INSTRUCTIEBOEKJE. Onderdeelnummer van de publicatie JJM

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "INSTRUCTIEBOEKJE. Onderdeelnummer van de publicatie JJM"

Transcriptie

1 INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie JJM

2 Inleiding Inleid ing OVER DIT BOEKJE Wij raden u aan het volledige documentatiepakket voor de eigenaar dat bij uw voertuig werd geleverd zo spoedig mogelijk grondig door te nemen. BELANGRIJK De informatie in dit instructieboekje heeft betrekking op alle modelvarianten en opties. Niet al deze informatie is op uw voertuig van toepassing. Als gevolg van drukcycli kan dit instructieboekje beschrijvingen bevatten van extra uitrusting voordat deze op de markt komt. Als uw voertuig gebruikt gaat worden in een ander geografisch gebied, kan het noodzakelijk zijn de voertuigspecificaties aan te passen aan de plaatselijke omstandigheden. Jaguar Cars is niet aansprakelijk voor de kosten van dergelijke aanpassingen. De informatie die in deze uitgave is opgenomen, was juist bij het ter perse gaan. Als gevolg van toekomstige wijzigingen in het voertuigdesign kan er een supplement aan dit documentatiepakket worden toegevoegd. U kunt de bijgewerkte versies op de website van Jaguar Cars doorlezen, en wel op Met het oog op de ontwikkeling behouden wij ons het recht voor om specificaties, het ontwerp of apparatuur te allen tijde te wijzigen zonder voorafgaande kennisgeving en zonder verplichtingen aan te gaan. Deze uitgave, of een deel ervan, mag niet zonder onze goedkeuring verveelvoudigd of vertaald worden. Fouten en weglatingen onder voorbehoud. SYMBOLEN IN DIT INSTRUCTIEBOEKJE Waarschuwingen met betrekking tot de veiligheid duiden op een procedure die u nauwkeurig dient op te volgen of op informatie die u zorgvuldig in overweging dient te nemen om het risico op letsel te vermijden. Deze aanmaningen tot voorzichtigheid duiden op een procedure die u nauwkeurig dient op te volgen of op informatie die u zorgvuldig in overweging dient te nemen om het risico op schade aan uw voertuig te vermijden. Dit symbool voor recycling geeft de onderdelen aan die u op een veilige manier als afval moet laten verwerken, om onnodige milieuvervuiling te voorkomen. Dit symbool geeft onderdelen aan die op de correcte manier moeten worden weggegooid, omdat ze schadelijke stoffen bevatten. Vraag advies over de correcte verwerking bij uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur of bij de gemeente. Dit symbool geeft de functies aan die u door uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur kunt laten aanpassen, uit- of inschakelen. 2

3 Inhoud Inleiding...2 Instappen...4 Uitstappen...10 Stoelen voorin...14 Achterbank...18 Hoofdsteunen...21 Stuurwiel...23 Beveiliging van de inzittenden...24 Buitenverlichting...38 Binnenverlichting...41 Ruitenwissers en -sproeiers...42 Ruiten...45 Spiegels...47 Dode-hoekmonitor...49 Garagedeuropener...51 Waarschuwingslampjes...54 Message centre...59 Touch screen...61 Verwarming en ventilatie...66 Kofferruimte...70 Aanhangers trekken...73 Opbergruimten...77 De motor starten...79 Intelligent Stop/Start-systeem...83 Versnellingsbak...85 Stability control...88 Remmen...92 Bewakingssysteem van de bandenspanningen...95 Vooruit- en achteruitrijbeveiliging...98 Cruise control Adaptieve cruise control Automatische snelheidsbegrenzer Audio-/video-overzicht Radio DAB-radio Draagbare media Cd-speler Televisie Videomediaspeler Spraakbediening Telefoon Navigatiesysteem Bandreparatieset Brandstof en brandstof tanken Onderhoud Vloeistofpeilcontroles Technische specificaties Accu Banden Zekeringen Wielen vervangen Het voertuig bergen Na een aanrijding Voertuigidentificatie Typegoedkeuringen Index Overzicht van de bedieningselementen

4 Instappen Instappen HET VOERTUIG ONTGRENDELEN 4

5 Instappen 1. Druk op de vergrendeltoets om het voertuig te beveiligen. Het voertuig heeft een functie voor enkelvoudig vergrendelen en dubbelvergrendelen. Raadpleeg 10, ENKELVOUDIG VERGRENDELEN en 10, DUBBEL- VERGRENDELEN. 2. U kunt de Smart-sleutel gebruiken om aan één kant in te stappen of om meerdere portieren te ontgrendelen. Wanneer de functie voor het instappen aan één kant is ingeschakeld, ontgrendelt de eerste druk op de toets het bestuurdersportier, waarna de andere portieren van binnenuit kunnen worden geopend. De alarmknipperlichten knipperen twee keer om aan te geven dat het voertuig ontgrendeld is en het beveiligingssysteem is uitgeschakeld. Met een tweede druk op de toets ontgrendelt u alle portieren en het kofferdeksel. Als de functie voor het ontgrendelen van meerdere portieren is ingeschakeld, drukt u kort op de ontgrendeltoets om alle portieren en het kofferdeksel te ontgrendelen en het beveiligingssysteem uit te schakelen. De alarmknipperlichten knipperen twee keer om aan te geven dat het voertuig ontgrendeld is en het beveiligingssysteem is uitgeschakeld. Om te wisselen tussen de ontgrendelfuncties voor aan één kant instappen of via meerdere portieren of vice versa, houdt u de vergrendel- en ontgrendeltoetsen allebei tegelijkertijd drie seconden lang ingedrukt. De alarmknipperlichten knipperen twee keer ter bevestiging. U kunt deze functie ook wijzigen via het touch screen. Raadpleeg 64, VOERTUIGINSTELLINGEN. 3. Druk op deze toets om het kofferdeksel te openen. Zolang het kofferdeksel open staat, blijft het beveiligingssysteem van het voertuig actief, maar het systeem voor inbraakdetectie en het hellingshoekdetectiesysteem zijn geblokkeerd. De beveiliging voor de portieren en de motorkap blijft ingeschakeld. Het beveiligingssysteem wordt opnieuw ingeschakeld in de vorige functie wanneer het kofferdeksel wordt gesloten. 4. Paniekalarm: houd de toets drie seconden lang ingedrukt of druk binnen drie seconden drie keer op de toets om de claxon, de sirene en de alarmknipperlichten in te schakelen. Na vijf seconden kunt u het alarm uitschakelen door de toets drie seconden lang ingedrukt te houden of binnen drie seconden drie keer op de toets te drukken. Het paniekalarm wordt ook uitgeschakeld als het voertuig een geldige Smart-sleutel detecteert wanneer u op de start-/stopknop drukt. 5. Druk op deze toets om de naderingslichten maximaal 120 seconden lang in te schakelen. U kunt de verlichtingstijd instellen met de schakelaar voor de vertraging bij het uitstappen. Als u opnieuw op de toets of de start-/stopknop drukt, gaan de naderingslichten uit. 6. Knop voor het vergrendelen zonder sleutel. Raadpleeg 11, VERGRENDELEN ZONDER SLEUTEL. 7. Portierslotkapje. 8. Houd de ontgrendelknop voor het sleutelblad voor noodgevallen ingedrukt en trek het sleutelblad voor noodgevallen uit de Smartsleutel. 9. Steek het sleutelblad voor noodgevallen in de gleuf onderin het portierslotkapje en trek het sleutelblad voorzichtig omhoog. 10. Verdraai het sleutelblad voorzichtig om de klemmetjes van het kapje los te maken. 11. Steek het sleutelblad daarna in het slot dat nu zichtbaar is om de portieren te vergrendelen of ontgrendelen. 5

6 Instappen Vergrendelen: controleer dat alle portieren dicht zitten, draai het sleutelblad naar de voorkant van het voertuig en laat het weer los. Hiermee vergrendelt u alle portieren zonder het beveiligingssysteem in te schakelen. Ontgrendelen: draai het sleutelblad naar de achterkant van het voertuig en laat het weer los. Als het beveiligingssysteem is uitgeschakeld, worden alle portieren en het kofferdeksel ontgrendeld. Als het beveiligingssysteem is ingeschakeld, wordt alleen het portier linksvoor ontgrendeld. Als u het voertuig ontgrendelt met het sleutelblad voor noodgevallen terwijl het beveiligingssysteem is ingeschakeld, gaat het alarm af zodra er een portier wordt ontgrendeld. Om het alarm uit te schakelen, drukt u op de ontgrendeltoets op de Smart-sleutel of op de start-/stopknop van de motor terwijl de Smartsleutel zich in het voertuig bevindt. Het portierslotkapje terugzetten: 1. Lijn het kapje uit, zodat het in de onderste twee klemmen grijpt. 2. Duw tegen de bovenkant van het kapje om de bovenste klem vast te zetten. INSTAPPEN ZONDER SLEUTEL Personen met een geïmplanteerd medisch apparaat moeten zorgen dat ze dit apparaat op een afstand van minstens 22 cm (8,7 inch) van een in het voertuig gemonteerde zender houden. Hiermee wordt vermeden dat het systeem en het apparaat elkaar kunnen storen. Raadpleeg 194, LOCATIES VAN DE ZENDERS VOOR DE SMART-SLEUTEL voor informatie over de locaties van de zenders van het beveiligingssysteem. Als u een Smart-sleutel kwijtraakt, kunt u bij een Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur een vervangende sleutel krijgen en laten programmeren. Meld het verlies of de diefstal van een Smart-sleutel onmiddellijk bij een Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur en laat de overige Smart-sleutel(s) opnieuw programmeren. De Smart-sleutel wordt misschien niet gedetecteerd als hij in een metalen houder is geplaatst of wordt afgeschermd door een apparaat met een LCD-scherm met achtergrondverlichting (zoals een laptop, smartphone, spelconsole enz.). Houd de Smart-sleutel uit de buurt van dergelijke apparaten wanneer u zonder sleutel wilt instappen of starten. Met de functie voor instappen zonder sleutel kunt u het voertuig ontgrendelen en het beveiligingssysteem uitschakelen door enkel de portierkruk te bedienen, mits de Smart-sleutel zich op een afstand van minder dan 1,0 m (3 ft) bevindt. 6

7 Instappen U hoeft de Smart-sleutel alleen maar bij u te dragen. Hij hoeft niet zichtbaar te zijn of in de hand te worden gehouden. Als u de Smart-sleutel echter in een metalen houder plaatst, wordt deze mogelijk niet gedetecteerd. Opmerking: met de functie voor instappen zonder sleutel wordt het voertuig ontgrendeld volgens de huidige instelling van het beveiligingssysteem (instappen aan één kant of ontgrendelen van meerdere portieren). Als de functie voor instappen aan één kant ingeschakeld is en een ander portier dan het bestuurdersportier als eerste wordt geopend, zullen echter alle portieren ontgrendeld worden. Nadat u alle geopende portieren hebt gesloten, zoekt het systeem in de passagiersruimte naar een geldige Smart-sleutel. Als er geen sleutel wordt gevonden, verschijnt de mededeling SMART-SLEUTEL NIET GEVONDEN. INSTEKEN A.U.B. vier seconden lang op het message centre. Zoek de Smart-sleutel en plaats deze in de startmotorregeleenheid (raadpleeg 81, ALS DE MOTOR NIET AANSLAAT). Het beveiligingssysteem in uw voertuig is goedgekeurd volgens Thatcham categorie één en voldoet aan de EU-verordeningen 97/116 en EU-richtlijn 95/56 EC. COMFORTFUNCTIE Als u het portier opent met de Smart-sleutel of via de functie voor instappen zonder sleutel, zal het elektronische systeem de comfortfunctie inschakelen. De volgende systemen treden in werking: Bestuurderspositiegeheugen Stoel- en stuurkolomverstelling Binnen- en buitenverlichting Message centre Accessoirestekkerdoos COMFORTONTGRENDELING Houd de ontgrendeltoets op de Smart-sleutel drie seconden lang ingedrukt of houd de vergrendelknop op de portierkruk ingedrukt. Het voertuig wordt ontgrendeld en het beveiligingssysteem wordt onmiddellijk uitgeschakeld. Na drie seconden gaan alle ruiten en het zonnedak open. Als u het openen van de ruiten wilt stoppen tijdens de comfortontgrendeling met de Smart-sleutel, drukt u op een willekeurige toets op de Smart-sleutel of bedient u de schakelaar voor de bestuurdersportierruit. Als u de werking van een specifieke ruit wilt stoppen, bedient u de schakelaar voor de betreffende ruit. Als u het openen van de ruiten wilt stoppen tijdens de comfortontgrendeling met de vergrendelknop op de portierkruk, laat u de vergrendelknop los. Opmerking: u kunt de comfortontgrendeling in- en uitschakelen in het menu Beveiliging/voertuig op het touch screen. Raadpleeg 64, VOERTUIG- INSTELLINGEN. 7

8 Instappen PORTIERVERGRENDELING BIJ HET WEGRIJDEN Vergrendelt alle portieren wanneer u sneller rijdt dan een vooraf ingestelde snelheid. U kunt kiezen uit drie ingestelde snelheden in het menu Beveiliging/ voertuig op het touch screen. Raadpleeg 64, VOERTUIGINSTELLINGEN. Als u de hoofdvergrendel- of ontgrendeltoets gebruikt (raadpleeg 228, BEDIENINGSELEMENTEN VOOR DE BESTUURDER), wordt deze functie gedurende de rest van de rit opgeheven. Als er één portier wordt ontgrendeld en geopend, worden alle portieren opnieuw vergrendeld nadat het geopende portier weer is gesloten. Opmerking: u kunt deze functie in- en uitschakelen onder Wegrijvergr. in het menu Beveiliging/voertuig op het touch screen. Raadpleeg 64, VOERTUIG- INSTELLINGEN. VERZORGING VAN DE SMART-SLEUTEL Laat de Smart-sleutel nooit in het voertuig achter als er tevens kinderen of dieren in het voertuig achterblijven. Op deze manier wordt voorkomen dat hij per ongeluk wordt gebruikt. U mag hem niet aan extreme hitte, veel stof of hoge vochtigheid blootstellen en ook niet met vloeistoffen in contact laten komen. Laat de Smart-sleutel niet in direct zonlicht liggen. Het nummer van het sleutelblad voor noodgevallen staat vermeld op een sticker op de Smart-sleutel. Verwijder de sticker en plak hem op de beveiligingskaart in het voertuigdocumentatiepakket. Berg de beveiligingskaart op een veilige plaats op (niet in het voertuig). Het werkingsbereik van de Smart-sleutel kan aanzienlijk variëren, afhankelijk van de atmosferische omstandigheden en storing door andere zendapparatuur. Opmerking: de radiofrequentie die door de Smartsleutel wordt gebruikt, kan ook door andere apparaten worden gebruikt (bijvoorbeeld medische apparatuur). Hierdoor kan het gebeuren dat de Smart-sleutel niet goed werkt. 8

9 Instappen DE BATTERIJ VAN DE SMART-SLEUTEL VERVANGEN Als de batterij vervangen moet worden, zal het effectieve bereik van de Smart-sleutel aanzienlijk kleiner zijn en zal het systeem de mededeling SMART-SLEUTEL BATTERIJ LAAG op het message centre weergegeven. De batterij vervangen: 1. Druk op de ontgrendelknop op de zijkant van de Smart-sleutel en trek het sleutelblad uit de Smart-sleutel. 2. Verwijder één voor één de twee zijkapjes door een platte schroevendraaier met een klein blad tussen het kapje en het huis te steken en de schroevendraaier te draaien. 3. Steek de schroevendraaier tussen de twee helften van het huis en draai voorzichtig om ze te scheiden. 4. Verwijder de printplaat, maar wees voorzichtig opdat u de aansluitklemmen van de batterij niet aanraakt. 5. Verwijder de oude batterij en steek daarna een nieuwe batterij, type CR2032, in de batterijhouder met het plusteken (+) naar beneden. De batterij is verkrijgbaar bij uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. Zet de onderdelen in de omgekeerde volgorde weer in elkaar en zorg dat ze goed op hun plaats vastklikken. Batterijen weggooien: lege batterijen moeten op de correcte manier worden weggegooid, omdat ze schadelijke stoffen bevatten. Vraag advies over de correcte verwerking bij uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur of bij de gemeente. 9

10 Uitstappen Uitstappe n HENDELS VOOR VERGRENDELEN/ ONTGRENDELEN 1. Druk op de vergrendelhendel om het portier te vergrendelen, en trek aan de hendel om het portier te ontgrendelen. Als u de vergrendelhendel op een van de voorportieren bedient, zullen alle gesloten portieren vergrendeld of ontgrendeld worden. 2. Trek aan de portierhendel als u het portier wilt openen. Als een achterportier vergrendeld is, kan het niet met de portierhendel worden geopend. Opmerking: als het voertuig werd vergrendeld met behulp van de Smart-sleutel, zal door het bedienen van de vergrendelhendel alleen dat portier worden ontgrendeld en het alarm afgaan. Opmerking: wanneer het voertuig dubbelvergrendeld is, werken noch de vergrendelhendels noch de portierhendels aan de binnenkant. Het voertuig moet worden ontgrendeld met de Smart-sleutel. ENKELVOUDIG VERGRENDELEN Druk kort op de vergrendeltoets. Bij enkelvoudig vergrendelen wordt het beveiligingssysteem ingeschakeld en kunnen de portieren en het kofferdeksel niet van buitenaf worden geopend. De portieren kunnen wel van binnenuit worden ontgrendeld en geopend. De alarmknipperlichten zullen ter bevestiging één keer knipperen. DUBBELVERGRENDELEN U mag het voertuig nooit dubbelvergrendelen wanneer er zich personen, kinderen of dieren in het voertuig bevinden. In een noodsituatie zullen zij dan niet kunnen ontsnappen en de hulpverleners van de ambulancedienst, de brandweer of de politie zullen hen dan niet snel uit het voertuig kunnen halen. Wanneer u het voertuig dubbelvergrendeld hebt, kunnen de portieren noch van binnenuit noch van buitenaf worden geopend. Druk binnen drie seconden twee keer op de vergrendeltoets. Bij dubbelvergrendelen wordt het beveiligingssysteem ingeschakeld en kunnen de portieren en het kofferdeksel niet van buitenaf of van binnenuit worden geopend, tenzij de juiste Smartsleutel wordt gebruikt. Ter bevestiging knipperen de alarmknipperlichten twee keer (met een langere tweede knippering) en klinkt er een geluidssignaal. Deze hoorbare waarschuwing kan door uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur worden in- of uitgeschakeld. BEVESTIGING VAN HET VERGRENDELEN Als u niet zeker weet of het voertuig is vergrendeld en beveiligd (via enkelvoudig vergrendelen of dubbelvergrendelen), drukt u nogmaals op de vergrendeltoets. De alarmknipperlichten zullen knipperen om de huidige status (beveiligd/niet beveiligd) aan te geven en te bevestigen. Opmerking: als het voertuig nog niet vergrendeld en beveiligd is, wordt het voertuig na een druk op de vergrendeltoets enkelvoudig vergrendeld. Druk nogmaals voor dubbelvergrendelen. 10

11 Uitstappen VERGRENDELEN MISLUKT Als een van de portieren, de motorkap of het kofferdeksel niet geheel gesloten is wanneer het voertuig wordt vergrendeld met behulp van de Smart-sleutel of de functie voor vergrendelen zonder sleutel, zal het voertuig niet worden vergrendeld en zullen er twee geluidssignalen klinken. Controleer dat alle portieren, de motorkap en het kofferdeksel goed gesloten zijn en vergrendel het voertuig opnieuw. Als een of meer portieren niet goed kunnen worden vergrendeld wanneer geprobeerd wordt het voertuig met behulp van de Smart-sleutel te vergrendelen, klinken er twee geluidssignalen en worden een of meer portieren niet vergrendeld. COMFORTVERGRENDELING Controleer dat er zich geen kinderen, dieren of obstakels in de buurt van een opening bevinden, voordat u het voertuig met comfortvergrendeling op slot doet. Sluit alle portieren en houd de vergrendeltoets op de Smart-sleutel drie seconden lang ingedrukt of houd de vergrendelknop op de portierkruk ingedrukt. Het voertuig wordt enkelvoudig vergrendeld en het beveiligingssysteem wordt onmiddellijk volledig ingeschakeld. Na drie seconden gaan alle ruiten dicht. Opmerking: als u de knop op de portierkruk loslaat voordat de ruiten volledig zijn gesloten, gaan de ruiten niet verder dicht. Opmerking: u kunt de comfortvergrendeling in- en uitschakelen in het menu Beveiliging/voertuig op het touch screen. Raadpleeg 64, VOERTUIG- INSTELLINGEN. VERGRENDELEN ZONDER SLEUTEL Neem alle Smart-sleutels en losse sleutelbladen voor noodgevallen mee uit het voertuig als u het voertuig onbeheerd achterlaat. Op deze manier kan het uitschakelen van het beveiligingssysteem en daarmee ook diefstal worden voorkomen. De Smart-sleutel wordt misschien niet gedetecteerd als hij in een metalen houder is geplaatst of wordt afgeschermd door een apparaat met een LCD-scherm met achtergrondverlichting (zoals een laptop, smartphone, spelconsole enz.). Het voertuig zal niet automatisch vergrendeld worden. Druk voor enkelvoudig vergrendelen één keer op de knop op de portierkruk. Ter bevestiging knipperen de alarmknipperlichten twee keer (in sommige landen klinkt ook een geluidssignaal). Druk voor dubbelvergrendelen binnen drie seconden twee keer op de knop. De alarmknipperlichten zullen twee keer knipperen (met een langere tweede knippering). Bij voertuigen voor sommige landen zijn ook twee geluidssignalen hoorbaar. Opmerking: de functie voor vergrendelen zonder sleutel werkt alleen als alle portieren, de motorkap en het kofferdeksel zijn gesloten en de Smart-sleutel zich buiten het voertuig bevindt. Als niet aan deze voorwaarden is voldaan, klinken er twee geluidssignalen. 11

12 Uitstappen GROOT ALARM Om met groot alarm te beveiligen, moeten alle ruiten en het zonnedak gesloten zijn. Druk vervolgens, bij voertuigen met dubbelvergrendeling, binnen drie seconden twee keer op de vergrendeltoets. Ter bevestiging van de status van het beveiligingssysteem knipperen de alarmknipperlichten twee keer (in sommige landen klinkt ook een geluidssignaal). Opmerking: wanneer het beveiligingssysteem is ingeschakeld en een ruit of het zonnedak open blijven, kan het alarm afgaan door de beweging van luchtstromingen. Deze worden geregistreerd door de inbraakdetectors in de console voor de binnenverlichting voorin. Opmerking: u kunt de inbraakdetectors tijdelijk uitschakelen voor de volgende keer dat het voertuig wordt vergrendeld. U doet dit in het menu Beveiliging/voertuig op het touch screen. Raadpleeg 64, VOERTUIGINSTELLINGEN. OMTREKALARM Om het omtrekalarm in te schakelen drukt u één keer kort op de vergrendeltoets. De alarmknipperlichten zullen één keer knipperen om de status van het beveiligingssysteem te bevestigen. NOODSTROOMSIRENE In bepaalde markten is er een afzonderlijke noodstroomsirene gemonteerd. Dit apparaat geeft alarm als de voertuigaccu of de alarmsirene worden losgekoppeld terwijl het beveiligingssysteem is ingeschakeld. HET ALARM NA HET AFGAAN UITSCHAKELEN Nadat het alarm is afgegaan, kunt u het uitschakelen door: op de ontgrendeltoets op de Smart-sleutel te drukken; een portier te openen via de functie voor instappen zonder sleutel; op de start-/stopknop te drukken terwijl een geldige Smart-sleutel aanwezig is. HELLINGSHOEKDETECTOR De hellingshoekdetector detecteert eventuele wijzigingen in de hoek van het voertuig ten opzichte van de ondergrond. Als u het beveiligingssysteem hebt ingeschakeld en het voertuig hebt dubbelvergrendeld, zal het alarm bij een verandering in de hellingshoek afgaan. Opmerking: u kunt de hellingshoekdetector tijdelijk uitschakelen voor de volgende keer dat het voertuig wordt vergrendeld. U doet dit in het menu Beveiliging/voertuig op het touch screen. Raadpleeg 64, VOERTUIGINSTELLINGEN. PASSIEF INSCHAKELEN Dit voertuig beschikt over een functie voor het passief inschakelen van het beveiligingssysteem, die, indien geactiveerd, het beveiligingssysteem automatisch inschakelt. Bij passief inschakelen wordt het omtrekalarm automatisch ingeschakeld 60 seconden nadat het bestuurdersportier is gesloten, onder voorwaarde dat alle portieren, de motorkap en het kofferdeksel gesloten zijn, het contact is uitgeschakeld en er geen geldige Smart-sleutels in het voertuig aanwezig zijn. Bij passief inschakelen wordt het voertuig niet vergrendeld, al wordt de toegang tot de kofferruimte via de ontgrendeltoetsen binnen of buiten het voertuig geblokkeerd en blijft de brandstofvulklep vergrendeld. 12

13 Uitstappen AUTOMATISCH OPNIEUW VERGRENDELEN EN HERINSCHAKELING VAN HET BEVEILIGINGSSYSTEEM Automatisch opnieuw vergrendelen en herinschakeling van het beveiligingssysteem is een functie die, indien geactiveerd, het voertuig automatisch opnieuw vergrendelt en het beveiligingssysteem inschakelt. Als het voertuig vergrendeld en beveiligd is en u op de ontgrendeltoets op de Smart-sleutel drukt, maar geen van de portieren of het kofferdeksel binnen één minuut opent, zal het voertuig automatisch de portieren en het kofferdeksel opnieuw vergrendelen en het beveiligingssysteem opnieuw inschakelen. Opmerking: bij automatisch opnieuw vergrendelen en herinschakeling van het beveiligingssysteem wordt alleen teruggekeerd naar de laatste vergrendelen beveiligingsstatus. SENSORSTORINGEN Als het beveiligingssysteem een storing detecteert in een van de sensors, geeft de alarmsirene twee geluidssignalen nadat het voertuig is ontgrendeld en het beveiligingssysteem is uitgeschakeld. Breng in een dergelijk geval een bezoek aan uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur om dit te verhelpen. 13

14 Stoelen voorin Stoelen voorin ELEKTRISCH VERSTELBARE STOELEN 14

15 Stoelen voorin 1. Afstelling van de zitkussenlengte 2. Afstelling van de polstering: Polstering opblazen Polstering leeg laten lopen 3. Afstelling van de lendensteun 4. Afstelling van de rugleuninghoek 5. Afstelling van de hoofdsteunhoogte 6. Afstelling van de stoelhoogte 7. Afstelling vooruit en achteruit 8. Afstelling van de voorkant van het zitkussen omhoog/omlaag Om de stoelen te verstellen, moet de Smart-sleutel in het voertuig aanwezig zijn en het contact zijn ingeschakeld. Als de stoel tijdens het bewegen belemmerd wordt, zal de stoelbeweging stoppen en het verder bewegen van de stoel worden beperkt totdat de functie opnieuw is ingesteld. De stoel opnieuw instellen: 1. Verwijder de belemmering. 2. Verstel de stoel tot het punt waar de beweging beperkt werd. 3. Houd de schakelaar minstens twee seconden lang ingedrukt om de beperking op te heffen. HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel oplopen. 1. Afstelling vooruit en achteruit 2. Afstelling van de stoelhoogte 3. Afstelling van de rugleuninghoek 15

16 Stoelen voorin BESTUURDERSPOSITIEGEHEUGEN EEN IN HET GEHEUGEN OPGESLAGEN POSITIE OPROEPEN Druk op de betreffende geheugenpositietoets (voor de bestuurdersinstellingen verschijnt de mededeling INHOUD GEHEUGEN 1 [of 2] op het message centre). 1. Geheugenpositietoetsen 2. Geheugeninsteltoets Nadat u de bestuurdersstoel, de stuurkolom (raadpleeg 23, HET STUURWIEL VERSTELLEN) en de buitenspiegels (raadpleeg 47, BUITENSPIEGELS) hebt ingesteld, kunt u deze instellingen opslaan onder de geheugenpositietoetsen voor de bestuurdersstoel. Nadat u de passagiersstoel hebt versteld, kunt u deze instelling opslaan onder de geheugenpositietoetsen voor de passagiersstoel. 1. Druk op de geheugeninsteltoets om de geheugenfunctie in te schakelen. 2. Druk binnen vijf seconden op een van de geheugenpositietoetsen om de huidige instellingen op te slaan. Voor de bestuurdersinstellingen verschijnt op het message centre de mededeling GEHEUGEN 1 (of 2) OPGESLAGEN en u hoort een geluidssignaal om aan te geven dat de instellingen in het geheugen zijn opgeslagen. Een bestuurderspositie kan alleen worden opgeslagen tijdens de periode van vijf seconden. Eventuele eerder opgeslagen instellingen voor het bestuurderspositiegeheugen worden tijdens het programmeren van de bestuurderspositie overschreven. 16

17 Stoelen voorin IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN DE PASSAGIERSSTOEL VERSTELLEN De bestuurder en de passagier voorin mogen niet rijden met de rugleuning volledig achterover geklapt. U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. De stoel, de hoofdsteun, de veiligheidsgordel en de airbags dragen bij aan de bescherming van de gebruiker. Een juist gebruik van deze onderdelen zal leiden tot een betere bescherming. U dient daarom te letten op de volgende punten: 1. Ga rechtop zitten met het bekken zo ver mogelijk naar achteren toe en zorg dat de rugleuning niet meer dan 30 graden is gekanteld. 2. Plaats de bestuurdersstoel niet te dicht bij het stuurwiel. Wij raden een minimale afstand van 254 mm (10 inch) tussen het borstbeen en de airbagafdekking in het stuurwiel aan. Pak het stuurwiel vast in de juiste stand, waarbij uw armen licht gebogen zijn. Verstel de hoofdsteun zodanig dat de bovenkant van de hoofdsteun boven de middenlijn van het hoofd staat. Plaats de veiligheidsgordel zo dat deze halverwege tussen uw nek en schouder ligt. Laat het heupgedeelte van de gordel strak over uw heupen lopen, maar niet over uw maag. Zorg dat de bestuurderspositie comfortabel is en dat deze u in staat stelt om de volledige controle over het voertuig te behouden. Deze functie maakt het mogelijk om de passagiersstoel vooruit of achteruit te verstellen vanaf de bestuurdersstoel of de achterbank. Druk op de voorkant van de schakelaar om de stoel vooruit te verstellen, en druk op de achterkant van de schakelaar om de stoel achteruit te verstellen. 17

18 Achterbank Achterbank VEILIGHEID OP DE ACHTERBANK Alle passagiers moeten correct zitten en te allen tijde een veiligheidsgordel omdoen terwijl het voertuig rijdt. DE ACHTERBANK NEERKLAPPEN Alle bagage die in de kofferruimte wordt meegenomen dient stevig te worden vastgezet. Raadpleeg 72, SJORPUNTEN VOOR BAGAGE. Losse voorwerpen kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken bij een botsing of plotselinge stuurmanoeuvres. Wanneer u de veiligheidsgordels voor het vastzetten van andere voorwerpen in plaats van voor inzittenden gebruikt, dient u er goed op te letten dat u de riemen niet beschadigt of over scherpe randen legt. Laat passagiers onder geen beding meerijden in de kofferruimte. Neem altijd de veiligheidswaarschuwingen en labels in acht die op de achterbank zijn aangebracht. De labels geven advies over het veilig neer- en opklappen van de achterbank. Vergeet niet de verwijderde hoofdsteunen zorgvuldig op te bergen. Laat ze nooit los in het voertuig liggen. Bij een ongeluk, hard remmen of een plotselinge stuurmanoeuvre kunnen ze ernstig of dodelijk letsel toebrengen. 18

19 Achterbank 1. Berg de armsteun achterin weg. 2. Doe het kofferdeksel open en trek aan de betreffende stoelontgrendeling op de in de afbeelding getoonde locatie (de afbeelding toont het aanzicht vanaf de achterkant van het voertuig, terwijl het kofferdeksel is geopend). 3. Verwijder de hoofdsteun(en) uit de rugleuning(en) die u wilt neerklappen. 4. Klap de rugleuning geheel naar voren en herhaal desgewenst het proces voor de andere rugleuning. DE ACHTERBANK OPKLAPPEN Zorg bij het opklappen van de achterbank dat de veiligheidsgordels juist gelegd zijn en niet door de rugleuning beklemd kunnen raken. Bij het opklappen van de achterbank moet het borgmechanisme volledig vergrendelen. Zorg voordat u gaat rijden dat de hoofdsteunen correct in de achterbank zijn gestoken. Raadpleeg 22, DE HOOFD- STEUNEN ACHTERIN VERWIJDEREN. 19

20 Achterbank SKILUIK 1. Klap de armsteun neer. 2. Trek de leren bekledingsstrook naar voren. 3. Druk de grendel omlaag om de binnenste klep van het luik neer te klappen op de armsteun. 4. Trek de skizak uit het luik in het voertuig en maak het bevestigingsriempje los. 5. Druk de grendel in de kofferruimte omlaag om de buitenste klep van het luik te openen. 6. Steek de ski s door het luik in de skizak. 7. Zet de ski s vast met het bevestigingsriempje van de skizak. 8. Steek de gesp van het riempje in het gordelslot van de middelste veiligheidsgordel op de achterbank. 20

21 Hoofdsteunen Hoofdsteunen HOOFDSTEUNEN VOORIN Verstel de hoofdsteun zodanig dat de bovenkant van de hoofdsteun boven de middenlijn van het hoofd staat. Een verkeerd afgestelde hoofdsteun vergroot bij een botsing het risico op ernstig letsel of zelfs de dood. U kunt de hoofdsteun naar voren of naar achteren kantelen. Voor een optimale bescherming in geval van een botsing moet de hoofdsteun zodanig zijn afgesteld dat deze zich zo dicht mogelijk achter uw achterhoofd bevindt, zonder dat u er last van hebt. U mag de hoofdsteunen nooit tijdens het rijden verstellen. Elektrisch bediende hoofdsteunen: 1. Om de hoogte van de hoofdsteun te verstellen raadpleegt u 14, ELEKTRISCH VERSTELBARE STOELEN. 2. U kunt de hoek van de hoofdsteun verstellen door op de vergrendelknop aan de zijkant van de hoofdsteun te drukken en de hoofdsteun in de gewenste stand te zetten. Opmerking: het is niet mogelijk om elektrisch bediende hoofdsteunen te verwijderen. Handbediende hoofdsteunen: U mag nooit het voertuig besturen of passagiers vervoeren terwijl de hoofdsteunen van de bezette stoelen verwijderd zijn. De afwezigheid van een correct afgestelde hoofdsteun vergroot bij een botsing het risico op ernstig nekletsel. Bewaar een verwijderde hoofdsteun altijd op een veilige plaats. 1. Om de hoofdsteun hoger te zetten trekt u de hoofdsteun omhoog, zodat deze met een klik in een stand wordt vergrendeld. Opmerking: probeer de hoofdsteun niet hoger te zetten dan de derde verstelstand. 2. Om de hoofdsteun lager te zetten drukt u op de vergrendeling en duwt u de hoofdsteun omlaag. 3. U kunt de hoek van de hoofdsteun verstellen door op de vergrendelknop aan de zijkant van de hoofdsteun te drukken en de hoofdsteun in de gewenste stand te zetten. Opmerking: de hoofdsteun kan alleen worden verwijderd wanneer de stoel vooruit of achteruit wordt bewogen om meer ruimte te creëren. U kunt handbediende hoofdsteunen zo nodig verwijderen (bijvoorbeeld om een groot kinderzitje aan te brengen). Trek de hoofdsteun omhoog naar de bovenste stand en druk op de vergrendeling. Til de hoofdsteun uit de rugleuning van de stoel. Vergeet niet om de hoofdsteun weer aan te brengen nadat het kinderzitje is verwijderd. Om de hoofdsteun terug te plaatsen houdt u deze in de juiste richting, steekt u de poten van de hoofdsteun in de gaten in de rugleuning, en duwt u de hoofdsteun omlaag tot voorbij minimaal de eerste klik. 21

22 Hoofdsteunen HOOFDSTEUNEN ACHTERIN Hoofdsteunen zijn ontworpen om het hoofd te steunen en niet de achterkant van de nek. U moet de hoofdsteun correct positioneren om de achterwaartse beweging van het hoofd bij een botsing tegen te houden. Verstel de hoofdsteun terwijl het voertuig stil staat zodanig dat de bovenkant van de hoofdsteun boven de middenlijn van het hoofd staat. Een verkeerd afgestelde hoofdsteun vergroot bij een botsing het risico op ernstig letsel of zelfs de dood. 1. Houd de vergrendeling ingedrukt om de hoofdsteun omlaag te zetten (u hoeft de vergrendeling niet ingedrukt te houden om de hoofdsteun omhoog te zetten). 2. Beweeg de hoofdsteun omhoog of omlaag naar de gewenste hoogte. DE HOOFDSTEUNEN ACHTERIN VERWIJDEREN U mag nooit het voertuig besturen of passagiers vervoeren terwijl de hoofdsteunen van de bezette stoelen verwijderd zijn. De afwezigheid van een correct afgestelde hoofdsteun vergroot bij een botsing het risico op ernstig nekletsel. Bewaar een verwijderde hoofdsteun altijd op een veilige plaats. U kunt de hoofdsteunen achterin zo nodig als volgt verwijderen (bijvoorbeeld om een kinderzitje aan te brengen): Trek de hoofdsteun omhoog naar de bovenste stand en druk op de vergrendeling. Til de hoofdsteun uit de stoel. Vergeet niet om de hoofdsteun weer aan te brengen nadat het kinderzitje is verwijderd. Om de hoofdsteun terug te plaatsen houdt u deze in de juiste richting, steekt u de poten van de hoofdsteun in de gaten in de rugleuning en duwt u de hoofdsteun omlaag tot voorbij minimaal de eerste klik. 22

23 Stuurwiel Stuurwiel HET STUURWIEL VERSTELLEN INSTAP-/UITSTAPFUNCTIE Als u de stuurkolomverstelknop in de stand AUTO zet, wordt de stuurkolom verplaatst, zodat u makkelijker in en uit kunt stappen: Uitstappen: zodra u het bestuurdersportier opent, gaat de stuurkolom naar de hoogste stand. Instappen: zodra u het bestuurdersportier sluit en het contact inschakelt, keert de stuurkolom terug naar de originele stand. Opmerking: als u de stuurkolomverstelknop uit de stand AUTO zet terwijl de stuurkolom in de uitstapstand staat, keert de stuurkolom terug naar de originele rijstand wanneer u het bestuurdersportier sluit en het contact inschakelt. Opmerking: als u de stuurkolom tijdens een instapen uitstapverplaatsing met de hand verstelt, stopt de stuurkolom zijn beweging. STUURWIELVERWARMING U mag de stuurwielstand nooit tijdens het rijden verstellen. Gebruik geen antidiefstalinrichtingen op het stuurwiel. De beweging van het stuurwiel in de instap- en uitstapfunctie kan schade aan het voertuig of eventuele verwonding van de inzittende veroorzaken. U kunt het stuurwiel als volgt in de hoogte en naar voren of naar achteren verstellen: Beweeg de knop naar voren of naar achteren om de vooruit- of achteruitverstelling te wijzigen. Beweeg de knop omhoog of omlaag om de hoogte te verstellen. U kunt in het bestuurderspositiegeheugen maximaal twee stuurwielstanden opslaan en weer oproepen, in combinatie met de standen van de stoel en de buitenspiegels. Raadpleeg 16, BESTUURDERSPOSITIE- GEHEUGEN. Raak in het hoofdmenu van het touch screen of in het menu voor de climate control dit pictogram aan om de stuurwielverwarming in te schakelen. Raak het nogmaals aan om de stuurwielverwarming uit te schakelen. 23

24 Beveiliging van de inzittenden Beveiliging van de inzittenden VEILIGHEIDSGORDELS EN KINDERSLOTEN 24

25 Beveiliging van de inzittenden 1. Wanneer er kinderen op de achterbank meerijden, raden wij u aan om de portierhendels aan de binnenkant van de achterportieren uit te schakelen. De kinderslotinstellingen wijzigen: Open het portier, zodat het kinderslot toegankelijk is. Steek het sleutelblad voor noodgevallen in de sleuf en draai deze een kwartslag, om zo de portierhendels aan de binnenkant desgewenst in of uit te schakelen. 2. Een ISOFIX-kinderzitje aanbrengen (niet in Australië): Zet de hoofdsteun van de betreffende stoel omhoog. Zoek de onderste verankeringsbeugels op. Deze zijn toegankelijk via de spleet tussen de rugleuning en het zitkussen. Steek de beschermende geleidingen op hun plaats (raadpleeg de afbeelding). De insteekposities voor de geleidingen zijn te herkennen aan de ISOFIX-labels. Schuif het vergrendelmechanisme van het kinderzitje in de beschermende geleidingen op de verankeringsbeugels. Controleer of het kinderzitje goed vast zit. U kunt dit doen door te proberen het kinderzitje van de stoel af te trekken en het van links naar rechts te verdraaien. Zelfs wanneer het kinderzitje vast lijkt te zitten, dient u altijd de verankeringspunten te bekijken en te zorgen dat het zitje goed bevestigd is. Opmerking: als er aan het zitje een verankeringsriempje zit, dient u dit altijd vast te maken en goed strak te trekken. 3. De hoogte van de veiligheidsgordel verstellen: Druk op de vergrendeling om het mechanisme te ontgrendelen. Houd de vergrendeling ingedrukt en beweeg het mechanisme omhoog of omlaag naar de gewenste hoogte. Laat de vergrendeling los en controleer of het vergrendelmechanisme heeft ingegrepen. Wij raden het gebruik af van comfortklemmen of voorzieningen waardoor de veiligheidsgordel minder strak om het lichaam sluit. Breng geen wijzigingen of extra s aan waardoor de instelmogelijkheden van de veiligheidsgordel niet meer werken, of het gordelmechanisme de speling in de gordel niet meer opneemt. 25

26 Beveiliging van de inzittenden 4. Trek de gordel in een soepele beweging uit en zorg daarbij dat de stoel in de juiste stand staat en dat u in de juiste positie zit. Veiligheidsgordels oefenen hun werking uit via het beendergestel van het lichaam en horen laag over de voorkant van het bekken gedragen te worden of, naar gelang het gordeltype, over bekken, borstkas en schouders. Plaats het heupgedeelte van de gordel nooit over de onderbuik. Trek veiligheidsgordels altijd zo stevig mogelijk aan als comfortabel is, zodat ze de bescherming kunnen bieden waarvoor ze zijn ontworpen. Een losse gordel biedt de drager nauwelijks voldoende bescherming. Doe nooit een veiligheidsgordel om terwijl de gordelriem verdraaid zit. Elke veiligheidsgordel mag door slechts één persoon gebruikt worden. Het is gevaarlijk om een passagier met een kind op schoot één veiligheidsgordel om te doen. De inzittenden voorin mogen tijdens het rijden de rugleuning van hun stoel niet meer dan 30 graden ten opzichte van de rechtopstand achterover zetten. Hierdoor zal de beveiliging die de veiligheidsgordel biedt verminderd worden. U mag nooit iets zachts tussen uzelf en de veiligheidsgordel steken. Dit kan erg gevaarlijk zijn en de doeltreffende werking van de veiligheidsgordel bij het voorkomen van letsel verminderen. 5. Plaats terwijl de veiligheidsgordel goed is omgedaan de metalen sluitplaat in het gordelslot naast u. Druk de sluitplaat naar binnen totdat u een klik hoort. Controleer dat het oprolmechanisme de gordel rond de heupen heeft strakgetrokken. U kunt de veiligheidsgordel losmaken door de rode knop in te drukken. Opmerking: wij raden u aan om de veiligheidsgordel vast te pakken voordat u op de ontgrendelknop drukt. Hiermee voorkomt u dat de gordel te snel oprolt. 6. De veiligheidsgordels gebruiken tijdens zwangerschap: plaats het heupgedeelte van de gordel comfortabel over de heupen en onder de buik. Plaats het diagonale deel van de veiligheidsgordel tussen de borsten en langs de zijkant van de buik. Doe de veiligheidsgordel voor de moeder en het ongeboren kind altijd op de juiste manier om. Gebruik nooit alleen het heupgedeelte van de gordel en gebruik nooit alleen de schoudergordel terwijl u op het heupgedeelte van de gordel zit. Deze beide handelingen zijn uiterst gevaarlijk en vergroten de kans op ernstig letsel in geval van een verkeersongeluk of een noodstop. U mag nooit iets zachts tussen uzelf en de veiligheidsgordel steken om de stoot bij een eventueel ongeluk op te vangen. Dit kan erg gevaarlijk zijn en de doeltreffende werking van de veiligheidsgordel bij het voorkomen van letsel verminderen. Zorg dat de veiligheidsgordel geen speling heeft of verdraaid zit. 26

27 Beveiliging van de inzittenden 7. Bovenste verankeringspunt. Raadpleeg 33, HET VERANKERINGSRIEMPJE VASTMAKEN. De verankeringspunten van het beveiligingssysteem voor kinderen zijn zodanig ontworpen dat ze alleen de belastingen kunnen weerstaan die door correct aangebrachte kinderzitjes worden veroorzaakt. U mag ze onder geen enkele voorwaarde gebruiken voor het vastzetten van veiligheidsgordels voor een volwassene, tuigjes of voor het aan het voertuig bevestigen van andere voorwerpen of apparaten. Wanneer een kinderzitje of beveiligingssysteem voor kinderen wordt gebruikt op de middelste zitplaats op de achterbank, moet de middelste armsteun worden weggeborgen (ingeklapt in de rugleuning). Opmerking: de middelste zitplaats op de achterbank is voorzien van een bovenste verankeringspunt. Gebruik dit verankeringspunt niet voor een ISOFIX-kinderzitje. VEILIG GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS Breng de gordelriem niet in contact met poetsmiddelen, oliën en chemicaliën, en vooral niet met accuzuur. Om de veiligheidsgordels op een veilige manier schoon te maken, kunt u milde zeep en water gebruiken. Vervang de gordel als de riem gerafeld of vuil is of beschadigingen vertoont. Het is uiterst belangrijk dat u de volledige veiligheidsgordel door een dealer of een erkende reparateur laat vervangen als u deze tijdens een zware botsing hebt omgehad, ook al is de schade aan de veiligheidsgordel niet zichtbaar. U mag geen harde, breekbare of scherpe voorwerpen tussen uw lichaam en de veiligheidsgordel steken. Alle inzittenden dienen tijdens elke rit, ongeacht de duur, hun veiligheidsgordels om te doen. Wanneer u de veiligheidsgordels voor het vastzetten van andere voorwerpen in plaats van voor inzittenden gebruikt, dient u er goed op te letten dat u de riemen niet beschadigt of over scherpe randen legt. Wij raden het gebruik af van comfortklemmen of voorzieningen waardoor de veiligheidsgordel minder strak om het lichaam sluit. 27

