en CO 2 -verloop in het symmetrievlak y = 0, 45 m bij Q=5,377 kw Onderstaande grafieken (Figuur 7.14) vergelijken de z s -waarden van de constante en gemiddelde methode toegepast op het temperatuursbeeld tussen de geometrie voorzien van een balkon en de standaard Porehgeometrie. (a) Figuur 7.14: Het z s -verloop vergeleken in het symmetrievlak y = 0, 45 m tussen de geometrie met een balkon en de standaard Porehgeometrie Deze grafieken tonen dat de constante methode iets vroeger een sprong vertoont in het z s - verloop wanneer er een balkon aanwezig is in het atrium. De gemiddelde methode vertoont een hogere rookvrije hoogte voor een v n van ongeveer 0,3 m/s wanneer er een balkon aanwezig is in het atrium. De methodes geven echter wel dezelfde resultaten voor grote extractiesnelheden. Op basis hiervan kunnen we reeds zeggen dat de aanwezigheid van een balkon in het atrium geen belangrijke wijziging aanbrengt in de atriumstroming. Volgende figuren (Figuur 7.15) tonen de positie van de roetdeeltjes en de verticale wervel in de geometrie met een balkon en de standaard Porehgeometrie bij v n = 0, 35 m/s. 83

100 (a) (c) (d) Figuur 7.15: De positie van de roetdeeltjes (a & b) en de verticale wervel (c & d) bij de standaard porehgeometrie & de geometrie met een balkon met v n = 0, 35 m/s De figuren die de positie van de roetdeeltjes weergeven laten duidelijk zien dat de roetdeeltjes zich concentreren rond het balkon. De rookpluim zal zich ondanks het balkon toch hechten aan de linkse atriumwand: de vorming van een rooklaag in het atrium wordt dus niet verstoord door een balkon. In de beide situaties verliest de rooklaag zijn 1D-karakter in de buurt van v n = 0, 35 m/s. De figuren die de verticale wervel weergeven tonen dat de rooklucht over de rand van het balkon buigt en daar het volume, ingesloten door het balkon, vult. Doordat een deel van de rooklucht wordt omgebogen, ontstaat er een intensere menging tussen de rooklucht en de verse lucht ter hoogte van het balkon. Dit is ook zichtbaar op de figuren met de roetdeeltjes: de rookpluim is meer diffuus ter hoogte van het balkon. Een ander verschil dat zichtbaar is op de figuren van de verticale wervel is het feit dat de zone met de grootste verticale snelheid naar boven verschuift wanneer er een balkon aan de overgangsopening wordt geplaatst. Hierdoor is er slechts 1 verticale wervel zichtbaar in de geometrie met het balkon t.o.v. de 2 kleinere wervels die zichtbaar zijn in de standaard Porehgeometrie. We zullen nu bekijken of de aanwezigheid van een balkon een groter 1D-karakter geeft aan de rooklaag ter hoogte van de overgangsopening. Dit zou aanleiding geven tot een kleiner verschil in het z s -verloop in het symmetrievlak en aan een atriumwand. Volgende grafieken (Figuur 7.16) geven de resultaten van het z s -verloop in het symmetrievlak en aan een atriumwand op basis van het temperatuursbeeld. De resultaten van de gemiddelde methode toegepast op het CO 2 -verloop geven exact dezelfde waarden. 84

101 (a) Figuur 7.16: Het z s -verloop in het symmetrievlak en aan een atriumwand op basis van de gemiddelde methode toegepast op het temperatuursbeeld bij de geometrie met een balkon Opnieuw komt het verloop ons bekend voor nl. de rookvrije hoogte in het symmetrievlak die praktisch constant is, terwijl de rookvrije hoogte aan de atriumwand duidelijk een dip vertoont bij een variërende v n. Volgende grafieken (Figuur 7.17) vergelijken het z s -verloop in het symmetrievlak en aan een atriumwand tussen de geometrie met een balkon en de standaard Porehgeometrie. (a) Figuur 7.17: Het z s -verloop vergeleken in het symmetrievlak en aan een atriumwand tussen de geometrie met een balkon en de standaard Porehgeometrie Het z s -verloop in het symmetrievlak dat we reeds zagen in Figuur 7.14 is niet beduidend veranderd door de aanwezigheid van een balkon. Het z s -verloop aan een atriumwand zal een minder grote dip vertonen door de aanwezigheid van een balkon. Dit kunnen we verklaren doordat de stroming, die uit de kamer komt, nu langer gedwongen wordt om horizontaal te stromen waardoor het rookluchtmassadebiet meer tijd heeft om zich te herverdelen over de breedterichting, en de rooklaag hierdoor een groter 1D-karakter ontwikkelt. 85

102 7.3.2 Het effect van de balkonlengte De eerste balkonparameter, die we laten variëren, is de lengte. In de vorige paragraaf hebben we gebruik gemaakt van een balkon met lengte van 0,3 m. Nu zullen we kijken naar de verschillen tussen deze balkongeometrie (l=0,3 m) en een geometrie voorzien van een balkon met een lengte van 0,6 m, een breedte van 0,9 m en een hoogte van 0,15 m. We weten dat deze lengte t.o.v. atriumlengte (2,5 m) relatief groot is en dat zulke balkons niet frequent in de realiteit zullen voorkomen. We zijn echter vooral geïnteresseerd in het verschil in de stroming dat veroorzaakt wordt door het langere balkon. Wanneer de verschillen beperkt zijn, kunnen we besluiten dat de balkonlengte geen cruciale parameter is van de atriumstroming. Volgende grafieken (Figuur 7.18) tonen de z s -resultaten van de 2 berekeningsmethodes toegepast op het temperatuursbeeld en het CO 2 -verloop in de geometrie met het lange balkon. (a) Figuur 7.18: Het z s -verloop in het symmetrievlak op basis van de 4 berekeningsmethodes in de geometrie met een lang balkon bij Q=5,377 kw De 2 constante berekeningsmethodes geven wederom dezelfde z s -waarden en idem voor de 2 gemiddelde berekeningsmethodes. Wat we wel kunnen opmerken is dat de constante methode opvallend lagere z s -waarden voorspelt dan het model van Poreh voor kleine extractiedebieten. Aangezien dit in de vorige simulaties nooit het geval was, kan de oorzaak ervan kan liggen in de berekeningsmethode zelf. De constante methode gaat op zoek naar cellen die een bepaalde temperatuur of CO 2 % hebben. De z-coördinaat van deze cellen wordt opgeslagen, en daarna wordt er een gemiddelde van deze coördinaten genomen. Door de aanwezigheid van het lange balkon zullen er meerdere cellen gevonden worden onder het balkon die een voldoende hoge temperatuur of CO 2 % hebben. De z-coördinaat van deze cellen wordt mee opgenomen in de berekening en geven aanleiding tot een lagere gemiddelde rookvrije hoogte z s. Om deze reden zullen we de berekening van z s opnieuw uitvoeren waarbij de z-coördinaten van de cellen onder het balkon niet in rekening worden gebracht. We zijn niet genoodzaakt om ook de z s - berekeningen van de geometrie met een balkonlengte van 0,3 m opnieuw te doen aangezien het aantal lage z-coördinaten hier voor de helft kleiner is, en deze waarden praktisch geen effect hebben op de gemiddelde waarde van de z-coördinaten. Volgende grafieken (Figuur 7.19) geven nu het correcte beeld van het z s -verloop op basis van de 4 berekeningsmethoden. Het verschil is zeer klein en daarom is het inderdaad niet nodig om de resultaten van de geometrie met een balkonlengte van 0,3 m te herberekenen. 86

103 (a) Figuur 7.19: Het correcte z s -verloop in het symmetrievlak op basis van de 4 berekeningsmethodes in de geometrie met een lang balkon bij Q=5,377 kw Het kwalitatief verloop van de constante en de gemiddelde methode is niet veel verschillend van de geometrie met een balkonlengte van 0,3 m, en verschilt dus ook niet veel van de standaard Porehgeometrie. Volgende grafieken (Figuur 7.20) vergelijken het z s -verloop tussen de situatie met een balkonlengte van 0,3 m en de situatie met een balkonlengte van 0,6 m op basis van de constante en gemiddelde temperatuur. De resultaten van de constante en gemiddelde methode toegepast op het CO 2 -verloop geven exact dezelfde z s -waarden. (a) Figuur 7.20: De vergelijking van het z s -verloop in het symmetrievlak tussen de geometrieën met een balkonlengte (l) van 0,3 m en 0,6 m Deze figuren geven duidelijk aan dat er geen opmerkelijk verschil is in het z s -verloop tussen de geometriën met een verschillende balkonlengte. Op basis hiervan verwachten we dan ook geen grote verschillen te zien in de volgende beelden (Figuur 7.21) van de verticale wervel en de roetdeeltjes bij v n = 0, 35 m/s. 87

104 (a) (c) (d) Figuur 7.21: De positie van de roetdeeltjes (a & b) en de verticale wervel (c & d) bij de geometrieën met een balkonlengte van 0,3 m & 0,6 m bij v n = 0, 35 m/s Inderdaad, de verschillen zijn miniem: de wervel van de rooklucht rond de rand van het balkon is iets duidelijker aanwezig bij het langere balkon. De hoge concentraties aan roetdeeltjes zijn meer gelokaliseerd ter hoogte van het balkon bij het langere balkon dan bij het kortere balkon. Daardoor is de algemene temperatuur en CO 2 % iets lager in de rooklaag bij de geometrie met het langste balkon. De gemiddelde methode houdt hier echter geen rekening mee terwijl de constante methode dit wel doet. De resultaten van de constante berekeningsmethodes zijn exact dezelfde voor de 2 balkonlengtes dus de algemene temperatuur in het atrium zal niet veel variëren. Op de figuur die de positie van de roetdeeltjes weergeeft in de geometrie met het lange balkon is het duidelijk zichtbaar dat de rookpluim turbulenter is, en er hier dus iets meer inmenging zal optreden. Volgende grafieken (Figuur 7.22) vergelijken het z s -verloop in het symmetrievlak en aan de atriumwand voor de 2 balkonlengtes. Deze grafieken geven een zeer gelijkaardig z s -verloop voor zowel het symmetrievlak als het vlak bij een atriumwand. De dip in het z s -verloop in een vlak bij de atriumwand blijft even diep bij elke balkonlengte, maar de dip is in beide gevallen minder diep dan bij de standaard Porehgeometrie. 88

105 (a) Figuur 7.22: De vergelijking van het z s -verloop in het symmetrievlak en aan de atriumwand tussen de geometrieën met een balkonlengte (l) van 0,3 m en 0,6 m Het effect van de balkonhoogte In de vorige paragraaf hebben we gezien dat de lengte van het balkon geen cruciale parameter is voor de atriumstroming: de rookpluim kromt zich rond het balkon en zal zich toch hechten aan de linkse atriumwand. In deze paragraaf werken we met een balkonlengte van 0,3 m en een balkonbreedte van 0,9 m. We zullen 2 situaties met een verschillende balkonhoogte vergelijken (h 1 = 0, 15 m en h 2 = 0, 3 m). Opnieuw maken we hier de opmerking dat een balkonhoogte van 0,3 m niet erg realistisch is, maar als de verschillen tussen de 2 situaties klein zijn, weten we dat de balkonhoogte net als de balkonlengte geen groot effect heeft op de atriumstroming. Volgende figuren (Figuur 7.23) geven deze 2 situaties weer. (a) Figuur 7.23: De 2 bestudeerde situaties met de balkonhoogte als parameter a) h 1 en b) h 2 Volgende grafieken (Figuur 7.24) geven de z s -waarden weer bij de situatie met een balkonhoogte h 2 waarbij we gebruik hebben gemaakt van de 4 berekeningsmethodes. De resultaten van de 4 berekeningsmethodes hebben ook in deze situatie het reeds gekende verloop. We zijn vooral benieuwd naar het verschil tussen de 2 situaties met een verschillende balkonhoogte, want op het eerste zicht zal dit verschil relatief klein zijn. 89

106 (a) Figuur 7.24: Het z s -verloop in het symmetrievlak van de geometrie met een balkonhoogte h 2 bij Q=5,377 kw Volgende grafieken (Figuur 7.25) vergelijken het z s -verloop, bekomen op basis van de constante en gemiddelde methode toegepast op het temperatuursbeeld, tussen de 2 situaties. Zoals verwacht bevestigen deze grafieken ons vermoeden. Het verschil tussen het z s -verloop van de 2 situaties is miniem. (a) Figuur 7.25: Het z s -verloop in het symmetrievlak tussen de 2 situaties (h 1 & h 2 ) op basis van a) de constante methode en b) de gemiddelde methode 90

107 Volgende figuren (Figuur 7.26) tonen de positie van de roetdeeltjes en de verticale wervel bij v n = 0, 35 m/s. (a) (c) (d) Figuur 7.26: De positie van de roetdeeltjes (a & b) en de verticale wervel (c & d) bij de geometrieën met een balkonhoogte van h 1 & h 2 bij v n = 0, 35 m/s Deze beelden bevestigen inderdaad een zeer gelijkaardige atriumstroming in de 2 beschouwde situaties. Het opwaartse en neerwaartse been van de kleine wervel rond het balkon is iets meer uitgesproken bij het hoger balkon, maar dit heeft geen effect op de hoofdstroming in het atrium. In beide situaties begint de rooklaag in het atrium rond een v n -waarde van 0,35 m/s zijn 1D-karakter te verliezen. Ten slotte bekijken we het verschil in het z s -verloop in het symmetrievlak en aan een atriumwand tussen de 2 situaties. Volgende grafieken (Figuur 7.27) tonen het z s -verloop in het symmetrievlak en aan een atriumwand waarbij we gebruik maken van de gemiddelde methode toegepast op het CO 2 -verloop. 91

108 (a) Figuur 7.27: Het verschil in z s -verloop in a) het symmetrievlak en b) aan een atriumwand tussen de 2 situaties (h 1 & h 2 ) op basis van het gemiddelde CO 2 -verloop Op basis van ook deze laatste grafieken kunnen we besluiten dat zowel de balkonlengte als de balkonhoogte geen vernoembaar effect hebben op de hoofdstroming in de beschouwde geometrie Het effect van de balkonbreedte In de vorige simulaties hebben we steeds gebruik gemaakt van een balkon dat even breed is als het atrium en de overgangsopening. Wanneer de balkonbreedte kleiner is dan de atriumbreedte en het balkon centraal wordt geplaatst, zal het rookgasmengsel dat via de hoeken van de overgangsopening in het atrium stroomt naast het balkon stromen, terwijl de centrale stroming van het rookgasmengsel eerst onder het balkon door moet stromen voordat de rookgassen kunnen stijgen. In deze paragraaf maken we gebruik van een balkon met een lengte van 0,3 m, een breedte van 0,5 m en een hoogte van 0,15 m. De waarden van de balkonlengte en de balkonhoogte zijn gelijk aan deze van het eerste balkon dat we hebben bekeken. We zullen de stromingen bij deze 2 situaties vergelijken. Volgende figuren (Figuur 7.28) tonen de 2 geometrieën. (a) Figuur 7.28: De 2 situaties met een balkonbreedte van a) 0,9 m b) 0,5 m en dezelfde balkonlengte (0,3 m) en balkonhoogte (0,15 m) 92

