ZITTING

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ZITTING 1955 1956 4100"

Transcriptie

1 ZITTING RIJKSBEGROTING VOOR HET DIENSTJAAR 1956 HOOFDSTUK VIII A OORLOG MEMORIE VAN ANTWOORD (Ingezonden bij brief van 7 november 1955) No Inleiding De ondergetekende nam met erkentelijkheid kennis van de in het Voorlopig Verslag vrij algemeen tot uitdrukking gebrachte gevoelens van waardering voor hetgeen hijzelf, de staatssecretarissen en alle onderdelen van de krijgsmacht, in het bijzonder die, welke hebben medegewerkt aan het goed verloop der in groot verband gehouden manoeuvres, in het afgelopen jaar hebben tot stand gebracht. De analyses van de oefeningen,,carte Blanche" en Loco" zijn nog niet voltooid, doch de algemene indruk is, dat ondanks gebleken tekortkomingen, in het bijzonder in het systeem voor vroege waarschuwing, de luchtverdedigingsorganisaties mede door de grote toewijding van het daarin tewerkgestelde personeel, bevredigend hebben gefunctioneerd. Het heeft hem mede verheugd, dat de wijze, waarop hij in de Memorie van Toelichting het beleid heeft geschetst, in het algemeen instemming heeft gevonden. Het oordeel van vele leden echter, dat in deze schets, gezien de vele vaagheden, de lijn van het toekomstig beleid moeilijk te onderkennen valt, kan hij niet onderschrijven. De lijn immers van het toekomstig beleid wordt in hoofdzaak bepaald door de doelstelling van de defensie-opbouw, welke sinds jaren volkomen duidelijk is en geen enkele verandering ondergaat. Deze doelstelling was en is: naast en behalve voorziening in nationale defensietaken, naar ons vermogen in bondgenootschappelijk verband bij te dragen aan de vorming van harmonisch opgebouwde, geïntegreerde strijdkrachten, niet om daarmede te eniger tijd een aanvalsoorlog te voeren, maar om het uitbreken van een nieuwe oorlog zo mogelijk te voorkomen en, zo dit niet mocht gelukken, dan toch ons gezamenlijk met een redelijke kans op succes tegen een aanval te verdedigen. Getrouwe nakoming van de hiervoor in N.A.V.O.-verband aanvaarde concrete verplichtingen is daarom het doel van alle uitvoeringshandelingen. Wanneer gedurende dat uitvoering geven aan onze vrijwillig aanvaarde verplichtingen onzekerheden optreden als gevolg bijvoorbeeld van onvoldoende duidelijkheid van de conscquenties van een stap vooruit in de techniek van het oorlogvoeren, of door andere nieuwe ontwikkelingen, dan schept zulks wel technische, organisatorische en ook financiële problcmen, doch wordt de lijn van het beleid niet onzichtbaar. In de laatste Troonrede is het principiële uitgangspunt van het defensiebeleid opnieuw tot uitdrukking gebracht, immers een eensgezind beleid der Westelijke landen van het hoogste belang verklaard en de functie in dit opzicht van de Noordatlantische Verdragsorganisatie onmisbaar genoemd. Daar voor het jaar 1956 geen belangrijke wijzigingen in de uitvoeringsprogramma's of de begrotingsbedragen werden voorgesteld, kon naar de mening van de Regering in de Troonrede voor de defensie met de beginselverklaring volstaan worden. De ondergetekende ziet niet in, hoe een gemeenschappelijk plafond voor de begrotingen van Oorlog en Marine zou kunnen leiden tot vertroebeling van het inzicht in de kosten, en tot een uit het oogpunt van defensie niet gewenste verstarring van de kosten, hetzij voor het leger, hetzij voor de marine en waarschijnlijk voor beide. De specifieke kosten, verbonden aan de opbouw en instandkoming van elk der drie (niet alleen I 4100 VIIIA 12

2 twee) krijgsmachtdelen blijken, naar het voorkomt, voldoende duidelijk uit de beide begrotingen. Het gemeenschappelijk plafond voorkomt juist iedere verstarring, zowel door de mogelijkheid om daarbinnen wijzigingen in de onderlinge verhoudingen te brengen, als omdat aldus volledig rekening kan worden gehouden met de als gevolg van de steeds verdergaande ontwikkeling van de oorlogstechniek toenemende vervaging van de vroeger veel duidelijker aanwijsbare grenzen tussen de taken der drie krijgsmachtdelen. 2. Internationale aspecten Dat de beschouwingen van ondergetekende over de internationale politieke en militair-politieke situatie en de daaruit door hem getrokken conclusie vrij algemene instemming hebben gevonden, heeft hem grote voldoening gegeven. Het leek hem noodzakelijk, om aan de toelichting op de militair-technische aspecten van de ontwerpbegroting een uiteenzetting betreffende de internationale situatie van het ogenblik te doen voorafgaan. Steeds heeft hem echter voor ogen gestaan, dat een verdergaande gedachtenwisseling en politieke beschouwingen over de internationale situatie bij de behandeling van Hoofdstuk III zouden worden gehouden. Nu bovendien de conferentie der Ministers van Buitenlandse Zaken te Genève gaande is, bestaat er voor de ondergetekende temeer reden zich in het huidige stadium te onthouden van beschouwingen en gedetailleerde mededelingen over de in het Voorlopig Verslag ter sprake gebrachte voorstellen, welke overigens in de pers noch feitelijk, noch in hun onderlinge samenhang en betekenis steeds juist zijn weergegeven. Alle voorstellen, welke van Westelijke zijde zijn of zullen worden gedaan, zijn een uitvloeisel van het streven om een gemeenschappelijke basis te vinden voor een groei naar meer onderling vertrouwen tussen Oost en West en naar beperking van de wederzijdse bewapeningen. De Regering houdt zich op de hoogte van de besprekingen die ter zake plaatsvinden, en zal niet nalaten haar stem te laten horen, wanneer enig plan in enig opzicht mocht kunncn leiden tot vermindering van de veiligheid van ons land. Een billijke verdeling van de lasten blijft inderdaad steeds het uitgangspunt van de Regering in de besprekingen in de N.A.V.O.-organen over de Annual Review". Nog onlangs is op Nederlands initiatief in de N.A.V.O.-raad een resolutie aanvaard, waarin wordt overeengekomen dat de leden niet éénzijdig, zonder voorafgaand overleg in de N.A.V.O.-raad, wijziging zullen brengen in ten behoeve van de gezamenlijke verdediging aanvaarde verplichtingen. Deze resolutie was niet tegen enig bepaald land gericht, doch beoogde nogmaals voor allen sterk de nadruk te leggen op de noodzaak van eensgezindheid en loyale samenwerking in de N.A.V.O. De Annual Review"-1955 is nog niet gereed of vastgesteld. Ook al ware dit wel het geval, dan nog zou de ondergetekende geen vrijheid hebben, mededelingen over de uitslag daarvan te doen. De onlangs door de Regering van het Verenigd Koninkrijk aangekondigde geleidelijke vermindering van zijn totale sterkte aan militair personeel onder de wapenen heeft blijkens de uitdrukkelijke verzekering van de Britse minister van Defensie geen betrekking op de eenheden en het personeel, bestemd voor de gezamenlijke verdediging. Evenmin houden deze plannen verband met een toekomstige reorganisatie van deze strijdkrachten in de zin van eigenmachtig vooruitlopen op te dier zake nog van de N.A.V.O.-opperbevelhebbers te ontvangen aanwijzingen. De ondergetekende is erkentelijk voor de instemming, verkregen met zijn uiteenzetting over de wijze, waarop de studie van de verschillende aspecten van de atomische oorlogvoering ter hand wordt genomen. De resultaten van de studie, welke hier te lande wordt ondernomen met betrekking tot een gewijzigde organisatie van de divisie zullen te zijner tijd ter kennis van S.H.A.P.E. worden gebracht. Uitwisseling van studiematerieel heeft in zoverre plaats, dat, zoals reeds in de Memorie van Toelichting werd medegedeeld, Nederlandse officieren in staat zijn of worden gesteld de proeven, welke door de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk met een gewijzigde organisatie worden genomen, bij te wonen, terwijl voorts regelmatig van gedachten wordt gewisseld met de Chefs van Staven van Frankrijk, Italië, België en Luxemburg, en, naar verwachting, binnenkort West-Duitsland. S.H.A.P.E. is evenals de overige N.A.V.O.-hoofdkwartieren een staf, waarin officieren van verschillende nationaliteiten zijn opgenomen. Deze officieren zijn in deze internationale staf geïntegreerd", dat wil zeggen dat zij als het ware tijdelijk hun nationaliteit hebben afgelegd. De ondergetekende meent dat de stelling, dat in die regionen van S.H.A.P.E. waarin beslissingen worden genomen omtrent wijzigingen in de oorlogvoering, ook de kleine landen moeten meespreken, voor bestrijding vatbaar is. Beslissingen worden voor zover deze bevoegdheid door de N.A.V.O.-raad dan wel het militair comité aan S.H.A.P.E. is gedelegeerd slechts genomen door de opperbevelhebber zelf. De officieren van zijn staf hebben tot taak deze beslissingen voor te bereiden en vervolgens uit te voeren. Zij hebben bepaald niet tot taak hun nationaal standpunt naar voren te brengen. Dit is de taak van de liaison-officier die elk betrokken land bij S.H.A.P.E. heeft gedetacheerd, terwijl voorts het nationale belang wordt behartigd in de N.A.V.O.-raad en de daaronder werkende comité's, benevens in het Militair Comité, waarin de nationale Chefs van Staven zitting hebben. Het aantal Nederlandse officieren in de verschillende internationale staven en het gehalte van de functies, welke hun zijn toegewezen is naar het oordeel van ondergetekende bevredigend. Om enkele voorbeelden te noemen is bij het Hoofdkwartier van de landstrijdkrachten Centraal Europa een der beide sous-chefs van de staf een Nederlands opperofficier, terwijl in het Hoofdkwartier van de Noordelijke Legergroep (waarvan het Nederlandse Legerkorps deel uitmaakt) de functie van sous-chef van de staf eveneens door een Nederlands opperofficier wordt vervuld; voorts is een opperofficier van de Koninklijke Luchtmacht ondercommandant van de tweede Geallieerde Tactische Luchtmachtgroep. Het zal de leden, die in de Nederlandse defensie-inspanning een voor een ontspanning weinig bevorderlijk meedoen aan een bewapeningswedloop zien, duidelijk zijn, dat hun zienswijze niet door de ondergetekende wordt gedeeld. Van een vermindering van deze inspanning en de daaraan verbonden uitgaven kan naar zijn mening geen sprake zijn, zolang de geestelijke leiders van bedoelde leden het standpunt verkondigen, dat hun strijdkrachten altijd sterker moeten zijn dan die van enig land, dat hen verraderlijk zou kunnen aanvallen en dat daarom alle onderdelen van hun strijdkrachten op het hoogste niveau van strijdbare en directe paraatheid moeten worden gehouden. S 3. Organisatie der Nederlandse strijdkrachten a. Algemeen. Met de omschrijving in het Voorlopig Verslag van de drie factoren, welke tot onzekerheid leiden omtrent de doeltreffendheid van hetgeen Nederland thans presteert, stemt de ondergetekende in, n.1. de veranderingen, welke vermoedelijk in het militaire apparaat, zowel in personeel als in materieel opzicht, als gevolg van het gebruik van atoomwapenen noodzakelijk zullen zijn; het vraagstuk van de veroudering en dus van de vernieuwing van het materieel; de stijging der personeelslasten en het daardoor geringere bedrag dat voor het materieel beschikbaar blijft. Hij meent echter, dat hier niet zo zeer de doeltreffendheid van hetgeen Nederland op militair gebied thans presteert in het geding is, dan wel de onzekerheid welke bestaat omtrent hetgeen in de toekomst zal moeten en kunnen geschieden om de Nederlandse bijdrage aan de N.A.V.O. aan haar doel te doen blijven beantwoorden. Voor wat de eerste bovengenoemde factor betreft, meent de ondergetekende een blijkbaar bestaand misverstand te moeten ophelderen. De in het Voorlopig Verslag aan het woord

3 zijnde leden stellen naast elkaar conventionele" en onconventionele" strijdmiddelen, erkennen algemeen de noodzakelijkheid van conventionele naast onconventionele en spreken daarna van een bepaalde verhouding tussen deze twee soorten strijdmiddelen. De ondergetekende meent, dat dit laatste op een misverstand berust. Hij ziet het zó, dat, naast de reeds bestaande machtige wapens, thans nieuwe projectielen, n.1. het door de artillerie te verschieten atoomprojectiel en de door de luchtstrijdkrachten af te werpen atoombom beschikbaar zijn gekomen. Het gebruik van deze projectielen zal invloed uitoefenen op de wijze van optreden der troepen op het gevechtsveld en, als gevolg daarvan, op de organisatie der troepen. Het is echter niet twijfelachtig dat die troepen ook in de toekomst met conventionele" strijdmiddelen (kanonnen, mortieren, mitrailleurs, geweren) zullen blijven uitgerust. Van een bepaalde verhouding tussen onconventionele en conventionele strijdmiddelen kan dus niet worden gesproken. Mede in verband daarmede is de ondergetekende niet bevreesd, dat een meer of minder groot deel van het apparaat, dat thans ten koste van veel offers wordt opgebouwd, later veel van zijn waarde zal verliezen. Hij meent overigens te mogen verwijzen naar hetgeen te dien aanzien in de Memorie van Toelichting werd vermeld op blz. 14 onder het hoofd Noodzaak, om ondanks de invoering van nieuwe wapens, de opbouw van het leger nog voort te zetten op conventionele grondslagen". Met betrekking tot het vraagstuk van de veroudering en, in verband daarmede, de vernieuwing van het materieel, kan de ondergetekende tot zijn leedwezen voor het tegenwoordige geen andere mededelingen doen dan die welke in de Memorie van Toelichting (blz. 20) werden vermeld. Zoals hij reeds in de Memorie van Toelichting onder,,spanningen in de begrotingen" mededeelde, zal de afwerking van de bouwprogramma's met betrekking tot onroerende goederen over langere termijn worden uitgestreken, doch zal vertraging van de uitvoering van het aanschaffingsprogramma betreffende de voor de verdere opbouw van zee-, land- en luchtmacht noodzakelijke wapens en uitrustingsstukken naar verwachting ook in 1956 nog kunnen worden voorkomen. Hierdoor zal Nederland metterdaad de bijdrage leveren in N.A.V.O.-verband welke het heeft aanvaard en zal de paraatheid van onze troepen niet in gevaar komen. Voor het overige moge worden verwezen naar het gestelde in deze memorie onder 4 Beschouwingen van financiële aard". De ondergetekende kan zich zeer wel voorstellen, dat vrij algemeen de vraag naar voren kwam of, en tot welke prijs Nederland zal kunnen voortgaan de bijdrage, welke het heeft toegezegd, op de lange duur te handhaven. Bij de Kabinetsformatie van 1956 zal dit vraagstuk, naar het ondergetekende voorkomt, een gewichtig punt van onderzoek en beraad moeten uitmaken. Thans overgaande tot de beantwoording van de in verband met het vorenstaande gestelde vragen, meent de ondergetekende, dat voor zover hij thans aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens kan beoordelen de nieuwe technische ontwikkeling geen consequenties zal hebben op de legervorming als geheel, op de mankracht en op de duur van de dienstplicht. Wel voorziet hij consequenties op financieel gebied; welke deze zullen zijn, kan thans nog niet worden overzien. Toen de ondergetekende het vorige jaar verklaarde, dat voor de periode een begrotingsbedrag aan nieuwe middelen ad f 1350 min. per jaar voldoende zou zijn om aan onze verplichtingen te voldoen, had hij het oog op de berekening, voorkomende op blz. 265 van de defensienota van 18 mei 1954, gevende een totaal van in die driejarige periode voor betaling beschikbare middelen ad rond 5000 min. Aan deze berekening was de uitdrukkelijke reserve toegevoegd, dat hierbij met uitzondering van vernieuwing van de dagjagervloot, de radaruitrusting van het meldings- en gevechtsleidingssysteem van de Koninklijke Luchtmacht en enkele nog niet definitief bestemde kredieten om nader opkomende behoeften in het bijzonder met betrekking tot materieel voor 3 de luchtverdediging te kunnen dekken, geen rekening was gehouden met de kosten van vervanging van bewapening en uitrusting wegens inmiddels optredende zogenaamde tactische veroudering". De eventuele verplichtingen tot aanschaffing van nieuw materieel met het oog hierop en op mogelijk nog bijkomende behoeften in verband met aanpassing aan de atomische oorlogvoering, zijn zoals hiervoor reeds gesteld ook nu nog niet te overzien, zodat zij zeker toentertijd nog niet tot bestaande verplichtingen konden worden gerekend. Op basis van deze bestaande verplichtingen meent de ondergetekende nog steeds aan een begrotingsplafond van f 1350 min. per jaar tot en met 1957 voldoende te hebben. De onlangs in Londen door de ondergetekende afgelegde persverklaring stond in generlei verband met de vorenbedoelde aangelegenheid. In het desbetreffende gesprek heeft hij met betrekking tot de positie van de Koninklijke Marine verklaard, dat deze ter eigen beschikking staat van de Nederlandse regering om aan iedere nationale defensietaak of -opdracht terstond uitvoering te geven, en dat eerst in geval van oorlog de vloot bij voorrang de bestemmingen zal volgen, welke voor dat geval in N.A.V.O.-overleg voor de gezamenlijke verdediging zijn vastgesteld. In antwoord op de vraag om een duidelijke uiteenzetting, hoe de ondergetekende in de toekomst de financiële en personele verhouding ziet tussen de drie delen van de krijgsmacht, leger, marine en luchtmacht, moge hij opnieuw wijzen op de doelstelling van onze defensie-inspanning: naast en behalve de voorziening in nationale defensietaken, bij te dragen aan de vorming in N.A.V.O.-verband van harmonisch opgebouwde, geïntegreerde strijdkrachten voor de gezamenlijke verdediging. Dit laatste betekent: opbouw en instandhouding van die middelen naar soort en omvang, waartoe Nederland naar vermogen, naar bijzondere geaardheid en naar hetgeen zijn eigen verantwoordelijkheid hem oplegt in staat is, waarbij het aan de andere verdragsgenoten moet worden overgelaten om de voorziening in die sectoren in zijn verdediging die niet volledig kunnen worden opgebouwd, tot hun verantwoordelijkheid te rekenen. In concreto zijn onze verplichtingen, die, welke voor Nederland zijn vastgesteld in de bijeenkomst van de Atlantische Raad in februari 1952 te Lissabon, en nader uitgewerkt in de door de Staten-Generaal goedgekeurde vloot-, leger- en luchtmachtopbouwplannen. Zolang in gemeenschappelijk overleg geen wijziging in deze verplichtingen is gebracht en Nederland in staat kan worden geacht ze te verwezenlijken, zolang blijven zij de financiële en personele verhouding tussen de drie delen der krijgsmacht in hoofdzaak bepalen. Als gevolg van de thans nog bestaande onzekerheden omtrent de consequenties van een atoomoorlogvoering voor de organisatie en uitrusting der strijdkrachten en van de inhoud en omvang van de toekomstige Amerikaanse wapenhulp, is de ondergetekende op dit moment niet in staat te overzien, of en hoe lang Nederland bij machte zal zijn de eenmaal ter voldoening aan zijn verplichtingen opgebouwde middelen in de toekomst in stand te houden, in de zin van deze te handhaven op een peil, dat in overeenstemming is met de stand van de oorlogstechniek. Evenmin is het hem onder deze omstandigheden uiteraard reeds mogelijk, in enige mate aan te geven, welke wijzigingen in zijn verplichtingen Nederland in de N.A.V.O. aan de orde zou moeten stellen om binnen zijn toekomstig vermogen te blijven. Tenslotte konden om dezelfde, bovengenoemde redenen ook door de N.A.V.O. nog geen stappen worden genomen, om in het licht van de eisen der atoomoorlogvoering te geraken tot een algehele herziening van het gezamenlijk opbouwplan en van de bijdragen daaraan van de individuele bondgenoten. Wanneer in het verband van deze vraag zeer vele leden als hun mening uitspreken, dat in het geheel van de ontwikkeling van onze krijgsmacht te weinig aandacht is besteed aan de luchtmacht, dan kan ondergetekende ook tegenover die mening weinig anders doen dan opnieuw wijzen op de nauwkeurige bepaling van onze luchtmachtbijdrage aan de gezamenlijke verdediging bij het in de bijeenkomst van de Noord-Atlantische Raad te Lissabon in februari 1952 formeel aanvaarde zogenaamde Paris-plan". Dit plan is sedertdien niet gewijzigd en