28 Beveiliging van de inzittenden DE VEILIGHEIDSGORDELS CONTROLEREN Opmerking: als u het voertuig op oneffen grond geparkeerd hebt, kan het gordelmechanisme blokkeren. Dit is een veiligheidsvoorziening. Laat de veiligheidsgordel een klein stukje terugtrekken voordat u de veiligheidsgordel voorzichtig uit het oprolmechanisme trekt om de gordel te ontgrendelen. De veiligheidsgordels behoren regelmatig geïnspecteerd te worden, waarbij u de riemen op rafels, inkepingen of slijtage controleert en tevens nagaat of de mechanismen, gordelsloten, verstelgrendels en bevestigingspunten in goede staat verkeren en stevig vast zitten. Geef met de veiligheidsgordel om een snelle opwaartse ruk aan de gordel in de buurt van het gordelslot. Het gordelslot moet goed vast blijven zitten. Terwijl de veiligheidsgordel niet omgedaan is, trekt u de gordel helemaal tot aan de aanslag uit de oprolautomaat. Controleer dat hij soepel afrolt, zonder haperingen. Laat de gordel helemaal oprollen, waarbij u nogmaals controleert dat hij soepel loopt. Trek de gordel gedeeltelijk uit, houd de sluitplaat stevig vast en geef een snelle ruk naar voren. Het mechanisme van de oprolautomaat moet vergrendelen en verder uittrekken onmogelijk maken. Als een van de veiligheidsgordels niet aan de voorgaande criteria voldoet, neemt u onmiddellijk contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/ erkende reparateur. WAARSCHUWINGSLAMPJE VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden wanneer de bestuurder of de passagier voorin (als de passagiersstoel bezet is) zijn/haar veiligheidsgordel niet heeft omgedaan. Het waarschuwingslampje moet uit gaan zodra de betreffende veiligheidsgordel is omgedaan. Het waarschuwingslampje knippert ook in combinatie met het Beltminder-geluidssignaal. 28

29 Beveiliging van de inzittenden BELTMINDER De Beltminder waarschuwt de bestuurder (door middel van het waarschuwingslampje van de veiligheidsgordels) als een inzittende voorin zijn/haar veiligheidsgordel niet heeft omgedaan of tijdens de rit losmaakt. Wanneer u sneller dan 16 km/h (10 mijl/h) rijdt en een inzittende voorin de veiligheidsgordel niet heeft omgedaan, zal het waarschuwingslampje gaan knipperen. Het waarschuwingslampje blijft tien seconden lang knipperen. Dit wordt ongeveer vijf minuten lang om de tien seconden herhaald totdat de veiligheidsgordel(s) wordt (worden) omgedaan of het voertuig tot stilstand komt. Mocht het waarschuwingslampje toch blijven branden, ook al zijn de veiligheidsgordels omgedaan, dan dient u zo snel mogelijk vakbekwaam advies in te winnen. U kunt met het voertuig rijden terwijl het waarschuwingslampje brandt, mits u de veiligheidsgordel(s) op de juiste manier hebt omgedaan. Opmerking: de Beltminder kan in werking treden als u een zwaar voorwerp op de voorstoel plaatst. Wij raden u aan het zware voorwerp in de kofferruimte te plaatsen of met de veiligheidsgordel vast te zetten. Opmerking: u kunt de Beltminder laten uitschakelen, alhoewel wij dit niet aanraden. Neem contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur om de functie uit of weer in te laten schakelen. ACTIEVE VEILIGHEIDSGORDELS Het actieve-veiligheidsgordelsysteem verbetert de ondersteuning van de inzittenden voorin tijdens extreme voertuigmanoeuvres, zoals onderstuur, overstuur of sterk afremmen, door de veiligheidsgordels te spannen. Zodra u de manoeuvre hebt voltooid, wordt de spanning weer weggenomen. De inzittende kan een verdere lichte toename van de spanning opmerken vlak voordat de spanning weer wordt weggenomen. Dit is normaal. In het onwaarschijnlijke geval dat de spanning niet wordt weggenomen nadat u de manoeuvre hebt voltooid, brengt u het voertuig veilig tot stilstand. Maak de veiligheidsgordel los, doe hem weer om en rijd weg. Hierna moet de veiligheidsgordel weer normaal kunnen worden opgerold en uitgetrokken. Alle inzittenden dienen tijdens elke rit, ongeacht de duur, hun veiligheidsgordels om te doen. Als de mededeling ACTIEVE VEILIGHEIDSGORDEL NIET BESCHIKBAAR en het oranje algemene waarschuwingssymbool op het message centre verschijnen, neemt u zo snel mogelijk contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. U kunt veilig met het voertuig rijden en de actieve veiligheidsgordels werken nog altijd als standaard veiligheidsgordels. 29

30 Beveiliging van de inzittenden KINDERZITJES De veiligste plaats voor kinderen is altijd de achterbank. Wij raden niet aan dat zij plaats nemen op de voorpassagiersstoel. Als een kind toch plaats moet nemen op de voorpassagiersstoel (dit is verboden in Australië), verschuift u de stoel helemaal naar achteren en plaatst u het kind in een goedgekeurd kinderzitje waarbij het kind vooruit kijkt. Gebruik geen kinderzitje waarbij het kind achteruit kijkt. Als de airbag wordt opgeblazen, kan deze in aanraking komen met het kinderzitje, waardoor het kind ernstig letsel kan oplopen. Gebruik geen kinderzitje waarbij het kind vooruit kijkt totdat het zwaarder is dan het minimumgewicht van 9 kg en het zelf rechtop kan zitten. Totdat het kind twee jaar oud is, zijn de ruggengraat en de nek van het kind niet sterk genoeg om bij een frontale botsing geen letsel op te lopen. U mag een baby of peuter niet vasthouden of op schoot laten zitten. De kracht van een botsing kan het effectieve lichaamsgewicht wel 30 keer vergroten, zodat u het kind onmogelijk kunt blijven vasthouden. Kinderen hebben een zitverhoging nodig die bij hun leeftijd en lengte hoort, zodat u de veiligheidsgordels op de juiste manier kunt omdoen. Dit vermindert bij een botsing het risico op letsel. Kinderen kunnen bij een botsing in gevaar worden gebracht als hun kinderzitje/zitverhoging niet op de juiste manier in het voertuig is aangebracht. U mag geen kinderzitje gebruiken dat u over de rugleuning moet haken. U kunt dit type zitje niet voldoende vastzetten en het is niet waarschijnlijk dat het uw kind voldoende bescherming biedt. De veiligheidsgordels in uw voertuig zijn bestemd voor volwassenen en grotere kinderen. Het is uitermate belangrijk dat alle baby s, peuters en kinderen jonger dan 12 jaar op een kinderzitje/ zitverhoging zitten die geschikt is voor hun leeftijd en lengte. Als een kind toch plaats moet nemen op de voorpassagiersstoel (en de nationale wetgeving staat dit toe), raadt Jaguar de volgende voorbereidingen aan voordat u het kinderzitje aanbrengt: Schuif de voorpassagiersstoel helemaal naar achteren. Laat de lendensteun helemaal af. Stel het zitkussen in op de hoogste stand. Als ook de voorkant van het zitkussen omhoog/ omlaag kan worden versteld, stel dit dan in op de laagste stand. Zet de rugleuning helemaal rechtop. Stel de hoogte van de veiligheidsgordel in op de onderste stand. Groot gevaar! Op een stoel waarvoor een airbag is gemonteerd, mag u geen kinderzitje aanbrengen waarbij het kind achteruit kijkt! Dit symbool, dat aan de passagierskant op het uiteinde van het dashboard is bevestigd, waarschuwt u tegen het gebruik van een kinderzitje waarbij het kind achteruit kijkt, wanneer de voorpassagiersairbag zowel gemonteerd als in werking is. 30

31 Beveiliging van de inzittenden CONTROLELIJST VOOR KINDERZITJES Let altijd op het volgende wanneer er een kind in het voertuig meerijdt: Gebruik de juiste kinderzitjes. Volg de instructies van de fabrikant van het kinderzitje nauwkeurig op. Stel het tuigje voor elk kind bij elke rit af. Zorg dat de veiligheidsgordel voor volwassenen goed strak zit. Maak het riempje altijd vast aan het bovenste verankeringspunt wanneer u een ISOFIXkinderzitje aanbrengt. Controleer altijd dat het kinderzitje goed vast zit. Zorg dat uw kind geen al te dikke kleding draagt en plaats geen voorwerpen tussen het kind en het kinderzitje. Controleer de bevestiging en de toestand van het kinderzitje regelmatig. Als de bevestiging ondeugdelijk is of als u schade door slijtage opmerkt, vervang het kinderzitje dan direct. Geef het goede voorbeeld doe altijd uw veiligheidsgordel om. De verankeringspunten van het beveiligingssysteem voor kinderen zijn zodanig ontworpen dat ze alleen de belastingen kunnen weerstaan die door correct aangebrachte kinderzitjes worden veroorzaakt. U mag ze onder geen enkele voorwaarde gebruiken voor het vastzetten van veiligheidsgordels voor een volwassene, tuigjes of voor het aan het voertuig bevestigen van andere voorwerpen of apparaten. ZITVERHOGINGEN In situaties waarbij een kind niet meer in een kinderzitje past, maar nog steeds te klein is om een driepuntsveiligheidsgordel veilig om te kunnen doen, raden wij voor maximale veiligheid een zitverhoging aan. Volg de instructies van de fabrikant op voor het aanbrengen en het gebruik en verstel de veiligheidsgordel zoals vereist. 31

32 Beveiliging van de inzittenden HET KINDERZITJE AANBRENGEN De informatie in deze tabel was correct op het moment van het ter perse gaan. De verkrijgbaarheid van kinderzitjes kan echter veranderen. Neem voor de meest recente aanbevelingen contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. Opmerking: de informatie in de volgende tabel geldt misschien niet voor alle landen. Bij twijfel over het type en de bevestiging van kinderzitjes vraagt u bij uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur om advies. Gewichtsklasse Zitpositie in het voertuig Passagier voorin* Achterin aan Middenachter de buitenkant 0= Tot en met10kg; 0t/m9maanden X U U 0+ = Tot en met 13 kg; 0 t/m 18 maanden X U U I = 9 t/m 18 kg; 9 maanden t/m 4 jaar UF U U II = 15 t/m 25 kg; 4 t/m 9 jaar U U U III = 25 t/m 36 kg; 8 t/m 12 jaar U U U U = geschikt voor kinderzitjes in de universele categorie, goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse. UF = geschikt voor kinderzitjes waarbij het kind naar voren kijkt in de universele categorie, goedgekeurd voor deze gewichtsklasse. X = niet geschikt voor een kinderzitje in deze gewichtsklasse. * Jaguar raadt aan dat u de voorpassagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren schuift met het zitkussen in de hoogste stand wanneer u er een kinderzitje op wilt aanbrengen. Opmerking: de vermelde leeftijden zijn bij benadering. In geval van twijfel moet u de keuze van het juiste kinderzitje baseren op het gewicht van het kind en niet op de leeftijd. Uit ongevalstatistieken blijkt dat kinderen het veiligst zijn als zij op de juiste manier op de achterbank in een kinderzitje plaatsnemen. 32

33 Beveiliging van de inzittenden ISOFIX-VERANKERINGSPUNTEN (niet in Australië) U mag een ISOFIX-kinderzitje niet op de middelste zitpositie op de achterbank proberen aan te brengen. De verankeringsbeugels zijn niet ontworpen om een ISOFIX-zitje op deze positie vast te houden. Als u het kinderzitje niet op de juiste manier verankert, bestaat er bij een botsing of noodstop een groot risico op letsel voor het kind. Als u een hoofdsteun verwijdert om een kinderzitje te kunnen aanbrengen, zet u de hoofdsteun bij het opbergen altijd vast. Beide buitenste zitposities op de achterbank zijn uitgerust met een bevestigingsmogelijkheid voor een ISOFIX-kinderzitje. Dit symbool op een in de stoelen ingenaaid label geeft aan waar zich de onderste verankeringspunten voor ISOFIX-kinderzitjes bevinden. Opmerking: de informatie in de volgende tabel geldt misschien niet voor alle landen. Bij twijfel over het type en het bevestigen van kinderzitjes vraagt u bij uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur om advies. Gewichtsklasse Lengtegroepen Bevestigingen Zitposities achterin aan de buitenkant Reiswieg F/G ISO L1/L2 X 0 = Tot en met 10 kg; 0 t/m 9 maanden E ISO R1 IL* 0+ = Tot en met 13 kg; 0 t/m 18 maanden C/D/E ISO R1/R2/R3 IL* I = 9 t/m 18 kg; 9 maanden t/m 4 jaar C/D A/B1/B ISO R2/R3 ISO F2/F2X/F3 II = 15 t/m 25 kg; 4 t/m 9 jaar n.v.t. n.v.t. III = 22 t/m 36 kg; 8 t/m 12 jaar n.v.t. n.v.t. X IUF IUF = geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes waarbij het kind naar voren kijkt, in de universele categorie, goedgekeurd voor gebruik in de gewichtsklasse. IL = deze ISOFIX-kinderzitjes behoren tot de voertuigspecifieke, beperkte of semi-universele categorie. X = niet geschikt voor een kinderzitje in deze gewichtsklasse. * = het geschikte kinderzitje voor deze posities is de Britax/Römer Baby Safe Plus. Opmerking: de vermelde leeftijden zijn bij benadering. In geval van twijfel moet u de keuze van het juiste kinderzitje baseren op het gewicht van het kind en niet op de leeftijd. HET VERANKERINGSRIEMPJE VASTMAKEN 1. Plaats het kinderzitje stevig op een van de zitplaatsen op de achterbank. 2. Haal het verankeringsriempje over de rugleuning heen en onder de hoofdsteun door. 3. Maak de haak van het verankeringsriempje vast aan het bovenste verankeringspunt op de achterkant van de achterbank. Zorg dat de haak van het verankeringsriempje in de juiste richting gedraaid is. Raadpleeg item 7 onder 24, VEILIGHEIDSGORDELS EN KINDERSLOTEN. 4. Trek het verankeringsriempje strak volgens de aanwijzingen van de fabrikant. 33

34 Beveiliging van de inzittenden AIRBAGS EN ACTIEVE HOOFDSTEUNEN 1. Waarschuwingsinformatie voor de airbags kunt u vinden op de zonnekleppen aan de bestuurderskant en passagierskant. 2. Beide stoelen voorin zijn voorzien van actieve hoofdsteunen (AHR), die het gevaar van nek- of ruggengraatletsel (whiplash) bij een aanrijding van achteren zo veel mogelijk verminderen door omhoog en naar voren te bewegen, waarbij het hoofd van de inzittende wordt ondersteund. Na het inschakelen zal het systeem het beveiligingsmechanisme tegen whiplash automatisch resetten en hoeft u het niet opnieuw in te stellen. 34

35 Beveiliging van de inzittenden 3. De gordijnairbags lopen mogelijk langzamer leeg dan de voor- of zijairbags om langduriger bescherming te bieden. 4. Zijairbags in de stoelen 5. Voorpassagiersairbag 6. Bestuurdersairbag Opmerking: de locaties van de airbags in uw voertuig zijn gemarkeerd met het woord AIRBAG. Neem altijd contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur als: een airbag is opgeblazen; de voorkant of zijkanten van het voertuig beschadigd zijn geraakt; enig deel van het aanvullende beveiligingssysteem voor inzittenden (SRS), zoals de afdekpanelen over de airbags, tekenen van scheuren of beschadigingen vertoont. WERKING VAN DE AIRBAGS De airbags kunnen alleen naar behoren functioneren wanneer de hemelbekleding en de bekleding van de portierstijlen in goede staat verkeert, juist is aangebracht en onbelemmerd is. Beschadigingen, slijtage of onjuiste montage dient u zo snel mogelijk voor inspectie en reparatie bij uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur te melden. U mag de werking van airbags niet belemmeren door een deel van uw lichaam of voorwerpen tegen of dichtbij een airbagmodule te plaatsen. Gebruik alleen goedgekeurde accessoires (bijvoorbeeld bekledingshoezen voor de stoelen). Zorg dat er tussen de zijkant van het voertuig en het hoofd en de borstkas ruimte wordt overgelaten. Hierdoor kan het systeem de gordijnairbag en de in de stoel gemonteerde zijairbag onbelemmerd opblazen. Airbags worden met hoge snelheden opgeblazen. Om de kans op letsel zo klein mogelijk te houden, zorgt u dat alle inzittenden hun veiligheidsgordels op de juiste manier hebben omgedaan, goed in hun stoelen zitten en de stoelen zo ver als praktisch mogelijk naar achteren zetten. Het opblazen van een airbag vindt in een oogwenk plaats en de airbags bieden geen bescherming tegen de gevolgen van secundaire botsingen. Onder deze omstandigheden zal alleen bescherming worden geboden door een veiligheidsgordel die juist is omgedaan. U mag een telefoonsysteem alleen laten installeren door een vakbekwame monteur, die op de hoogte is van de werking van en vereisten voor voertuigen die met het SRS zijn uitgerust. Vraag bij twijfel advies aan uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. 35

36 Beveiliging van de inzittenden Het opblazen van de airbags is afhankelijk van de snelheid waarmee de passagiersruimte vertraagt na de aanrijding. De omstandigheden bij verschillende aanrijdingen (voertuigsnelheid, botsingshoek, type en omvang van het geraakte object enz.) kunnen aanzienlijk variëren. Dit heeft op zijn beurt invloed op de mate van de snelheidsafname. De onderdelen van het aanvullende beveiligingssysteem voor inzittenden (SRS) zijn o.a.: SRS-waarschuwingslampje Spiraalcassette Airbagmodules Voorspanners van de veiligheidsgordels (voorin) Diagnoseregeleenheid van de airbags Botsingssensors Bedrading van de airbags Het SRS is niet ontworpen om te werken bij: botsingen van achteren; lichte frontale botsingen; lichte zijdelingse botsingen; hard remmen; rijden over oneffenheden of door kuilen. Daarom kan er aanzienlijke oppervlakkige schade aan het voertuig ontstaan zonder dat de airbags worden opgeblazen. GORDELSPANNERS De gordelspanners worden tezamen met het aanvullende beveiligingssysteem voor inzittenden (SRS) geactiveerd voor extra bescherming in het geval van een ernstige frontale botsing. Ze nemen automatisch eventuele speling in een veiligheidsgordel op om de voorwaartse beweging van de inzittenden voorin te verminderen. De gordelspanners werken slechts één keer en moeten daarna worden vervangen. Als ze niet worden vervangen, zal de effectiviteit van het SRS in het verlagen van het risico op ernstig letsel of de dood in het geval van een ongeluk afnemen. Laat na ieder ongeluk de veiligheidsgordels en gordelspanners controleren en zo nodig vervangen door een Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. GEVOLGEN VAN HET OPBLAZEN VAN DE AIRBAGS Wanneer een airbag wordt opgeblazen, komt er een fijn poeder vrij. Dit is normaal en duidt niet op een defect. Het poeder kan huidirritatie veroorzaken en dient grondig uit de ogen en sneetjes of schrammen gespoeld te worden. Het opblazen van een airbag gaat vergezeld van een zeer hard geluid, waardoor u mogelijk onwel wordt en even niets zult kunnen horen. 36

37 Beveiliging van de inzittenden WAARSCHUWINGSLAMPJE VAN DE AIRBAGS Het waarschuwingslampje van de airbags in de instrumentengroep gaat branden voor een lampjescontrole zodra u op de start-/stopknop drukt. Als het waarschuwingslampje aangeeft dat zich een storing in het systeem heeft voorgedaan, mag u geen kinderzitje op de voorpassagiersstoel aanbrengen. Als het waarschuwingslampje op een van de volgende manieren reageert, moet het voertuig direct worden gecontroleerd bij uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur: Het waarschuwingslampje gaat niet branden zodra u voor de eerste keer op de start-/ stopknop drukt. Het waarschuwingslampje gaat niet binnen zes seconden uit nadat u op de start-/stopknop hebt gedrukt. Het waarschuwingslampje gaat op andere momenten branden dan bij de lampjescontrole. ONDERHOUD VAN DE AIRBAGS U mag geen enkel deel van het aanvullende beveiligingssysteem voor inzittenden (SRS) proberen te onderhouden, repareren, vervangen of veranderen. Dit geldt ook voor de bedrading of onderdelen in de buurt van SRS-onderdelen. Als u dit toch doet, kunt u het systeem laten afgaan of buiten werking stellen. Gebruik in de buurt van de SRS-onderdelen of bedrading geen elektrische testapparatuur of apparaten. Als u dit toch doet, kunt u het systeem laten afgaan of buiten werking stellen. U mag de onderstaande werkzaamheden alleen door een Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur of een vakbekwame monteur laten uitvoeren: Het verwijderen of repareren van bedrading of onderdelen in de buurt van SRS-onderdelen. Het monteren van elektrische of elektronische apparatuur en accessoires. Het aanbrengen van modificaties aan de voor- of zijkant van het voertuig. Het bevestigen van accessoires aan de voor- of zijkant van het voertuig. 37

38 Buitenverlichting Buitenverlichting DE VERLICHTING BEDIENEN 1. Duw terwijl de koplampen zijn ingeschakeld de stuurkolomhendel van het stuurwiel af om naar grootlicht te schakelen. Het blauwe waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel zal gaan branden. 2. Door de stuurkolomhendel naar het stuurwiel toe te trekken en los te laten, kunt u met het grootlicht van de koplampen een lichtsignaal geven. Het grootlicht blijft ingeschakeld zolang u de hendel in deze stand houdt. 3. Stadslichten 4. Koplampen Opmerking: als u de draairing naar de stand OFF (uit) draait terwijl het grootlicht is ingeschakeld, wordt het grootlicht weer ingeschakeld wanneer u de koplampen weer inschakelt. 5. Automatische inschakeling van de verlichting. Als het donker wordt terwijl het contact is ingeschakeld, zullen de stadslichten en de koplampen automatisch ingeschakeld worden. Als het licht wordt, zullen de stadslichten en de koplampen automatisch uitgeschakeld worden. Opmerking: een lichtsensor op de voorkant van het dashboard meet de lichtsterkte van het buitenlicht ten behoeve van de werking van de automatische inschakeling van de verlichting. Houd de voorruit goed schoon en zorg dat de sensor niet is afgedekt. Als de lichtinval op deze plaats belemmerd wordt, kan dit leiden tot ongewenste inschakeling van de verlichting. Opmerking: als u de automatische inschakeling van de verlichting hebt uitgeschakeld, maar de lichtsensor detecteert dat het donker wordt, kan de mededeling LICHTEN ZIJN UIT verschijnen op het message centre. 6. Vertraging bij het uitstappen van 30 seconden. 7. Vertraging bij het uitstappen van 60 seconden. 8. Vertraging bij het uitstappen van 120 seconden. Opmerking: druk op de koplamptoets op de Smartsleutel om de koplampen tijdens een vertragingsperiode voor het uitstappen uit te schakelen. 38

39 Buitenverlichting RICHTINGAANWIJZERS Naast de standaardwerking knipperen de richtingaanwijzers drie keer (bijvoorbeeld om een verandering van rijstrook aan te geven) als u de stuurkolomhendel kort omhoog of omlaag beweegt. DAGVERLICHTING Als de draairing in de stand OFF (uit) of AUTO staat, wordt de dagverlichting onder de volgende voorwaarden automatisch ingeschakeld: Het contact is ingeschakeld. De motor loopt. De stand D (rijstand) of R (achteruitrijstand) is geselecteerd afhankelijk van de markt. Opmerking: de verlichting blijft ingeschakeld als u vervolgens de stand N (neutraalstand) selecteert. De handrem is niet aangetrokken (m.a.w. is losgezet) afhankelijk van de markt. NADERINGSLICHTEN De koplampen kunnen op afstand worden ingeschakeld voor de duur van een vooraf geprogrammeerde periode door op de koplamptoets op de Smart-sleutel te drukken. Raadpleeg 4, HET VOERTUIG ONTGRENDELEN. Druk nogmaals op de toets om de koplampen uit te schakelen. Opmerking: in sommige markten schakelt u door een tweede keer te drukken de achteruitrijlichten in en moet u drie keer drukken om de lichten uit te schakelen. ADAPTIEVE BOCHTVERLICHTING (AFS) Deze lampen verbreden onder verschillende rijomstandigheden bij het nemen van bochten de straal van de koplampen. Statische buiglampen: de statische buiglampen werken wanneer nodig voor een nog bredere lichtspreiding. Bochtlichten: als het systeem een signaal ontvangt van de richtingaanwijzer bij snelheden tot 40 km/h (25 mijl/h), schakelt het deze lichten in voor een beter zicht op kruisingen. Alleen het licht aan dezelfde kant als de ingeschakelde richtingaanwijzer gaat branden. Het licht gaat na drie minuten continu branden vanzelf uit. DETECTIE VAN DE RUITENWISSERWERKING Deze functie werkt alleen als de automatische inschakeling van de verlichting is ingeschakeld. De stadslichten, de achterlichten en de koplampen worden automatisch ingeschakeld als de ruitenwissers meer dan 20 seconden lang in werking zijn. Zodra de ruitenwissers worden uitgeschakeld, worden de stadslichten, de achterlichten en de koplampen vier minuten later automatisch uitgeschakeld. 39

40 Buitenverlichting AUTOMATISCH GROOTLICHT Deze functie schakelt het grootlicht automatisch in en uit bij bepaalde wegverlichting en als er geen andere voertuigen met ingeschakelde verlichting in de buurt zijn. Het systeem is alleen actief als de omgevingslichtsterkte tot onder een bepaald niveau is gedaald. Deze functie is alleen actief als de draairing in de stand AUTO staat en de stuurkolomhendel in de middelste stand staat. Het systeem wordt alleen ingeschakeld wanneer u sneller rijdt dan 40 km/h (25 mijl/h). Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer u langzamer gaat rijden dan 24 km/h (15 mijl/h). Opmerking: automatisch grootlicht werkt niet wanneer u de achteruitrijstand hebt geselecteerd. U kunt het grootlicht met de hand inschakelen door de stuurkolomhendel zoals gewoonlijk in de stand voor grootlicht te zetten. Als u de stuurkolomhendel weer in de middelste stand zet, wordt automatisch grootlicht weer ingeschakeld. U kunt handmatig van gedimde koplampen naar grootlicht overschakelen door de stuurkolomhendel in de stand voor knipperen met grootlicht te zetten. Automatisch grootlicht wordt dan opgeheven. U schakelt automatisch grootlicht opnieuw in door de stuurkolomhendel in de stand voor grootlicht te zetten en daarna weer terug in de middelste stand. Zolang automatisch grootlicht is ingeschakeld, brandt het systeemlampje. Opmerking: het volgende kan van invloed zijn op de werking van automatisch grootlicht: * Sterk reflecterende bewegwijzering * Voertuigen met ingeschakelde gedimde koplampen * Slechte weersomstandigheden * Een vervuilde sensor * Een vervuilde, beschadigde of beslagen voorruit U kunt automatisch grootlicht uitschakelen door de draairing vanuit de stand AUTO naar de stand voor het inschakelen van de koplampen te draaien. U kunt automatisch grootlicht uit-/inschakelen in het menu Beveiliging/voertuig op het touch screen. Raadpleeg 64, VOERTUIGINSTELLINGEN. Opmerking: zorg dat de sensor in de binnenspiegel niet wordt geblokkeerd of afgedekt. CONDENSATIE IN DE KOPLAMPEN Onder bepaalde omstandigheden kan de binnenkant van een lamplens beslaan. Dit wordt veroorzaakt door natuurlijke veranderingen in de omgevingsomstandigheden. Het beslaan is niet nadelig voor de prestaties van de lamp en zal tijdens normaal gebruik verdwijnen. 40

41 Binnenverlichting Binnenverlichting BINNENVERLICHTING 1. Beenruimteverlichting voorin 2. Handschoenenkastjelicht 3. Make-upspiegelverlichting 4. Kaartleeslichten voorin: raak de lens kort aan om in/uit te schakelen. 5. Instapverlichting voorin: gaat branden zodra de portieren worden ontgrendeld en gaat uit ongeveer 30 seconden nadat alle portieren zijn gesloten of zodra het voertuig wordt vergrendeld. De verlichting wordt bediend door bewegingssensors. Houd uw vinger dichtbij de betreffende lamplens (of raak deze aan) om de verlichting in of uit te schakelen. Raak de lens twee seconden lang aan om de automatische verlichting in of uit te schakelen (op het message centre verschijnt de mededeling LICHTEN ZIJN UIT of LICHTEN AAN). 6. Binnenverlichting en kaartleeslichten achterin: deze gaan automatisch branden zodra de portieren worden geopend. Druk op de betreffende knop om de verlichting met de hand in te schakelen. 41

42 Ruitenwissers en -sproeiers Ruitenwissers e n -sproe iers RUITENWISSERBEDIENING 1. Draai aan de draairing om de gevoeligheid in te stellen. Maximumgevoeligheid van de regensensor Minimumgevoeligheid van de regensensor 2. Wissen met hoge snelheid 3. Wissen met normale snelheid 4. Door de regensensor geactiveerde wisslag 5. Ruitensproeierknop 6. Enkele wisslag Laat de ruitenwissers niet op een droge ruit wissen. Controleer bij vorst of zeer hete weersomstandigheden eerst dat de ruitenwissers niet op de voorruit vast zitten voordat u hen inschakelt. Verwijder alle sneeuw en ijs van de voorruit, rondom de ruitenwisserarmen en -bladen, en tevens van de ventilatieopeningen van de ruit, voordat u de ruitenwissers inschakelt. Opmerking: mochten de wisserbladen vastlopen of belemmerd worden, dan worden de ruitenwissers tijdelijk door een elektronische uitschakeling buiten werking gesteld. Schakel in een dergelijk geval de ruitenwissers en het contact uit. Verwijder alle obstakels en haal de wisserbladen los voordat u het contact probeert in te schakelen. 42

43 Ruitenwissers en -sproeiers SNELHEIDSAFHANKELIJKE FUNCTIE Als u langzamer gaat rijden dan 2 km/h (1,2 mijl/h) en de ruitenwissers zijn ingeschakeld, zal de frequentie van de wisslagen afnemen naar de eerstvolgende lagere stand. Als u sneller gaat rijden dan 8 km/h (5 mijl/h), worden de oorspronkelijke instellingen voor de wissnelheid automatisch hersteld. REGENSENSOR Vergeet niet de ruitenwissers uit te schakelen voordat u een wasstraat binnenrijdt. Wanneer de regengevoelige ruitenwissers tijdens het wassen in werking treden, kan het wissermechanisme beschadigd raken. De regensensor kan de aanwezigheid en de hoeveelheid regen, vervuiling of sneeuw op de voorruit detecteren en past dan automatisch de werking van de ruitenwissers aan. Bij het starten is het mogelijk dat statische druppels niet worden opgemerkt. Veeg de ruit met een enkele wisslag schoon. Om de regengevoelige ruitenwissers in te schakelen, beweegt u de stuurkolomhendel naar de regensensorstand en past u de gevoeligheid van de regensensor naar wens aan. Wanneer u de regengevoelige ruitenwissers inschakelt en wanneer u de gevoeligheid verhoogt, wordt er een enkele wisslag uitgevoerd. RUITENSPROEIERS Sommige ruitensproeiervloeistoffen zijn brandbaar. U mag ruitensproeiervloeistof niet met een ontstekingsbron in contact laten komen. U mag alleen ruitensproeiervloeistoffen gebruiken die voor toepassing bij voertuigen zijn goedgekeurd, en uitsluitend overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant. Om de ruitensproeiers in te schakelen drukt u kort op de knop op het uiteinde van de stuurkolomhendel. De ruitenwissers wissen vijf keer met normale snelheid, gevolgd door druppelwissen (indien geconfigureerd). De ruitensproeiers zullen bij de eerste twee wisslagen sproeien. Als u de ruitensproeiers inschakelt terwijl de ruitenwissers met normale of hoge snelheid werken, zullen de ruitensproeiers bij de eerste twee wisslagen sproeien en blijft de werking van de ruitenwissers onveranderd. Opmerking: als u de knop ingedrukt houdt, zullen de ruitenwissers en -sproeiers met normale snelheid werken totdat u de knop loslaat (of gedurende maximaal tien seconden). Nadat u de knop hebt losgelaten, maken de ruitenwissers nog drie wisslagen, gevolgd door druppelwissen (indien geconfigureerd). 43

44 Ruitenwissers en -sproeiers GERICHTE SPROEIFUNCTIE Als de gerichte sproeifunctie is geconfigureerd, zullen de ruitensproeiers alleen bij de opwaartse slag van de wisserarmen vloeistof op de ruit spuiten. Deze functie kan door uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur worden in- of uitgeschakeld. DRUPPELWISSEN Als de druppelwisfunctie is geconfigureerd, zullen de ruitenwissers vier seconden lang blijven werken na het sproeien en wissen om eventueel achtergebleven druppels van de voorruit te vegen. Deze functie kan door uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur worden in- of uitgeschakeld. KOPLAMPSPROEIERS De koplampsproeiers treden tegelijk met de ruitensproeiers van de voorruit in werking en werken alleen als de koplampen ingeschakeld zijn en er voldoende ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit. De koplampsproeiers werken automatisch bij elke vierde wisslag van de ruitensproeiers, mits er tien minuten zijn verstreken sinds de laatste werking van de koplampsproeiers. Opmerking: het systeem zet de koplampsproeiercyclus op nul zodra u de koplampen of het contact uitschakelt. Opmerking: als het waarschuwingslampje voor een laag ruitensproeiervloeistofpeil brandt, kunnen de hogedruksproeiers van de koplampen niet worden gebruikt. 44

45 Ruiten Ruiten ELEKTRISCH BEDIENDE RUITEN 1. Ruitschakelaars: De ruiten kunnen nog vijf minuten worden bediend nadat de motor is uitgeschakeld, zolang er ten minste geen portieren zijn geopend. 2. Blokkeertoets voor de achterruiten. Als u kinderen op de achterbank vervoert dient u de blokkeertoets te gebruiken, zodat zij de ruiten niet kunnen bedienen. 3. Zonnedak: U kunt de beweging van het zonnedak stoppen door nogmaals op de schakelaar te drukken. Als het zonnedak weerstand ondervindt tijdens het sluiten, stopt de beweging en gaat het zonnedak geheel open. Hiermee wordt ernstig lichamelijk letsel of schade aan het mechanisme voorkomen. Druk terwijl het zonnedak gesloten is de voorkant van de schakelaar kort in om het zonnedak open te kantelen. Druk terwijl het zonnedak gesloten is de achterkant van de schakelaar kort in om het zonnedak te openen. Druk terwijl het zonnedak geopend is de voorkant van de schakelaar kort in om het zonnedak helemaal te sluiten. Druk terwijl het zonnedak opengekanteld is de achterkant van de schakelaar kort in om het zonnedak te sluiten. 4. Rolgordijn van de achterruit. 5. Rolgordijn van het zonnedak: Het rolgordijn wordt automatisch geopend wanneer u het zonnedak openkantelt of volledig opent. Het rolgordijn kan zo nodig handmatig worden geopend, maar kan alleen worden gesloten als het zonnedak dicht is. 45

46 Ruiten COMFORTBEDIENING VAN DE RUITEN De voorportierruiten zijn voorzien van comfortbediening voor openen. Druk de schakelaar kort helemaal omlaag en laat hem los. De ruit beweegt omlaag totdat deze volledig is geopend. De achterportierruiten worden geopend in twee fasen: Druk de schakelaar kort helemaal omlaag en laat hem los. De ruit beweegt mm (2,5 3 inch) omlaag naar de comfortstopstand. Opmerking: deze stand vermindert de resonantie (een dreunend geluid) die zich kan voordoen wanneer een voorportierruit open staat tijdens het rijden. Open de achterportierruit aan dezelfde kant van het voertuig als de geopende voorportierruit om de resonantie te verminderen. Druk voor de tweede keer de schakelaar kort helemaal omlaag en laat hem los. De ruit beweegt verder omlaag totdat deze volledig is geopend. Zowel de voor- als de achterportierruiten zijn voorzien van comfortbediening voor sluiten. Trek de schakelaar kort helemaal omhoog en laat hem los. De ruit beweegt omhoog totdat deze volledig is gesloten. Als u de schakelaar opnieuw bedient, stopt de comfortbediening van de ruit. OBSTRUCTIEDETECTIE VAN DE RUITEN Voordat u een ruit gaat sluiten, dient u te zorgen dat geen van de inzittenden een lichaamsdeel op een plaats houden waar het bekneld kan raken. Zelfs als er een obstructiedetectiesysteem is gemonteerd, is er een risico op ernstig letsel of de dood. De obstructiedetectie stopt de beweging van de ruit zodra een blokkering of weerstand wordt geconstateerd. Controleer de ruit en de ruitopening en verwijder eventuele obstructies. U annuleert de obstructiedetectie als volgt: 1. Probeer de ruit te sluiten. De obstructiedetectie verhindert het sluiten en opent de ruit. 2. Probeer binnen tien seconden opnieuw de ruit te sluiten. De obstructiedetectie verhindert het sluiten en opent de ruit. 3. Probeer de ruit voor de derde keer te sluiten en houd deze keer de schakelaar omhoog in de sluitstand. De ruit zal sluiten zolang u de schakelaar omhoog getrokken houdt. Houd de schakelaar omhoog totdat de ruit gesloten is. Opmerking: als u met deze procedure de blokkering niet kunt wegduwen, of als de ruiten niet correct werken, moet u de ruitbediening mogelijk opnieuw instellen. Raadpleeg 177, DE RUITBEDIENING OPNIEUW INSTELLEN. OBSTRUCTIEDETECTIE VAN HET ZONNEDAK Voordat u het zonnedak gaat sluiten, dient u te zorgen dat geen van de inzittenden een lichaamsdeel op een plaats houden waar het bekneld kan raken. Zelfs als er een obstructiedetectiesysteem is gemonteerd, is er een risico op ernstig letsel of de dood. U kunt de obstructiedetectie annuleren om het dak te kunnen sluiten als de beweging door vuil wordt gehinderd. Om de obstructiedetectie te annuleren, houdt u de voorkant van de schakelaar ingedrukt totdat het zonnedak volledig gesloten is. Als het zonnedak niet correct werkt, moet u het mogelijk opnieuw instellen. Raadpleeg 177, HET ZONNEDAK OPNIEUW INSTELLEN. 46

47 Spiegels Spiegels BUITENSPIEGELS 1. De linker buitenspiegel verstellen. 2. De rechter buitenspiegel verstellen. 3. Elektrisch in- en uitklappen: druk tegelijkertijd op beide toetsen. Deze functie is geblokkeerd wanneer u sneller rijdt dan 110 km/h (70 mijl/h). De buitenspiegels kunnen worden versteld en ingeklapt terwijl het contact is ingeschakeld en gedurende vijf minuten nadat het contact is uitgeschakeld, mits het bestuurdersportier niet wordt geopend. Druk op de betreffende toets om de te verstellen spiegel te selecteren (het lampje in de toets gaat branden) en verstel het spiegelglas vervolgens met de joystick. Opmerking: afhankelijk van het gebruikte type spiegelglas kunnen afstanden moeilijk zijn in te schatten als u alleen afgaat op de spiegel zelf. U kunt de spiegels laten configureren om automatisch in te klappen zodra het voertuig wordt vergrendeld, en uit te klappen zodra het wordt ontgrendeld. U kunt deze functie in- en uitschakelen in het menu Beveiliging/voertuig op het touch screen. Raadpleeg 64, VOERTUIGINSTELLINGEN. Als de spiegels per ongeluk uit positie zijn gestoten (zodat er slechts één is ingeklapt), drukt u tegelijkertijd op beide toetsen om ze weer te synchroniseren. Opmerking: als de spiegels werden ingeklapt via de toetsen, zullen ze niet uitklappen zodra het voertuig wordt ontgrendeld. Opmerking: u kunt maximaal twee buitenspiegelposities opslaan en oproepen met de bestuurderspositiegeheugenfunctie. Raadpleeg 16, BESTUURDERSPOSITIEGEHEUGEN. 47

48 Spiegels DE BUITENSPIEGEL NAAR BENEDEN KANTELEN BIJ HET ACHTERUITRIJDEN U kunt de buitenspiegels zo configureren dat de buitenspiegel aan de passagierskant automatisch naar beneden wordt gekanteld wanneer u de achteruitrijstand selecteert voor een verbeterd zicht bij het achteruitrijden. De exacte stand kunt u instellen met de joystick zodra de spiegel naar beneden is gekanteld. De volgende keer dat u achteruitrijdt, zal de nieuw ingestelde stand automatisch worden aangenomen. Zodra u de selectieknop weer uit de achteruitrijstand draait of sneller gaat rijden dan 12 km/h (7,5 mijl/h), wordt de buitenspiegel weer omhoog gekanteld in de oorspronkelijke stand. U kunt het naar beneden kantelen van de buitenspiegel als volgt in- en uitschakelen via het touch screen: In het hoofdmenu van het touch screen selecteert u Instellen. Selecteer Beveiliging/voertuig. Selecteer Ruiten/spiegels. Selecteer Buitenspieg. omlaag Aan of Uit. 48

49 Dode-hoekmonitor Dode-hoekmonitor DODE-HOEKMONITOR Het BSM-systeem (BSM = Blind Spot Monitor = dode-hoekmonitor) is een extra hulpmiddel en geen vervanging voor een veilige rijstijl en het verstandig gebruik van de binnen- en buitenspiegels. Denk eraan dat het BSM-systeem soms geen adequate waarschuwing geeft voor voertuigen die zeer snel van achteren naderen of voor voertuigen die snel worden ingehaald. Het BSM-systeem zal niet alle voertuigen detecteren en kan ook waarschuwingen geven voor objecten zoals vangrails enz. De werking van de radarsensors kan verslechterd worden door regen, sneeuw of opspattend water. Dit kan het vermogen van het systeem om betrouwbaar een voertuig of object in de dode hoek op te merken negatief beïnvloeden. Zorg dat de waarschuwingslampjes in de buitenspiegels niet worden afgedekt door stickers of andere objecten. Bevestig geen stickers of voorwerpen op de achterbumpers, waar ze de werking van de radarsensors kunnen verstoren. Het BSM-systeem bestrijkt een zone in de directe nabijheid van het voertuig die niet gemakkelijk zichtbaar is voor de bestuurder. Het is bedoeld om objecten te identificeren die het voertuig inhalen (3). Het systeem maakt gebruik van radarsensors aan beide kanten van het voertuig om een inhalend voertuig/object te identificeren in de dode hoeken van het voertuig, waarbij het objecten negeert die stil staan of in de tegenovergestelde richting bewegen. Zodra het systeem een object herkent als inhalend voertuig/object, gaat een oranje waarschuwingslampje (1) in de betreffende buitenspiegel branden om de bestuurder te attenderen op een mogelijk risico in de dode hoek van het voertuig, dat het wisselen van rijstrook gevaarlijk kan maken. 49

50 Dode-hoekmonitor De radarsensors bestrijken de zone vanaf de buitenspiegels naar achteren toe, tot ongeveer 6 meter (20 ft) achter de achterwielen en tot ongeveer 2,5 meter (8,2 ft) vanaf de zijkant van het voertuig (d.w.z. de gemiddelde breedte van een rijstrook op een snelweg). Opmerking: deze radarsensors zijn goedgekeurd in alle RTTE-landen. Opmerking: het systeem bestrijkt de ingestelde breedte van een rijstrook. Als de rijstroken smaller zijn dan een gemiddelde rijstrook, worden mogelijk ook objecten gedetecteerd die zich verplaatsen in niet-aangrenzende rijstroken. Het BSM-systeem wordt automatisch ingeschakeld en wordt actief zodra u sneller dan 16 km/h (10 mijl/h) vooruit rijdt. Wanneer het systeem actief wordt, wordt eerst een zelftest uitgevoerd waarbij de waarschuwingslampjes in de spiegels afwisselend kort gaan branden. Het controlelampje (2) blijft branden totdat u sneller dan 16 km/h (10 mijl/h) vooruit rijdt. Het BSM-systeem is het meest effectief op snelwegen met meerdere rijstroken. Opmerking: als aan beide kanten van het voertuig een inhalend object wordt gedetecteerd, branden de waarschuwingslampjes in beide spiegels. Opmerking: het BSM-systeem wordt automatisch uitgeschakeld wanneer u de achteruitrijstand (R) selecteert, de parkeerstand (P) selecteert of langzamer gaat rijden dan 16 km/h (10 mijl/h). Onder deze omstandigheden gaat een oranje waarschuwingslampje in de buitenspiegel branden. SENSORBLOKKERING Het BSM-systeem wordt automatisch uitgeschakeld wanneer een van de sensors volledig wordt afgedekt. Er wordt dan een oranje stip (2) in de buitenspiegel zichtbaar en de mededeling DODE-HOEKDETECTIE GEBLOKKEERD verschijnt op het message centre. Opmerking: er wordt pas op blokkeringen gecontroleerd zodra u sneller rijdt dan 32 km/h (20 mijl/h). U moet deze rijsnelheid vervolgens twee minuten lang aanhouden voordat er vastgesteld kan worden of de sensor is geblokkeerd. Als de sensors zijn geblokkeerd, controleert u of de achterbumper door enig materiaal wordt afgedekt en of deze vrij is van ijsafzetting en vuil. STORING IN HET BSM-SYSTEEM Als bij een van de radarsensors een storing wordt geconstateerd, wordt een oranje stip in de buitenspiegel zichtbaar en verschijnt de mededeling DODE-HOEKDETECTIE NIET BESCHIKB. op het message centre. Opmerking: ook al geldt de gedetecteerde storing alleen voor de radarsensor aan één kant van het voertuig, dan wordt toch het hele systeem uitgeschakeld. Als de storing tijdelijk is, zal het systeem weer correct functioneren nadat u de motor uit en vervolgens weer in hebt geschakeld. Als zich een storing in het systeem voordoet, neemt u contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/ erkende reparateur. 50