109 We verwachten ook hier geen opvallende verschillen in het z s -verloop tussen de 2 situaties, aangezien de balkonlengte en de balkonhoogte geen aanleiding gaven tot significante verschillen. Deze verwachting sluit aan bij de bevindingen van Tousseyn: hij had reeds opgemerkt dat een variatie van de balkonbreedte geen duidelijk effect had op de inmenging met de rookpluim. Volgende grafieken (Figuur 7.29) geven de z s -waarden voor een variabele extractiesnelheid v n van 0,15 m/s tot 0,7 m/s op basis van de 4 berekeningsmethodes. (a) Figuur 7.29: Het z s -verloop in de geometrie voorzien van een smal balkon op basis van de 4 berekeningsmethodes in het symmetrievlak bij Q=5,377 kw De 4 berekeningsmethodes geven dezelfde rookvrije hoogte weer voor extractiesnelheden tot 0,45 m/s. Voor grotere extractiesnelheden geven de constante en de gemiddelde methode aanleiding tot verschillende z s -waarden. Opvallend is de lokale toename in z s op basis van de gemiddelde methoden ter hoogte van v n = 0, 55 m/s, terwijl de constante methodes geen toename vertonen bij deze extractiesnelheid. Deze toename was niet te zien in de grafieken van de situatie met een balkonbreedte van 0,9 m. We bekijken a.d.h.v. volgende figuren (Figuur 7.30) de positie van de roetdeeltjes en de verticale wervel bij v n = 0,5 m/s en 0,55 m/s. De figuren tonen dat bij een v n = 0, 55 m/s de roetdeeltjes meer blijven hangen tegen het atriumplafond in plaats van deel te nemen aan de verticale wervel. Hierdoor zijn er minder roetdeeltjes die mengen met de verse lucht ter hoogte van de opening in de rechter atriumwand. Het neerwaartse been van de verticale wervel is minder uitgesproken bij een extractiesnelheid van 0,55 m/s, waardoor de rookvrije hoogte z s een grotere waarde aanneemt. Dit is de verklaring voor de lokale toename in z s ter hoogte van v n = 0, 55 m/s. Aangezien de toename enkel zichtbaar is voor één bepaalde v n -waarde zullen we er niet verder op ingaan. 93

110 (a) (c) (d) Figuur 7.30: De positie van de roetdeeltjes (a & b) en de verticale wervel (c & d) in het symmetrievlak bij de geometrie met een balkonbreedte van 0,5 m bij v n = 0, 5 m/s & v n = 0, 55 m/s We zullen nu a.d.h.v. volgende figuren (Figuur 7.31) bekijken of het z s -verloop veel verschilt in de situaties met een verschillende balkonbreedte in het symmetrievlak en in de buurt van een atriumwand, de lokale piek ter hoogte van v n = 0, 55 m/s buiten beschouwing gelaten. (a) Figuur 7.31: De vergelijking van het z s -verloop a) in het symmetrievlak en b) in de buurt van een atriumwand tussen de situaties met een verschillende balkonbreedte 94

111 Het z s -verloop in het symmetrievlak is zeer gelijkaardig op de lokale afwijking ter hoogte van v n = 0, 55 m/s na. Het z s -verloop in de buurt van een atriumwand is echter volledig verschillend bij de 2 situaties, wat te verwachten was. Wanneer het balkon een breedte heeft van 0,9 m zal de stroming in de buurt van een atriumwand ook langs het balkon moeten stromen, terwijl dit niet het geval is bij een balkon met een breedte van 0,5 m. In deze laatste situatie kan het rookmengsel meteen stijgen langs het balkon heen. We kunnen ons dus deels aansluiten bij de conclusie van Tousseyn nl. dat de balkonbreedte geen cruciale parameter is voor de stroming. We merken echter wel op dat de balkonbreedte wel degelijk een effect heeft op de stroming in de nabijheid van de atriumwanden, en dus ook op de rookvrije hoogte in de buurt van de atriumwanden Het effect van een extra opening ter hoogte van het balkon In de literatuurstudie hebben we kort het onderzoek van M. Poreh besproken. Hij heeft eerst een model voor een vrije hoekrookpluim opgesteld en daarna een model voor een aangehechte hoekrookpluim. De rookpluim is in alle situaties die we tot nu toe hebben besproken aangehecht geweest aan de linkse atriumwand. Stel dat er in het atrium, dat voorzien is van een balkon, net boven de overgangsopening een extra opening voor verse lucht wordt gemaakt. De afmetingen van deze opening zijn dezelfde als de overgangsopening m.a.w. dezelfde breedte als de kamer en het atrium (0,9 m) en dezelfde hoogte als de kamer (0,6 m). Volgende figuur (Figuur 7.32) geeft de beschreven geometrie weer. Figuur 7.32: De geometrie met 2 openingen voor de inlaat van verse lucht We vermoeden dat de rooklaag zich rond de balkonhoek zal krommen maar in deze situatie niet zal aanhechten aan de linkse atriumwand, doordat er een instroom van verse lucht door de extra opening is. We vermoeden ook dat de kleine verticale wervel van de rooklucht rond de rand van het balkon nu niet meer zal optreden. Deze situatie lijkt op de opstelling die M. Poreh heeft gebruikt om het model van een vrije hoekrookpluim te bepalen. Toch is er een verschil tussen de opstelling van figuur 7.32 en de geometrie die Poreh gebruikte nl. in de opstelling van Poreh waren de 2 openingen niet even groot maar ze stopten wel op dezelfde z-coördinaat en ze waren beide van oppervlakte groter dan de openingen die wij gebruiken in onze simulaties. Intuïtief is het makkelijk aan te voelen dat er meer inmenging van verse lucht zal optreden door het plaatsen van deze extra opening, en dat daardoor de rooklaag minder dens maar ook dikker zal zijn. Dit bleek ook uit het onderzoek van M. Poreh: het model van een vrije rookpluim is toepasbaar op een vrije resp. aangehechte hoekrookpluim, op voorwaarde dat de entrainment coëfficiënt wordt aangepast tot C=0,15 resp. C=0,07. We laten nu de extractiesnelheid van de ventilator variëren tussen 0,15 m/s en 0,75 m/s en berekenen telkens de rookvrije hoogte z s op basis van de 4 berekeningsmethodes. Volgende grafieken (Figuur 7.33) geven deze resultaten weer. 95

112 (a) Figuur 7.33: Het z s -verloop in het symmetrievlak op basis van a) het temperatuursverloop en b) het CO 2 -verloop bij Q=5,377 kw Op basis van deze figuren kunnen we besluiten dat er niet veel meer inmenging zal optreden als gevolg van de instroom van de verse lucht door de extra opening. Het z s -verloop volgt beter de rechte waarbij C gelijk is aan 0,07 in het model van Poreh i.p.v. C=0,15 die typisch wordt gebruikt voor vrije hoekrookpluimen. Volgende figuren (Figuur 7.34) vergelijken de positie van de roetdeeltjes tussen de geometrie met een extra opening en de geometrie, die ook voorzien is van een balkon maar waar slechts 1 opening is aangebracht in het atrium, bij v n = 0, 35 m/s en v n = 0, 5 m/s. (a) (c) (d) Figuur 7.34: De positie van de roetdeeltjes bij de geometrie met 1 opening (a & c) en bij de geometrie met 2 openingen (b & d) met v n = 0, 35 m/s & v n = 0, 5 m/s 96

113 Het is duidelijk op deze figuren dat door de aanwezigheid van de 2de opening de rookpluim niet meer aanhecht aan de linkse atriumwand en we hier dus wel degelijk te maken hebben met een vrije hoekrookpluim. Opvallend is ook dat de rooklaag bij v n = 0, 35 m/s zijn 1D-karakter verliest wanneer er maar 1 opening is voorzien, en dit pas later gebeurt wanneer er 2 openingen zijn voorzien. Dit kan enerzijds verklaard worden door het feit dat de totale oppervlakte voor de intrede van de verse lucht nu verdubbeld is, waardoor de snelheid van de stroming verse lucht verlaagt en dus de verticale wervel verzwakt, en anderzijds doordat het balkon de stroming met een hoge concentratie aan roet niet meer hindert. Het is goed zichtbaar dat de stroming met een hoge concentratie aan roet blijft hangen ter hoogte van het balkon terwijl dit niet het geval is in de situatie met 2 openingen. Voor grotere extractiedebieten is de rooklaag zijn 1D-karakter verloren in beide situaties. De roetdeeltjes hebben de neiging om te blijven hangen in de linker bovenhoek van het atrium in de situatie met de 2 openingen. In deze hoek is er niet veel stroming en daarom worden de roetdeeltjes niet meer verspreid over het atrium wat wel het geval is bij de situatie met 1 opening. Volgende figuren (Figuur 7.35) tonen de verticale en horizontale wervel bij de situaties met 1 opening en 2 openingen bij v n = 0, 5 m/s. (a) (c) (d) Figuur 7.35: De verticale & horizontale snelheid in het symmetrievlak bij de situatie met 1 opening (a & c) en de situatie met 2 openingen (b & d) met v n = 0, 5 m/s Op basis van deze figuren is het duidelijk dat de inmenging van 2 kanten komt wanneer er 2 openingen aanwezig zijn. Dit zorgt voor een lagere onderdruk beneden in het atrium waardoor het debiet dat door de rechtse opening wordt aangezogen iets kleiner is (lagere snelheden), maar dit wordt dan weer gecompenseerd door het debiet dat aangezogen wordt door de 2de opening. Zoals we reeds hadden aangehaald is er een dode hoek in de verticale stroming zichtbaar in de linker bovenhoek van het atrium. Daar maakt de stroming eigenlijk een wervel in tegenwijzerzin die de grote atriumwervel (in wijzerzin) tegen werkt. Dit verklaart waarom de roetdeeltjes in mindere mate verspreid zijn over het atrium wanneer er 2 openingen zijn voorzien. 97

114 Volgende grafieken (Figuur 7.36) vergelijken het z s -verloop in het symmetrievlak en in de buurt van een atriumwand voor een variërende extractiesnelheid tussen 0,15 m/s en 0,7 m/s. (a) Figuur 7.36: Het z s -verloop a) in het symmetrievlak en b) in de buurt van een atriumwand op basis van het gemiddelde temperatuurverloop De z s -verlopen in het symmetrievlak van de situatie met 1 en 2 opening(en) zijn zeer gelijkaardig. Het verloop van de rookvrije hoogte in de buurt van een atriumwand is dit echter niet: beide z s -verlopen vertonen de verwachte dip maar niet bij dezelfde extractiesnelheid v n. De reden voor de dip is wel dezelfde in beide situaties nl. de verticale wervel die meer uitgesproken is in de buurt van de atriumwanden dan in het symmetrievlak en die zorgt voor een homogene verspreiding van de roetdeeltjes in het atrium. Aangezien het plaatsen van een extra opening in het atrium de verticale wervel verzwakt, hadden we wel verwacht dat de dip in het z s -verloop aan een atriumwand pas zou optreden bij een extractiesnelheid groter dan 0,5 m/s. We moeten nog opmerken dat bij een extractiesnelheid groter dan v n = 0, 5 m/s in de situatie met 2 openingen het opwaarste been van de verticale wervel meer uitgesproken wordt en zo de dode hoek van de stroming verkleint. Dit zorgt ervoor dat er toch wat meer roetdeeltjes verspreid worden over het atrium. Volgende figuur (Figuur 7.37) toont dit aan bij v n = 0.6 m/s. Figuur 7.37: De positie van de roetdeeltjes in het atrium bij v n = 0, 6 m/s 98

115 7.3.6 Het effect van meerdere balkons In de vorige paragrafen hebben we slechts 1 balkon in het atrium geplaatst. We zullen in de volgende simulaties telkens 2 balkons in het atrium plaatsen. Op deze manier zullen we het hechten van de rookpluim aan de linkse atriumwand meer hinderen. We maken gebruik van balkons met een lengte van 0, 3 m, een breedte van 0, 9 m en een hoogte van 0, 15 m aangezien deze de meest realistische afmetingen zijn voor een balkon relatief gezien t.o.v. de afmetingen van het atrium. Een bijkomende parameter is de afstand d tussen de 2 balkons. Het eerste balkon zullen we zoals in de vorige situaties vlak boven de overgangsopening plaatsen. We beschouwen 2 situaties waarbij het tweede balkon zich respectievelijk 0,65 m en 1,3 m boven het eerste balkon bevindt. Bij de 1ste situatie (d = 0, 65 m) zal de rookpluim nog niet aangehecht zijn voordat de rookpluim het tweede balkon bereikt. Bij de 2de situatie (d = 1, 3 m) zal de rookpluim reeds aan de linkse atriumwand gehecht zijn voordat ze het tweede balkon bereikt. Onderstaande figuren (Figuur 7.38) tonen de 2 beschouwde situaties. (a) Figuur 7.38: De bestudeerde situaties met de afstand tussen de 2 balkons als parameter a) d = 0, 65 m en b) d = 1, 3 m Volgende figuren (Figuur 7.39) tonen de positie van de roetdeeltjes en de verticale wervel bij v n = 0, 35 m/s in de 2 situaties. Op basis van deze figuren is het reeds duidelijk dat de afstand d tussen de balkons een belangrijk effect heeft op de atriumstroming. Wanneer de balkons niet ver van elkaar verwijderd zijn in de verticale richting, kan het opwaartse been van de verticale wervel zich niet hechten aan de linkse atriumwand tussen de balkons. De stroming is wel voldoende groot om het rookmengsel met een grote concentratie aan roetdeeltjes over de rand van het balkon te laten stromen. De kleine wervel, die optreedt aan de rand van een balkon en die we reeds hebben gezien in de vorige paragrafen, treedt hier dus twee keer op. Het is zichtbaar dat het mengsel met een grote concentratie aan roetdeeltjes ter hoogte van de balkons blijft hangen. Dit zorgt voor een lagere algemene temperatuur en een lager algemeen CO 2 % in de rooklaag. 99

116 (a) (c) (d) Figuur 7.39: De positie van de roetdeeltjes (a & b) en de verticale wervel (c & d) bij de geometrieën met een afstand van 0,65 m & 1,3 m tussen de balkons bij v n = 0, 35 m/s Wanneer de balkons op voldoende verticale afstand van elkaar worden geplaatst, zal de rookpluim zich hechten aan de linkse atriumwand voordat de stroming rond het tweede balkon krult. Het is vooral de verstoring van de aangehechte rookpluim door het tweede balkon dat zorgt voor een extra inmenging met verse lucht, waardoor de rooklaag dikker is. In deze situatie (d=1,3 m) zorgt het tweede balkon voor een extra inmenging en fungeert het dus niet als een extra barrière voor de stroming met een hoge concentratie aan roet. Wanneer we slechts 1 balkon zouden plaatsen net boven de overgangsopening zoals we hebben besproken in paragraaf 7.3.1, hecht de rookpluim zich aan de linkse atriumwand op een hoogte van ongeveer 1,6 m. Dus voor d kleiner dan 1 m zal de stroming die optreedt in het atrium analoog zijn aan de stroming in de 1ste situatie (d = 0, 65 m). Voor d groter dan 1 m zal de stroming die optreedt in het atrium analoog zijn aan de stroming in de 2de situatie (d = 1, 3 m). 100