4 4 bepaalt derhalve nog steeds omvang en samenstelling van de Nederlandse luchtmacht. De herbewapening van de Duitse Bondsrepubliek, welke zich nog slechts in het beginstadium bevindt, zal generlei invloed hebben op de samenstelling van onze krijgsmacht. De opstelling van Duitse divisies zal in geen geval aan Nederland de mogelijkheid geven om over te gaan tot een inkrimping van de landmacht ten behoeve van de luchtmacht. Immers, eerst de opstelling van Duitse divisies opent de mogelijkheid de verdediging van West-Europa zover mogelijk oostwaarts te voeren. Zouden de andere Westeuropese N.A.V.O.-landen hun bijdrage aan landstrijdkrachten dienovereenkomstig verminderen, dan zou daarmede de N.A.V.O. geen stap voorwaarts zijn gekomen en zou met name een meer oostelijke verdediging welke overigens juist ook voor Nederland van zoveel belang is door de mogelijkheid van het veiligstellen van de Noordoostelijke provincies uitgesloten zijn. Aan een uitbreiding van de luchtmacht al dan niet ten koste van de landmacht bestaat voorts zoals hiervoren betoogd binnen het raam van de gezamenlijke verdediging geen behoefte. Nederland voldoet voor wat de luchtmacht betreft ten volle aan de in N.A.V.O.«verband aanvaarde verplichtingen, terwijl van N.A.V.O.-zijde nimmer op verhoging onzer bijdrage is aangedrongen. Als nationale taken in engere zin, welke de Koninklijke Marine te verrichten heeft moeten worden aangemerkt al die taken, welke buiten de geografisch begrensde samenwerking in N.A.V.O.-verband vallen. In algemene zin dus de verdedigings- en beveiligingstaken in de Nederlandse Antillen en Nederlands Nieuw-Guinea, alsmede het beveiligen en beschermen van Nederlandse belangen waar ook ter wereld, wanneer de Nederlandse Regering van oordeel is dat daartoe strijdkrachtcn der Koninklijke Marine dienen te worden ingezet. Het zal duidelijk zijn, dat de omvang van die inzet steeds afhankelijk zal zijn van de omstandigheden van het ogenblik. Uiteraard zijn voor de hier bedoelde nationale taken reeds bepaalde strijdkrachten aangewezen. De leden, die verklaarden toch wel getroffen te zijn door het feit, dat voorlopig geen enkele reorganisatie van de strijdkrachten zal plaatsvinden, moge ondergetekende nogmaals wijzen op de daarvoor in de Memorie van Toelichting opgegeven redenen. Bovendien heeft ook de geallieerde opperbevelhebber in Europa nog zeer onlangs de N.A.V.O."bondgenoten ernstig op het hart gedrukt, niet tot enige reorganisatie over te gaan voordat door hem de nodige directieven omtrent de meest gewenste toekomstige organisatievorm zouden zijn uitgegeven. Dat de rol van de luchtmacht, gezien in het licht van de invoering van atoomwapens, zo mogelijk nog in betekenis is toegenomen, wordt door de ondergetekende geenszins ontkend. De vele uitspraken hieromtrent betreffen echter vooral de strategische luchtmacht waarvoor Nederland, zoals bekend, geen bijdrage levert, alsook de tactische luchtmacht, voorzover met atoomwapenen uitgerust waaraan Nederland evenmin deelneemt. Hiernaast staat de betekenis van de luchtverdediging. Een goede luchtverdediging acht de ondergetekende van het allerhoogste belang. Wanneer deze echter één van de zwakste punten in de gezamenlijke verdediging van West-Europa wordt genoemd zoals nog onlangs geschiedde door de N.A.V.O.- bevelhebbers ten overstaan van de bijeengekomen ministers van defensie en scherp wordt aangedrongen op verbetering ervan, wordt, meer nog dan op iets anders, gedoeld op het ontbreken in West-Europa van een goedwerkend, geïntegreerd meldings- en gevechtsleidingssysteem en op onvoldoende spreidingsmogelijkheid van de gevechtsvliegtuigen. Het is mogelijk en zelfs waarschijnlijk, dat de verbindingsmiddelen aan belang zullen winnen, in zoverre, dat de kleinere eenheden (bataljon, regiment) over apparaten van groter vermogen zullen moeten beschikken dan thans het geval is. In hoeverre dit de invoering van een" nieuw soort verbindingsmiddelen zal vereisen en welke vorm, in dat geval, deze apparaten zullen hebben, is thans nog niet te voorspellen. Onder deze omstandigheden is het opleiden van personeel, teneinde dit met de nieuwe apparaten vertrouwd te maken, niet wel mogelijk. De ondergetekende kan niet instemmen met de mening dat, waar de luchtmacht zich toch moet bezig houden met de bestudering van geleide projectielen en ook haar technische kennis op dit soort wapens meer gespecialiseerd is, de luchtdoelartillerie bij de luchtmacht behoort te worden ingedeeld. Alle drie krijgsmachtdelen marine, leger en luchtmacht bestrijden zee-, land- en luchtdoelen. De marine bestrijdt zeedoeien (vijandelijke oorlogsschepen), landdoelen (bij het voorbereiden en ondersteunen van een landing of bij het beschieten van vijandelijke haveninstallaties) en luchtdoelen (vijandelijke vliegtuigen, die de schepen aanvallen). De landmacht bestrijdt zeedoeien (afslaan van vijandelijke landingsvaartuigen) landdoelen (vijandelijke landstrijdkrachten) en luchtdoelen (vijandelijke vliegtuigen). De luchtmacht bestrijdt zeedoeien (aanvallen op vijandelijke oorlogsvaartuigen), landdoelen (het verlenen van steun aan de in gevecht gewikkelde grondtroepen) en luchtdoelen (vijandelijke vliegtuigen). Elk krijgsmachtdeel moet daartoe over de vereiste middelen beschikken. Zo zijn dan ook bijvoorbeeld de oorlogsschepen voorzien van luchtdoelartillerie. Wanneer nu gesteld wordt, dat de bestrijding van vijandelijke vliegtuigen uitsluitend een taak voor de luchtmacht is, dan leidt dit tot de consequentie, dat de bestrijding van zeedoelen een uitsluitende taak van de marine en de bestrijding van landdoelen een uitsluitende taak van landmacht is. De gevechtsvliegtuigen, bestemd voor het verlenen van steun aan de strijdende grondtroepen, zouden dan bij het leger ingedeeld moeten worden. De ondergetekende ziet het echter zó, dat, evenals elk krijgsmachtdeel over eigen verbindingsmiddelen, voertuigen, kanonnen enz. beschikt, het ook, indien dit voor de uitvoering van zijn taak nodig is, over eigen geleide projectielen moet beschikken. Er is immers geen principieel verschil tussen een door een kanon afgevuurd conventioneel en een door een bijzondere afvuurinrichting verschoten geleid projectiel. Het is vooral op deze gronden, dat de ondergetekende een indeling van de luchtdoelartillerie van de landmacht bij de luchtmacht afwijst. Aangevoerd zou kunnen worden, dat de luchtverdediging voor een deel door de luchtmacht (d.i. door vliegtuigen) wordt gevoerd en dat mitsdien ook de andere component,, van de luchtverdediging, de luchtdoelartillerie, onder bevel van een luchtmachtautoriteit moet staan. Dan wordt daarbij echter over het hoofd gezien, dat luchtverdediging niet alleen voor het achterland, doch ook voor de strijdkrachten nodig is en dat de luchtverdediging bij de landstrijdkrachten (het legerkorps) niet alleen door luchtdoelartillerie, doch ook door de, bij elke eenheid ingedeelde, mitrailleurs wordt gevoerd. Het zou bepaald niet juist zijn het personeel, dat deze wapens, zowel kanonnen als mitrailleurs, bedient, aan de zeggingschap (niet alleen voor wat de daadwerkelijke inzet, doch ook voor wat de opleiding betreft) van de operationele commandant te onttrekken. De mening, dat in Engeland de luchtdoelartillerie zou zijn ingedeeld bij de luchtmacht, moet op een misverstand berusten. De luchtdoelartillerie, bestemd voor de verdediging van het Verenigd Koninkrijk, staat onder de bevelen van de Army Home Commands" (Engeland is verdeeld in 5 Home Commands, te vertalen als militaire gewesten"). Operationeel is en blijft de luchtdoelartillerie onder leiding van de Commandant van Fighter Command in diens functie van Commandant van de luchtverdediging. Dit is geheel in overeenstemming met de in ons land bestaande bevelsverhoudingen, volgens welke een luchtmachtofficier optreedt als Commandant Luchtverdediging. Zoals gezegd, wenst de ondergetekende nierin geen wijziging te brengen. De ondergetekende is van mening, dat het naast elkaar bestaan van de Marineluchtvaartdienst en de Koninklijke Luchtmacht geen probleem met zich brengt. Ter staving van zijn zienswijze moge hij verwijzen naar het door hem gestelde in de Memorie van Antwoord op het Voorlopig Verslag over hoofdstuk VIII A van de Rijksbegroting voor het dienstjaar

5 (blz. 7, 1ste kolom), namelijk, dat de Marineluchtvaartdienst een dermate integrerend deel van de Koninklijke Marine is, dat afsplitsing en samenvoeging met de Koninklijke Luchtmacht niet mogelijk is. Bovendien is de taak van de Marineluchtvaartdienst bijzonder gespecialiseerd en volkomen afwijkend van die van de Koninklijke Luchtmacht. Samenvoeging zou dan ook meer na- dan voordelen hebben. Het verder in hogeraangehaalde Memorie van Antwoord gestelde omtrent de goede en zelfs nauwe samenwerking tussen de Marineluchtvaartdienst en Koninklijke Luchtmacht is nog onverkort van kracht. b. Koninklijke Landmacht. Inderdaad heeft S.H.A.P.E., in stede van de tot dusver gebruikelijke indeling van M, M+3, M+15, enz. eenheden onlangs een classificatie opgesteld waarbij de eenheden worden ingedeeld in actieve eenheden en reserve-eenheden, welke laatste wederom worden onderscheiden in eerste-echelon-, tweede-echelon en derdcechelon-eenheden. Het verschil ligt daarin, dat tot dusverre de landen, op grond van hun mobilisatiesysteem, zelf beslisten of zij een eenheid op M (voor Mobilisatiedag), M + 3, M enz. aan de N.A.V.O."bevelhebbers ter beschikking stelden en dat S.H.A.P.E. dit aanvaardde. Thans stelt S.H.A.P.E., dat het tijdstip van beschikbaarstelling (M, M + 3, M + 15, enz.) uiteraard een aangelegenheid van de landen is, doch dat, afgezien daarvan, S.H.A.P.E. zelf een bepaalde waardering tot uiting wil brengen, welke onder meer is gegrond op het percentage beroepspersoneel in de eenheden, de duur der herhalingsoefeningen voor het dienstplichtig of reserve personeel, het in vredestijd aanwezig zijn van kernen, enz. De door S.H.A.P.E. voor de verschillende echelons opgestelde eisen zijn zodanig, dat de Nederlandse reserve-divisies passen in de omschrijving der tweede-echelon-divisies. De door zeer vele leden ter zake uitgesproken zorg deelt de ondergetekende niet. Hij kan aan S.H.A.P.E. moeilijk het recht ontzeggen voor eigen gebruik een bepaalde classificatie aan te wenden, doch enige consequenties voor de verdediging van ons territoir heeft die indeling niet. Ten aanzien van de taakverdeling vermoedelijk wel, in zoverre dat S.H.A.P.E. aan de actieve en de eerste-echelon-divisies waarschijnlijk een belangrijker taak zal toewijzen dan aan de tweede- en derdeechelon-divisies. De operationele commandant zal altijd, bij het toewijzen van een taak aan een onderdeel, rekening houden met de gevechtswaarde, die hij aan dat onderdeel toekent. De vraag of S.H.A.P.E. onze reserve-divisies lager klasseert dan de Nederlandse autoriteiten, is, naar het aan ondergetekende voorkomt, niet in het geding; niet de Nederlandse autoriteiten, doch de N.A.V.O."bevelhebbers zijn verantwoordelijk voor de leiding der operaties voor de gezamenlijke verdediging. De Nederlandse Regering stelt op in N.A.V.O.-verband overeengekomen tijdstippen (M, M + 3), het eveneens overeengekomen aantal troepen (zo goed mogelijk bewapend, geëncadreerd en geoefend, als dat in verband met de beschikbare geldmiddelen en de bestaande wettelijke bepalingen op het stuk van de duur der eerste oefening en der herhalingsoefeningen mogelijk is) aan S.H.A.P.E. ter beschikking. S.H.A.P.E. wenst een reserve-divisie slechts als eerste-echelon te waarderen wanneer deze divisie elk jaar gedurende ten minste 4 weken herhalingsoefeningen volbrengt. De ondergetekende acht deze eis irreëel en meent, dat niet één land in staat is een dergelijke verplichting gedurende een reeks van achtereenvolgende jaren aan de dienstplichtigen op te leggen. Het verheugt de ondergetekende, dat vele leden konden onderschrijven, dat de opbouw op conventionele grondslag voortgang dient te vinden zolang voor reorganisatie geen duidelijke richtlijnen in N.A.V.O.-verband zijn verstrekt. Hij onderschrijft de mening dat geen geld moet worden verspild aan opleidingen en aanschaffingen, waarvan thans reeds gezegd kan worden, dat zij in een toekomstige organisatie overbodig zouden zijn. Hij kan echter de verzekering geven, dat dit tot dusver bepaald niet het geval is. Het is in dit verband vermeldenswaard, dat de onlangs bij het Britse Rijnleger gehouden proeven met een nieuwe, aan de atoomoorlogvoering aangepaste organisatie, werden uitgevoerd met een infanteriedivisie, welke vrijwel overeenkomt met de Nederlandse infanteriedivisie, en dat deze organisatie (voor de Britten geheel nieuw, daar men aldaar tot dusver, in tegenstelling met Nederland, geen tanks bij de infanteriedivisie heeft ingedeeld), voor zover bekend, goed heeft voldaan. Aangezien de N.A.V.O.-opperbevelhebber altijd grote waarde heeft gehecht aan parate eenheden, en hij, in verband met het voeren van de verdediging zo ver mogelijk oostwaarts, uiteraard gaarne over een zo groot mogelijk aantal parate divisies bij voorkeur gelegerd oostelijk van de Rijn IJssel beschikt, heeft S.A.C.E.U.R. zich tot de ondergetekende gewend met de vraag te onderzoeken of de mogelijkheid bestaat, dat Nederland 2 parate divisies inbrengt. Inderdaad speelt hier mede een rol het verrassende element hetwelk zich in een toekomstige oorlog vermoedelijk zal doen gevoelen. Het ontmoet bij ondergetekende enig bezwaar, in het openbaar de vraag te beantwoorden waaruit het iets" der legerkorpstroepen en het incomplete" der 7 December Divisie bestaat. Hier ter plaatse zij slechts vermeld dat, zoals ook blijkt uit Schema IX, opgenomen op blz. 112 van de Nota inzake het defensiebeleid d.d. 18 mei 1954, op uiterlijk 1 oktober 1957 de ontbrekende eenheden aanwezig zullen zijn. De 5 divisies zullen, naar verwacht mag worden, voldoende van beroepspersoneel en van materieel zijn voorzien om als volwaardig te worden aangemerkt. Gelet op de mogelijkheid van luchtaanvallen in het tijdvak van de mobilisatie en de concentratie, is enige wijziging gebracht in de voorheen geldende mobilisatieregelingen. Ter nadere verklaring hiervan moge de ondergetekende de volgende uiteenzetting geven. Onder mobilisatie wordt verstaan het op voet van oorlog brengen van de eenheden; onder concentratie het verplaatsen van de gemobiliseerde eenheden naar hun oorlogsdpstelling. Voor wat de vervoeren betreft, dient derhalve onderscheid te worden gemaakt tussen de mobilisatievervoeren en de concentratievervoeren. De mobilisatievervoeren omvatten het vervoer der individuele dienstplichtigen van hun woonplaats naar het voor het betrokken onderdeel aangewezen mobilisatiecentrum, zijnde een of meer oorden, gelegen in de nabijheid van de mobilisatiemagazijnen waar het materieel voor het onderdeel ligt opgeslagen. De concentratievervoeren omvatten het vervoer van de op voet van oorlog gebrachte eenheden van het mobilisatiecentrum naar de oorlogsopstelling. De mobilisatievervoeren geschieden per openbaar middel van vervoer (trein, tram, autobus); de concentratievervoeren geschieden hetzij per militaire trein, hetzij (gemotoriseerd) langs de weg. Aanvankelijk is er vanuit gegaan, dat het voordelig was zo snel mogelijk, waar ook in het land, complete oorlogsonderdelen (bataljons, regimenten) te vormen. De Westerse verdediging stond toen nog in het begin. Parate eenheden waren slechts in kleinen getale aanwezig (in Nederland in het geheel niet) en mitsdien stond een snelle aanval te land te vrezen. In verband daarmede waren de mobilisatiecentra zodanig gekozen, dat de afstand van de woonplaats der dienstplichtigen naar hun mobilisatiecentrum zo kort mogelijk was. Dit bracht met zich mede, dat de regeling der concentratievervoeren noodgedwongen betrekkelijk ingewikkeld was ( grote afstanden, kruising van vervoeren) en ingewikkelder werd naarmate het aantal mobilisabele eenheden zich uitbreidde. Thans, nu de opbouw der Westerse verdediging aanmerkelijk voortgang heeft gemaakt, en vooral nu in West-Duitsland een aantal parate eenheden aanwezig is, welk aantal binnen afzienbare tijd (door de herbewapening van de West-Duitse Bondsrepubliek) vrij aanzienlijk zal worden vergroot, is het accent verlegd. Niet zozeer is een snelle aanval te land op ons grondgebied te wachten, doch de vijand zal trachten door luchtaanvallen onze mobilisatie en concentratie te verstoren. Het meeste kwetsbaar nu zijn de concentratievervoeren. Terwijl de individuele dienstplichtigen, zelfs bij uitvallen van een spoorwegknooppunt of van een brug, toch altijd wel kans zullen zien hun mobilisatiecentrum te bereiken, vormen de grote militaire treinen en de lange autocolonnes een kwetsbaar doel voor

6 6 luchtaanvallen, terwijl, bij het, als gevolg van een luchtbombardement, uitvallen van een belangrijk spoorweg- of wegknooppunt of van één of meer bruggen, de gehele concentratie zou dreigen te mislukken. Daarom is het mobilisatieopslagplan zodanig gewijzigd, dat de mobilisatiemagazijnen (en dus de mobilisatiecentra) zo dicht mogelijk bij en zelfs zo mogelijk in het gebied van de oorlogsopstellingen zijn gelegen. De concentratievervoeren zijn daardoor vereenvoudigd en aanzienlijk verkort (zodat zij in maximaal één nacht kunnen worden uitgevoerd). De ondergetekcnde vreest niet dat de opgeroepen dienstplichtigen hun oorlogsbestemming (het mobilisatiecentrum) niet zullen bereiken. Het betreft hier immers individuele verplaatsingen zodat wel steeds, zij het met enige vertraging, het aanmeldingspunt zal worden bereikt. Het is thans vóór alles nodig, dat de concentratievervoeren worden veilig gesteld. De ondergetekende ziet niet in hoe, bij mobilisatie, transportvliegtuigen de taak van andere transportmiddelen zouden kunnen overnemen. Afgezien van het feit, dat slechts over een klein aantal transportvliegtuigen wordt beschikt, zullen dergelijke vliegtuigen toch steeds een start- en een landingsterrein nodig hebben. Vliegvelden zijn echter slechts in beperkt aantal aanwezig en zeker niet zodanig gelegen, dat veraf wonende dienstplichtigen in de nabijheid van hun woonplaats een vliegveld vinden, noch zijn de vliegvelden gelegen in de nabijheid der mobilisatiecomplexen. De ondergetekende beschikt over het algemeen over voldoende beroepspersoneel om de mobilisabele divisies te encadreren. Voor het bepalen van de behoefte aan beroepspersoneel wordt, zoals bekend mag worden ondersteld, ervan uitgegaan, dat 20 % van de officiers- en van de onderofficiersfüncties door beroepspersoneel moeten worden bezet. Zoals in paragraaf 6 is uiteengezet is er nog steeds enig tekort aan beroepspersoneel, zodat het streefcijfer van 20 % nog niet overal is bereikt. Bij de oefening Drietand" is bewezen, dat de 3de Divisie op het daarvoor vastgestelde tijdstip (M + 3) gereed was. De ondergetekende heeft de overtuiging, dat de personeels, en materieelpositie zodanig is, dat zij op M + 3 kan worden ingezet. Hij hoopt dit overigens voor zover zulks in vredestijd mogelijk is te bewijzen in 1956 wanneer, zoals in het voornemen ligt, het 1ste Legerkorps, samengesteld uit de 4e Divisie, de 3e Divisie en de nodige legerkorpstroepen, aan een grote geallieerde manoeuvre zal deelnemen. De verdeling (in procenten) van het aantal officieren en onderofficieren waaronder mede zijn begrepen de aantallen vrijwillig dienende reserve-officieren en reserve-militairen beneden de rang van tweede-luitenant over de parate troepen, opleidingstroepen, opleidingseenheden en staven en diensten is als volgt: Parate troepen... Opleidingstroepen (depots) Opleidingseenheden Staven en diensten (waaronderde staven en diensten, behorende tot de parate Kon. Landmacht Kon. Luchtmacht Offn. O.Offn. Offn. O.Offn Ten einde de zo noodzakelijke deskundigheid op materieelgebied te verkrijgen of op te voeren, zijn o.m. de volgende maatregelen genomen. Bij het beheers- en bevoorradingspersoneel van de parate troepen zullen de foeriersfuncties voortaan door beroepsonderofficieren worden vervuld, die alsdan tevens als mentor zullen optreden voor de (voor de reserve-formaties 9 bestemde) dienstplichtige fouriers. De daartoe strekkende cursussen zijn inmiddels aangevangen, zodat hopelijk binnen afzienbare tijd het nodige aantal beroepsfoeriers aanwezig zal zijn. Zowel voor beroepsofficieren als "Onderofficieren worden aan de Intendanceschool en de School Technische Dienst korte cursussen gehouden op het gebied van beheer, bevoorrading en preventief onderhoud, terwijl, voor zover dit hier te.lande niet of onvoldoende kan geschieden, waar enigszins mogelijk beroepspersoneel voor het opdoen van ervaring in een bepaalde functie in de Verenigde Staten, de Amerikaanse zone in Duitsland of Engeland wordt gedetacheerd, dan wel daarheen uitgezonden voor het volgen van een cursus. Voor het verkrijgen van de nodige technici worden burgeronderwijsinrichtingen ingeschakeld, zoais de Technische Hogeschool te Delft, de Middelbaar Technische School, Radio Technische School en Auto Technische School. Ten einde voorts het onderhoud van het zo kostbare materieel bij de cavalerie veilig te stellen in het bijzonder wordt hierbij gedacht aan de centurion tanks werd in de organisatie van de parate cavalerie-eenheden de functie van beroepskorporaal-chauffeur opgenomen. Voor wat betreft het dienstplichtig personeel wordt tijdens de opleiding aan de depots en scholen bijzondere aandacht besteed aan het verkrijgen van de hier bedoelde nodige kennis op materieelgebied, terwijl ten slotte ook bij de herhalingsoefeningen door een vóóropkomst van mobilisabel beheers- en bevoorradingspersoneel voor het volgen van een desbetreffende cursus de deskundigheid op dit gebied zo hoog mogelijk wordt opgevoerd. Vooral bij de herhalingsoefeningen echter is het wettelijk toegestane aantal opkomstdagen mede bepalend voor het hierbij te bereiken resultaat. Na de beëindiging van het bezettingsregime in West-Duitsland mogen de landen, die partij waren bij het sluiten van de Overeenkomst inzake de aanwezigheid van vreemde strijdkrachten in de Bondsrepubliek Duitsland" en de landen, die tot deze overeenkomst zijn toegetreden waaronder Nederland de daadwerkelijke sterkte der strijdkrachten, die bij de beëindiging van het bezettingsregime in Duitsland gestationeerd waren, daar handhaven. Deze sterkte mag slechts met toestemming van de Regering van de Bondsrepubliek worden vergroot. De blijvend gestationeerde strijdkrachten zijn uiteraard voortdurend in de gelegenheid hun geoefendheid in Duitsland te onderhouden. Voorts mogen de betrokken landen ingevolge de genoemde overeenkomst met toestemming van de Bondsregering strijdkrachten naar Duitsland zenden om daar voor ten hoogste 30 dagen te oefenen. De financiële aspecten aan dit probleem verbonden, zijn de volgende. Vóór de totstandkoming van de Akkoorden van Parijs behoefden de kosten, welke het gevolg waren van het verblijf van Nederlandse troepen in West-Duitsland, slechts voor een gering deel te worden verrekend met de toenmalige bezettende mogendheden. Deze gunstige omstandigheid is na de inwerkingtreding van de Parijse Akkoorden geëindigd. Er dient derhalve voor de toekomst rekening mede te worden gehouden, dat het deelnemen aan oefeningen in Duitsland hogere bedragen zal vergen. Het is thans nog niet mogelijk aan te geven op welke wijze en tot welke bedragen hiervoor verrekeningen plaats zullen hebben, omdat één en ander afhankelijk is van de aard van de te houden oefeningen. De Parijse Akkoorden bevatten geen regelen ter zake van rechten op oefenterreinen. Omtrent het gebruik daarvan moet telkenmale in onderling overleg overeenstemming worden bereikt. Hier te lande vindt verwerving van oefenterreinen voor de krijgsmacht slechts plaats na en in zorgvuldig overleg met de daarbij betrokken instanties de Ministeries van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening (Staatsbosbeheer), van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Wederopbouw en Volkshuisvesting, alsmede de Rijksdienst voor het Nationale Plan en de Provinciale Planologische Diensten. Dit overleg houdt voldoende waarborgen in voor het behoud van de recreatiegebieden in ons land.