51 Garagedeuropener Garagedeuropener ZENDONTVANGAPPARAAT VOOR DE GARAGEDEUROPENER Gebruik het zendontvangapparaat niet bij apparatuur voor het openen van garagedeuren die niet is uitgerust met de door alle veiligheidsnormen voorgeschreven stop- en omkeerfunctie. Als u het zendontvangapparaat voor apparatuur voor het openen van garagedeuren of toegangshekken gaat programmeren, dient u te zorgen dat er geen personen in de weg staan. Hiermee voorkomt u potentieel letsel of schade, omdat het hek of de garagedeur tijdens het programmeren in beweging komt. Bij gebruik van dit apparaat in de buurt van een mobiele of vast opgestelde zender kunt u last hebben van storing. Deze storing zal waarschijnlijk zowel de handzender als het zendontvangapparaat in het voertuig beïnvloeden. Het zendontvangapparaat voor de garagedeuropener bevindt zich in de binnenspiegel. U kunt dit apparaat programmeren om radiofrequenties uit te zenden naar maximaal drie verschillende zenders voor het openen en sluiten van garagedeuren, hekken, huisverlichting, beveiligingssystemen of andere radiografisch bestuurde apparatuur. Hoewel in dit hoofdstuk hoofdzakelijk de functies van een garagedeuropener worden beschreven, geldt deze beschrijving net zo goed voor hierboven vermelde toepassingen. In bepaalde landen staat deze functie bekend als het universele HomeLink -zendontvangapparaat. Raadpleeg voor meer informatie 53, INFORMATIE EN ASSISTENTIE. ALVORENS TE PROGRAMMEREN Wanneer u een apparaat programmeert waarbij u eerst één keer en daarna nogmaals op de toets op de handzender moet drukken (een cyclus doorlopen), moet tijdens het doorlopen van deze cyclus de stekker van het apparaat uit het stopcontact zijn getrokken om een mogelijke motorstoring te voorkomen. Voor de beste resultaten doet u vóór het programmeren een nieuwe batterij in de handzender van de garagedeuropener (of andere apparatuur). Als de ontvanger voor het openen van uw garagedeur (die zich in de garage bevindt) voorzien is van een antenne, dient u te zorgen dat de antenne recht naar beneden wijst. 51

52 Garagedeuropener PROGRAMMEREN Zorg dat de motor is uitgeschakeld. 1. Zorg dat het contact is ingeschakeld. 2. Houd het uiteinde van de handzender van de oorspronkelijke garagedeuropener 50 tot 150 mm (2 tot 6 inch) bij het zendontvangapparaat in de binnenspiegel vandaan. U moet het waarschuwingslampje kunnen blijven zien. 3. Gebruik beide handen en druk tegelijkertijd de gewenste toets van het zendontvangapparaat op de binnenspiegel (zoals hiervoor is weergegeven) en de toets op de handzender in. Houd beide toetsen ingedrukt. Het waarschuwingslampje zal eerst langzaam en daarna snel gaan knipperen. Laat beide toetsen los zodra het waarschuwingslampje snel knippert. Het snel knipperen van het waarschuwingslampje betekent dat het programmeren met succes is uitgevoerd. 4. Als het waarschuwingslampje na 60 seconden nog niet snel knippert, dient u de toets op het zendontvangapparaat en de toets op de handzender los te laten en de procedure vanaf stap 2 te herhalen. Houd de handzender nu onder een andere hoek en/of op een andere afstand. 5. Houd de geprogrammeerde toets op de garagedeuropener ingedrukt en kijk naar het waarschuwingslampje. Als het waarschuwingslampje ononderbroken blijft branden, is het programmeren afgerond. De apparatuur moet dan werken wanneer u de toets van het zendontvangapparaat ongeveer één tot twee seconden lang ingedrukt houdt en vervolgens loslaat. Als het waarschuwingslampje gedurende twee seconden snel knippert en vervolgens ononderbroken blijft branden, gaat u verder met de volgende programmeerstappen voor een apparaat uitgerust met een steeds veranderende code. ALLE PROGRAMMERINGEN WISSEN Als u voor het eerst programmeert, moet de motor uitgeschakeld zijn. 1. Zorg dat het contact in de comfortfunctie staat (raadpleeg 7, COMFORTFUNCTIE). 2. Houd de twee buitenste toetsen van het zendontvangapparaat op de binnenspiegel ingedrukt. Laat de toetsen los wanneer het waarschuwingslampje begint te knipperen (dit gebeurt na ongeveer 20 seconden). Alle geheugens in de garagedeuropener zijn nu gewist. Opmerking: voer deze procedure niet uit wanneer u de extra toetsen van de garagedeuropener programmeert. 52

53 Garagedeuropener PROGRAMMEREN VAN EEN APPARAAT MET EEN STEEDS VERANDERENDE CODE Opmerking: met de hulp van een tweede persoon kunnen de volgende stappen sneller en gemakkelijker worden uitgevoerd. Nadat u op de knop hebt gedrukt, hebt u slechts 30 seconden om stap 3 te voltooien. 1. Zoek de leerknop/-schakelaar of slimme knop/ schakelaar op de ontvanger voor het openen van de garagedeur (motorhoofdeenheid) in de garage. De naam van de knop of schakelaar verschilt per fabrikant. 2. Druk kort op de leerknop of slimme knop. 3. Ga terug naar het voertuig en houd de geprogrammeerde toets van de garagedeuropener gedurende twee seconden stevig ingedrukt en laat de toets vervolgens los. 4. Herhaal de handeling van het ingedrukt houden en loslaten drie keer om de leerprocedure te voltooien. De garagedeuropener in de binnenspiegel moet nu de apparatuur met steeds veranderende code kunnen activeren. OPNIEUW PROGRAMMEREN VAN EEN ENKELE TOETS VAN DE GARAGEDEUROPENER Om apparatuur te programmeren onder een reeds geprogrammeerde toets: 1. Houd de gewenste, reeds geprogrammeerde toets op de garagedeuropener gedurende tenminste 20 seconden, maar niet meer dan 30 seconden, ingedrukt totdat het waarschuwingslampje begint te knipperen. 2. Zonder de toets op de binnenspiegel los te laten, houdt u het uiteinde van de handzender ongeveer 50 tot 150 mm (2 tot 6 inch) bij het zendontvangapparaat in de binnenspiegel vandaan. U moet het waarschuwingslampje kunnen blijven zien. 3. Voer stap 3 onder Programmeren uit. TOEGANGSHEKKEN PROGRAMMEREN Vanwege de technische uitvoering van sommige toegangshekken dient u tijdens het programmeren om de twee seconden opnieuw op de toets van de handzender te drukken. Blijf de gewenste toets op de binnenspiegel ingedrukt houden terwijl u met de handzender werkt, totdat het waarschuwingslampje snel begint te knipperen. INFORMATIE EN ASSISTENTIE Als u uw voertuig verkoopt of wegdoet, raden wij u aan de toetsen op het zendontvangapparaat om veiligheidsredenen te wissen. Voor informatie over het assortiment aan verkrijgbare compatibele producten en accessoires of voor ondersteuning kunt u contact opnemen met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. U kunt ook contact opnemen met de hulpdienst van de leverancier op het telefoonnummer Dit gratis telefoonnummer kan in heel Europa worden gebruikt. U hoeft geen landcode te gebruiken (de eerste nul is niet nodig wanneer u vanuit Duitsland belt). Ten slotte kunt u ook via het internet met de leverancier contact opnemen. Het adres van de website is Het adres is info@eurohomelink.com. Opmerking: bewaar de originele zender voor later gebruik of latere programmeerprocedures, voor als u bijvoorbeeld een nieuw voertuig koopt. Opmerking: de fabrikant is niet verantwoordelijk voor radio- of tv-storing die door onbevoegde wijzigingen aan deze apparatuur veroorzaakt wordt. Dergelijke wijzigingen kunnen de bevoegdheid van de gebruiker voor het bedienen van de apparatuur teniet doen. 53

54 Waarschuwingslampjes Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGS- EN CONTROLELAMPJES De RODE waarschuwingslampjes horen bij de primaire waarschuwingen. U dient een primaire waarschuwing direct te onderzoeken. Win zo nodig vakbekwaam advies in. De ORANJE waarschuwingslampjes horen bij secundaire waarschuwingen. Een aantal hiervan geeft de werking van een voertuigsysteem aan, terwijl de overige aangeven dat de bestuurder actie dient te ondernemen en vervolgens zo snel mogelijk vakbekwaam advies dient in te winnen. De andere waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel geven de systeemstatus aan als het betreffende systeem in werking is, zoals blauw voor grootlicht en groen voor de richtingaanwijzers. LAMPJESCONTROLE Wanneer u het contact inschakelt, voert het systeem een controle uit van de waarschuwingslampjes, die drie seconden duurt (alleen het waarschuwingslampje van de airbags blijft zes seconden lang branden). Als een van de waarschuwingslampjes na deze controle blijft branden, moet u de oorzaak onderzoeken voordat u gaat rijden. Sommige waarschuwingslampjes worden vergezeld door bijbehorende mededelingen, die op het message centre verschijnen. Opmerking: het systeem controleert tijdens de lampjescontrole niet alle waarschuwingslampjes. Die van het grootlicht en de richtingaanwijzers worden bijvoorbeeld niet gecontroleerd. REMMEN (ROOD) Rijd niet als de mededeling REMVLOEISTOF LAAG op het message centre verschijnt. Controleer het remvloeistofpeil en vul zo nodig bij. Win zo nodig vakbekwaam advies in voordat u verder gaat. Gaat branden wanneer het contact is ingeschakeld en de handrem wordt aangetrokken en/of als het remvloeistofpeil laag is. Het waarschuwingslampje gaat ook branden wanneer er een storing is in de elektronische remkrachtverdeling (EBD). Als het waarschuwingslampje brandt en er geen bijbehorende mededelingen verschijnen, duidt dit erop dat u de handrem hebt aangetrokken. Als het waarschuwingslampje brandt en de mededeling HANDREM AAN verschijnt, duidt dit erop dat u de handrem hebt aangetrokken, maar dat het voertuig rijdt. Zet de handrem los of breng het voertuig tot stilstand zodra dit veilig is. Als het waarschuwingslampje brandt en de mededeling REMVLOEISTOF LAAG verschijnt, kan de remwerking in een of beide remcircuits binnen korte tijd uitvallen. Breng het voertuig veilig tot stilstand, controleer het remvloeistofreservoir en vul bij met de voorgeschreven vloeistof. Als de waarschuwing blijft verschijnen, mag u pas verder rijden nadat de storing in het remsysteem verholpen is. Win vakbekwaam advies in voordat u verder gaat. Als het waarschuwingslampje brandt en de mededeling EBD-STORING op het message centre verschijnt, duidt dit op een storing in de EBD. Het remsysteem werkt, maar zonder ondersteuning door de EBD. Laat de storing door uw Regionaal Jaguar Centrum/ erkende reparateur verhelpen. 54

55 Waarschuwingslampjes VEILIGHEIDSGORDELS (ROOD) Het waarschuwingslampje blijft branden als het contact is ingeschakeld en: de bestuurder zijn/haar veiligheidsgordel niet heeft omgedaan; de passagier op de voorstoel zijn/haar veiligheidsgordel niet heeft omgegespt. Het waarschuwingslampje moet uit gaan zodra de betreffende veiligheidsgordel is omgedaan. BELTMINDER (ROOD) De Beltminder maakt gebruik van hetzelfde waarschuwingslampje als dat van de veiligheidsgordels en levert een extra waarschuwing aan de bestuurder dat hij/zij of een passagier zijn/haar veiligheidsgordel niet heeft omgedaan. Wanneer u sneller dan 16 km/h (10 mijl/h) rijdt en een inzittende voorin de veiligheidsgordel niet heeft omgedaan, zal het waarschuwingslampje gaan knipperen. Het waarschuwingslampje blijft tien seconden lang knipperen. Dit wordt ongeveer vijf minuten lang om de tien seconden herhaald totdat de veiligheidsgordel(s) wordt (worden) omgedaan of het voertuig tot stilstand komt. Mocht het waarschuwingslampje toch blijven branden, ook al zijn de veiligheidsgordels omgedaan, dan dient u zo snel mogelijk vakbekwaam advies in te winnen. U kunt veilig met het voertuig rijden terwijl het waarschuwingslampje brandt, mits u de veiligheidsgordel(s) op de juiste manier hebt omgedaan. Zorg dat alle inzittenden hun veiligheidsgordels omdoen voordat u met het voertuig gaat rijden. Opmerking: de Beltminder kan in werking treden als u een zwaar voorwerp op de voorstoel plaatst. Wij raden u aan het zware voorwerp in de kofferruimte te plaatsen. ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) (ORANJE) Als de ABS- en remwaarschuwingslampjes gelijktijdig branden, mag u pas met het voertuig gaan rijden wanneer de storing is hersteld. Win onmiddellijk vakbekwaam advies in. Gaat branden wanneer er een storing wordt waargenomen in het ABS, en wordt vergezeld door een waarschuwingsmededeling op het message centre. Het remsysteem werkt, maar zonder ondersteuning door het ABS. Als het waarschuwingslampje gaat branden of na de lampjescontrole blijft branden, dient u zo snel mogelijk vakbekwaam advies in te winnen. MOTORSTORING (ORANJE) Gaat branden wanneer u het contact inschakelt en blijft branden totdat u de motor gestart hebt. Als het lampje gaat branden terwijl de motor loopt, heeft zich een motorstoring voorgedaan. Voor het repareren van dergelijke defecten is speciale diagnoseapparatuur nodig. Win zo snel mogelijk vakbekwaam advies in. U kunt nog wel rijden, maar het kan zijn dat het voertuig overschakelt op de noodloopfunctie, waarbij de motorprestaties kunnen teruglopen. 55

56 Waarschuwingslampjes DYNAMIC STABILITY CONTROL (DSC) (ORANJE) Knippert wanneer de DSC is ingeschakeld. Bij een storing gaat het waarschuwingslampje branden en verschijnt de mededeling DSC NIET BESCHIKBAAR op het message centre. U kunt nog wel rijden, maar de DSC zal bij wielspin of slippen niet werken. U dient zo snel mogelijk vakbekwaam advies in te winnen. Als u Trac DSC selecteert, gaat het waarschuwingslampje eveneens branden en verschijnt vier seconden lang de mededeling TRAC DSC. DYNAMIC STABILITY CONTROL (DSC) UITGESCHAKELD (ORANJE) Gaat branden wanneer de DSC is uitgeschakeld. Er klinkt ook een geluidssignaal en de mededeling DSC SYSTEEM UIT verschijnt op het message centre. ACHTERMISTLICHTEN (ORANJE) Gaat branden wanneer u de achtermistlichten inschakelt. ADAPTIEVE CRUISE CONTROL (ORANJE) NADERINGSALARM (ORANJE) AIRBAG (ORANJE) Gaat branden wanneer de adaptieve cruise control is ingeschakeld om aan te geven dat het voertuig in de volgfunctie staat. Gaat branden wanneer u het naderingsalarm inschakelt. Gaat branden wanneer zich een storing in de airbags heeft voorgedaan. Win zo snel mogelijk vakbekwaam advies in. AUTOMATISCHE SNELHEIDSBEGRENZER (ORANJE) Gaat branden wanneer de automatische snelheidsbegrenzer is ingeschakeld. ADAPTIEVE BOCHTVERLICHTING (ORANJE) Gaat branden wanneer er een systeemstoring is. De koplampen werken nog wel, maar deze functie werkt niet naar behoren. Win zo snel mogelijk vakbekwaam advies in. 56

57 Waarschuwingslampjes BEWAKINGSSYSTEEM VAN DE BANDENSPANNINGEN (GEEL) Gaat branden wanneer een of meerdere banden duidelijk te zacht zijn. U moet dan zo snel mogelijk stoppen, de bandenspanningen controleren en de banden tot de aanbevolen spanning oppompen. GROOTLICHT (BLAUW) Gaat branden wanneer u het grootlicht van de koplampen inschakelt of wanneer u met het grootlicht knippert. AUTOMATISCH GROOTLICHT (GROEN) Gaat branden wanneer automatisch grootlicht is ingeschakeld. STOP/START-SYSTEEM (GROEN) Gaat branden wanneer de motor wordt uitgeschakeld door het Stop/Startsysteem. Opmerking: alle andere waarschuwingslampjes die normaal gesproken gaan branden wanneer de motor wordt uitgeschakeld, bijvoorbeeld het waarschuwingslampje van het contact, gaan niet branden wanneer de motor wordt uitgeschakeld door het Stop/Start-systeem. STADSLICHTEN (GROEN) Gaat branden wanneer u de stadslichten (parkeerlichten) inschakelt. RICHTINGAANWIJZERS (GROEN) Het betreffende waarschuwingslampje gaat knipperen wanneer u de stuurkolomhendel omhoog of omlaag beweegt om de richtingaanwijzers in te schakelen. Als het gloeilampje van een richtingaanwijzer stuk is, knippert het waarschuwingslampje twee keer zo snel als normaal zodra u deze richtingaanwijzer inschakelt. Het geluidssignaal van de richtingaanwijzer klinkt eveneens twee keer zo snel. 57

58 Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGS- EN INFORMATIEGELUIDEN Gevaar of omstandigheid De buitenverlichting blijft ingeschakeld wanneer u het bestuurdersportier opent. Alarmknipperlichten ingeschakeld. Richtingaanwijzers ingeschakeld. Instellingen geheugen 1 (of 2) opgeslagen. Veiligheidsgordels niet omgedaan. Elektronische handrem (EPB). Mededeling BESTUURDER OVERNEMEN van de adaptieve cruise control (ACC). ACC: automatische uitschakeling door lage snelheid. De snelheid is meer dan 15 km/h (9 mijl/h) hoger dan de ingestelde grenswaarde. De parkeerstand is niet geselecteerd, hoewel het contact is uitgeschakeld. Geluidssignaal van de instapvertraging (alleen Europese markten). Het systeem kan de Smart-sleutel niet vinden. U dient de Smart-sleutel uit de startmotorregeleenheid te verwijderen. De DSC is uitgeschakeld. Geluidssignaal of -toon/oplossing Er klinkt een geluidssignaal totdat u de buitenverlichting uitschakelt of het bestuurdersportier sluit (behalve als de draairing voor de buitenverlichting in de stand AUTO staat). De clignoteur klikt totdat u de alarmknipperlichten uitschakelt. De clignoteur klikt totdat u de richtingaanwijzers uitschakelt. Er klinkt een kort geluidssignaal wanneer de instelling wordt opgeslagen. Er klinkt een geluidssignaal als er een veiligheidsgordel wordt losgemaakt terwijl het voertuig in beweging is. De waarschuwing wordt uitgeschakeld wanneer de inzittende de veiligheidsgordel opnieuw omdoet, het contact wordt uitgeschakeld of er meer dan drie minuten zijn verstreken. Als u de elektronische handrem aantrekt terwijl het voertuig rijdt, klinkt er een continu geluidssignaal. Zet de handrem los. Bij een storing in het systeem dat het inschakelen van de EPB zou verhinderen, hoort u een korte reeks geluidssignalen. Een meervoudig geluidssignaal. Trap het rempedaal in. Er klinkt een geluidssignaal dat aangeeft dat de ACC buiten werking is. Een kort geluidssignaal. Verlaag de snelheid. Er klinkt een geluidssignaal. Selecteer de parkeerstand. Langzaam, laag geluidssignaal dat met tussenpozen klinkt. Schakel het beveiligingssysteem uit. Er klinkt een geluidssignaal. Plaats de Smart-sleutel in de startmotorregeleenheid. Raadpleeg 81, ALS DE MOTOR NIET AANSLAAT. Er klinkt 60 seconden lang een geluidssignaal als de Smart-sleutel zich in de startmotorregeleenheid bevindt, terwijl het bestuurdersportier wordt geopend. Verwijder de Smart-sleutel uit de startmotorregeleenheid. Raadpleeg 81, ALS DE MOTOR NIET AANSLAAT. Er klinkt een geluidssignaal. 58

59 Message centre Message centre WAARSCHUWINGS- EN INFORMATIEMEDEDELINGEN U mag waarschuwingsmededelingen niet negeren. Onderneem de benodigde actie en win zo nodig vakbekwaam advies in voordat u gaat rijden. Als er meer dan één mededeling actief is, verschijnt elke mededeling om de beurt gedurende twee seconden in volgorde van prioriteit. Opmerking: de mededelingen op het message centre en hun betekenis staan waar nodig beschreven in de hoofdstukken waarin het betreffende onderwerp behandeld wordt. BOORDCOMPUTER Het geheugen van de boordcomputer slaat gegevens van een rit of van een aantal ritten op, totdat u het geheugen weer op nul zet. De weergegeven informatie dient alleen als richtlijn, omdat de verkeersdichtheid, de toestand van de weg en de weersomstandigheden dit kunnen beïnvloeden. Er zijn drie onafhankelijke ritgeheugens beschikbaar: A, B en Auto. U kunt de geheugens A en B onafhankelijk op nul zetten, terwijl het ritgeheugen Auto na elke contactcyclus weer op nul wordt gezet zodra u opnieuw met het voertuig rijdt. De informatie van de boordcomputer wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. DE BOORDCOMPUTER GEBRUIKEN Druk herhaaldelijk op de TRIP-knop aan het uiteinde van de linker stuurkolomhendel om de ritgegevens in de volgorde hieronder weer te geven: Kilometerstand + gereden afstand Afstandsbereik Gemiddeld brandstofverbruik Gemiddelde snelheid Oliepeil (niet bij de V6-dieselmotor) Digitale snelheid Houd de TRIP-knop ingedrukt om de getoonde gegevens op nul te zetten. GEREDEN AFSTAND De afstand die is afgelegd sinds u het geheugen het laatst op nul hebt gezet. De maximale afstand die het scherm kan aangeven is 9999,9 kilometer (of mijl). Als u deze afstand overschrijdt, zet de computer het scherm automatisch weer op nul. AFSTANDSBEREIK Dit geeft de afstand weer, in mijlen of kilometers, die het voertuig nog moet kunnen afleggen met de brandstof die in de tank zit, aangenomen dat het brandstofverbruik constant blijft. 59

60 Message centre METRISCHE/BRITSE/GECOMBINEERDE EENHEDEN U kunt metrische of Britse eenheden (of een combinatie ervan) selecteren via het touch screen: Schakel het touch screen in en selecteer Instellen in het hoofdmenu. Selecteer Beveiliging/voertuig en vervolgens Eenheden. Raak de gewenste toets aan om metrische of Britse eenheden te selecteren. Opmerking: u kunt de temperatuurweergave instellen op C (Celsius) of F (Fahrenheit), onafhankelijk van de metrische of Britse eenheden. AANDUIDING VAN HET ONDERHOUDSINTERVAL Het systeem geeft de mededeling over het onderhoudsinterval pas weer vanaf 3200 km (2000 mijl) voordat het onderhoud moet worden uitgevoerd. Zodra u het contact inschakelt en het voertuig met het aftellen tot de onderhoudsbeurt is begonnen, verschijnt de mededeling ONDERHOUD NODIG BINN. XXXX KM (XXXX MIJL) op het message centre. Zodra de onderhoudsafstand is bereikt, verschijnt de mededeling ONDERHOUD VEREIST op het message centre. Mocht er tijdens de onderhoudscyclus van het voertuig geen mededeling over het onderhoudsinterval verschijnen, dan zorgt u dat er overeenkomstig de intervallen in het onderhoudsboekje onderhoud aan het voertuig wordt uitgevoerd. 60

61 Touch screen Touch screen HOOFDMENU VAN HET TOUCH SCREEN 1. Raak deze toets aan om de functie Valet te selecteren. Opmerking: u moet de juiste PIN invoeren om de valetfunctie in of uit te kunnen schakelen. Raadpleeg 65, DE VALETFUNCTIE INSCHAKELEN. 2. Raak deze toets aan om het menu Audio/Video te openen. 3. In het hoofdmenu wordt een overzicht van de huidige informatie van de geluidsinstallatie weergegeven. 4. In het hoofdmenu wordt een overzicht van de huidige informatie van het navigatiesysteem weergegeven. 5. Druk op deze toets om terug te gaan naar het hoofdmenu. 6. Druk op deze toets om het touch screen in of uit te schakelen. Opmerking: niet voorzien in voertuigen met een Stop/Start-systeem. Het touch screen wordt inen uitgeschakeld wanneer u het contact in- en uitschakelt. 7. Raak deze toets aan om het menu Klimaat te openen. De temperatuurinstellingen voor de passagiersruimte links- en rechtsvoor, de buitentemperatuur en het stuurwielverwarmingspictogram worden ook in het hoofdmenu weergegeven. 8. Raak deze toets aan om het menu Navigatie te openen. 9. Sneltoets. Gebruik deze toetsen als persoonlijke sneltoetsen voor rechtstreekse toegang tot ieder deel van het systeem. U kunt de sneltoetsen aanmaken in het menu Instellen. 10. Sneltoets. Gebruik deze toetsen als persoonlijke sneltoetsen voor rechtstreekse toegang tot ieder deel van het systeem. U kunt de sneltoetsen aanmaken in het menu Instellen. 11. Sneltoets. Gebruik deze toetsen als persoonlijke sneltoetsen voor rechtstreekse toegang tot ieder deel van het systeem. U kunt de sneltoetsen aanmaken in het menu Instellen. 12. Raak deze toets aan om het menu Telefoon te openen. 61

62 Touch screen 13. Raak deze toets aan om het menu Instellen te openen en daarin de instellingen voor Scherm, Systeem, Spraak, Boordcomputer en Beveiliging/voertuig aan te passen. HET TOUCH SCREEN UITSCHAKELEN Voertuigen zonder Stop/Start-systeem: 1. Druk één keer op de toets voor het in-/ uitschakelen van het touch screen om de schermbeveiliging te activeren (raadpleeg 61, HOOFDMENU VAN HET TOUCH SCREEN). Als er geen schermbeveiliging is ingesteld, zal na de eerste druk op de toets het touch screen worden uitgeschakeld. 2. Druk twee keer op de toets voor het in-/ uitschakelen van het touch screen om het touch screen uit te schakelen. 3. Druk opnieuw op de toets voor het in-/ uitschakelen van het touch screen om het touch screen in te schakelen. Voertuigen met Stop/Start-systeem: 1. Raak in het hoofdmenu de schermtoets voor het uitschakelen van het touch screen aan om de schermbeveiliging te activeren. Als er geen schermbeveiliging is ingesteld, zal door het aanraken van de schermtoets het touch screen worden uitgeschakeld. 2. Raak tijdens de weergave van de schermbeveiliging de schermtoets voor het uitschakelen van het touch screen aan om het touch screen uit te schakelen. 3. Raak het touch screen op een willekeurige plaats aan om het weer in te schakelen. HET TOUCH SCREEN GEBRUIKEN Laat altijd de motor lopen als u langere tijd met het touch screen wilt werken. De toetsen op de middenconsole onder het touch screen worden ook wel harde toetsen genoemd. U moet hier stevig op drukken. De touch-screentoetsen zelf zijn schermtoetsen. U hoeft hier slechts kort en zacht op te drukken om hen te laten werken. U mag niet te hard drukken. PICTOGRAMMEN OP HET TOUCH SCREEN Hieronder ziet u de pictogrammen die op het touch screen kunnen verschijnen (misschien niet tegelijkertijd): Audio/Video: raak deze toets aan om het menu Audio/Video te openen. Klimaat: raak deze toets aan om het menu Klimaat te openen. Navigatie: raak deze toets aan om het menu Navigatie te openen. Terugtoets: raak deze toets aan om terug te gaan naar het vorige scherm. Geeft de huidige status weer van de betreffende stoelverwarming/ stoelventilatie. Geeft de huidige status weer van de stuurwielverwarming. 62

63 Touch screen VERZORGING VAN HET TOUCH SCREEN Gebruik geen schurende reinigingsmiddelen op het touch screen. Neem voor informatie over goedgekeurde reinigingsmiddelen contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. TOUCH-SCREENINSTELLINGEN Selecteer Instellen in het hoofdmenu. Het instellingenscherm bevat vijf categorieën instellingen: Scherm Systeem Spraak Boordcomputer Beveiliging/voertuig SCHERMINSTELLINGEN Schermbeveiliging: selecteer deze optie om de schermbeveiliging te wijzigen. Raak een optie aan om deze te selecteren. Schermanimaties: selecteer deze optie om het overschakelen tussen schermen met animaties in of uit te schakelen. Opmerking: als de animaties zijn ingeschakeld, is de respons van het systeem langzamer dan normaal. Time-out naar hoofdmenu: selecteer deze optie om in te stellen of de submenuschermen na een vooraf ingestelde tijdsduur moeten terugkeren naar het hoofdmenu. Thema: selecteer deze optie om het uiterlijk van de schermtoetsen op het touch screen te wijzigen. SYSTEEMINSTELLINGEN Toetstoon: selecteer deze optie om bevestigingstonen bij het aanraken van schermtoetsen in of uit te schakelen. Klok instellen: selecteer deze optie om de 12- of 24-uursweergave in te stellen. U kunt ook de huidige tijd instellen. Selecteer Datum om de datum of de datumindeling te wijzigen. Selecteer Instellen om de nieuwe instellingen op te slaan. Opmerking: u kunt de klok ook instellen via de tijdsaanduiding op het touch screen. Hoofdmenusneltoets: selecteer maximaal drie items in de afgebeelde lijst die als sneltoetsen moeten verschijnen in het hoofdmenu. Selecteer Wis om de selectie van items ongedaan te maken. Taal: selecteer de gewenste taal. Selecteer de stem van een man of een vrouw. Raak Wijz. aan om alternatieven te selecteren voor de spraakbediening en de tekstweergave. Volg de instructies op het scherm om dit te bevestigen. Opmerking: sommige talen zijn nog niet beschikbaar voor de spraakbediening en de tekstweergave. In dat geval moet u een afzonderlijke taal selecteren voor de spraakbediening. Vol. voorkeuze: selecteer deze optie om het volume voor de beschikbare systemen (berichten, telefoon, spraak enz.) in te stellen. 63

64 Touch screen SPRAAKINSTELLINGEN Opdrachtenlijst: de categorieën en de toelaatbare spraakopdrachten bekijken. Selecteer Informatie om alternatieve opdrachten voor de functies te bekijken. Spraaklabels: de categorieën bekijken. Selecteer een categorie om de spraaklabels voor het geselecteerde systeem te beheren. Raadpleeg 134, SPRAAKLABELS. Instructies: beknopte instructies voor de spraakbediening bekijken. Selecteer Spraaktutorial voor nadere instructies (annuleer dit via het afgebeelde dialoogvenster of door de spraaktoets ingedrukt te houden). Voorkeuren: selecteer deze optie om de volgende instellingen te wijzigen: Spraakprofiel: het spraaksysteem kan worden getraind op een betere herkenning van een bepaalde stem of een bepaald accent. De standaardinstelling is Stand. Om een spraakprofiel op te bouwen voor Gebr. 1 of Gebr. 2 moet u eerst het trainingsprogramma voltooien. Om de training voor het eerst te voltooien selecteert u Gebr. 1 of Gebr. 2 en volgt u zowel de aanwijzingen op het scherm als de gesproken instructies. Spraakfeedback: selecteer Aan of Uit. Terugkop. volume: stel in met behulp van de toetsen +/. Het is niet mogelijk het volume tot nul te verlagen. Spraaktraining: selecteer deze optie voor toegang tot het spraaktrainingsprogramma, dat is bedoeld om het systeem de spraakkenmerken van de gebruiker beter te laten herkennen. Selecteer Gebr. 1 of Gebr. 2 en volg zowel de aanwijzingen op het scherm als de gesproken instructies. Raadpleeg 134, SPRAAKTRAINING. De trainingssessie kan op ieder moment worden geannuleerd door het dialoogvenster op het scherm aan te raken of door de spraaktoets op het stuurwiel ingedrukt te houden. Raadpleeg 133, DE SPRAAKBEDIENING GEBRUIKEN. BOORDCOMPUTERINSTELLINGEN Boordcomputer: selecteer deze optie om de boordcomputergegevens te bekijken voor Rit A, Rit B of Rit Autom. Selecteer Reset om de boordcomputergegevens terug te stellen op nul. Selecteer Eenh. om de boordcomputergegevens te laten weergeven in metrische of Britse eenheden. VOERTUIGINSTELLINGEN Beveiliging: selecteer deze optie om de volgende instellingen in/uit te schakelen of te wijzigen: Aan één kant instappen of ontgrendelen van meerdere portieren (ontgrendelen in twee stappen) Inbraak- en hellingshoekdetectors Portiervergrendeling bij het wegrijden Scroll omlaag in het menu tot de gewenste functie wordt weergegeven en selecteer Aan of Uit, al naar gelang van toepassing. Als de portiervergrendeling bij het wegrijden is ingeschakeld, selecteert u de gewenste snelheid (8, 16 of 32 km/h of 5, 10 of 20 mijl/h). Ruiten/spiegels: selecteer deze optie om de volgende instellingen in/uit te schakelen: Comfortontgrendeling/ comfortvergrendeling van de ruiten en het zonnedak. De buitenspiegels naar beneden kantelen bij het achteruitrijden. Automatisch in-/uitklappen van de buitenspiegels wanneer het voertuig wordt vergrendeld/ontgrendeld. Dimmen van de binnenspiegel. Scroll omlaag in het menu tot de gewenste functie wordt weergegeven en selecteer Aan of Uit, al naar gelang van toepassing. Eenheden: selecteer deze optie om te wisselen tussen metrische en Britse eenheden. AHB: selecteer deze optie om automatisch grootlicht (AHB) in en uit te schakelen en in te stellen voor de juiste kant van de weg. 64

65 Touch screen DE VALETFUNCTIE INSCHAKELEN In de valetfunctie kunt u het voertuig laten vergrendelen door een parkeerwachter, maar deze heeft geen toegang tot de kofferruimte en het handschoenenkastje. De valetfunctie voorkomt tevens dat het touch screen kan worden bediend, zodat telefoonnummers en navigatiebestemmingen niet toegankelijk zijn. Raak in het hoofdmenu de schermtoets Valet aan en voer vervolgens een zelfgekozen viercijferige PIN (Personal Identification Number) in. U wordt vervolgens gevraagd dezelfde PIN opnieuw in te voeren. Raak zodra u klaar bent de schermtoets OK aan. Als u de PIN wilt annuleren, raakt u de schermtoets C aan. Als u de PIN hebt geannuleerd of verkeerd hebt ingevoerd, wordt u gevraagd de PIN opnieuw in te voeren. Zodra u de juiste PIN hebt ingevoerd, verschijnt een dialoogvenster met beveiligingsinformatie. Lees de informatie en verwijder het sleutelblad voor noodgevallen uit de Smart-sleutel. Valetfunctie geactiveerd verschijnt om aan te geven dat de PIN is geaccepteerd. Het kofferdeksel en het handschoenenkastje zitten nu veilig op slot met de valetfunctie. Verwijder na het uitstappen en beveiligen van het voertuig het sleutelblad voor noodgevallen uit de Smart-sleutel. Berg het sleutelblad voor noodgevallen op en geef de Smart-sleutel aan de parkeerwachter. Opmerking: het sleutelblad voor noodgevallen kan worden gebruikt om het kofferdeksel te openen. Hierdoor kan de valetfunctie worden uitgeschakeld. DE VALETFUNCTIE UITSCHAKELEN Selecteer het valetfunctiescherm wanneer u in het voertuig stapt. Voer uw viercijferige PIN in en raak de schermtoets OK aan. Er verschijnt een dialoogvenster. Lees de informatie en plaats het sleutelblad voor noodgevallen in de Smart-sleutel. Valetfunctie gedeactiveerd verschijnt om aan te geven dat de PIN is geaccepteerd. De kofferruimte zal naar de eerder ingestelde beveiligingsstatus teruggaan. Het handschoenenkastje kan nu normaal worden geopend. Opmerking: als u de PIN bent vergeten, opent u het kofferdeksel met behulp van het sleutelblad voor noodgevallen om de valetfunctie uit te schakelen. 65

66 Verwarming en ventilatie Verwarming e n ventilatie CLIMATE CONTROL Selecteer Klimaat in het hoofdmenu om het menu voor de climate control op het touch screen op te roepen. 1. Raak aan om de individuele instellingen voor de climate-controlzones te wijzigen, de roosterverdraaiing in te stellen en naar de instellingen van de sensor voor de automatische luchtrecirculatie te gaan. 2. Raak aan om het menu voor de stoelverwarming/klimaatregeling op te roepen. 3. Raak aan om de temperatuurregeling voor de passagier voorin te synchroniseren met de instellingen voor de bestuurder. 4. Raak aan om de climate control uit te schakelen. 5. Geeft de aanjagersnelheid weer. 6. Raak aan om de luchtverdeling op de voeten te selecteren. 7. Airconditioning aan/uit. Als de airconditioning is uitgeschakeld, wordt de economyfunctie geselecteerd, waardoor het stroomverbruik van de climate control afneemt. Opmerking: door langdurig gebruik van de economyfunctie kunnen de ruiten beslaan. 8. Raak aan om de stuurwielverwarming in/uit te schakelen. 9. Raak aan om de luchtverdeling op het gezicht te selecteren. 10. Raak aan om de luchtverdeling op de voorruit te selecteren. 11. Druk hierop om rechtstreeks naar het menu voor de climate control op het touch screen te gaan. Opmerking: niet voorzien in voertuigen met een navigatiesysteem. 66

67 Verwarming en ventilatie 12. Aanjagersnelheid: draai aan deze knop om de aanjagersnelheid in te stellen. De aanjagersnelheid wordt tijdens de automatische werking automatisch ingesteld. Als u zelf de aanjagersnelheid wijzigt, wordt de automatische werking geannuleerd. Druk op de knop om de climate control in/uit te schakelen. 13. Temperatuurregeling linkerkant: druk hierop om de temperatuur aan de linkerkant van het voertuig in te stellen. De temperatuur wordt op het touch screen weergegeven (HI [hoog] of LO [laag] wordt weergegeven wanneer u de maximum- of minimumstand hebt geselecteerd). Opmerking: het maximaal mogelijke temperatuurverschil tussen de linker- en rechterkant bedraagt 3 C (5,4 F) 14. Temperatuurregeling rechterkant: druk hierop om de temperatuur aan de rechterkant van het voertuig in te stellen. De temperatuur wordt op het touch screen weergegeven (HI of LO wordt weergegeven wanneer u de maximum- of minimumstand hebt geselecteerd). 15. Druk kort op deze toets om recirculatie voor een ingestelde tijd te selecteren. Houd de toets ingedrukt om de continue recirculatie te selecteren. Druk nogmaals op deze toets om de functie uit te schakelen. Raadpleeg 68, RECIRCULATIE. 16. Druk hierop om het menu voor de stoelverwarming/klimaatregeling op te roepen. 17. AUTO-regeling: druk hierop om de automatische werking in te schakelen. 18. Druk hierop om de achterruitverwarming in/uit te schakelen. Raadpleeg 68, VOORRUIT- EN ACHTERRUITVERWARMING. 19. Druk hierop om de voorruitverwarming in/uit te schakelen. Raadpleeg 68, VOORRUIT- EN ACHTERRUITVERWARMING. 20. Ontdooien: druk hierop als u ijs wilt ontdooien of als u zware condensatie van de voorruit wilt verwijderen. Met deze instelling worden de aanjagers, de airconditioning en de voorruit- en achteruitverwarming ingeschakeld en wordt de recirculatie geblokkeerd, zodat de ruiten snel worden ontwasemd. Behalve de schermtoetsen verschijnen in het klimaatmenu tevens symbolen voor de status van de verwarmings- en ventilatiefuncties. Opmerking: als de climate control is uitgeschakeld, kunt u hem inschakelen door op de AUTO-toets of de ontdooitoets te drukken. 67

68 Verwarming en ventilatie VOORRUIT- EN ACHTERRUITVERWARMING Zolang de motor loopt, kunt u de voorruit- en achterruitverwarming (F en R) in alle standen in- en uitschakelen, ook als de climate control uitgeschakeld is. De voorruit- en achterruitverwarmingen worden automatisch uitgeschakeld na een vaste tijdsduur, afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Bij koude omgevingsomstandigheden (onder 5 C [41 F]) worden de voorruit- en achterruitverwarming automatisch ingeschakeld zodra de motor aanslaat, tenzij de motor of de passagiersruimte reeds warm is. RECIRCULATIE Druk kort op deze toets om recirculatie voor een ingestelde tijd te selecteren. Het lampje in de toets gaat branden wanneer de recirculatie is ingeschakeld. Houd de toets ingedrukt om de continue recirculatie te selecteren. Het lampje in de toets knippert en brandt vervolgens constant. Druk kort op de toets om de recirculatie te annuleren. Wanneer de recirculatie geselecteerd is, zal de lucht binnen het voertuig blijven circuleren. Dit helpt om een hoge of lage temperatuur te handhaven en is handig als u wilt voorkomen dat geuren het voertuig binnendringen. Recirculatie voor een ingestelde tijd: de recirculatie wordt na een ingestelde periode automatisch uitgeschakeld (afhankelijk van de omgevingstemperatuur). Continue recirculatie: de recirculatie blijft ingeschakeld totdat u opnieuw op de toets drukt. Opmerking: door langdurig gebruik bij lage temperaturen kunnen de ruiten beslaan. U kunt de recirculatie ook selecteren tijdens de automatische werking, als de climate control een hoog vervuilingsniveau detecteert in de directe omgeving van het voertuig (indien een luchtkwaliteitsensor is gemonteerd). Als u op de recirculatietoets drukt, wordt de automatische werking geannuleerd. LUCHTKWALITEITSENSOR Wanneer de luchtkwaliteitsensor vervuiling waarneemt, selecteert het systeem automatisch de luchtrecirculatie, zodat de vervuiling niet het voertuig binnenkomt. U kunt de gevoeligheid van de sensor instellen via het touch screen: 1. Selecteer Instellingen in het menu voor de climate control. 2. Raak de toetsen +/ op het scherm aan om de gevoeligheid te verhogen of verlagen. U schakelt de functie uit door de gevoeligheid op de minimale stand in te stellen. Dit pictogram verschijnt bovenaan het touch screen wanneer de luchtkwaliteitsensor is ingeschakeld. BUITENTEMPERATUUR De buitentemperatuur wordt weergegeven in het hoofdmenu van het touch screen en op het instrumentenpaneel. Wanneer de buitentemperatuur laag genoeg is dat er ijzel op de weg kan zijn, gaat er een oranje waarschuwingslampje in de vorm van een sneeuwvlok branden op het instrumentenpaneel. AUTOMATISCHE CLIMATE CONTROL U dient de automatische werking te gebruiken als de standaardinstelling. De airconditioning, verwarming en ventilatie zorgen automatisch voor een optimale omgeving bij de geselecteerde temperatuur. Opmerking: tijdens de automatische werking kunt u de voorruit- en achterruitverwarming en de luchtrecirculatie voor een ingestelde tijd selecteren. Door alle andere handmatige instellingen wordt de automatische werking geannuleerd. Opmerking: wanneer het voertuig geparkeerd staat, kan water uit de airconditioning plassen onder het voertuig vormen. U hoeft zich hierover geen zorgen te maken. 68

69 Verwarming en ventilatie TEMPERATUURREGELING De bestuurder en de passagier voorin kunnen met afzonderlijke toetsen de temperatuur van hun zone apart regelen. De temperatuur voor elke zone wordt weergegeven aan de overeenkomstige kant van het touch screen. Opmerking: het maximaal mogelijke temperatuurverschil tussen de bestuurders- en passagierszones bedraagt 3 C (5,4 F) STOELVERWARMING Opmerking: de stoelverwarmingen werken alleen terwijl de motor is ingeschakeld. U kunt de stoelverwarmingen bedienen via het hoofdmenu van het touch screen of via het menu voor de climate control. Raak het pictogram van de betreffende stoel aan om de stoelverwarming in te schakelen op de maximumtemperatuur (drie rode staven). Raak het pictogram een tweede en een derde keer aan om de temperatuur te verlagen (twee rode staven en één rode staaf). Raak het pictogram een vierde keer aan om de stoelverwarming uit te schakelen. STOELEN MET KLIMAATREGELING Opmerking: de stoelen met klimaatregeling werken alleen terwijl de motor is ingeschakeld. U kunt de stoelventilatie bedienen via het hoofdmenu van het touch screen of via het menu voor de climate control. Stoelverwarming: Raak de rode pijl boven het pictogram van de betreffende stoel aan om de stoelverwarming in te schakelen op de maximumtemperatuur (drie rode staven). Raak de blauwe pijl onder het pictogram van de stoel één of twee keer aan om de ventilatieinstelling te verlagen (twee rode staven en één rode staaf). Raak de blauwe pijl een derde keer aan om de stoelventilatie uit te schakelen. Stoelkoeling: Raak de blauwe pijl onder het pictogram van de betreffende stoel aan om de stoelkoeling in te schakelen op de maximale stand (drie blauwe staven). Raak de rode pijl boven het pictogram van de stoel één of twee keer aan om de ventilatieinstelling te verlagen (twee blauwe staven en één blauwe staaf). Raak de rode pijl een derde keer aan om de stoelventilatie uit te schakelen. Alleen de rugleuningventilatie selecteren: Selecteer Instellingen in het menu voor de climate control. Selecteer het gewenste pictogram voor ventilatie van de hele stoel of alleen de rugleuning. 69

70 Kofferruimte Kofferru imte HET KOFFERDEKSEL OPENEN EN SLUITEN Als u het kofferdeksel opent nadat de portieren zijn vergrendeld, moet u zorgen dat de Smart-sleutel zich buiten het voertuig bevindt wanneer u het kofferdeksel weer sluit. Als u de Smart-sleutel per ongeluk in de kofferruimte laat liggen terwijl het voertuig is vergrendeld en het beveiligingssysteem is ingeschakeld, klinkt er een geluidssignaal en wordt het kofferdeksel na drie seconden weer geopend. De Smart-sleutel wordt misschien niet gedetecteerd als hij in een metalen houder is geplaatst of wordt afgeschermd door een apparaat met een LCD-scherm met achtergrondverlichting (zoals een laptop, smartphone, spelconsole enz.). Probeer het kofferdeksel niet herhaaldelijk te sluiten nadat dit automatisch opnieuw is geopend, omdat zo het slot oververhit kan raken. Als de oorzaak van het automatisch opnieuw openen niet kan worden vastgesteld: ontgrendel alle portieren en het kofferdeksel met de Smart-sleutel. Zorg dat alle portieren, de motorkap en het kofferdeksel goed gesloten zijn. Vergrendel het voertuig opnieuw met de Smart-sleutel. 70

71 Kofferruimte U kunt het kofferdeksel openen met de betreffende toets (1) op de Smart-sleutel of via de functie voor instappen zonder sleutel (raadpleeg 6, INSTAPPEN ZONDER SLEUTEL). Als het voertuig niet vergrendeld is, kunt u het kofferdeksel ook openen met de ontgrendeltoets op het dashboard (7) of de ontgrendelknop aan de buitenkant (4). 71