117 We laten nu voor de beide situaties de snelheid van de extractieventilator variëren. Volgende grafieken (Figuur 7.40) geven het z s -verloop weer voor de 2 situaties op basis van de 4 berekeningsmethodes. (a) Figuur 7.40: Het z s -verloop in a) situatie 1 (d = 0, 65 m) en b) situatie 2 (d = 1, 3 m) op basis van de 4 berekeningsmethodes bij Q=5,377 kw Het z s -verloop van de 2 situaties is kwalitatief gelijkaardig maar kwantitatief niet. Bij de 2de situatie is de rookvrije hoogte duidelijk lager dan deze bij de 1ste situatie. Dit stemt overeen met de stromingsbeelden van de roetdeeltjes die we hiervoor hebben besproken. We zijn benieuwd hoe de z s -verlopen van de situaties met 2 balkons verschillen met de geometrie voorzien van 1 balkon. Volgende grafieken (Figuur 7.41) tonen dit verschil in z s -verloop op basis van de gemiddelde berekeningsmethode toegepast op het temperatuursbeeld. (a) Figuur 7.41: Het verschil in z s -verloop tussen de situatie met 1 balkon en a) situatie 1 (d = 0, 65 m) en b) situatie 2 (d = 1, 3 m) op basis van het gemiddelde temperatuursbeeld 101

118 Deze grafieken tonen duidelijk aan dat het verschil tussen 1 balkon en 2 balkons met kleine onderlinge verticale afstand beperkt is. Het verschil tussen 1 balkon en 2 balkons met een grote onderlinge verticale afstand is daarentegen relatief groot. De oorzaak hiervan zit in de functie van het 2de balkon. Ten slotte zijn we nog geïnteresseerd in het z s -verloop aan de atriumwanden in de 2 beschouwde situaties. Volgende grafieken (Figuur 7.42) vergelijken het z s -verloop in het symmetrievlak en aan een atriumwand voor de 2 situaties met de geometrie voorzien van 1 balkon op basis van het gemiddeld CO 2 -verloop. (a) (c) (d) Figuur 7.42: Het verschil in z s -verloop tussen de situatie met 1 balkon en situatie 1 (d = 0, 65 m) (a en b) en situatie 2 (d = 1, 3 m) (c en d) in y=0,45 m en y=0,85 m Het z s -verloop in de buurt van een atriumwand verandert niet veel wanneer er meer dan 1 balkon wordt toegevoegd. Dit is logisch aangezien het karakter van de rooklaag aan de overgangsopening niet beïnvloed wordt door meerdere balkons in het atrium. Het is het 1ste balkon net boven de overgangsopening dat zorgt voor een groter 1D-karakter van deze rooklaag. In de 2de situatie (d=1,3 m) is de rookvrije hoogte dichtbij een atriumwand iets lager dan bij de geometrie met 1 balkon. Het grootste verschil in rookvrije hoogte zit echter in het symmetrievlak bij de 2de situatie. 102

119 7.3.7 Het effect van een downstand in combinatie met een balkon Tot nu toe hebben we het effect van een downstand en van een balkon apart bekeken en besloten dat geen van beide een belangrijke invloed heeft op de atriumstroming. We zullen nu nagaan wat het effect is op de atriumstroming als beide in de geometrie worden geplaatst. We maken gebruik van een downstand met hoogte d geplaatst ter hoogte van de overgangsopening (x = 1, 25 m), en van een balkon net boven de overgangsopening met een lengte van 0,3 m, een breedte van 0,9 m en een hoogte van 0,15 m. In deze situatie staan het balkon en de downstand relatief dicht bij elkaar en is het mogelijk dat de stroming toch verandert t.o.v. de situatie waarin enkel een downstand of balkon was geplaatst. In het begin van dit hoofdstuk hebben we kort de onderzoeksresultaten van verschillende wetenschappers besproken. Hierin hebben we reeds vermeld dat er een maximale waarde van 2 wordt aangenomen voor de verhouding M b /M w. We hebben in de paragraaf ook gesproken over Harrisons onderzoek [23] naar de inmenging van de lucht in de situatie waarin een downstand wordt gecombineerd met een balkon. Hij was tot volgende formule gekomen op basis van numerieke experimenten, waarbij de formule enkel geldt voor situaties waar de breedte van de opening (onder de downstand) gelijk is aan de breedte van het balkon, en de stroming tussen de downstand en het balkon geleid wordt. Hierin stelt M b het massadebiet rooklucht voor ter hoogte van de balkonhoek en M w het massadebiet rooklucht door de opening (onder de downstand). De hoogte van de ruimte onder het balkon wordt weergegeven door h en de hoogte van de ruimte onder downstand wordt weergegeven door h 0. De breedte van de ruimte ter hoogte van de downstand wordt weergegeven in w 0 en b stelt de balkonlengte voor. Met volgende voorwaarden : M b = 0, 89( h 0 w 0 ) 0,92 ( hm w w 0 ) (7.5) 1, 16 < ( h 0 w 0 ) 0,92 ( h w 0 ) < 2, 23 (7.6) h b > 2, 5 (7.7) h 0 h h 0 In de situatie die wij beschouwen is w 0 = 0, 9 m, h = 0, 6 m, b = 0, 3 m en h 0 = 0, 6 d waarbij d de downstandhoogte voorstelt waar we in eerste instantie een waarde van 0,1 m en in tweede instantie een waarde van 0,2 m aan toekennen. Voor deze 2 mogelijke waarden van d is de 2de voorwaarde telkens voldaan maar de eerste voorwaarde is net niet voldaan voor d = 0, 1 m, wel voor d = 0, 2 m. Aangezien de breedte van de volledige geometrie nergens wordt verkleind, en dus de breedte van de opening gelijk is aan de balkonbreedte, moeten er geen speciale geleidingskanalen worden voorzien voor de stroming tussen de downstand en het balkon. Volgende figuren (Figuur 7.43) tonen de 2 situaties die we verder zullen bespreken. (a) Figuur 7.43: De geometrie van de 2 beschouwde situaties a) d = 0, 1 m en b) d = 0, 2 m 103

120 We zullen nu het verloop van de rookvrije hoogte bekijken bij een variërende snelheid van de extractieventilator in beide situaties en telkens M w en M b berekenen. Volgende grafieken (Figuur 7.44) tonen het z s -verloop op basis van de 4 berekeningsmethodes toegepast op data uit het symmetrievlak voor de 2 situaties bij een variërende v n van 0,15 m/s tot 0,7 m/s. (a) Figuur 7.44: Het z s -verloop bij a) situatie 1 met d = 0, 1 m en b) situatie 2 met d = 0, 2 m op basis van de 4 berekeningsmethodes bij Q=5,377 kw De resultaten van de constante berekeningsmethodes bij de 2 situaties hebben een zeer gelijkaardig verloop. De resultaten van de gemiddelde berekeningsmethodes bij de 2 situaties vertonen toch kleine verschillen. Zo is de rookvrije hoogte iets groter bij de 1ste situatie (d = 0, 1 m) dan bij de 2de situatie (d = 0, 2 m) voor een extractiesnelheid van ongeveer 0,25 m/s. Voor de grote extractiesnelheden (v n > 0, 5 m/s) is het z s -verloop in beide situaties praktisch constant maar is deze constante iets groter bij de 2de situatie (z s = 1, 5 m) dan bij de 1ste situatie. We zullen nu in volgende grafieken (Figuur 7.45) telkens het z s -verloop van de gemiddelde methode vergelijken met het z s -verloop wanneer noch een balkon noch een downstand aanwezig is voor elke situatie. (a) Figuur 7.45: Het verschil in z s -verloop tussen de standaard Porehgeometrie en a) situatie 1 met d = 0, 1 m en b) situatie 2 met d = 0, 2 m op basis van de gemiddelde berekeningsmethode 104

121 Het z s -verloop van de 2 situaties verschilt het meest met het z s -verloop van de standaard porehgeometrie voor een extractiesnelheid van ongeveer 0,25 m/s. Voor de grote extractiesnelheden is de rookvrije hoogte iets groter bij de 2de situatie dan bij de standaard Porehgeometrie, maar we houden in ons achterhoofd dat de rooklaag bij deze grote extractiesnelheden zijn 1D-karakter reeds verloren is. Volgende figuren (Figuur 7.46) tonen de positie van de roetdeeltjes voor de standaard porehgeometrie en de 2 situaties die voorzien zijn van een balkon en een downstand bij v n = 0, 25 m/s en v n = 0, 55 m/s. (a) (c) (d) (e) (f) Figuur 7.46: De positie van de roetdeeltjes bij de standaard Porehgeometrie (a & d), de 1ste situatie met d = 0, 1 m (b & e) en de 2de situatie met d = 0, 2 m (c & f) bij v n = 0, 25 m/s & v n = 0, 55 m/s Het is opvallend dat de roetvrije hoogte steeds het grootst is bij de 1ste situatie, zowel voor een kleine als een grote extractiesnelheid. We hadden een aantal paragrafen terug ontdekt dat hoe groter de downstand is, hoe meer roet en warmte er in de kamer wordt opgeslagen en hoe minder er in het atrium terecht komt. Op basis van de figuren zien we nu dat er bij een diepere downstand een groter debiet verse lucht wordt ingemengd, waardoor de rooklaag nu dikker wordt t.o.v. de situatie met een kleinere downstand. Deze vaststelling is in overeenstemming met de bevindingen van Harrison die namelijk had opgemerkt dat de inmenging het grootst is bij brede openingen met een diepe downstand. De aanwezigheid van een balkon zorgt er in de 2 situaties voor dat de stroming met een hoge concentratie aan roetdeeltjes wordt tegengehouden, zodat de algemene concentratie aan roetdeeltjes in de atriumrooklaag lager is. Door de grotere inmenging bij de diepere downstand is de rooklaag in deze situatie nu dikker dan in de situatie met een kleinere downstand, maar nog steeds iets dunner dan in de situatie van de standaard Porehgeometrie. 105

122 We zullen nu nagaan of de formule (M b = f(m w )) die Harrison heeft opgesteld wordt gevolgd voor de 2de situatie aangezien daar de 2 voorwaarden voldaan zijn. We zullen de formule ook toepassen op de 1ste situatie en kijken hoe groot de afwijking is op deze formule. Volgende grafieken (Figuur 7.47) tonen het verloop van M w, M b en de formule van Harrison voor een variërende extractiesnelheid. (a) (c) (d) Figuur 7.47: Het verloop van M w en M b in de eerste situatie (a & b) en de tweede situatie (c & d) Voor de beide situaties is er voor geen enkel extractiedebiet een overstemming met de formule van Harrison. Voor de eerste situatie voorspelt de formule van Harrison een waarde van 1,02 voor de verhouding van M b /M w terwijl deze waarde voor de 2de situatie 1,25 bedraagt. De verhouding M b /M w die we berekenen op basis van de numerieke simulaties ligt steeds boven deze waarde. Er wordt zelfs 1 keer (v n = 0, 15 m/s) een verhouding bekomen net iets groter dan de maximale waarde 2 die in de literatuur wordt gebruikt. In het algemeen neemt de verhouding M b /M w grotere waarden aan in de 2de situatie dan in de 1ste situatie. Dit is in overeenstemming met de opmerking die we voordien hebben gemaakt nl. de inmenging van verse lucht is groter bij een diepere downstand. We besluiten op basis van deze grafiek dat we de formule van Harrison niet verder zullen toepassen, aangezien er nergens een overeenkomst met onze numerieke simulaties gevonden is. 106

123 Ten slotte bekijken we het z s -verloop in een vlak nabij een atriumwand voor de 2 situaties die voorzien zijn van een balkon en een downstand. Volgende grafieken (Figuur 7.48) tonen het verschil in z s -verloop tussen de 2 situaties en de standaard Porehgeometrie. (a) Figuur 7.48: Het verschil in z s -verloop nabij een atriumwand tussen de standaard Porehgeometrie en a) situatie 1 en b) situatie 2 Beide situaties geven een hogere rookvrije hoogte in de nabijheid van een atriumwand dan in de standaard Porehgeometrie. Dit kan verklaard worden door de aanwezigheid van een downstand die zorgt voor een groter 1D-karakter van de rooklaag in de kamer. De z s -verlopen van de situaties met downstand-balkon-combinatie zijn kwalitatief gelijkend op elkaar. De belangrijkste conclusie die we kunnen trekken is dat de aanwezigheid van een downstandbalkon-combinatie ervoor zorgt dat de grootte van de rookvrije hoogte in de nabijheid van een atriumwand niet meer behandeld moet worden als worst-case-waarde. 107

124 Hoofdstuk 8 Natuurlijke versus gedwongen extractie In dit hoofdstuk bekijken we opnieuw de geometrie van Poreh maar ditmaal zonder aanwezigheid van een extractieventilator. We zullen nu werken met een gewone opening op de plek waar de ventilator gepositioneerd was in de vorige hoofdstukken. In deze situatie is er dus sprake van natuurlijke convectie i.p.v. gedwongen convectie. De rooklucht heeft een lagere densiteit dan de omgevingslucht en zal daarom stijgen in het atrium, en zonder enige externe kracht door de opening in het atriumplafond verdwijnen. Het is nuttig om deze situatie te bekijken, aangezien de meeste gebouwen momenteel slechts voorzien zijn van een brandluik dat opengaat wanneer er brand gedetecteerd is, en niet voorzien zijn van extractieventilatoren door de aanzienlijke kost van deze installatie. We zullen verschillende situaties bekijken waarbij de opening in het atriumplafond een breedte heeft van 0,9 m en een variabele lengte heeft. 8.1 Standaard Porehgeometrie met natuurlijke convectie We werken zoals gezegd in dit hoofdstuk met de Porehgeometrie die we in de vorige hoofdstukken ook hebben gebruikt. We kiezen ervoor om te werken met een extractieopening centraal in het atriumplafond die altijd een breedte heeft van 0,9 m en een lengte tussen 0,4 m en 2 m. Volgende figuur (Figuur 8.1) geeft de gebruikte geometrie weer waarbij de opening 0,8 m lang is. Figuur 8.1: De geometrie van de eerste simulaties met natuurlijke convectie 108