7 7 De ondergetekende vernam met voldoening het door verscheidene leden uitgesproken oordeel, dat, hangende de grote onzekerheid, welke ten aanzien van de nieuwe organisatievormen bestaat, het onjuist zou zijn het beleid thans om te buigen. Ten aanzien van de reorganisatie der luchtdoelartillerie, welke ter sprake werd gebracht, meent de ondergetekende te mogen verwijzen naar hetgeen in paragraaf 15 omtrent dit wapen is vermeld. Behalve de daarin vermelde wijziging van de organisatie van de zware luchtdoelartillerie (i.c. het opheffen van de parate territoriale afdelingen en het oprichten van kernen) is tevens wijziging gebracht, niet in de organisatie, doch in de dislocatie van een aantal afdelingen lichte luchtdoelartillerie. Deze gewijzigde dislocatie was nodig om te voldoen aan de (gewijzigde) inzichten van de luchtmacht met betrekking tot de beveiliging van bepaalde vliegvelden en navigatiestations, en de gewijzigde dislocatie van een aantal squadrons. De ondergetekende onderschrijft niet de mening, dat het vanzelf spreekt, dat de (organisatie der) luchtdoelartillerie straks sterk gewijzigd zal worden. Hij verwijst daartoe naar het gestelde op blz. 16 van de Memorie van Toelichting, waar het volgende te lezen is: Het conventionele, zij het gemoderniseerde middelbare luchtdoelgeschut moet voor de middelbare hoogte nog steeds als het meest doelmatige en economische artilleristische bestrijdingsmiddel beschouwd worden en zal daarom vooralsnog in de organisatie zowel van de strijdkrachten te velde, als van de territoriale luchtverdediging behouden moeten blijven". Wel zal, zoals mede in de Memorie van Toelichting werd uiteengezet, eerlang tot de invoering van geleide projectielen moeten worden overgegaan. Dit betekent de invoering van een nieuw wapen boven de reeds bestaande middelbare en lichte luchtdoelartillerie en beïnvloedt noch de organisatie noch het materieel dezer artilleriesoorten. Inderdaad brengt elke reorganisatie een verplaatsing van het beroepskader met alle moeilijkheden van huisvesting enz., met zich. De ondergetekende is zich daarvan zeer wel bewust en het is mede daarom, dat reorganisaties alleen dan tot stand worden gebracht indien dit onvermijdelijk is. Ten aanzien van de luchtdoelartillerie was dit, zoals thans duidelijk zal zijn, het geval. De kernstaven der mobilisabele divisies en der territoriale regimenten hebben tot doel althans de kernen dezer mobilisabele staven in vredestijd aanwezig te doen zijn, zulks om een snelle mobilisatie mogelijk te maken en de inzetbaarheid der reserve-eenheden te verhogen. De kernstaven zijn in vredestijd belast met de mobilisatievoorbereiding, met het toezicht op beheer en onderhoud van het in de betrokken mobilisatiemagazijnen opgelegde materieel, met de verdere vorming van de reserve-officieren, met de voorbereiding en de leiding der herhalingsoefeningen, alsmede met het voorbereiden van de oorlogsopstellingen. Het inschakelen van de leden van deze staven, dat zijn in de eerste plaats de divisie-, regiments- en bataljonscommandanten bij andere eenheden zou zonder zin zijn. Immers bij de parate divisie zijn divisie-, regiments- en bataljonscommandanten aanwezig en er bestaat geen behoefte om, naast deze commandanten, een ranggenoot te plaatsen. Ook de ondergetekende verheugt zich erover, dat het moreel van de Nederlandse troepen voortdurend verbetert. Hij streeft ernaar dit proces van verbetering voortgang te doen vinden en is in het bijzonder waakzaam ten aanzien van de krijgstucht, welke nog altijd voor verbetering vatbaar is. Immers, moreel en krijgstucht zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden; zonder een goede krijgstucht is een hoog moreel niet denkbaar. In zekere zin is een geleidelijke reorganisatie te prefereren boven een direct diep ingrijpende herschikking van personeel en materieel. Echter mag een reorganisatie niet over te lange tijd worden uitgestrekt. Het ligt in de lijn der verwachtingen, dat omstreeks april 1956 met de aanpassing aan de nieuwe organisatie een aanvang kan worden gemaakt. Veel zal afhankelijk zijn van het tijdstip waarop inderdaad richtlijnen van Saceur worden ontvangen. Zoals reeds in de Memorie van Toelichting werd gesteld, worden deze richtlijnen in de aanvang van 1956 verwacht; de ervaring zal moeten uitwijzen of Saceur in staat zal zijn aan zijn voornemen gevolg te geven. Vaandrigs of kornetten mogen volgens het oordeel van de ondergetekende niet belast worden met het bevel over een compagnie of een batterij. Dat bij een tankeskadron slechts weinig beroepsofficieren en onderofficieren zijn ingedeeld, is juist. Hetzelfde geldt voor alle overeenkomstige onderdelen (compagnie, batterij); het beschikbare aantal beroepsofficieren laat in het algemeen niet toe bij de parate onderdelen meer beroepsofficieren in te delen dan de compagnies- (eskadrons-, batterij") commandant en één luitenant. De overige luitenantsfuncties zijn bezet door reserve-luitenants of vaandrigs (kornetten). De ondergetekende meent, dat het niet juist is om te stellen, dat kostbaar materieel in handen wordt gegeven aan dienstplichtigen, die uit een oogpunt van geoefendheid niet in staat zijn daarmede goed te werken; de dienstplichtigen moeten immers leren om met het (kostbare) materieel om te gaan. Dat hierbij leiding en toezicht nodig is, spreekt vanzelf. Bij de parate onderdelen der luchtdoelartillerie wordt 40 % van de organieke officiersfuncties vervuld door beroeps- of daarmede gelijk te stellen officieren; voor de onderofficiersfuncties bedraagt dit percentage 25. Bij de mobilisabele eenheden zijn deze cijfers onderscheidenlijk 23 en 30 %. De materieelvoorziening van de luchtdoelartillerie ontwikkelt zich bevredigend. In de nationale sector heerste bij de zware luchtdoelartillerie tot voor kort een gebrek aan moderne vuurleidingstoestellen. Deze worden thans regelmatig ontvangen en ingedeeld; de achterstand zal in ± i jaar geheel zijn ingelopen. Een probleem vormt nog het zware tractiematerieel, waarvan de leveringen onder M.D.A.P. niet overeenkwamen met de aanvankelijk gestelde verwachtingen. In het tekort (trekker 6-ton, 6x6) zal thans worden voorzien door eigen aanschaffingen. De ontwikkeling van het vereiste type bevindt zich momenteel in het beproevingsstadium; in het begin van 1957 zal de vereiste bestelling kunnen worden geplaatst. Voor wat betreft de lichte luchtdoelartillerie in de nationale sector is de verdere aangroei van het aantal inzetbare afdelingen afhankelijk van het beschikbaar komen van moderne vuurmonden (40 lang 70), welke zowel uit M.D.A.P.-leveringen als uit eigen aanschaffing beschikbaar komen. De thans parate, en mobilisabele afdelingen zijn geheel van materieel voorzien. De invoering van moderne radar-vuurleiding bij de lichte luchtdoelartillerie van de nationale sector wordt thans bij enige afdelingen beproefd en verder ontwikkeld. De materieelvoorziening van zowel de zware als de lichte luchtdoelartillerie van het legerkorps behoudens de benodigde 6-ton voertuigen geeft geen aanleiding tot opmerkingen. Hetzelfde geldt voor de voorziening voor de gehele luchtdoelartillerie. c. Koninklijke Luchtmacht. Voor een 24-urige (beperkte) paraatheid is voldoende personeel beschikbaar; zulks in ieder geval om de noodzakelijke organen van het me!dings- en gevechtsleidingssysteem te bemannen tot het doen van vliegtuigmeldingen en het in beeld brengen daarvan. Door S.H.A.P.E. is de eis gesteld dat ook de andere Westeuropese N.A.V.O.- landen aan bovenstaande voorwaarde voldoen. De huidige organisatie van het Korps Luchtwacht Dienst is gebaseerd op het 4-wachtsysteem. Van de totale organieke bezetting is ruim 60 pet. aanwezig. In bepaalde gebieden ondervindt de werving van personeel moeilijkheden, verband houdende met geringere bevolkingsdichtheid, algemene gezindheid e.d. Het probleem hoe de kwetsbaarheid van de N.A.V.O.-luchtstrijdkrachten te verminderen met het oog op atoomaanvallen heeft uiteraard reeds geruime tijd de volledige aandacht van S.H.A.P.E. en van de nationale luchtnuchtstaven. Op verzoek van S.H.A.P.E. werd in december 1954 de uitvoering van bouwvoorzieningen ten behoeve van de infrastructuur op voet van conventionele criteria gestopt. Eerst in augustus 1955 werden door S.H.A.P.E. nieuwe algemene richtlijnen gegeven; aanpassing aan de nieuwe conceptie werd door

8 8 S.H.A.P.E. gezocht in een reeds in volle vredestijd te effectueren toestand van gevechtsgereedheid, verspreiding en mobiliteit. Hoe deze maatregelen echter in N.A.V.O.- en nationaal verband, gezien de vele financiële, personele en materiële consequenties moesten worden verwezenlijkt bleef nog een open vraag. S.H.A.P.E. heeft eerst medio september 1955 een nader gedetailleerde visie aan de nationale autoriteiten ter kennisneming voorgelegd, onder aantekening dat het voor de consequenties van zijn visie de goedkeuring van Standing Group heeft verzocht. Naar aanleiding van hetgeen door S.H.A.P.E. in grote lijnen was aanbevolen, en vooruitlopend op definitieve richtlijnen, werd door de luchtmachlstaf onderzocht op welke wijze de ideale toestand zoveel mogelijk kon worden benaderd. Het mogelijke werd onmiddellijk uitgevoerd. De oefening,,cart Blanche" had in dit verband o.m. tot doel het inzicht in de oorlogvoering met kernwapens te verdiepen. De invoering van een beperkte 24-uurs paraatheid was dus reeds enige tijd in voorbereiding, doch zal, gezien de grote behoefte aan speciaal opgeleid personeel, dat een dergelijk 24-uurs systeem vereist, niet voor het eind van dit jaar kunnen worden gerealiseerd. Het verwezenlijken van de verspreiding is een zeer gecompliceerd probleem, dat niet op korte termijn is op te lossen. Vraagstukken in het kader van deze verspreiding, welke oplossing vereisen, zijn o.m.: (?. Het vinden van een aanvaardbaar compromis tussen een economische bedrijfsvoering enerzijds en een tactisch verantwoorde verspreiding van gevechtsklare onderdelen anderzijds. b. Het vinden van een juiste oplossing voor de verhoogde behoeften aan terreinen, personeel en materieel, in het bijzonder transportmiddelen. Uit een voorlopige studie is reeds gebleken, dat èn de onmogelijkheid de verlangde terreinen te verkrijgen èn de hoge kosten er toe moeten leiden, dat er naar een compromis wordt gezocht Van groot belang zal daarbij zijn in hoeverre kosten ten laste van het internationale infrastructuurprogramma kunnen worden gebracht. Ook wordt nagegaan, op welke wijze bij een optredende internationale spanning een verdere spreiding op korte termijn mogelijk is. Zoals reeds eerder werd uiteengezei, is het luchtmachtopbouwplan nog steeds gebaseerd op het zgn. Paris-plan", dat op de bijeenkomst van de Noord-Atlantische Raad te Lissabon in februari 1952 formeel werd aanvaard. Dit,,Paris-plan" is sedert onder handhaving van het oorspronkeüjk vastgestelde totaal aantal vliegtuigen, gewijzigd in de volgende groepering: 6 dagjagersquadrons 6 tactische squadrons 3 nachtjagersquadrons 1 verkenningssquadron 1 transportsquadron. De realisatie van dit plan vordert gestaag en volgens programma. De invoering van nieuwe vliegtuigtypen heeft evenwel herscholing van het personeel voornamelijk in de technische sector noodzakelijk gemaakt, met als gevolg een onderbezetting der squadrons. Bovendien moeten bepaalde technische werkzaamheden worden uitgevoerd verband houdende met de inlevering en vervanging van de oude vliegtuigtypen, hetgeen extra technisch personeel eist. Deze tijdelijke onderbezetting zal blijven bestaan totdat de herscholing, inlevering en vervanging voltooid zijn. De ondergetekende heeft tijdens zijn bezoek aan Engeland een algemeen oriënterende gedachtenwisseling gehad met de verantwoordelijke Britse autoriteiten en tevens enig modern raketten-materieel in ogenschouw genomen. Zijn Engelse collega heeft hem zeer belangrijke inlichtingen verstrekt, welke voor hem aanleiding zijn geweest enige aanvullende vraagpunten aan de raketten-werkgroep voor te leggen en in verband daarmede de in de Memorie van Toelichting aangekondigde aankoop van één raketeenheid in beraad te houden. Over aankoop van Engelse raketten heeft hij zich niet uitgesproken. Ten aanzien van de inschakeling van de Nederlandse industrie bij de verwerving van geleide projectielen zij vermeld, dat de mogelijkheden daarvan anders dan door licentiebouw vrijwel uitgesloten moeten worden geacht. De aan de fabricage voorafgaande ontwikkeling is voor dil soort materieel een jaren vragend proces, waarbij grote technische kennis, ervaring, outillage en beproevingsmogelijkheden, waarover momenteel de Nederlandse industrie niet beschikt, essentieel zijn. Verder is het geenszins een axioma dat de inschakeling van de eigen industrie een snellere aflevering verzekert; dit is volledig afhankelijk van de hierboven aangegeven factoren. Het is duidelijk, dat, zolang niet over het vereiste oefenmateriaal wordt beschikt en dus de mogelijkheid tot oefenen niet is geschapen, geen opleiding voor luchtdoelraketten kan geschieden en zodanige opleiding mitsdien nóg niet plaatsvindt. d. Koninklijke Marine. In de Memorie van Toelichting werd in het aan de Koninklijke Marine gewijde gedeelte geen melding gemaakt van maatregelen ter bescherming van havens en havenwerken tegen aanvallen uit de lucht met atomische wapenen, omdat de luchtafweer te land geen taak der Koninklijke Marine is. In dit opzicht gelden echter mutatis mutandis dezelfde problemen, welke in het algemeen worden geconstateerd ten aanzien van de actieve directe verdediging tegen aanvallen uit de lucht door luchtdoelartillerie in samenwerking met de Koninklijke Luchtmacht. Op het ogenblik is het overgrote deel der reservevloot in Den Helder gestationeerd. Door reserve-schepen elders, hetzij hier te lande, hetzij overzee neer te leggen, wordt de aantrekkelijkheid van Den Helder als doel voor een atomisch bombardement verminderd en de kans op behoud van de vloot vergroot. Aangezien een dergelijke verspreiding echter vele consequenties, onder meer ten aanzien van. de wijze van conservatie en op personeelsgebied, met zich brengt, vraagt deze aangelegenheid diepgaande studie. Een vergelijking van de artillerie van de Nederlandse kruisers met die van de Britse vloot zou naar alle waarschijnlijkheid ten gunste van de Nederlandse schepen uitvallen. Ook in de buitenlandse technische lectuur worden de Nederlandse kruisers gerekend tot de meest moderne ter wereld. Het goedgekeurde vlootplan houdt alle middelen in, welke nodig zijn om de aan de vloot toegedachte taken te kunnen vervullen. De ondergetekende acht zich niet gerechtigd te dezer plaatse een overzicht op te nemen van de samenstelling van de vloten der N.A.V.O.-landen en van die van de Sovjet-republiek en de daarmede militair verbonden landen. Uit een dergelijk overzicht zouden trouwens moeilijk conclusies zijn te trekken zonder diep in te gaan op het voor de diverse N.A.V.O.-landen geldende verschil in taken. Voor een en ander zou een verhandeling onvermijdelijk zijn, welke ver buiten het bestek van deze Memorie van Antwoord zou vallen. De verschillende opmerkingen, gemaakt ten aanzien van de gevolgen van een atomisch bombardement te land, kan de ondergetekende in algemene zin wel onderschrijven. Hij erkent volkomen, dat spreiding der instandhoudingsinrichtingen alleen niet afdoende is en de luchtmacht (en luchtdoelartillerie) bij de verdediging een belangrijke rol zullen moeten spelen; zulks neemt echter niet weg, dat een dergelijke spreiding onder de ogen moet worden gezien. De twijfel gezien de grote oppervlakte, welke door de atomische wapenen kunnen worden bestreken uitgesproken ten aanzien van de stelling, dat de atomische wapenen in verband met de mobiliteit der schepen van geringer invloed op de oorlogvoering ter zee dan op die te land zijn, is de ondergetekende zonder meer niet duidelijk Wellicht wordt voorbij gezien, dat de positie van de doelen op zee in het algemeen aan de tegenstander niet nauwkeurig bekend zijn en dat er op zee een vrijwel onbegrensde spreidingsmogelijkheid bestaat, welke ten volle zal worden uitgebuit. Hij erkent echter volkomen, dat het geleide projectiel ook

9 bij de oorlogvoering ter zee een rol van betekenis zal gaan spelen. Het probleem van het gebruik dier projectielen vanaf schepen is echter, zoals hij in de Memorie van Toelichting reeds aangaf, op het ogenblik nog niet zo ver opgelost, dat deze reeds algemeen als een operationeel wapen kunnen worden ingevoerd. De Regering aanvaardt ten volle de financiële consequenties van haar beslissing, de verdediging van Nederlands Nieuw- Guinea aan de Koninklijke Marine op te dragen. Zij doet dit o.m. door een verschuiving van gelden van hoofdstuk VIIIA naar hoofdstuk VIII B. Dit neemt echter niet weg, dat de reeds aanvaarde taken, waaronder dus ook die in genoemd gebiedsdeel onder meer door kostenstijging steeds hogere eisen gaan stellen en dat het dus bij gelijkblijven van het plafond onvermijdelijk is, dat er binnen de begroting spanningen ontstaan, welke het noodzakelijk maken bij het nemen van nieuwe beslissingen de grootst mogelijke voorzichtigheid te betrachten. Het gestelde op bladzijde 18 rechterkolom, alinea 6, van de Memorie van Toelichting beoogde slechts dit tot uitdrukking te brengen. De in de Memorie van Toelichting bedoelde studie van de vraag, op welke wijze een hogere graad van paraatheid en daarmede een grotere mobiliteit van de reservevloot kan worden verkregen, is nog niet beëindigd, zodat de vraag of aan de verlangens der N.A.V.O.-bevelhebbers kan worden voldaan, nog niet kan worden beantwoord. Dit houdt mede in, dat de ondergetekende nog niet kan aangeven hoe de personeels- en financiële moeilijkheden, welke dit vraagstuk meebrengt, zullen worden opgelost. 4. Beschouwingen van financiële aard De ondergetekende moge er op wijzen, dat een tijdig onderkennen van nieuwe ontwikkelingen uiteraard nog niet medebrengt, dat zij meteen in al hun consequenties tot uitdrukking kunnen worden gebracht. Doch bovendien zou een volledig veiligstellen van de financiering van elke toekomstige ontwikkeling zo dit al mogelijk ware niet slechts tot een langdurig ongebruikt laten van begrotingsgelden leiden, doch tevens, gegeven het totaal der voor de defensie beschikbare middelen, tot een afwachtende houding dwingen, waarbij de paraatheid thans en in de eerstvolgende jaren aan een meer veraf gelegen toekomst zou worden opgeofferd. Hij heeft volledig begrip voor het verlangen van de Kamer, zo spoedig mogelijk omstandig te worden ingelicht omtrent de financiële en materiële mogelijkheden en onmogelijkheden van de defensie-inspanning in de nabije toekomst, en in dat verband omtrent de richting, waarin de oplossing van de thans bestaande problemen wordt gezocht. Hij moet echter in de eerste plaats herinneren aan hetgeen hij hiervóór in paragraaf 3 heeft medegedeeld, namelijk dat op dit ogenblik de richtlijnen inzake nieuwe organisatievormen en eventueel nieuwe uitrusting voor de landstrijdkrachten nog niet zijn uitgewerkt, zodat nog zelfs bij benadering niet kan worden bepaald, welke financiële en materiële consequenties de reorganisaties bij dit krijgsmachtdeel zullen hebben. Ook is nog geheel onzeker, wat de invoering van geleide projectielen in onze luchtverdediging en bij de vloot zal gaan kosten. Bovendien is voor een nieuw plan overleg in de N.A.V.O. nodig, dat nog evenmin aan de gang is kunnen komen door de nog bestaande onzekerheden in de consequenties van de atomische oorlogvoering. Tenslotte en eigenlijk bovenal is er nog geen enkele aanwijzing, of, en zo ja, in welke omvang, de Regering der Verenigde Staten na 1 januari 1957 de wapenhulp zal voortzetten. Het op de begroting voor de Bescherming Bevolking uitgetrokken bedrag ad 15 min. is het maximumbedrag, dat voor deze zorg onder het defensieplafond is kunnen worden gebracht. De ondergetekende is van mening, dat voor de Bescherming Bevolking een eigen programma moet worden opgesteld, waarin weliswaar de samenhang met de militaire defensie moet worden bewaard, doch dat overigens geheel op eigen merites 9 moet worden beoordeeld, ook voor wat betreft de financieringsmogelijkheden. Dat zulks zou kunnen leiden tot een afzonderlijk B.B.-plafond naast dat, gesteld voor de zuiver militaire defensie, beseft de ondergetekende. Zoals hij hiervoren reeds heeft verklaard, is het de ondergetekende thans niet mogelijk de onzekerheid over het na 1957 te voeren beleid op te heffen. Voor het huidige en ook voor 1956 zijn echter nog geen maatregelen nodig om de opbouw van de strijdkrachten volgens de bestaande plannen te wijzigen of te vertragen, behoudens een zekere temporisatie in de bouwwerken. Het defensiebeleid kan naar zijn mening onder de bestaande omstandigheden niet anders worden gevoerd, dan thans geschiedt. Inderdaad worden, vóórdat nieuw materieel wordt ingevoerd, gegevens over het gebruik daarvan van de leverancier ontvangen. Omstandigheden in het buitenland verschillen echter dikwijls vrij aanzienlijk van die in Nederland, zodat nimmer geheel op ontvangen gegevens kan worden afgegaan, doch eigen ervaringen moeten worden afgewacht. De geest van de comptabiliteitswetgeving laat niet toe reserveringen te doen voor vervangingen, waarvan het tijdstip in een niet te bepalen toekomst ligt. Ofschoon dus in het beleid uiteraard de noodzaak van vervanging van materieel wegens tactische veroudering in de toekomst wordt voorzien, kan daaraan geen financiële uitdrukking worden gegeven, voordat die vervanging concreet voor de deur staat. Van het uit de periode 1951/1954 stammende bedrag ad 230 min., werd 74 min. oorspronkelijk bestemd voor de aanschaffing van 28 nachtjagers met onderdelen en gronduitrusting. Nu deze vliegtuigen evenals de andere 28 nachtjagers uit M.D.A.P. zullen worden verkregen, zal het bedrag grotendeels bestemd moeten blijven voor de uit de overname van het O.S.P.-Huntercontract voortvloeiende verplichtingen (vergelijke de Memorie van Toelichting blz. 17, rechterkolom bovenaan). Omtrent deze laatste zal een suppletoir begrotingsvoorstel worden ingediend, teneinde, binnen de thans beschikbare gelden, het artikel 110 Vliegtuigen" aan de nieuwe situatie aan te passen. Voor het resterende bedrag ad 156 min. is inmiddels kredietopening verleend voor de volgende bestedingen: Aanschaffing van oorlogsmaterieel, voornamelijk verband houdende met het mobilisabel maken van de 6e divisie en bijbehorende legeronderdelen in 1956 ƒ 65 min. Aanvulling oorlogsvoorraden verbruiksmaterieel 9 min. Aanschaffingen t.b.v. de grondinstallatie van de luchtmacht 14 min. Radiomaterieel (20 Watt klasse) 16 min. Strategische voorzieningen 9 min. Bouwwerken 12 min. Onderhoud van materieel 22 min. Reis- en verplaatsingskosten e.d 9 min. Totaal ƒ 156 min. De onderhoudsbedragen in de jaarbegroting 1955 zijn in belangrijke mate afgestemd op bovengenoemd bedrag ad 22 min. (vide o.a. de toelichting op de artikelen 49 en 110 in de Memorie van Toelichting bij de begroting 1956). De kosten welke voor de aanvulling der voorraden nog ten laste van de volgende begrotingen zullen moeten komen, hangen samen met het grote verschil dat momenteel nog bestaat niet slechts in Nederland, doch ook in de meeste andere N.A.V.O.-landen tussen de in werkelijkheid reeds gevormde oorlogsvoorraden en het niveau daarvan, dat door de N.A.V.O. militaire autoriteiten als uiteindelijk doel wordt aanbevolen. Hoewel de voorraden materieel en munitie eind 1957 tot een redelijk te achten niveau zullen zijn opgevoerd, voldoen zij dan nog niet aan de S.H.A.P.E.-maatstaven. Met de verdere aanvulling tot het door S.H.A.P.E. gewenste niveau zou nog een zeer belangrijk bedrag gemoeid zijn. In hoeverre in de toekomst aan deze behoefte tegemoetgekomen zal kunnen worden, kan thans nog niet worden overzien. I 4100 VIIIA 12 2