72 Kofferruimte U kunt ook het sleutelblad voor noodgevallen in de Smart-sleutel gebruiken om het kofferdeksel te openen: 1. Houd de ontgrendeltoets (3) op de Smart-sleutel ingedrukt en verwijder het sleutelblad voor noodgevallen (2). 2. Gebruik het sleutelblad voor noodgevallen om het kapje (5) uit het bekledingspaneel boven de kentekenplaat te verwijderen. 3. Steek het sleutelblad voor noodgevallen in het slot (6) en draai het rechtsom om het kofferdeksel te openen. Als het beveiligingssysteem is ingeschakeld, gaat het alarm af zodra u het kofferdeksel opent. Om het alarm uit te schakelen drukt u op de ontgrendeltoets op de Smart-sleutel of op de start-/stopknop van de motor terwijl de Smart-sleutel zich in het voertuig bevindt. AUTOMATISCH SLUITEN VAN HET KOFFERDEKSEL U dient voorzichtig te zijn bij het handmatig sluiten van het kofferdeksel, aangezien de functie voor automatisch sluiten het kofferdekselslot automatisch zal vergrendelen. Dit kan letsel tot gevolg hebben. Om de functie voor automatisch sluiten in te schakelen duwt u het kofferdeksel omlaag tot aan het slot. Het kofferdeksel wordt vervolgens automatisch dichtgetrokken en het slot wordt vergrendeld. SJORPUNTEN VOOR BAGAGE Alle bagage die in de kofferruimte wordt meegenomen dient stevig te worden vastgezet. In de kofferruimte zijn vier sjorpunten gemonteerd, waarmee u stukken bagage stevig kunt vastzetten. Opmerking: bij uw Regionaal Jaguar Centrum/ erkende reparateur zijn een aantal goedgekeurde accessoires voor bagagebeveiliging verkrijgbaar. 72

73 Aanhangers trekken Aanhangers trekken AANHANGERS TREKKEN (alleen voertuigen met een V6-benzinemotor of een dieselmotor) Overschrijd nooit de maximale beladingswaarden voor het voertuig of voor de aanhanger. Als u dit toch doet, kan het voertuig beschadigd raken en kunnen de voertuigstabiliteit en de werking van het remsysteem nadelig beïnvloed worden. Hierdoor kunt u de controle over het voertuig verliezen en kan de remweg langer worden, waardoor het voertuig over de kop kan slaan of bij een ongeval betrokken kan raken. Zorg dat het weggedrag en de rijstabiliteit niet nadelig worden beïnvloed en monteer alleen aanhangeraccessoires die door Jaguar zijn goedgekeurd. Gebruik nooit de sleepogen of de sjorpunten voor bagage voor het trekken van een aanhanger. Deze zijn hiervoor niet ontworpen. Als u ze toch gebruikt, kunnen ze breken en vervolgens ernstig of dodelijk letsel toebrengen. Rijd met een aanhanger nooit sneller dan 100 km/h (60 mijl/h). Rijd met een tijdelijk reservewiel nooit sneller dan 80 km/h (50 mijl/h). Opmerking: het is uw verantwoordelijkheid te zorgen dat het sleepvoertuig en de aanhanger correct worden gebruikt, overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant en alle eventuele van toepassing zijnde wetgevingen. Uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur en de voornaamste automobielorganisaties en caravanclubs kunnen u adviseren over het trekken, het trekgewicht en de wettelijke verordeningen. Hieronder worden enkel belangrijke punten vermeld op het gebied van veiligheid, stabiliteit en comfort. Win zo nodig verder advies in. Het maximaal geremde trekgewicht is toelaatbaar, onder voorbehoud dat u langdurig bergopwaarts rijden op hellingen van meer dan 8% vermijdt. Boven een hoogte van 1000 meter (3250 ft) moet u het maximaal toegestane brutogewicht van het voertuig met een getrokken aanhanger voor elke 1000 meter (3250 ft) hoogte verminderen met 10%. Dieselmotoren: wanneer de omgevingstemperatuur hoger is dan 40 C (104 F), kan de temperatuur van de motorkoelvloeistof de normale waarde overschrijden. In zo n geval zal het managementsysteem een serie acties in gang zetten die zorgen dat de normale bedrijfsomstandigheden worden hersteld, zoals: het weergeven van een mededeling op het message centre; een afname van het motorvermogen; het in- en uitschakelen van de airconditioning. De door de airconditioning afgegeven temperatuur fluctueert tussen heet en koud, om zo de warmte van de motor af te voeren. Als de oververhitting van de motor aanhoudt, zal de airconditioning continu warmte afvoeren. Het is dan raadzaam om voertuig en aanhanger veilig tot stilstand te brengen en de motor stationair te laten lopen totdat de normale bedrijfstemperatuur is hersteld. Schakel de motor niet uit. 73

74 Aanhangers trekken AANSLUITPUNT VOOR DE AANHANGER Sluit alleen goedgekeurde circuits in goede toestand op het aansluitpunt voor de aanhanger aan. Door het aansluiten van verkeerde of defecte circuits kan ernstige schade aan de elektrische systemen van het voertuig ontstaan. Het elektrische systeem van het voertuig ondersteunt alle trekhaakapparatuur en voldoet aan de wettelijke eisen voor het specifieke land waarin het voertuig het eerst werd verkocht. Opmerking: de sensors van de achteruitrijbeveiliging worden automatisch uitgeschakeld wanneer het aansluitpunt voor de aanhanger samen met door Jaguar goedgekeurde trekhaakapparatuur wordt gebruikt. TREKGEWICHTEN Ongeremde aanhanger Aanhanger met mechanische oplooprem Verticaal trekhaakgewicht Maximaal toelaatbaar trekgewicht 750 kg (1653 lb) 1850 kg (4080 lb) 75 kg (165 lb) De waarden voor het maximaal toelaatbare totaalgewicht (MTT), de maximaal toelaatbare achterasbelasting, het maximale aanhangergewicht of het verticale trekhaakgewicht mogen nooit worden overschreden. Bij overschrijding van deze limietwaarden kan instabiliteit ontstaan en verliest u mogelijk de controle over voertuig en aanhanger. Raadpleeg 189, GEWICHTEN. Het verticale trekhaakgewicht moet minstens 50 kg (110 lb) bedragen of 7% van het werkelijke aanhangergewicht, maar mag het maximale verticale trekhaakgewicht niet overschrijden. Het verticale trekhaakgewicht kan worden gemeten met een in de handel verkrijgbaar meetapparaat voor het trekhaakgewicht. Als het nodig is om het verticale trekhaakgewicht te vergroten tot de maximaal toegestane waarde, moet u de voertuigbelasting dienovereenkomstig aanpassen. Zo zorgt u dat het maximaal toelaatbare totaalgewicht (MTT) en de maximale achterasbelasting niet worden overschreden. Opmerking: bij het trekken van een aanhanger mag bij het maximaal toelaatbare totaalgewicht maximaal 100 kg (220 lb) worden opgeteld, op voorwaarde dat de rijsnelheid beperkt blijft tot minder dan 100 km/h (60 mijl/h). Opmerking: bij het berekenen van de achterasbelasting moet u er rekening mee houden dat het verticale trekhaakgewicht, het bagagegewicht in de kofferruimte en het gewicht van de passagiers achterin bij elkaar moeten worden opgeteld. Trekgewichten alleen Australië: het verticale trekhaakgewicht moet minimaal 75% bedragen van het bruto caravan-/aanhangergewicht, tot een maximum van 350 kg (722 lb). 74

75 Aanhangers trekken BELANGRIJKE CONTROLES VÓÓR HET TREKKEN De aanhanger moet horizontaal staan ten opzichte van de ondergrond terwijl hij wordt beladen en aan het voertuig wordt gekoppeld. Bij het berekenen van het totaalgewicht van de aanhanger moet het gewicht van de aanhanger bij het gewicht van de belading worden opgeteld. Als de belading kan worden verdeeld over het voertuig en de aanhanger, kan de rijstabiliteit meestal worden verbeterd door meer gewicht in het voertuig te laden. Tijdens het beladen en trekken van een aanhanger moet aan alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving worden voldaan. Verhoog de spanningen van de achterbanden van het trekkende voertuig tot de waarden voor een maximaal beladen voertuig. Zorg dat de bandenspanningen van de aanhanger de waarde hebben die wordt aanbevolen door de fabrikant. Wanneer het voertuig is beladen tot het maximaal toelaatbare totaalgewicht (MTT), is het verticale trekhaakgewicht beperkt. Gebruik aan de trekhaak een geschikte losbreekkabel of een secundaire koppeling. Raadpleeg de instructies van de fabrikant van de aanhanger. Haal de losbreekkabel niet over de trekhaakkogel heen, aangezien de kabel er vanaf kan glijden. Zorg dat de trekhaakkogel stevig vast zit. Controleer de werking van alle aanhangerverlichting. 75

76 Aanhangers trekken TREKHAAKAFMETINGEN EN BEVESTIGINGSPUNTEN Opmerking: de afmetingen staan vermeld in millimeter. 76

77 Opbergruimten Opbergruimten OPBERGRUIMTEN 1. Bekerhouder: druk op de toets om te openen. Om het inzetstuk van de bekerhouder te verwijderen voor het schoonmaken, beweegt u de voorrand naar achteren en tilt u deze vervolgens omhoog om de bevestigingsklemmetjes los te maken. Wanneer u het inzetstuk terugplaatst, drukt u dit helemaal in de bekerhouder en duwt u met uw duim langs het binnenoppervlak aan de voor- en achterkant om de klemmetjes weer vast te maken. Als het deksel van de bekerhouder niet goed dicht kan, is het inzetstuk niet goed teruggeplaatst. U mag tijdens het rijden niet uit een beker of fles drinken, of de beker-/ flessenhouders gebruiken. 77

78 Opbergruimten 2. Handschoenenkastje: u kunt dit openen met de bewegingssensor (met pijl aangegeven). Opmerking: wanneer de valetfunctie is ingeschakeld, kan het handschoenenkastje niet worden geopend. 3. Opbergvak 4. Bekerhouders achterin 5. Zijvak in het voorportier 6. Accessoirestekkerdozen Gebruik uitsluitend goedgekeurde accessoires en laat de motor altijd lopen wanneer u elektrische accessoires langdurig gebruikt. 7. Kaartzakken 8. Zijvak in het achterportier 78

79 De motor starten De motor starten EEN BENZINEMOTOR STARTEN De Smart-sleutel wordt misschien niet gedetecteerd als hij in een metalen houder is geplaatst of wordt afgeschermd door een apparaat met een LCD-scherm met achtergrondverlichting (zoals een laptop, smartphone, spelconsole enz.). Houd de Smart-sleutel uit de buurt van dergelijke apparaten wanneer u zonder sleutel wilt instappen of starten. Houd het rempedaal ingetrapt (1), zorg dat er een geldige Smart-sleutel in het voertuig aanwezig is en druk kort op de start-/stopknop. De motor slaat aan, de JaguarDrive-selectieknop komt omhoog uit de middenconsole en u kunt een transmissiestand selecteren. Opmerking: als u tijdens de startprocedure uw voet van het rempedaal haalt, een transmissiestand selecteert of als zich een storing voordoet, verschijnt de mededeling SMART START GEANNULEERD op het message centre en wordt de startprocedure geannuleerd. EEN DIESELMOTOR STARTEN De Smart-sleutel wordt misschien niet gedetecteerd als hij in een metalen houder is geplaatst of wordt afgeschermd door een apparaat met een LCD-scherm met achtergrondverlichting (zoals een laptop, smartphone, spelconsole enz.). Houd de Smart-sleutel uit de buurt van dergelijke apparaten wanneer u zonder sleutel wilt instappen of starten. Houd het rempedaal ingetrapt, zorg dat er een geldige Smart-sleutel in het voertuig aanwezig is en druk kort op de start-/stopknop. Onder normale omgevingsomstandigheden zal de motor binnen drie seconden aanslaan. De JaguarDrive-selectieknop komt omhoog uit de middenconsole. Als het erg koud is, zal de motor iets meer tijd nodig hebben om aan te slaan. Opmerking: als u tijdens de startprocedure uw voet van het rempedaal haalt, een transmissiestand selecteert of als zich een storing voordoet, verschijnt de mededeling SMART START GEANNULEERD op het message centre en wordt de startprocedure geannuleerd. HET CONTACT INSCHAKELEN Als u het contact wilt inschakelen zonder de motor te starten, mag u het rempedaal niet intrappen en moet er een geldige Smart-sleutel in het voertuig aanwezig zijn. Druk vervolgens kort op de start-/stopknop. Opmerking: als u het rempedaal intrapt terwijl u op de start-/stopknop drukt, zal de motor aanslaan. 79

80 De motor starten STUURKOLOMSLOT De stuurkolom is voorzien van een elektronisch slot, dat wordt vergrendeld en ontgrendeld in combinatie met het vergrendel- en beveiligingssysteem van het voertuig. Het stuurkolomslot wordt ook vergrendeld wanneer het contact wordt uitgeschakeld na het verstrijken van een wachttijd. Als zich een storing voordoet in het stuurkolomslot, verschijnt de mededeling STUURKOLOM VERGRENDELD op het message centre. Als dit gebeurt: 1. Vergrendel het voertuig met de Smart-sleutel en ontgrendel het weer. 2. Probeer het stuurkolomslot nogmaals te ontgrendelen door het stuurwiel voorzichtig naar links en naar rechts te draaien. 3. Als de storing zich blijft voordoen, dient u onmiddellijk vakbekwaam advies in te winnen. DE MOTOR UITSCHAKELEN Druk terwijl de stand P (parkeerstand) is geselecteerd op de start-/stopknop. De motor wordt uitgeschakeld en het contact schakelt terug naar de comfortfunctie. De geluidsinstallatie, de telefoon en het touch screen schakelen over naar de standbyfunctie en de JaguarDrive-selectieknop zakt terug in de middenconsole. 80

81 De motor starten ALS DE MOTOR NIET AANSLAAT Als u het rempedaal vóór het starten van de motor herhaaldelijk hebt ingetrapt, is het mogelijk dat u het rempedaal harder moet intrappen om de motor te kunnen starten. Als u de Smart-sleutel in een portierzijvak hebt geplaatst, bevindt deze zich buiten het bereik van de sensors wanneer het portier is geopend. Als de Smart-sleutel niet werkt, verschijnt de mededeling SMART-SLEUTEL NIET GEVONDEN ZIE HANDBOEK op het message centre. Om de motor te kunnen starten moet u de Smart-sleutel als volgt in de startmotorregeleenheid plaatsen: 1. Plaats de Smart-sleutel volledig in de startmotorregeleenheid, zoals getoond. Opmerking: bij het plaatsen van de Smartsleutel is het raadzaam om het sleutelblad voor noodgevallen op zijn plaats te laten. Het uiteinde van het sleutelblad kan dan als handgreep worden gebruikt om de Smart-sleutel uit de startmotorregeleenheid te trekken. 2. Zorg dat de Smart-sleutel goed in de startmotorregeleenheid is geplaatst en druk vervolgens op de start-/stopknop terwijl u het rempedaal intrapt om de motor te starten. 3. Om de Smart-sleutel te verwijderen zorgt u dat de selectieknop in de stand P (parkeerstand) staat en het contact is uitgeschakeld, en drukt u daarna kort op de Smart-sleutel. De Smart-sleutel wordt uit de startmotorregeleenheid geworpen. Zorg dat het contact is uitgeschakeld voordat u probeert om de Smart-sleutel te verwijderen, anders kan de sleutel beschadigd raken. 4. Verwijder de Smart-sleutel. Als de motor ook nu niet aanslaat, dient u vakbekwaam advies in te winnen. 81

82 De motor starten BENZINEMOTOREN Als de motor niet wil starten, drukt u op de start-/ stopknop (zonder het rempedaal in te trappen) om het contact weer in de comfortfunctie terug te zetten. Trap nu langzaam het gaspedaal helemaal in, houd het in deze stand en druk op de start-/stopknop terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt. De motor zal beginnen aan te slaan. Haal uw voet van het gaspedaal zodra de motor start. Als de motor ook nu niet wil aanslaan, neemt u contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/ erkende reparateur. DIESELMOTOREN Trap het rempedaal in en druk op de start-/stopknop om de motor te starten (houd het rempedaal ingetrapt). Houd de start-/stopknop ingedrukt en het rempedaal ingetrapt totdat de motor aanslaat. Haal daarna uw voet van het rempedaal en laat de knop los. Als de motor ook nu niet wil aanslaan, neemt u contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/ erkende reparateur. DE MOTOR UITSCHAKELEN TIJDENS HET RIJDEN Wij raden u af om de motor uit te schakelen tijdens het rijden. Mocht deze situatie zich echter voordoen, dan moet u de volgende procedure volgen. Houd de start-/stopknop twee seconden lang ingedrukt. Druk twee keer binnen twee seconden op de start-/stopknop. In beide gevallen verschijnt de mededeling MOTOR UIT-KNOP INGEDRUKT op het message centre. HERSTARTEN TIJDENS HET RIJDEN Mocht de motor tijdens het rijden uitvallen, dan kunt u opnieuw starten door de neutraalstand te selecteren en kort op de start-/stopknop te drukken. 82

83 Intelligent Stop/Start-systeem Inte lligent Stop/Start-systeem STOP/START-SYSTEEM Het Stop/Start-systeem is ontworpen om het brandstofverbruik te verbeteren en wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact inschakelt. Wanneer het voertuig tot stilstand komt (bijvoorbeeld voor een stoplicht of in de file), wordt de motor uitgeschakeld (tenzij de motor nodig is om andere voertuigsystemen aan te drijven). Zodra u uw voet van het rempedaal haalt en een vooruitrijversnelling selecteert, start de motor automatisch opnieuw. Op het instrumentenpaneel gaat een waarschuwingslampje branden wanneer de motor door het Stop/Start-systeem wordt uitgeschakeld. Om de motor automatisch uit te laten schakelen: Breng het voertuig tot stilstand vanaf een snelheid van meer dan 4 km/h (2,5 mijl/h). Oefen voldoende remkracht uit om het voertuig volledig tot stilstand te brengen. U kunt ook de stand P (parkeerstand) of N (neutraalstand) selecteren terwijl het voertuig stil staat. Om de motor automatisch opnieuw te laten starten, selecteert u de stand D (rijstand) of S (sportstand) en haalt u uw voet van het rempedaal. De motor wordt ook opnieuw gestart als: het gaspedaal wordt ingetrapt; een schakelhendel wordt gebruikt om een versnelling te selecteren; de stand R (achteruitrijstand) wordt geselecteerd; de climate control op een hogere stand wordt gezet; het voertuig sneller rijdt dan ongeveer 1 km/h (0,5 mijl/h); de accu bijna leeg is; het remvacuüm afneemt (bijvoorbeeld als gevolg van het herhaaldelijk intrappen van het rempedaal bij een uitgeschakelde motor); het Stop/Start-systeem wordt uitgeschakeld. Het automatisch uitschakelen van de motor wordt voorkomen als: een schakelhendel wordt gebruikt om een versnelling te selecteren; de buitentemperatuur lager is dan ongeveer 0 C (32 F); de buitentemperatuur hoger is dan ongeveer 40 C (104 F); de motor nog niet op bedrijfstemperatuur is; het bestuurdersportier open staat; de bestuurder zijn/haar veiligheidsgordel niet heeft omgedaan; de vraag van de climate control het noodzakelijk maakt dat de motor loopt (bijvoorbeeld tijdens ontdooien); de accu bijna leeg is; de motorkap open staat; het Stop/Start-systeem wordt uitgeschakeld. 83

84 Intelligent Stop/Start-systeem HET STOP/START-SYSTEEM UITSCHAKELEN Druk op de ECO-toets om het systeem uit te schakelen. Opmerking: als u op de toets drukt terwijl het Stop/Start-systeem bezig is met het uitschakelen van de motor, start de motor automatisch opnieuw. Om te bevestigen dat het systeem is uitgeschakeld, brandt het waarschuwingssymbool dat aangeeft dat het Stop/Start-systeem is uitgeschakeld en verschijnt de mededeling ECO STOP/START UIT kort op het message centre. Het waarschuwingssymbool dat aangeeft dat het Stop/Start-systeem is uitgeschakeld brandt ook in geval van een systeemstoring. Als u op de ECO-toets drukt tijdens een storing, verschijnt de mededeling ECO STOP/START DEFECT. 84

85 Versnellingsbak Versnellingsbak AUTOMATISCHE TRANSMISSIE 1. Trap het rempedaal in en draai aan de selectieknop om de stand D (rijstand) of R (achteruitrijstand) te selecteren. 2. U kunt de sportstand selecteren vanuit de stand D door de selectieknop in te drukken en naar de stand S (sportstand) te draaien. 3. Schakelhendels op het stuurwiel (linkerhendel voor opschakelen, rechterhendel voor terugschakelen). 4. Trek kort aan de hendel om te schakelen. Om handmatig schakelen te beëindigen houdt u de opschakelhendel ongeveer één seconde lang naar u toe getrokken (om direct terug te gaan naar de automatische werking in de stand D of S) of draait u de selectieknop vanuit de stand S naar de stand D. 5. Weergave van de geselecteerde versnelling bij handmatig schakelen Opmerking: het scherm toont acht versnellingen bij voertuigen met een I4-dieselmotor. 85

86 Versnellingsbak U mag tijdens het rijden nooit de stand P (parkeerstand) selecteren. U mag tijdens het vooruitrijden nooit de stand R (achteruitrijstand) selecteren. Selecteer nooit een vooruitrijstand terwijl het voertuig achteruit rijdt. Wanneer u de stand D (rijstand) of R selecteert of terwijl het voertuig stil staat en u een versnelling hebt geselecteerd, mag u nooit gas geven of de motor op meer dan het stationaire toerental laten draaien. Laat het voertuig niet stil staan terwijl u een vooruitrijstand hebt geselecteerd en de motor loopt. Selecteer altijd de stand P of N (neutraalstand) als de motor langere tijd stationair blijft lopen. SELECTIEKNOP De JaguarDrive-selectieknop komt omhoog uit de middenconsole zodra de motor start, zodat u versnellingen kunt selecteren. U moet de stand P selecteren voordat u de motor uitschakelt. U kunt de motor echter ook uitschakelen terwijl de stand R, D of S (sportstand) is geselecteerd. De selectieknop zal automatisch de stand P selecteren terwijl hij terugzakt in de middenconsole. Opmerking: als u de motor uitschakelt terwijl de stand N is geselecteerd, wacht het systeem tien minuten en selecteert het vervolgens de stand P. Deze procedure dient om het voertuig in een automatische wasstraat te kunnen plaatsen en moet niet worden gebruikt voor het bergen van een defect voertuig. In geval van pech onderweg wordt automatisch de stand P geselecteerd. Dit voorkomt dat het voertuig op alle vier de wielen wordt weggesleept. Het bergen van een voertuig mag dan ook alleen door vakbekwame personen worden uitgevoerd. 86

87 Versnellingsbak ALS DE SELECTIEKNOP NIET OMHOOG KOMT Als de JaguarDrive-selectieknop wordt afgedekt, verwijdert u de belemmering en start u de motor. De selectieknop moet dan weer normaal omhoog komen. Als ook nu de selectieknop niet omhoog komt, zelfs al is er geen belemmering, wijst dit op een storing in het systeem. U kunt de selectieknop ook in de lage positie gebruiken, maar bedenk dan wel dat deze niet automatisch de stand P (parkeerstand) selecteert zodra u de motor uitschakelt. U moet de stand P handmatig selecteren. Laat de storing bij de eerstvolgende gelegenheid door een Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur verhelpen. HANDMATIG SCHAKELEN Wanneer de stand D (rijstand) is geselecteerd, kunt u direct op handmatig schakelen overstappen door gewoon de schakelhendels op het stuurwiel te bedienen. Als u het handmatig schakelen continu wilt gaan gebruiken, kunt u daarna de stand S (sportstand) selecteren om op permanent handmatig schakelen over te gaan. Als de stand D geselecteerd blijft, blijft het systeem in de stand voor tijdelijk handmatig schakelen terwijl u optrekt, afremt, bochten neemt of met de schakelhendels blijft schakelen. NOODLOOPFUNCTIE Opmerking: u moet eraan denken dat de prestaties van het voertuig aanzienlijk zullen verminderen. Houd hiermee tijdens het rijden rekening. Het systeem zal tevens de schakelhendels van het Jaguar Opeenvolgend Schakelen-systeem uitschakelen. Win als dit zich voordoet zo snel mogelijk vakbekwaam advies in. In het geval van een elektrische of mechanische storing zal de werking van de transmissie beperkt worden. U kunt de transmissie dan nog wel in de standen P, R (achteruitrijstand), N (neutraalstand), D en S gebruiken om het voertuig naar een veilige plaats te rijden. Bij sommige storingen zal de selectieknop geblokkeerd worden in de geselecteerde versnelling totdat u het contact uitschakelt. Als het lampje van de geselecteerde versnelling knippert, wijst dit erop dat niet aan uw schakelverzoek kan worden voldaan. Selecteer dan de stand N en probeer het opnieuw. Als de transmissie de gewenste versnelling nog steeds niet kan selecteren, neemt u contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. 87

88 Stability control Stability control WINTERFUNCTIE DYNAMIC-FUNCTIE Druk op de schakelaar om de functie te gebruiken. De winterfunctie is bedoeld voor gladde rijomstandigheden. Indien actief selecteert de winterfunctie de tweede versnelling om weg te rijden op een horizontale ondergrond (niet op een helling), zal de motor rustiger reageren en wordt de schakelstrategie van de transmissie aangepast. Dit zorgt dat de optimale tractie gehandhaafd blijft. De winterfunctie optimaliseert de stabiliteit van het voertuig voor aanpassing aan gladde rijomstandigheden, wanneer er minder grip is. Het voertuig reageert rustiger en beheerster om wielslip te voorkomen, zodat u onder nadelige rijomstandigheden betrouwbaar kunt doorrijden. Opmerking: de winterfunctie kan niet actief zijn als tegelijkertijd ook de Dynamic-functie actief is. De winterfunctie blijft geselecteerd, zelfs nadat u het contact hebt uitgeschakeld. U dient de winterfunctie uit te schakelen als u hem niet meer nodig hebt. Druk op de schakelaar om de functie te gebruiken. In de Dynamic-functie is de coördinatie tussen de regelsystemen van het voertuig verbeterd, zodat de rijeigenschappen gunstiger zijn. Deze instelling verbetert de werking van de voornaamste voertuigsystemen, zodat het volledige potentieel van het voertuig benut kan worden. Het voertuig reageert zodanig dat u wordt bijgestaan bij geconcentreerd en doelbewust rijden. Opmerking: wanneer de transmissie is ingesteld op permanent handmatig schakelen en u de Dynamicfunctie selecteert, gebeurt het opschakelen geheel door uzelf. De transmissie schakelt niet automatisch op, ook niet wanneer de toerentallimiet wordt bereikt (de weergave van de versnelling op het message centre gaat oranje branden om aan te geven dat u beter naar de volgende versnelling kunt opschakelen). Opmerking: de Dynamic-functie kan niet actief zijn als tegelijkertijd ook de winterfunctie actief is. De Dynamic-functie blijft tot ongeveer zes uur nadat het contact is uitgeschakeld geselecteerd. Daarna moet u de functie desgewenst opnieuw inschakelen. 88

89 Stability control Trac DSC Door het incorrecte gebruik van Trac DSC kan de veiligheid van het voertuig in het geding komen. Trac DSC mag alleen onder de juiste omstandigheden worden gebruikt. Trac DSC is een alternatieve instelling van de DSC met minder systeemtussenkomst. Als Trac DSC geactiveerd is, kan de tractie iets groter zijn, ook al is de stabiliteit minder vergeleken met de normale DSC. Trac DSC is alleen bedoeld voor gebruik op droog asfalt door een ervaren bestuurder. Trac DSC mag niet worden gekozen op andere oppervlakken of door een bestuurder die onvoldoende vaardigheid en training heeft om het voertuig veilig met de Trac DSC-functie te gebruiken. TUSSEN DSC EN TRAC DSC WISSELEN Houd de DSC-schakelaar minder dan tien seconden lang ingedrukt. Op het message centre zal even de mededeling TRAC DSC of DSC SYSTEEM AAN verschijnen. Wanneer u Trac DSC selecteert, gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden. Het waarschuwingslampje van de DSC knippert wanneer de DSC of Trac DSC is ingeschakeld (de cruise control wordt dan automatisch uitgeschakeld). DE DSC UITSCHAKELEN Houd de DSC-schakelaar langer dan tien seconden ingedrukt. Op het message centre verschijnt de mededeling DSC SYSTEEM UIT en er klinkt een kort geluidssignaal. Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel dat aangeeft dat de DSC is uitgeschakeld gaat branden. DE DSC INSCHAKELEN Druk kort op de DSC-schakelaar. De DSC wordt ingeschakeld en op het message centre verschijnt kort de mededeling DSC SYSTEEM AAN. Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel dat aangeeft dat de DSC is uitgeschakeld gaat uit. Opmerking: als u de motor uit- en weer inschakelt, zal de DSC altijd ingeschakeld zijn, ongeacht welke JaguarDrive-functie is geselecteerd. WAARSCHUWINGSLAMPJES VAN DE STABILITY CONTROL Knippert wanneer de DSC is ingeschakeld. Bij een storing gaat het waarschuwingslampje branden en verschijnt de mededeling DSC NIET BESCHIKBAAR op het message centre. U kunt nog wel rijden, maar de DSC zal bij wielspin of slippen niet werken. U dient zo snel mogelijk vakbekwaam advies in te winnen. Wanneer u de DSC uitschakelt, brandt dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel, verschijnt de mededeling DSC SYSTEEM UIT en klinkt er een geluidssignaal. 89

90 Stability control ADAPTIEVE RIJHOOGTE Het adaptieve-rijhoogtesysteem van Jaguar controleert constant het wegdek en de verzoeken van de bestuurder en optimaliseert de instellingen voor de wielophanging voor een zo comfortabel mogelijke rit en de beste regeling. De adaptieve rijhoogte is gekoppeld aan de Dynamicfunctie, en wijzigt de ophangingsinstellingen voor een sportievere rit. Als de mededeling FOUT IN WIELOPHANGING op het message centre verschijnt, kunt u nog wel rijden, maar dient u vakbekwaam advies in te winnen om de storing te laten verhelpen. ACTIEVE DIFFERENTIEELREGELING (alleen voertuigen met supercharger) De actieve differentieelregeling (E-Diff) verbetert de grip op oneffen wegoppervlakken en kan bij overstuur de stabiliteit van het voertuig verbeteren. Als de mededeling STORING IN DIFF.-SYSTEEM verschijnt en de DSC is uitgeschakeld, wordt automatisch Trac DSC geselecteerd. U kunt nog steeds met het voertuig rijden en de DSC-functie selecteren, maar u dient zo snel mogelijk vakbekwaam advies in te winnen. Als de mededeling DIFF. NIET BESCHIKBAAR verschijnt, is het systeem tijdelijk uitgeschakeld om oververhitting te voorkomen. U kunt nog steeds met het voertuig rijden en u kunt E-Diff weer gebruiken zodra het systeem voldoende is afgekoeld. 90

91 Stability control JAGUARDRIVE-SCENARIO S Het schema hieronder geeft voorbeelden van instellingen voor JaguarDrive zoals die voor uiteenlopende rijomstandigheden worden aanbevolen. Scenario Aanbevolen selectie Gemonteerde JaguarDrive Dynamic stability Transmissie banden control (DSC) Nat gras Standaard Winterfunctie Standaard Rijstand (D) Zeer nat asfalt Gladde boothelling Gladde hellingen afrijden met een aanhanger (ingeschakeld) Sportstand (S)+ handmatig IJs/lichte sneeuw Standaard of Rijstand (D) vierseizoenenbanden Verharde wegen met Vierseizoenenbanden diepe sneeuwsporen (ook op zwart ijs) Wegen met een dik pak Winterbanden sneeuw Pasgevallen dik pak sneeuw Sneeuwkettingen Sportstand (S) Normale rijomstandigheden (zoals op droog asfalt, stadsverkeer, op de snelweg enz.) Standaard Geen selectie door de bestuurder vereist. Rijstand (D) Inhalen op een droog wegdek Een drukke weg oprijden onder droge omstandigheden Veelgebruikte plattelandsweg (openbare weg) Speciale functies uitgeschakeld. Rijstand (D) of sportstand (S) Standaard Dynamic-functie Sportstand (S) of sportstand (S)+ handmatig Privéweg/gebruik in races Standaard Trac DSC (indien omstandigheden dit toelaten) 91

92 Remmen Remmen BELANGRIJKE INFORMATIE U mag uw voet tijdens het rijden niet op het rempedaal laten rusten. Laat het voertuig nooit uitrollen terwijl de motor uitgeschakeld is. De motor moet zijn ingeschakeld om over de volledige remwerking te kunnen beschikken. De remmen functioneren nog wel terwijl de motor uitgeschakeld is, maar voor het bedienen is dan veel meer kracht vereist. Als het rode waarschuwingslampje van de remmen gaat branden, dient u het voertuig zo snel mogelijk veilig tot stilstand te brengen en vakbekwaam advies in te winnen. U mag nooit niet-goedgekeurde matten of andere obstakels onder het rempedaal leggen. Hiermee beperkt u de slag van het rempedaal en wordt de doeltreffendheid van de remmen verkleind. Rijden bij zware regenval of door water kan de doeltreffendheid van de remmen nadelig beïnvloeden. Wij raden u aan om onder dergelijke omstandigheden licht pompend te remmen om de remmen te drogen. REMWAARSCHUWINGSLAMPJES Als de handrem is losgezet, dit rode waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden en/of de mededeling REMVLOEISTOF LAAG op het message centre verschijnt, controleert u het remvloeistofpeil bij de eerstvolgende gelegenheid en vult u zo nodig remvloeistof bij. Als dit oranje waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden en/of de mededeling ABS-STORING op het message centre verschijnt, dient u extra voorzichtig te rijden, indien mogelijk hard remmen te voorkomen en zo snel mogelijk vakbekwaam advies in te winnen. Opmerking: dit waarschuwingslampje gaat ook branden als de handrem defect is. Raadpleeg 94, ELEKTRONISCHE HANDREM (EPB). 92

93 Remmen ELEKTRONISCHE REMKRACHTVERDELING (EBD) De EBD verdeelt de remkracht evenwichtig over de wielen aan de voor- en achteras, om zo de maximale remwerking te handhaven bij elke mogelijke belading van het voertuig. Bijvoorbeeld: de EBD deelt bij een weinig beladen voertuig minder remkracht toe naar de achterwielen om zo de rijstabiliteit te handhaven. Omgekeerd wordt voor maximale remkracht naar de achterwielen gezorgd wanneer het voertuig zwaar beladen is. Een storing in de EBD wordt aangegeven door het rode waarschuwingslampje en de mededeling EBD-STORING. Het remsysteem werkt, maar zonder ondersteuning door het EBD. Win vakbekwaam advies in om de storing te laten verhelpen. NOODSTOPHULP (EBA) De EBA meet de snelheid waarmee de remdruk oploopt. Als het systeem een noodstopsituatie detecteert, oefent de EBA onmiddellijk het volledige remeffect uit. In kritieke situaties kan dit de remweg verkorten. Een storing in de EBA wordt aangegeven door een brandend remwaarschuwingslampje en de mededeling NOODREMHULP NIET BESCHIKBAAR op het message centre. Het remsysteem werkt, maar zonder ondersteuning door de EBA. Win vakbekwaam advies in om de storing te laten verhelpen. NOODSTOPSIGNAAL (ESS) Het ESS schakelt automatisch de alarmknipperlichten in tijdens een noodstop om de andere weggebruikers te waarschuwen en de kans op een botsing te verkleinen. 93

94 Remmen ELEKTRONISCHE HANDREM (EPB) De handremschakelaar bevindt zich op de middenconsole achter de selectieknop. De handrem aantrekken (1): trek de handremschakelaar omhoog en laat hem daarna weer los. De schakelaar keert automatisch naar de neutrale stand terug. Het rode waarschuwingslampje van de remmen op het instrumentenpaneel gaat branden. Met de functie voor loszetten bij wegrijden wordt de handrem bij het wegrijden van het voertuig automatisch losgezet. Het waarschuwingslampje blijft even branden wanneer u de handrem aantrekt terwijl het contact naar de comfortfunctie wordt teruggezet. Als er in het systeem een storing wordt gedetecteerd, gaat het oranje waarschuwingslampje van de remmen branden en verschijnt de mededeling HANDREM DEFECT of HANDREM GAAT NIET AAN op het message centre. Win zo snel mogelijk vakbekwaam advies in. Als de accu leeg is of losgekoppeld is geweest, wordt zodra het contact wordt ingeschakeld het bericht REMPEDAAL EN HANDREM GEBRUIKEN op het message centre weergegeven. Trap het rempedaal in en trek de handremschakelaar omhoog om de handrem aan te trekken. Deze procedure is vereist om de handrem terug te stellen. De handrem zal nu weer juist werken. De handrem loszetten (2): om de handrem los te zetten terwijl het contact is ingeschakeld of de motor loopt, moet u het rempedaal intrappen en de handremschakelaar omlaag duwen. Als de handrem is aangetrokken terwijl het voertuig stil staat en de selectieknop in de stand D (rijstand) of R (achteruitrijstand) staat, kunt u de handrem automatisch loszetten door het gaspedaal in te trappen. Zodra u de selectieknop uit de stand P (parkeerstand) beweegt, wordt de handrem ook automatisch losgezet. Als u per ongeluk de handrem aantrekt terwijl het voertuig sneller rijdt dan 3 km/h (1,8 mijl/h), verschijnt de mededeling HANDREM AAN op het message centre, gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden en klinkt er een geluidssignaal. Als u de handrem aantrekt terwijl het voertuig rijdt, zal de handrem worden losgezet zodra u de schakelaar loslaat. U kunt de handrem niet aantrekken terwijl het voertuig in beweging is en u het gaspedaal intrapt. Opmerking: terwijl het voertuig in beweging is, mag u de handrem alleen als noodrem gebruiken. Trek altijd de handrem aan wanneer het voertuig is geparkeerd. 94

95 Bewakingssysteem van de bandenspanningen Bewakingssysteem van de bandenspanningen BEWAKINGSSYSTEEM VAN DE BANDENSPANNINGEN Het bewakingssysteem van de bandenspanningen geeft een waarschuwing wanneer de spanning te laag is en blaast uw banden niet zelf op. U dient de bandenspanningen regelmatig te controleren met een nauwkeurige drukmeter wanneer de banden koud zijn. Het bewakingssysteem van de bandenspanningen kan GEEN beschadiging van een band detecteren. Controleer regelmatig de staat van uw banden, vooral als u met het voertuig terrein hebt gereden. Bij het oppompen van de banden moet u voorzichtig zijn en het buigen of beschadigen van de ventielen van het bewakingssysteem van de bandenspanningen zien te voorkomen. Zorg dat de blaasmond altijd recht op de klepsteel zit. Opmerking: accessoires die niet zijn goedgekeurd, kunnen het systeem nadelig beïnvloeden. Als dit gebeurt, verschijnt de mededeling BANDENSPANNING SYSTEEMFOUT op het message centre. U kunt wielen uitgerust met het bewakingssysteem van de bandenspanningen herkennen aan een metalen borgmoer en ventiel aan de buitenkant (1). Alle wielen van Jaguar zonder bewakingssysteem van de bandenspanningen zijn voorzien van een rubberen ventiel (2). 95

96 Bewakingssysteem van de bandenspanningen WERKING VAN HET BEWAKINGSSYSTEEM VAN DE BANDENSPANNINGEN Het bewakingssysteem van de bandenspanningen controleert de bandenspanningen via sensors in elke velg en een ontvanger binnenin het voertuig. De communicatie tussen de sensors en de ontvanger vindt plaats via radiofrequentiesignalen (RF). De bandenspanningswaarschuwing bestaat uit een geel waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel en de bijbehorende mededelingen op het message centre. Wanneer het waarschuwingslampje brandt, moet u zo snel mogelijk stoppen en de banden controleren. Pomp de banden op tot de aanbevolen bandenspanning zoals vermeld op de bandeninformatiesticker. Als de waarschuwingen voor lage spanning regelmatig opnieuw verschijnen, dient u de oorzaak vast te laten stellen en te laten verhelpen. Als u onder wisselende weersomstandigheden rijdt, geeft het bewakingssysteem van de bandenspanningen mogelijk met tussenpozen waarschuwingen weer. Uw voertuig zal tevens een defect in het bewakingssysteem van de bandenspanningen aangeven door het waarschuwingslampje in eerste instantie te laten knipperen en daarna continu te laten branden. Bij een defect verschijnt ook de bijbehorende mededeling BANDENSPANNING SYSTEEMFOUT. Het voertuig zal bij elke contactcyclus deze procedure herhalen, totdat het defect verholpen is. Bij een storing kan het voorkomen dat het systeem een te lage bandenspanning niet kan detecteren of doorgeven. Storingen in het bewakingssysteem van de bandenspanningen kunnen zich om uiteenlopende redenen voordoen, waaronder bijvoorbeeld het storen door andere radiofrequentiesystemen of het monteren van vervangingsbanden die niet passen. RUIMTEBESPAREND RESERVEWIEL EN BANDEN VERVANGEN Wanneer een wiel door het ruimtebesparende reservewiel is vervangen, zal het bewakingssysteem van de bandenspanningen dit automatisch herkennen. Wanneer u vervolgens ongeveer tien minuten lang sneller dan 25 km/h (18 mijl/h) rijdt, verschijnt er een mededeling over de locatie van de band (bijvoorbeeld linksvoor) in combinatie met BAND NIET BEWAAKT, waarbij tevens het waarschuwingslampje en het bijbehorende waarschuwingsblokje in de afbeelding van het voertuig gaan branden. Het waarschuwingslampje zal in eerste instantie knipperen en daarna continu blijven branden. Bij langer gebruik van het ruimtebesparende reservewiel verschijnt de aanvullende mededeling BANDENSPANNING SYSTEEMFOUT. Deze weergavecyclus van het bewakingssysteem van de bandenspanningen zal bij elke contactcyclus worden uitgevoerd, totdat het ruimtebesparende reservewiel door een wiel van normaal formaat wordt vervangen. Vervang altijd eerst het ruimtebesparende reservewiel voordat u defecten in het bewakingssysteem van de bandenspanningen laat opsporen. Het kan zijn dat het defect door het vervangen van het ruimtebesparende reservewiel met een wiel van normaal formaat verholpen wordt. 96

97 Bewakingssysteem van de bandenspanningen BEWAKINGSSYSTEEM VAN DE BANDENSPANNINGEN NIET BESCHIKBAAR Als alle vier de wielen zijn vervangen door een set zonder sensors voor het bewakingssysteem van de bandenspanningen (bijvoorbeeld winterbanden), verschijnt de mededeling BANDENSP.-CONTROLE NIET BESCHIKBAAR. Als de wielen niet zijn uitgerust met sensors voor het bewakingssysteem van de bandenspanningen, kan het systeem niet waarschuwen voor lage bandenspanningen. Als de vervangende wielen zijn uitgerust met sensors, moet u met het voertuig rijden totdat het systeem de sensors herkent (de mededeling BANDENSP.-CONTROLE BESCHIKBAAR verschijnt). BANDEN VERVANGEN Laat uw banden altijd onderhouden en vervangen door een vakbekwame monteur. Wees bij het verwijderen en weer monteren van de band voorzichtig, zodat de kraag van de band de sensor niet raakt. Anders kunt u de sensor beschadigen en/of buiten werking stellen. Elke keer dat er een band wordt vervangen, moeten tevens zowel de steelafdichting, de sluitring en de moer als de ventielkern en -dop vervangen worden. Als u een ventielmoer hebt losgedraaid, moet u zowel de steelafdichting, de sluitring als de moer vervangen. De sensors en moeren moeten met het juiste aanhaalmoment en het bijbehorende profiel worden vastgedraaid. Als u deze voorzorgsmaatregelen niet treft, kan dat schade aan uw voertuig tot gevolg hebben. U kunt de sensors van het wiel verwijderen door de ventielmoer los te draaien. VERVANGINGSSENSOR Als de sensor zelf moet worden vervangen, dient dit te worden uitgevoerd door een Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. Het bewakingssysteem van de bandenspanningen herkent een vervangingssensor alleen als deze op een rijdend wiel is gemonteerd. Het voertuig moet 15 minuten lang stil blijven staan tijdens het monteren van de sensor voordat het systeem gereed is om de nieuwe sensor te detecteren. U moet minimaal 15 minuten lang met het voertuig rijden na het vervangen van de sensor en vervolgens 15 minuten lang stil blijven staan om het bewakingssysteem van de bandenspanningen volledig in werking te stellen. Win zo snel mogelijk vakbekwaam advies in als de waarschuwing van het bewakingssysteem van de bandenspanningen voor een van de wielen niet verdwijnt nadat u de band hebt opgepompt tot de juiste bandenspanning en nadat u meer dan tien minuten lang sneller dan 25 km/h (18 mijl/h) hebt gereden. 97

98 Vooruit- en achteruitrijbeveiliging Vooruit- en achte ruitrijb eveiliging WERKING VAN DE VOORUIT- EN ACHTERUITRIJBEVEILIGING 1. Achteruitkijkcamera. Raadpleeg 100, ACHTERUITKIJKCAMERA. 2. Vooruit- en achteruitrijbeveiliging: druk op deze toets om de vooruit- en achteruitrijbeveiliging in of uit te schakelen. 3. Ongeveer 600 mm (24 inch) 4. Ongeveer 800 mm (31 inch) 5. Ongeveer 1800 mm (71 inch) U blijft als bestuurder verantwoordelijk voor het in de gaten houden van obstakels en hoe ver het voertuig daarvan verwijderd is. Het kan voorkomen dat het systeem bepaalde overhangende obstakels, hekjes, smalle obstructies of geverfde oppervlakken niet detecteert. Systemen die dezelfde frequentieband als de sensors van de vooruitrijbeveiliging gebruiken, zullen misschien het uitzenden van onregelmatige tonen veroorzaken. Opmerking: de sensors zijn ingeschakeld wanneer de transmissie in de neutraalstand staat, of in de rijstand na het overschakelen vanuit de achteruitrijstand. Als er in een dergelijk geval een obstakel wordt gedetecteerd, klinkt er een geluidssignaal. 98

99 Vooruit- en achteruitrijbeveiliging ACCESSOIRES ACHTEROP Wees zorgvuldig bij het achteruitrijden als op de achterkant accessoires zijn gemonteerd. De achteruitrijbeveiliging geeft namelijk alleen de afstand vanaf de bumper tot het obstakel aan. DE SENSORS SCHOONMAKEN Voor een betrouwbare werking moet u de sensors op de voor- en achterbumper vrij van ijsafzetting en vuil houden. Maak de sensors niet met schurende of scherpe voorwerpen of materialen schoon. Als u een hogedrukreinigingssysteem gebruikt, spuit de sensors dan alleen vanaf een afstand groter dan 200 mm (8 inch) schoon. STORING IN DE VOORUIT- EN ACHTERUITRIJBEVEILIGING Als er bij het selecteren van de achteruitrijstand of het inschakelen van het contact een storing in het systeem wordt gedetecteerd, klinkt er drie seconden lang een geluidssignaal. Daarnaast verschijnt er op het touch screen een dialoogvenster met een waarschuwing. Als het voertuig is uitgerust met zowel vooruit- als achteruitrijbeveiliging, gaat het waarschuwingslampje in de knop drie seconden lang knipperen en daarna uit. Wordt er een storing gedetecteerd, dan wordt het systeem automatisch uitgeschakeld. Opmerking: het geluidssignaal van de vooruit- en achteruitrijbeveiliging kan klinken als er een frequentiebereik wordt gedetecteerd dat het bereik van de sensors dicht benadert (bijvoorbeeld pneumatische remmen). 99