125 8.1.1 De stromingen die optreden in deze geometrie De stromingen die optreden in de kamer met de brandhaard in deze geometrie zijn dezelfde als deze in de Porehgeometrie met gedwongen convectie. De verse lucht stroomt binnen langs rechts in het atrium en zal deels mengen met de rooklucht in het atrium en deels horizontaal doorstromen naar de kamer. In de kamer duwt de verse lucht de rookpluim boven de brandhaard de kamer verder in, en zal de rooklucht botsen op de linkse wand van de kamer. Hierdoor worden er wervels geïnduceerd in de breedterichting die ervoor zorgen dat de rooklaag aan de overgang van de kamer naar het atrium geen volledig 1D-karakter bezit. Er stroomt een relatief groot deel van het rookgasmassadebiet via de bovenste hoeken van de overgangsopening het atrium in. Volgende figuren (Figuur 8.2) tonen het densiteitsbeeld, de horizontale snelheid (u-snelheid) en het temperatuursbeeld aan de overgangsopening. (a) (c) Figuur 8.2: Het temperatuursbeeld (a), densiteitsbeeld en snelheidsbeeld (c) bij de overgang van de kamer naar het atrium bij een natuurlijke extractie We bekijken nu de stroming die optreedt in het atrium zelf: de rooklucht die uit de kamer komt, hecht zich meteen aan de linker atriumwand en stijgt in het atrium totdat ze eindigt in een rooklaag. We zien zeer duidelijk op basis van volgende figuren (Figuur 8.3) dat de rookpluim in het atrium zich ook zal aanhechten over haar volledige lengte wanneer er een natuurlijke i.p.v. een gedwongen extractie wordt toegepast. De rooklaag zichtbaar in figuur 8.3.a vertoont kenmerken van een 1D-rooklaag (typisch voor kleine extractiedebieten) maar de rooklaag is niet meer volledig 1D, aangezien de beginselen van een multidimensionaalkarakter (typisch voor grote extractiedebieten) ook zichtbaar zijn. Op basis van de figuren die de verticale (fig c) en de horizontale (fig d) snelheid weergeven kunnen we zien dat er een duidelijke inmenging met verse lucht optreedt aan de linkse atriumwand door een onderdruk, en er een eerste verticale wervel zichtbaar is wanneer de aangehechte rookpluim tegen het atriumplafond botst. Daarna verdwijnt een deel van de rooklucht door de extractieopening en de rest van de rooklucht botst tegen de rechter atriumwand en creëert zo een neerwaartse stroming die deel uitmaakt van een tweede verticale wervel. Het is deze tweede wervel die ervoor zorgt dat de rooklaag zijn 1D-karakter verliest. In het algemeen vertoont ook de atriumstroming zeer veel similariteiten met de atriumstroming in de situatie van een gedwongen extractie. 109

126 (a) (c) (d) Figuur 8.3: De positie van de roetdeeltjes (a), het temperatuursbeeld, de verticale (c) en horizontale (d) wervel in het atrium bij een natuurlijke extractie Het verloop van z s bij een variërende lengte van de extractieopening Op basis van de vorige paragraaf weten we dat de optredende stromingen in de geometrie dezelfde zijn als deze in de geometrie met een gedwongen convectie. Nu zullen we bekijken of het verloop van de rookvrije hoogte ook similariteiten vertoont met het z s -verloop bij gedwongen convectie. We laten de lengte van de extractieopening variëren tussen 0,4 m en 2 m. Opnieuw maken we gebruik van de 1ste instelling (stralingsvrij en adiabate wanden) voor de simulaties. De berekeningsmethodes voor M b, M z, D b en z s zijn dezelfde als deze die we toegepast hebben in de vorige hoofdstukken. Volgende grafieken (Figuur 8.4) tonen de resultaten van deze simulaties. (a) Figuur 8.4: De vergelijking tussen de simulatieresultaten (natuurlijke extractie bij Q=5,377kW) en het model van Poreh met data uit het symmetrievlak 110

127 De 4 berekeningsmethodes voor z s geven dezelfde resultaten voor kleine openingen (kleine extractiedebieten) maar niet meer voor grote openingen (grote extractiedebieten). Dit is volledig analoog met de situatie bij gedwongen convectie. De oorzaak voor het verschil in z s -waarde tussen de constante en gemiddelde methode is het feit dat de gemiddelde methode rekening houdt met de maximaal voorkomende temperatuur resp. CO 2 % in het atrium, en de constante methode dit niet doet. We zien wel duidelijk dat ook hier de constante resp. gemiddelde methode dezelfde resultaten geven voor beide parameters (temperatuur en CO 2 %). Volgende grafieken (Figuur 8.5) vergelijken het z s -verloop op basis van de constante en de gemiddelde methode toegepast op het temperatuursbeeld tussen de situaties van gedwongen en natuurlijke extractie. We vergelijken de rookvrije hoogte i.f.v. het extractiedebiet tussen de 2 situaties. (a) Figuur 8.5: De vergelijking in z s tussen natuurlijke en gedwongen extractie met data uit het symmetrievlak bij Q=5,377 kw Het is opvallend dat het extractiedebiet M z vanaf een bepaalde waarde niet meer toeneemt wanneer de extractieopening nog wel wordt vergroot. Dit is zichtbaar op beide grafieken nl. voor een extractiedebiet van ongeveer 0,5 kg/s varieert de rookvrije hoogte nog wel met de oppervlakte van de extractieopening maar blijft het debiet praktisch constant. Het is dus niet echt nuttig om de extractieopening te vergroten wanneer het extractiedebiet erdoor niet vergroot, want dan zal deze grotere opening gebruikt worden voor instroom van verse lucht, waardoor er een grotere menging en werveling optreedt in het atrium. Het is deze werveling die aanleiding geeft tot een kleinere gemiddelde z s -waarde i.f.v. een toenemende lengte van de extractieopening. Voor de kleine extractiedebieten (M z < 0,45 kg/s) is de rookvrije hoogte even hoog voor de situaties van natuurlijke en gedwongen extractie. Rest ons nog enkel het z s -verloop aan een atriumwand te bekijken. Volgende grafieken (Figuur 8.6) tonen het z s -verloop in de nabijheid van een atriumwand i.f.v. het extractiedebiet. 111

128 (a) Figuur 8.6: De vergelijking in z s tussen natuurlijke en gedwongen extractie in de buurt van atriumwand bij Q=5,377 kw Opnieuw zijn de resultaten zeer gelijkaardig voor extractiedebieten kleiner dan 0,5 kg/s. Het z s -verloop toont een duidelijke dip ter hoogte van een bepaald extractiedebiet (M z 0, 5 kg/s) veroorzaakt door de verticale wervel die meer uitgesproken is in de buurt van de atriumwanden dan in het symmetrievlak. Zowel bij gedwongen als natuurlijke extractie geeft een positie in de nabijheid van een atriumwand aanleiding tot een worst-case-waarde voor z s. 8.2 Effect van de positie van de extractieopening bij natuurlijke convectie We hebben in de vorige paragraaf telkens de lengte van de extractieopening laten variëren, maar de positie van deze opening was steeds centraal in het atriumplafond. In de literatuur vinden we terug dat meerdere extractieplaatsen met een klein extractiedebiet een beter effect hebben op de rookvrije hoogte dan 1 extractieplaats met een groot extractiedebiet [25]. We zullen dit in deze paragraaf onderzoeken door nu gebruik te maken van 2 extractieopeningen waarvan de lengte samen varieert, de breedte constant is (0,9 m) en waarvan de totale oppervlakte steeds gelijk is aan de situatie met 1 extractieopening. Een extra vrijheidsgraad waarover we nu beschikken is de positie van deze 2 extractieopeningen Stromingen in de 2 beschouwde geometrieën We zullen 2 geometrieën beschouwen nl. de ene geometrie heeft 2 extractieopeningen in het atriumplafond (1 links en 1 rechts), de andere geometrie heeft 1 extractieopening centraal in het atriumplafond en 1 extractieopening bovenaan in de atriumwand op x = 3, 75 m. Volgende figuren (Figuur 8.7) tonen deze geometrieën waarbij alle extractieopeningen 0,5 m lang zijn. Het variëren in positie en grootte van de extractieopeningen zal geen effect hebben op de optredende stroming in de kamer. De rooklucht zal dus in beide geometrieën grotendeels via de hoeken van de overgangsopening het atrium instromen. We hebben reeds gezien dat een linkse extractie in het atriumplafond ervoor zorgt dat de verticale wervel het atrium praktisch in 2 delen deelt. De rechtse extractieopening in het atriumplafond zal waarschijnlijk niet in staat zijn deze sterke verticale wervel te onderbreken. Het is grotendeels de linkse extractieopening die zorgt voor de afvoer van de rookgassen. 112

129 (a) Figuur 8.7: De 2 beschouwde geometrieën: a) geometrie met 2 openingen in het atriumplafond en b) geometrie met 1 opening in het atriumplafond en 1 in de rechtse atriumwand Wanneer er echter maar 1 extractieopening centraal in het atriumplafond wordt geplaatst, zijn er typisch 2 kleinere verticale wervels zichtbaar in het atrium. Het plaatsen van een tweede opening in de rechtse atriumwand heeft tot doel om de resterende rooklucht, die niet door de extractieopening in het atriumplafond is gestroomd en die nu dus horizontaal stroomt, toch naar buiten te laten stromen in plaats van deze op de atriumwand te laten botsen. Op deze manier zou het kunnen dat het neerwaartse been van de verticale wervel minder uitgesproken is en er dus minder menging optreedt. Volgende figuren (Figuur 8.8) tonen de verticale en horizontale snelheidsbeelden in het atrium. Het is duidelijk dat de stroming voornamelijk verticaal is bij de geometrie met 2 extractieopeningen in het atriumplafond en er duidelijk een horizontale en verticale stroming zichtbaar is in de geometrie met 1 opening in het atriumplafond en 1 opening in de rechtse atriumwand. (a) (c) (d) Figuur 8.8: De wervels in de 2 beschouwde geometrieën: de verticale wervel (a & c) en de horizontale wervel (b & d) 113

130 Het is moeilijk te voorspellen welke van de 2 geometrieën aanleiding zal geven tot de grootste rookvrije hoogte. Een tweede vraag die we ons stellen is of beide geometrieën een grotere rookvrije hoogte creëeren dan in de situatie met 1 grote extractieopening. Volgende figuren (Figuur 8.9) tonen de positie van de roetdeeltjes bij de 2 beschouwde geometrieën. Het is duidelijk dat er meer gebieden zijn met een hogere concentratie roetdeeltjes in de geometrie met 1 centrale extractieopening in het atriumplafond, doordat de rooklucht nu een langere weg aflegt in het atrium voordat het in contact komt met de eerste extractieopening. Het is echter ook duidelijk dat de verticale wervel, die zorgt voor de homogene verdeling van de roetdeeltjes in het atrium, minder uitgesproken is bij de situatie met 1 centrale extractieopening in het atriumplafond. (a) Figuur 8.9: De positie van de roetdeeltjes bij a) geometrie met 2 openingen in het atriumplafond en b) geometrie met 1 opening in het atriumplafond en 1 in de rechtse atriumwand Het z s -verloop bij een variërende lengte van de extractieopeningen in de 2 beschouwde geometrieën We zullen nu de lengte van de extractieopeningen laten variëren tussen 0,2 m en 1 m. Op deze manier is de som van de oppervlakken van de 2 extractieopeningen steeds gelijk aan de oppervlakte van de centrale, grote extractieopening in de basis Porehgeometrie. Dit geeft ons de mogelijkheid om onze resultaten te vergelijken met deze uit de paragraaf van de basis Porehgeometrie. De volgende grafieken (Figuur 8.10) tonen het z s -verloop in functie van de lengte van de extractieopeningen op basis van het constante en gemiddelde temperatuursbeeld. De resultaten op basis van het CO 2 -verloop geven exact dezelfde waarden. Op basis van deze grafieken is er al een duidelijk verschil merkbaar in z s tussen de 2 geometrieën. Bij de 1ste geometrie (2 extractieopeningen in het atriumplafond) is er steeds een groot verschil tussen de constante en gemiddelde methode, en beide methodes geven duidelijk lagere z s -waarden dan voorspeld door de formule van Poreh. Deze opmerkingen zijn in overeenstemming met de stroming bij deze geometrie die we hebben besproken in de vorige paragraaf: de stroming met een hoge concentratie aan roetdeeltjes zal snel uit het atrium stromen door de linkse extractieopening. De rechtse extractieopening kan de sterke verticale wervel niet onderbreken waardoor de warmte en het roet homogeen verdeeld worden over het atrium. Dit geeft aanleiding tot een lage z s -waarde die we terugvinden in de resultaten van de gemiddelde methode. 114

131 (a) Figuur 8.10: Het z s -verloop bij a) de situatie met 2 openingen in het atriumplafond en b) de situatie met 1 opening in het atriumplafond en 1 in de rechtse atriumwand bij Q=5,377 kw Bij de 2de geometrie (1 extractieopening in het atriumplafond en 1 in de rechtse atriumwand) is het verschil tussen de constante en gemiddelde methode veel kleiner. Ook dit is in overeenstemming met de reeds besproken stroming. De stroming met een grote roetconcentratie legt een langere weg af in het atrium maar wordt ook minder homogeen verspreid over het atrium, wat het kleinere verschil tussen de constante en gemiddelde methode verklaart. We richten ons nu op het verschil in z s -verloop tussen het symmetrievlak en aan een atriumwand. Volgende grafieken (Figuur 8.11) tonen deze z s -verlopen op basis van het gemiddelde temperatuursbeeld voor beide geometrieën. (a) Figuur 8.11: Het z s -verloop in het symmetrievlak en in de nabijheid van een atriumwand bij a) de 1ste situatie en b) de 2de situatie De z s -waarde in de nabijheid van een atriumwand is steeds lager dan de z s -waarde in het symmetrievlak voor beide geometrieën. Dit was te verwachten aangezien we reeds hadden opgemerkt dat de stroming in de kamer niet verandert door wijzigingen aan het extractiesysteem. Hierdoor stroomt er meer rooklucht via de hoeken van de overgangsopening in het atrium, waardoor het logisch is dat de rookvrije hoogte op deze plaatsen lager is dan de rookvrije hoogte in het symmetrievlak. 115

132 We bekijken nu voor de 2 geometrieën het verschil met de standaard Porehgeometrie (1 grote, centrale extractieopening). Volgende grafieken (Figuur 8.12) tonen het z s -verloop in functie van de som van alle lengtes van de extractieopeningen. De geometrieën met 2 extractieopeningen hebben 2 openingen met een zelfde lengte maar in de grafiek staat de som van deze lengtes op de abscis. Om deze reden laten we de totale lengte van de extractieopeningen variëren tussen 0,4 m en 2m. (a) Figuur 8.12: Het verschil in z s -verloop tussen de standaard Porehgeometrie en a) de 1ste situatie en b) de 2de situatie Het is opvallend dat het vervangen van 1 grote, centrale extractieopening door 2 kleine extractieopeningen in het atriumplafond geen positief effect heeft op de rookvrije hoogte. De linkse extractieopening zorgt voor een grote afvoer van rooklucht maar versterkt op deze manier ook de verticale wervel in het atrium waardoor er een homogene menging plaatsvindt. Het vervangen van 1 grote, centrale extractieopening door 1 kleine extractieopening in het plafond en 1 extractieopening in de rechtse atriumwand geeft geen echte verbetering van de rookvrije hoogte voor kleine openingen, maar er is wel een positief effect zichtbaar voor grotere openingen. De reden hiervoor is dat het neerwaartse been van de verticale atriumwervel minder uitgesproken is in de 2de situatie, waardoor er minder menging optreedt. We merken nog wel op dat in de beide geometrieën met 2 extractieopeningen het totale extractiedebiet ook satureert (M z,tot 0,5 kg/s). Het extra vergroten van de extractieopeningen in deze situatie leidt niet tot een toename van het extractiedebiet. 116