10 10 De kosten van instandhouding der bewapening, terzake waarvan voor de jaren na 1957 nog geen voorzieningen zijn getroffen, hangen geheel samen met het vervangingsproblccm, waarover hiervóór reeds is gesproken. Voordat vele thans bestaande onzekerheden zijn opgeheven, kan niet worden geraamd, hoe veel de vervangingskosten na 1957 zullen gaan bedragcn. Met de laatste zin van blz. 20 van de Memorie van Toelichting, waarin werd gesteld dat het inhalen van de achterstand ingezet in 1954 in 1955 wordt versneld als gevolg van de verlaging van het begrotingsplafond tot 1350 min. per jaar, werd het volgende bedoeld: Zoals vlak daarboven werd aangegeven, is in 1954 het totaalbedrag van de met derden afgesloten verbintenissen, uitgedrukt in de voor dat jaar nieuw toegewezen middelen, opgelopen tot 113%. Met andere woorden: het was in 1954 mogelijk een groter bedrag voor materieelaanschaf te besteden dan daarvoor in de toenmalige defensiebegroting van 1500 min. was begrepen. Met de overschrijding ad 13% werd de in de jaren 1951 t/m 1953 opgelopen achterstand gedeeltelijk ingelopen. In de begroting 1955 werd, als gevolg van de verlaging van het defensieplafond tot 1350 min., voor materieelaanschaffingen uiteraard een aanmerkelijk lager bedrag beschikbaar gesteld dan in Daar de aanschaffingsactiviteit echter niet verminderde, zal in 1955 het hiervoor in de begroting opgenomen bedrag met een aanmerkelijk hoger percentage worden overschreden, dan de 13% in 1954 en de achterstand uit de jaren 1951 t/m 1953 met een groter deel dan in 1954 ingelopen. Met betrekking tot de achterstand in de betalingen bestaat een ongeveer gelijke situatie. Het niveau van de defensiebegrotingen komt eerst enige tijd later in de uitgaven tot uitdrukking. De verlaging van de begroting 1955 tot 1350 min. zal dan ook eerst op een later tijdstip tot een overeenkomstige verlaging der kasuitgaven leiden, doch heeft in 1955 reeds het directe effect dat het verschil tussen de begroting en het bedrag der kasuitgaven aanmerkelijk is vergroot. Ook het inhalen van de achterstand in de betalingen ten opzichte van de begrotingsbedragen is derhalve door de verlaging van het begrotingsniveau in 1955 versneld. Op den duur zal, behoudens tijdelijke schommelingen, het niveau van de defensie-uitgaven uiteraard gelijk worden aan dat van de begrotingen. Dit tijdstip is min of meer onafhankelijk van het plaatsen van bestellingen op lange termijn. Het wordt nl. bereikt op het moment dat de afwikkeling van in het vorige jaar geplaatste bestellingen gelijke tred houdt met het sluiten van nieuwe orders. De grootte van de dan ongeveer gelijkblijvende overheveling" wordt enerzijds bepaald door de grootte van het voor materieelaanschaffingen beschikbare bedrag en anderzijds door de periode, welke gemiddeld verloopt tussen het plaatsen van een opdracht en de uitvoering hiervan. Een voorbeeld moge zulks verduidelijken. Indien bij een begroting van 1350 min. het voor materieelaanschaffingen beschikbare bedrag 650 min. bedraagt, waarvan de onderbrenging in contracten zich regelmatig over het gehele jaar spreidt, dan zal de overheveling bij een gemiddelde afleveringstermijn van de leveranciers van ± i jaar ca. 325 min. bedragen (dit zijn in het algemeen orders, welke na 1 juli van het jaar zijn afgesloten). Bij deze veronderstelling zullen echter in het begin van het jaar afleveringen plaats vinden tot een totaalbedrag ad eveneens ca. 325 min. wegens de in de tweede helft van het vorige jaar gesloten orders. Onder deze omstandigheden naderen begrotingsniveau en kasuitgaven elkaar. Een overheveling van ± 500 min. bij een begrotingsbedrag voor materieelaanschaffingen van 650 min. duidt, bij een gelijkmatige spreiding van orders en uitlevering over het jaar, op een gemiddelde afleveringstermijn van ca. 10 maanden. De extra-uitgaven, veroorzaakt door de in de punten a, h en c op blz. 19 van de Memorie van Toelichting genoemde factoren, zijn: a. een extra salarislast (voor het militaire en het burgerpersoneel en met inbegrip van de pensioenen) in de begrotingen van de ministeries van Oorlog en van Marine van tezamen 70 min. b. eigen voorzieningen als gevolg van wijzigingen in de M.D.A.-programmering: 30 min. c. financiële consequenties van technische ontwikkelingen, welke door het gehele kostenbeeld heenlopen en daaruit uiterst bezwaarlijk zijn af te scheiden en te totaliseren. Ook naar het oordeel van de ondergetekende is een bijzonder intensieve controle noodzakelijk op de besteding van de gelden voor het zo omvangrijke militaire apparaat. Hij meent echter dat de controle, zoals deze thans plaats vindt, aan redelijk te stellen eisen voldoet. Een eerste controle heeft reeds plaats bij het opstellen van de begroting, waarbij tot in vergaande details de doelmatigheid van de voorgenomen bestedingen in beschouwing wordt genomen. Het resultaat hiervan is onder meer het jaarlijkse goederenprogramma voor land- en luchtmacht. De uitvoering van de begroting zelve, en daarmede tevens van het goederenprogramma, is wederom gebonden aan een doelmatigheidsonderzoek van alle voorgenomen bestedingen. Geen besteding kan tot uitvoering worden gebracht voordat opnieuw, niet alleen de urgentie, doch ook de doelmatigheid daarvan is onderzocht en bovendien de wetmatigheid in beschouwing is genomen. Nadat aldus de voornemens tot het aangaan van verplichtingen in twee stadia zijn gezeefd, wordt op de afwikkeling hiervan nauwkeurig toegezien. Na de ontvangst der goederen wordt èn door de accountantsdienst van ondergetekende's ministerie èn door de inspecteur der militaire administratie een intensieve controle uitgeoefend. Deze controle strekt zich onder meer uit tot de geld- en goederenbeweging. Laatstgenoemde organen brengen daarvan regelmatig rapport aan de ondergetekende uit, welke rapporten tevens ter kennisneming en beoordeling worden gezonden aan de algemene rekenkamer. Bij dit gehele systeem van doel- en wetmatigheidscontrole zijn ambtenaren van het ministerie van financiën ten nauwste betrokken, terwijl ook ambtenaren van de algemene rekenkamer in het gehele controleproces, waar zulks mogelijk is, worden ingeschakeld. De rapporten van de algemene rekenkamer en van de ambtelijke controleorganen zijn desverlangd ter inzage en beschikking van de defensiecommissie, die zich door onderzoek hiervan en door het vragen van iedere eventueel nodig geachte nadere inlichting ervan kan vergewissen, of de door het parlement toegewezen gelden op de juiste wijze worden besteed. Voor deze taak is, naar het voorkomt, de outillage van de defensiecommissie alleszins toereikend. De ondergetekende ontkent, dat een wel zeer royaal en al te gemakkelijk gebruik van artikel 24 van de Comptabiliteitswet wordt gemaakt. Uitsluitend die artikelen worden aangewezen waarop materiële uitgaven worden geraamd en ten aanzien waarvan in de praktijk de noodzaak van toepassing van art. 24 der Comptabiliteitswet is bewezen. Een en andermaal moesten bij suppletoire wet alsnog enige artikelen worden aangewezen. De huidige redactie van artikel V is in samenwerking met de desbetreffende commissie van rapporteurs tot stand gekomen (gedrukte stukken zitting , no. 2451, no. 4) en beoogt een wettelijke grondslag te verlenen aan een vereenvoudigde comptabele en administratieve procedure. Deze eenvoudige procedure heeft aanzienlijk bijgedragen tot een doelmatige besteding der gelden binnen het bestaande begrotingsplafond. Juist de omstandigheid, dat de gelden beschikbaar bleven, heeft het mogelijk gemaakt de besteding op de meest doelmatige wijze te doen plaatsvinden. De ondergetekende kan niet inzien, dat een beperking van de toepassing van dit artikel wenselijk zou zijn. Van het gebruik daarvan wordt opening van zaken gegeven aan de algemene rekenkamer, alsmede aan ondergetekende's ambtgenoot van Financiën. De aard en de omvang van het vlootplan, alsmede het feit, dat dit plan sedert 1949 nagenoeg ongewijzigd kan worden gehandhaafd en uitgevoerd, zijn even zovele oorzaken, dat de procedure van artikel V voor hoofdstuk VIII B niet in overweging behoefde te worden genomen.

11 11 5. Verdediging van de rijksdelen overzee De ondergetekende heeft met leedwezen kennis genomen van de teleurstelling, geuit over het feit dat de beschouwingen over dit belangrijke onderdeel in de Memorie van Toelichting zo summier zijn gehouden. Hij betreurt dan ook, dat hij de leden, die met belangstelling naar een uitvoerige uiteenzetting, vooral over de defensie van Nederlands Nieuw-Guinea, uitzien, opnieuw moet teleurstellen. Een dergelijke uiteenzetting immers zou alleen kunnen plaats hebben onder vermelding van details omtrent dislocatie en sterkte, alsmede het voorgenomen tactisch gebruik der overzee gestationeerde strijdkrachten. Met het oog op het landsbelang meent de ondergetekende, evenals het vorig jaar, ook dit jaar deze detailgegevens te dezer plaatse niet te mogen verstrekken. Hij kan echter de verzekering geven, dat de defensie van de Overzeese Rijksdelen en in het bijzonder die van Nederlands Nieuw-Guinea zijn voortdurende en volle aandacht heeft. Voor wat betreft het achterlaten van bescheiden op Ifar moge worden verwezen naar de ter zake door de afgevaardigde, de heer Vermeer, ingediende vragen. Zodra het ingestelde onderzoek zal zijn beëindigd, zal beantwoording plaats hebben. AI het mogelijke wordt gedaan om variatie in het menu van de voeding in Nederlands Nieuw-Guinea te brengen, doch de zeer beperkte mate, waarin verse groenten, aardappelen en fruit ter plaatse verkrijgbaar zijn, zomede de beperkte mogelijkheden van verscheping van vrieskamerartikelen vormen in deze een belangrijk bezwaar. Het voorzien in mogelijkheden tot ontspanning heeft de voortdurende aandacht van ondergetekende. De veelal kleine plaatselijke burgergemeenschap maakt echter, dat het zo belangrijke huiselijke verkeer slechts in zeer beperkte mate mogelijk is; juist het ontbreken hiervan vormt vaak een groot gemis. Er wordt ernstig gestreefd naar uitbreiding van de mogelijkheid tot uitzending van gezinnen. In juli van dit jaar heeft de Vlagofficier Personeel, vergezeld door het Hoofd van het bureau Ontwikkeling, Sport & Ontspanning een reis door Nederlands Nieuw-Guinea gemaakt, waarbij alle schepen en kampementen werden bezocht. Daarbij is gebleken, dat de op een schip geplaatsten, door het leven aan boord en de grotere afwisseling, beter worden bezig gehouden dan degenen die aan de wal dienen. Het streven is dan ook al het vlootpersoneel gedurende het verblijf in Nieuw-Guinea zoveel mogelijk een vaarbeurt te geven. Dit kan onder de bestaande omstandigheden niet voor mariniers en personeel van de Marineluchtvaartdienst. Getracht wordt de avonden te vullen met goede filmprogramma's, sport en spel in de kantines e.d. De faciliteiten voor sportbeoefening zijn nog niet voldoende, doch zullen na gereedkomen van de nieuwbouw aanzienlijk worden verruimd. In studie is het verruimen van de mogelijkheden voor het beoefenen van watersport; uitzending van enige zeegaande en een groter aantal kleinere jachten wordt overwogen. Plaatselijk worden prauwen ten gebruike bij de vissport aangeschaft. Verwacht wordt dat in 1956 het met overheidssteun door Oost en West" te Biak te bouwen, voor alle gezindten toegankelijk te stellen Christelijk-protestants militaire tehuis, gereed zal komen. Er wordt tenslotte naar gestreefd aan de besteding van de vrije tijd leiding te geven. Verwacht wordt, dat het nieuwe kamp Biak medio 1956 gedeeltelijk, begin 1957 grotendeels en medio 1957 geheel in gebruik zal zijn genomen. De in de Verenigde Staten aangekochte 15 Martin Marinervliegtuigen worden eerst naar Nederland overgevlogen, teneinde deze alhier nog aan een intensieve technisch controle te kunnen onderwerpen, alvorens ze naar de tropen uit te zenden. 6. Personeelsbeleid Het stemt de ondergetekende tot voldoening, dat vele leden instemmen met de maatregelen, welke hij heeft genomen of in het vooruitzicht gesteld teneinde in de behoefte aan personeel te voldoen. Hij begrijpt, dat vrij algemeen de vrees werd uitgesproken dat in verband met de snel voortschrijdende mechanisatie der krijgsmachtonderdelen de tekorten aan technisch personeel wel eens eerder zullen kunnen toe- dan afnemen. Er wordt gedaan wat binnen redelijke grenzen mogelijk is om aan de steeds groter wordende vraag naar personeel in de technische sector te voldoen. Nagegaan wordt of, behalve de maatregelen, welke daartoe reeds zijn genomen en die zijn vermeld in de Memorie van Toelichting onder meer intensivering van de technische opleidingen binnen de strijdkrachten en verhoging van de aantallen op rijkskosten studerende officieren en onderofficieren onderscheidenlijk aan de Technische Hogeschool en de M.T.S. en, wellicht op nog doelmatiger wijze dan thans reeds plaats heeft van technisch opgeleide dienstplichtigen kan worden gebruik gemaakt. In dit verband moge de aandacht worden gevestigd op de instelling van de Commissie inzake de dienstplicht van academici en medici onder voorzitterschap van Prof. Dr. G. J. Sizoo (Staatscourant 24 december 1954, nr. 250) en de daarmede nauw samenwerkende militair-technische commissie welke op 5 augustus 1955 is geïnstalleerd. Bij vergelijking van de aantallen officieren op eenzelfde datum van twee opeenvolgende jaren heeft het weinig nut deze aantallen rangsgewijs in beschouwingen te nemen omdat telkens verschuivingen plaats vinden door bevorderingen. Zo zijn in de periode van 1 maart 1955 tot en met 1 november kapiteins bevorderd tot majoor en 42 majoors bevorderd tot luitenant-kolonel, zodat de per 1 maart 1955 geconstateerde achteruitgang van 8 majoors intussen afgezien van een enkele dienstverlating in deze rang al is verkeerd in een vooruitgang van 138. Wordt de totale sterkte van het officierskorps bezien, dan blijkt dat deze in de periode van 1 maart 1954 tot 1 maart 1955 is toegenomen met 319, d.i. 42,5 % van de op de eerstgenoemde datum bestaande achterstand. De mededeling op blz. 19 van de Memorie van Toelichting bij de ontwerp-begroting voor 1955, dat in 1954 en in het voorjaar van 1955 via de onderofficiersschool 1354 beroepsonderofficieren tér beschikking zouden komen, berust op een vergissing ten aanzien van de duur van de opleiding. De bedoelde adspiranten konden en kunnen eerst in 1955 en de eerste maanden van 1956 als onderofficier te werk worden gesteld. Dit betekent echter slechts een verschuiving, die geen invloed heeft op de geschetste wijze van aanvulling van de tekorten in de onderofficiersrangen in de tweede fase van de legeropbouw. Er heeft dus geen misschatting van de aantallen plaats gehad, doch een misschatting van de tijdstippen waarop een bepaald aantal ter beschikking zou komen. Inderdaad heeft zich in 1954 en 1955 een geringer aantal kandidaten voor de K.M.A. gemeld dan in de daaraan voorafgaande jaren het geval is geweest. Nochtans wordt niet onderschreven dat een soepeler maatstaf ten aanzien van de selectieeisen het aantal jaarlijks te benoemen officieren zal verhogen. Er zouden weliswaar meer cadetten worden aangenomen, doch vrij veel van hen zouden reeds tijdens de K.M.A.-jaren wegens gebleken ongeschiktheid weer aan de burgermaatschappij moeten worden teruggegeven. Aan de officieren behoren nu eenmaal hoge eisen te worden gesteld, vooral ook omdat de ouders van de dienstplichtigen de zekerheid moeten hebben, dat hun zoons in de militaire dienst op de juiste wijze worden opgevangen en geleid. Het officiersberoep is een zeer mooi, maar moeilijk beroep. Verlaging van de selectie-eisen zou, om in meer officieren te resulteren, onvermijdelijk met zich moeten medebrengen, dat de eisen, welke thans voor een benoeming tot officier worden aangelegd, eveneens zouden moeten worden verlaagd. Van de ondergetekende kan daartoe geen medewerking worden verwacht. Dat bij de selectie te krampachtig wordt vastgehouden aan een voorgeschreven schema en dat dit schema onvoldoende rekening houdt met de uiteenlopende eisen voor de verschillende categorieën officieren, wordt ontkend. De selectie immers heeft plaats door een commissie bestaande uit een vijftal opperen hoofdofficieren waaronder de Gouverneur van de K.M.A., waarvoor de kandidaten één voor één verschijnen. Deze commissie beschikt, om zich een oordeel over de kandi-

12 daten te kunnen vormen, mede over de resultaten van het gehouden psychotechnisch onderzoek, de medische keuring, het oordeel van de directeur van de H.B.S. of de rector van het gymnasium, de bij het middelbaar of voorbereidend hoger onderwijs verkregen cijferlijsten en eventueel verder verkregen inlichtingen. De werving van adelborsten en cadetten is dit jaar als volgt verlopen: Totaal aantal aanmeldingen.... Afgewezen i.v.m. leeftijd, onvoldoende schoolopleiding en burgerlijke staat 2 Medisch ongeschikt Trokken zich terug of tijdens selectie Voorgedragen voor benoeming tot adelborst of cadet Trokken zich hierna alsnog terug.. Adelborsten Cadetten Per 1 september 1955 geplaatst Onder de 87 geplaatste cadetten bevinden zich 2 Ster-M.T.S.- ers, die de verkorte (éénjarige) opleiding volgen. Van de 87 toegelaten cadetten werden er 58 geplaatst bij de Koninklijke Landmacht en 29 bij de Koninklijke Luchtmacht. De verdeling en de behoefte bij de onderscheidene wapens en dienstvakken op de Koninklijke Militaire Academie was als volgt: Koninklijke 92 1 Wapen c.q. dienstvak Behoefte Geplaatst Landmacht Militaire administratie Koninklijke Technische dienst Luchtmacht Ster-MTS'er 3+ 1 Ster-MTS'er Zoals reeds in de Memorie van Toelichting werd medegedeeld en eveneens duidelijk uit vorenstaande gegevens blijkt, liggen de tekorten hoofdzakelijk in de technische sector. Zowel in 1954 als in 1955 motiveerde 27 % van de gegadigden voor de K.M.A. hun aanmelding met de mededeling, dat zij hun sollicitatie hadden ingediend mede naar aanleiding van een op school gehouden lezing. Na de gehouden selecties bleek, dat over de jaren 1954 en 1955 respectievelijk 30,5 % en 33 % van de op de K.M.A. geplaatste cadetten tot voornoemde categorie behoorden. Ter vermijding van ieder misverstand over deze militaire voorlichting wordt hierbij nog opgemerkt, dat anders dan helaas nog steeds door velen wordt verondersteld geen propaganda voor leger of luchtmacht wordt gemaakt, doch reële voorlichting in de ruimste zin van het woord met betrekking tot de dienst bij leger en luchtmacht wordt gegeven. De ondergetekende is er van overtuigd dat met de militaire voorlichting op de V.H.M.O.-scholen krachtig moet worden voortgegaan. 12 Het manpower-budget" is een van de belangrijkste vraagstukken, welke thans in studie zijn bij de Commissie Algemene Verdedigingsvoorbereiding, waarbij de opperofficier, chef van de gezamenlijke staf van de Verenigde Chefs van Staven, de functie van secretaris vervult. De career-planning" is nog in studie bij de desbetreffende commissies voor de land- en luchtmacht. Er moet, het moge nog eens worden herhaald, vooral niet worden gedacht dat bij land- en luchtmacht thans geen career-planning plaats heeft, al geschiedt deze dan niet volgens een speciaal voor dit doel samengesteld voorschrift. Door de commissies zijn de systemen van career-planning bestudeerd, welke bij de strijdkrachten van andere landen worden gevolgd. Hoewel van deze studie ongetwijfeld veel profijt is getrokken, heeft deze ons toch ook doen zien, dat wij in Nederland ook op dit gebied zeker niet achter liggen en dat in het personeelsbeheer bij onze strijdmacht met name zeer veel rekening kan worden en ook wordt gehouden met de persoonlijke belangen van hen, die van die strijdmacht deel uitmaken. Ér kan wat dit betreft niet zo heel veel van de grote buitenlandse strijdmachten worden overgenomen. Meestal is daar de specialisatie naar onze begrippen te ver doorgevoerd en is deze dikwijls anders gericht. De career-planning gaat er van uit, dat nauwkeurig bekend is hoeveel verschillende functies er zijn, dat er beschikt wordt over een juiste omschrijving van die functies en dat bekend is hoeveel van elk van deze functies tenminste vervuld moeten worden. De career-planning zal het verband tussen deze functies moeten vastleggen in die zin, dat er groepen van functies gevormd moeten worden, binnen welke de militairen de gelegenheid hebben van de lagere functies in de hogere te komen. Dit is in grote lijnen de theorie, welke aan het voorschrift betreffende de career-planning ten grondslag moet liggen. De praktijk blijkt zich nu in de loop der jaren reeds in vorenstaande zin te hebben ontwikkeld. Bij het leger zijn de functies gegroepeerd in wapens en dienstvakken, waarvan het aantal in verband met de voortschrijdende specialisatie geleidelijk is uitgebreid. Voorts heeft de praktijk het in het leven roepen van verschillende opleidingen, welke er op zijn gericht de militairen voor hun toekomstige functies geschikt te maken, noodzakelijk gemaakt. De luchtmacht geeft een overeenkomstig ontwikkelingsbeeld te zien, hoewel hier nog niet is overgegaan tot het indelen van de officieren in verschillende dienstgroepen. Aan dit verre van eenvoudige vraagstuk wordt zeer veel aandacht besteed. Het zal uit doelmatigheidsoverwegingen aan de hand van de zich in de praktijk gevormde behoeften tot oplossing moeten worden gebracht. Het is de bedoeling van de ondergetekende de in de praktijk gegroeide career-planning te zijner tijd in algemene richtlijnen vast te leggen. Het is niet waarschijnlijk dat het tot nu toe gevolgde systeem van opleiding en indeling dan veel wijziging zal behoeven te ondergaan, omdat hierin reeds voortdurend met de zich veranderende omstandigheden is rekening gehouden. Bij de toelating van reserve-officieren tot een lang verband" wordt voortdurend in het oog gehouden, dat enerzijds het normale promotieverloop van de echte" beroepsofficieren verzekerd moet blijven en anderzijds zowel de reeds aanwezige als de nieuwe langverbanders een redelijke zekerheid moeten hebben, dat zij niet op een voor hen ontijdig moment plaats zullen moeten maken voor echte" beroepsofficieren. Ook de promotiemogelijkheden dienen voor hen open te blijven. Het maximum aantal langverbanders, dat met inachtneming van deze criteria kan worden toegelaten, is nog niet bereikt. Het totale resultaat van de werving voor de Koninklijke Landmacht in de periode 1 maart 1954 tot 1 maart 1955 bedroeg 1875 man; hiertegenover stond een verloop van 952 man. De totaal aanwezige sterkte aan beroepspersoneel en daarmee gelijkgestelden bedroeg op 1 maart 1954 plm en op 1 maart 1955 plm *) man. Het verloop, uitgedrukt in een percentage, bedroeg dus ruim 4 % van de gemiddelde aanwezige sterkte. Bij de Koninklijke Luchtmacht zijn in dezelfde periode 1130 man geworven, waartegenover een verloop staat van 370 man. De gemiddelde aanwezige sterkte be-