100 Vooruit- en achteruitrijbeveiliging ACHTERUITKIJKCAMERA Tijdens het achteruitrijden blijft u als bestuurder verantwoordelijk voor het in de gaten houden van obstakels en hoe ver het voertuig daarvan verwijderd is. Zodra u de stand R (achteruitrijstand) selecteert, schakelt het systeem een camera in, die op het touch screen in kleur een breed achteraanzicht van het voertuig weergeeft. De cameraweergave heeft prioriteit over de weergave van de vooruit- en achteruitrijbeveiliging. Raak het touch screen aan als u liever de weergave van de vooruit- en achteruitrijbeveiliging wilt zien of de weergave van de achteruitkijkcamera wilt annuleren. De weergave bevat tevens lijnen over het beeld om de voertuigrichting, -breedte en -afstand tot omringende objecten aan te geven. Het camerabeeld wordt niet getoond onder de volgende omstandigheden: Als u de stand D (rijstand) hebt geselecteerd en sneller rijdt dan 16 km/h (10 mijl/h). Als u de stand D langer dan twee seconden hebt geselecteerd. A. Doorgetrokken lijn: dit geeft het geprojecteerde wieltraject aan. B. Stippellijn: dit is de veilige rijbreedte van het voertuig (inclusief de buitenspiegels). C. Richtlijn voor toegang tot de kofferruimte: rij niet verder dan dit punt achteruit als u toegang tot de kofferruimte wilt hebben. D. Ruimte voor de bumper. E. Sensor(s) van de achteruitrijbeveiliging: een gekleurd gebied geeft aan welke sensor(s) van de achteruitrijbeveiliging geactiveerd is/zijn. 100

101 Cruise control Cruise control DE CRUISE CONTROL GEBRUIKEN U kunt de cruise control gebruiken om met een ingestelde snelheid van meer dan 30 km/h (18 mijl/h) te blijven rijden. 1. SET (+/ ) (instellen): draai omhoog om de cruise control in te schakelen. Draai omhoog of omlaag om de ingestelde snelheid te verhogen of verlagen. 2. CANCEL (opheffen): druk hierop om de cruise control te annuleren. De ingestelde rijsnelheid blijft echter in het geheugen opgeslagen. 3. RESUME (hervatten): hiermee kunt u de ingestelde snelheid na het annuleren van de cruise control hervatten. DE VOERTUIGSNELHEID INSTELLEN Gebruik de cruise control alleen als de omstandigheden zich daartoe lenen (bijvoorbeeld op een rechte, droge, overzichtelijke weg met weinig verkeer). Onder bepaalde omstandigheden, zoals op een weg die steil omlaag loopt, kan de rijsnelheid de ingestelde snelheidslimiet overschrijden. Dit komt omdat er onvoldoende afremming op de motor is om de rijsnelheid te handhaven of te verminderen. De bestuurder dient mogelijk over te nemen. Draai bij het bereiken van de gewenste rijsnelheid de knop SET omhoog. De cruise control zal in werking treden en de ingestelde rijsnelheid handhaven. U kunt nu uw voet van het gaspedaal halen. Opmerking: de cruise control wordt automatisch buiten werking gesteld als u het rempedaal intrapt of als u langzamer gaat rijden dan 30 km/h (18 mijl/h). DE KRUISSNELHEID WIJZIGEN U kunt de ingestelde snelheid op twee manieren wijzigen: Trap het gaspedaal in of haal uw voet van het gaspedaal totdat u de gewenste snelheid hebt bereikt en draai vervolgens de knop SET omhoog. Verhoog of verlaag de snelheid door de knop SET omhoog of omlaag te draaien totdat de gewenste snelheid is bereikt. Opmerking: u kunt de ingestelde snelheid stapsgewijs met 2 km/h (1 mijl/h) verhogen of verlagen door de knop SET kort omhoog of omlaag te draaien totdat de gewenste snelheid is bereikt. 101

102 Cruise control DE INGESTELDE SNELHEID HERVATTEN Als u sneller gaat rijden dan de ingestelde snelheid, keert het voertuig geleidelijk terug naar de ingestelde snelheid zodra u uw voet van het gaspedaal haalt. Als u op de toets CANCEL (annuleren) (2) drukt of het rempedaal intrapt, wordt de cruise control buiten werking gesteld. De ingestelde rijsnelheid blijft echter in het geheugen opgeslagen. Druk daarna op de toets RESUME (hervatten) (3) en het voertuig zal terugkeren naar de ingestelde snelheid. Opmerking: de cruise control keert niet terug naar de ingestelde snelheid als u langzamer rijdt dan 30 km/h (18 mijl/h). U mag RESUME alleen gebruiken als u de ingestelde snelheid kent en daarnaar wilt terugkeren. U mag de ingestelde rijsnelheid niet laten hervatten als u een lage versnelling geselecteerd hebt, omdat het motortoerental dan te hoog oploopt. AUTOMATISCHE UITSCHAKELING Het systeem stelt de cruise control buiten werking, maar de ingestelde rijsnelheid blijft in het geheugen opgeslagen, wanneer: u op de toets CANCEL (2) drukt; u het rempedaal intrapt; u langzamer gaat rijden dan 30 km/h (18 mijl/h); u de neutraal-, parkeer- of achteruitrijstand selecteert; de dynamic stability control in werking is; het verschil tussen de werkelijke rijsnelheid en de ingestelde rijsnelheid te groot is; u met de maximumsnelheid van 192 km/h (120 mijl/h) gaat rijden; u het gaspedaal te lang ingetrapt houdt om de voertuigsnelheid boven de ingestelde voertuigsnelheid te verhogen. De cruise control wordt uitgeschakeld en het geheugen gewist wanneer: u het contact uitschakelt; zich een storing voordoet. De cruise control schakelt zichzelf uit en blijft geblokkeerd totdat de storing verholpen is. 102

103 Adaptieve cruise control Ada ptieve cruise control OVERZICHT VAN DE ADAPTIEVE CRUISE CONTROL De adaptieve cruise control (ACC) is ontwikkeld om u te helpen op een bepaalde afstand te blijven van het voertuig voor u, of om een ingestelde rijsnelheid te handhaven als er geen langzamer voertuig voor u rijdt. U kunt de ACC gebruiken bij snelheden tussen 32en180km/h (20en112mijl/h). De ACC is geen systeem ter waarschuwing of preventie van aanrijdingen. De ACC zal bovendien niet reageren op: stilstaande voertuigen of voertuigen die langzamer rijden dan 10 km/h (6 mijl/h); voetgangers of voorwerpen op de weg; tegemoetkomend verkeer op dezelfde rijstrook. De ACC gebruikt een radarsensor, die een straalbundel recht voor het voertuig uitstraalt om voorwerpen ervoor te detecteren. De radarsensor is gemonteerd in het midden van de onderbumper, zodat de straalbundel vrij zicht naar voren heeft. Gebruik de ACC alleen als de omstandigheden zich daartoe lenen, bijvoorbeeld op hoofdwegen met weinig verkeer. Gebruik de ACC niet bij slecht zicht, vooral niet bij mist, zware regen, spatwater of sneeuw. Gebruik de ACC niet op gladde wegen. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om alert te blijven, veilig te rijden en te allen tijde de macht over het stuur te bewaren. Zorg dat het gebied vóór de radarsensor niet bedekt is met vuil, metalen emblemen of andere voorwerpen, zoals voorbeschermplaten voor het voertuig, waardoor de radarsensor niet goed werkt. Gebruik de ACC niet wanneer u een snelweg oprijdt of verlaat. DE ACC GEBRUIKEN 1. SET (instellen): draai de knop omhoog of omlaag om de snelheid te verhogen of verlagen totdat de gewenste snelheid is bereikt. 2. De afstand vergroten of verkleinen. U kunt vier afstanden instellen door aan de knop te draaien. Raadpleeg 105, DE INGESTELDE AFSTAND VAN DE VOLGFUNCTIE WIJZIGEN. 3. CANCEL (opheffen): druk hierop om de cruise control te annuleren. De ingestelde rijsnelheid blijft echter in het geheugen opgeslagen. 4. RESUME (hervatten): hiermee kunt u de ingestelde snelheid na het annuleren van de ACC hervatten. U kunt het systeem bedienen met bedieningselementen op het stuurwiel. U kunt te allen tijde overnemen door het rem- of gaspedaal in te trappen. U stelt de voertuigsnelheid op dezelfde manier in en u schakelt de ACC op dezelfde manier in en uit als de cruise control. 103

104 Adaptieve cruise control DE VOLGFUNCTIE INSCHAKELEN In de volgfunctie kan het voertuig niet automatisch tot stilstand komen en kan het eveneens niet altijd snel genoeg afremmen om een aanrijding te voorkomen. Opmerking: u kunt de volgfunctie niet onafhankelijk van de cruise control uitschakelen. Zodra u de ingestelde snelheid hebt bereikt, kunt u uw voet van het gaspedaal halen, waarna de ingestelde snelheid door het systeem wordt gehandhaafd. Als een ander voertuig op dezelfde rijstrook gaat rijden, of als een ander voertuig op dezelfde rijstrook langzamer rijdt, zal de rijsnelheid van uw voertuig automatisch worden aangepast totdat de afstand met het voertuig voor u overeenkomt met de standaardafstand (afstand 3). Het voertuig bevindt zich nu in de volgfunctie. Het oranje waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden. De ingestelde afstand verschijnt op het message centre. Het systeem zal vervolgens een constante afstand handhaven tussen uw voertuig en het voertuig dat voor u rijdt, totdat: het voertuig voor u naar een hogere snelheid accelereert dan de ingestelde snelheid; het voertuig voor u de rijstrook verlaat of uit het zicht verdwijnt; u een nieuwe afstand instelt. De remmen van het voertuig zullen zo nodig automatisch in werking worden gesteld om het voertuig af te remmen en de afstand met het voertuig voor u te handhaven. De maximale remkracht die door de ACC wordt uitgeoefend, is beperkt en u kunt deze zo nodig vergroten door het rempedaal in te trappen. Opmerking: als u het rempedaal intrapt, wordt de ACC geannuleerd. Als de ACC voorspelt dat de maximale remkracht onvoldoende is, klinkt er een geluidssignaal terwijl de ACC blijft afremmen. Op het message centre verschijnt nu de mededeling BESTUURDER OVERNEMEN. U moet dan meteen overnemen. In de volgfunctie zal het voertuig automatisch terugkeren naar de ingestelde snelheid als de weg vrij is, bijvoorbeeld als: het voertuig dat voor u rijdt, accelereert of de rijstrook verlaat; het voertuig van de ene naar de andere rijstrook gaat of een afrit opgaat. U moet zo nodig overnemen. 104

105 Adaptieve cruise control DE INGESTELDE AFSTAND VAN DE VOLGFUNCTIE WIJZIGEN Er zijn vier afstanden beschikbaar en de ingestelde afstand verschijnt op het message centre wanneer u aan de knop voor het instellen van de afstand draait. Elke afstand wordt aangegeven door een extra pijlteken voor het voertuigpictogram op het message centre (één pijlteken [afstand 1] is de kortste, vier pijltekens [afstand 4] is de langste afstand). Opmerking: wanneer u het contact hebt uitgeschakeld, gaat de ingestelde afstand terug naar de standaardafstand (afstand 3) zodra u het contact weer inschakelt. Opmerking: u moet al naar gelang de verkeersomstandigheden de juiste afstand selecteren. DE VOERTUIGSNELHEID EN DE VOLGFUNCTIE ANNULEREN Wanneer u de ACC annuleert door het gaspedaal in te trappen, zal de ACC de remmen niet automatisch in werking stellen om de afstand naar het voertuig voor u te handhaven. De ingestelde rijsnelheid en de afstand kunnen worden opgeheven door het gaspedaal in te trappen als het voertuig met constante snelheid rijdt of zich in de volgfunctie bevindt. Als het voertuig zich in de volgfunctie bevindt, gaat het waarschuwingslampje uit wanneer u de ACC annuleert door het gaspedaal in te trappen. Op het message centre verschijnt de mededeling CRUISE OPGEHEVEN. Wanneer u uw voet van het gaspedaal haalt, treedt de ACC weer in werking, zodat de voertuigsnelheid daalt naar de ingestelde snelheid of naar een lagere snelheid als de volgfunctie is ingeschakeld. AUTOMATISCHE UITSCHAKELING DOOR LAGE SNELHEID Als u langzamer gaat rijden dan 30 km/h (18 mijl/h), wordt de ACC automatisch uitgeschakeld en gaat het waarschuwingslampje uit. Als de remmen door de ACC werden gebruikt, worden ze nu geleidelijk losgezet. Deze actie gaat gepaard met een geluidssignaal en de mededeling BESTUURDER OVERNEMEN verschijnt op het scherm van het message centre. U moet meteen overnemen. AUTOMATISCHE UITSCHAKELING VAN DE ACC De ACC wordt automatisch uitgeschakeld, zonder dat het geheugen wordt gewist, wanneer: u op de toets CANCEL (opheffen) drukt; u het rempedaal intrapt; u de stand N (neutraalstand), P (parkeerstand) of R (achteruitrijstand) selecteert; u de dynamic stability control inschakelt. De ACC wordt automatisch uitgeschakeld en het geheugen wordt gewist wanneer: u het contact uitschakelt; de maximumsnelheid van het voertuig bereikt wordt; zich een storing voordoet in de ACC. DE VOERTUIGSNELHEID EN DE VOLGFUNCTIE HERVATTEN U mag RESUME (hervatten) alleen gebruiken als u de ingestelde snelheid kent en daarnaar wilt terugkeren. Als u op de toets RESUME drukt nadat de ACC is geannuleerd, bijvoorbeeld als gevolg van afremmen, wordt de ACC weer in werking gesteld, tenzij het geheugen van de ingestelde snelheid is gewist. De originele ingestelde snelheid wordt hervat (tenzij een voertuig voor u zorgt dat de volgfunctie in werking wordt gesteld) en de ingestelde snelheid verschijnt vier seconden lang op het scherm. 105

106 Adaptieve cruise control TIPS VOOR HET RIJDEN MET DE ACC Het systeem regelt de rijsnelheid van het voertuig door middel van de gasregeling en de remmen. De versnellingen kunnen met de ACC in werking worden overgeschakeld als reactie op een snelheidsafname en -toename. De ACC is geen systeem ter preventie van aanrijdingen. Wel kan de ACC onder bepaalde omstandigheden een indicatie geven dat u moet overnemen. Er klinkt een geluidssignaal en de mededeling BESTUURDER OVERNEMEN verschijnt zodra de ACC waarneemt: dat zich een storing heeft voorgedaan terwijl het systeem in werking is; dat het gebruik van de maximale ACC-remkracht onvoldoende is. Opmerking: de ACC werkt alleen wanneer u de stand S (sportstand) of D (rijstand) hebt geselecteerd. Opmerking: wanneer de ACC werkt, hoeft u het gaspedaal niet in te trappen. Haal uw voet geheel van het gaspedaal voor een normale werking van de ACC. Opmerking: wanneer de ACC de remmen in werking stelt, gaan de remlichten branden, alhoewel het rempedaal niet beweegt. LAAT REAGEREN VAN DE ACC De ACC kan in de volgende gevallen laat reageren: 1. Wanneer het voertuig dat voor u rijdt zich op dezelfde rijstrook bevindt, maar buiten het gezichtsveld van de sensor. 2. Bij een voertuig dat vanaf een andere rijstrook op uw rijstrook invoegt. De sensor kan het voertuig pas detecteren zodra het voertuig geheel op uw rijstrook rijdt. 3. Er kunnen zich detectieproblemen voordoen wanneer voertuigen vóór u een bocht nemen. De ACC kan in deze gevallen laat of onverwachts afremmen. U moet op uw hoede blijven en zo nodig overnemen. 106

107 Adaptieve cruise control ACC-STORING Als zich een storing voordoet terwijl de cruise control of de volgfunctie is ingeschakeld, wordt de ACC uitgeschakeld en is het systeem verder onbruikbaar totdat de storing is verholpen. De mededeling BESTUURDER OVERNEMEN verschijnt kort, gevolgd door de mededeling CRUISE CONTROL NIET BESCHIKBAAR. In alle andere gevallen zal bij een storing in de ACC of een bijbehorend systeem de mededeling CRUISE CONTROL NIET BESCHIKBAAR verschijnen. Geen enkele functie van de ACC is dan beschikbaar. Ophopingen van vuil, sneeuw of ijs op de radarsensor of de afdekking ervan kunnen de werking van de ACC belemmeren. Het monteren van een voorbeschermplaat of metalen emblemen kan de werking van de ACC eveneens belemmeren. De ACC is afhankelijk van de radarsensor, die obstakels detecteert en de weg vóór u constant afzoekt. Als de radarsensor geen obstakels vóór u waarneemt, wordt de ACC uitgeschakeld, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt kort de mededeling BESTUURDER OVERNEMEN. Dit wordt gevolgd door de mededeling RADARSENSOR GEBLOKKEERD. Dezelfde mededelingen kunnen verschijnen terwijl u op een overzichtelijke weg rijdt, waar de radarsensor weinig obstakels hoeft te detecteren. Door de obstructie aan de voorkant van de sensor te verwijderen kan het systeem weer normaal functioneren. Als de obstructie aanwezig is terwijl de ACC niet is ingeschakeld, bijvoorbeeld bij het starten of als de ACC is uitgeschakeld, verschijnt de mededeling RADARSENSOR GEBLOKKEERD eveneens. Banden die niet zijn goedgekeurd kunnen andere afmetingen hebben. Dit kan de juiste werking van de ACC beïnvloeden. NADERINGSALARM De ACC biedt beperkte detectie van en waarschuwingen over naderende voorwerpen met de waarschuwing NADERINGSALARM. De verbeterde functie van het naderingsalarm levert bovendien waarschuwingen wanneer de ACC niet in werking is. Als er een voorwerp net voor het voertuig wordt gedetecteerd, klinkt het geluidssignaal en verschijnt de waarschuwingsmededeling. De remmen worden niet gebruikt. Het systeem van het naderingsalarm initieert geen acties. Als de mededeling NADERINGSALARM verschijnt, dient u gepaste actie te ondernemen. Het systeem controleert echter de acties die u neemt (bijvoorbeeld remmen, sturen of de richtingaanwijzer inschakelen). Als u de juiste actie op tijd uitvoert, verschijnt er waarschijnlijk geen waarschuwing. Druk op de toets om het naderingsalarm in of uit te schakelen. Als het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel brandt, geeft dit aan dat het naderingsalarm is ingeschakeld. 107

108 Adaptieve cruise control U kunt de gevoeligheid van het naderingsalarm alleen instellen wanneer de ACC is uitgeschakeld. Dit doet u als volgt: Draai de knop voor het instellen van de afstand omlaag om de gevoeligheid van het naderingsalarm te verlagen. Draai de knop voor het instellen van de afstand omhoog om de gevoeligheid van het naderingsalarm te verhogen. Opmerking: de ingestelde afstand van het naderingsalarm blijft ingesteld nadat u het contact hebt uitgeschakeld. De mededeling NADERINGSALARM verschijnt op het message centre. GEAVANCEERDE NOODSTOPHULP Het is mogelijk dat het systeem niet op langzaam rijdend verkeer reageert en het zal zeker niet reageren op stilstaande voertuigen of voertuigen die in tegengestelde richting rijden. Het is mogelijk dat de waarschuwingsmededelingen niet verschijnen wanneer de afstand tot het voor u rijdende voertuig erg klein is of de slag van het stuurwiel en het pedaal erg groot is (bijvoorbeeld om een botsing te vermijden). Het systeem maakt gebruik van dezelfde radarsensor als de ACC en het naderingsalarm. Dezelfde beperkingen zijn van toepassing. De geavanceerde noodstophulp is beschikbaar bij snelheden van meer dan ongeveer 7 km/h (5 mijl/h) en verbetert de reactie van het remsysteem tijdens een noodstop zodra het systeem een rijdend voertuig vlak voor u detecteert. De geavanceerde noodstophulp wordt ingeschakeld als het risico van een botsing groter wordt nadat de mededeling NADERINGSALARM is verschenen. Het systeem zal de remmen automatisch voorzichtig in werking stellen, als voorbereiding op hard remmen (wat misschien merkbaar is). Als u dan snel het rempedaal intrapt, zal de remwerking volledig worden geïmplementeerd, zelfs als u het pedaal lichtjes intrapt. Raadpleeg 93, NOODSTOPHULP (EBA). Opmerking: de remprestaties worden alleen verbeterd als u zelf het rempedaal intrapt. De geavanceerde noodstophulp werkt ook wanneer het naderingsalarm en de ACC zijn uitgeschakeld. Als er een storing is in het systeem, verschijnt de mededeling NADERINGSALARM NIET BESCHIKBAAR op het message centre. U kunt nog steeds rijden en het remsysteem werkt, maar zonder ondersteuning door de geavanceerde noodstophulp. Win vakbekwaam advies in om de storing te laten verhelpen. 108

109 Adaptieve cruise control INTELLIGENTE NOODSTOP Het is mogelijk dat het systeem niet op langzaam rijdend verkeer reageert. Het systeem reageert niet op stilstaande voertuigen of voertuigen die niet in dezelfde richting als uw voertuig rijden. Het is mogelijk dat de waarschuwingsmededelingen niet verschijnen en de remmen niet automatisch in werking worden gesteld als de afstand tot het voor u rijdende voertuig erg klein is of de beweging van het stuurwiel en de slag van het pedaal erg groot is (bijvoorbeeld om een botsing te vermijden). De IEB (intelligente noodstop) maakt gebruik van dezelfde radarsensor als de adaptieve cruise control en het naderingsalarm. Dezelfde beperkingen zijn van toepassing (raadpleeg 103, OVERZICHT VAN DE ADAPTIEVE CRUISE CONTROL). De IEB stelt bij iedere snelheid de remmen automatisch in werking wanneer een onvermijdbare botsing met een bewegend voertuig vóór u wordt gedetecteerd. Als een onmiddellijk botsingsgevaar bestaat, klinkt er een geluidssignaal. Als de botsing vervolgens onvermijdbaar wordt, stelt de IEB de remmen in werking tot de maximale remdruk. Nadat de IEB in werking is getreden, verschijnt de mededeling IEB-SYSTEEM GEACTIVEERD op het message centre en werkt het systeem niet langer, totdat het wordt gereset door een Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. De IEB werkt ook wanneer het naderingsalarm en de ACC zijn uitgeschakeld. Als de radarsensor wordt geblokkeerd, bijvoorbeeld door sneeuw of zware regenval, of als zich een storing voordoet in het systeem, verschijnt de mededeling IEB-SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR op het message centre. U kunt nog steeds rijden en het remsysteem werkt, maar zonder de IEB. Als u vermoedt dat deze mededeling om een andere reden verschijnt dan een geblokkeerde radarsensor, neemt u contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. 109

110 Automatische snelheidsbegrenzer Automatische snelheidsbegrenzer DE ASL GEBRUIKEN Onder bepaalde omstandigheden, zoals op een weg die steil omlaag loopt, kan de rijsnelheid de ingestelde snelheidslimiet overschrijden. Dit komt omdat er onvoldoende afremming op de motor is om de rijsnelheid te handhaven of te verminderen. U kunt de ASL-schakelaar gebruiken om te schakelen tussen de cruise control en de ASL. U kunt de ASL instellen op elke gewenste snelheid tussen 30 km/h (18 mijl/h) en 240 km/h (150 mijl/h). Opmerking: hoewel de ASL uitsluitend werkt bij snelheden tussen 30 km/h (18 mijl/h) en 240 km/h (150 mijl/h), kunt u de maximumsnelheid ook instellen terwijl het voertuig stil staat. EEN SNELHEIDSLIMIET INSTELLEN Druk op de ASL-schakelaar. Gebruik de knop voor het instellen van de cruisecontrolsnelheid om de gewenste snelheid in te stellen. Op het message centre van het instrumentenpaneel wordt de ingestelde snelheid getoond. U kunt de ingestelde snelheid te allen tijde wijzigen met de knop voor het instellen van de cruise-controlsnelheid. Als u de ASL hebt ingeschakeld en een snelheid hebt ingesteld, reageert de motor normaal totdat de u ingestelde snelheid bereikt. Als u na het bereiken van deze snelheid het gaspedaal verder intrapt, neemt de snelheid van het voertuig niet verder toe, behalve als u de kick-downfunctie activeert. De ASL wordt dan buiten werking gesteld. DE ASL BUITEN WERKING STELLEN U kunt de ASL buiten werking stellen door op de toets CANCEL (annuleren) te drukken. De ASL wordt ook buiten werking gesteld door plotselinge snelle acceleraties (kick-down). DE ASL HERVATTEN U kunt de ASL, nadat deze buiten werking is gesteld, hervatten door één keer op de toets RESUME (hervatten) te drukken. De ASL wordt echter alleen hervat als u langzamer rijdt dan de snelheid die in het geheugen is ingesteld en als de huidige snelheid meer is dan 30 km/h (18 mijl/h). Als de snelheid van het voertuig te hoog is om de ASL te kunnen hervatten, verschijnt er een mededeling op het message centre. ASL-WAARSCHUWINGSLAMPJE Gaat branden (oranje) wanneer de automatische snelheidsbegrenzer is ingeschakeld. 110

111 Audio-/video-overzicht Aud io-/vide o-ove rz icht AUDIO-/VIDEOBEDIENINGSELEMENTEN Constante blootstelling aan hoge geluidsniveaus (hoger dan 85 decibel) kan uw gehoor beschadigen. 1. Touch screen 2. Druk hierop om de geluidsinstallatie in/uit te schakelen. Draai aan de knop om het volume in te stellen. Opmerking: de geluidsinstallatie kan worden gebruikt terwijl het contact is in- of uitgeschakeld, maar zal automatisch worden uitgeschakeld wanneer u het contact uitschakelt. U moet hem daarna zo nodig opnieuw inschakelen. Het systeem blijft gedurende ongeveer tien minuten ingeschakeld. 3. Sleuf voor het laden van cd s/dvd s. U kunt slechts één schijf tegelijk in de speler laden, maar u kunt tien cd s opslaan in de cd-opslag. U kunt alleen CDDA-schijven in de cd-opslag laden. 4. Automatisch hoger/verder zoeken: Kort indrukken: Om hogere frequenties af te zoeken naar het volgende radiostation. Om de volgende track te selecteren in de geselecteerde functie van de geluidsinstallatie (CD, MP3 enz). Om de volgende tv-zender in de zenderlijst of het volgende dvd-hoofdstuk te selecteren. Lang indrukken: Om de handmatige zoekfunctie voor radiostations in te schakelen. Om vooruit te scannen door de track in de huidige functie van de geluidsinstallatie. Terwijl de handmatige zoekfunctie voor radiostations is ingeschakeld, kunt u met verdere korte drukken de frequentie in enkelvoudige stappen wijzigen Als u de toets nogmaals lang indrukt, kunt u vooruit door de huidige golfband zoeken totdat u de toets loslaat. 5. AV (Audio/Video). Druk hierop voor rechtstreekse toegang tot het menu Audio/Video. De mogelijke opties voor Audio/Video zijn radio, DAB-radio, cd, cd-opslag, MP3, USB, ipod, AUX, dvd, tv en RSE. 111

112 Audio-/video-overzicht 6. MODE (functie): druk hier herhaaldelijk op om alle audio-/videobronnen te doorlopen. 7. Automatisch lager/terug zoeken: Kort indrukken: Om lagere frequenties af te zoeken naar het volgende radiostation. Om de vorige track of het begin van de huidige track te selecteren in de geselecteerde functie van de geluidsinstallatie (CD, MP3 enz). Om de vorige tv-zender in de zenderlijst of het vorige dvd-hoofdstuk te selecteren. Lang indrukken: Om de handmatige zoekfunctie voor radiostations in te schakelen. Om achteruit te scannen door de track in de huidige functie van de geluidsinstallatie. Terwijl de handmatige zoekfunctie voor radiostations is ingeschakeld, kunt u met verdere korte drukken de frequentie in enkelvoudige stappen wijzigen Als u de toets nogmaals lang indrukt, kunt u achteruit door de huidige golfband zoeken totdat u de toets loslaat. 8. Uitwerptoets voor cd s/dvd s. 9. Draai aan de knop om het volume in te stellen. 10. Draai deze knop meermaals omhoog of omlaag om het volgende te doorlopen: De radiovoorkeuzestations. De vorige track of het begin van de volgende track in de geselecteerde functie van de geluidsinstallatie (CD, MP3 enz). 11. MODE: druk hier herhaaldelijk op om alle audio-/ videobronnen te doorlopen. 12. Indien de telefoonfunctie en spraakbediening niet voorzien zijn, drukt u hierop om het geluid van de geluidsinstallatie te dempen/herstellen. Indien de telefoonfunctie voorzien is, raadpleegt u 135, OVERZICHT VAN HET TELEFOONSYSTEEM. Indien de spraakbediening voorzien is, raadpleegt u 133, DE SPRAAKBEDIENING GEBRUIKEN. INSTELLINGEN VAN DE GELUIDSINSTALLATIE Selecteer Instellingen en vervolgens Geluid op het touch screen om het menu met instellingen voor de geluidsinstallatie op te roepen. De instellingen kunt u als volgt aanpassen: 1. Raak de schermtoets + of aan om de lage tonen (Bas), hoge tonen (Hoog) of de subwoofer (Sub) in te stellen. 2. Als surround sound mogelijk is, raakt u de betreffende schermtoets aan om DPL II X of DTS Neo:6 te selecteren, of selecteer Uit om surround sound uit te schakelen. Balans en Fade instellen: 1. Selecteer Balans/fading in het menu voor de geluidsinstellingen. 2. Raak de pijlpictogrammen aan om het focuspunt voor het geluid naar het gewenste gebied van het voertuig te verplaatsen (het focuspuntkruis is rood wanneer het niet op de standaardpositie staat). U kunt ook het focuspunt voor het geluid aanraken en naar de gewenste positie verslepen. 112

113 Audio-/video-overzicht LICENTIES Vervaardigd onder licentie van Dolby Laboratories. Dolby, Pro Logic en de dubbele D zijn geregistreerde handelsmerken van Dolby Laboratories. Vervaardigd onder licentie overeenkomstig de VS-patenten ; ; ; ; ; en overige uitgegeven en aangevraagde patenten in de VS en wereldwijd. DTS, het Symbool en Neo:6 zijn geregistreerde handelsmerken. DTS Digital Surround en de DTS-logo s zijn handelsmerken van DTS, Inc. Het product omvat software. DTS, Inc. Alle rechten voorbehouden. Vervaardigd onder licentie overeenkomstig de VS-patenten ; ; ; ; en overige uitgegeven en aangevraagde patenten in de VS en wereldwijd. DTS en het Symbool zijn geregistreerde handelsmerken. DTS 2.0+ Digital Out en de DTS-logo s zijn handelsmerken van DTS, Inc. Het product omvat software. DTS, Inc. Alle rechten voorbehouden. 113

114 Audio-/video-overzicht DivX Certified om videobestanden in het DivX -formaat af te spelen. DivX, DivX Certified en de bijbehorende logo s zijn geregistreerde handelsmerken van DivX, Inc. en worden onder licentie gebruikt. MEER OVER DIVX-VIDEOBESTANDEN: DivX is een formaat voor digitale video dat is ontwikkeld door DivX, Inc. Dit apparaat is officieel DivX Certified om videobestanden in het DivX-formaat af te spelen. Ga naar voor meer informatie en software-applicaties om uw bestanden naar DivXvideobestanden om te zetten. MEER OVER DIVX VIDEO-ON-DEMAND: Hoewel dit apparaat DivX Certified is, moet het eerst geregistreerd worden voordat u DivX Video-On-Demand (VOD) kunt afspelen. Ga voor het aanmaken van een registratiecode naar het gedeelte met betrekking tot DivX VOD in het instelmenu van het apparaat. 1. Ga hiervoor naar het hoofdmenu Audio/Video TV/Mijn video Instellingen VOD. 2. Op het scherm wordt een achtcijferige code weergegeven. Dit is uw unieke DivX-code. Noteer deze code en bewaar hem voor gebruik op een later tijdstip. Ga vervolgens met deze code naar om het registratieproces uit te voeren en meer over DivX VOD te weten te komen. Gedekt door één of meerdere van de VS-patenten ; ; ; De herkenningstechnologie voor muziek en video en de bijbehorende gegevens worden geleverd door Gracenote. Gracenote is de industriële standaard voor muziekherkenningstechnologie en de bijbehorende inhoudsverstrekking. Ga voor meer informatie naar De gegevens van Gracenote, Inc. met betrekking tot cd s, dvd s, Blu-ray, muziek en video zijn copyright 2000 tot heden van Gracenote. De Gracenote-software is copyright 2000 tot heden van Gracenote. Op dit product en deze service zijn een of meerdere patenten waarvan Gracenote de eigendomsrechten bezit van toepassing. Ga naar de website van Gracenote voor een onvolledige lijst met van toepassing zijnde patenten van Gracenote. Gracenote, CDDB, MusicID, MediaVOCS, het logo en logotype van Gracenote en het logo Powered by Gracenote zijn óf geregistreerde handelsmerken óf handelsmerken van Gracenote in de Verenigde Staten en/of andere landen. 114

115 Audio-/video-overzicht LICENTIE-OVEREENKOMST VOOR EINDGEBRUIKERS VAN GRACENOTE Deze toepassing of dit apparaat bevat software van Gracenote, Inc. uit Emeryville, Californië ( Gracenote ). De software van Gracenote (de Gracenote-software ) stelt deze toepassing in staat om schijf- en/of bestandsherkenning uit te voeren, de bij muziek behorende informatie, inclusief naam, artiest, track, en titel ( Gracenote-gegevens ), te verkrijgen van online-servers of ingebedde databases (collectief aangeduid als Gracenoteservers ) en andere functies uit te voeren. U mag de Gracenote-gegevens slechts gebruiken door middel van de daarvoor bestemde eindgebruikerfuncties van deze toepassing of dit apparaat. U gaat ermee akkoord dat u de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en de Gracenote-servers slechts voor uw eigen niet-commerciële gebruik zal toepassen. U gaat ermee akkoord dat u de Gracenote-software of Gracenote-gegevens niet voor derden bestemt, kopieert, overbrengt of verzendt. U GAAT ERMEE AKKOORD DE GRACENOTE- GEGEVENS, DE GRACENOTE-SOFTWARE OF DE GRACENOTE-SERVERS NIET TE GEBRUIKEN OF TE EXPLOITEREN, BEHALVE ZOALS HIERIN NADRUKKELIJK IS TOEGESTAAN. U gaat ermee akkoord dat uw niet-exclusieve licentie voor het gebruik van de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en de Gracenote-servers zal worden beëindigd wanneer u deze beperkingen schendt. Als u uw licentie beëindigt, gaat u ermee akkoord elk gebruik van de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en de Gracenote-servers te stoppen. Gracenote behoudt alle rechten van de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en de Gracenote-servers, inclusief alle eigendomsrechten. Gracenote kan onder geen enkele voorwaarde aansprakelijk worden gesteld voor betaling aan u voor door u verstrekte informatie. U gaat ermee akkoord dat Gracenote, Inc. haar rechten onder deze overeenkomst tegen u direct in haar eigen naam mag afdwingen. De Gracenote-service maakt gebruik van een unieke identificator, die een overzicht bijhoudt van uw zoekopdrachten voor statistische doeleinden. Door het gebruik van een willekeurig toegekende identificator kan de Gracenote-service uw zoekopdrachten tellen zonder erachter te komen wie u bent. Ga voor meer informatie naar de website met het privacybeleid van Gracenote voor de Gracenoteservice. De Gracenote-software en elk onderdeel van de Gracenote-gegevens worden als zodanig ( as is ) in licentie gegeven. Gracenote geeft geen verklaringen of garanties, uitdrukkelijk of onuitgesproken, met betrekking tot de nauwkeurigheid van de Gracenotegegevens op de Gracenote-servers. Gracenote behoudt zich het recht voor om gegevens van de Gracenote-servers te verwijderen of gegevenscategorieën te wijzigen om welke reden dan ook die door Gracenote voldoende wordt geacht. Er worden geen garanties gegeven dat de Gracenotesoftware of de Gracenote-servers foutloos zijn of dat de Gracenote-software of de Gracenote-servers zonder onderbreking zullen functioneren. Gracenote is niet verplicht om nieuwe, verbeterde of aanvullende gegevenstypen of -categorieën die Gracenote wellicht in de toekomst zal verstrekken aan u te leveren, en kan haar diensten te allen tijde stopzetten. GRACENOTE WIJST ALLE GARANTIES, UITDRUKKELIJK OF ONUITGESPROKEN, VAN DE HAND, INCLUSIEF MAAR NIET BEPERKT TOT ONUITGESPROKEN GARANTIES MET BETREKKING TOT VERKOOPBAARHEID, GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL, TITEL EN NIET-SCHENDING. GRACENOTE GARANDEERT GEEN ENKEL RESULTAAT DAT VERKREGEN WORDT DOOR UW GEBRUIK VAN DE GRACENOTE-SOFTWARE OF EEN GRACENOTE-SERVER. IN GEEN ENKEL GEVAL KAN GRACENOTE AANSPRAKELIJK WORDEN GESTELD VOOR VOORTVLOEIENDE OF BIJKOMENDE SCHADE, VERLOREN WINSTEN OF GEDERFDE INKOMSTEN. Gracenote, Inc

116 Radio Radio BEDIENINGSELEMENTEN VAN DE RADIO 1. Radio: golfbandselectie. Raak deze toets aan om een golfband te bekijken en te selecteren. De radio stemt af op het meest recent beluisterde station op die golfband. Het golfbandselectievakje sluit na vijf seconden als u het niet gebruikt. U kunt het ook handmatig sluiten door opnieuw Radio te selecteren. 2. Geeft informatie weer over het huidige station. Een deel van deze informatie wordt ook op het instrumentenpaneel weergegeven. 3. Automatisch lager/terug zoeken: Raak deze toets kort aan om lagere frequenties af te zoeken naar het volgende station. Raak de toets lang aan om de handmatige zoekfunctie in te schakelen. Met verdere korte aanrakingen kunt u de frequentie in enkelvoudige stappen wijzigen. Met een verdere lange aanraking kunt u achteruit door de huidige golfband zoeken totdat u de schermtoets loslaat. 4. Informatie. Meer informatie over het radiostation. 5. Automatisch hoger/verder zoeken: Raak deze toets kort aan om hogere frequenties af te zoeken naar het volgende station. Raak de toets lang aan om de handmatige zoekfunctie in te schakelen. Met verdere korte aanrakingen kunt u de frequentie in enkelvoudige stappen wijzigen. Met een verdere lange aanraking kunt u vooruit door de huidige golfband zoeken totdat u de schermtoets loslaat. 6. Instellingen: raak deze toets aan om de volgende functies te bekijken en in/uit te schakelen: RDS, Verkeer, Nieuws, AF en REG. Raadpleeg 117, RADIODATASYSTEEM (RDS). 7. Stationslijst (alleen FM): selecteer om een lijst te bekijken van beschikbare stations op de golfband. U kunt de lijst sorteren op Frequentie, Naam of PTY (popmuziek, nieuws, sport enz.) door de betreffende schermtoets aan te raken. Raak het gewenste station aan om het te selecteren. Als u de stations op categorie hebt gesorteerd, raakt u de gewenste categorie aan om een station te bekijken en te selecteren. 116

117 Radio 8. Frequentie-invoer: selecteer om de frequentie van een station op de huidige golfband in te voeren via het cijfertoetsenpaneel dat verschijnt. Selecteer OK of wacht twee seconden om de radio op de ingevoerde frequentie af te laten stemmen. 9. Voorkeuzestations: voor iedere golfband kunt u zes voorkeuzestations opslaan. Raak een voorkeuzetoets aan om af te stemmen op dat station. Raak de toets lang aan om het huidige station onder die voorkeuzetoets op te slaan (het geluid van de radio valt weg terwijl het station wordt opgeslagen en daarna klinkt een pieptoon). Gebruik de zoektoetsen op het stuurwiel om naar het vorige of het volgende voorkeuzestation te gaan. RADIODATASYSTEEM (RDS) Uw radio is uitgerust met RDS, waarmee u bij de normale FM-radiosignalen extra informatie kunt ontvangen. Opmerking: niet alle FM-stations beschikken over een RDS. Selecteer Instellingen (6) om RDS-instellingen te bekijken of te wijzigen. Verkeer/Nieuws: lokale verkeers- of nieuwsberichten. Regionalisatie (REG): raak deze toets aan om te voorkomen dat de radio afstemt op een alternatief lokaal station met een sterker signaal. Alternatieve frequenties (AF): raak deze toets aan om de radio automatisch te laten afstemmen op een sterkere alternatieve frequentie voor het huidige station. Deze functie is vooral handig tijdens ritten waarbij u door verschillende regio s rijdt waar hetzelfde radiostation te ontvangen is. 117

118 DAB-radio DAB-radio BEDIENINGSELEMENTEN VAN DE DAB-RADIO 1. DAB-radio: raak deze toets aan om een DAB-band te bekijken en te selecteren (DAB1, 2 of 3). De radio stemt af op het meest recent beluisterde station op die golfband. Raak de toets nogmaals aan om te sluiten. Het DAB-bandselectievakje sluit na vijf seconden als u het niet gebruikt. 2. Geeft de geselecteerde DAB-band (DAB1, 2 of 3) aan. 3. Automatisch lager/terug zoeken: Raak deze toets kort aan om om het vorige beschikbare station te zoeken. Raak de toets lang aan om het vorige beschikbare ensemble te zoeken. Het eerste station in het nieuwe ensemble wordt geselecteerd. 4. Stationsinformatie: raak deze toets aan om DAB-tekst en stationsinformatie te bekijken. 5. Automatisch hoger/verder zoeken: Raak deze toets kort aan om het volgende beschikbare station te zoeken. Raak de toets lang aan om het volgende beschikbare ensemble te zoeken. Het eerste station in het nieuwe ensemble wordt geselecteerd. 6. Instellingen: raak deze toets aan om het menu voor DAB-instellingen te bekijken. Opties: om FM verkeer en DAB kopp. in/uit te schakelen, en om het DAB-land en de DAB-indeling te wijzigen (terwijl het voertuig stil staat). Berichten: selecteer de alarmmelding en maximaal drie andere berichttypen (verkeer, nieuws enz.) uit de lijst. De geselecteerde mededelingen onderbreken het huidige programma wanneer ze worden uitgezonden. 118

119 DAB-radio 7. Stationslijst: raak deze toets aan om een lijst met beschikbare ensembles en stations te bekijken. U kunt de lijst sorteren op Ensemble, Station, Substation of op Categorie. Als u een ensemble selecteert uit de lijst, worden alle beschikbare stations voor dat ensemble weergegeven. Sorteren op substation is alleen beschikbaar wanneer het huidige station ook uitzendt via substations. Als u Categorie selecteert, raak dan de gewenste categorie aan om de bijbehorende stations te bekijken alvorens uit de lijst te selecteren. Zodra u een selectie hebt gemaakt, selecteert u de terugtoets om terug te gaan naar het DABhoofdmenu. 8. Substation: deze schermtoets is beschikbaar als het huidige station ook uitzendt via substations. Selecteer dit om substations toe te staan en selecteer daarna het gewenste substation met de toetsen voor verder/terug zoeken. 9. Aut. afst. (automatisch afstemmen): raak deze toets aan om te zoeken naar alle beschikbare DAB-ensembles/-stations. U moet dit doen voordat u de DAB-radio voor de eerste keer gebruikt. Automatisch afstemmen is ook handig tijdens het maken van lange ritten, omdat u hiermee op regionale ensembles kunt afstemmen. Tijdens het automatisch afstemmen verschijnt een dialoogvenster waarin het verloop van het afstemmen wordt weergegeven. Het automatisch afstemmen overschrijft de opgeslagen voorkeuzestations niet, maar sommige voorkeuzetoetsen werken niet meer als het station dat eronder is opgeslagen niet langer beschikbaar is (de mededeling Geen ontvangst verschijnt). 10. Voorkeuzestations: voor iedere DAB-band kunt u zes voorkeuzestations opslaan. Raak een voorkeuzetoets aan om af te stemmen op dat station. Raak de toets lang aan om het huidige station onder die voorkeuzetoets op te slaan (het geluid van de radio valt weg terwijl het station wordt opgeslagen). Gebruik de zoektoetsen op het stuurwiel om naar het vorige of het volgende voorkeuzestation te gaan. Opmerking: als u probeert een voorkeuzestation te selecteren dat niet beschikbaar of ongeldig is, verschijnt de mededeling Geen ontvangst. DIGITALE RADIO-ONTVANGST De DAB-radio kan het aantal beschikbare radiokanalen/stations aanzienlijk uitbreiden. De DABsignalen bestrijken de meeste grotere en kleinere stedelijke gebieden en snelwegnetwerken. Digitale radio wordt uitgezonden door regionale zenders. Sommige lokale stations zijn niet beschikbaar buiten het bereik van hun zenders. Als u naar lokale stations wilt luisteren terwijl u door het land reist, gebruikt u de functie voor automatisch afstemmen (Aut. afst.) om nieuwe stationlijsten samen te stellen. Opmerking: als er aanvullende elektrische apparaten op het voertuig zijn aangesloten, kan dit de geluidskwaliteit van de DAB-uitzendingen negatief beïnvloeden. ENSEMBLES Anders dan de AM-/FM-radio verzendt de DAB-radio het signaal van verschillende kanalen/stations op één enkele frequentie. Zo n groep stations wordt aangeduid als een ensemble. Sommige stations binnen het ensemble kunnen ook uitzenden via substations, die uiteenlopende luisteropties bieden. Als de ontvangst tijdens het rijden wegvalt, is het voertuig mogelijk buiten het bereik van het ensemble. Selecteer Aut. afst. om een nieuwe lijst met ensembles samen te stellen. 119