133 Deel III Het gebruik van schalingswetten op de atriumgeometrie 117

134 Hoofdstuk 9 Schalingswetten en grootschalige simulaties op de atriumgeometrie 9.1 Inleiding In dit hoofdstuk zullen we nagaan of het mogelijk is kennis te vergaren over een stroming in een grootschalige geometrie door de stroming in een kleinschalige similaire geometrie te bestuderen. Intuïtief voelen we reeds aan dat er een aantal parameters van de geometrie moeten voldoen aan bepaalde wetten voordat de stromingen in de grootschalige en kleinschalige geometrieën gelijkaardig zijn. Anderzijds verwachten we ook dat niet alle krachten die de stroming bepalen volledig correct kunnen opgeschaald worden van de kleine naar de grote geometrie. Zo zal bv. de versnelling veroorzaakt door de zwaartekracht g even groot zijn in de kleine geometrie als in de grote geometrie wanneer er reële experimenten worden gedaan. We zullen in dit hoofdstuk eerst kort bespreken welke schalingswetten in de praktijk het meest gebruikt worden en of ze goede resultaten geven. Daarna zullen we deze schalingsmethodes toepassen op de geometrie van Poreh. 9.2 Bespreking van schalingswetten uit de literatuur In de literatuurstudie (paragraaf 2.5) hebben we het schalen volgens het Froudegetal reeds kort besproken. Hier hebben we reeds de opmerking gegeven dat er dimensieloze groepen (o.a. Re) zijn die niet worden behouden tijdens een Froudeschaling. Toch wordt deze schalingsmethode heel vaak toegepast in de praktijk o.a. door Chow in zijn reële experimenten en in zijn artikel [25] over schalingsmethodes bij stromingsbewegingen in atria. We zullen nu eerst bekijken wat een Froudeschaling impliceert op de basiswetten van de stromingsmechanica. We steunen hier bij op een artikel [26] van N. Tilley. We bekijken eerst de wet die het behoud van massa voorstelt. ρ t +.ρ u = m b (9.1) 118

135 Waarbij we weten dat t L u. We werken steeds met de steady-state situatie van onze simulaties in de berekeningen. Wanneer we geïnteresseerd zijn in de manier waarop de rook het atrium vult, zullen we wel rekening moeten houden met een dimensieloze tijdsparameter om verschijnselen op similaire tijdstippen te kunnen vergelijken. Nu bekijken we de wet die het behoud van moment verzekert waarbij τ ij de spanningsvector voorstelt. (ρ u) t +.ρ u u + p = ρg + f b +.τ ij (9.2) Voor de volledige definitie van de spanningsvector τ ij verwijzen we naar het artikel [26] van N.Tilley. Op basis van deze behoudswet kunnen we stellen dat : ρu ρu2 t L p L ρg f µ u L 2 (9.3) Hierin stelt µ de dynamische viscositeit van het fluïdum voor. Het is deze viscositeit in combinatie met de snelheidsvector die aanleiding geeft tot de spanningsvector τ ij in de behoudswet. Op bais van bovenstaande similariteiten kunnen we 3 dimensieloze groepen afleiden. Froudegetal: Reynoldsgetal: F r = u gl = inertiekrachten zwaartekracht Re = ul ν = inertiekrachten viskeuze krachten (9.4) (9.5) Eulergetal: Eu = p ρu 2 = drukverschil kinetische energie (9.6) In onze situatie waar we werken met gedwongen convectie zijn vooral het Froudegetal en het Reynoldsgetal belangrijk. Het Eulergetal is hierbij minder belangrijk, aangezien het niet drukverschillen zijn die de stroming bepalen maar de extractieventilator die bepaalt hoeveel massadebiet rooklucht er wordt afgezogen. Als laatste bekijken we de wet die zorgt voor een behoud van energie. We maken hier gebruik van de energiewet in de vorm van een transportwet van enthalpie. (ρh s ) t +.ρh s u = Dp Dt + q q b. q + τ ij u (9.7) Opnieuw verwijzen we naar het artikel voor uitgebreide formules voor q. Op basis van deze transportwet kunnen we ook hier een aantal similariteiten bepalen. ρc p T ρc pt u p t L t Q L 3 kt L 2 ρc pt D L 2 µ u2 L 2 (9.8) Ook hier kunnen we een aantal dimensieloze groepen uit vormen: Eckertnummer: Ec = u2 C p T = kinetische energie temperatuurvariaties (9.9) 119

136 Prandtlnummer: P r = ν α = kinematische viscositeit thermische dif f usiviteit (9.10) Rayleighgetal: Ra = g L3 ρ να ρ = Re2 P r F r 2 (9.11) Het Eckertgetal wordt pas belangrijk wanneer de optredende stromingen hoge snelheden hebben, wat niet het geval is onze situatie. We moeten nog wel opmerken dat de formule die hier wordt gebruikt voor het getal van Rayleigh deze is voor natuurlijke convectie. Wanneer de stroming turbulent is kan er een turbulente kinematische viscositeit ν T gedefinieerd worden. In het Smagorinsky turbulentiemodel dat gebruikt wordt in FDS, is ν T evenredig met het kwadraat van de grootte van de cellen ( ) waaruit het grid is opgebouwd. ν T ( L )2 ul (9.12) Wanneer bij de kleinschalige en grootschalige simulaties gebruik wordt gemaakt van hetzelfde aantal cellen, is ν T enkel afhankelijk van u en L. We kunnen nu gebruik maken van een effectieve kinematische viscositeit die gedefinieerd wordt als de som van ν en ν T. Wanneer de stroming turbulent is zal de moleculaire viscositeit ν verwaarloosbaar klein zijn t.o.v. de turbulente viscositeit ν T. Op basis van de effectieve kinematische viscositeit kunnen we een effectief Reynoldsgetal opstellen : Re eff = ul ν eff ul ν T = Re T (9.13) Op basis hiervan en de formule van ν T kunnen we besluiten dat het effectief Reynoldsgetal, dat belangrijk is bij gedwongen convectie, automatisch wordt behouden tijdens het schalen wanneer we gebruik maken van een grid met een vast aantal cellen. Analoog aan het Reynoldsgetal kunnen we een effectief Raleighgetal opstellen. Op deze manier zien we dat bij een turbulente stroming ook het effectief Rayleighgetal automatisch wordt behouden. We kunnen besluiten dat schalen met behoud van het Froudegetal aanleiding geeft tot het automatisch behouden van het effectief Reynolsgetal (gedwongen convectie) en het effectief Rayleighgetal (natuurlijke convectie). Volgende formules geven de vergelijkingen weer waaraan voldaan moet zijn voor een Froudeschaling. Alle parameters met een subscript k resp. g zijn parameters van het kleinschalige resp. grootschalige model. Q k Q g = ( L k L g ) 5/2 (9.14) t k t g = u k u g ( L k L g ) 1/2 (9.15) Zoals reeds gezegd zal de Froudeschaling enkel een correcte schaling van de stroming zijn wanneer de stroming duidelijk turbulent is. Wanneer de stroming laminair zou zijn en er wordt een Froudeschaling toegepast, zal de grootschalige stroming slechts in zeer beperkte mate similair zijn met de kleinschalige stroming. We krijgen dus een ongewenst, vertekend beeld van de kleinschalige stroming. Andersom geldt deze voorwaarde dus ook: we moeten zeker zijn dat de stroming van de rooklucht in een grootschalig atrium turbulent zal zijn voordat we de experimentele data van het schaalmodel mogen gebruiken. 120

137 9.3 Een eerste opschaling van de data van de kleinschalige Porehgeometrie Zoals we reeds hebben vermeld in de paragraaf zijn er verschillende instellingen in FDS 5 mogelijk die verschillende resultaten geven. We hebben gekozen om te werken met instelling 1 d.w.z. een stralingsvrij model en adiabate wanden. We zullen nu simulaties met instelling 1 uitvoeren op een grootschalige geometrie. Daarna schalen we de data van de kleinschalige geometrie op via de Froudeschalingswetten, en vergelijken we ze met de data van de grootschalige simulaties. Zo krijgen we een goed beeld van de correctheid van een stromingsvoorspelling op basis van het kleinschalige model. We kiezen ervoor om te werken met een opschalingsfactor 9. Volgende tabel (Tabel 9.1) geeft de afmetingen van de geometrie en het warmtevermogen weer in het kleine en het grote model. Tabel 9.1: De afmetingen en het warmtevermogen bij het kleine en het grote model klein model groot model Lengte kamer 1,25 m 11,25 m Lengte atrium 2,50 m 22,50 m Breedte geometrie 0,90 m 8,10 m Hoogte kamer 0,60 m 5,40 m Hoogte atrium 3,60 m 32,40 m Warmtevermogen 5,377 kw 1306,611 kw De extractieventilator in de grote geometrie zal een rookluchtdebiet afzuigen dat ongeveer 243 (= 9*9*3) keer zo groot is als het rookluchtdebiet in de kleine geometrie. We nemen aan dat de oppervlakte waar de brand ontstaat ook vergroot met het kwadraat van de schalingsfactor, zodat het warmtevermogen per oppervlakte-eenheid slechts toeneemt met de vierkantswortel van de schalingsfactor. Zo is het warmtevermogen per oppervlakte-eenheid bij het kleine model gelijk aan 86,032 kw/m 2 en bij het grote model gelijk aan 258,096 kw/m 2. Volgende grafieken tonen (Figuur 9.1) het z s -verloop van de grote geometrie bij een variërende extractiesnelheid v n van 0,45 m/s tot 2,1 m/s. (a) Figuur 9.1: Het z s -verloop op basis van de 4 berekeningsmethodes toegepast op de data van het symmetrievlak van de grote geometrie 121

138 Op het eerste zicht is er opvallend veel gelijkenis met het z s -verloop van het kleine model. De 2 verschillende methodes (constant & gemiddeld) geven dezelfde resultaten voor de 2 gebruikte parameters (temperatuur en CO 2 %). De 2 methodes geven een andere rookvrije hoogte voor een extractiesnelheid groter dan 1,2 m/s. Deze waarde komt overeen met een v n -waarde van 0,4 m/s in de kleine geometrie waar hetzelfde fenomeen zichtbaar was. Het extractiedebiet van de ventilator varieert nu tussen 37 kg/s en 185 kg/s wat ongeveer overeenstemt met een variatie tussen 0,15 kg/s en 0,76 kg/s bij de kleine geometrie. De rookvrije hoogte in het grote model kan maximaal 27 m bedragen maar deze z s -waarde wordt zelfs nog niet bereikt in een situatie met een extractiesnelheid van 2,1 m/s. We schalen nu de data van de kleinschalige Porehgeometrie op met een factor 9 m.a.w. we vermenigvuldigen de massadebieten met een factor 243, de snelheden met een factor 3 en de rookvrije hoogte en rooklaagdiktes met een factor 9. De volgende grafieken (Figuur 9.2) vergelijken deze opgeschaalde waarden met de data van de grootschalige Porehgeometrie. We maken enkel gebruik van de gemiddelde berekeningsmethodes aangezien deze methodes de cellen met lage roetconcentraties mee opnemen in de rooklaag. De constante berekeningsmethodes doen dit niet en zijn daarom niet zo correct als de gemiddelde berekeningsmethodes. (a) Figuur 9.2: Het verschil in z s -verloop (in het symmetrievlak) tussen het grote en het kleine, opgeschaalde model op basis van het gemiddeld temperatuurverloop (a) en het gemiddeld CO 2 -verloop Zoals we reeds hadden verwacht op basis van de vorige grafieken (Figuur 9.1) is het verschil tussen de data van het grote model en de opgeschaalde data van het kleine model zeer klein. Op basis van deze eerste bevindingen hebben we er goede hoop op dat het z s -verloop in de buurt van een atriumwand goed zal voorspeld worden door de opgeschaalde data van het klein model. Volgende grafiek (Figuur 9.3.b) geeft dit verloop weer en grafiek 9.3.a geeft het verschil in rookvrije hoogte weer in het symmetrievlak en dichtbij een atriumwand bij het grote model. 122

139 (a) Figuur 9.3: Het verschil in z s -verloop tussen a) het symmetrievlak en in de buurt van een atriumwand in het grote model en b) het grote en het kleine, opgeschaalde model in de buurt van een atriumwand Op basis van deze grafieken is het duidelijk dat de rookvrije hoogte over heel het atrium correct wordt voorspeld door de opgeschaalde data van het kleine model. We kunnen tot nu toe besluiten dat het mogelijk is kennis te verwerven over een groot model m.b.v. data van een klein similair model door gebruik te maken van een Froudeschaling. De schaling zou meer correct zijn moest ook het effect van de zwaartekracht correct geschaald worden, maar aangezien de schaling nu nagenoeg perfect is, zal deze aanpassing in het schalingsmodel niet resulteren in een merkzame verbetering. Dit was o.a. ook een besluit dat Tilley heeft getrokken in haar artikel [26]. De reële experimenten die nodig zijn voor deze schaling zouden in de praktijk ook zeer moeilijk uit te voeren zijn aangezien de zwaartekracht geen makkelijk te variëren parameter is. Om deze redenen zullen we geen schaling uitvoeren waarin het effect van de zwaartekracht correct in rekening wordt gebracht. 9.4 Een tweede opschaling van de data van de kleinschalige Porehgeometrie Toen we de z s -verlopen hebben bekeken voor verschillende warmtevermogens in paragraaf 5.3.5, hebben we geconcludeerd dat het verloop kwalitatief similair is. De grafiek (v n,z s ) verschuift telkens 0,05 m/s naar rechts wanneer het warmtevermogen toeneemt met ongeveer 3 kw. We zijn nu benieuwd of het z s -verloop bij een warmtevermogen van 2136,5 kw enerzijds overeenstemt met de opgeschaalde data van het klein model met een warmtevermogen 8,792 kw en anderzijds overeenstemt met z s -verloop van het grote model met een warmtevermogen van 1306,6 kw verschoven over 0,15 m/s naar rechts in de (v n,z s )-grafiek. Eerst zullen we nagaan of de resultaten van de grootschalige simulaties overeenstemmen met de opgeschaalde data van het kleine model met een warmtevermogen van 8,792 kw. Volgende grafieken (Figuur 9.4) geven het verschil tussen de opgeschaalde data van het kleine model en de data van het grote model weer. De opgeschaalde data van het kleine model (Q=8,792 kw) voorspellen ook hier de rookvrije hoogte correct van het grote model (Q=2136,5 kw). Deze bevindingen bevestigen ons voorgaande besluit nl. een Froudeschaling op de data van een klein model kan de stroming in een groot model correct voorspellen. 123

140 (a) Figuur 9.4: Het verschil in z s -verloop (in het symmetrievlak) tussen het grote en het kleine, opgeschaalde model op basis van het gemiddelde temperatuurverloop (a) en het gemiddelde CO 2 -verloop bij een ander warmtevermogen Op basis van vorige grafieken vermoeden we dat er ook in het grote model een similair z s - verloop is voor de verschillende warmtevermogens. Volgende grafieken (Figuur 9.5) tonen de data van de grote geometrie met een warmtevermogen van 2136,5 kw (Q 2 ) en de data van de grote geometrie met een warmtevermogen van 1306,6 kw (Q 1 ) verschoven over 0,15 m/s =(0,05 m/s *3). (a) Figuur 9.5: Het verschil in z s -verloop (in het symmetrievlak) tussen Q 2 en de verschoven data van Q 1 over 0,15 m/s op basis van het gemiddelde temperatuurverloop (a) en het gemiddelde CO 2 -verloop Ook deze grafieken vertonen een grote overeenkomst. We kunnen dus eigenlijk de stroming in een groot model met een bepaald warmtevermogen bepalen op basis van enerzijds data van een kleinschalig similair model en anderzijds op basis van data van een grootschalig model met een ander warmtevermogen. Volgende grafieken (Figuur 9.6) vergelijken het z s -verloop aan een atriumwand bij een grootschalig model met Q 2 op basis van de data van een klein model en op basis van de verschoven data van het grootschalige model met Q