13 13 droeg hier plm *) man, zodat bij de Koninklijke Luchtmacht het verloop op bijna 4,4 % van de aanwezige sterkte moet worden gesteld. In de met *) gemerkte sterktegetallen zijn mede opgenomen de officieren van het dienstvak van de geneeskundige dienst, alsmede de verschillende categorieën die in opleiding zijn tot beroepsmilitair. Niet opgenomen zijn de reserve-officieren, die tijdelijk nadienen en de als reservist vrijwillig nadienende dienstplichtigen. Bij het in beschouwing nemen van de tabellen betreffende de behoefte aan officieren bij de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht, voorkomende op de bladzijden 12 en 23 van de Memorie van Toelichting bij de ontwerp-begroting voor 1955, dient in aanmerking te worden genomen, dat de organisatieschema's, waarvan een dergelijke tabel de samenvatting vormt, voortdurend aan verandering onderhevig zijn. Deze schema's worden niet op een bepaald moment voor alle onderdelen van de Koninklijke Landmacht of de Koninklijke Luchtmacht gelijktijdig opgesteld, doch zijn, omdat de opbouw van beide krijgsmachtdelen nog in volle gang is, aan wijzigingen onderhevig. Een eenmaal ingediend organisatieschema, waarin tot uitdrukking is gebracht, welke rangen aan de verschillende functies behoren te zijn verbonden, moet dikwijls na verloop van betrekkelijk korte tijd op verschillende punten worden herzien, hetzij omdat in de praktijk blijkt, dat de betekenis van bepaalde functies is overschat of onderschat, hetzij doordat de eisen die aan een functie worden gesteld aan wijziging onderhevig zijn. In dit laatste geval zal, onder omstandigheden als de tegenwoordige, dikwijls een verzwaring van eisen worden geconstateerd. Er is dus steeds een proces gaande van waardering en herwaardering van de verschillende functies. Dit heeft tot gevolg, dat in de rangsgewijze onderscheidingen der behoeftecijfers nog verschuivingen plaatsvinden. Daarenboven blijkt van tijd tot tijd, dat het reden heeft, in de organisatieschema's bepaalde functies te doen vervallen of in te voegen, zodat ook de totale benodigde sterkte aan verandering onderhevig is. Zo is het te verklaren, dat de in 1954 verstrekte overzichten van de behoeftecijfers, die een samenvatting waren van de op 1 maart van dat jaar geldende organisatieschema's, niet geheel meer kunnen worden aangehouden, vooral wat de onderscheiding naar de rangen en naar de wapens en dienstvakken betreft. Het hieronder volgende overzicht geeft een beeld van de bedoelde veranderingen ten aanzien van de officieren bij de Koninklijke Landmacht in de periode van 1 maart 1954 tot 1 maart Een verdeling over de wapens en dienstvakken is hierbij achterwege gelaten omdat deze, door het vele over en weer dienen" toch weinig inzicht geeft. De cijfers per 1 maart 1955 zijn afgerond. Organieke behoefte aan officieren bij de Koninklijke Landmacht in 1957: volgens de gegevens bekend op resp. 1 maart 1954') 1 maart 1955 opperofficieren kolonels luitenant-kolonels majoors kapiteins luitenants Totaal Uit dit staatje blijkt, dat een niet onaanzienlijke verschuiving naar boven heeft plaats gevonden, waardoor uiteraard de promotiekansen voor de subalterne officieren zijn verbeterd. Deze tendens gaat voort. Het gevolg hiervan is een verhoging van de toelaatbare" aantallen beroepsofficieren, zoals deze zijn berekend op blz. 29 van de Memorie van Toelichting bij de ontwerp-begroting voor Wordt de daar gevolgde methode van berekening toegepast ten aanzien van de vorenvermelde behoeftecijfers per 1 maart 1955, dan moet worden uitgegaan van = 640 beroepsofficieren met de rang van luitenant-kolonel of een hogere rang. Deze 640 officieren ') Vgl. Memorie van Toelichting 1955, blz. 12. vormen, volgens de in 1954 aangenomen percentages, 24,6% van het totale toelaatbare" aantal beroepsofficieren. Een eenvoudige berekening, met toepassing van de bedoelde percentages voor de overige rangen, leert dat voorts aan beroepsofficieren toelaatbaar" zijn: 556 majoors, 694 kapiteins en 710 luitenants. Het totale toelaatbare" aantal is dus = Bij vergelijking van dit getal met het op 1 maart 1955 aanwezige aantal beroepsofficieren moeten de officieren voor speciale diensten, de officieren technisch opzichter, de onderluitenants en de technische opzichters buiten beschouwing worden gelaten, omdat deze buiten het normale promotieverloop dat immers het eigenlijke object van de onderhavige beschouwingen vormt vallen. Dan resteert een totaal aanwezig aantal van 2558 normale" beroepsofficieren. Uit het feit, dat het laatstgenoemde aantal het als,,toelaatbaar" berekende zeer dicht benadert, mag zeker niet de gevolgtrekking worden gemaakt, dat de sterkte van het korps normale" beroepsofficieren op 1 maart 1955 nagenoeg geen aanwas meer toeliet en dat de aanneming voortaan beperkt moet blijven tot de grootte van het jaarlijks verloop. Ten aanzien van de voor de berekening der toelaatbare" aantallen gebruikte percentages móet namelijk in aanmerking worden genomen, dat deze zijn vastgesteld op een strikt theoretische basis, waarin met een normaal en geleidelijk verloop rekening is gehouden. Onder de tegenwoordige omstandigheden, nu de zuigkracht van het bedrijfsleven ook het officierskorps niet onberoerd laat, is het verloop hoger dan normaal, terwijl ook de zozeer gewenste geleidelijkheid in de afvloeiing nog een illusie is. Voorts moet er rekening mede worden gehouden, dat de reeds vermelde neiging tot hogere waardering der functies zich voortzet en dat een zekere reserve gewenst is. Er behoeft dan ook geen enkele reden tot ongerustheid omtrent een te grote sterkte van het korps beroepsofficieren te bestaan, indien dit korps in de komende jaren nog met enige honderden officieren zou worden uitgebreid. Evenmin is er reden tot bezorgdheid aangaande de bevorderingskansen van de voor normale promotie in aanmerking komende subalterne officieren. Dit volgt reeds uit een rangsgewijze vergelijking tussen de aantallen op 1 maart 1955 aanwezige beroepsofficieren (met uitzondering van de bijzondere categorieën) en de theoretisch berekende toelaatbare" aantallen. Aanwezig op Theoretisch "toelaat- 1 maart 1955 baar" op 1 maart 1955 opperofficieren, kolonels en luitenant-kolonels majoors kapiteins luitenants Totaal Hieruit blijkt, dat er weliswaar een overschot aan kapiteins is (theoretisch ten getale van 515), maar dat hier een tekort aan beroepsofficieren in de hogere rangen van 425 tegenover staat. Deze voor beroepsofficieren bestemde plaatsen in de hogere rangen zijn thans slechts voor een klein deel vervuld door oudere reserve-officieren, en wel alleen in de rangen van luitenant-kolonel en kolonel (totaal 64). Het aantal aanwezige reserve-majoors is namelijk nog kleiner dan de organieke behoefte aan majoors minus het toelaatbare" aantal beroepsmajoors. Gevoegelijk kan worden aangenomen, dat de bedoelde reserve-luitenant-kolonels en "kolonels de dienst reeds lang zullen hebben verlaten tegen de tijd dat de tegenwoordige kapiteins hun plaatsen kunnen bezetten. Het verschil van 90 tussen het theoretische overschot aan kapiteins en het theoretisch tekort in de hogere rangen is bepaald niet onrustbarend, omdat, zoals reeds werd betoogd, de feitelijk toelaatbare aantallen hoger zijn dan de theoretisch berekende en dus het werkelijke overschot lager en het werkelijke tekort hoger moet worden gesteld. Volgt uit het vorenstaande, dat de bevorderingsgang van de aanwezige subalterne beroepsofficieren voldoende is verzekerd,

14 14 uit hetgeen is opgemerkt ten aanzien van de reserve-majoors volgt tevens, dat voor vele reserve-officieren, die thans met een lang verband in de subalterne rangen dienen, de rang van majoor bereikbaar is, zij het ook dat deze rang door hen in de regel op een later tijdstip zal worden bereikt dan door de beroepsofficieren van gelijke anciënniteit. Ook de vrees dat de promotiekansen van de langverbanders op vrijwel nihil moeten worden getaxeerd is dus ongegrond. De voorgaande beschouwingen hebben in afwijking van die van het vorige jaar, waarin de cijfers voor de landmacht en de luchtmacht gezamenlijk als grondslag dienden alleen betrekking op de Koninklijke Landmacht. De situatie bij de Koninklijke Luchtmacht is echter, wat de bevorderingsmogelijkheden betreft, zeker niet ongunstiger dan bij de Koninklijke Landmacht. Dit volgt reeds uit het feit, dat bij de luchtmacht de tekorten aan officieren over de gehele lijn groter zijn. De ondergetekende meent dan ook een uitgebreide analyse van de cijfers voor de Koninklijke Luchtmacht wel achterwege te mogen laten. De toeloop en het verloop bij de Milva en de Luva (welke eerst per 1 oktober 1955 werd geformeerd uit de onderafdeling Luchtmacht) sinds de datum van oprichting moge uit het volgende overzicht blijken. Onderafdelingen Administratieve Dienst Verbindings Dienst.. Luchtdoelartillerie fulltimers Geneeskundige Dienst Luchtmacht parttimers.... 1/7/52 1/1/54 O "o o H O /1/54 1/1/55 o, o j2 'S o P a o n. o _o o H 1/1/55 1/10/ Bi O > De toeloop en het verloop bij de Marva bedroegen dit jaar tot 1 oktober j.1. respectievelijk 79 en 101. Het heeft de ondergetekende getroffen, dat verschillende leden het huidige systeem van plaatsen van het personeel hebben gekwalificeerd als een kaartenbakmethode". Niet alleen op het ministerie, maar ook bij de commandanten van hoog tot laag weegt het persoonlijk belang van het personeel zeer zwaar. De ondergetekende ervaart dit nagenoeg dagelijks uit ingediende voorstellen en uitgebrachte adviezen. Een systeem van een centraal geleide sollicitatie naar vrijgekomen plaatsen, kan wellicht voor sommige civiele diensten, waar langdurig in dezelfde functie en rang kan worden gediend, worden toegepast; voor de krijgsmacht is een dergelijk systeem echter onbruikbaar. Het zou bovendien onverenigbaar zijn met een richtige toepassing van de bevorderingswet. Vooral in de hogere officiersrangen bestaan nog vrij aanzienlijke tekorten aan beroepsofficieren. Het zou theoretisch mogelijk zijn deze open plaatsen te doen opvullen uit de vaste kernen van het beroepspersoneel, doch dit zou betekenen, dat de betrokkenen op te jonge leeftijd en met te weinig ervaring tot de hogere rangen worden toegelaten en bovendien tot gevolg hebben dat zij de promotiegang jarenlang blokkeren. Om dit te voorkomen is het gewenst, dat de bedoelde vacatures worden vervuld door oudere reserve-officieren met lang verband, die geleidelijk, wanneer zij aan de pensioengerechtigde leeftijd toe zijn, zullen kunnen worden vervangen door de op hen volgende generaties van (thans nog) subalterne beroepsofficieren. De vraag of de lege plaatsen niet mede kunnen worden opgevuld uit de vaste kernen van beroepsonderofficieren is met het vorenstaande reeds beantwoord. Groter vraag naar dan aanbod van arbeidskrachten is een verschijnsel, dat zich thans in vrijwel geheel West-Europa algemeen voordoet. Te groter wordt het verschil tussen vraag en aanbod wanneer, zoals voor de functies in de strijdkrachten in engere zin, eisen voor wat betreft lichamelijke en geestelijke geschiktheid moeten worden gesteld, welke in belangrijke mate uitgaan boven die voor administratieve en burgerfuncties. Ongeveer een vierde gedeelte van hen die zich aanmelden, moet op grond van medische ongeschiktheid voor een functie in militaire beroepsdienst bij de strijdkrachten worden afgewezen of kan daarvoor slechts zeer beperkt bijvoorbeeld uitsluitend voor een administratieve betrekking in vredestijd bruikbaar worden geacht. Dit feit moet terdege in rekening worden gebracht bij een onderzoek naar de oorzaken van de gesignaleerde omstandigheid, dat de mensen zich wel aanmelden en in aanmerking komen voor administratieve en burgerfuncties in het leger, maar in veel mindere mate voor functies in de strijdkrachten in engere zin. Wat de zogenaamde secundaire arbeidsvoorwaarden voor het militaire personeel betreft kan de ondergetekende zich niet in een vergelijking begeven met het particuliere bedrijfsleven, daar hierin de bedoelde voorwaarden in veel belangrijker mate telkens kunnen worden aangepast aan de situatie van het ogenblik op de arbeidsmarkt en op dit gebied zelfs excessen voorkomen. Het is noodzakelijk steeds in het oog te houden, dat de militairen, hoezeer hun taak en de omstandigheden waaronder zij die vervullen ook mogen afwijken van die van andere overheidsdienaren, behoren tot het personeel in dienst van het Rijk en dat er een zeker evenwicht behoort te bestaan tussen de voor hen geldende arbeidsvoorwaarden en de voorwaarden voor het burgerlijk rijkspersoneel. Wordt met deze laatste een vergelijking getroffen, dan zal blijken, dat tegenover de nadelen die aan de militaire dienst zijn verbonden reeds verscheidene voordelen zijn gesteld. Als voorbeelden mogen dienen: de gunstige regeling ten aanzien van de geneeskundige verzorging {geheel vrije geneeskundige en tandheelkundige behandeling voor de militair zelf en belangrijke tegemoetkomingen in de kosten voor zijn gezinsleden), de voorzieningen bij gezinsscheiding (gratis huisvesting en voeding en bovendien een verblijfsvergoeding), de kosteloze of goedkope verstrekking van kleding en uitrusting, de vele cursussen die worden gegeven om het bereiken van hogere rangen mogelijk te maken, en de door de Dienst Welzijnszorg geboden mogelijkheden tot vakstudie, culturele ontwikkeling en ontspanning. Bovendien steken de salariëring der militairen en hun bevorderingsmogelijkheden in het algemeen zeker niet ongunstig af bij die van het burgerlijk overheidspersoneel. De militaire voorlichting op scholen wordt voor wat betreft het leger en de luchtmacht daaronder begrepen de groepen landmacht en luchtmacht van de Milva door één afdeling verzorgd, die dan ook herhaaldelijk beide krijgsmachtdelen in één spreekbeurt doet behandelen. De voorlichting houdt een objectieve bespreking in van de betekenis van de krijgsmacht in het algemeen, daarna een uitgebreid overzicht van het verloop van de dienstplichttijd, terwijl tenslotte enkele gegevens worden verstrekt inzake de beroepsdienst. De voorlichting ten behoeve van de marine geschiedt afzonderlijk. Er bestaat echter voortdurend contact tussen de afdeling welke de voorlichting ten behoeve van leger en luchtmacht verzorgt en de overeenkomstige instantie van de marine. Meermalen leidt dit tot een gezamenlijk optreden. Met kracht wordt gestreefd naar nog nauwere coördinatie en meer gezamenlijke verzorging van de voorlichting over de drie krijgsmachtdelen. Een ongezonde rivaliteit voorzover die ooit tot uiting is gekomen zal hierdoor voorkomen worden. Dat vele langverbanders voortijdig naar het bedrijfsleven overgaan, moet worden ontkend. De langverbander verbindt zich tenminste zes achtereenvolgende jaren in werkelijke dienst te blijven. Er is in het afgelopen jaar aan 6 officieren met langverband toegestaan hun verbintenis voortijdig te verbreken. Eén is overgegaan naar de K.L.M., één naar de B.B., drie zijn geëmigreerd en één heeft wegens medische redenen de dienst verlaten. In het algemeen wordt als voorwaarde voor het ontvangen van een kostbare opleiding een verklaring ge-

15 15 eist, dat de betrokkene daarna nog een aantal jaren in dienst zal blijven. De stelling dat specialisten en bijvoorbeeld ook stafofficieren een extra toelage dienen te krijgen, is door de ondergetekende reeds uitvoerig behandeld in de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer voor de begroting Kortheidshalve moge hij daarnaar verwijzen. De leerlingen, die tot het volgen van elk der cursussen aan het N.A.T.O.-Defence College worden toegelaten, zijn als volgt over de landen verdeeld: België 3 Luxemburg 1 Canada 4 Noorwegen 3 Denemarken 3 Nederland 3 Frankrijk 7 Portugal 2 Duitsland 4 Turkije 3 Griekenland 3 Engeland 7 IJsland 1 Ver. Staten 7 Italië 7 Tot dusver werd een cursus aan het N.A.T.O.-Defence College gevolgd door de volgende Nederlanders: Ie cursus: 1 officier van de Koninklijke Marine 1 officier van de Koninklijke Luchtmacht 1 burgerambtenaar 2e cursus: 1 officier van de Koninklijke Landmacht 1 burgerambtenaar 3e cursus: 1 officier van de Koninklijke Marine 1 officier van de Koninklijke Luchtmacht 4e cursus: 1 officier van de Koninklijke Marine 1 officier van de Koninklijke Landmacht 1 burgerambtenaar 5e cursus: 1 officier van de Koninklijke Marine 1 officier van de Koninklijke Luchtmacht 1 burgerambtenaar 6e cursus: 1 officier van de Koninklijke Luchtmacht 1 officier van de Koninklijke Landmacht 1 burgerambtenaar 7e cursus: 1 officier van de Koninklijke Landmacht 1 officier van de Koninklijke Marine 1 burgerambtenaar 8e cursus: 1 officier van de Koninklijke Marine 1 officier van de Koninklijke Landmacht 1 burgerambtenaar In de instructiegroepen van het N.A.T.O.-Defence College zijn geen Nederlandse of Belgische officieren opgenomen, maar door Nederlandse deskundigen worden geregeld voordrachten op dit instituut gehouden. De indeling van de opper- en hoofdofficieren geschiedt door de ondergetekende aan de hand van de door de chefs van staven gedane voorstellen. Hij gaat er daarbij van uit, dat de voorgedragen officieren in elk opzicht voor de hun toegedachte functies geschikt worden geacht. Ook ten aanzien van de vervulling van de plaats van Chef Personeel van de Luchtmachtstaf is deze procedure gevolgd. Tengevolge van de snelle uitbreiding van de luchtmacht in de afgelopen jaren ontstond een groot aantal vacatures in officiersfuncties, voor de vervulling waarvan militaire kennis en ervaring nodig was. Aangezien de luchtmacht zelve niet over het nodige personeel beschikte en niet in de bestaande behoefte kon worden voorzien door opleiding van jongere officieren, moest de aanvulling van buitenaf komen. Ook de landmacht onderging tegelijkertijd uitbreiding, zodat geen grote aantallen landmachtofficieren aan de luchtmacht ter beschikking konden worden gesteld. Slechts van de marine konden officieren worden betrokken, die over de gewenste kennis en ervaring beschikten om de vacatures bij de luchtmacht te vervullen; vele functies bij de marine en de luchtmacht zijn bovendien van gelijksoortige aard. Uiteraard diende met het oog op de terzake gestelde wettelijke bepalingen bij de overplaatsing van deze officieren naar de luchtmacht ten volle met hun rang en diensttijd bij de marine rekening te worden gehouden; anderzijds is zoveel mogelijk getracht bij de inpassing van deze officieren, onder andere door plaatsing als jongste in de desbetreffende anciënniteitsgroep, de bevorderingsmogelijkheden van de reeds aanwezige luchtmachtofficieren niet te schaden. Momenteel zijn nog 20 marineofficieren bij de luchtmacht tewerkgesteld met de bedoeling na gebleken geschiktheid te worden overgeplaatst. In het Commando Luchtvaartopleidingen waren op 1 oktober 1955 tewerkgesteld: marinepersoneel 125 ( 6 %) luchtmachtpersoneel 1852 (94 %) Het aantal leerlingen in opleidingen bij dit commando bedroeg op vorengenoemde datum: marine 23 ( 2 %) luchtmacht 1799 (98 %) Het percentage van het tewerkgestelde vaste marinepersoneel is hoger dan dat van de marine-leerlingen, hetgeen in hoofdzaak zijn oorzaak vindt in het aantal marine-officieren, ingedeeld bij het commando. Gezien het tekort aan beroepsofficieren bij de luchtmacht is zulks verklaarbaar. Het is waar dat een aantal geschoolde beroepsmilitairen van het vliegtuigtechnische personeel de luchtmacht verlaat om in de burgermaatschappij een betrekking te aanvaarden, omdat daaraan voor dit personeel bepaalde voordelen zijn verbonden. Niet gebleken is echter dat het verloop onder het (gedeeltelijk) in het buitenland geschoold vliegtuigtechnisch personeel groter is dan het verloop onder het hier te lande geheel bij de luchtmacht technische school opgeleide personeel. Bij nodig gebleken aanvullende scholing in het buitenland wordt er thans steeds op gelet dat het op deze wijze op te leiden personeel een verbintenis heeft, uit kracht waarvan het gehouden is na deze opleiding nog zo lang te dienen, dat de aan de opleiding bestede kosten rendabel zijn. De geschoolde oorlogsreserve aan vliegtuigtechnisch personeel verhoudt zich tot de kern blijvende vliegtuigtechnici als rond 4:1. Tot deze geschoolde oorlogsreserve wordt gerekend het personeel, dat na 1 oktober 1951 de dienst heeft verlaten, hetzij wegens beëindiging van de voor reserve- en dienstplichtigen voorgeschreven verplichte diensttijd, hetzij na afloop van een beroeps- of andere vrijwillige verbintenis. Tengevolge van de snelle ontwikkeling van nieuwe vliegtuigtypen kan personeel, dat langer dan 4 jaren de dienst heeft verlaten, niet als geschoold worden aangemerkt. Het personeel dat na oktober 1951 de dienst heeft verlaten en thans in het buitenland is gevestigd, is niet bij de geschoolde oorlogsreserve gerekend, aangezien dit personeel bij mobilisatie niet terstond beschikbaar is en niet in staat is kennis en bekwaamheid door middel van herhalingsoefeningen op peil te houden. Tot de kern blijvende technici behoren degenen, die met een verbintenis voor onbepaalde tijd dienen, die derhalve de eerste verbintenis met een bepaalde duur reeds hebben volbracht. Voor een goed begrip van deze materie wordt nog opgemerkt, dat de geschoolde oorlogsreserve nog niet herschoold is op de nieuwste bij de Koninklijke Luchtmacht aanwezige vliegtuigen. Op het ogenblik is in gang de herscholing van het aanwezige beroepspersoneel op de nieuwe typen. In hoeverre de oorlogsreserve herschoold kan worden