120 Draagbare media Draag bare me dia AANSLUITPUNTEN VOOR DRAAGBARE MEDIA U kunt draagbare media aansluiten via de mediahub in het opbergvak. De volgende draagbare media is compatibel: USB-massageheugenapparaten (bijvoorbeeld een memory stick). De apparaten moeten gebruik maken van het bestandsformaat FAT of FAT32. ipod (ipod Classic, ipod Touch, iphone en ipod Nano worden ondersteund de volledige werking van oudere apparaten kan niet worden gegarandeerd). De werking van de ipod Shuffle kan niet worden gegarandeerd. Opmerking: ipod en iphone zijn handelsmerken van Apple Inc. die zijn geregistreerd in de Verenigde Staten en andere landen. AUX-apparaten (persoonlijke geluidsapparaten, MP3-spelers, alle ipods ). Opmerking: AUX-apparaten kunnen niet worden bediend via het touch screen. Als u een ipod, massageheugenapparaat of Bluetooth -apparaat aansluit, kunt u het apparaat via het touch screen bedienen en doorzoeken. Een groot aantal van de bedieningselementen is hetzelfde als bij het afspelen van een cd. Koppel de ipod los wanneer u het voertuig verlaat. Als u dit nalaat, kan de batterij van de ipod leeg raken. Opmerking: de geluidsinstallatie kan MP3-, WMAen AAC-bestanden afspelen. Om de geluidskwaliteit bij het afspelen te optimaliseren raden wij u aan om exact omkeerbare (lossless) compressie te gebruiken voor het opslaan van mediabestanden op uw USB-apparaat of ipod. Is dit niet mogelijk, dan raden wij u aan om voor gecomprimeerde bestanden een bitrate van minimaal 192 kbps te gebruiken (een hogere bitrate wordt ten zeerste aangeraden). Opmerking: sommige MP3-spelers hebben hun eigen bestandsindeling, die niet door dit systeem wordt ondersteund. Om uw MP3-speler te kunnen gebruiken, dient u hem in te stellen als verwijderbaar USB-apparaat of massageheugenapparaat. U kunt alleen muziek afspelen die u in deze functie(s) op het apparaat hebt gezet. 120

121 Draagbare media EEN APPARAAT AANSLUITEN Breng de rubberen afdekking altijd opnieuw aan wanneer er geen draagbare geluidsapparatuur is aangesloten. Hiermee voorkomt u schade aan de aansluitpunten. De afdekking is niet waterdicht. 1. USB-poorten 2. AUX-poort Sluit het apparaat aan op de betreffende poort. Wanneer u een ipod aansluit, zal deze automatisch met afspelen beginnen vanaf het punt waar hij de laatste keer is gestopt, mits de batterij in de ipod voldoende is opgeladen. Wanneer u een USB- of Bluetooth -apparaat aansluit, zal dit automatisch met afspelen beginnen vanaf het punt waar het de laatste keer is gestopt. Als er al een apparaat is aangesloten wanneer u AUX selecteert, zal dit automatisch met afspelen beginnen vanaf het punt waar het de laatste keer is gestopt. Kijk op de website van Jaguar, voor een lijst met compatibele apparaten De Bluetooth -apparaten die op Jaguar.nl vermeld staan, zijn getest op compatibiliteit met voertuigen van Jaguar. De prestaties zullen afhankelijk van de softwareversie en de toestand van de batterij variëren. De apparaten vallen onder de garantie van hun fabrikant, niet onder die van Jaguar. U mag alleen geluidsapparatuur op de USBpoort aansluiten. Opmerking: u kunt geen USB-hub gebruiken om meerdere USB-apparaten op de geluidsinstallatie aan te sluiten. Opmerking: het systeem zal de apparaten die op de USB-poorten zijn aangesloten, opladen. Apparaten waarvan de batterij helemaal leeg is zult u echter niet kunnen afspelen. Opmerking: opties zoals Herh. en Willek. hebben betrekking op het apparaat dat u op dat moment laat afspelen. Als u ze selecteert, zullen ze niet van toepassing zijn als u van apparaat wisselt. 121

122 Draagbare media BEDIENINGSELEMENTEN VAN DRAAGBARE MEDIA Mijn muziek geeft toegang tot cd s, ipod, USB-, AUX- en Bluetooth -apparaten. Het volledige infotainmentsysteem omvat tevens de cd-opslag. 1. Raak het pictogram Mijn muziek + aan om alle keuzemogelijkheden weer te geven. Selecteer een keuzemogelijkheid. Opmerking: de geluidskwaliteit en het volume van de apparaten die kunnen worden aangesloten op de AUX-poort kunnen sterk verschillen. 2. Informatie over de huidige track, waaronder de verlopen speeltijd, wordt op het scherm weergegeven. Een deel van deze informatie wordt ook op het instrumentenpaneel weergegeven. 3. Instellingen: raak deze toets aan om verkeersen nieuwsberichten in of uit te schakelen. Voor MP3-bestanden kunt u ook het aantal items in een lijst instellen dat wordt overgeslagen wanneer u met de pijlpictogrammen voor een pagina omhoog/omlaag door een lijst bladert. 4. Afhankelijk van de geselecteerde functie heet deze schermtoets Tracklijst of Bladeren. In de cd-opslagfunctie worden beide schermtoetsen weergegeven. Tracklijst. Raak deze toets aan om alle tracks op de huidige cd of in de cd-opslag te bekijken. Selecteer een track om met afspelen te beginnen. Bladeren (alleen de ipod -, USB- en cd-opslagfuncties). Raak deze toets aan om de inhoud van het aangesloten apparaat te bekijken. Deze worden weergegeven volgens de gebruikte bestandsstructuur. Selecteer een bestand om af te spelen (de bladerweergave blijft op het scherm). Selecteer een map of submap om de inhoud ervan te bekijken. Selecteer de terugtoets om terug te gaan naar het bedieningsmenu. 122

123 Draagbare media 5. Laden: alleen van toepassing op de cd-opslagfunctie. Raak deze toets aan om de cd s in de cd-opslag te bekijken en te beheren. Selecteer Laden naast een lege positie om de huidige cd te laden. Er zijn tien posities beschikbaar. Als de cd-opslag vol is, selecteert u Vervang om een bestaande cd te overschrijven. In beide gevallen verschijnt er een dialoogvenster ter bevestiging. Selecteer Ja om verder te gaan. Opmerking: de laadtijd is afhankelijk van het bestandstype. Een procentuele voortgang wordt weergegeven. Tijdens het laden kunt u andere functies selecteren. 6. Overslaan/vooruit scannen: Raak deze toets aan om naar de volgende track te gaan. Raak deze toets lang aan om vooruit door de huidige track te scannen. Het afspelen wordt hervat zodra u de schermtoets loslaat. 7. Herh. (herhalen): In de functie CD Raak deze toets aan om de huidige track te blijven herhalen totdat u de herhaalfunctie annuleert. De mededeling Track herh. verschijnt. Raak de toets nogmaals aan om de huidige cd in de cd-opslag (of de huidige map op MP3-cd s) continu te herhalen totdat u de herhaalfunctie annuleert. Disc herhalen of Map herh. wordt weergegeven. Raak de toets een derde keer aan om de herhaalfunctie te annuleren. Opmerking: de herhaalfunctie wordt ook geannuleerd als u Willek. (10) aanraakt, maar u kunt Track herh. selecteren als u de shufflefunctie hebt ingeschakeld (hiermee annuleert u de shufflefunctie). In de functie USB/iPod Raak deze toets aan om de huidige track te herhalen. Raak de toets nogmaals aan om de huidige map te herhalen (USB) of de herhaalfunctie te annuleren (ipod ). Raak de toets nogmaals aan de herhaalfunctie te annuleren (USB). Opmerking: de herhaalfunctie is niet beschikbaar voor Bluetooth -apparaten. Opmerking: de herhaalfunctie wordt ook geannuleerd als u Willek. (10) aanraakt. 8. Pauzeren/afspelen: raak deze toets aan om het afspelen te pauzeren. Raak de toets nogmaals aan om het afspelen te hervatten. 9. Informatie. Meer informatie over de huidige track. 10. Willek. (willekeurig): Raak deze toets één keer aan om de tracks op de huidige cd of in de huidige MP3- folder, USB-folder of ipod -playlist in willekeurige volgorde af te spelen. De mededeling Willek. verschijnt. Raak de toets nogmaals aan om de tracks op een cd, op een MP3-cd, in alle USBfolders, op het media-apparaat of in de cd-opslag in willekeurige volgorde af te spelen. Alles willek. wordt weergegeven. Raak de toets nogmaals aan om de shufflefunctie te annuleren. Opmerking: de shufflefunctie is niet beschikbaar voor Bluetooth -apparaten. 11. Overslaan/achteruit scannen: Raak deze toets aan en laat hem binnen drie seconden nadat het afspelen is begonnen los om naar de vorige track te gaan. Raak de toets aan en laat hem meer dan drie seconden nadat het afspelen is begonnen los om naar het begin van de huidige track te gaan. Raak deze toets lang aan om achteruit door de huidige track te scannen. Het afspelen wordt hervat zodra u de schermtoets loslaat. 123

124 Draagbare media DRAAGBARE GELUIDSAPPARATUUR LATEN AFSPELEN Het afspelen van een aangesloten USBmassageheugenapparaat of goedgekeurde ipod kunt u regelen met de touch-screentoetsen. Als u een Bluetooth -apparaat hebt aangesloten, kunt u het afspelen ook via het touch screen regelen. Enkele toetsen zijn echter niet beschikbaar. Als u draagbare media op de AUX-poort hebt aangesloten, moet u het afspelen op het apparaat zelf regelen. Jaguar adviseert om geen harde schijf aan te sluiten op de USB-poort wanneer het voertuig rijdt. Deze apparaten zijn niet gemaakt voor gebruik in een voertuig en kunnen worden beschadigd. MEERDERE APPARATEN AANSLUITEN U mag alleen geluidsapparatuur op de USB-poort aansluiten. U kunt meerdere apparaten tegelijkertijd op de mediahub aansluiten en er via het touch screen tussen wisselen. Selecteer naar wens ipod, USB, Bluetooth of AUX om tussen de functies te wisselen. Het apparaat dat u het eerst hebt aangesloten is het actieve apparaat, totdat u ervoor kiest het te wisselen. Als u na het wisselen naar een nieuw aangesloten apparaat terug naar het eerste apparaat wisselt, zal het met afspelen verder gaan vanaf het punt waar u gebleven bent (alleen USB en ipod ). Opmerking: u kunt geen USB-hub gebruiken om meerdere USB-apparaten op de geluidsinstallatie aan te sluiten. Opmerking: het systeem zal de apparaten die op de ipod - en USB-poort zijn aangesloten, opladen. Apparaten waarvan de batterij helemaal leeg is zult u echter niet kunnen afspelen. Opmerking: opties zoals Herh. en Willek. hebben betrekking op het apparaat dat u op dat moment laat afspelen. Als u ze selecteert, zullen ze niet van toepassing zijn als u van apparaat wisselt. PAREN EN VERBINDEN VIA DE MEDIASPELER Raadpleeg 136, BLUETOOTH -INFORMATIE voor meer informatie over Bluetooth. Opmerking: de procedure voor het paren en verbinden van uw mediaspeler met het voertuig via de mediaspeler is afhankelijk van het type mediaspeler. 1. Schakel het contact van het voertuig in en zorg dat het touch screen is ingeschakeld. 2. Selecteer in het hoofdmenu Audio/Video en vervolgens Mijn muziek. 3. Er verschijnt een menu. Selecteer Nieuw zoeken. 4. Selecteer de keuzemogelijkheid App. naar voertuig. Opmerking: het Bluetooth -systeem van het voertuig kan slechts gedurende drie minuten worden ontdekt. 5. Zoek met uw mediaspeler naar Bluetooth - apparaten. Bij sommige mediaspelers wordt dit een nieuw gepaard apparaat genoemd. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw mediaspeler voor meer informatie. 6. Zodra het Bluetooth -systeem van het voertuig is ontdekt, volgt u de instructies op het scherm. Selecteer Ja wanneer u wordt gevraagd om het paren te bevestigen. Uw apparaat of het systeem in het voertuig zal u vragen een PIN (Personal Identification Number) in te voeren. Voer een PIN naar keuze in wanneer daarom wordt gevraagd en selecteer ter bevestiging OK. 7. Voer dezelfde PIN op het andere apparaat in. 8. Nadat uw apparaat is gepaard en met het systeem is verbonden, verschijnt er een bevestigingsmededeling en daarna het scherm Muziek: Bluetooth. Opmerking: sommige mediaspelers worden niet automatisch verbonden. U moet dit handmatig doen via het apparaat of via de keuzemogelijkheid App. verwis. 124

125 Draagbare media EEN BLUETOOTH -APPARAAT PAREN EN VERBINDEN VIA HET TOUCH SCREEN Raadpleeg 136, BLUETOOTH -INFORMATIE voor meer informatie over Bluetooth. 1. Schakel de Bluetooth -verbinding van uw apparaat in. Zorg dat het in de functie voor het ontdekken van Bluetooth staat. Dit wordt soms ook wel de vind mij -functie genoemd (raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw apparaat voor meer informatie). 2. Schakel het contact van het voertuig in en zorg dat het touch screen is ingeschakeld. 3. Selecteer in het hoofdmenu Audio/Video en vervolgens Mijn muziek. 4. Er verschijnt een menu. Selecteer Nieuw zoeken. 5. Selecteer de keuzemogelijkheid Voertuig naar app. 6. Zoek uw apparaat in de lijst en selecteer de bijbehorende keuzemogelijkheid Paren+aansluit. Opmerking: als er meer dan vijf apparaten worden gedetecteerd, moet u misschien met de schuifbalk door de lijst bladeren om ze allemaal te zien. 7. Voer de PIN in op uw apparaat wanneer daarom wordt gevraagd. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw apparaat voor meer informatie. 8. Nadat uw apparaat is gepaard en met het systeem is verbonden, verschijnt er een bevestigingsmededeling en daarna het scherm Muziek: Bluetooth. Opmerking: omdat het zoeken naar Bluetooth - apparaten een tijdje kan duren, raden wij u aan om de functie Time-out naar hoofdmenu uit te schakelen voordat u het systeem naar Bluetooth -apparaten laat zoeken. U kunt deze instelling wijzingen onder Instellen Scherm Time-out naar hoofdmenu. AUTOMATISCH OPNIEUW AANSLUITEN VAN BLUETOOTH -APPARATEN Als u reeds apparaten hebt gepaard en verbonden, maakt het systeem automatisch verbinding met het meest recent gebruikte apparaat wanneer u Bluetooth selecteert in het menu Mijn muziek (er verschijnt een dialoogvenster ter bevestiging). Als dit apparaat niet aanwezig is, zoekt het systeem naar andere eerder verbonden apparaten en maakt het automatisch verbinding met het eerste apparaat dat wordt aangetroffen. Als geen eerder verbonden apparaat wordt gevonden, verschijnt de mededeling Sluit Bluetoothaudioapparaat aan en wordt de keuzemogelijkheid App. verwis. beschikbaar. VERBINDING VERBROKEN Als de verbinding tussen het voertuig en het Bluetooth -apparaat wordt verbroken, verschijnt er een dialoogvenster. Selecteer Nw. verb. om de verbinding automatisch te herstellen. Er verschijnt een dialoogvenster ter bevestiging en het touch screen gaat terug naar de vorige functie. EEN APPARAAT VERWISSELEN/ LOSKOPPELEN 1. Selecteer App. verwis. in het menu. 2. Selecteer Afsluiten. Er verschijnt een dialoogvenster ter bevestiging, waarna u Nieuw zoeken kunt selecteren of een ander apparaat kunt selecteren in de lijst met gepaarde apparaten. 125

126 Cd-speler Cd-speler CD S LADEN Druk de schijf niet met kracht in de sleuf. Speel geen vervormde cd s, cd s met een antikraslaag of cd s voorzien van stickers af. Met deze cd-speler kunt u cd s afspelen die voldoen aan de internationale Red Bookspecificatie. Het afspelen van cd s die niet aan deze norm voldoen kan niet worden gegarandeerd. Cd-r s en cd-rw s kunnen mogelijk niet goed worden afgespeeld. Dual-format of dubbelzijdige schijven (DVD Plus, CD-DVD) zijn dikker dan normale cd s. Daardoor kan niet worden gegarandeerd dat ze kunnen worden afgespeeld en kunnen ze vast komen te zitten. Wij raden u aan om alleen ronde schijven van hoge kwaliteit met een diameter van 12 cm (4,7 inch) te gebruiken. U kunt Compact Disc Digital Audio (CDDA)-schijven, MP3-, WMA-, WAV- en AAC-bestanden afspelen. U kunt slechts één schijf tegelijk in de speler laden, maar u kunt tien cd s opslaan in de cd-opslag. U kunt alleen CDDA-schijven in de cd-opslag laden. Raadpleeg 111, AUDIO-/VIDEOBEDIENINGS- ELEMENTEN voor de locaties van de cd-sleuf en de uitwerptoets. MP3-BESTANDEN AFSPELEN Als u een MP3-cd gebruikt, moet u elke opnamesessie correct afsluiten, alhoewel de hele cd nog niet helemaal vol hoeft te zijn. Wanneer u Bladeren selecteert, verschijnt er een lijst met de mappen en MP3-bestanden. Selecteer een map om de bestanden erin te bekijken en een track te selecteren. De hoogste compressieverhouding die wordt ondersteund is 320 kilobits per seconde (kbps). Als u een compressieverhouding van minder dan 128 kbps gebruikt, kan de digitale signaalverwerking (DSP-functie) verloren gaan. De cd-speler kan er wat langer over doen om een MP3-cd te laden als er meer tracks op staan dan op een normale cd. Om de laadtijd te minimaliseren raden wij een strakke mapstructuur aan. Als een cd een combinatie bevat van MP3- bestanden en CDDA-tracks, worden de MP3- bestanden genegeerd. 126

127 Cd-speler BEDIENINGSELEMENTEN VAN DE CD-SPELER 1. Informatie over de huidige track, waaronder de verlopen speeltijd, wordt op het scherm weergegeven. Een deel van deze informatie wordt ook op het instrumentenpaneel weergegeven. 2. Raak deze toets aan om verkeers- en nieuwsberichten in of uit te schakelen. 3. Raak deze toets aan om alle tracks op de huidige cd of in de cd-opslag te bekijken. Selecteer een track uit de lijst om met afspelen te beginnen. Op sommige schermen verandert deze schermtoets in de schermtoets Bladeren. 4. Raak deze toets aan om de cd s in de cd-opslag te bekijken en te beheren. Selecteer Laden naast een lege positie om de huidige cd te laden. Als de cd-opslag vol is, selecteert u Vervang om een bestaande cd te overschrijven. In beide gevallen verschijnt er een dialoogvenster ter bevestiging. Selecteer Ja om verder te gaan. 5. Geeft de voortgang aan van het laden van de cd-opslag. 6. Overslaan/vooruit scannen: Raak deze toets aan om naar de volgende track op de huidige cd te gaan. Raak deze toets lang aan om vooruit door de huidige track te scannen. Het afspelen wordt hervat zodra u de schermtoets loslaat. 7. Herh. (herhalen): Raak deze toets één keer aan om de huidige track te blijven herhalen totdat u de herhaalfunctie annuleert. De mededeling Track herh. verschijnt. Raak de toets nogmaals aan om de huidige cd in de cd-opslag (of de huidige map op MP3-cd s) continu te herhalen totdat u de herhaalfunctie annuleert. De mededeling Disc herhalen verschijnt. Raak de toets een derde keer aan om de herhaalfunctie te annuleren. Opmerking: de herhaalfunctie wordt ook geannuleerd als u Willek. aanraakt, maar u kunt Track herh. selecteren als u de shufflefunctie hebt ingeschakeld (hiermee annuleert u de shufflefunctie). 127

128 Cd-speler 8. Pauzeren/afspelen: raak deze toets aan om het afspelen te pauzeren. Raak de toets nogmaals aan om het afspelen te hervatten. 9. Raak dit pictogram aan om meer gedetailleerde informatie over de huidige track te bekijken. 10. Willek. (willekeurig): Raak de toets één keer aan om de tracks op de huidige cd (de huidige map op MP3- cd s) in willekeurige volgorde af te spelen. De mededeling Disc willek. verschijnt. Raak de toets nogmaals aan om alle tracks in de cd-opslag of op de MP3-cd in willekeurige volgorde af te spelen. Alles willek. wordt weergegeven. Raak de toets een derde keer aan om de shufflefunctie te annuleren. 11. Overslaan/achteruit scannen: Raak deze toets aan en laat hem binnen drie seconden nadat het afspelen is begonnen los om naar de vorige track te gaan. Raak de toets aan en laat hem meer dan drie seconden nadat het afspelen is begonnen los om naar het begin van de huidige track te gaan. Raak deze toets lang aan om achteruit door de huidige track te scannen. Het afspelen wordt hervat zodra u de schermtoets loslaat. 12. Raak deze toets aan om de huidige cd of de cd s in de cd-opslag af te spelen. Met dit menu regelt u ook het afspelen van draagbare media. Raadpleeg 122, BEDIENINGSELEMENTEN VAN DRAAGBARE MEDIA. 128

129 Televisie Televisie BEDIENINGSELEMENTEN VAN DE TELEVISIE 1. TV/Mijn video: tv-kanaal-/videoingangselectie: Raak het pictogram + aan om digitale (DTV 1 of DTV 2 digitaal) of analoge (TV analoog) tv-kanalen te selecteren. Bij het overschakelen tussen analoge en digitale kanalen wordt de meest recent bekeken zender op het nieuwe kanaal weergegeven. Bij het overschakelen tussen digitale kanalen wordt de huidige zender weergegeven. Opmerking: als u het menu TV/Mijn video vijf seconden lang niet gebruikt, wordt het gesloten. 2. Voorbeeldweergave van het tv-programma: raak dit aan om het beeld op het volledige scherm te bekijken. Raak het scherm opnieuw kort aan om de bedieningselementen en de informatie in de elektronische programmagids (EPG) opnieuw op te roepen. U gaat terug naar de voorbeeldweergave door het beeld op het volledige scherm lang aan te raken. 3. Automatisch lager/terug zoeken: raak deze toets aan om de vorige zender in de tv-zenderlijst te bekijken. 4. Automatisch hoger/verder zoeken: raak deze toets aan om de volgende zender in de tv-zenderlijst te bekijken. 5. Instellingen: raak deze toets aan om verkeersen nieuwsberichten in of uit te schakelen, of om tijdens het bekijken van analoge tv zo nodig een ander tv-land/-formaat te selecteren (bij het rijden in het buitenland). Opmerking: de digitale tv-ontvangst wordt niet beïnvloed wanneer u in het buitenland rijdt. 6. Zenderlijst: raak deze toets aan om een alfabetische lijst van alle op dit moment beschikbare tv-zenders te bekijken. Er verschijnt tevens een kleine voorbeeldweergave van de huidige zender en de programmatitel. Raak een zender in de lijst aan om de voorbeeldweergave en de programmatitel van deze zender op te roepen. Raak de voorbeeldweergave aan om de zender te bekijken. Opmerking: aangezien de tv continu nagaat of er zenders beschikbaar zijn, is het mogelijk dat een zender die in de lijst staat op dat moment niet beschikbaar is (bijvoorbeeld wanneer u door verschillende zenderregio s rijdt). Nadat u van land of formaat hebt gewisseld, is de zenderlijst leeg totdat de tv alle kanalen ten minste één keer heeft gescand. 129

130 Televisie 7. Tv-voorkeuzezenders: Raak een toets lang aan om de huidige zender als voorkeuzezender op te slaan. De zendernaam wordt vervolgens op de schermtoets weergegeven. Raak een toets kort aan om de zender te selecteren die onder die schermtoets is opgeslagen. Opmerking: opgeslagen voorkeuzezenders bevatten informatie over het land waarin de zender werd opgeslagen. Wanneer u een opgeslagen voorkeuzezender selecteert, neemt de tv het tv-formaat over van dat land. Aangezien de analoge tv-formaten in verschillende landen van elkaar verschillen, kan er een situatie ontstaan waarin de analoge-zenderlijst leeg is. Voor meer informatie over het gebruik van de audio-/ videobedieningselementen op de geluidsinstallatie en het stuurwiel raadpleegt u 111, AUDIO-/VIDEO- BEDIENINGSELEMENTEN. ANALOGE/DIGITALE TELEVISIE Met de tv kunt u zowel analoge als digitale tvuitzendingen ontvangen. U kunt met de touchscreentoetsen tussen de twee functies wisselen. Selecteer in het menu TV/Mijn video opnieuw TV/Mijn video of raak de toets + ernaast aan. Selecteer de gewenste optie: DTV 1, DTV 2 digitaal of ATV analoog. Er is geen verschil in ontvangst tussen DTV 1 en DTV 2. Alleen de voorkeuzelijst verandert. 130

131 Videomediaspeler Videomediaspeler BEDIENINGSELEMENTEN VAN DE VIDEOMEDIASPELER 1. TV/Mijn video: tv-kanaal-/videoingangselectie: Raak het pictogram + aan om een dvd of andere vormen van videomedia (cd/usb) te bekijken en selecteren, mits deze media aanwezig is. De geselecteerde keuzemogelijkheid verschijnt op het scherm. Opmerking: als u het menu TV/Mijn video vijf seconden lang niet gebruikt, wordt het gesloten. 2. Voorbeeldweergave en videomediainformatie: raak dit aan om het beeld op het volledige scherm te bekijken. Raak het scherm opnieuw kort aan om de bedieningselementen opnieuw op te roepen. U gaat terug naar de voorbeeldweergave door het beeld op het volledige scherm lang aan te raken. 3. Instellingen: afhankelijk van de videomediaspecificatie zijn er twee submenu s voor de instellingen: Opties en VOD (Video On Demand = video op verzoek). VOD maakt het mogelijk om DivX VOD-inhoud af te spelen vanaf videomedia. De achtcijferige registratiecode wordt weergegeven wanneer u de VOD-schermtoets aanraakt. De speler moet bovendien zijn geregistreerd bij DivX. Raadpleeg 113, LICENTIES. 4. Opties: u kunt de volgende opties selecteren: GA NAAR: via het menu GA NAAR krijgt u toegang tot specifieke delen van de video door te zoeken op het nummer van het hoofdstuk of de titel. Ondertiteling Hoeken Audio 5. Menu: raak deze toets aan om het videomediamenu te bekijken. Op sommige schermen kan dit worden vervangen door de schermtoets Bladeren. 6. Automatisch hoger/verder zoeken: raak deze toets aan om het volgende hoofdstuk van de dvd of het volgende hoofdstuk van de videomedia te bekijken. 7. Raak deze toets aan om het afspelen te starten/ herstarten. 8. Automatisch lager/terug zoeken: raak deze toets aan om het vorige hoofdstuk van de dvd of het vorige hoofdstuk van de videomedia te bekijken. Voor informatie over de sleuf voor het laden van cd s/ dvd s en de uitwerptoets, en over het gebruik van de audio-/videobedieningselementen op de geluidsinstallatie en het stuurwiel, raadpleegt u 111, AUDIO-/VIDEOBEDIENINGSELEMENTEN. 131

132 Videomediaspeler DVD S LADEN Druk de schijf niet met kracht in de sleuf. Speel geen vervormde dvd s, dvd s met een antikraslaag of dvd s voorzien van stickers af. Opneembare schijven (dvd-r of dvd+r) kunnen mogelijk niet goed worden afgespeeld. Dual-format of dubbelzijdige schijven (DVD Plus, CD-DVD) zijn dikker dan normale cd s. Daardoor kan niet worden gegarandeerd dat ze kunnen worden afgespeeld en kunnen ze vast komen te zitten. Wij raden u aan om alleen ronde schijven van hoge kwaliteit met een diameter van 12 cm (4,7 inch) te gebruiken. Raadpleeg 111, AUDIO-/VIDEOBEDIENINGS- ELEMENTEN voor de locaties van de dvd-sleuf en de uitwerptoets. AUTOMATISCHE UITSCHAKELING VAN VIDEOMEDIA TIJDENS HET RIJDEN De videoweergave wordt uitgeschakeld wanneer het voertuig beweegt. Het touch screen keert terug naar het menu TV/Mijn video en de relevante veiligheidsmededeling verschijnt. TOETSEN OP HET VOLLEDIGE SCHERM Wanneer u het volledige scherm hebt geselecteerd, werken de zoekpictogrammen op dezelfde manier als bij de voorbeeldweergave. Weergaveformaat: raak de relevante schermtoets aan om de keuzemogelijkheid 4:3, 16:9 of Zoom te selecteren. Digitaal tv-formaat: u kunt het beeld laten weergeven zoals het wordt uitgezonden door de zender (4:3 of 16:9), of u kunt Zoom selecteren om het beeld te vergroten. 132

133 Spraakbediening Spraakbediening DE SPRAAKBEDIENING GEBRUIKEN 3 2 DAB RadioEen opdracht zeggen Radio Telefoon Navigatie DAB Radio USB CD / CD wisselaar My musicradio DAB-Radio TV/My video Gebr. 1 Rear media Help Preset 4 Preset Annul. 5 Preset 6 10:36AM Settings Channel list Subchannel Auto-tune E Toets voor de telefoonfunctie/spraakbediening: als u geen invoer in het telefoonboek hebt geselecteerd en geen gesprek voert, drukt u op deze toets om een spraaksessie te beginnen. Een dialoogvenster verschijnt op het touch screen. Houd deze toets ingedrukt om een spraaksessie te annuleren. Opmerking: druk tijdens een spraaksessie kort op de spraaktoets om de feedback te onderbreken. Wacht altijd tot na het geluidssignaal voordat u de volgende opdracht geeft. 2. Spraaksymbool: dit geeft aan dat er een opdracht beschikbaar is. Wacht totdat het symbool verschijnt (u hoort tevens een geluidssignaal) voordat u de opdracht geeft Opdrachtenlijst: deze verschijnt in het dialoogvenster en toont voor elk stadium van de spraaksessie de mogelijke feedback en de beschikbare opdrachten. Geef een beschikbare opdracht. Opmerking: omdat de opdrachten in de lijst verschijnen voordat het systeem klaar is om te luisteren, moet u wachten totdat het spraaksymbool naast de betreffende opdracht verschijnt voordat u de opdracht geeft. 4. Zodra dit symbool verschijnt, zegt u Annuleer om de huidige spraaksessie te annuleren. 5. Zodra dit symbool verschijnt, zegt u Help voor assistentie tijdens een spraaksessie. Opmerking: de huidige geselecteerde gebruiker (Gebr. 1 of Gebr. 2) wordt onderaan de opdrachtenlijst vermeld. Opmerking: als het item in de lijst langer is dan de beschikbare ruimte in het menu, verschijnt het symbool >. Gebruik de bedieningselementen voor zoeken op het stuurwiel om het hele item te kunnen lezen

134 Spraakbediening TUTORIAL VAN DE SPRAAKBEDIENING Als u een introductie in het gebruik van de spraakbediening wilt: 1. Druk kort op de spraaktoets om met een spraaksessie te beginnen. 2. Wacht op het geluidssignaal en zeg vervolgens SPRAAK-INTRODUCTIE. U kunt de tutorial als volgt ook selecteren via het touch screen: 1. Selecteer Instellen in het hoofdmenu van het touch screen. 2. Selecteer Spraak in het menu Instellen. 3. Selecteer Instructies in het menu Spraakinstellingen. 4. Selecteer Spraaktutorial. U kunt de tutorial te allen tijde annuleren door het dialoogvenster op het scherm aan te raken of de spraaktoets ingedrukt te houden. SPRAAKTRAINING Deze functie stelt het systeem in staat de stemkarakteristieken van een gebruiker na het uitvoeren van de spraaktraining gemakkelijker te herkennen. De spraaktraining uitvoeren: 1. Selecteer Instellen in het hoofdmenu. 2. Selecteer Spraak in het menu Instellen. 3. Selecteer Spraaktraining in het menu Spraakinstellingen. 4. Selecteer Gebr. 1 of Gebr. 2 om de training te starten. 5. Volg zowel de aanwijzingen op het scherm als de gesproken instructies op. U kunt de trainingssessie te allen tijde annuleren door het dialoogvenster op het scherm aan te raken of de spraaktoets ingedrukt te houden. SPRAAKLABELS Spraaklabels stellen u in staat om de spraakbediening te personaliseren, zodat u een enkel woord kunt gebruiken om een navigatiebestemming, telefoonnummer of radiostation op te roepen. Een spraaklabel toevoegen: 1. Druk kort op de spraaktoets om met een spraaksessie te beginnen. 2. Wacht op het geluidssignaal en zeg vervolgens Telefoon, Navigatie of Radio. 3. Zeg Spraaklabels opslaan. U kunt de spraaklabels ook als volgt beheren via het touch screen: 1. Selecteer Instellen in het hoofdmenu. 2. Selecteer Spraak in het menu Instellen. 3. Selecteer Spraaklabels in het menu Spraakinstellingen. 4. Selecteer het systeem dat u met de spraaklabel wilt activeren (Telefoon, Navigatie of Radio). Volg zowel de aanwijzingen op het scherm als de gesproken instructies op. PVI-SPRAAKOPDRACHTEN VOOR HET NAVIGATIESYSTEEM U kunt de PVI-pictogrammen op het scherm van het navigatiesysteem laten verschijnen met de opdracht Navigatie, gevolgd door de naam van de gewenste PVI-categorie uit de volgende lijst: Benzinestation/benzine Golfbaan Hotel Parkeerplaats lang snelweg Parking/parkeerterrein Regionaal Jaguar Centrum Restaurant/ik heb honger Stadscentrum VVV Winkelcentrum Ziekenhuis Op het scherm van het navigatiesysteem verschijnen pictogrammen die de locaties van de geselecteerde PVI s aangeven. Raadpleeg voor meer informatie over PVI s 151, CATEGORIEËN EN SUB- CATEGORIEËN. 134

135 Telefoon Tele foon OVERZICHT VAN HET TELEFOONSYSTEEM Telefoon 17:40 Naam 00:05 DigiKies Instellingen _ Telefoonboek 1 2 ABC 3 DEF Laatste 10 4 GHI 5 JKL 6 MNO Handset 7 PQRS 8 TUV 9 WXYZ gebr. Telefoon 0 Verwijderen wijz PHONE E Raak deze toets lang aan om naar uw voic boodschappen te luisteren. 2. Statusweergave: geeft de gebelde naam en/of het gebelde nummer en de gespreksduur weer. 3. Pictogrammen voor bellen/ophangen: raak aan om te bellen/een oproep te beantwoorden of om een gesprek te beëindigen/een oproep te weigeren. 4. Instellingen: raak deze toets aan voor Voic , Antwoordoptie en Telefoonopties. 5. Microfoon dempen: raak deze toets aan om de privacyfunctie in te schakelen. Wanneer u deze functie hebt ingeschakeld, hoort de beller u niet praten. 6. Automatisch weigeren: raak deze toets aan voor inschakelen/uitschakelen. Wanneer u deze functie hebt ingeschakeld, worden binnenkomende oproepen geweigerd of doorgeschakeld naar uw voic (afhankelijk van de instellingen op de mobiele telefoon). 7. Handset gebr.: raak deze toets aan om het gesprek door te schakelen naar uw mobiele telefoon. 8. Verwijd.: raak deze toets aan om het laatste getal te verwijderen. Raak deze toets lang aan om de volledige invoer te verwijderen. 9. PHONE (telefoon): druk op deze toets voor rechtstreekse toegang tot het telefoonmenu op het touch screen (alleen van toepassing op Bluetooth -telefoons). 10. Telefoon wijz.: raak deze toets aan om een andere gepaarde telefoon te selecteren. 11. Laatste 10: raak deze toets aan om de laatste tien gemaakte, ontvangen en gemiste oproepen te bekijken. 12. Telefoonboek: raak deze toets aan om het gedownloade telefoonboek te openen. 13. DigiKies: raak deze toets aan om de DigiKiesfunctie te openen. 135

136 Telefoon BLUETOOTH -INFORMATIE Bluetooth is de naam van een technologie die gebruik maakt van kortegolf radiofrequenties (RF), zodat elektronische apparatuur draadloos met elkaar kan communiceren. Het Bluetooth -systeem van Jaguar ondersteunt Bluetooth Hands Free Profile (HFP), Advanced Audio Distribution Profile (A2DP) en Audio Video Remote Control Profile (AVRCP). Opmerking: HFP- en A2DP-/AVRCP-profielen kunnen onafhankelijk van elkaar worden aangesloten, zodat u tegelijkertijd een telefoon via het ene en een media-apparaat via het andere profiel kunt aansluiten. Voordat u gebruik kunt maken van het Bluetooth - telefoonsysteem van het voertuig, moet uw Bluetooth -telefoon zowel met het systeem in het voertuig zijn gepaard als met het systeem zijn verbonden. Dit kan op twee manieren: via uw telefoon naar het voertuig, of via het touch screen naar uw telefoon. Als een van deze twee manieren niet werkt, probeert u de andere. Telkens wanneer u het contact inschakelt zoekt het systeem naar de meest recent verbonden telefoon. Mobiele telefoons hebben verschillende geluids- en echokenmerken en daarom kan het enkele seconden duren voordat het systeem in het voertuig is aangepast en een optimale geluidsprestatie levert. Om dit te bereiken moet u misschien het volume in het voertuig en de snelheid van de aanjager iets verlagen. TELEFOONVEILIGHEID Schakel uw telefoon uit in gebieden met explosiegevaar. Hieronder vallen benzinestations, opslaggebieden voor brandstof of chemicaliënfabrieken, maar ook plaatsen met brandstofdampen, chemicaliën of metaalstof in de lucht. Berg uw mobiele telefoon altijd goed op. Pacemakers of gehoorapparaten kunnen mogelijk minder goed werken wanneer de telefoon in gebruik is. Vraag na bij een arts of fabrikant of dergelijke apparaten van u of uw passagiers voldoende zijn beschermd tegen energie met een hoge frequentie. De Health Industry Manufacturers Association adviseert een minimumafstand van 15 cm (6 inch) aan te houden tussen de antenne van een draadloze telefoon en een pacemaker om een mogelijke invloed op de pacemaker te vermijden. Deze aanbeveling komt overeen met onafhankelijk onderzoek door en de aanbeveling van Wireless Technology Research. COMPATIBELE TELEFOONS Kijk op de website van Jaguar, voor een lijst met compatibele mobiele telefoons. Opmerking: de Bluetooth -telefoons die op Jaguar.nl vermeld staan, zijn getest op compatibiliteit met voertuigen van Jaguar. De prestaties zullen afhankelijk van de softwareversie, het bereik en de netwerkprovider variëren. De telefoons vallen onder de garantie van hun fabrikant, niet onder die van Jaguar. Als de mobiele telefoon Bluetooth Hands Free Profile 1.5 (HFP 1.5) ondersteunt, zijn er extra functies op het touch screen beschikbaar, zoals de batterijmeter, de signaalsterkte en de naam van de netwerkprovider. 136

137 Telefoon PAREN EN VERBINDEN VIA DE MOBIELE TELEFOON Opmerking: de procedure voor het paren en verbinden van uw telefoon met/aan het voertuig via de mobiele telefoon zal afhangen van het gebruikte type mobiele telefoon. 1. Schakel het contact van het voertuig in en zorg dat het touch screen is ingeschakeld. 2. Selecteer Telefoon in het hoofdmenu. 3. Er verschijnt een menu. Selecteer Nieuw zoeken. 4. Selecteer de keuzemogelijkheid App. naar voertuig. Opmerking: het Bluetooth -systeem van het voertuig kan slechts gedurende drie minuten worden ontdekt. 5. Zoek met uw mobiele telefoon naar Bluetooth - apparaten. Bij sommige telefoons wordt dit een nieuw gepaard apparaat genoemd. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon voor meer informatie. 6. Nadat het Bluetooth -systeem van het voertuig is ontdekt, begint u de procedure voor het paren via uw mobiele telefoon en volgt u alle aanwijzingen op het touch screen. Selecteer Ja wanneer u wordt gevraagd om het paren te bevestigen. Uw telefoon of het systeem in het voertuig zal u vragen een PIN (Personal Identification Number) in te voeren. Voer een PIN naar keuze in wanneer daarom wordt gevraagd en selecteer ter bevestiging OK. 7. Voer dezelfde PIN op het andere apparaat in. 8. Nadat uw telefoon is gepaard en met het systeem is verbonden, verschijnt er een bevestigingsmededeling en daarna het scherm DigiKies. Opmerking: bij sommige mobiele telefoons dient u het paren van Bluetooth als geautoriseerd of vertrouwd in te stellen om automatisch te kunnen verbinden. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon voor meer informatie. PAREN EN VERBINDEN VIA HET TOUCH SCREEN 1. Schakel de Bluetooth -verbinding van uw mobiele telefoon in. Zorg dat uw mobiele telefoon in de functie voor het ontdekken van Bluetooth staat. Dit wordt soms ook wel de vind mij -functie genoemd (raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon voor meer informatie). 2. Schakel het contact van het voertuig in en zorg dat het touch screen is ingeschakeld. 3. Selecteer Telefoon in het hoofdmenu. 4. Er verschijnt een menu. Selecteer Nieuw zoeken. 5. Selecteer de keuzemogelijkheid Voertuig naar app. 6. Zoek uw telefoon in de lijst en selecteer de bijbehorende keuzemogelijkheid Paren+aansluit. Opmerking: als er meer dan vijf telefoons worden gedetecteerd, moet u misschien met de schuifbalk door de lijst bladeren om ze allemaal te zien. 7. Voer de PIN in op uw telefoon wanneer daarom wordt gevraagd. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon voor meer informatie. 8. Nadat uw telefoon is gepaard en met het systeem is verbonden, verschijnt er een bevestigingsmededeling en daarna het scherm DigiKies. Opmerking: omdat het zoeken naar Bluetooth - apparaten een tijdje kan duren, raden wij u aan om de functie Time-out naar hoofdmenu uit te schakelen voordat u het systeem naar Bluetooth -apparaten laat zoeken. U kunt deze instelling wijzigen onder Instellen Scherm Time-out naar hoofdmenu. 137

138 Telefoon DE VERBONDEN TELEFOON WIJZIGEN Op dezelfde manier kunt u maximaal tien mobiele telefoons met het voertuig paren. U kunt te allen tijde slechts één telefoon met het voertuig verbinden en gebruiken. Volg de onderstaande stappen om een andere gepaarde telefoon met het voertuig te verbinden: 1. Selecteer Telefoon in het hoofdmenu. 2. Er verschijnt een menu. Selecteer Telefoon wijz. 3. Identificeer en selecteer uw telefoon in de getoonde lijst. 4. Nadat uw telefoon met het systeem is verbonden, verschijnt er een bevestigingsmededeling en daarna het scherm DigiKies. PICTOGRAMMEN VAN HET TELEFOONSYSTEEM Verbinden. Gebruik dit om te bellen, een oproep aan te nemen of de lijst met de laatste tien gesprekken te openen. Verbreken. Gebruik dit om een gesprek te beëindigen of een oproep te weigeren. Geen telefoon verbonden. Signaalsterkteaanduiding van de telefoon. Batterijmeter van de telefoon. Bluetooth. Geeft aan dat een Bluetooth -apparaat is verbonden. Vinkje. Geeft aan dat een Bluetooth - apparaat is gepaard. Voic . Raak dit lang aan om het opgeslagen voic nummer te bellen. Schuifbalkpijl omhoog. Gebruik deze pijl om omhoog te scrollen door lijsten met gedetecteerde telefoons, gesprekslijsten of namen en nummers in het telefoonboek. Schuifbalkpijl omlaag. Gebruik deze pijl om omlaag te scrollen door lijsten met gedetecteerde telefoons, gesprekslijsten of namen en nummers in het telefoonboek. 138

139 Telefoon BEDIENINGSELEMENTEN OP HET STUURWIEL 1. Volumeregeling. Draai hieraan om het volume te verhogen/verlagen. 2. Scrollen. Draai hieraan om omhoog/omlaag te scrollen door gesprekslijsten of namen en nummers in het telefoonboek. 3. Telefoonfunctie/spraakbediening. Druk op deze toets om te bellen, een oproep te beantwoorden of een gesprek te beëindigen. Als spraakbediening niet is voorzien, kunt u op deze toets drukken om de lijst met de laatste tien gebelde nummers te openen en hem ingedrukt te houden om in het telefoonboek te zoeken. GESPREKSVOLUME Om het gespreksvolume in te stellen bedient u de volumeregelknop van de geluidsinstallatie. Als de geluidsinstallatie in gebruik is wanneer er iemand opbelt, zal het systeem de geluidsinstallatie gedurende het gesprek onderdrukken. BELLEN Nadat uw telefoon met het systeem in het voertuig is verbonden, is DigiKies het standaardscherm van de telefoonfunctie. Gebruik het toetsenpaneel op het scherm om het gewenste nummer in te voeren en raak het belpictogram aan om te bellen. Opmerking: tijdens het invoeren van een nummer kunt u het telefoonnummer, dat op het touch screen verschijnt, met de schermtoets Verwijd. wijzigen. Kort aanraken verwijdert een afzonderlijk cijfer, terwijl bij lang aanraken het hele nummer verdwijnt. 139

140 Telefoon TELEFOONBOEK U kunt de contactpersonen die in het geheugen van een gepaarde telefoon zijn opgeslagen automatisch naar het telefoonboek van het voertuig downloaden wanneer u de telefoon met het systeem verbindt. Raadpleeg 136, COMPATIBELE TELEFOONS. Er zijn mobiele telefoons die het telefoonboek op twee verschillende plaatsen opslaan: de SIM-kaart en het telefoongeheugen. Het systeem in het voertuig heeft alleen toegang tot de telefoonnummers die in het telefoongeheugen zijn opgeslagen. Contactpersonen in het telefoonboek bekijken: 1. Selecteer Telefoonboek in het menu Telefoon. 2. Typ met het toetsenpaneel de naam van de contactpersoon waarnaar u op zoek bent. Elke keer dat u dezelfde toets aanraakt, bladert u door naar de volgende letter op de toets. 3. Wanneer de gewenste contactpersoon op het scherm wordt weergegeven, kunt u deze bellen door het belpictogram aan te raken. U kunt ook Lijst selecteren om de lijstweergave van het telefoonboek te openen. 4. In de lijstweergave van het telefoonboek raakt u het scherm aan om de contactpersoon te bellen. Als er voor een contactpersoon meer dan één nummer is opgeslagen, raakt u het scherm aan voor toegang tot de extra telefoonnummers. U kunt daarnaast meer contactinformatie bekijken door de betreffende i-toets aan te raken. Opmerking: u moet misschien met de schuifbalk door de lijst bladeren om de hele lijst te kunnen bekijken. Als uw telefoon contacttypegegevens ondersteunt, zal er in het telefoonboek van het voertuig een contacttypepictogram worden weergegeven. Deze worden rechts van elke contactpersoon in het telefoonboek weergegeven en duiden een van de onderstaande typen aan: Standaard Mobiel Thuis Werk 140