141 (a) Figuur 9.6: Het verschil in z s -verloop (aan een atriumwand) tussen Q 2 en a) de opgeschaalde data van het klein model en b) de verschoven data van Q 1 over 0,15 m/s op basis van het gemiddelde temperatuurverloop Deze 2 grafieken bevestigen dat beide methodes voldoende nauwkeurig zijn om de rookvrije hoogte over heel het atrium te voorspellen. Het onderzoek naar de stroming in een bepaalde grootschalige geometrie met een bepaald warmtevermogen kan perfect gebeuren door een kleinschalig, similair model te bestuderen. 9.5 Een derde opschaling van de data van de kleinschalige Porehgeometrie met een andere instelling Alle data die we tot nu toe hebben gebruikt om de correctheid van een Froudeschaling te testen zijn afkomstig van simulaties die uitgevoerd zijn met de 1ste instelling (stralingsvrij en adiabate wanden). Deze instelling is echter niet de meest realistische want bij een reële brand is het effect van straling en het effect van de wanden niet verwaarloosbaar. Daarom hebben we ook simulaties uitgevoerd voor het kleine en het grote model met de 3de instelling. Deze instelling brengt wel het stralingseffect in rekening en rekent met wanden die niet adiabaat zijn. Het verschil tussen instelling 1 en 3 voor het kleine model hebben we reeds besproken in paragraaf 5.3.3: de 4 berekeningsmethodes geven allemaal dezelfde resultaten voor kleine M z wanneer de 1ste instelling wordt ingesteld maar niet wanneer de 3de instelling wordt ingesteld. Vooral de resultaten van de constante methode bij de 3de instelling zijn afhankelijk van de parameter waar de methode op wordt toegepast. Volgende grafieken (Figuur 9.7) geven de resultaten weer van de grootschalige simulaties uitgevoerd met de 3de instelling. 125

142 (a) Figuur 9.7: Het z s -verloop (in het symmetrievlak) op basis van de 4 berekeningsmethodes Deze grafieken tonen dat de 4 berekeningsmethodes ook bij het grootschalig model niet meer aanleiding geven tot exact dezelfde rookvrije hoogte voor kleine M z. De constante methode op basis van het temperatuurverloop springt vlugger naar een hogere waarde voor z s dan de constante methode op basis van het CO 2 -verloop. Aangezien er in deze instelling rekening wordt gehouden met het effect van de wanden en straling, zal er hiervan een duidelijk effect terug te vinden zijn in het temperatuurverloop en minder in het CO 2 -verloop en in de roetverdeling. Daarom vertrouwen we de resultaten op basis van het CO 2 -verloop meer wanneer we gebruik maken van de 3de instelling. Volgende grafieken (Figuur 9.8) tonen het verschil tussen de opgeschaalde data van het kleine model en de data van het grote model. De simulaties van beide modellen zijn uitgevoerd met instelling 3 en we maken gebruik van een Froudeschaling. Er is geen enkele berekeningsmethode die een volledig correcte voorspelling doet van de rookvrije hoogte in het grote model bij een variërende extractiesnelheid. Zoals we reeds hebben opgemerkt in paragraaf 5.3.3, zijn we niet zeker dat de 3de instelling ervoor zorgt dat het stralingseffect en het effect van de wanden correct in rekening worden gebracht. We weten ook dat bij een Froudeschaling niet alle warmteoverdrachten correct worden opgeschaald. Wanneer we dus de data van een klein model, bekomen door simulaties met instelling 3, opschalen, zullen de effecten - waarvan we niet zeker zijn dat ze correct in rekening zijn gebracht - niet juist worden opgeschaald. 126

143 (a) (c) (d) Figuur 9.8: Het verschil in z s -verloop (in het symmetrievlak) op basis van de 4 berekeningsmethodes tussen de opgeschaalde data van het kleine model en de data van het grote model Daarom beslissen we om niet verder te bouwen op de resultaten van simulaties bekomen met de 3de instelling. We kiezen ervoor om steeds simulaties uit te voeren met de 1ste instelling. Deze instelling gaat ervan uit dat de wanden adiabatisch zijn en dat de warmte dus in het atrium blijft. In de realiteit wordt er praktisch geen gebruik gemaakt van adiabate wanden dus werken we eigenlijk in onze simulaties met een worst-case-scenario. Anderzijds moeten we in ons achterhoofd houden dat FDS 5 toch straling in rekening brengt bij stralingsvrije modellen. 9.6 Een opschaling van de data van de kleinschalige Porehgeometrie met natuurlijke extractie We hebben de Porehgeometrie met natuurlijke extractie reeds besproken op kleine schaal. Hier waren we tot de conclusie gekomen dat het verloop van de rookvrije hoogte i.f.v. het extractiedebiet gelijkaardig was aan het z s -verloop van de geometrie met een gedwongen extractie voor extractiedebieten M z < 0,5 kg/s. Wanneer we een Froudeschaling willen toepassen op de geometrie met natuurlijke extractie moeten we rekening houden met het feit dat de convectie die optreedt nu natuurlijk is i.p.v. gedwongen. Dit heeft tot gevolg dat niet enkel het Froudegetal (Fr) en het Reynoldsgetal (Re) van belang zijn tijdens een schaling maar ook het Eulergetal (Eu). 127

144 De reden hiervoor is dat het aanwezige drukverschil in het atrium nu wel bepaalt hoe groot het rookluchtdebiet is dat door de extractieopening verdwijnt. Dit in tegenstelling met de extractieventilator die dit bepaalt in de situatie met een gedwongen extractie. Opnieuw speelt het karakter van de stroming nu een belangrijke rol nl. wanneer de stroming turbulent is, zal het effectief/turbulent Reynoldsgetal (Re T ) en Rayleighgetal (Ra T ) automatisch worden behouden wanneer er een Froudeschaling wordt toegepast. Het automatische behoud van het Rayleighgetal tijdens een Froudeschaling zou voldoende moeten zijn om een correcte schaling uit te voeren. We verwachten dus dat we opnieuw een even correcte voorspelling van het grootschalige z s -verloop kunnen doen op basis van de kleinschalige data als het geval was in de situaties met een gedwongen extractie. We passen nu een Froudeschaling toe waarbij de opschaalfactor opnieuw 9 is. We zullen eerst grootschalige simulaties uitvoeren met de 1ste instelling (stralingsvrij & adiabate wanden) en deze erna vergelijken met de opgeschaalde data van de kleinschalige simulaties. Volgende grafieken (Figuur 9.9) tonen het z s -verloop van grootschalige simulaties en het opgeschaalde z s -verloop van kleinschalige simulaties op basis van data uit het symmetrievlak. (a) Figuur 9.9: Het verschil in z s -verloop (in het symmetrievlak) tussen de grootschalige simulaties en de opgeschaalde kleinschalige simulaties Het verschil tussen het z s -verloop van de grootschalige simulaties en het opgeschaalde z s - verloop van de kleine simulaties is zeer klein. Enkel wanneer de extractieopening een lengte heeft van ongeveer 14 m, zal de rookvrije hoogte in het grote model iets groter zijn dan voorspeld door het kleinschalig model. Het verschil treedt slechts zeer lokaal op en het geeft een inherente veiligheid aan de Froudeschaling, want de situatie is in de realiteit (groot model) beter dan verwacht (opschaling van het klein model). We bekijken nu het verschil in z s -verloop in de nabijheid van een atriumwand tussen het grote en het kleine, opgeschaalde model. Volgende grafieken (Figuur 9.10) geven deze resultaten weer op basis van het constante en gemiddelde temperatuurverloop. 128

145 (a) Figuur 9.10: Het verschil in z s -verloop (bij een atriumwand) tussen de grootschalige simulaties en de opgeschaalde kleinschalige simulaties Opnieuw is het verschil zeer beperkt wat wijst op een voldoende correcte schaling. We zullen ten slotte bekijken wat het verschil is tussen de situaties met een gedwongen en een natuurlijke extractie in het grote model. Op basis van wat we tot nu toe weten over de correctheid van de Froudeschaling en het verschil tussen gedwongen en natuurlijke extractie bij het kleine model, vermoeden we dat het verschil tussen de 2 situaties op grote schaal ook zeer beperkt zal zijn. Volgende grafieken (Figuur 9.11) tonen het z s -verloop (in het symmetrievlak en aan een atriumwand) in de situatie van gedwongen en natuurlijke extractie. (a) Figuur 9.11: Het verschil in z s -verloop a) in het symmetrievlak en b) bij een het atriumwand tussen natuurlijke en gedwongen extractie We maken weer gebruik van het extractiedebiet M z als parameter voor de abscis. Het verloop is inderdaad voor kleine extractiedebieten zeer similair, zoals verwacht. In het grootschalige model met natuurlijke extractie neemt het extractiedebiet op een bepaald moment niet meer toe ook al vergroot de oppervlakte van de extractieopening. Dit was ook zichtbaar op de grafieken van het kleinschalige model met natuurlijk extractie. In het grootschalige model satureert M z als het ware op een waarde van +/- 120 kg/s terwijl dit in het kleinschalige model 0,5 kg/s was. We hadden op basis van de saturatiewaarde in het kleine model de saturatiewaarde van het grote model goed kunnen voorspellen (= 243*0,5 kg/s = 121,5 kg/s). 129

146 Hoofdstuk 10 Besluit In dit laatste hoofdstuk trachten we al onze bevindingen te bundelen. Voor we onze resultaten bespreken moeten we opmerken dat het effect van instellingen en modellen, die gebruikt worden in de software, zeer goed moeten worden bestudeerd voordat men simulatieresultaten begint te interpreteren. We hebben gemerkt dat niet alle simulatiesoftware, die vandaag voorhanden is, betrouwbaar is. Daarom is het steeds noodzakelijk om de bekomen simulatieresultaten in 1ste instantie te vergelijken met data van reële experimenten. Indien deze echter niet voorhanden zijn, moeten we onze resultaten vergelijken met simulatieresultaten bekomen d.m.v. een ander softwarepakket. Dit is de enige mogelijkheid om de conclusies, die we trekken uit onze simulatieresultaten, te onderbouwen. We hebben gebruik gemaakt van de data uit de reële experimenten uitgevoerd door M. Poreh en van de numerieke simulaties uitgevoerd door N. Tilley om onze bevindingen te staven. Het vertrekpunt van deze thesis is de formule die M. Poreh had opgesteld op basis van zijn reële, kleinschalige experimenten. Nadat we beslist hebben om te werken met het softwarepakket FDS 5.2.5, het stralingsmodel in dit pakket uit te schakelen en een adiabatisch karakter toe te kennen aan de wanden van de gebruikte geometrie, hebben de eerste kleinschalige simulaties de formule bevestigd. Voor de eerste simulaties is er aan alle parameters (M z, Q,...) een waarde toegekend binnen de range van waarden die Poreh had getest. De rooklaag is ééndimensionaal (1D) in al deze gevallen, en de formule voorspelt steeds voldoende nauwkeurig de rookvrije hoogte (z s ). Daarna hebben we de parameters laten variëren buiten de range van Poreh: we hebben simulaties uitgevoerd met grotere waarden voor M z en verschillende waarden aan Q toegekend, in de hoop de grotere rookvrije hoogte te creëeren die voorspeld wordt door de formule van Poreh. We hebben echter waargenomen dat de 1D rooklaag omgevormd wordt tot een multidimensionale rooklaag. Deze omvorming wordt veroorzaakt door de verticale wervel die in het atrium aanwezig is en die versterkt wanneer het extractiedebiet vergroot. Het opwaartse been van de wervel wordt gevormd door de aangehechte rookpluim die verse lucht meesleurt en het neerwaartse been door de rooklucht die niet wordt afgezogen door het extractiesysteem. De verticale wervel zorgt voornamelijk voor een verspreiding van roetdeeltjes over het atrium, waardoor de zichtbaarheid lokaal opvallend kan afnemen zonder dat de lokale temperatuur ook een grote variatie vertoont. De grote rookvrije hoogte die we willen creëeren d.m.v. een groot extractiedebiet M z wordt dus verstoord door de verticale wervel die een homogene verspreiding van roet veroorzaakt. Er zouden in principe opnieuw reële experimenten moeten worden uitgevoerd met grotere extractiedebieten om aan te tonen dat de formule van Poreh enkel van toepassing is op situaties met een 1D rooklaag waarbij de verticale wervel nog niet sterk genoeg is om de roetdeeltjes te verspreiden over het atrium. Op basis van de waarnemingen die we tot nu toe hebben gedaan, zouden we kunnen stellen dat de rooklaag overgaat van een ééndimensionaal naar een tweedimensionaal (2D) karakter wanneer M z vergroot. 130

Filip Van Meerhaeghe Product manager RWA BC Keller Lufttechnik Benelux Beveren Leie

Filip Van Meerhaeghe Product manager RWA BC Keller Lufttechnik Benelux Beveren Leie Filip Van Meerhaeghe Product manager RWA BC Keller Lufttechnik Benelux Beveren Leie 1 1. Inleiding Doel thesis 2. Setup case 3. Resultaten case 4. Besluit case 2 1. Inleiding Doel thesis CFD case < > experimentele

Nadere informatie

Reynolds number. Laminar and turbulent flow in a cigarette's smoke.

Reynolds number. Laminar and turbulent flow in a cigarette's smoke. Reynolds number In hydraulics, hydrodynamics and aerodynamics, a distinction is made between laminar and turbulent flows. A laminar flow is characterised because the layers of the medium (a gas or a fluid)

Nadere informatie

BRAND IN ONDERGRONDSE PARKEERGARAGES

BRAND IN ONDERGRONDSE PARKEERGARAGES BRAND IN ONDERGRONDSE PARKEERGARAGES Nele Tilley Department of Flow, Heat and Combustion Mechanics www.floheacom.ugent.be Ghent University UGent pag. 1 onderzoek aan de universiteit: ver van mijn bed?

Nadere informatie

Kwantificeren van de inmenging van lucht in rookpluimen doorheen rechthoekige openingen in een tussenliggende vloer

Kwantificeren van de inmenging van lucht in rookpluimen doorheen rechthoekige openingen in een tussenliggende vloer Kwantificeren van de inmenging van lucht in rookpluimen doorheen rechthoekige openingen in een tussenliggende vloer Pieter Poppe Promotoren: prof. dr. ir. Bart Merci, ir. Christian Gryspeert Masterproef

Nadere informatie

Add the standing fingers to get the tens and multiply the closed fingers to get the units.