16 16 op de nieuwe toestellen is een zaak, welke thans nog in studie is. Voor wat betreft de personeelsvoorziening bij de Koninklijke Marine, ook die van het korps mariniers, moge de ondergetekende verwijzen naar hetgeen terzake zowel in de Memorie van Toelichting als in de Memorie van Antwoord op hoofdstuk VIII B der Rijksbegroting voor het dienstjaar 1956 is opgemerkt. In het tijdvak 1 maart maart 1955 zijn tot een premieverbintenis bij het reserve-personeel beneden de rang van tweede-luitenant toegelaten 197 dienstplichtige onderofficieren. 7. Aanvulling, positie en verzorging beroeps» onderofficieren, 'korporaals en -soldaten Mede gelet op de maatregelen, uiteengezet op blz. 23 van de Memorie van Toelichting, is de ondergetekende van mening, dat de stelling, dat de opleiding tot beroepsonderofficier een goede en bevredigende toekomst opent, geenszins overdreven kan worden geacht. De bedoelde maatregelen immers verschaffen de militair de nodige toekomstzekerheid, terwijl de geldelijke aanspraken tijdens de diensttijd zeker niet onredelijk kunnen worden genoemd, ook indien bij de beoordeling daarvan in aanmerking wordt genomen, dat aan de onderofficieren wat kennis en inzet betreft zeer hoge eisen worden gesteld. Juist omdat met deze hoge eisen bij de vaststelling van de militaire bezoldigingen rekening is gehouden, wijst een vergelijking tussen de bezoldigingen van de onderofficieren en die van gelijkwaardige functionarissen bij het burgerlijk rijkspersoneel uit, dat de eerstgenoemden sedert 1938 relatief aanmerkelijk meer omhoog zijn gegaan dan de laatstgenoemden. Bij waardering van de minimum wedden voor de ongehuwde beroepssoldaten, soldaten der Ie klasse en korporaals dient niet uit het oog te worden verloren, dat de hier bedoelde militairen van rijkswege van huisvesting en voeding worden voorzien tegen een inhouding op de bezolding van 22 i %. Een uitspraak omtrent de juistheid van deze wedden ware derhalve niet te vormen aan de hand van de bruto bedragen van onderscheidenlijk f 106, f 128 en f 149 per maand, doch met beschouwing van hetgeen, nadat de inhoudingen voor huisvesting en voeding hebben plaats gevonden, resteert voor de overige uitgaven, te weten f 83, f99,50 en f116. De ondergetekende is, mede in aanmerking genomen, dat het hier 20-jarige jongelieden betreft, niet van mening, dat de laatstgenoemde bedragen te laag moeten worden geacht. Wat de z.g. garantiewedde van f 234 per maand betreft, overweegt de ondergetekende enige verhoging, mits een zodanige maatregel geen onaanvaardbare repercussies ten aanzien van andere groepen van rijkspersoneel zal hebben. Dit zal nog in overleg met zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken nader moeten worden bezien. Als basis voor de opbouw van een bezoldigingsschaal geldt in het militaire stelsel het z.g. effectieve gedeelte van de schaal, d.w.z. het gedeelte, waarin de bezoldigingen voorkomen, die corresponderen met de diensttijden (leeftijden), die in de normale gevallen daadwerkelijk in de betrokken rang worden bereikt. Het effectieve minimum en het effectieve maximum vormen de binnen het totale bezoldigingsbeeld gefixeerde richtpunten, die de waardering van een rang tot uiting brengen en waaromtrent de voor de rang geldende bezoldigingsschaal wordt opgebouwd. De beneden het effectieve minimum en boven het effectieve maximum liggende bezoldigingsbedragen zijn uitsluitend tot stand gekomen ter verkrijging van een harmonisch bezoldigingsverloop voor degenen, die de betrokken rang op een jeugdiger leeftijd dan de normale bereiken en voor hen, die wegens late indiensttreding of om andere redenen niet of eerst zeer laat voor een hogere rang in aanmerking komen. Deze uitbouw van de schaal waaraan in het burgerlijk stelsel wegens de verschillende wijze van diensttijdberekening geen behoefte beslaat heeft dus in hoofdzaak een sociale functie. Uit het vorenstaande moge volgen, dat niet kan worden gesteld, dat de diensttijdafstand" tussen minimum en maximum onevenredig lang is. De ondergetekende is derhalve niet van mening, dat de opbouw ongunstiger is dan voor andere categorieën van personen geldende bezoldigingsstelsels. Hoewel nog interdepartementaal overleg gaande is, zal naar alle waarschijnlijkheid de in voorbereiding zijnde wachtgeldregeling voor beroepsmilitairen, die na ommekomst van hun eerste verbintenis niet tot een verbintenis voor onbepaalde tijd zullen kunnen worden toegelaten, zodanig komen te luiden, dat het wachtgeld zal worden toegekend op de voet van de bepalingen van het Koninklijk Besluit van 17 augustus 1935 (Staatsblad nr 515), alzo volgens de bepalingen van de bestaande wachtgeldregeling voor onderofficieren. De voornaamste van de maatregelen, waardoor thans aan ongeveer 90 % van de beroepsonderofficieren een reële carrière in het vooruitzicht kan worden gesteld, bestaat in een zodanige beperking van de sterkte van iedere jaarklasse der tot sergeant aan te stellen adspiranten, dat 90 % van deze sterkte, na aftrek van een zeker percentage voor verloop, overeenkomt met het aantal vacatures dat zal bestaan in de rang van sergeant-majoor tegen de tijd dat de bedoelde jaarklasse voor bevordering tot deze rang in aanmerking komt. Een tweede maatregel, met de eerstgenoemde samenhangend, bestaat in de zorg voor een zodanige verhouding tussen de in de organisatieschema's voorkomende aantallen sergeanten-majoor en adjudanten-onderofficier, dat ook een geregelde doorstroming naar de laatstgenoemde rang is verzekerd. Bij een en ander wordt er van uitgegaan, dat een normale carrière moet verlopen overeenkomstig het schema, voorkomende op blz. 130 van de nota inzake het defensiebeleid van 18 mei Voorts wordt er uiteraard rekening mede gehouden, dat jaarlijks een aantal adjudanten-onderofficier wordt benoemd tot officier voor speciale diensten. Naast deze zorg ten aanzien van de toekomstige jaarklasse wordt overeenkomstige aandacht besteed aan de toekomstmogelijkheden voor de reeds in dienst zijnde onderofficieren. Het behoeft geen nader betoog, dat een verantwoordelijke verwezenlijking van de vorenbedoelde maatregelen slechts mogelijk is, indien daaraan gedetailleerde berekeningen vooraf zijn gegaan en schema's zijn opgesteld, die zich over een lange reeks van jaren in de toekomst uitstrekken. Hierbij doen zich vele moeilijkheden voor, in de eerste plaats doordat diverse onzekere factoren in de berekeningen moeten worden opgenomen; in de tweede plaats doordat de huidige feitelijke opbouw van het onderofficierskorps, wat de verdeling van de totale sterkte over jaarklassen en rangen betreft, een zeer onrcgelmatig beeld vertoont. Dit beeld wordt nog onregelmatiger en de moeilijkheden bij het opstellen van plannen worden dus groter naarmate het onderzoek meer wordt gedetailleerd naar de afzonderlijke wapens en dienstvakken en de binnen deze groeperingen voorkomende categorieën van specialisten. Niettemin is een dergelijke detaillering onontbeerlijk om tot het gestelde doel te geraken. De bedoelde werkzaamheden vergen dan ook zeer veel tijd aan voorbereiding en uitvoering. Uit de mededeling op blz. 22 van de Memorie van Toelichting betreffende de resultaten van een deel van het onderzoek mag zeker niet worden afgeleid, dat de ondergetekende eerst thans een gedetailleerd onderzoek heeft laten instellen"; integendeel, het bedoelde onderzoek is reeds jaren gaande. De vraag of reeds thans aan de adspirant-onderofficieren de bedoelde verzekering omtrent hun toekomstige carrière kan worden gegeven wordt door de ondergetekende bevestigend beantwoord. De op blz. 22 van de Memorie van Toelichting vermelde bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen maatregelen, nodig om de tekorten, die door de beperking van het aantal jonge beroepssergeanten zouden ontstaan in de sergeantsrang, te doen opvullen door vrijwillig als reservist nadienende dienstplichtige onderofficieren, zijn in een ver gevorderd stadium van voorbereiding. Inderdaad dient volgens de Militaire Onderwijswet de hoofdcursus nog steeds te bestaan, Niettemin is deze reeds op

17 17 9 augustus 1928 opgeheven, en zijn de laatste leerlingen in het jaar 1926 tot de hoofdcursus toegelaten. In de jaren zijn niet minder dan 11 rapporten, preadviezen, tijdschriftartikelen enz. verschenen over reorganisatie van de officiersopleiding. Deze kwamen alle evenals het rapport van de Staatscommissie van 1913, hoezeer ze ook overigens onderling verschilden, tot de conclusie, dat de hoofdcursus moest verdwijnen. Destijds was dan ook in een wetsontwerp tot herziening van de Militaire Onderwijswet opgenomen, dat onder meer alle bepalingen betreffende de hoofdcursus uit deze wet zouden verdwijnen. Bij de plechtige (feitelijke) sluiting van de hoofdcursus op 3 augustus 1928 hield de laatste directeur, de generaal-majoor Van Everdingen, een rede, waarin hij onder andere zeide: Al kunnen wij feitelijk niet spreken van de opheffing van den hoofdcursus omdat het bestaan van deze inrichting in de wet is vastgelegd, toch moeten wij dezen dag enigszins beschouwen als den laatsten, omdat een nieuwe wet op het Militair Onderwijs zo goed als stellig geen inrichting als den hoofdcursus meer zal creëren." Bij de mondelinge behandeling van de begroting 1955 heeft de ondergetekende (blijkens de Handelingen, pag. 369) gezegd, dat nagegaan zal worden of het niet nuttig is jeugdige onderofficieren die een middelbaar examen doen in de tijd, dat zij onderofficier zijn, nog de officiersrang te laten bereiken. Daarbij is op de mogelijkheid gewezen van een reserve-officiersschap met lang verband en is voorts medegedeeld, dat het toch wel te ver zou gaan hen beroepsofficier te laten worden met volkomen gelijke rechten. Hieraan kan thans worden toegevoegd, dat het tot onoverkomelijke moeilijkheden zou leiden indien onderofficieren van leeftijden boven de 21 en tot 30 jaar nog tot een opleiding tot beroepsofficier zouden worden toegelaten, zulks met de bedoeling hen op te nemen in de ranglijsten van via de K.M.A. opgeleide officieren. Alle maatregelen waardoor een veroudering van het officierskorps in de hand zou worden gewerkt moeten worden voorkomen. Niet voor niets wordt in het algemeen als maximum leeftijd voor toelating tot de K.M.A., zelfs in deze tijd van minder animo voor de officiersopleiding, de leeftijd van 21 jaar aangehouden. De reële mogelijkheid welke gezien wordt om voor onderofficieren die een middelbare opleiding voltooien de officiersrang in uitzicht te stellen is die, welke via een M.T.S.-opleiding op rijkskosten leidt tot benoeming tot officier van fortificatiën of officier-technisch opzichter. In verband hiermede is besloten deze mogelijkheid open te stellen niet, zoals voorheen, uitsluitend voor onderofficieren van de genie en de andere technische wapens en dienstvakken, maar voor alle onderofficieren van land- en luchtmacht. Onderofficieren met diploma H.B.S. 5 jaar kunnen dan tot de z.g. sterklasse worden toegelaten waardoor zij een jaar eerder dan hun collega's die dat diploma niet hebben, tot opzichter en tot officier kunnen worden benoemd. Volgens het thans nog geldende voorschrift worden onderofficieren beoordeeld op het tijdstip dat zij voor een cursus voor de hogere rang dan wel voor bevordering in aanmerking komen. Indien aanwijzing voor deze cursus niet plaats heeft, weet de betrokkene dat de beoordeling minder gunstig is uitgevallen en kan hij tegen de niet aanwijzing in beroep gaan bij de Ambtenarenrechter. Maatregelen om tot een meer bevrediging schenkend systeem van beoordelen te komen zijn nagenoeg gereed en zullen weldra in de commissie B van het georganiseerd overleg ter sprake kunnen worden gebracht. Wat de benoeming tot officier voor speciale diensten betreft, wil de ondergetekende nog eens duidelijk stellen, dat hier geen sprake is van een automatische bevordering. Het is een benoeming bij keuze. Uitsluitend daarvoor in elk opzicht geschikt geachte, werkelijk uitblinkende adjudanten-onderofficier komen voor een benoeming tot officier voor speciale diensten in aanmerking. Daartoe heeft een beoordeling plaats, waarna de ondergetekende geadviseerd wordt door een commissie van officieren die, naar reeds tal van malen is gebleken, haar moeilijke taak op zeer nauwgezette wijze vervult. Bij de aanneming van kandidaten bestemd voor de onderofficiersopleiding worden de daarvoor gestelde eisen in acht genomen. Slechts in bijzondere gevallen wordt er van afgeweken, indien op grond van het psychologisch onderzoek blijkt, dat de kandidaat duidelijk een potentieel onderofficier is of het gemis van b.v. een MULO-opleiding gecompenseerd wordt door een gelijkwaardige algemene ontwikkeling, welke de adspirant-beroepsmilitair door het volgen van een andere opleiding of cursussen heeft verkregen. Overigens kan worden toegegeven, dat er onderofficieren zijn, die geen schoolontwikkeling hebben, welke kan worden gelijk gesteld met een MULOopleiding. Dit betreft dan echter niet de onderofficieren afkomstig van de normale opleiding, doch de categorieën voortgekomen uit de dienstplichtigen, de vrijwilligers van het N.D.V.N, en de oorlogsvrijwilligers die op grond van hun in de praktijk gebleken capaciteiten voor benoeming tot beroepsonderofficier alleszins in aanmerking kwamen. Het komt inderdaad voor ofschoon niet veelvuldig dat sergeanten-majoor een functie vervullen waaraan de rang van adjudant-onderofficier is verbonden, zonder dat zij reeds tot de laatstgenoemde rang kunnen worden bevorderd. De bevordering tot adjudant-onderofficier geschiedt namelijk in het algemeen naar anciënniteit, zodat in de eerste plaats de oudste sergeanten-majoor voor deze bevordering in aanmerking komen. Ontstaat nu in een bepaalde functie een vacature voor een adjudant-onderofficier en is niet terstond een onderofficier van deze rang beschikbaar, dan ligt het voor de hand, dat de bedoelde plaats tijdelijk wordt bezet door een daarvoor geschikte onderofficier van.lagere rang, indien deze beschikbaar is. Deze functionaris kan dan echter aan zijn tewerkstelling op zichzelf nog geen aanspraak op bevordering ontlenen, in de eerste plaats niet omdat wellicht anderen op grond van hun anciënniteit eerder in aanmerking komen voor bevordering, in de tweede plaats niet omdat uit het feit, dat hij een bepaalde functie vervult op dezelfde wijze als een adjudant-onderofficier dit zou doen, nog niet volgt dat hij ook in andere opzichten voor deze rang volledig geschikt is. De vraag zou kunnen worden gesteld, waarom in het bovenbedoelde geval dan niet terstond een wèl aanstonds voor bevordering geschikte sergeant-majoor tot adjudant-onderofficier wordt aangesteld. Ook in de rang van sergeant-majoor bestaan echter tekorten en in een aantal gevallen kan het meer rationeel zijn een adjudant-onderofficiersfunctie tijdelijk te doen vervullen door een lager gegradueerde, dan een sergeantmajoor te onttrekken aan een taak waarin hij zeer moeilijk kan worden vervangen. Een verdere opschuiving van onder af stuit af op het feit, dat de bevordering tot sergeant-majoor slechts kan plaats hebben nadat met goed resultaat een cursus voor deze rang is gevolgd. Uiteraard gaat het in de praktijk bij deze problemen niet om de vervulling van één enkele vacature en de bevordering van één sergeant-majoor, doch om een grote groep van onderling samenhangende gevallen, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met de eis van beperking der overplaatsingen. Intussen stelt het personeelsbeleid ten aanzien van de onderofficieren zich tot doel om, met inachtneming van een juist evenwicht tussen de personeelsbezettingen in de verschillende rangen en bij de onderscheiden wapens en dienstvakken, de bestaande vacatures zo spoedig mogelijk door bevordering aan te vullen. Hiertoe wordt o.a. de frequentie van de opleidingen tot sergeant-majoor zo ver opgevoerd als met het oog op de beschikbare middelen maar mogelijk is. Het bepaalde bij L.O. 1952, nr. 74 beoogde onder meer aan de toentertijd aanwezige oorlogsvrijwilligers en dienstplichtigen, bij overgang naar het beroepspersoneel, ouderdom in rang toe te kennen over de diensttijd waarin zij hun rang slechts tijdelijk bekleedden. Voor deze militairen is de aanmelding voor overgang in beroepsdienst open gesteld tot 1 april 1952; voor degenen, die overzee dienden, tot 15 oktober Bij de samenstelling van het Bevorderingsvoorschrift Landmacht 1953 werd het alleszins wenselijk geoordeeld de normale regelen voor de anciënniteit volgens het Reglement voor de militaire ambte-

18 naren wederom van kracht te doen zijn, reden waarom genoemde legerorder bij de invoering van dat voorschrift op 1 juni 1953 werd ingetrokken. De hiervoor bedoelde militairen, die zich niet op de vorenvcrmelde data hadden aangemeld, moesten uiteraard het risico aanvaarden dat bij een latere toelating als beroepsmilitair o.a. de anciënniteitsregelen zouden zijn gewijzigd. De ondergetekende is dan ook van mening dat degenen, die zich te laat aanmeldden, zich niet konden beroepen op een verkregen aanspraak of toezegging. Van een intrekking van een voorschrift met terugwerkende kracht is ten deze geen sprake. In legerorder 1951, nr. 196, welke het moeizaam tot stand gekomen systeem van rangschikking van de voormalige K.N.I.L.- en K.L.-adjudanten-onderofficier en sergeanten-majoor naar de toestand op 26 juli 1950 omvat, is geheel in overeenstemming met dit systeem opgenomen, dat bij overplaatsing naar een ander wapen of dienstvak de fictieve ouderdom in rang, zijnde de vastgestelde datum van dienstverlating, wordt behouden. Als gevolg van de ongelijkheid in de aantallen bij de onderscheidene wapens en dienstvakken ingepaste ex-k.n.i.l.-miiitairen kan het inderdaad voorkomen dat een overgeplaatste K.L.-militair in een andere anciënniteitsverhouding komt te staan tot een gelijke ranggenoot die van huis uit bij het betreffende wapen of dienstvak is gerangschikt. Deze andere verhouding kan voor bevordering bij het nieuwe wapen of dienstvak niet alleen in een tijdelijk nadelige, doch ook in een voordelige zin uitvallen. De vermeende onbillijkheid kan alleen zijn gesteld ten aanzien van overgeplaatste K.L.-militairen. Bij wijziging van de geldende regel is het niet uitgesloten dat een nieuwe ongunstige verhouding wordt veroorzaakt ten aanzien van de gerangschikte ex-k.n.i.l.-militairen. Aangezien voorts reeds verscheidene bevorderingen van overgeplaatste militairen hebben plaats gevonden en thans nog slechts betrekkelijk kleine aantallen naar de toestand op 26 juli 1950 gerangschikte militairen aanwezig zijn, is het ongewenst tot herziening van de regel te besluiten. Aan de belangen van de bedoelde categorie militairen wordt reeds tegemoet gekomen door overplaatsingen naar een ander wapen of dienstvak zoveel mogelijk te beperken. Het nieuwe Bevorderingsvoorschrift voor het beroepspersoneel beneden de rang van tweede-luitenant der Koninklijke Luchtmacht" is in ontwerp nagenoeg gereed. Het is uiteraard van belang, dat het zoveel mogelijk overeenstemt met dat van de landmacht, hetwelk reeds geruime tijd in gebruik is. In de praktijk is evenwel gebleken, dat het bevorderingsvoorschrift van de Koninklijke Landmacht nog enige wijziging behoeft. Omtrent deze wijziging zijn nog besprekingen gaande. T.z.t. zal deze ook dienen te gelden voor de luchtmacht. Zodra de bedoelde wijziging zal zijn vastgesteld, kan het bevorderingsvoorschrift voor de luchtmacht in het georganiseerd overleg ter sprake worden gebracht. Ten aanzien van de beroepskorporaals onderschrijft de ondergetekende uiteraard de zienswijze, dat zij tot de gezagsdragers moeten worden gerekend. Hij is bereid de positie van deze militairen voor wat betreft de legering en het toelaten tot de onderofficiersmesses nader in beschouwing te nemen, doch wil daarbij gaarne ook de zienswijze der onderofficiersverenigingen vernemen. Daartoe zal deze aangelegenheid in het georganiseerd overleg ter tafel worden gebracht. Waar hiertoe geschikte gelegenheid bestond, is reeds een gedeelte van de manschappenkantine afgezonderd ten behoeve van de korporaals, terwijl voorts vrij algemeen voor korporaals, die niet bij hun manschappen behoren te zijn gelegerd, in de legeringsgebouwen afzonderlijke korporaalskamers zijn ingericht. De ondergetekende heeft in beginsel geen bezwaar tegen verlening van eenmaal per maand vrij vervoer voor gezinsbezoek aan ongehuwde vrijwillig dienende militairen tot een zekere leeftijdsgrens. Hij heeft dan ook besloten om met ingang van 1 januari 1956 aan ongehuwde vrijwillig dienende militairen tot en met de 21-jarige leeftijd dertien maal per jaar vervoer voor rijksrekening naar het gezin waartoe hij behoort te verlenen. 18 De ondergetekende heeft inderdaad kennis genomen van het ingezonden stuk, opgenomen in het nummer van 1 oktober 1955 van het orgaan De Koninklijke Marechaussee". De daarin naar voren gebrachte klachten hebben reeds geruime tijd zijn aandacht. Te dezen aanzien moge in de eerste plaats worden verwezen naar hetgeen op blz. 23 (tweede kolom) van de Memorie van Toelichting is medegedeeld omtrent verbetering van de promotiemogelijkheden en afvloeiingsvoorwaarden bij het wapen der Koninklijke Marechaussee. Voorts zijn de dienstvoorwaarden en de bezoldiging bij dit wapen, in vergelijking met de situatie bij de rijks- en de gemeentepolitie, reeds enige tijd onderwerp van bespreking in een interdepartementale commissie, waarvan thans ook een vertegenwoordiger van het wapen deel uitmaakt. De resultaten hiervan worden afgewacht. Ook het derde verlangen dat in het ingezonden stuk ter sprake komt n.1. speciale voorzieningen ten aanzien van de kleding der marechaussees heeft de ondergetekende in overweging. Intussen heeft blijkens een publikatie, opgenomen in het nummer van 15 oktober 1955, het hoofdbestuur van de Vereniging van leden behorende tot het wapen der Koninklijke Marechaussee beneden de rang van officier, het betreurd, dat het ter sprake gebrachte ingezonden stuk in het orgaan werd geplaatst. Vooral bij de werving van oudere vaklieden (tot 45 jaar) wordt, juist met het oog op een blijvend dienstverband, rekening gehouden met mogelijke inpassing in jaargangen waarin de tekorten zich voordoen. Het gevaar, dat betrokkenen na ommekomst van de eerste verbintenis wegens overcompleet zouden worden ontslagen moet in verband met het bestaande grote tekort aan vaktechnische onderofficieren denkbeeldig worden geacht. 8. Dienstplichtigen Vooropstellende, dat aan elk stelsel vóór- en nadelen zijn verbonden, acht de ondergetekende de ervaringen met het z.g. aanvullingssysteem van zodanige aard, dat hij dit stelsel wenst te handhaven. Wel wordt thans onderzocht of het gewenst is de opleiding in de depots enigermate te vereenvoudigen; het beginsel wordt daardoor echter niet aangetast. Het is aan ondergetekende niet bekend, dat dit stelsel in Amerika is afgeschaft. Wèl weet hij, dat het stelsel onder meer bestaat in België en dat het kortgeleden in Frankrijk is ingevoerd. De ondergetekende is van oordeel, dat voor het goed functioneren van het systeem voldoende kader, materieel en ruimte aanwezig is. Bij het oproepen van dienstplichtigen voor herhalingsoefeningen wordt uiteraard rekening gehouden met de mobilisatiebestemming van de betrokkenen in dier voege, dat ieder militair tijdens de herhalingsoefeningen de functie vervult welke hem in geval van mobilisatie is toegewezen. Het is immers juist een der doeleinden van de herhalingsoefeningen om het verband in de eenheden te versterken. Tevens wordt, bij het opstellen van het programma der herhalingsoefeningen, rekening gehouden met de aan de eenheid in geval van oorlog toegedachte taak, d.w.z., dat bijv. de territoriale regimenten steeds één of meer (zo mogelijk meerdaagse) oefeningen houden in het gebied waar zij in geval van oorlog moeten optreden. Dat de plaats van opkomst en de legering buiten het tijdvak van de hierboven bedoelde oefeningen veelal elders ligt, heeft daarmede niet van doen. Voor deze legering dient nu eenmaal gebruik te worden gemaakt van de daarvoor beschikbare ruimte o.m. in de daartoe ingerichte mobilisatiecomplexen Ede, Mill en Rucphen. Met het door verscheidene leden genoemde geval is vermoedelijk bedoeld een bataljon van een territoriaal regiment infanterie, bestaande uit dienstplichtigen uit het noorden des lands, welk regiment in oorlogstijd eveneens in het noorden des lands een taak heeft. Dit bataljon was inderdaad gelegerd te Rucphen, doch heeft (in regimentsverband) een meerdaagse oefening gehouden in het terrein waar en in omstandigheden waaronder het in geval van oorlog moet optreden. In tegenstelling tot de hier uitgesproken mening, speelt het huisvestingsprobleem, ook al was het onderdeel in Rucphen in tenten gelegerd, wel degelijk een rol.