141 Telefoon KEUZEMOGELIJKHEID LAATSTE 10 Hiermee kunt de laatste tien oproepen (gemaakt, ontvangen of gemist) bekijken. Opmerking: het voertuig geeft de oproepen weer in de volgorde waarin zij werden opgenomen. Als deze informatie niet beschikbaar is, worden de oproepen weergegeven in de volgorde waarin ze vanaf de mobiele telefoon werden verzonden. Er zijn telefoons die de lijst in omgekeerde volgorde of een andere volgorde indelen. INSTELLINGEN Afhankelijk van de voertuigspecificatie kunnen er drie keuzemogelijkheden beschikbaar zijn in het menu Instellingen: Met de keuzemogelijkheid Voic kunt u het nummer van de voic server voor uw netwerkprovider opslaan of bewerken. Met de keuzemogelijkheid Antwoordoptie kunt u de functie Aut. beantw. en, indien spraakbediening voorzien is, de functie Beller melden in- en uitschakelen. Met de keuzemogelijkheid Telefoonopties kunt u de beltoon instellen op de vooringestelde beltoon van het voertuig of van de telefoon. Deze keuzemogelijkheid geeft u tevens toegang tot de telefoonboekopties. Raadpleeg 140, TELEFOONBOEK. 141

142 Navigatiesysteem Navigatiesysteem NAVIGATIESYSTEEM Het systeem geeft navigatiebegeleiding aan de hand van een kaart op het touch screen waarop iedere afslag wordt aangegeven. Dit kan zo nodig worden aangevuld door spraakbegeleiding. Het systeem maakt gebruik van signalen van GPS-satellieten (globaal plaatsbepalingssysteem) in combinatie met informatie van de voertuigsensors en gegevens op de harde schijf om de exacte positie van het voertuig te bepalen. Opmerking: de kaartgegevens op de harde schijf zijn relevant voor de markt waarin het voertuig voor het eerst wordt verkocht en bieden alleen begeleiding en informatie voor dat gebied. Neem contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur voor informatie over software-updates. Aan de hand van deze combinatie van gegevensbronnen stelt de navigatiecomputer van het voertuig u in staat een route naar uw gewenste bestemming te plannen en volgen. U kunt het systeem via het touch screen bedienen aan de hand van menu s, tekst- en kaartschermen. Bedien het systeem alleen wanneer dit veilig is. Houd u altijd aan de verkeersregels. Verkeerstekens en lokale verkeersverordeningen hebben altijd voorrang op het navigatiesysteem. Het navigatiesysteem dient slechts als een hulpmiddel bij het navigeren In het bijzonder kan het navigatiesysteem niet worden gebruikt als oriëntatiemiddel bij slecht zicht. De GPS-signalen kunnen af en toe worden onderbroken door fysieke belemmeringen, zoals in tunnels en onder viaducten. Mocht zich een probleem voordoen, dan zullen de richtings- en snelheidssensors van het voertuig een eventueel nadelige invloed op de werking van het navigatiesysteem zo minimaal mogelijk maken. Het systeem gaat weer normaal werken zodra de belemmeringen gepasseerd zijn. Onder bepaalde omstandigheden kan de getoonde voertuigpositie onjuist zijn. Dit kan gebeuren wanneer: u rijdt op spiraalvormige op- of afritten in gebouwen; u rijdt op of onder een viaduct; twee wegen vlak langs elkaar en parallel aan elkaar lopen; het voertuig wordt vervoerd naar een andere locatie; het voertuig omgedraaid is op een draaischijf; de accu van het voertuig losgekoppeld is geweest. 142

143 Navigatiesysteem HET NAVIGATIESYSTEEM GEBRUIKEN 1. Toets NAV voor rechtstreekse toegang 2. Schermtoets Navigatie Raak in het hoofdmenu de schermtoets Navigatie aan. U kunt ook op de toets NAV op het dashboard drukken voor rechtstreekse toegang. Er verschijnt een scherm met een waarschuwing. Als de taal van het navigatiesysteem niet is ingesteld, heeft u nu de kans om dit te doen. Selecteer Taal, maak uw keuze en bevestig deze door de schermtoets OK aan te raken. U keert terug naar het scherm met de waarschuwing. Nadat u de schermtoets Akkoord hebt aangeraakt, geeft het touch screen het menu Navigatie weer (dit is het hoofdmenu van het navigatiesysteem en bestaat uit twee schermen) of het scherm dat werd getoond toen u het systeem het laatst uitschakelde. Opmerking: na ongeveer 12 seconden verdwijnen de schermtoetsen van het menu en wordt alleen het kaartscherm weergegeven. Dit geeft de huidige voertuigpositie aan. Raak de schermtoets Navigatie aan om het hoofdmenu weer te geven. Als u het systeem voor het eerst gebruikt, dient u nu uw persoonlijke voorkeuren in te stellen in het gedeelte Navigatie-inst. Deze instellingen worden gebruikt iedere keer wanneer het navigatiesysteem wordt gebruikt. 143

144 Navigatiesysteem HOOFDMENU 1. Vorige bestemming: toont de eerder ingevoerde bestemmingen. 2. Route-opties: maakt het mogelijk diverse keuzemogelijkheden voor de route te selecteren. 3. Nadat u een bestemming hebt ingesteld, wordt het logo van Jaguar vervangen door een schermtoets waarmee u de laatste gesproken instructie kunt laten herhalen. 4. Spraakbegeleiding: maakt het mogelijk om de gesproken routebegeleiding voor de huidige rit uit te schakelen. De schermtoets is gemarkeerd wanneer de spraakbegeleiding is ingeschakeld. 5. Omleiding: maakt het mogelijk om van de huidige route af te wijken. 6. Terug naar krt: hiermee gaat u naar het hoofdkaartscherm. 7. Navigatie-inst.: instellingen voor het navigatiesysteem. 144

145 Navigatiesysteem 8. Kaart-PVI uit: schakelt de pictogrammen voor PVI s (punten van interesse) op de kaart in/uit. 9. TMC (Traffic Message Channel): hiermee kunt u geen bestemming invoeren, maar wanneer u deze functie inschakelt, zal het systeem gegevens verstrekken over wegomstandigheden en gebeurtenissen die de rit wellicht nadelig kunnen beïnvloeden. 10. Meer : geeft het andere scherm van het hoofdmenu van het navigatiesysteem weer. 11. Opgesl. locaties: hiermee beheert u de opgeslagen locaties. 12. Begel. stoppen: hiermee annuleert u de routebegeleiding. 13. Best. inv.: biedt een aantal keuzemogelijkheden voor het invoeren van een bestemming. 145

146 Navigatiesysteem GEDEELD KAARTSCHERM 1. Noorden boven 2. TMC (Traffic Message Channel)-signaal. Zonder diagonale streep: er wordt een signaal ontvangen. Met diagonale streep: er wordt geen signaal ontvangen. 3. Best. inst.: berekent de route vanaf de huidige voertuigpositie naar de positie op de kaart. 4. PVI: geeft een lijst weer met PVI s. 5. Geheugenpt. opsl.: slaat een locatie op. 6. Gedeeld scherm 7. Huidige voertuigpositie 8. Voertuigrichtingspijl 9. Schaal-/zoominstelling voor het gedeelde scherm 10. Straatnaam van de huidige positie 11. GPS-signaal. Zonder diagonale streep: er wordt een signaal ontvangen. Met diagonale streep: er wordt geen signaal ontvangen. 12. Schermweergaven selecteren 13. Navigatie: opent het hoofdmenu van het navigatiesysteem op scherm 1 van Schaal-/zoominstelling voor het normale scherm 15. Annul. Bladerfunctie: annuleert de bladerfunctie op de kaart en geeft de huidige voertuigpositie aan. 16. TMC-situatie (verkeersopstopping) 17. Normaal scherm 146

147 Navigatiesysteem SCHERMWEERGAVEN Raak de toets om een schermweergave te selecteren aan om een reeks pictogrammen te bekijken die ieder een andere schermweergave aanduiden (zoals hieronder beschreven). Raak een pictogram aan om de bijbehorende schermweergave te selecteren. Beeld op het volledige scherm. Gedeeld scherm. Aan de rechterkant van het scherm verschijnt een meer gedetailleerde weergave van het plaatselijke gebied en het wegennet. De volgende afslag verschijnt aan de rechterkant van het scherm. Deze weergave is alleen beschikbaar op een snelweg. Hij wordt automatisch geselecteerd en geeft de resterende afslagen langs uw route weer. Een lijst met naderende kruispunten en afslagen verschijnt aan de rechterkant van het scherm. ZOEKGEBIED De kaartdatabase van het navigatiesysteem is in groepen van landen of gebieden verdeeld. Deze groepen heten zoekgebieden. Bij het instellen van een route moet de bestemming (of het routepunt) in het op dat moment geselecteerde zoekgebied liggen. Voordat u probeert een bestemming of tussenpunt in te stellen, stelt u het juiste zoekgebied als volgt in: 1. Ga naar het hoofdmenu van het navigatiesysteem en selecteer Best. inv. 2. Selecteer pagina 2 van Best. inv. en selecteer daarna Zoekgebied. 3. Blader door de lijst en selecteer de drieletterige code van het gewenste zoekgebied. 4. Selecteer OK. Het menu voor het invoeren van een bestemming verschijnt en het informatievenster geeft het geselecteerde zoekgebied weer. EEN BESTEMMING INSTELLEN Nadat u Akkoord hebt aangeraakt, komt u bij het kaartstartscherm en selecteert u Navigatie. Selecteer Best. inv. in het hoofdmenu van het navigatiesysteem. Ga naar het menu Bestemming, selecteer Adres en voer de plaatsnaam in. Zodra u voldoende letters hebt ingevoerd, raakt u Lijst aan, waarna het systeem de mogelijke plaatsnamen zal laten zien. Gebruik zo nodig de pijlpictogrammen aan de linkerkant van de lijst om omhoog of omlaag te bladeren. Selecteer de door u gewenste plaatsnaam. Voer nu de straatnaam in. Zodra u voldoende letters hebt ingevoerd, raakt u Lijst aan, waarna het systeem de mogelijke straatnamen zal laten zien. Selecteer de door u gewenste straatnaam. Voer nu het huisnummer van het adres in (indien bekend) en raak daarna OK aan om uw selectie te bevestigen. Mocht u het huisnummer niet weten, selecteer dan OK. Het systeem zal nu het midden van de straat als bestemming gebruiken. Op het scherm verschijnt de kaart met de routeinstellingen en de bestemmingsgegevens. 147

148 Navigatiesysteem DE BEGELEIDING STARTEN Nadat u een bestemming hebt geselecteerd, berekent het systeem de route. U kunt nu een van de volgende mogelijkheden selecteren: 3 Routes, Route wijzigen of beginnen met de begeleiding van het navigatiesysteem. Raakt u 3Routes aan, dan verschijnen er drie verschillende routes op de kaart. Het systeem zal de wegen op de kaart in drie verschillende kleuren aangeven om elke route te accentueren. EcoRoute helpt u de meest brandstofefficiënte route te vinden. Een pictogram bestaande uit drie bladeren geeft de meest brandstofefficiënte route aan. Selecteer route 1, 2 of 3 door het betreffende blok aan de rechterkant van de kaart aan te raken. Raak Route wijzigen en vervolgens Routevoork. aan om de route-instellingen te wijzigen. Als een bestemming reeds is ingesteld, raakt u Routepunt aan om een routepunt aan de reis toe te voegen. Nadat u een selectie hebt gemaakt, raakt u OK aan. Opmerking: zodra u een kruispunt nadert, geeft het systeem naast de gesproken instructies bovendien in een detail op de kaart een vergroot beeld van het kruispunt weer. EENVOUDIGE ROUTE Onder Route-opties selecteert u Eenv. route Aan of Uit. Als u Aan selecteert, herberekent Eenv. route de parameters van Route 3 om het volgende te verminderen: Kruispunten Afslagen Afslagen die het verkeer kruisen De prioriteit van smallere wegen Complexe kruispunten en manoeuvres ROUTE LEREN Onder Route-opties selecteert u Route leren Aan of Uit. Als u Aan selecteert en u drie keer op dezelfde manier van de voorgestelde route afwijkt, zal het systeem de afwijkende route onthouden en daarna als de normale route voorstellen. Selecteer Alles verw. om alle geleerde routes te verwijderen en terug te keren naar de standaardinstellingen. SPRAAKBEGELEIDING Als u de spraakbegeleiding in of uit wilt schakelen terwijl de routebegeleiding ingeschakeld blijft, gaat u als volgt te werk: 1. Raak Navigatie aan op het kaartscherm. 2. Raak de schermtoets Spraakbegeleiding aan. De schermtoets is gemarkeerd wanneer de spraakbegeleiding is ingeschakeld. DE ROUTEBEGELEIDING ANNULEREN Om de routebegeleiding te annuleren gaat u als volgt te werk: 1. Raak Navigatie aan op het kaartscherm. 2. Raak de schermtoets Begel. stoppen aan. CATEGORIEËN VOOR SNEL-PVI S SELECTEREN Raak het kaartscherm aan om de toets PVI weer te geven. Raak de toets PVI (punt van interesse) aan. Op het scherm verschijnen zes categorieën, waarvan u er vijf als snelle punten van interesse kunt selecteren. Opmerking: bij een schaalniveau van de kaart van meer dan 1 km (½ mijl) worden de PVIpictogrammen niet weergegeven. Selecteer een categorie voor de snelle punten van interesse, of selecteer Meer om nog meer PVI s te bekijken. Raak OK aan om een selectie te bevestigen. Nu verschijnt het kaartscherm met daarop de PVIpictogrammen. Selecteer de vijf PVI s die u op het scherm wilt zien als snel-pvi s. 148

149 Navigatiesysteem DE STANDAARDWAARDEN VAN HET SYSTEEM HERSTELLEN Als u de standaardinstellingen van het systeem hebt gewijzigd, kunt u in dit menu de oorspronkelijke standaardwaarden herstellen. GEHEUGENPUNTEN Selecteer Opgesl. locaties in het hoofdmenu van het navigatiesysteem. Hiermee kunt u bestemmingen zoals uw werkadres, uw thuisadres, een favoriet restaurant of te vermijden gebieden beheren. In het menu Opgesl. locaties kunt maximaal 400 geheugenpunten opslaan of uw thuisadres toevoegen. Selecteer Geheugenpunten om een opgeslagen locatie toe te voegen. In elk van de submenu s onder Opgesl. locaties kunt u geheugenpunten toevoegen, bewerken of verwijderen. Selecteer Toev. om een geheugenpunt op te slaan. GEGEVENS VAN DE GEHEUGENPUNTEN Raak Info aan om de gegevens van het geselecteerde geheugenpunt weer te geven. De gegevens bevatten het pictogram, de naam, de positie en het telefoonnummer. Als een telefoon is verbonden, kunt u het telefoonnummer bellen door het telefoonpictogram aan te raken. De gegevens van de geheugenpunten kunt u op het scherm Opgesl. locaties wijzigen. POSTCODE Deze functie is niet in alle landen beschikbaar. Voer met het toetsenpaneel de postcode van uw tussenpunt of bestemming in. U dient de postcode nauwkeurig in te voeren, inclusief eventuele spaties of schrijfwijze. Nadat u de postcode hebt ingevoerd, raakt u OK aan. NOODGEVAL Deze functie is niet in alle landen beschikbaar. Raak in het menu Bestemming de schermtoets Noodgeval aan om een lijst met lokale politiebureaus, ziekenhuizen of Regionale Jaguar Centra te laten verschijnen. Raak Naam aan voor een lijst op alfabetische volgorde of Afstand voor een lijst op volgorde van de afstand tot uw voertuig. Raak de naam van de hulpdienst aan om deze als bestemming of routepunt in te stellen. KAART Nadat u de kaart hebt geselecteerd, verschijnt de kaart van het lokale gebied. Versleep de cirkel naar het gebied van uw bestemming of tussenpunt en zoom zo nodig in. U kunt deze locatie als bestemming of tussenpunt opslaan. COÖRDINATEN Als u de coördinaten van uw bestemming weet, kunt u deze op dit scherm invoeren. U dient eerst de breedtegraad helemaal in te voeren, voordat u de coördinaten van de lengtegraad kunt invoeren. Zodra u de coördinaten hebt ingevoerd, raakt u OK aan. Als de door u ingevoerde coördinaten niet in het gebied staan dat door de beschikbare kaarten wordt gedekt, verschijnt er een mededeling. Dit kan ook gebeuren als u de verkeerde coördinaten hebt ingevoerd. VORIGE BESTEMMINGEN OPROEPEN Als u Vorige in het menu selecteert, verschijnt er een lijst met eerder opgeslagen bestemmingen op het scherm. Selecteer uw bestemming door de strook aan te raken. De gegevens verschijnen ter bevestiging op het scherm. Opmerking: vanwege wettelijke voorschriften werkt het bladeren door de lijst tijdens het rijden in sommige markten niet. U kunt alleen de items selecteren die bovenaan de lijst worden afgebeeld. 149

150 Navigatiesysteem SNELWEG Nadat u Snelweg in het menu hebt geselecteerd, voert u de naam of het nummer van de snelweg in en selecteert u vervolgens een op- of afrit. Alle op- en afritten van de geselecteerde snelweg worden weergegeven. Vervolgens worden zowel de geselecteerde snelweg als de geselecteerde afrit weergegeven. De bestemming is nu ingesteld en de route wordt berekend. PUNTEN VAN INTERESSE (PVI) Nadat u Punten van interesse in het menu hebt geselecteerd, raakt u Naam aan om de naam van het PVI in te voeren, bijvoorbeeld Benzine om alle tankstations op de kaart weer te geven, of raakt u Lijst aan om een lijst met alle PVI s weer te geven. Als tweede mogelijkheid kunt u Categorie selecteren om alle PVI-categorieën te bekijken en daar een selectie uit te maken. Gebruik de pijlpictogrammen om naar andere pagina s te gaan. Sommige PVI s zijn in subcategorieën ingedeeld. Gemeenschap wordt bijvoorbeeld als volgt verder onderverdeeld: Congrescentrum Park & recreatiegebied Stadhuis Wijkcentrum Ziekenhuis Opmerking: als het invoeren van een PVI-naam te veel mogelijkheden oplevert, probeer dan eerst een plaatsnaam in te voeren. Als u de naam van het betreffende PVI niet meer weet, probeer dan een PVI-categorie te selecteren. Opmerking: het systeem geeft de PVI-pictogrammen alleen weer tot en met een vergrotingsniveau van 1 km (½ mijl). Zodra u het PVI hebt geselecteerd, wordt de route bepaald. Raak Route wijzigen aan om de routeinstellingen te veranderen of raak OK aan om met het berekenen van de route te beginnen. LOCATIES VAN REGIONALE JAGUAR CENTRA Bijzonderheden over Regionale Jaguar Centra zijn opgeslagen op de harde schijf van het navigatiesysteem als een categorie van punten van interesse (PVI). Het kan voorkomen dat bepaalde Regionale Jaguar Centra zich bevinden op een locatie die niet volledig in kaart is gebracht op de harde schijf. Als u een route naar een van deze centra opvraagt, kan het systeem misschien alleen begeleiding geven tot aan het dichtstbijzijnde stadscentrum. Op het scherm verschijnt in dat geval een waarschuwingsmededeling. Opmerking: als u Regionale Jaguar Centra (of bepaalde andere categorieën, bijvoorbeeld luchthavens) selecteert, verschijnt er een lijst verspreid over alle zoekgebieden. EEN PLAATSNAAM INVOEREN Als u eerst een plaatsnaam invoert, beperkt het systeem de punten van interesse tot die plaats. Raak Plaats aan op het scherm voor het invoeren van de naam van een PVI. Voer de gewenste plaatsnaam in. Raak Lijst aan om de lijst met mogelijke plaatsnamen te laten weergeven. Selecteer de gewenste plaatsnaam. Het scherm voor het invoeren van de naam van een PVI verschijnt opnieuw. Voer de gewenste PVI-naam in. 150

151 Navigatiesysteem CATEGORIEËN EN SUBCATEGORIEËN De PVI-database is verdeeld in een aantal categorieën. Elke hoofdcategorie is verder onderverdeeld in een aantal subcategorieën. Het eerste item in de lijst met restaurantsubcategorieën is Alle restaurants. Hiermee selecteert u alle restaurant-subcategorieën. Om de zoekopdracht te verfijnen raakt u Plaats aan. Hierdoor verschijnt het lettertoetsenpaneel waarmee u de gewenste plaatsnaam kunt invoeren. Als u de database raadpleegt, laat het systeem alleen de punten van interesse in het huidige zoekgebied zien, behalve voor de subcategorieën in de lijst met PVI-categorieën die alle zoekgebieden beslaan. DE SCHERMTOETS LIJST U kunt de toets Lijst gebruiken zodra de ingevoerde letters de mogelijkheden tot een voldoende klein aantal reduceren. U kunt Lijst ook selecteren (indien actief) zonder dat u een PVI-naam invoert. Het systeem geeft alle van toepassing zijnde punten van interesse weer, bijvoorbeeld in een geselecteerde stad of categorie. DE SCHERMTOETS ALLE Als u de schermtoets Alle aanraakt, verschijnt er een lijst met alle PVI-categorieën. LOKALE PVI S OPZOEKEN Hiermee selecteert u de punten van interesse in alle categorieën binnen een straal van 32 km (20 mijl) rondom het voertuig. Raak Lokale PVI-lijst aan. OVERZICHT VAN HET RDS-TMC Het radiodatasysteem-verkeersinformatiekanaal (RDS-TMC) is een functie die verkeersopstoppingen op uw route aankondigt, zoals uitgezonden door radiostations die TMC-informatie uitzenden. Raak de toets TMC in het menu van het navigatiesysteem aan om naar het TMC-menu te gaan. TMC-gebeurtenissen die verder op uw route plaatsvinden kunnen worden weergegeven door de schermtoets Komende geb. aan te raken. Het TMC kan worden ingesteld om alle gebeurtenissen of alleen de belangrijkste gebeurtenissen op de kaart weer te geven, of het kan worden uitgeschakeld. Tijdens het berekenen van de route kan het systeem worden ingesteld op het vermijden van TMCgebeurtenissen op de route. 151

152 Navigatiesysteem WEERGAVE VAN HET RDS-TMC Zodra het systeem een TMC-signaal ontvangt, verschijnt er linksboven op het scherm een groen pictogram. Ontvangt het systeem geen TMC-signaal, dan verschijnt het pictogram met een streep erdoor. Het systeem stelt u op de hoogte van wegwerkzaamheden, een wegversmalling, tegemoetkomend verkeer, ongelukken, slipgevaar, omleidingen, informatie, parkeerinformatie, files of andere gevaren. Het systeem geeft deze verkeersinformatie als volgt: Er verschijnt een pictogram van een TMCsituatie op de kaart op de locatie waar de situatie zich voordoet. Het systeem kan ook tekst weergeven met bijzonderheden over elke verkeerssituatie, die u kunt selecteren door óf het schermpictogram óf de lijst met verkeersinformatie aan te raken. Wanneer het systeem een waarschuwing voor een verkeerssituatie ontvangt, berekent de dynamische routebegeleiding een alternatieve route in plaats van de op dat moment in het navigatiesysteem ingestelde route. Er verschijnt een lijst met verkeerssituaties gesorteerd op straatnaam/afstand op de door u geselecteerde route, zowel hemelsbreed als langs de werkelijke route. De informatie met betrekking tot de opstopping wordt bijgehouden en bijgewerkt, zelfs wanneer u een ander land binnenrijdt. RDS-TMC-PICTOGRAMMEN Het systeem geeft elke verkeerssituatie in uw gebied (die op het TMC wordt uitgezonden) weer als een waarschuwingspictogram op de kaart en er verschijnt mogelijk een waarschuwingsmededeling met wegnummer(s) en de afritten waartussen de opstopping of de verkeerssituatie plaatsvindt. Deze gegevens worden maximaal 30 minuten lang in het systeem opgeslagen. De kleur van het TMC-pictogram verandert om het type en de prioriteit van de TMC-situatie aan te geven. Als zich geen verkeerssituatie of opstopping meer voordoet, of zodra er instructies voor een betere route zijn berekend, verandert de achtergrondkleur van het pictogram weer in de normale kleur. De pictogrammen van de TMC-situaties verschijnen op het kaartscherm van het navigatiesysteem om de locatie en aard van een TMC-situatie aan te geven. De pictogrammen van de TMC-situaties verschijnen altijd op de kaart, zelfs wanneer zich op uw route geen verkeerssituatie voordoet. 152

153 Navigatiesysteem TMC-SITUATIEPICTOGRAMMEN NIVEAU 1 Noodgeval (rode ster) TMC-SITUATIEPICTOGRAMMEN NIVEAU 2 Verkeersopstopping (rood) Rijdende file op beide rijstroken (rode dubbele pijl) Stilstaand verkeer op beide rijstroken (rode dubbele pijl, wijzend naar lijn) U nadert een rijdende file (rode pijl) Ongelukken (roze) Tegemoetkomend verkeer (roze) Wegversmalling (roze) Informatie (gele cirkel) Wegwerkzaamheden (roze) Langzaam rijdend verkeer op beide rijstroken (gele dubbele pijl) Noodgeval (gele ster) Omleiding (geel) Slipgevaar (geel) U nadert langzaam rijdend verkeer (gele pijl) U nadert stilstaand verkeer (rode pijl, wijzend naar lijn) Opmerking: enkele pijlen geven aan dat de verkeerssituatie het verkeer in de richting van de pijl verstoort. Dubbele pijlen geven aan dat beide richtingen worden verstoord. Overig gevaar (geel) Informatie (grijs) Parkeerinformatie (grijs) 153

154 Navigatiesysteem HET TMC GEBRUIKEN Wanneer het systeem een waarschuwing voor een verkeerssituatie ontvangt, berekent de dynamische routebegeleiding een alternatieve route om deze verkeerssituatie te vermijden. Het systeem berekent een nieuwe route voor alle delen van de route. Hebt u echter tussenpunten ingesteld, dan berekent het systeem de route naar het volgende tussenpunt. Als de situatie op de route ernstig is (weg afgesloten) of als de nieuwe route korter dan de huidige is en de huidige niet in de afgelopen vijf minuten opnieuw werd berekend, verschijnt er een mededeling om de nieuwe route te bevestigen. Het dialoogvenster met deze mededeling blijft tien minuten lang op het scherm staan. Als u de nieuwe route niet weigert, gaat het voertuig de nieuwe route volgen. TOPOGRAFISCHE-KAARTGEGEVENS Lees deze overeenkomst aandachtig door alvorens het navigatiesysteem te gebruiken. Dit is een licentieovereenkomst voor het gebruik van de topografische-codepuntgegevens die zijn opgenomen in het navigatiesysteem. Door deze codepuntgegevens te gebruiken, aanvaardt u en stemt u in met alle onderstaande bepalingen en voorwaarden. EIGENDOM De topografische-codepuntgegevens worden door de Ordnance Survey in licentie gegeven met toestemming van Her Majesty s Stationery Office. Het auteursrecht berust bij de Britse Kroon. Alle rechten voorbehouden. LICENTIE De Ordnance Survey verleent u een niet-exclusieve licentie om uw kopie van de topografischecodepuntgegevens voor persoonlijk gebruik aan te wenden, uitsluitend als onderdeel van het navigatiesysteem. U mag de licentie overdragen aan een volgende eigenaar van het voertuig waarin het navigatiesysteem geplaatst is, onder voorwaarde dat de nieuwe eigenaar instemt zich te houden aan alle bepalingen van deze licentie. LICENTIEBEPALINGEN Deze licentiebepalingen zijn onderworpen aan het Engels recht en aan de exclusieve rechtspraak van de Engelse rechtbanken en gerechtshoven. GEBRUIKSBEPERKINGEN De DATABASE mag alleen gebruikt worden in het specifieke systeem waarvoor hij werd aangemaakt. Behalve voor zover expliciet toegestaan onder verplicht toepasselijke wetten, mag u geen grote delen van de inhoud van de DATABASE extraheren of hergebruiken, en mag u geen enkel deel van de DATABASE vermenigvuldigen, kopiëren, wijzigen, aanpassen, vertalen, demonteren, decompileren of ontsleutelen. 154

155 Navigatiesysteem AANSPRAKELIJKHEIDSBEPERKING In de prijs van de DATABASE is geen enkele overweging van veronderstelling van risico voor resulterende, indirecte of onbeperkte directe schade inbegrepen, die in verband met uw gebruik van de DATABASE kunnen ontstaan. In geen geval zal NAVTEQ Corporation of de leverancier van het navigatiesysteem dat gebruik maakt van de DATABASE ( Leverancier ) aansprakelijk gesteld kunnen worden voor enige resulterende, speciale, incidentele of indirecte schade, inclusief (zonder beperkingen) verlies van inkomsten, gegevens of gebruik, dat u of enige derde partij oploopt als gevolg van uw gebruik van de DATABASE, hetzij tijdens een handeling onder contract dan wel een onrechtmatige daad of gebaseerd op een garantie, zelfs als NAVTEQ Corporation of de Leverancier van het navigatiesysteem op de hoogte waren van de mogelijkheid van dergelijke schade. De aansprakelijkheid van NAVTEQ Corporation voor directe schade blijft in elk geval beperkt tot de prijs van uw kopie van de DATABASE. DE UITSLUITING VAN GARANTIE EN DE AANSPRAKELIJKHEIDSBEPERKING, ZOALS OPGENOMEN IN DEZE OVEREENKOMST, VORMEN GEEN AANTASTING VAN EN DOEN GEEN AFBREUK AAN UW WETTELIJK RECHT DAAR WAAR U DE DATABASE HEBT AANGESCHAFT, ANDERS DAN IN DE UITOEFENING VAN EEN ZAAK. Sommige staten en wetten laten het uitsluiten van stilzwijgende garanties niet toe, dus het kan zijn dat de bovenstaande uitsluiting niet voor u geldt. De DATABASE is een weergave van de realiteit zoals die was voordat u de DATABASE verkreeg, en is opgebouwd uit gegevens en informatie van de overheid en andere bronnen, die onjuist of onvolledig kunnen zijn. Door verloop van tijd, gewijzigde omstandigheden of de aard van de bronnen is het daarom mogelijk dat de DATABASE onjuiste of onvolledige gegevens of informatie bevat. De DATABASE bevat geen informatie over onder andere buurtveiligheid; beschikbaarheid of nabijheid van politie; hulp in noodgevallen; bouwwerkzaamheden; weg- en rijstrookafsluitingen; voertuig- en snelheidsbeperkingen; hellingshoek van de weg; beperkingen met betrekking tot de hoogte van of het gewicht toegestaan op bruggen; weg- of verkeersomstandigheden; speciale evenementen; verkeersdrukte of reistijd. NAVTEQ CORPORATION Lees deze overeenkomst aandachtig door alvorens het navigatiesysteem te gebruiken. Dit is een licentieovereenkomst voor uw kopie van de wegenkaartdatabase (de DATABASE ), die oorspronkelijk door NAVTEQ Corporation gemaakt is, en die door het navigatiesysteem gebruikt wordt. Door deze DATABASE te gebruiken, aanvaardt u en stemt u in met alle onderstaande bepalingen en voorwaarden. EIGENDOM De DATABASE en daaraan verbonden auteursrechten en intellectuele eigendom of naburige rechten zijn eigendom van NAVTEQ Corporation of haar licentiegevers. 155

156 Navigatiesysteem LICENTIE NAVTEQ Corporation verleent u een niet-exclusieve licentie om uw kopie van de DATABASE voor persoonlijk of intern zakelijk gebruik aan te wenden. In deze licentie is het recht voor het verlenen van sublicenties niet opgenomen. GEBRUIKSBEPERKINGEN De DATABASE mag alleen gebruikt worden in het specifieke systeem waarvoor hij werd aangemaakt. Behalve voor zover expliciet toegestaan onder verplicht toepasselijke wetten, mag u geen grote delen van de inhoud van de DATABASE extraheren of hergebruiken, en mag u geen enkel deel van de DATABASE vermenigvuldigen, kopiëren, wijzigen, aanpassen, vertalen, demonteren, decompileren of ontsleutelen. OVERDRACHT U mag de DATABASE niet aan derden overdragen, behalve in combinatie met het systeem waarvoor het werd aangemaakt, mits u geen enkele kopie van de DATABASE bewaart, en mits de begunstigde met alle bepalingen en voorwaarden van deze overeenkomst instemt. UITSLUITING VAN GARANTIE NAVTEQ Corporation garandeert of beweert niets, zij het uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend, met betrekking tot het gebruik of de resultaten van het gebruik van de DATABASE over de juistheid, nauwkeurigheid, betrouwbaarheid of anderszins, en sluit elke stilzwijgende garantie van kwaliteit, prestaties, verhandelbaarheid, geschiktheid voor een bepaald doel, of het niet maken van inbreuk op de rechten van derden uit. NAVTEQ Corporation geeft geen garantie dat de DATABASE foutloos is of zal zijn. Geen enkele verbale of schriftelijke door NAVTEQ Corporation, uw leverancier of elke andere persoon gegeven informatie of advies biedt aanspraak op garantie. AANSPRAKELIJKHEIDSBEPERKING NAVTEQ Corporation garandeert of beweert niets, zij het uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend, met betrekking tot het gebruik of de resultaten van het gebruik van de DATABASE over de juistheid, nauwkeurigheid, betrouwbaarheid of anderszins, en sluit elke stilzwijgende garantie van kwaliteit, prestaties, verhandelbaarheid, geschiktheid voor een bepaald doel, of het niet maken van inbreuk op de rechten van derden uit. NAVTEQ Corporation geeft geen garantie dat de DATABASE foutloos is of zal zijn. Geen enkele verbale of schriftelijke door NAVTEQ Corporation, uw leverancier of elke andere persoon gegeven informatie of advies biedt aanspraak op garantie. EINDGEBRUIKERS BIJ OVERHEIDSINSTANTIES Als de DATABASE voor een regio in Noord-Amerika bestemd is en is aangeschaft door of namens de overheid van de Verenigde Staten, of enige andere entiteit die rechten zoekt of toepast die normaal gesproken door de overheid van de Verenigde Staten worden geclaimd, heeft de DATABASE een licentie met beperkte rechten. Het gebruik van de DATABASE is onderhevig aan de beperkingen die in de clausule Rights in Technical Data and Computer Database onder DFARS gespecificeerd zijn, of de equivalente clausule voor niet-militaire organisaties. De fabrikant van de DATABASE voor Noord-Amerika is NAVTEQ Corporation, W. Higgins Road, Suite 400, Rosemont, IIlinois 60018, VS. EUROPESE CONFORMITEITSVERKLARING Hierbij verklaart DENSO CORPORATION dat het toestel DN NS 019 in overeenstemming is met de essentiële eisen en de andere relevante bepalingen van richtlijn 1999/5/EC. 156

157 Bandreparatieset Ban dreparatieset BANDREPARATIESET Als u niet zeker weet hoe u de instructies moet uitvoeren, neemt u contact op met een Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur voordat u aan de reparatie begint. Het kan zijn dat uw voertuig niet is voorzien van een reservewiel. In dat geval treft u in de bergruimte onder het vloerpaneel van de kofferruimte een bandreparatieset aan (behalve wanneer er rijbare lekke banden zijn gemonteerd). De bandreparatieset kan worden gebruikt om één band te repareren en het is essentieel dat u de volgende instructies leest voordat u probeert een band te repareren. De bandreparatieset dicht de meeste lekken af met een maximale diameter van 6 mm (¼ inch). Opmerking: het afdichtmiddel in de bandreparatieset heeft een uiterste houdbaarheidsdatum (vermeld op de afdichtmiddelfles). Zorg dat het afdichtmiddel vóór de uiterste houdbaarheidsdatum wordt vervangen. VEILIGHEIDSINFORMATIE VOOR DE BANDREPARATIESET Sommige bandenschade kan alleen gedeeltelijk of helemaal niet worden gedicht, afhankelijk van de omvang en het type van de schade. Elke afname in de bandenspanning kan de veiligheid van uw voertuig ernstig in gevaar brengen. Gebruik de bandreparatieset niet wanneer de band beschadigd is geraakt nadat er mee is gereden terwijl de band niet voldoende was opgepompt. Gebruik de bandreparatieset alleen om schade op het loopvlak van de band te repareren. Rijd niet sneller dan 80 km/h (50 mijl/h) wanneer er een gerepareerde band op het voertuig is gemonteerd. De maximale afstand die met een gerepareerde band mag worden gereden is 200 km (125 mijl). Wanneer er een gerepareerde band is gemonteerd, moet u voorzichtig rijden en plotseling remmen of plotselinge stuurmanoeuvres vermijden. Gebruik de bandreparatieset alleen voor het voertuig waarbij de set werd geleverd. Gebruik de bandreparatieset niet voor andere doeleinden dan de reparatie van een band. Laat de bandreparatieset nooit zonder toezicht achter wanneer u ermee bezig bent. Gebruik de bandreparatieset alleen bij een temperatuur tussen 30 C en +70 C. Houd kinderen en dieren altijd uit de buurt van de bandreparatieset wanneer u ermee bezig bent. Sta niet direct naast de compressor wanneer deze is ingeschakeld. Controleer de wang van de band voordat u de band oppompt. Als u barsten, schade of vervormingen ziet, moet u de band niet oppompen. Let tijdens het oppompen op de wang van de band. Als er barsten, bobbels of soortgelijke schade of vervormingen zichtbaar worden, schakelt u de compressor uit en laat u de band leeglopen. 157

158 Bandreparatieset OVERZICHT VAN DE BANDREPARATIESET 1. Sticker met de maximumsnelheid: 80 km/h (50 mijl/h) 2. Pompslang voor de band 3. Beschermdop van de pompslang 4. Connector van de pompslang 5. Voedingskabel van de compressor 6. Stekker van de voedingskabel 7. Dop op de aansluiting voor de afdichtmiddelfles (oranje) 8. Aansluiting voor de afdichtmiddelfles 9. Dop van de afdichtmiddelfles 10. Afdichtmiddelfles 11. Bandenspanningsmeter 12. Aan-/uitschakelaar van de compressor (I = aan, 0 = uit) 158

159 Bandreparatieset DE BANDREPARATIESET GEBRUIKEN Voorkom dat het afdichtmiddel de huid raakt, omdat het natuurlijk rubberlatex bevat. Wanneer de bandenspanning niet binnen zeven minuten tot 1,8 bar (180 kpa, 26 psi) komt, kan de band te veel zijn beschadigd. Een tijdelijke reparatie is niet mogelijk. Er mag niet met het voertuig worden gereden totdat de band is vervangen. Zorg voordat u probeert een band te repareren dat het voertuig veilig geparkeerd staat, zo ver mogelijk uit de buurt van voorbijrijdend verkeer. Zorg dat de handrem is aangetrokken en dat de stand P (parkeerstand) is geselecteerd. Probeer geen vreemde voorwerpen, zoals spijkers en schroeven, uit de band te verwijderen. Laat de motor altijd lopen wanneer u de compressor gebruikt, tenzij het voertuig in een afgesloten of slecht geventileerde ruimte staat waardoor er verstikkingsgevaar is. Bedien de compressor niet langer dan tien minuten continu om oververhitting te voorkomen. Opmerking: alle bestuurders en inzittenden van uw voertuig moeten op de hoogte worden gesteld dat er een tijdelijke reparatie is uitgevoerd aan een van de banden van het voertuig. Ze moeten ook op de hoogte zijn van de speciale rijomstandigheden die gelden wanneer er een gerepareerde band is gemonteerd. 159

160 Bandreparatieset REPARATIEPROCEDURE Controleer de wang van de band voordat u de band oppompt. Als er barsten, bobbels of soortgelijke schade zichtbaar is, moet u de band niet proberen op te pompen. Sta niet direct naast de band terwijl de compressor aan het pompen is. Let op de wang van de band. Als u barsten, bobbels of soortgelijke schade ziet, schakelt u de compressor uit en laat u de lucht via het overdrukventiel ontsnappen. U mag de band hierna niet langer gebruiken. 1. Open de bandreparatieset en verwijder de sticker met de maximumsnelheid. Plak de sticker op het dashboard in het gezichtsveld van de bestuurder. Voorkom dat instrumenten of waarschuwingslampjes door de sticker niet meer goed zichtbaar zijn. 2. Rol de voedingskabel van de compressor en de pompslang af. 3. Schroef de oranje dop op de aansluiting voor de afdichtmiddelfles en de afdichtmiddelflesdop los. 4. Schroef de afdichtmiddelfles in de aansluiting (rechtsom) totdat deze goed vast zit. Door de afdichtmiddelfles in de aansluiting te schroeven, wordt de afdichting van de fles doorboord. Nadat de aansluiting geplaatst is, wordt hij door een pal op zijn plaats gehouden, zodat hij niet kan worden verwijderd. 5. Verwijder het ventieldopje van de beschadigde band. 6. Verwijder de beschermdop van de pompslang en sluit de pompslang aan op het bandventiel. Zorg dat de slang goed is vastgeschroefd. 7. Zorg dat de schakelaar van de compressor in de uitstand (0) staat. 8. Steek de stekker van de voedingskabel in de accessoirestekkerdoos. 9. Start de motor, tenzij het voertuig in een nietgeventileerde ruimte staat. 10. Zet de schakelaar van de compressor in de aanstand (I). 11. Pomp de band op tot minimaal 1,9 bar (26 psi) en maximaal 3,5 bar (51 psi). Wanneer u het afdichtmiddel door het ventiel pompt, kan de spanning oplopen tot 6 bar (87 psi). De spanning daalt na ongeveer 30 seconden weer. 12. Schakel tijdens het oppompen de compressor kort uit om de bandenspanning met de meter op de compressor te controleren. Het mag niet langer dan zeven minuten duren om de band op te pompen. Wanneer de band na zeven minuten nog niet de minimale spanning heeft bereikt, mag u de band niet langer gebruiken. 13. Schakel de compressor uit zodra de band is opgepompt. De motor kan ook worden uitgeschakeld nadat de compressor is uitgeschakeld. 14. Haal de stekker uit de accessoirestekkerdoos. 15. Verwijder de pompslang van het ventiel van de band door deze zo snel mogelijk los te schroeven (linksom). 16. Plaats de beschermdop van de pompslang en het ventieldopje van de band terug. 17. Plaats de bandreparatieset (inclusief de fles- en aansluitingsdoppen) weer veilig in het voertuig. U moet de set opnieuw gebruiken om de bandenspanning na ongeveer 3 km (2 mijl) te controleren, dus zorg dat u de set bij de hand houdt. 18. Rijd meteen ongeveer 3 km (2 mijl) met het voertuig, zodat het afdichtmiddel het binnenoppervlak van de band kan bedekken en zo het gat afdicht. 160

161 Bandreparatieset DE BANDENSPANNING NA EEN REPARATIE CONTROLEREN Als u tijdens het rijden met uw voertuig trillingen, abnormaal gedrag van het stuurwiel of geluid opmerkt, moet u de snelheid onmiddellijk verlagen. Rijd bijzonder voorzichtig en met verlaagde snelheid naar de eerste veilige plek om het voertuig te stoppen. Onderzoek de band en controleer de bandenspanning. Als er tekenen van schade of vervorming aan de band zijn of als de bandenspanning minder dan 1,3 bar (19 psi) is, kunt u niet verder rijden. Raadpleeg een bandenreparatiecentrum of uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur voor advies over het vervangen van de band nadat u een bandreparatieset hebt gebruikt. 1. Rijd 3 km (2 mijl) met het voertuig en stop daarna op een veilige plek. Kijk hoe de band eruit ziet. 2. Zorg dat de afdichtmiddelfles in de oorspronkelijke stand staat. 3. Schroef de connector van de pompslang stevig op het ventiel van de band. 4. Lees de bandenspanning van de meter af. 5. Als de spanning van de met afdichtmiddel gevulde band meer dan 1,3 bar (19 psi) is, stelt u de spanning op de juiste waarde in. 6. Zorg dat de schakelaar van de compressor in de uitstand (0) staat en steek de stekker van de voedingskabel in de accessoirestekkerdoos. Start de motor als het voertuig in een goed geventileerde ruimte staat. 7. Schakel de compressor in (I) en pomp de band op tot de juiste bandenspanning. 8. Controleer de bandenspanning door de compressor uit te schakelen en daarna de spanning van de meter af te lezen. 9. Als de bandenspanning te hoog is nadat u de compressor hebt uitgeschakeld, kunt u de vereiste hoeveelheid spanning via het overdrukventiel laten ontsnappen. 10. Zodra de band tot de juiste bandenspanning is opgepompt, schakelt u de compressor uit en haalt u de stekker uit de accessoirestekkerdoos. Het gebruik van het afdichtmiddel in de bandreparatieset kan leiden tot storingsmeldingen en verkeerde waarden van het bewakingssysteem van de bandenspanningen. Gebruik daarom de drukmeter van de bandreparatieset om de bandenspanning van de beschadigde band te controleren en aan te passen. 11. Schroef de connector van de pompslang uit het bandventiel en plaats het ventieldopje en de beschermdop van de pompslang terug. 12. Zorg dat de bandreparatieset weer veilig in het voertuig wordt geplaatst. 13. Rijd naar het dichtstbijzijnde bandenreparatiecentrum of een Regionaal Jaguar Centrum/ erkende reparateur om een andere band te laten monteren. Meld voordat de band wordt verwijderd bij het reparatiecentrum dat de bandreparatieset is gebruikt. 14. Zowel de pompslang als de afdichtmiddelfles moeten worden vervangen wanneer er een nieuwe band is gemonteerd. Alleen afdichtmiddelflessen die helemaal leeg zijn, mogen met het normale huishoudelijke afval worden verwijderd. Een afdichtmiddelfles met daarin nog achtergebleven afdichtmiddel en de pompslang voor de band moeten door een bandenspecialist of uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur worden verwerkt volgens de plaatselijke voorschriften voor afvalverwerking. 161

162 Brandstof en brandstof tanken Brandstof en brandstof tanken VOORZORGSMAATREGELEN U dient het blootstellen van brandstofgassen aan potentiële ontstekingsbronnen te vermijden, aangezien de ontstane brand en explosie ernstig letsel en/of zelfs de dood tot gevolg kunnen hebben. Schakel de motor tijdens het tanken uit, aangezien dit zowel een bron voor uiterst hoge temperaturen als elektrische vonken is. Schakel alle elektronische apparatuur, zoals mobiele telefoons of draagbare cden MP3-spelers, uit. VOERTUIGEN MET EEN BENZINEMOTOR U mag geen loodhoudende benzine, loodvervangingsmiddelen of brandstofadditieven gebruiken. U mag geen reinigingsmiddelen voor het brandstofsysteem gebruiken, tenzij deze door Jaguar zijn goedgekeurd. OCTAANGEHALTE Gebruik benzine met een octaangehalte van minstens 95 RON (Research Octane Number). U kunt benzine met een lager octaangetal gebruiken, maar de motor kan dan gaan pingelen of detoneren. Ernstige detonatie kan het motor-, brandstof- en emissieregelsysteem beschadigen. Opmerking: tijdens het accelereren of wanneer u een helling oprijdt, kan zich af en toe licht pingelen voordoen. Dit is acceptabel. U kunt Super Green Plus 98 RON loodvrije benzine (indien verkrijgbaar) gebruiken als alternatief voor de standaard 95 RON loodvrije benzine. In bepaalde landen is alleen 91 RON-benzine beschikbaar. De in deze landen verkochte voertuigen zijn speciaal afgesteld op het gebruik van deze benzine. ETHANOL Dit voertuig is niet geschikt voor het gebruik van benzine die meer dan 10% ethanol bevat. Gebruik geen E85-brandstoffen (85% ethanol). Het voertuig is niet uitgerust met apparatuur benodigd voor het gebruik van benzine met meer dan 10% ethanol. Bij gebruik van E85-brandstoffen zullen de motor en het brandstofsysteem ernstig beschadigd raken. U kunt benzine met maximaal 10% ethanol (ethylalcohol) gebruiken. Zorg dat het octaangehalte van deze benzine niet lager is dan dat van de aanbevolen loodvrije benzine. De meeste bestuurders zullen geen verschil in rijeigenschappen opmerken met benzine die ethanol bevat. Mocht u dit wel merken, dan moet u weer conventionele loodvrije benzine gaan gebruiken. 162