Add the standing fingers to get the tens and multiply the closed fingers to get the units. Digit work Here's a useful system of finger reckoning from the Middle Ages. To multiply $6 \times 9$, hold up one finger to represent the difference between the five fingers on that hand and the first

Nadere informatie

CFD als tool voor de Fire Safety Engineer: case-study

CFD als tool voor de Fire Safety Engineer: case-study CFD als tool voor de Fire Safety Engineer: case-study ir. Xavier Deckers FESG Presentatie CFD in de bouw Actiflow seminar Presentatie FESG Wie zijn wij? Onafhankelijk studiebureau brandveiligheid, Gespecialiseerd

Nadere informatie

Figuur 3 Totale druk bij aanvalshoek 4 Figuur 4 Totale druk bij aanvalshoek 4

Figuur 3 Totale druk bij aanvalshoek 4 Figuur 4 Totale druk bij aanvalshoek 4 Practicum Flowlab Lien Crombé & Mathias Peirlinck 2 de bachelor Ingenieurswetenschappen: bouwkunde 12/11/2009 Opgave 1: Stroming over Clark-Y profiel Invloed van aanvalshoek op fluïdumeigenschappen Druk

Nadere informatie

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS Tentamen Polymeerverwerking (4K550) donderdag 5 juli 2007, 14:00-17:00. Bij het tentamen mag

Nadere informatie

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE. Toets Inleiding Kansrekening 1 8 februari 2010

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE. Toets Inleiding Kansrekening 1 8 februari 2010 FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE Toets Inleiding Kansrekening 1 8 februari 2010 Voeg aan het antwoord van een opgave altijd het bewijs, de berekening of de argumentatie toe. Als je een onderdeel

Nadere informatie

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten.

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten. Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten. The Effect of Difference in Peer and Parent Social Influences on Adolescent Alcohol Use. Nadine

Nadere informatie

Tentamen Warmte-overdracht

Tentamen Warmte-overdracht Tentamen Warmte-overdracht vakcode: 4B680 datum: 21 juni 2010 tijd: 14.00-17.00 uur LET OP Er zijn in totaal 4 opgaven waarvan de eerste opgave bestaat uit losse vragen. Alle opgaven tellen even zwaar

Nadere informatie

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa Physical factors as predictors of psychological and physical recovery of anorexia nervosa Liesbeth Libbers

Nadere informatie

Classification of triangles

Classification of triangles Classification of triangles A triangle is a geometrical shape that is formed when 3 non-collinear points are joined. The joining line segments are the sides of the triangle. The angles in between the sides

Nadere informatie

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work. De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work Merijn Daerden Studentnummer: 850225144 Werkstuk: Empirisch afstudeeronderzoek:

Nadere informatie

Esther Lee-Varisco Matt Zhang

Esther Lee-Varisco Matt Zhang Esther Lee-Varisco Matt Zhang Want to build a wine cellar Surface temperature varies daily, seasonally, and geologically Need reasonable depth to build the cellar for lessened temperature variations Building

Nadere informatie

Introductie in flowcharts

Introductie in flowcharts Introductie in flowcharts Flow Charts Een flow chart kan gebruikt worden om: Processen definieren en analyseren. Een beeld vormen van een proces voor analyse, discussie of communicatie. Het definieren,

Nadere informatie

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS Gezondheidsgedrag als compensatie voor de schadelijke gevolgen van roken COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS Health behaviour as compensation for the harmful effects of smoking

Nadere informatie

Examen theorie Warmte- en Verbrandingstechniek

Examen theorie Warmte- en Verbrandingstechniek Examen theorie Warmte- en Verbrandingstechniek 3 juli 2015 Examen van 21 januari 2015 - voormiddag W6.2 7 punten) Schets de verschillende stromingsregimes bij filmcondensatie op een gekoeld verticaal oppervlak.

Nadere informatie

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS Tentamen Polymeerverwerking (4K550) dinsdag 4 juli 2006, 14:00-17:00. Bij het tentamen mag

Nadere informatie

Non Diffuse Point Based Global Illumination

Non Diffuse Point Based Global Illumination Non Diffuse Point Based Global Illumination Karsten Daemen Thesis voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de ingenieurswetenschappen: computerwetenschappen Promotor: Prof. dr.

Nadere informatie

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie Causale Relatie tussen intimiteit en seksueel verlangen 1 De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie The causal

Nadere informatie

Relatie tussen Cyberpesten en Opvoeding. Relation between Cyberbullying and Parenting. D.J.A. Steggink. Eerste begeleider: Dr. F.

Relatie tussen Cyberpesten en Opvoeding. Relation between Cyberbullying and Parenting. D.J.A. Steggink. Eerste begeleider: Dr. F. Relatie tussen Cyberpesten en Opvoeding Relation between Cyberbullying and Parenting D.J.A. Steggink Eerste begeleider: Dr. F. Dehue Tweede begeleider: Drs. I. Stevelmans April, 2011 Faculteit Psychologie

Nadere informatie

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten? Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten? Does Gentle Teaching have Effect on Skills of Caregivers and Companionship and Anxiety

Nadere informatie

gedrag? Wat is de invloed van gender op deze samenhang? gedrag? Wat is de invloed van gender op deze samenhang?

gedrag? Wat is de invloed van gender op deze samenhang? gedrag? Wat is de invloed van gender op deze samenhang? Is er een samenhang tussen seksuele attituden en gedragsintenties voor veilig seksueel Is there a correlation between sexual attitudes and the intention to engage in sexually safe behaviour? Does gender

Nadere informatie

Tentamen Warmte-overdracht

Tentamen Warmte-overdracht Tentamen Warmte-overdracht vakcode: 4B680 datum: 11 november 08 tijd: 14.00-17.00 uur LET OP Er zijn in totaal 4 opgaven waarvan de eerste opgave bestaat uit losse vragen. Alle opgaven tellen even zwaar

Nadere informatie

CHROMA STANDAARDREEKS

CHROMA STANDAARDREEKS CHROMA STANDAARDREEKS Chroma-onderzoeken Een chroma geeft een beeld over de kwaliteit van bijvoorbeeld een bodem of compost. Een chroma bestaat uit 4 zones. Uit elke zone is een bepaald kwaliteitsaspect

Nadere informatie

Function checklist for the ML-350 or XL-350 with a print set. Missing loop.

Function checklist for the ML-350 or XL-350 with a print set. Missing loop. Function checklist for the ML-350 or XL-350 with a 260217 print set. Below mentioned check-point should resolve function problems of the lift systems. Missing loop. When a lift is connected to an external

Nadere informatie

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS Tentamen Polymeerverwerking (4K550) maandag 11 augustus 2003, 09:00-12:00. Bij het tentamen

Nadere informatie

De Relatie tussen Betrokkenheid bij Pesten en Welbevinden en de Invloed van Sociale Steun en. Discrepantie

De Relatie tussen Betrokkenheid bij Pesten en Welbevinden en de Invloed van Sociale Steun en. Discrepantie De Relatie tussen Betrokkenheid bij Pesten en Welbevinden en de Invloed van Sociale Steun en Discrepantie The Relationship between Involvement in Bullying and Well-Being and the Influence of Social Support

Nadere informatie

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE Tentamen Bewijzen en Technieken 1 7 januari 211, duur 3 uur. Voeg aan het antwoord van een opgave altijd het bewijs, de berekening of de argumentatie toe.

Nadere informatie

SAMPLE 11 = + 11 = + + Exploring Combinations of Ten + + = = + + = + = = + = = 11. Step Up. Step Ahead

SAMPLE 11 = + 11 = + + Exploring Combinations of Ten + + = = + + = + = = + = = 11. Step Up. Step Ahead 7.1 Exploring Combinations of Ten Look at these cubes. 2. Color some of the cubes to make three parts. Then write a matching sentence. 10 What addition sentence matches the picture? How else could you

Nadere informatie

(1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs. (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren

(1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs. (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren (1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren (3) Ons gezelschap helpt gemeenschappen te vormen en te binden (4) De producties

Nadere informatie

OUTDOOR HD BULLET IP CAMERA PRODUCT MANUAL

OUTDOOR HD BULLET IP CAMERA PRODUCT MANUAL OUTDOOR HD BULLET IP CAMERA PRODUCT MANUAL GB - NL GB PARTS & FUNCTIONS 1. 7. ---- 3. ---- 4. ---------- 6. 5. 2. ---- 1. Outdoor IP camera unit 2. Antenna 3. Mounting bracket 4. Network connection 5.

Nadere informatie

S e v e n P h o t o s f o r O A S E. K r i j n d e K o n i n g

S e v e n P h o t o s f o r O A S E. K r i j n d e K o n i n g S e v e n P h o t o s f o r O A S E K r i j n d e K o n i n g Even with the most fundamental of truths, we can have big questions. And especially truths that at first sight are concrete, tangible and proven

Nadere informatie

tentamen stromingsleer (wb1225), Faculteit 3mE, TU Delft, 28 juni 2011, u

tentamen stromingsleer (wb1225), Faculteit 3mE, TU Delft, 28 juni 2011, u Dit tentamen bestaat uit twee delen: deel I bestaat uit 7 meerkeuzevragen en deel II bestaat uit twee open vragen. Deel I staat voor 40% van uw eindcijfer. Deel I invullen op het bijgeleverde formulier.

Nadere informatie

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource.

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource. Open Universiteit Klinische psychologie Masterthesis Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: De Leidinggevende als hulpbron. Emotional Job Demands, Vitality and Opportunities

Nadere informatie

FRAME [UPRIGHT MODEL] / [DEPTH] / [HEIGHT] / [FINISH] TYPE OF BASEPLATE P Base plate BP80 / E alternatives: ZINC finish in all cases

FRAME [UPRIGHT MODEL] / [DEPTH] / [HEIGHT] / [FINISH] TYPE OF BASEPLATE P Base plate BP80 / E alternatives: ZINC finish in all cases FRAME XS UPRIGHT BASE PLATE UPRIGHT HORIZONTAL PROFILE DIAGONAL PROFILE DESCRIPTION A vertical structure consisting of 2 uprights, joined by a system of bracing profiles, and base plates intended to support

Nadere informatie

Academisch schrijven Inleiding

Academisch schrijven Inleiding - In this essay/paper/thesis I shall examine/investigate/evaluate/analyze Algemene inleiding van het werkstuk In this essay/paper/thesis I shall examine/investigate/evaluate/analyze To answer this question,

Nadere informatie

i(i + 1) = xy + y = x + 1, y(1) = 2.

i(i + 1) = xy + y = x + 1, y(1) = 2. Kenmerk : Leibniz/toetsen/Re-Exam-Math A + B-45 Course : Mathematics A + B (Leibniz) Date : November 7, 204 Time : 45 645 hrs Motivate all your answers The use of electronic devices is not allowed [4 pt]

Nadere informatie

Functioneren van een Kind met Autisme. M.I. Willems. Open Universiteit

Functioneren van een Kind met Autisme. M.I. Willems. Open Universiteit Onderzoek naar het Effect van de Aanwezigheid van een Hond op het Alledaags Functioneren van een Kind met Autisme M.I. Willems Open Universiteit Naam student: Marijke Willems Postcode en Woonplaats: 6691

Nadere informatie

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE. Toets Inleiding Kansrekening 1 22 februari 2013

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE. Toets Inleiding Kansrekening 1 22 februari 2013 FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE Toets Inleiding Kansrekening 1 22 februari 2013 Voeg aan het antwoord van een opgave altijd het bewijs, de berekening of de argumentatie toe. Als je een onderdeel

Nadere informatie

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind. Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind. Bullying among Students with Autism Spectrum Disorders in Secondary

Nadere informatie

Convectiecoëfficiënten en ladingsverliezen bij éénfasige

Convectiecoëfficiënten en ladingsverliezen bij éénfasige Hoofdstuk 3 Convectiecoëfficiënten en ladingsverliezen bij éénfasige stroming 3.1 Inleiding Eén-fasige stroming is de meest voorkomende stroming in een warmtewisselaar. Zelfs bij een condensor of een verdamper

Nadere informatie

CFD Tankputbrand; Toelichting CFD en validatie

CFD Tankputbrand; Toelichting CFD en validatie CFD Tankputbrand; Toelichting CFD en validatie Ed Komen - NRG Rene Sloof Antea Group Symposium Warmtecontouren Rozenburg, 3 april 2014 2 Inhoud Wat is CFD? / Hoe werkt CFD? NRG s CFD Services Team Samenwerking

Nadere informatie

Academisch schrijven Inleiding

Academisch schrijven Inleiding - In dit essay/werkstuk/deze scriptie zal ik nagaan/onderzoeken/evalueren/analyseren Algemene inleiding van het werkstuk In this essay/paper/thesis I shall examine/investigate/evaluate/analyze Om deze

Nadere informatie

MECHANICAII FLUIDO 55

MECHANICAII FLUIDO 55 MECHANICAII FLUIDO 55 Figuur (3.4): De atmosferische druk hoeft niet in rekening te worden gebracht aangezien ze in alle richtingen werkt. Opmerking 3: In sommige gevallen dient met een controlevolume

Nadere informatie

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon Zelfwaardering en Angst bij Kinderen: Zijn Globale en Contingente Zelfwaardering Aanvullende Voorspellers van Angst bovenop Extraversie, Neuroticisme en Gedragsinhibitie? Self-Esteem and Fear or Anxiety

Nadere informatie

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior Martin. W. van Duijn Student: 838797266 Eerste begeleider:

Nadere informatie

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE Tentamen Polymeerverwerking (4K550) vrijdag 16 november 2007, 9:00-12:00. Bij het tentamen mag het boek Modeling in Materials Processing van

Nadere informatie

Master Thesis. Early Career Burnout Among Dutch Nurses: Comparing Theoretical Models. Using an Item Response Approach.

Master Thesis. Early Career Burnout Among Dutch Nurses: Comparing Theoretical Models. Using an Item Response Approach. 1 Master Thesis Early Career Burnout Among Dutch Nurses: Comparing Theoretical Models Using an Item Response Approach. Burnout onder Beginnende Nederlandse Verpleegkundigen: een Vergelijking van Theoretische

Nadere informatie

Laboratory report. Independent testing of material surfaces. Analysis of leaching substances in treated wood samples conform guide line EU 10/2011

Laboratory report. Independent testing of material surfaces. Analysis of leaching substances in treated wood samples conform guide line EU 10/2011 Independent testing of material surfaces Laboratory report Analysis of leaching substances in treated wood samples conform guide line EU 10/2011 Customer Wasziederij De Vesting BV Trasweg 12 5712 BB Someren-Eind

Nadere informatie

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar Gender Differences in Crying Frequency and Psychosocial Problems in Schoolgoing Children aged 6

Nadere informatie

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur M. Zander MSc. Eerste begeleider: Tweede begeleider: dr. W. Waterink drs. J. Eshuis Oktober 2014 Faculteit Psychologie en Onderwijswetenschappen

Nadere informatie

I.S.T.C. Intelligent Saving Temperature Controler

I.S.T.C. Intelligent Saving Temperature Controler MATEN & INFORMATIE I.S.T.C. Intelligent Saving Temperature Controler Deze unieke modulerende zender, als enige ter wereld, verlaagt het energieverbruik aanzienlijk. Het werkt in combinatie met de energy

Nadere informatie

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica. Examination 2DL04 Friday 16 november 2007, hours.