19 Indien zoals dat hier het geval was een onderdeel voor vier weken onder de wapenen wordt geroepen en daarbij in tenten gelegerd, dan kunnen deze laatste niet zonder meer op enig terrein worden geplaatst. Er zijn uitgebreide voorzieningen noodzakelijk voor wat betreft water, licht, afvoer van afvalwater, kookgelegenheid, wasgelegenheid, toiletten, kantines, enz. enz.: Alleen gedurende de meerbedoelde oefeningen in het operatiegebied worden de oorlogsomstandigheden zo veel mogelijk benaderd. De mogelijkheid tot het volgen van vakcursussen in de ruime betekenis van deze term bestaat al sinds vele jaren, dank zij het in ons land tot zo grote bloei gekomen instituut der schriftelijke cursussen. Een groot aantal van deze cursussen is namelijk rechtstreeks gericht op het vergroten der voor de burgerwerkkring noodzakelijke vakkennis. Het Ministerie van Oorlog stimuleert het deelnemen van zich in werkelijke dienst bevindende militairen aan deze cursussen door het geven van korting en suppletie op de cursusgelden en verdere kosten, alsmede door het verlenen van bemiddeling. Daarenboven is de laatste jaren geleidelijk aan de mogelijkheid geopend tot het volgen van mondelinge lessen en onderricht. Zo bestaat bijvoorbeeld in enkele legerplaatsen gelegenheid tot het volgen van lascursussen, kan men in één der legerplaatsen een melkerscursus volgen, en is overal, waar zich voldoende deelnemers daarvoor aanmelden, de mogelijkheid aanwezig tot het volgen van een mondelinge cursus voor het Middenstandsdiploma. Tenslotte was het dit jaar mogelijk het desbetreffende vraagstuk in zijn volle omvang te entameren dank zij een over deze materie uitgebracht advies van de Nationale Raad Welzijn Militairen. Op grond van een der in dat advies vervatte aanbevelingen heeft de ondergetekende in juli 1955 een commissie samengesteld, welke tot taak kreeg te adviseren ten aanzien van, alsmede bijstand te verlenen en supervisie uit te oefenen met betrekking tot een in een daarvoor geschikte legerplaats de legerplaats 't Harde te nemen proef. Deze proef omvat het vaststellen der behoeften aan vakcursussen voor dienstplichtigen in evengemelde legerplaats, benevens het opzetten van de op grond daarvan noodzakelijk blijkende cursussen. Het verheugt de ondergetekende te kunnen mededelen, dat gemelde commissie de haar opgedragen taak met grote voortvarendheid verricht. De ondergetekende acht het gezien de taak, welke onze krijgsmacht is toebedacht allerminst opportuun over te gaan tot inkorting van de eerste oefening tot bijv. 16 maanden en dit als overgang naar een eerste oefening van 12 maanden. Dat het tekort aan arbeidskrachten daardoor geringer zou worden, is niet voor bestrijding vatbaar. Uitsluitend uit dat oogpunt bezien ware het nog beter de dienstplicht geheel af te schaffen. De ondergetekende heeft echter de verantwoordelijkheid om, binnen de hem door de Volksvertegenwoordiging toegestane middelen, de Nederlandse bijdrage aan de N.A.V.O.- strijdkrachten zo sterk en zo doelmatig mogelijk te doen zijn en onder meer zorg te dragen, dat steeds een zekere parate sterkte aanwezig is. Reeds deze laatste eis sluit een verkorting van de eerste oefening uit. Aan inkrimping van de duur der herhalingsoefeningen kan de ondergetekende evenmin medewerken. Integendeel zou hij gaarne een uitbreiding daarvan zien. Bij het indelen van dienstplichtigen wordt voldoende rekening gehouden met hun burgerberoep. De datum van beëindiging der eerste oefening wordt steeds tijdig bekend gemaakt Geestelijke verzorging De huidige gang van zaken ten aanzien van de geestelijke verzorging bij de militaire onderdelen is alleszins bevredigend. Volgens mededelingen van de hoofdlegerpredikant en de hoofdlegeraalmoezenier ondervinden de predikanten en aalmoezeniers bij de uitoefening van hun taak niet anders dan medewerking van alle commandanten, zowel bij de landmacht als bij de luchtmacht. Het aantal predikanten, dat zich voor dit werk beschikbaar stelt, beantwoordt helaas nog niet aan de behoefte. Ook het aantal aalmoezeniers is nog onvoldoende. 19 De taak van de Minister van Oorlog met betrekking tot de geestelijke verzorging der militairen bestaat naar de mening van de ondergetekende hierin, dat hij de Kerken gelegenheid moet geven ten aanzien van deze geestelijke verzorging hun roeping te vervullen. Hij bepaalt hoeveel predikanten en aalmoezeniers bij de landmacht en de luchtmacht kunnen worden ingedeeld en welke aantallen in vaste, onderscheidenlijk in tijdelijke dienst kunnen worden toegelaten, draagt zorg voor de regeling van hun rechtspositie en verschaft hun de materiële middelen om hun taak te vervullen; verder kan en mag zijn bemoeienis zich niet uitstrekken. Het zou hem bovendien praktisch onmogelijk zijn zich een oordeel te vormen omtrent de mate van recht- of vrijzinnigheid van de toe te laten predikanten, terwijl het zeker uitgesloten moet worden geacht, dat hij op grond van een zodanig oordeel aan de betrokken Kerken bepaalde aanwijzingen zou kunnen geven. Overigens moge ten deze worden verwezen naar de uitvoerige beschouwingen, die de ondergetekende aan dit onderwerp heeft gewijd bij de behandeling van zijn ontwerp-begroting voor het dienstjaar 1955 in de vergadering van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 31 maart 1955 (Handelingen, blz. 441 en 449), waarvan de conclusie luidde, dat voor vrijzinnige predikanten, die zich tot het werk in de strijdkrachten geroepen voelen en zich daarvoor te bevoegder plaatse aanmelden, bij deze strijdkrachten zeker plaats is. De ondergetekende onderschrijft ten volle, dat het vormingswerk van uitermate groot belang is. Dit is dan ook de reden geweest om, niettegenstaande de verlaging van het defensieplafond, de subsidies ter zake te verhogen. Omdat dit werk echter ook op andere wijze reeds door hem wordt gesteund hij denkt hierbij aan de geestelijke verzorgers die zijn ingeschakeld en de regeling van de voeding in de vormingscentra en het vormingswerk toch allereerst taak is van het particuliere initiatief, kan hij tot verdere verhoging van de subsidies niet overgaan. Met de gunstige regelingen ten aanzien van de voeding, welke gelden voor conferenties binnen de militaire gebouwen" zijn waarschijnlijk bedoeld de z.g. tafelgelden, die worden toegekend ten behoeve van de maaltijden in militaire inrichtingen om èn tafel èn maaltijd te veraangenamen. Ten behoeve van de deelnemers aan de conferenties in de vormingscentra worden wel de normale rantsoenen verstrekt, maar de tafelgelden niet toegekend. De ondergetekende is niet van mening in deze regeling verandering te moeten brengen en de tafelgelden dus ook aan de vormingscentra te verschaffen. Het zijn voorzieningen, die zozeer samenhangen met de omgeving waarvoor ze bestemd zijn, dat ze daartoe beperkt dienen te blijven. Het zou naar de mening van de ondergetekende te ver voeren, indien in de militaire kampementen en kazernes speciale ruimten voor het houden van kerkdiensten werden ingericht. Een vergelijking met de bioscoopzalen gaat niet op, aangezien voor het houden van film- en toneelvoorstellingen een bijzondere outillage onontbeerlijk is, terwijl voor de door de geestelijke verzorgers te houden bijeenkomsten die in de regel niet het karakter van een normale kerkdienst hebben alleszins kan worden volstaan met een op passende wijze ingerichte ruimte, die ook voor andere doeleinden wordt gebruikt. Waar deze ruimten niet aan redelijk te stellen eisen voldeden, zijn reeds maatregelen genomen. De ondergetekende heeft reeds herhaaldelijk te kennen gegeven het zeer te betreuren, dat de toepassing van het z.g. cafetariasysteem bij de verstrekking van maaltijden niet toelaat, dat voor en na het nuttigen van de maaltijd enige ogenblikken stilte worden bevolen. Hij kan er echter niet toe overgaan om deze reden het systeem uit te bannen", zoals van verschillende zijden is verzocht, en ziet evenmin een andere oplossing. De bezwaren, hoe ernstig deze ook zijn, moeten trouwens niet overdreven worden gezien. Het betreft hier voor het overgrote merendeel dienstplichtige militairen, die de eerste maanden van hun opleiding hebben doorgebracht bij kleinere onderdelen, waar de maaltijden wel gezamenlijk en gelijktijdig worden genuttigd en hebben geleerd, dat ook in de militaire dienst voor en na het eten wordt gebeden en gedankt.

20 20 De ervaring leert, dat degenen, die dit plegen te doen, deze goede gewoonte voortzetten in de laatste periode van hun verblijf onder de wapenen, als in de kampementen met cafetariasysteem de maaltijden individueel worden verstrekt. De situatie is dan voor hen gelijk aan die welke zij ook overigens in hun leven herhaaldelijk zullen ontmoeten, bijv. bij maaltijden in bedrijfskantines. Thans worden in een veertiental kazernementen de maaltijden volgens het cafetaria-systeem verstrekt. Ook de ondergetekende bereiken nog voortdurend klachten over het vloeken en het gebruik van onbehoorlijke taal bij de onderdelen der krijgsmacht. Het blijkt, ondanks de duidelijke verbodsbepalingen, zeer moeilijk daartegen afdoende maatregelen te nemen. De oorzaak hiervan ligt in het feit, dat het delict in de regel wordt gepleegd buiten tegenwoordigheid van een meerdere die het zou kunnen rapporteren of zelf strafbevoegdheid bezit, zodat het door een mindere of een collega van de delinquent zou moeten worden gemeld bij de hogere chefs. Het is een feit dat tot dit laatste maar zelden wordt overgegaan en daardoor tegen het vloeken onvoldoende krijgstuchtelijk kan worden opgetreden. In beginsel worden hier te lande op zondagen nimmer oefeningen gehouden. In internationaal verband is het echter niet altijd mogelijk de zondag vrij te houden hetgeen onder meer verband houdt met de omstandigheden in Engeland, welke met zich meebrengen dat bijv. de reserve-vliegers en de reserveparachutisten uitsluitend gedurende het weekeinde voor oefeningen beschikbaar zijn. De ondergetekende is niet bereid verdere uitbreiding te geven aan de bestaande mogelijkheden om des maandags van verlof of bewegingsvrijheid terug te keren. Reeds thans wordt in vele gevallen gelegenheid gegeven des maandags per eerste reisgelegenheid terug te keren (voor de parate troepen 1 maal per 14 dagen), terwijl overigens de militairen eveneens gelegenheid hebben des maandags terug te keren doch dan bij de aanvang van de dienst aanwezig moeten zijn. Enkele leden wezen erop. dat het in bepaalde gevallen slechts 25 minuten na het appèl betrof, doch de ondergetekende ziet niet in waar ten deze de grens ware te trekken, tenzij door de bestaande bepaling. Immers, waarom zou 25 minuten na het appèl toelaatbaar zijn, doch 30 of 45 minuten niet? Voor r.k. militairen geldt 15 augustus als feestdag. De ondergetekende ziet niet in waarom op zulk een dag aan de protestante militairen (die overigens de meerderheid vormen) een aantal uren vrij van dienst zou moeten worden verleend. Indien er de gehele dag niets gedaan is, zou dit bepaald onjuist zijn. Er is in de militaire dienst altijd iets te doen, al is het slechts het zoveel zorg vragende onderhoud aan voertuigen e.d. Indien door de ouders van een militair een verzoek om vrijstelling van immunisatie ten behoeve van hun zoon bij het Ministerie van Oorlog wordt ingediend, wordt de commandant van het onderdeel, waartoe de betrokken militair behoort, onmiddellijk na ontvangst van dit rekest vanwege het Ministerie van Oorlog nadrukkelijk onder de aandacht gebracht, dat immunisatie van betrokkene achterwege dient te blijven tot een beslissing op de aanvrage om vrijstelling van immunisatie is genomen. Dat de commandant van de betrokken militair niet op de hoogte is van de indiening van een aanvrage om vrijstelling van immunisatie kan zich slechts uitstrekken over de periode gelegen tussen het tijdstip van verzending van het rekest en het tijdstip waarop de mededeling, dat een verzoek om vrijstelling van immunisatie is ingediend, door de commandant is ontvangen. Uit het vorenstaande volgt reeds, dat evenbedoelde periode zo klein mogelijk is. Tot dusver was de ondergetekende dan ook niet gebleken, dat er zich moeilijkheden hadden voorgedaan als gevolg van de omstandigheid, dat de commandanten niet ingelicht zouden zijn over de aanvragen tot vrijstelling. Ten aanzien van de afkeuring, uitgesproken over de inhoud van exemplaar nr 11 van de 11e jaargang van het blad Stella Maris", merkt de ondergetekende op, dat hij het betreurt, dat de hier aan het woord zijnde leden aan die inhoud aanstoot hebben genomen. Hij ook acht deze minder gelukkig. Aangezien het hier echter betreft een geschrift, in het bijzonder bestemd voor rooms-katholieke militairen onder redactie van een vlootaalmoezenier, kan hij geen aanleiding vinden deze uitgave te verbieden. Zijnerzijds ziet de ondergetekende er generlei bezwaar in, dat aan militairen, die om principiële redenen niet naar bijeenkomsten gaan, georganiseerd door geestelijke verzorgers, diensten waaronder corveediensten worden opgedragen. Hij vraagt zich bovendien af, wat deze militairen gedurende de tijd van de bijeenkomst dan wèl moeten doen. Hij zou het bepaald onjuist en ook niet overeenkomstig de denkbeelden van de Volksvertegenwoordiging achten, indien zij hun tijd in ledigheid zouden doorbrengen. De ondergetekende staat nog steeds op het standpunt, dat de pionier van het Genootschap der Getuigen van Jehova, in verband met zijn opleiding en functie, niet in aanmerking komt voor vrijstelling wegens het bekleden van een geestelijk of een godsdienstig menslievend ambt. Dit standpunt is ook door de Raad van State ingenomen bij het uitbrengen van advies omtrent beroepen tegen afwijzende beslissingen inzake vrijstelling wegens geestelijk ambt. Naar aanleiding van een dergelijk beroep is nog in 1954 op verzoek van de Raad van State door zijn ambtgenoot van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een diepgaand onderzoek ingesteld naar de aard van de opleiding. Ook dit beroep is daarna overeenkomstig het advies van genoemd college ongegrond verklaard. 10. Sociale verzorging De in de artikelen 139, 140 en 141 voorgestelde bedragen, tot een totaal van f , vertegenwoordigen slechts een gedeelte van de uitgaven voor personeelszorg. In de eerste plaats zijn, en worden nog steeds, op andere begrotingsposten bedragen tot een totaal, vele malen groter dan f , uitgetrokken voor het stichten en onderhouden van gebouwen, welke rechtstreeks ten dienste staan van de militaire personeelszorg (kantines, officiers- en ondcrofficiersmesses, ontspanningszalen. studielokalen, ruimten voor het beoefenen van actieve zelfwerkzaamheid), benevens voor salarissen en verdere kosten van personeel (kantine-personeel, welzijnszorgpersoneel, personeel van de Sociale Dienst van het Ministerie van Oorlog). Voorts moge de ondergetekende verwijzen naar artikel 132, waarvan de sub-posten a tot en met p eveneens betrekking hebben op personeelszorg. Tenslotte meent de ondergetekende, dat ten aanzien van sociale zorg, vorming en welzijnszorg niet uitsluitend de opgebrachte geldbedragen van betekenis zijn: evenzeer belangrijk zijn de faciliteiten, bemiddeling, raad en bijstand, welke het Ministerie van Oorlog mede, maar niet enkel door voormelde materiële middelen op het uitgestrekte terrein der militaire personeelszorg kan bieden in samenwerking met de overige Departementen van Algemene Bestuur en (niet in de laatste plaats dank zij de Nationale Raad Welzijn Militairen) de burgermaatschappij. Reeds bij de in landmachtorder nr en luchtmachtorder nr opgenomen beschikking van 13 augustus 1955, nr P is het aantal vakantiedagen voor de militairen in overeenstemming gebracht met het voor burgerambtenaren geldende aantal dagen. Een regeling betreffende het verlof en de vakantie is in bewerking en zal t.z.t. aan de commissies voor georganiseerd overleg voor militair personeel worden voorgelegd. Vrije artsenkeuze voor het beroepspersoneel zou een belangrijke groep van militairen aan de werkkring van de militair geneeskundige dienst onttrekken. Dit zou de volgende nadelen tot gevolg hebben: a. de vorming van de (reserve-) officieren-arts zou schade lijden, doordat een alle leeftijdsgroepen vertegenwoordigende en dus medisch belangrijke groep van militairen aan de werkkring van de militair geneeskundige dienst zou worden onttrokken; b. het militair-medisch belang zou in het gedrang komen, doordat van de burgermedicus niet zou kunnen en mogen

VERTROUWELIJK. 2. De dienst bezit generlei executieve bevoegdheden.

VERTROUWELIJK. 2. De dienst bezit generlei executieve bevoegdheden. VERTROUWELIJK No. 51 BESLUIT van 8 augustus 1949, zoals sedert gewijzigd, houdende nadere regelen met betrekking tot de organisatie, de werkwijze, de taak en de samenwerking van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJKDERNEDER LAN DEN. JAARGANG 1951 No. 4 Overgelegd aan de Staten-Generaal door de Minister van Buitenlandse Zaken

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJKDERNEDER LAN DEN. JAARGANG 1951 No. 4 Overgelegd aan de Staten-Generaal door de Minister van Buitenlandse Zaken 3 (1950) No. 1 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJKDERNEDER LAN DEN JAARGANG 1951 No. 4 Overgelegd aan de Staten-Generaal door de Minister van Buitenlandse Zaken A. TITEL UNIEZAKEN Memorandum houdende een

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1 WET van 27 mei 1996, houdende regelen met betrekking tot de inrichting, taakomschrijving en organisatie van het Nationaal Leger (Wet Nationaal Leger) (S.B. 1996 no. 27). HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Nadere informatie

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 Wet van 3 december 1987, Stb. 635, houdende regels betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten Zoals deze is gewijzigd bij de wetten van 02-12-1993(Stb.759)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 415 (R1915) Bepalingen omtrent de verlening van visa voor de toegang tot de landen van het Koninkrijk (Rijksvisumwet) Nr. 2 VOORSTEL VAN RIJKSWET

Nadere informatie

College voor geschillen medezeggenschap defensie

College voor geschillen medezeggenschap defensie ADVIES Dossiernr: Advies van het College voor geschillen medezeggenschap defensie aan de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten naar aanleiding van een verzoek om advies inzake een tussen: de Commandant Maritieme

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2004 334 Wet van 6 juli 2004, houdende regeling van het conflictenrecht met betrekking tot het geregistreerd partnerschap (Wet conflictenrecht geregistreerd

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1964 Nr. 161

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1964 Nr. 161 54 (1960) Nr. 4 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1964 Nr. 161 A. TITEL Overeenkomst betreffende de wederzijdse geheimhouding van uitvindingen die voor de verdediging van belang

Nadere informatie

Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed

Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Geleid door de wens de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET

TRACTATENBLAD VAN HET 49 (2009) Nr. 2 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2010 Nr. 123 A. TITEL Verdrag ter bevordering van de economische betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve

Nadere informatie

WlJ JULIANA, BU DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ., ENZ., ENZ.

WlJ JULIANA, BU DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ., ENZ., ENZ. No. 51. VERTROUWELIJK BESLUIT van 8 Augustus 1949, houdende nadere regelen met betrekking tot de organisatie, de werkwijze, de taak en de samenwerking van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. WlJ JULIANA,

Nadere informatie

Tekststudio Schrijven en Schrappen 06-13 59 30 44 www.schrijven-en-schrappen.nl - lotty@schrijven-en-schrappen.nl -

Tekststudio Schrijven en Schrappen 06-13 59 30 44 www.schrijven-en-schrappen.nl - lotty@schrijven-en-schrappen.nl - Graag zou ik je bij dezen iets vertellen betreffende onnodig moeilijk taalgebruik dat geregeld wordt gebezigd. Alhoewel de meeste mensen weten dat ze gerust in spreektaal mogen schrijven, gebruiken ze

Nadere informatie

Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime,

Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende

Nadere informatie

Van moeilijke naar toegankelijkere woorden

Van moeilijke naar toegankelijkere woorden Van moeilijke naar toegankelijkere woorden aandachtig goed aan de hand van met, door aangaande aangezien omdat aanstonds dadelijk, gauw, binnenkort aanvankelijk eerst, eerder, in het begin achten vinden,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 152 Wet van 14 maart 2002 tot wijziging van titel 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (regels verrekenbedingen) Wij Beatrix, bij de gratie

Nadere informatie

Aan: de Minister-President de Minister van Defensie de Minister van Buitenlandse Zaken. Van: Coördinator Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten

Aan: de Minister-President de Minister van Defensie de Minister van Buitenlandse Zaken. Van: Coördinator Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten Aan: de Minister-President de Minister van Defensie de Minister van Buitenlandse Zaken Van: Coördinator Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten Betreft: Toestand Midden-Oosten Afgesloten 17.00 uur op 15 oktober

Nadere informatie

Aan: de Minister-President de Minister van Defensie de Minister van Buitenlandse Zaken. Van: Coördinator Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten

Aan: de Minister-President de Minister van Defensie de Minister van Buitenlandse Zaken. Van: Coördinator Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten Aan: de Minister-President de Minister van Defensie de Minister van Buitenlandse Zaken Van: Coördinator Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten Betreft: Toestand Midden-Oosten Afgesloten 17.00 uur op 17 oktober

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 15 637 Casinospelen Nr. 2 Het vroegere stuk is gedrukt in de zitting 1978-1979 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de heer Voorzitter

Nadere informatie

TWEEDE PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN DE OVEREENKOMST TUSSEN DE REGERING VAN BELGIE DE REGERING VAN NIEUW-ZEELAND TOT HET VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING

TWEEDE PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN DE OVEREENKOMST TUSSEN DE REGERING VAN BELGIE DE REGERING VAN NIEUW-ZEELAND TOT HET VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING TWEEDE PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN DE OVEREENKOMST TUSSEN DE REGERING VAN BELGIE EN DE REGERING VAN NIEUW-ZEELAND TOT HET VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING EN TOT HET VOORKOMEN VAN HET ONTGAAN VAN BELASTING

Nadere informatie

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT De Regeringen van de hierna genoemde landen: De Bondsrepubliek Duitsland, Oostenrijk, België, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 990 Wijziging van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in verband met de Kaderwet dienstplicht Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. 1. Procedure Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 98 d.d. 14 april 2011 (prof. mr. E.H. Hondius, voorzitter, mevrouw mr. A.M.T. Wigger en mr. J.W.H. Offerhaus) Samenvatting Bij afsluiten van

Nadere informatie

Algemene voorwaarden TU Delft

Algemene voorwaarden TU Delft Algemene voorwaarden TU Delft ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR HET UITVOEREN VAN OPDRACHTEN DOOR DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT Artikel 1: Begripsomschrijving In deze algemene voorwaarden voor opdrachten, verstrekt

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 554 Wijziging van titel 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (regels verrekenbedingen) Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der

Nadere informatie

Geheimhoudingsverklaring en disclaimer Selectie- en verkoopprocessen NS Stations V&O. NS Stations Legal

Geheimhoudingsverklaring en disclaimer Selectie- en verkoopprocessen NS Stations V&O. NS Stations Legal Geheimhoudingsverklaring en disclaimer Selectie- en verkoopprocessen NS Stations V&O NS Stations Legal GEHEIMHOUDINGSVERKLARING/DISCLAIMER Selectie- en verkoopprocessen NS Stations V&O Inzake object voormalig

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2001 2002 Nr. 207a 27 624 (R 1677) Regels met betrekking tot het geweldgebruik bij de bewaking van militaire objecten (Rijkswet geweldgebruik bewakers militaire

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 4 november 2003 (OR. en) 13915/03 ENFOPOL 92 COMIX 642

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 4 november 2003 (OR. en) 13915/03 ENFOPOL 92 COMIX 642 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 4 november 2003 (OR. en) 13915/03 ENFOPOL 92 COMIX 642 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: Resolutie van de Raad betreffende de beveiliging van de bijeenkomsten

Nadere informatie

VERTALING EUROPEES VERDRAG TOT BESCHERMING VAN HET ARCHEOLOGISCH PATRIMONIUM. De lidstaten van de Raad van Europa, de ondertekenaars van dit Verdrag.

VERTALING EUROPEES VERDRAG TOT BESCHERMING VAN HET ARCHEOLOGISCH PATRIMONIUM. De lidstaten van de Raad van Europa, de ondertekenaars van dit Verdrag. VERTALING EUROPEES VERDRAG TOT BESCHERMING VAN HET ARCHEOLOGISCH PATRIMONIUM De lidstaten van de Raad van Europa, de ondertekenaars van dit Verdrag. Overwegende dat het doel van de Raad van Europa erin

Nadere informatie

REGLEMENT GEZAMENLIJKE VERGADERING VAN DE ONDERNEMINGSRAAD EN DE STUDENTENRAAD VAN DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT

REGLEMENT GEZAMENLIJKE VERGADERING VAN DE ONDERNEMINGSRAAD EN DE STUDENTENRAAD VAN DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT REGLEMENT GEZAMENLIJKE VERGADERING VAN DE ONDERNEMINGSRAAD EN DE STUDENTENRAAD VAN DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.1 Begripsbepalingen In dit reglement wordt

Nadere informatie

REGELING KONINKRIJK BELGIË GEVESTIGD ZIJN

REGELING KONINKRIJK BELGIË GEVESTIGD ZIJN REGELING TUSSEN HET KONINKRIJK BELGIË EN DE NOORD-ATLANTISCHE VERDRAGSORGANISATIE BETREFFENDE DE RECHTSPOSITIEVAN SOMMIGE PERSONEELSCATEGORIEËN VAN DE AGENTSCHAPPENVAN DE NAVO DIE OP HET GRONDGEBIEDVAN

Nadere informatie

Aan: de Minister-President de Minister van Defensie de Minister van Buitenlandse Zaken. Van: Coördinator Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten

Aan: de Minister-President de Minister van Defensie de Minister van Buitenlandse Zaken. Van: Coördinator Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten Aan: de Minister-President de Minister van Defensie de Minister van Buitenlandse Zaken Van: Coördinator Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten Betreft: Toestand Midden-Oosten Afgesloten 17.00 uur op 19 oktober

Nadere informatie

Dit Verdrag is van toepassing, welke ook de rechter of de autoriteit is die kennis dient te nemen van het geschil.

Dit Verdrag is van toepassing, welke ook de rechter of de autoriteit is die kennis dient te nemen van het geschil. Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op de aansprakelijkheid wegens produkten De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende

Nadere informatie

(Tekst geldend op: ) (authentiek: nl)

(Tekst geldend op: ) (authentiek: nl) (Tekst geldend op: 26-11-2009) Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake wederzijdse bijstandsverlening bij het bestrijden van rampen, zware ongevallen daaronder

Nadere informatie

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE MEDEDELING VAN DE COMMISSIE betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad (Voor de EER relevante tekst) 1.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 872 Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving) Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1952 No. 163 Overgelegd aan de Staten-Generaal üsott'ïtt^minister van Buitenlandse Zaken

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1952 No. 163 Overgelegd aan de Staten-Generaal üsott'ïtt^minister van Buitenlandse Zaken 30 (1952) No. 2 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1952 No. 163 Overgelegd aan de Staten-Generaal üsott'ïtt^minister van Buitenlandse Zaken A. TITEL Protocol bij het Noord-Atlantisch

Nadere informatie

Gew. bij S.B. 1983 no. 104.

Gew. bij S.B. 1983 no. 104. WET van 24 november 1975, tot regeling van het Surinamerschap en het Ingezetenschap (S.B.1975 no.4), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij S.B. 1983 no. 104, S.B. 1984 no. 55, S.B.

Nadere informatie

TRAGTATENBLAD VAN HET KONINKR IJ K DER N E D E RLAN DEN. JAARGANG 1954 No. 87

TRAGTATENBLAD VAN HET KONINKR IJ K DER N E D E RLAN DEN. JAARGANG 1954 No. 87 10 (1954) No. 1 TRAGTATENBLAD VAN HET KONINKR IJ K DER N E D E RLAN DEN JAARGANG 1954 No. 87 A. TITEL Notawisseling tussen de Nederlandse en de Belgische Regering houdende een overeenkomst tot regeling

Nadere informatie

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder,

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder, Zaaknummer: 1995/155 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 21 december 1995 Partijen: X tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans Trefwoorden: Auditor, inschrijving,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 32 047 Goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2003.1733 (052.03) ingediend door: hierna te noemen 'klager', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2003 110 Wet van 6 maart 2003 tot aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1961 Nr. 74

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1961 Nr. 74 51 (1959) Nr. 2 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1961 Nr. 74 A. TITEL Europees Verdrag inzake de academische erkenning van universitaire kwalificaties; Parijs, 14 december 1959

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1976-1977 14162 Nadere regelen tot beëindiging van de afwikkeling van de oorlogs- en watersnoodschaden en van schaden in de zin van de Wet Overheidsaansprakelijkheid

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2005:AT3000

ECLI:NL:CRVB:2005:AT3000 ECLI:NL:CRVB:2005:AT3000 Instantie Datum uitspraak 21-03-2005 Datum publicatie 01-04-2005 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 05-1503 MAW-VV Bestuursrecht

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1985 88 Wet van 30 januari 1985, houdende regels inzake de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop (Rampenwet) Wij Beatrix, bij de gratie Gods,

Nadere informatie

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Hoge Raad der Nederlanden, 2 januari 1980. nr. 19.623 DG. De Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het beroepschrift in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2004:BL5739

ECLI:NL:RBSGR:2004:BL5739 ECLI:NL:RBSGR:2004:BL5739 Instantie Datum uitspraak 21-12-2004 Datum publicatie 26-02-2010 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank 's-gravenhage AWB 03/1477 MAWKLA Bestuursrecht

Nadere informatie

2017 no. 6 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

2017 no. 6 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA 2017 no. 6 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA RIJKSWET van 23 augustus 2016, houdende bepalingen omtrent de verlening van visa voor de toegang tot de landen van het Koninkrijk (Rijksvisumwet) (Stb. 2016, 320)

Nadere informatie

Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging

Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Verlangend gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het toepasselijke recht

Nadere informatie

Europees Handvest inzake lokale autonomie

Europees Handvest inzake lokale autonomie (Tekst geldend op: 04-02-2010) Europees Handvest inzake lokale autonomie (vertaling: nl) Europees Handvest inzake lokale autonomie PREAMBULE De Lidstaten van de Raad van Europa die dit Handvest hebben

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1963 Nr. 6

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1963 Nr. 6 11 (1962) Nr. 2 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1963 Nr. 6 A. TITEL Notawisseling tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Verenigde Staten

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 16 034 (R 1138) Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het koningschap

Nadere informatie

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco,

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco, Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco, 09-07-1948 (vertaling: nl) Verdrag No. 87 betreffende de vrijheid tot

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 740 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet tarieven in burgerlijke zaken en enkele andere wetten ter verhoging van de opbrengst

Nadere informatie

KROATIË BENODIGDE TRANSPORTVERGUNNINGEN. 1. Benodigde transportvergunningen voor Nederlandse vervoerders

KROATIË BENODIGDE TRANSPORTVERGUNNINGEN. 1. Benodigde transportvergunningen voor Nederlandse vervoerders KROATIË BENODIGDE TRANSPORTVERGUNNINGEN 1. Benodigde transportvergunningen voor Nederlandse vervoerders - Gewaarmerkte kopie Eurovergunning voor grensoverschrijdend vervoer. - Voor het vervoer naar, van

Nadere informatie

DISCLAIMER. Pagina 1 van 5. verkoop van registergoederen van de Stichting Kenter Jeugdhulp DE ONDERGETEKENDE(N):

DISCLAIMER. Pagina 1 van 5. verkoop van registergoederen van de Stichting Kenter Jeugdhulp DE ONDERGETEKENDE(N): Pagina 1 van 5 DE ONDERGETEKENDE(N): DISCLAIMER verkoop van registergoederen van de Stichting Kenter Jeugdhulp Naam rechtspersoon: Plaats statutaire zetel: Kantooradres: Nummer Kamer van Koophandel: e-mailadres:

Nadere informatie

OEKRAÏNE BENODIGDE TRANSPORTVERGUNNINGEN. 1. Benodigde transportvergunningen voor Nederlandse vervoerders

OEKRAÏNE BENODIGDE TRANSPORTVERGUNNINGEN. 1. Benodigde transportvergunningen voor Nederlandse vervoerders OEKRAÏNE BENODIGDE TRANSPORTVERGUNNINGEN 1. Benodigde transportvergunningen voor Nederlandse vervoerders - Gewaarmerkte kopie Eurovergunning voor grensoverschrijdend vervoer. - Voor het vervoer naar, van

Nadere informatie

VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE T W E E D E K A M E R D E R S T A T E N - 2 G E N E R A A L Vergaderjaar 2010-2011 32 414 Voorstel van wet van de leden Eijsink, Van Dijk, Hachchi, El Fassed, Voordewind, Ouwehand, Van der Staaij, Hernandez,

Nadere informatie

Besluit van houdende regels ter uitvoering van artikel 36 van de Politiewet 2012 (Besluit verdeling sterkte en middelen politie)

Besluit van houdende regels ter uitvoering van artikel 36 van de Politiewet 2012 (Besluit verdeling sterkte en middelen politie) Besluit van houdende regels ter uitvoering van artikel 36 van de Politiewet 2012 (Besluit verdeling sterkte en middelen politie) Op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van * 2012, nummer

Nadere informatie

3 Salaris en vergoedingsregelingen. Bezoldiging

3 Salaris en vergoedingsregelingen. Bezoldiging 3 Salaris en vergoedingsregelingen Bezoldiging Artikel 3:1 1 Met inachtneming van artikel 1:2:1 wordt aan de ambtenaar binnen het kader van een lokaal vast te stellen bezoldigingsregeling een bezoldiging

Nadere informatie

Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van een elektronisch ingediende aanvraag.

Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van een elektronisch ingediende aanvraag. Algemene wet bestuursrecht Titel 4.1. Beschikkingen Afdeling 4.1.1. De aanvraag Artikel 4:1 Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk

Nadere informatie

STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JNO. 4U6 WET van 10 Juli 1952, houdende voorzieningen aangaande de verplaatsing van bevolking voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 26 826 Wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de gelijkstelling van stadsregio s met een provincie Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Nadere informatie

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 ... No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 18 juni 2012, no.12.001344, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 275 Besluit van 18 mei 1995, houdende vaststelling van maatstaven die bij het in artikel 7a, eerste lid, van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen

Nadere informatie

Citeertitel: Landsverordening bijzondere rechtspositionele bepalingen Kustwachtpersoneel. Wijzigingen: AB 2012 no. 54; (inwtr. AB 2013 no.

Citeertitel: Landsverordening bijzondere rechtspositionele bepalingen Kustwachtpersoneel. Wijzigingen: AB 2012 no. 54; (inwtr. AB 2013 no. Intitulé : LANDSVERORDENING van 9 maart 2000, houdende bijzondere regels inzake de rechtspositie van Arubaanse ambtenaren, werkzaam bij de Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede voor de

Nadere informatie

NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP

NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP 6 (1971-1972) - N 1 ARCWIE~ VWMSE RAAR TERUG0EZORGEN VOOR DE NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP ZITTING 1971-1972 13 DECEMBER 1971 VOORSTEL VAN DECREET tot aanmoediging van de deelneming aan cursussen voor

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1999 392 Besluit van 31 augustus 1999, houdende vaststelling van regels met betrekking tot cockpitpersoneel en luchtverkeersdienstverleningspersoneel

Nadere informatie

Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken

Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend, Verlangend

Nadere informatie

GEMOTIVEERD ADVIES VAN EEN NATIONAAL PARLEMENT INZAKE DE SUBSIDIARITEIT

GEMOTIVEERD ADVIES VAN EEN NATIONAAL PARLEMENT INZAKE DE SUBSIDIARITEIT Europees Parlement 2014-2019 Commissie juridische zaken 4.11.2015 GEMOTIVEERD ADVIES VAN EEN NATIONAAL PARLEMENT INZAKE DE SUBSIDIARITEIT Betreft: Gemotiveerd advies van de Tsjechische senaat over het

Nadere informatie

Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I. Griffie 3050/81 Type: ev. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer;

Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I. Griffie 3050/81 Type: ev. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer; Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I Griffie 3050/81 Type: ev HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer; GEZIEN het beroepschrift van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur

Nadere informatie

ALGEMENE VOORWAARDEN

ALGEMENE VOORWAARDEN ALGEMENE VOORWAARDEN Algemene Voorwaarden Beekmans Schilderwerken: Artikel 1. DEFINITIES In deze voorwaarden wordt het volgende verstaan onder: Consument / Opdrachtgever; Ieder natuurlijk persoon die niet

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET

TRACTATENBLAD VAN HET 72 (2009) Nr. 2 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 2010 Nr. 96 A. TITEL Aanvullend Protocol bij het Europees Handvest inzake lokale autonomie betreffende het recht op participatie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 354 Wijziging van de Mededingingswet ter invoering van regels inzake ondernemingen die deel uitmaken van een publiekrechtelijke rechtspersoon

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512 ECLI:NL:RVS:2012:BY2512 Instantie Raad van State Datum uitspraak 07-11-2012 Datum publicatie 07-11-2012 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201203945/1/A2 Eerste

Nadere informatie

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN Jaargang 2016 No. 48 Besluit van 13 september 2016 tot afkondiging van de Rijkswet van 23 augustus 2016 houdende bepalingen omtrent de verlening van visa voor de toegang

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET. JAARGANG 1993 Nr. 51. Verdrag betreffende de Europese Unie, met Protocollen; Maastricht, 7februari 1992

TRACTATENBLAD VAN HET. JAARGANG 1993 Nr. 51. Verdrag betreffende de Europese Unie, met Protocollen; Maastricht, 7februari 1992 10 (1992) Nr. 2 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1993 Nr. 51 A. TITEL Verdrag betreffende de Europese Unie, met Protocollen; Maastricht, 7februari 1992 B. TEKST De Nederlandse

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet 2001. Jaargang 2001 Staatsblad 2001 636 1

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet 2001. Jaargang 2001 Staatsblad 2001 636 1 RMC-wet 2001 636 Wet van 6 december 2001 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de invoering van de verplichting

Nadere informatie

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST 13 Geneeskundige behandelingsovereenkomst (P.B. 2000, no. 118) Landsverordening van de 23ste oktober 2000 houdende vaststelling van de tekst van Boek 7 van het Burgerlijk

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 159 Wet van 30 maart 1995 tot wijziging van de Huisvestingswet (voorziening in de huisvesting van bepaalde categorieën verblijfsgerechtigden)

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Faillissementswet in verband met de invoering van de mogelijkheid van een civielrechtelijk bestuursverbod (Wet civielrechtelijk bestuursverbod) VOORSTEL VAN WET Wij Willem-Alexander, bij

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2008 2009 31 354 Wijziging van de Mededingingswet ter invoering van regels inzake ondernemingen die deel uitmaken van een publiekrechtelijke rechtspersoon

Nadere informatie

12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel. Algemene bepalingen

12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel. Algemene bepalingen 12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel Algemene bepalingen Artikel 12:1 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a de commissie: de in artikel 12:2 bedoelde commissie voor

Nadere informatie

De Defensieonderdeel Medezeggenschapscommissie DMO (hierna: de DMC)

De Defensieonderdeel Medezeggenschapscommissie DMO (hierna: de DMC) ADVIES Advies van het College voor geschillen medezeggenschap defensie aan de Secretaris-generaal naar aanleiding van een verzoek om advies inzake een tussen: Directeur Defensie Materieel Organisatie (DMO)

Nadere informatie

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1994 Nr. 256

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1994 Nr. 256 33 (1951) Nr. 10 TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN JAARGANG 1994 Nr. 256 A. TITEL Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun

Nadere informatie

Uitspraak 200904084/1/R2 gevonden via '' d eze uitsp raa k il de ze uitsp ra ak Page 1 of 4 Uitspraken ZAAKNUMMER 200904084/1/R2 DATUM VAN UITSPRAAK woensdag 24 maart 2010 TEGEN het college van gedeputeerde

Nadere informatie

BENODIGDE TRANSPORTVERGUNNINGEN

BENODIGDE TRANSPORTVERGUNNINGEN WIT-RUSLAND BENODIGDE TRANSPORTVERGUNNINGEN 1. Benodigde transportvergunningen voor Nederlandse vervoerders a. Gewaarmerkte kopie Eurovergunning voor grensoverschrijdend vervoer. b. Voor het vervoer naar,

Nadere informatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Faillissementswet in verband met de samenloop van de vordering op de boedel ingeval van noodregeling, surseance van betaling en faillissement en de

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2010:BO3339

ECLI:NL:CRVB:2010:BO3339 ECLI:NL:CRVB:2010:BO3339 Instantie Datum uitspraak 05-11-2010 Datum publicatie 10-11-2010 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 09-2207 WSF Bestuursrecht

Nadere informatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. (Tekst geldend op: 05-03-2012) Besluit van 22 december 1988, houdende vaststelling van een algemene maatregel van rijksbestuur tot regeling van de vrijwillige hulpverlening aan gewonden, zieken, krijgsgevangenen,

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet in verband met het verbeteren van de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen alsmede de uniformering van enkele bepalingen

Nadere informatie

Mr TH.P.M. Moons, kantoorhoudende te Amersfoort, aan de Piet Mondriaanlaan nr. 75. de partners: mevrouw, wonende te. en de heer, wonende te ;

Mr TH.P.M. Moons, kantoorhoudende te Amersfoort, aan de Piet Mondriaanlaan nr. 75. de partners: mevrouw, wonende te. en de heer, wonende te ; BEMIDDELINGSOVEREENKOMST De ondergetekenden: Mr TH.P.M. Moons, kantoorhoudende te Amersfoort, aan de Piet Mondriaanlaan nr. 75 en de partners: mevrouw, wonende te en de heer, wonende te ; VERKLAREN HET

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 070.00 ingediend door: hierna te noemen klager`, tegen: hierna te noemen 'verzekeraar. De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1974-1975 13 412 Protocol van de regeringsconferentie Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen, van 20 en 21 mei te Paramaribo, en de conclusies van het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 612 Wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en van enige andere wetten (meer doelmatige uitvoering van de Wet waardering onroerende

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802 NOTA van: aan: Betreft: het voorzitterschap het Comité van permanente vertegenwoordigers Initiatief

Nadere informatie

HOOFDSTUK I.- Definities. Artikel 1.- Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

HOOFDSTUK I.- Definities. Artikel 1.- Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: Koninklijk besluit van 30 januari 2003 tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regels voor de toekenning van de toelage tot ondersteuning van acties die betrekking hebben op de bevordering

Nadere informatie

Portefeuillehouder: nvt Openbaar: ii ja / nee

Portefeuillehouder: nvt Openbaar: ii ja / nee alyph- v noordzeekanaalgebied AB-vergadering: 09-01-2013 DB-vergadering: Agendapunt: 10 Onderwerp: Archiefverordening Omgevingsdienst Portefeuillehouder: nvt Openbaar: ii ja / nee Bijlagen: 1 Samenvatting:

Nadere informatie

1. Procedure. 2. Feiten

1. Procedure. 2. Feiten Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 148 d.d. 10 augustus 2010 (mevrouw mr. E.M. Dil-Stork, voorzitter, mr. W.F.C. Baars en mr. J.W.H. Offerhaus) 1. Procedure De Commissie beslist

Nadere informatie