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica. Examination 2DL04 Friday 16 november 2007, hours. TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica Examination 2DL04 Friday 16 november 2007, 14.00-17.00 hours. De uitwerkingen van de opgaven dienen duidelijk geformuleerd en overzichtelijk

Nadere informatie

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën The Relation between Personality, Education, Age, Sex and Short- and Long- Term Sexual

Nadere informatie

De Invloed van Religieuze Coping op. Internaliserend Probleemgedrag bij Genderdysforie. Religious Coping, Internal Problems and Gender dysphoria

De Invloed van Religieuze Coping op. Internaliserend Probleemgedrag bij Genderdysforie. Religious Coping, Internal Problems and Gender dysphoria De Invloed van Religieuze Coping op Internaliserend Probleemgedrag bij Genderdysforie Religious Coping, Internal Problems and Gender dysphoria Ria de Bruin van der Knaap Open Universiteit Naam student:

Nadere informatie

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren Sociale Steun The Effect of Chronic Pain and the Moderating Effect of Gender on Perceived Social Support Studentnummer:

Nadere informatie

Summary 124

Summary 124 Summary Summary 124 Summary Summary Corporate social responsibility and current legislation encourage the employment of people with disabilities in inclusive organizations. However, people with disabilities

Nadere informatie

Knelpunten in Zelfstandig Leren: Zelfregulerend leren, Stress en Uitstelgedrag bij HRM- Studenten van Avans Hogeschool s-hertogenbosch

Knelpunten in Zelfstandig Leren: Zelfregulerend leren, Stress en Uitstelgedrag bij HRM- Studenten van Avans Hogeschool s-hertogenbosch Knelpunten in Zelfstandig Leren: Zelfregulerend leren, Stress en Uitstelgedrag bij HRM- Studenten van Avans Hogeschool s-hertogenbosch Bottlenecks in Independent Learning: Self-Regulated Learning, Stress

Nadere informatie

Four-card problem. Input

Four-card problem. Input Four-card problem The four-card problem (also known as the Wason selection task) is a logic puzzle devised by Peter Cathcart Wason in 1966. It is one of the most famous tasks in the study of deductive

Nadere informatie

AE1103 Statics. 25 January h h. Answer sheets. Last name and initials:

AE1103 Statics. 25 January h h. Answer sheets. Last name and initials: Space above not to be filled in by the student AE1103 Statics 09.00h - 12.00h Answer sheets Last name and initials: Student no.: Only hand in the answer sheets! Other sheets will not be accepted Write

Nadere informatie

Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en. Bevlogenheid

Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en. Bevlogenheid Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en Bevlogenheid Emotional Labor, the Dutch Questionnaire on Emotional Labor and Engagement C.J. Heijkamp mei 2008 1 ste begeleider: dhr. dr.

Nadere informatie

Het Verband Tussen Persoonlijkheid, Stress en Coping. The Relation Between Personality, Stress and Coping

Het Verband Tussen Persoonlijkheid, Stress en Coping. The Relation Between Personality, Stress and Coping Het Verband Tussen Persoonlijkheid, Stress en Coping The Relation Between Personality, Stress and Coping J.R.M. de Vos Oktober 2009 1e begeleider: Mw. Dr. T. Houtmans 2e begeleider: Mw. Dr. K. Proost Faculteit

Nadere informatie

de Rol van Persoonlijkheid Eating: the Role of Personality

de Rol van Persoonlijkheid Eating: the Role of Personality De Relatie tussen Dagelijkse Stress en Emotioneel Eten: de Rol van Persoonlijkheid The Relationship between Daily Stress and Emotional Eating: the Role of Personality Arlette Nierich Open Universiteit

Nadere informatie

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten met diabetes mellitus type 2 in de huisartsenpraktijk Thinking

Nadere informatie

Tentamen Thermodynamica

Tentamen Thermodynamica Tentamen Thermodynamica 4B420 4B421 10 november 2008, 14.00 17.00 uur Dit tentamen bestaat uit 4 opeenvolgend genummerde opgaven. Indien er voor de beantwoording van een bepaalde opgave een tabel nodig

Nadere informatie

Thesisvoorstellen Stromingsmechanica

Thesisvoorstellen Stromingsmechanica Thesisvoorstellen Stromingsmechanica 2010-2011 Zie ook op het web: http://mech.vub.ac.be/thermodynamics/final_works/eindwerken _Stromingsmechanica_10-11.pdf pag. 1 Simulaties van de stroming in realistische

Nadere informatie

Verklaring van het beweeggedrag van ouderen door determinanten van. The explanation of the physical activity of elderly by determinants of

Verklaring van het beweeggedrag van ouderen door determinanten van. The explanation of the physical activity of elderly by determinants of Verklaring van het beweeggedrag van ouderen door determinanten van het I-change Model The explanation of the physical activity of elderly by determinants of the I-change Model Hilbrand Kuit Eerste begeleider:

Nadere informatie

Vergelijking tussen simulaties en werkelijkheid

Vergelijking tussen simulaties en werkelijkheid Vergelijking tussen simulaties en werkelijkheid Prof. Bart Merci Ghent University, Belgium Faculty of Engineering Department of Flow, Heat and Combustion Mechanics Overzicht Inleiding Wat is de werkelijkheid?

Nadere informatie

Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1

Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1 Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1 Relatie tussen Attitude, Sociale Invloed en Self-efficacy en Intentie tot Contact tussen Ouders en Leerkrachten bij Signalen van Pesten

Nadere informatie

Wanda 4 Heat 4 maart 2010

Wanda 4 Heat 4 maart 2010 Wanda 4 Heat Toepassing Stadsverwarming Procesindustrie Theorie: Variabelen Wanda 4 Liquid Primaire rekenvariabelen: Discharge / debiet Head / Energie hoogte Q H [m3/s] [m] Afgeleide variabelen: Druk Snelheid

Nadere informatie

CFD houdt in dat in een computermodel

CFD houdt in dat in een computermodel Tekst Ruud van Herpen en Richard van de Nes CFD betrouwbaar hulpmiddel om brand in parkeergarage te simuleren Grote parkeergarages zijn vaak onderwerp van CFD-simulaties (Computational Fluid Dynamics).

Nadere informatie

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS Tentamen Polymeerverwerking (4K550) vrijdag 8 oktober 2004, 09:00-12:00. Bij het tentamen

Nadere informatie

De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim

De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim The Relationship between Work Pressure, Mobbing at Work, Health Complaints and Absenteeism Agnes van der Schuur Eerste begeleider:

Nadere informatie

NMi EuroLoop KROHNE Academy Procesverbetering door kennisoptimalisatie

NMi EuroLoop KROHNE Academy Procesverbetering door kennisoptimalisatie NMi EuroLoop 2015-11-26 KROHNE Academy 2015 Procesverbetering door kennisoptimalisatie Reynolds schaling voor het kalibreren van debietmeters voor o.a. stoom en industriële gassen Roy van Hartingsveldt

Nadere informatie

Relationele Databases 2002/2003

Relationele Databases 2002/2003 1 Relationele Databases 2002/2003 Hoorcollege 4 8 mei 2003 Jaap Kamps & Maarten de Rijke April Juli 2003 Plan voor Vandaag Praktische dingen 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5. SQL Aantekeningen 2 Tabellen. Theorie

Nadere informatie

Tentamen Stromingsleer en Warmteoverdracht (SWO) april 2009,

Tentamen Stromingsleer en Warmteoverdracht (SWO) april 2009, Tentamen Stromingsleer en Warmteoverdracht (SWO) 544 6 april 009,.0 7.00 AANWIJZINGEN Geef duidelijke toelichtingen bij de stappen die je neemt en noem eventuele aannames. Bekritiseer je uitkomsten als

Nadere informatie

Relationele Databases 2002/2003

Relationele Databases 2002/2003 Relationele Databases 2002/2003 Hoorcollege 4 8 mei 2003 Jaap Kamps & Maarten de Rijke April Juli 2003 1 Plan voor Vandaag Praktische dingen Huiswerk 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.5. SQL Aantekeningen 2 Tabellen.

Nadere informatie

Week 5 Convectie nader bekeken

Week 5 Convectie nader bekeken Wee 5 Convectie nader beeen ogeschool Wertuigbouwunde/E52/'03-'04/ wee5 1 Convectie nader beeen Onderscheid in beschrijvingswijze voor enerzijds geleiding/straling en anderzijds convectie Bij convectie

Nadere informatie

Quality requirements concerning the packaging of oak lumber of Houthandel Wijers vof (09.09.14)

Quality requirements concerning the packaging of oak lumber of Houthandel Wijers vof (09.09.14) Quality requirements concerning the packaging of oak lumber of (09.09.14) Content: 1. Requirements on sticks 2. Requirements on placing sticks 3. Requirements on construction pallets 4. Stick length and

Nadere informatie

De Rol van Zelfregulatie, Motivatie en Eigen Effectiviteitsverwachting op het Volhouden

De Rol van Zelfregulatie, Motivatie en Eigen Effectiviteitsverwachting op het Volhouden De Rol van Zelfregulatie, Motivatie en Eigen Effectiviteitsverwachting op het Volhouden van Sporten en de Invloed van Egodepletie, Gewoonte en Geslacht The Role of Selfregulation, Motivation and Self-efficacy

Nadere informatie

HOTCO2: alternatief voor de WKK en ketel in de tuinbouw

HOTCO2: alternatief voor de WKK en ketel in de tuinbouw HOTCO2: alternatief voor de WKK en ketel in de tuinbouw Inschatting van de potentie van efficiëntere productie van warmte en CO2 met het HOTCO2 systeem in de tuinbouwsector Erin Kimball (TNO), Ronald-Jan

Nadere informatie

General info on using shopping carts with Ingenico epayments

General info on using shopping carts with Ingenico epayments Inhoudsopgave 1. Disclaimer 2. What is a PSPID? 3. What is an API user? How is it different from other users? 4. What is an operation code? And should I choose "Authorisation" or "Sale"? 5. What is an

Nadere informatie

Verloop bij de Politie: de Rol van Procedurele en Interactionele Rechtvaardigheid en Commitment

Verloop bij de Politie: de Rol van Procedurele en Interactionele Rechtvaardigheid en Commitment Verloop bij de Politie: de Rol van Procedurele en Interactionele Rechtvaardigheid en Commitment Turnover at the Police: the Role of Procedural and Interactional Justice and Commitment Inge E. F. Snyders

Nadere informatie

Behandeleffecten. in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel. Treatment effects in. Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel

Behandeleffecten. in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel. Treatment effects in. Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel Behandeleffecten in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel Treatment effects in Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel S. Daamen-Raes Eerste begeleider: Dr. W. Waterink Tweede begeleider:

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle   holds various files of this Leiden University dissertation Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/22618 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Schans, Martin van der Title: Blowup in the complex Ginzburg-Landau equation Issue

Nadere informatie

Adam Marciniec, Grzegorz Budzik Zaborniak

Adam Marciniec, Grzegorz Budzik Zaborniak Journal of KONES Powertrain and Transport, Vol. 21, No. 3 2014 THE DETERMINATION OF ACCURACY OF THE DEMONSTRATOR OF AERONAUTIC BEVEL GEARBOX, ACCOMPLISHED BY SELECTED RAPID PROTOTYPING TECHNIQUES USING

Nadere informatie

04/11/2013. Sluitersnelheid: 1/50 sec = 0.02 sec. Frameduur= 2 x sluitersnelheid= 2/50 = 1/25 = 0.04 sec. Framerate= 1/0.

04/11/2013. Sluitersnelheid: 1/50 sec = 0.02 sec. Frameduur= 2 x sluitersnelheid= 2/50 = 1/25 = 0.04 sec. Framerate= 1/0. Onderwerpen: Scherpstelling - Focusering Sluitersnelheid en framerate Sluitersnelheid en belichting Driedimensionale Arthrokinematische Mobilisatie Cursus Klinische Video/Foto-Analyse Avond 3: Scherpte

Nadere informatie

Invloed van Mindfulness Training op Ouderlijke Stress, Emotionele Self-Efficacy. Beliefs, Aandacht en Bewustzijn bij Moeders

Invloed van Mindfulness Training op Ouderlijke Stress, Emotionele Self-Efficacy. Beliefs, Aandacht en Bewustzijn bij Moeders Invloed van Mindfulness Training op Ouderlijke Stress, Emotionele Self-Efficacy Beliefs, Aandacht en Bewustzijn bij Moeders Influence of Mindfulness Training on Parental Stress, Emotional Self-Efficacy

Nadere informatie

Lijnenspel. Remco van Groesen ( ) & Ellen Houbiers ( )

Lijnenspel. Remco van Groesen ( ) & Ellen Houbiers ( ) Lijnenspel Remco van Groesen (0769631) & Ellen Houbiers (0775493) Technische Universiteit Eindhoven Opdrachtgever: Benne de Weger Begeleider: Cor Hurkens 18 januari 2013 1 Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 2

Nadere informatie

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE DIVISIE COMPUTATIONAL AND EXPERIMENTAL MECHANICS Tentamen Polymeerverwerking (4K550) vrijdag 2 juli 2004, 14:00-17:00. Bij het tentamen mag

Nadere informatie

Rook-en wamte afvoer in de praktijk L Evacuation des fumées et de la chaleur en pratique

Rook-en wamte afvoer in de praktijk L Evacuation des fumées et de la chaleur en pratique Rook-en wamte afvoer in de praktijk L Evacuation des fumées et de la chaleur en pratique 20 10 2011 1 Vanbever Bart 2 RWA in parkeergarages Bart Vanbever bvanbever@vincotte.be Antwerpen, 22 februari Wetgeving

Nadere informatie

Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme

Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme Effects of Contact-oriented Play and Learning in the Relationship between parent and child with autism Kristel Stes Studentnummer:

Nadere informatie

Rookdichtheid en zichtlengte

Rookdichtheid en zichtlengte Rookdichtheid en zichtlengte Kennisbank Bouwfysica Auteur: Ruud van Herpen MSc. 1 Het verbrandingsproduct De verbranding van een vuurlast kan in de meest essentiële vorm worden weergegeven in de volgende

Nadere informatie

Onderzoek naar branden in parkeergarages

Onderzoek naar branden in parkeergarages FACULTY OF ENGINEERING Onderzoek naar branden in parkeergarages Xavier Deckers 1,2, Siri Haga 1 and Bart Merci 1 1 Universiteit Gent, Vakgroep stroming, warmte en verbranding 2 Fire Engineered Solutions

Nadere informatie

De Relatie tussen Mindfulness en Psychopathologie: de Mediërende. Rol van Globale en Contingente Zelfwaardering

De Relatie tussen Mindfulness en Psychopathologie: de Mediërende. Rol van Globale en Contingente Zelfwaardering De Relatie tussen Mindfulness en Psychopathologie: de Mediërende Rol van Globale en Contingente Zelfwaardering The relation between Mindfulness and Psychopathology: the Mediating Role of Global and Contingent

Nadere informatie

Geloof in een Rechtvaardige Wereld en Afkeuring van Geweldsslachtoffers: De Invloed

Geloof in een Rechtvaardige Wereld en Afkeuring van Geweldsslachtoffers: De Invloed Geloof in een Rechtvaardige Wereld en Afkeuring van Geweldsslachtoffers: De Invloed van Sociale Categorisering, Persoons-identificatie, Positie-identificatie en Retributie Belief in a Just World and Rejection

Nadere informatie

Brandgevolgen voor Gebouwontwerp

Brandgevolgen voor Gebouwontwerp Brandgevolgen voor Gebouwontwerp Een perspectief vanuit Groot-Brittanië Susan Deeny, PhD 2 Broadgate Phase 8 3 5 Vormgeven aan een betere wereld Experience of working in Abu Dhabi 6 UAE 7 Gevolgen van

Nadere informatie