163 Brandstof en brandstof tanken METHANOL Vermijd zo mogelijk het gebruik van benzine die methanol bevat. Sommige benzine bevat methanol (methyl of methylalcohol). Gebruik geen benzine met methanol die geen medeoplos- en anticorrosiemiddelen voor methanol bevat. Gebruik ook geen benzine die meer dan 10% methanol bevat, zelfs als deze benzine medeoplos- en anticorrosiemiddelen bevat. Schade aan het brandstofsysteem en problemen met de voertuigprestaties die ontstaan na het gebruik van dergelijke benzine zijn niet de verantwoordelijkheid van Jaguar, en worden niet door de garantie gedekt. METHYL TERTIAIRE BUTYLETHER (MTBE) U kunt loodvrije benzine met de zuurstofverbindende stof MTBE gebruiken, op voorwaarde dat de verhouding MTBE tot conventionele brandstof niet groter is dan 15%. MTBE is een op ether gebaseerde verbinding, die afgeleid is van aardolie en die door verschillende raffinadeurs wordt gespecificeerd als dé stof om het octaangehalte van benzine te verbeteren. VOERTUIGEN MET EEN DIESELMOTOR Gebruik geen RME (biodiesel), behalve in geval van merkdieselbrandstof bestaande uit een mengsel met maximaal 5% RME. Jaguar kan op geen enkele manier aansprakelijk worden gesteld voor schade veroorzaakt door RME in concentraties groter dan 5%. Gebruik uitsluitend dieselbrandstof van hoge kwaliteit volgens specificatie EN 590 of gelijkwaardig. De kwaliteit van dieselbrandstof kan uiteenlopen, afhankelijk van uw geografische locatie. Gebruik altijd eersteklas kwaliteit brandstof, of de beste kwaliteit die op uw locatie verkrijgbaar is. Eersteklas brandstof zorgt dat de onderdelen in de motor langer meegaan. Brandstof van mindere kwaliteit bevat een hoger zwavelpercentage en is schadelijk voor de onderdelen in de motor. Bij gebruik van een mindere kwaliteit brandstof kan er licht gekleurde rook uit de uitlaat komen. Opmerking: Jaguars zijn geschikt voor het gebruik van dieselbrandstof met een biodieselgehalte van maximaal 5%, overeenkomstig de Europese norm EN 590. Langdurig gebruik van brandstofadditieven wordt niet aangeraden. Voeg geen paraffine of benzine toe aan dieselbrandstof. Als u per ongeluk de brandstoftank in uw voertuig vult met benzine in plaats van met diesel, mag u niet proberen de motor te starten. Neem onmiddellijk contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. Jaguar Cars aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door het rijden met uw voertuig met benzine of plantaardige olie in plaats van met diesel in de brandstoftank. 163

164 Brandstof en brandstof tanken ZWAVELGEHALTE Als uw voertuig voorzien is van een dieseldeeltjesfilter (DPF), mag het maximale zwavelgehalte niet meer zijn dan 0,005%. Het gebruik van de verkeerde brandstof kan het DPF ernstig beschadigen. In sommige landen kan dieselbrandstof een hoger zwavelgehalte bevatten, hetgeen schade kan toebrengen aan uw voertuig. Neem bij twijfel contact op met een Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur ter plaatse voor advies. WANNEER DE BRANDSTOF GEHEEL OP RAAKT U dient te voorkomen dat de brandstoftank leeg raakt. Mocht de brandstoftank toch helemaal leeg raken, dan hebt u minimaal 4 liter (0,9 gallon) nodig om de motor opnieuw te starten. Laat het voertuig na het tanken minimaal vijf minuten lang staan met het contact ingeschakeld voordat u de motor probeert te starten. Opmerking: als de brandstoftank inderdaad leeg raakt, raden wij u aan om vakbekwaam advies in te winnen. WATER IN DE BRANDSTOF Als de mededeling WATER IN BENZ. op het message centre verschijnt, heeft zich een overmatige hoeveelheid water in de brandstoffilterpot verzameld. Neem zo snel mogelijk contact op met een Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur om het filter te laten aftappen. DIESELMOTOREN Voertuigen met een dieselmotor zijn uitgerust met een systeem dat voorkomt dat de brandstoftank geheel leeg raakt. Nadat een minimumbrandstofpeil is bereikt, treedt het systeem in werking en gaat de motor met een verlaagd vermogen lopen (d.w.z. de motor zal niet goed lopen). Hierna kunt u nog ongeveer 1,6 km (1 mijl) met het voertuig rijden, waarna de motor afslaat. Zo wordt voorkomen dat het brandstofsysteem droog komt te staan en er andere schade aan het voertuig ontstaat. Als de brandstofpeilmeter een laag peil aangeeft of als het waarschuwingslampje gaat branden, dient u zo snel mogelijk bij het eerstvolgende tankstation minstens 4 liter (0,9 gallon) diesel te tanken. Als deze functie voor de beveiliging van het systeem in werking is getreden, dient u eerst diesel te tanken en daarna de volgende procedure uit te voeren: 1. Houd het rempedaal ingetrapt en de start-/ stopknop voor de motor ingedrukt en laat de motor vijf seconden lang aanslaan. 2. Laat de start-/stopknop los. 3. Trap het rempedaal in en druk op de start-/ stopknop om de motor te starten. De motor behoort nu binnen ongeveer vijf seconden te starten. Opmerking: mocht de motor niet starten, zet het contact dan in de comfortfunctie en wacht tien seconden voordat u de procedure vanaf het begin herhaalt. U mag de motor niet langer dan 30 seconden laten aanslaan. 164

165 Brandstof en brandstof tanken BRANDSTOFVULKLEP Sla acht op alle waarschuwingen en aanwijzingen op de sticker aan de binnenkant van de brandstofvulklep. U moet het voertuig met de Smart-sleutel ontgrendelen voordat u de brandstofvulklep kunt openen. 1. Druk kort op de achterrand van de brandstofvulklep (op de aangegeven plaats) om deze te ontgrendelen. 2. Trek de klep open. Op de sticker aan de binnenkant staat de correcte brandstof voor het voertuig vermeld. 3. Draai de brandstofdop linksom om hem te verwijderen. 4. Breng de dop aan op het lipje bovenop de vulkleparm, zoals in de afbeelding. Draai de dop rechtsom vast totdat hij klikt. Als u dit nalaat, kan het motordefectlampje gaan branden. Als het waarschuwingslampje brandt, controleert u of de dop goed vastgedraaid is. U sluit de vulklep door deze dicht te drukken totdat hij dicht zit. Opmerking: de brandstofvulklep wordt pas vergrendeld wanneer u het voertuig centraal vergrendelt. 165

166 Brandstof en brandstof tanken VULNEK Zorg bij het tanken dat alle ruiten, portieren en het zonnedak helemaal dicht zijn, vooral als er jonge kinderen of dieren in het voertuig zitten. Probeer de tank niet helemaal vol te doen. Als het voertuig daarna op een helling, pal in de zon of bij een hoge omgevingstemperatuur wordt geparkeerd, kan de brandstof door uitzetting weglekken. Controleer de informatie op de brandstofpomp zorgvuldig om er zeker van te zijn dat u de juiste brandstof tankt. Mocht u verkeerde brandstof getankt hebben, dan is het uitermate belangrijk dat u eerst vakbekwaam advies inwint voordat u de motor start. Pompen op tankstations slaan automatisch af, waardoor wordt voorkomen dat er brandstof wordt gemorst. Vul de tank totdat het mondstuk de brandstoftoevoer automatisch uitschakelt. Probeer daarna niet de tank verder te vullen. Opmerking: een pomp op een tankstation voor commerciële dieselvoertuigen vult de tank aanzienlijk sneller dan normaal. Door deze hogere vulsnelheid kan de pomp voortijdig uitgeschakeld worden of kan er brandstof weglekken. Wij raden u daarom aan om alleen een standaardpomp voor lichtere voertuigen te gebruiken. BEVEILIGING TEGEN VERKEERDE BRANDSTOF VOOR DIESELMOTOREN Wanneer de beveiliging tegen verkeerde brandstof wordt geactiveerd, kan er brandstof uit de vulnek spuiten. Zodra u het nauwe mondstuk van pompen voor loodvrije benzine helemaal in de vulnek steekt, wordt de beveiliging tegen verkeerde brandstof geactiveerd. Opmerking: deze beveiliging kan ook worden geactiveerd door het mondstuk van sommige jerrycans en door oudere brandstofpompen. Wanneer de beveiliging is geactiveerd, kunt u de gele beveiliging in de vulnek zien zitten. Deze voorkomt dat er brandstof in de tank loopt. Voordat u de juiste brandstof kunt gaan tanken, moet u de beveiliging terugstellen. 166

167 Brandstof en brandstof tanken INHOUD VAN DE BRANDSTOFTANK U dient te vermijden dat u zonder brandstof komt te zitten en u mag nooit met het voertuig rijden terwijl de brandstofpeilmeter aangeeft dat de tank leeg is. Als u gaat tanken terwijl de brandstofmeter aangeeft dat de tank leeg is, kunt u waarschijnlijk niet de hieronder aangegeven hoeveelheid brandstof tanken, omdat er een kleine hoeveelheid brandstof als reserve in de tank achterblijft. Het terugstelgereedschap is op de borgstang van de accu in de kofferruimte geklemd. U kunt de beveiliging tegen verkeerde brandstof als volgt terugstellen: 1. Steek het terugstelgereedschap met de tanden omhoog zo ver mogelijk in de vulnek. 2. Zet de tanden op hun plaats door de bovenkant van het terugstelgereedschap naar beneden te duwen. 3. Trek vervolgens het gereedschap uit de vulnek om de beveiliging terug te stellen. Draai het terugstelgereedschap niet rond wanneer de tanden vast zitten. Opmerking: het gele deel van de beveiliging mag niet langer zichtbaar zijn in de vulnek. Plaats het terugstelgereedschap weer terug op de borgstang van de accu. Totale (bruikbare) inhoud van de brandstoftank: Benzinemotoren Dieselmotoren Vulinhoud (als de brandstofpeilmeter aangeeft dat de tank leeg is) Reserve-inhoud (als de brandstofpeilmeter aangeeft dat de tank leeg is) BRANDSTOFSPECIFICATIE 69,5 liter (15,3 gallon) 68,1 liter (15 gallon) 64 liter (14,1 gallon) 5,5 liter (1,2 gallon) Benzinemotoren Dieselmotoren RON EN

168 Brandstof en brandstof tanken BRANDSTOFVERBRUIK De brandstofverbruikwaarden hieronder zijn berekend met een standaardtestprocedure (de nieuwe EUtestprocedure volgens Richtlijn 99/100/EC), en zijn geproduceerd overeenkomstig de aangepaste richtlijn voor het brandstofverbruik van personenvoertuigen van de Britse regering uit Onder normale omstandigheden kunnen de werkelijke waarden voor het brandstofverbruik van een voertuig afwijken van die behaald in de testprocedure. Dit hangt af van de rijstijl, de weg- en verkeersomstandigheden, milieufactoren en de voertuigbelasting en -toestand. Variant Binnen de bebouwde kom l/100 km (mijl/gallon) Buiten de bebouwde kom l/100 km (mijl/gallon) Gemiddeld l/100 km (mijl/gallon) CO 2 -uitstoot g/km 2.2L I4-dieselmotor 6,6 (42,8) 4,8 (58,9) 5,4 (52,3) L V6-dieselmotor 8,7 (32,5) 5,0 (56,5) 6,3 (44,8) L V6-benzinemotor 15,8 (17,8) 7,5 (37,8) 10,5 (26,8) L V8-benzinemotor 17,3 (16,3) 7,8 (36,4) 11,1 (25,4) 264 zelfaanzuigend 5.0L V8-benzinemotor met supercharger 18,7 (15,1) 8,7 (32,4) 12,5 (22,5) 292 BINNEN DE BEBOUWDE KOM De testcyclus binnen de bebouwde kom wordt uitgevoerd vanaf een koude start en bestaat uit een serie acceleraties, deceleraties en perioden van rijden met constante snelheid en een stationair lopende motor. De maximumsnelheid tijdens deze test bedraagt 50 km/h (30 mijl/h) met een gemiddelde snelheid van 19 km/h (12 mijl/h). BUITEN DE BEBOUWDE KOM De testcyclus buiten de bebouwde kom wordt uitgevoerd direct na de testcyclus binnen de bebouwde kom. Deze test bestaat voor ongeveer de helft uit rijden met constante snelheid en voor het overige gedeelte uit een aantal acceleraties, deceleraties en een stationair lopende motor. De maximumsnelheid tijdens deze test bedraagt 120 km/h (75 mijl/h) met een gemiddelde snelheid van 63 km/h (39 mijl/h). De test wordt uitgevoerd over een afstand van 7 km (4,3 mijl). GEMIDDELD Het gemiddelde cijfer is het gemiddelde van de testresultaten voor binnen en buiten de bebouwde kom, met een vermenigvuldigingsfactor om rekening te houden met de verschillende afstanden die bij de twee tests zijn afgelegd. Raadpleeg voor aanvullende informatie over waarden voor brandstofverbruik en uitlaatgasemissie de website van de Vehicle Certification Agency (VCA) op 168

169 Onderhoud Onderhoud AANPASSINGEN VOOR GEHANDICAPTE INZITTENDEN Als u het voertuig voor gehandicapte inzittenden wilt aanpassen, dient u eerst contact op te nemen met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. ONDERDELEN EN ACCESSOIRES Monteer geen onderdelen en accessoires die niet zijn goedgekeurd en voer geen niet-goedgekeurde wijzigingen of modificaties aan het voertuig uit. Uw voertuig is niet geschikt voor het gebruik van een imperiaal. Monteer geen imperiaal op het dak van het voertuig. Hierdoor kan schade worden veroorzaakt. AIRBAGS De onderdelen van de airbags zijn gevoelig voor elektrische of fysieke storingen, die het systeem gemakkelijk kunnen beschadigen en het per ongeluk opblazen van airbags of het defect raken van de airbagmodule tot gevolg kunnen hebben. Vraag om het defect raken van de airbags te voorkomen bij uw Regionaal Jaguar Centrum/ erkende reparateur altijd eerst om advies voordat u een van de onderstaande items monteert: Elektronische apparatuur, zoals een mobiele telefoon, een tweewegradio of een geluidsinstallatie Accessoires aan de voorkant van het voertuig Aanpassingen aan de voorkant van het voertuig Aanpassingen waarbij u bedrading of een onderdeel in de buurt van de onderdelen van de airbags moet verwijderen of repareren, inclusief het stuurwiel, de stuurkolom en het instrumenten- of dashboardpaneel Aanpassingen aan het dashboardpaneel of het stuurwiel 169

170 Onderhoud ANTIDIEFSTALSYSTEEM U mag geen wijzigingen of toevoegingen uitvoeren aan het antidiefstalsysteem. Als gevolg van dergelijke wijzigingen kan het systeem defect raken. ONDERHOUD DOOR DE EIGENAAR U moet aanzienlijke of plotselinge dalingen in vloeistofpeilen of ongelijke bandenslijtage direct bij een vakbekwame monteur melden. Naast de regelmatige onderhoudsbeurten en inspecties dient u een aantal eenvoudige controles wat vaker uit te voeren. Deze controles kunnen worden uitgevoerd door de eigenaar en advies hierover staat vermeld op de hierna volgende pagina s. DAGELIJKSE CONTROLES De werking van de verlichting, claxon, richtingaanwijzers, ruitenwissers, ruitensproeiers en waarschuwingslampjes De werking van de veiligheidsgordels en de remmen Kijk of er vloeistoffensporen onder het voertuig zijn, die mogelijk op een lek kunnen wijzen. Condensatiedruppels vanuit de airconditioning zijn normaal. WEKELIJKSE CONTROLES Motoroliepeil Koelvloeistofpeil Remvloeistofpeil Stuurbekrachtigingsvloeistofpeil Ruitensproeiervloeistofpeil Bandenspanningen en de staat van de banden De werking van de airconditioning Opmerking: als u lang met hoge snelheden met het voertuig rijdt, dient u het motoroliepeil vaker te controleren. DIESELDEELTJESFILTER (DPF) Voertuigen met een dieselmotor die zijn uitgerust met een dieseldeeltjesfilter hebben een efficiënter emissieregelsysteem. De deeltjes in de uitlaatgassen worden tijdens normaal rijden verzameld in het filter. Als een mededeling in verband met het DPF verschijnt, is het noodzakelijk dat het filter een regeneratiecyclus doorloopt om zichzelf te reinigen. Hiervoor is het noodzakelijk dat de motor de normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt. Na ongeveer iedere 300 tot 900 km (190 tot 560 mijl) wordt automatisch een regeneratie uitgevoerd, afhankelijk van de rijomstandigheden. De regeneratie duurt normaal gesproken tien tot 20 minuten en wordt automatisch aangevraagd door de motorregelmodule wanneer u gelijkmatig rijdt met een snelheid tussen 40 mijl/h en 70 mijl/h. Het is mogelijk dat de regeneratiecyclus wordt uitgevoerd bij een lagere snelheid. Bij een gemiddelde snelheid van 50 km/h (30 mijl/h) duurt het iets langer. 170

171 Onderhoud KORTE AFSTANDEN AFLEGGEN OF IN KOUD WEER RIJDEN Als u regelmatig korte afstanden aflegt of in koud weer met het voertuig rijdt, bereikt de motor de normale bedrijfstemperatuur mogelijk niet. Dit betekent dat het dieseldeeltjesfilter niet wordt geregenereerd en het filter niet efficiënt wordt gereinigd. Wanneer het filter er aan toe is om geregenereerd te worden, maar de huidige rijstijl daarvoor niet geschikt is, gaat een waarschuwingsdriehoek branden op het instrumentenpaneel en verschijnt de mededeling DPF VOL ZIE HANDBOEK op het message centre. Dit geeft geen storing van het voertuig aan en u hoeft normaal gesproken niet de hulp in te roepen van een Regionaal Jaguar Centrum. Start de regeneratie van het filter door met het voertuig te gaan rijden, bij voorkeur op een hoofd- of autosnelweg. U dient vervolgens ongeveer 20 minuten of langer met het voertuig te rijden. De waarschuwingsmededeling verdwijnt automatisch zodra de regeneratie is voltooid. Opmerking: tijdens de regeneratie kunt u een geringe toename van het brandstofverbruik opmerken. ZWARE RIJOMSTANDIGHEDEN Als u het voertuig gebruikt onder zware rijomstandigheden, moet u vaker aandacht aan de onderhoudsvereisten besteden. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor meer informatie of neem voor advies contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. VEILIGHEID IN DE GARAGE Als u net met het voertuig hebt gereden, mag u de onderdelen van het uitlaat- en koelsysteem niet aanraken totdat de motor is afgekoeld. U mag de motor nooit in een ongeventileerde ruimte laten lopen. U mag geen werkzaamheden onder het voertuig uitvoeren wanneer het voertuig alleen door een krik wordt ondersteund. Blijf met uw handen en kleding uit de buurt van de aandrijfriemen, poelies en ventilatoren. Sommige ventilatoren kunnen blijven draaien nadat de motor is afgeslagen. Voordat u werkzaamheden in de motorruimte gaat uitvoeren, dient u eerst alle metalen armbanden en sieraden af te doen. Wanneer de motor loopt of het contact is ingeschakeld, mag u geen elektrische kabels of onderdelen aanraken. Zorg dat gereedschap of metalen onderdelen van het voertuig geen contact maken met de accukabels of -klemmen. BRANDSTOFSYSTEEM Onder geen enkele voorwaarde mag een deel van het brandstofsysteem worden gedemonteerd of vervangen door iemand die geen vakbekwame monteur is. Zorg dat vonken en open vuur niet in de buurt van de motorruimte kunnen komen. Draag beschermende kleding, inclusief, indien praktisch mogelijk, handschoenen gemaakt van ondoordringbaar materiaal. 171

172 Onderhoud GEBRUIKTE MOTOROLIE Langdurig contact met motorolie kan ernstige huidaandoeningen veroorzaken, waaronder dermatitis en huidkanker. Na contact dient u uw handen altijd grondig te wassen. DE MOTORKAP OPENEN Probeer niet om de motorkap te openen nadat het voetgangerbeschermingssysteem in werking is getreden. DE MOTORKAP SLUITEN U mag niet met het voertuig rijden terwijl de motorkap alleen met de veiligheidsvergrendeling vast zit. 1. Laat de motorkap zakken totdat de veiligheidsvergrendeling ingrijpt. Druk de motorkap met beide handen omlaag totdat de vergrendeling hoorbaar vastklikt. 2. Controleer of beide vergrendelingen volkomen vergrendeld zijn door de voorkant van de motorkap aan beide kanten omhoog te trekken. U mag daarbij geen enkele speling voelen. 1. Trek aan de motorkaphendel in de beenruimte aan de linkerkant. 2. Duw tegen de veiligheidsvergrendeling in het midden onder de voorrand van de motorkap en zet de motorkap omhoog. 172

173 Onderhoud OVERZICHT VAN DE MOTORRUIMTE Dieselmotoren 1. Ruitensproeiervloeistof 2. Remvloeistof: A. Voertuigen met het stuur rechts B. Voertuigen met het stuur links 3. Motorolie (V6-motor) 4. Motorolie (I4-motor) 5. Stuurbekrachtigingsvloeistof (I4-motor) 6. Koelvloeistof (I4-motor) 7. Koelvloeistof (V6-motor) 8. Stuurbekrachtigingsvloeistof (V6-motor) U mag niet met het voertuig rijden als de kans bestaat dat er gelekte vloeistof op een heet oppervlak, zoals de uitlaat, terecht komt. 173

174 Onderhoud Benzinemotoren 1. Ruitensproeiervloeistof 2. Remvloeistof: A. Voertuigen met het stuur rechts B. Voertuigen met het stuur links 3. Motorolie (V6-motor) 4. Motorolie (V8-motor) 5. Koelvloeistof (V8-motor) 6. Stuurbekrachtigingsvloeistof: A. V8-motor B. V6-motor 7. Motoroliepeilstok (V6-motor) 8. Koelvloeistof (V6-motor) U mag niet met het voertuig rijden als de kans bestaat dat er gelekte vloeistof op een heet oppervlak, zoals de uitlaat, terecht komt. 174

175 Onderhoud VERSTOPTE RUITENSPROEIERS VERHELPEN Gebruik de ruitensproeiers niet tijdens het afstellen. De ruitensproeiervloeistof kan irritatie aan huid en ogen veroorzaken. Lees altijd de aanwijzingen van de fabrikant van de ruitensproeiervloeistof en volg deze op. Als een ruitensproeier verstopt raakt, steekt u een dun stukje draad in de ruitensproeier om de verstopping te verhelpen. Vergeet niet om de draad helemaal te verwijderen nadat u de verstopping hebt verholpen. VERLICHTINGSDEFECTEN Koplampen: De koplampen zijn HID (High Illumination Density)-xenonlampen. U mag het vervangen of onderhouden van xenonlampen alleen door vakbekwame monteurs laten uitvoeren. Voor het ontsteken van xenonlampen is een hoge spanning nodig. Xenonlampen werken bij zeer hoge temperaturen. Zorg dat de lampen zijn afgekoeld voordat u ze probeert aan te raken. Gebruikte xenonlampen bevatten kwik, wat gevaarlijk is en schadelijk voor de gezondheid kan zijn. Alle overige lampen in de koplamp zijn LEDlampen en mogen alleen door een Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur worden vervangen. Vraag over het op de juiste manier weggooien van xenonlampen advies bij uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur of uw plaatselijke autoriteiten. Stadslichten, zijrichtingaanwijzers en achterlichten: Deze lampen zijn LED-lampen en mogen alleen door een Regionaal Jaguar Centrum/ erkende reparateur worden vervangen. 175

176 Onderhoud DE GLOEILAMPJES VAN DE KENTEKENPLAATVERLICHTING VERVANGEN U dient de gloeilampjes altijd te vervangen door lampen van het juiste type en volgens de juiste specificatie. Neem bij twijfel contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/ erkende reparateur voor advies. Zorg voordat u een gloeilampje probeert te vervangen eerst dat zowel de betreffende lamp als het contact zijn uitgeschakeld. Als u dit nalaat, kan dit schade aan het elektrische systeem van het voertuig veroorzaken. De kentekenplaatverlichting bestaat uit twee W5Wgloeilampjes van 5 Watt. Een gloeilampje vervangen: 1. Steek een kleine platte schroevendraaier in de inkeping (raadpleeg de afbeelding), wip de zijkant van de lamp los en verwijder hem in zijn geheel. 2. Draai de lamphouder 90 graden linksom, zodat het gloeilampje toegankelijk is. 3. Trek het gloeilampje uit de lamphouder. 176

177 Onderhoud HET ZONNEDAK OPNIEUW INSTELLEN Als de accu losgekoppeld is geweest of de voeding werd onderbroken terwijl het zonnedak gedeeltelijk open stond, moet u het zonnedak opnieuw instellen. Zodra de voeding is hersteld, kunt u het zonnedak als volgt opnieuw instellen: 1. Schakel het contact in. 2. Druk op de voorkant van de zonnedakschakelaar, zodat het zonnedak in de opengekantelde stand komt, en laat de schakelaar los. 3. Druk op de voorkant van de zonnedakschakelaar en houd de schakelaar 30 seconden lang ingedrukt. 4. Na 30 seconden zal het zonnedak in beweging komen. Houd de voorkant van de schakelaar ingedrukt totdat het zonnedak geheel is geopend en daarna geheel is gesloten. 5. Zodra deze cyclus is voltooid en het zonnedak is gestopt met bewegen, laat u de schakelaar los. Het zonnedak is nu weer normaal te gebruiken. DE RUITBEDIENING OPNIEUW INSTELLEN Als de accu losgekoppeld is geweest, ontladen is geraakt of de voeding werd onderbroken, moet u de ruitbediening opnieuw instellen. Zodra de voeding is hersteld, kunt u de ruiten als volgt opnieuw instellen: 1. Sluit de ruit volledig. 2. Laat de schakelaar los, trek hem vervolgens omhoog naar de sluitstand en houd de schakelaar twee seconden lang omhoog getrokken. 3. Open de ruit volledig. 4. Laat de schakelaar los, druk hem vervolgens omlaag naar de openstand en houd de schakelaar twee seconden lang ingedrukt. 5. Trek de schakelaar omhoog en laat hem los om de comfortbediening te activeren. 6. Herhaal de procedure voor elke ruit. WAARSCHUWINGSDRIEHOEK De waarschuwingsdriehoek is ondergebracht in de kofferruimte en is bevestigd aan een sjorpunt. EHBO-KISTJE Als het voertuig is uitgerust met een EHBO-kistje, is dit bevestigd aan de zijkant van de kofferruimte. BRANDBLUSAPPARAAT Als het voertuig is uitgerust met een brandblusapparaat, is dit ondergebracht in de kofferruimte of bevestigd aan de voorpassagiersstoel. LICHTE LAKWERKSCHADE BIJWERKEN U dient de lak regelmatig op schade te controleren. Steenslag, barsten of diepe krassen in de lak of de carrosserie dient u onmiddellijk bij te werken. Kaal metaal zal snel corroderen. Als u dit niet behandelt, kan dit dure reparaties tot gevolg hebben. LICHTMETALEN VELGEN SCHOONMAKEN Gebruik alleen goedgekeurde reinigingsmiddelen voor wielen. DE BUITENKANT SCHOONMAKEN Sommige hogedrukreinigingssystemen zijn zo krachtig dat ze de afdichtingen van portieren en ruiten kunnen binnendringen en sierstrippen en portiersloten kunnen beschadigen. Richt de waterstraal nooit direct op luchtinlaten van de motor en verwarmingen, carrosserieafdichtingen of andere onderdelen die beschadigd kunnen raken. U mag nooit reinigingsmiddelen gebruiken die niet voor toepassing bij voertuigen zijn goedgekeurd. Wij raden u aan om een korte rit te maken met het voertuig om de remmen te laten drogen nadat u de buitenkant van het voertuig hebt schoongemaakt (met name met een hogedrukreinigingssysteem). 177

178 Onderhoud HET LAKWERK SCHOONMAKEN Corrosieve stoffen kunnen de lak van het voertuig beschadigen. U dient dergelijke stoffen zo snel mogelijk te verwijderen om schade aan de lak van het voertuig te voorkomen. EEN AUTOMATISCHE WASSTRAAT GEBRUIKEN Wij raden het gebruik van een commerciële automatische wasstraat met wassproeiers en elektrisch bediende schoonmaakborstels af. SCHOONMAKEN ONDER DE MOTORKAP Gebruik geen hogedrukreinigingssysteem of stoomreiniger in de motorruimte. Zorg dat het remvloeistofreservoir te allen tijde droog blijft. Gebruik alleen een schone en droge doek om de dop en het remvloeistofreservoir schoon te maken. GLASOPPERVLAKKEN SCHOONMAKEN Maak de achterruit met een zachte doek schoon om beschadiging van het verwarmingselement te voorkomen. U mag het glas niet schoonkrabben of met een vloeibaar schuurmiddel schoonmaken. Met name het spiegelglas is gevoelig voor beschadigingen. Maak het met een sopje schoon. Gebruik voor het verwijderen van ijs geen schuurmiddelen of metalen ijskrabbers. Om beschadiging van de beschermende coating te voorkomen mag u alleen de binnenkant van het zonnedak schoonmaken. Gebruik hiervoor een zachte doek. U mag het glas niet schoonkrabben of met een vloeibaar schuurmiddel schoonmaken. DE ACHTERRUIT SCHOONMAKEN Om bij het schoonmaken van de binnenkant van de achterruit beschadiging van de verwarmingselementen te voorkomen mag u alleen een vochtige doek of zeem gebruiken. Gebruik geen oplosmiddelen of scherpe voorwerpen om het glas schoon te maken. DE WINDGELEIDER VAN HET ZONNEDAK SCHOONMAKEN Maak de windgeleider geregeld schoon met een licht zeepsopje of voertuigshampoo. Ondersteun de onderkant van de geleider met een zachte doek en wrijf hem voorzichtig schoon met een zachte borstel. VET EN TEER VERWIJDEREN Verwijder vet of teer met teeroplosmiddel van Jaguar (Jaguar Tar Remover) of spiritus (alcohol). Terpentine is ook effectief, maar u mag dit niet op rubber gebruiken, vooral niet op ruitenwisserbladen. Na het gebruik van spiritus of terpentine moet u het betreffende oppervlak direct afspoelen met een sopje om alle resten te verwijderen. OPPOETSEN U mag op de glanzende delen op het voertuig geen chroompoetsmiddel of andere schurende reinigingsmiddelen gebruiken. Wij raden u aan om het voertuig regelmatig met een lakpoetsmiddel van Jaguar (Jaguar Polish) en een poetsdoek op te poetsen. DE BINNENKANT SCHOONMAKEN U mag het middengedeelte van het stuurwiel en andere plaatsen waar airbags zijn ondergebracht alleen lichtjes met een vochtige doek, warm water en een zeep zonder reinigingsmiddelen schoonmaken. 178

179 Onderhoud LEREN BEKLEDING Om het indringen van vuil en vlekken te voorkomen dient u de bekleding van de stoelen regelmatig te controleren en om de één tot twee maanden als volgt schoon te maken: Veeg de fijne stofdeeltjes met een kleurloze, schone en vochtige doek van de stoeloppervlakken. Gebruik telkens een schoon gedeelte van de doek om te voorkomen dat u het leren oppervlak schuurt. Maak de bekleding niet te nat. Mocht dit niet voldoende zijn, dan dient u een doek te gebruiken die vochtig is gemaakt met een warm sopje en daarna is uitgewrongen. Gebruik alleen een milde, niet-bijtende zeep. Gebruik leerreiniger van Jaguar (Jaguar Leather Cleaner) voor zeer vuile plekken. Droog het leer af en wrijf het op met een schone, zachte doek die u regelmatig dient te verdraaien om een schoon oppervlak te verkrijgen. Gebruik de leerreiniger van Jaguar diverse keren per jaar, zodat de bekleding er goed blijft uitzien en soepel blijft. De vochtinbrengende reiniger verzorgt de leren bekleding en helpt de buitenste beschermlaag tegen stof en andere substanties op te bouwen. Gebruik geen oplosmiddelen. Gebruik geen reinigingsmiddelen, meubelwas of huishoudreinigers. Alhoewel deze producten in eerste instantie een indrukwekkend resultaat kunnen geven, zal het gebruik ervan het leer snel aantasten en de garantie teniet doen. Jaguar beveelt een basispakket met producten aan dat speciaal voor het leertype in uw voertuig is geselecteerd. Donkere kleding kan net als andere bekledingsproducten vlekken op leren stoelen veroorzaken. Scherpe voorwerpen zoals riemen, een ritssluiting, noppen enz. kunnen permanente krassen op het leren oppervlak achterlaten. Tenzij u bijvoorbeeld gemorste thee, koffie of inkt onmiddellijk verwijdert, kunnen er permanente vlekken achterblijven. Als u uw voertuig door een autoverzorgingsbedrijf laat schoonmaken, dient u te zorgen dat de betreffende firma op de hoogte is van deze instructies en ze nauwkeurig opvolgt. 179

180 Onderhoud STOFFEN BEKLEDING SCHOONMAKEN Gebruik nooit zeep, ammoniak, bleekmiddel of andere reinigingsmiddelen die bestemd zijn voor harde oppervlakken. Gebruik geen reinigingsmiddelen voor bekleding op elektrische apparatuur, zoals de bedieningselementen op het dashboard. Zorg dat er bij het schoonmaken rondom elektrische onderdelen, zoals bedieningselementen, geen vloeistoffen in eventuele tussenruimten rondom onderdelen of tussen panelen en bekleding kunnen komen. Gebruik bekledingsreiniger van Jaguar (Jaguar Upholstery Cleaner), waarbij u de aanwijzingen nauwkeurig volgt. Maak de bekleding niet te nat. VLEKKEN VERWIJDEREN U kunt de meeste vlekken in wollen bekleding verwijderen als u ze meteen behandelt en de vlekken niet de kans geeft om in te trekken. U kunt de meeste vlekken behandelen met een van de drie volgende reinigingsvloeistoffen: bekledingsreiniger van Jaguar, een product voor chemische reiniging of schoon water. Volg de aanwijzingen op de verpakking. INSTRUMENTENPANEEL, KLOK EN GELUIDSAPPARATUUR Gebruik voor het schoonmaken van het instrumentenpaneel, de klok en de geluidsapparatuur een zachte droge doek. U mag geen reinigingsvloeistoffen of spuitbussen gebruiken. TOUCH SCREEN Gebruik geen schurende reinigingsmiddelen op het touch screen. Neem voor informatie over goedgekeurde reinigingsmiddelen contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. VLOERBEDEKKING EN MATTEN U kunt strepen en vlekken verwijderen door er lichtjes overheen te wrijven met een licht sopje van warm water. Bij hardnekkige vlekken kunt u een normaal reinigingsmiddel voor vloerbedekking gebruiken. VEILIGHEIDSGORDELS Zorg dat er geen water, reinigingsmiddelen of stukjes bekledingsstof in het mechanisme van de veiligheidsgordel komen. Stoffen die het mechanisme binnendringen kunnen bij een botsing de prestaties van de veiligheidsgordel nadelig beïnvloeden. Trek de veiligheidsgordels helemaal naar buiten, waarna u de gordels met een warm sopje zonder reinigingsmiddelen schoonmaakt. Laat de veiligheidsgordels op een natuurlijke manier drogen terwijl ze helemaal zijn uitgetrokken. Laat de veiligheidsgordels pas oprollen als ze helemaal droog zijn. Opmerking: maak tijdens het schoonmaken van de veiligheidsgordel van de gelegenheid gebruik om de riem op schade en slijtage te controleren. U dient alle slijtage en schade bij een Regionaal Jaguar Centrum/ erkende reparateur te melden en te laten herstellen. AIRBAGAFDEKKINGEN U mag airbagafdekkingen alleen schoonmaken met een iets vochtig gemaakte doek en een geringe hoeveelheid bekledingsreiniger. Stoffen die het mechanisme binnendringen kunnen bij een botsing de prestaties van de airbags nadelig beïnvloeden. 180

181 Vloeistofpeilcontroles Vloeistofpeilcontroles MOTOROLIEPEILCONTROLE Controleer de motorolie iedere week. Indien er sprake is van een duidelijke of plotselinge daling van het oliepeil dient u vakbekwaam advies in te winnen. Als de mededeling MOTOROLIEDRUK TE LAAG verschijnt, dient u de motor zo snel mogelijk uit te schakelen zodra u dit veilig kunt doen en vakbekwaam advies in te winnen. U mag de motor niet starten totdat het probleem verholpen is. Zorg dat het voertuig op een vlakke ondergrond staat voordat u het motoroliepeil controleert. Alle motoren, behalve V6-benzinemotor Zorg voor het volgende: De motorolie is op bedrijfstemperatuur (de olie is heet). De motor is tien minuten uitgeschakeld geweest (het systeem geeft pas een nauwkeurige waarde wanneer het oliepeil is gestabiliseerd). U kunt het oliepeil dan als volgt controleren: 1. Schakel het contact in (maar start de motor niet). 2. Selecteer de stand P (parkeerstand). 3. Druk herhaaldelijk op de TRIP-knop (op het uiteinde van de stuurkolomhendel voor de verlichting) totdat het oliekanpictogram, het huidige oliepeil en het bijvuladvies als volgt op het message centre worden weergegeven: A. Olie op het aanbevolen peil. Bijvullen niet nodig. B. Vul 0,5 liter (0,9 pint) olie bij. C. Vul 1 liter (1,8 pint) olie bij. D. Oliepeil boven het maximumpeil voor veilig rijden. Rijd niet met het voertuig. Win vakbekwaam advies in. E. Oliepeil onder het minimumpeil voor veilig rijden. Vul 1,5 liter (2,6 pint) olie bij en controleer het peil opnieuw. F. Het oliepeil wordt gestabiliseerd en is niet beschikbaar. Wacht tien minuten en kijk vervolgens nogmaals naar de oliepeilweergave. Als tevens de mededeling OLIEPEILCONTROLE DEFECT verschijnt, dient u vakbekwaam advies in te winnen. 181

182 Vloeistofpeilcontroles V6-benzinemotor Opmerking: mocht u het oliepeil moeten controleren wanneer de motor heet is, dan schakelt u de motor uit en laat u het voertuig vijf minuten lang stil staan, zodat de olie naar het carter kan stromen. U mag de motor niet starten. 1. Verwijder de peilstok en veeg het blad schoon met een pluisvrije doek. 2. Steek de peilstok helemaal in de houder en trek hem opnieuw uit om het oliepeil te controleren. Het oliepeil mag nooit dalen tot onder het onderste merkteken of inkeping op de peilstok. Als algemene richtlijn geldt: Als het peil dichter bij het bovenste merkteken of inkeping staat dan het onderste, hoeft er geen olie te worden bijgevuld. Als het peil dichter bij het onderste merkteken of inkeping staat dan het bovenste, moet er een halve liter olie (een pint) worden bijgevuld. Als het peil onder het onderste merkteken of inkeping staat, moet er één liter olie (twee pints) worden bijgevuld en moet het oliepeil na vijf minuten opnieuw worden gecontroleerd. MOTOROLIESPECIFICATIE Oliën van lage kwaliteit of verouderde oliën bieden niet de bescherming die voor moderne motoren met hoge prestaties vereist is. Gebruik van een oliesoort die niet aan de vereiste specificatie voldoet kan overmatige slijtage van de motor, slik- en neerslagophoping en grotere vervuiling veroorzaken. Tevens kan hierdoor de motor defect raken. Bij schade door het gebruik van nietgoedgekeurde motorolie kan de voertuiggarantie teniet worden gedaan. Voeg geen additieven aan de olie toe, aangezien dit de motor kan beschadigen. Gebruik alleen de voorgeschreven smeermiddelen. Modelvariant Specificatie V6-benzinemotor V8-benzinemotor Dieselmotoren V6-benzinemotor voor Japan V8-benzinemotor voor Japan Motorolie met een viscositeit van SAE 5W 30 die voldoet aan de specificatie WSS M2C913 C van Jaguar verdient de voorkeur. Olie die voldoet aan de specificatie ACEA A1/B1 of ACEA A3/B3 mag ook worden gebruikt. Uitsluitend motorolie met een viscositeit van SAE 5W 20 die voldoet aan de specificatie WSS M2C925 A van Jaguar. Uitsluitend motorolie met een viscositeit van SAE 5W 30 die voldoet aan de specificatie WSS M2C934 B van Jaguar. Motorolie met een viscositeit van SAE 5W 30 die voldoet aan de specificatie ILSAC GF 4 met API SM verdient de voorkeur. Olie die voldoet aan de specificatie ILSAC GF 3 API SL mag ook worden gebruikt. Uitsluitend motorolie met een viscositeit van SAE 5W 20 die voldoet aan de specificatie WSS M2C925 A van Jaguar. 182

183 Vloeistofpeilcontroles Jaguar beveelt aan: OLIE BIJVULLEN Als u te veel olie in de motor doet, kunt u de motor ernstig beschadigen. 1. Schroef de olievuldop los. 2. Vul de benodigde hoeveelheid olie bij, zoals aangegeven op het message centre. 3. Wacht vijf minuten totdat het oliepeil zich heeft gestabiliseerd en controleer het peil opnieuw. Het is van groot belang om olie met de correcte specificatie te gebruiken en te controleren of deze geschikt is voor de klimatologische omstandigheden waarin het voertuig wordt gebruikt. MOTOROLIEVERBRUIK Het is normaal dat de motor een bepaalde hoeveelheid olie verbruikt. Het verbruik is afhankelijk van de volgende factoren: De kwaliteit en viscositeit van de olie Klimaatomstandigheden Het toerental waarop de motor werkt De toestand van de weg U moet rekening houden met een verbruik dat hoger is dan normaal als de motor nieuw is en als u na het inrijden met hoge snelheid rijdt. KOELVLOEISTOFPEILCONTROLE Als u de motor zonder koelvloeistof laat lopen, zal dit de motor ernstig beschadigen. Bij aanhoudend koelvloeistofverlies dient u onmiddellijk vakbekwaam advies in te winnen. U moet het koelvloeistofpeil in het expansiereservoir ten minste wekelijks controleren (vaker als u grote afstanden aflegt of onder ongunstige rijomstandigheden). Controleer het peil alleen terwijl de motor koud is. Het koelvloeistofpeil moet tussen de peilmerktekens staan (raadpleeg de afbeeldingen). Dieselmotoren Benzinemotoren 183

184 Vloeistofpeilcontroles Als de mededeling KOELVLOEISTOFPEIL LAAG op het message centre verschijnt, zet u het voertuig stil zodra u dit veilig kunt doen en vult u het koelvloeistofreservoir bij met het voorgeschreven mengsel van antivries/water. Als de mededeling MOTOR OVERVERHIT op het message centre verschijnt, stopt u met rijden en laat u de motor vijf minuten lang stationair lopen. Laat de motor daarna tien minuten lang uitgeschakeld. Start de motor. Als de mededeling niet opnieuw verschijnt, vervolgt u de reis, waarbij u snel accelereren vermijdt. Win zo snel mogelijk vakbekwaam advies in. KOEVLOEISTOF BIJVULLEN U mag de vuldop nooit verwijderen wanneer de motor heet is. Antivries is een zeer gemakkelijk ontvlambare vloeistof. Zorg dat antivries niet in contact komt met open vuur of ontstekingsbronnen (zoals een hete motor), aangezien er dan brand kan ontstaan. Draai de vuldop langzaam los, zodat de druk kan ontsnappen, voordat u de dop helemaal verwijdert. Wanneer u in gebieden rijdt waar de waterleiding zout bevat, dient u altijd een hoeveelheid vers water (regenwater of gedestilleerd water) mee te nemen. Bijvullen met zout water kan ernstige motorschade tot gevolg hebben. Vul bij tot aan het bovenste merkteken op de zijkant van het expansiereservoir. Gebruik uitsluitend een mengsel van 50% antivries die voldoet aan de specificatie WSS M97B44 (oranje koelvloeistof voor lange levensduur) en 50% water. Zorg dat de dop goed is vastgedraaid na het bijvullen door deze vast te draaien totdat de pal klikt. Opmerking: in noodgevallen, als de goedgekeurde antivries niet beschikbaar is, kunt u het koelsysteem bijvullen met schoon leidingwater. Bedenk echter wel dat dan de vorstbescherming geringer is. Vul niet bij en vul niet na aftappen met een conventioneel antivriesmengsel. Neem bij twijfel contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. 184

185 Vloeistofpeilcontroles REMVLOEISTOFCONTROLE Als de rempedaalslag ongewoon lang of kort is of als er aanzienlijk remvloeistofverlies is opgetreden, dient u onmiddellijk vakbekwaam advies in te winnen. Tijdens het rijden onder dergelijke omstandigheden zullen de remafstanden waarschijnlijk langer zijn of kunnen de remmen volledig uitvallen. Controleer het vloeistofpeil minstens één keer per week (vaker als u grote afstanden aflegt of onder ongunstige rijomstandigheden) terwijl het voertuig op een vlakke ondergrond staat. Het remvloeistofreservoir bevindt zich onder een afdekking op de verhoging aan de achterkant van de motorruimte. Als de hoeveelheid vloeistof in het remvloeistofreservoir is gedaald tot beneden het voorgeschreven peil, gaat er een rood waarschuwingslampje branden op het instrumentenpaneel en verschijnt de mededeling REMVLOEISTOF LAAG op het message centre. Opmerking: zodra het waarschuwingslampje gaat branden of als de mededeling verschijnt terwijl u met het voertuig rijdt, zet u het voertuig stil zodra u dit veilig kunt doen, waarbij u het rempedaal niet te hard intrapt. Controleer het remvloeistofpeil en vul zo nodig bij. Remvloeistof is uitermate giftig. Bewaar flessen en blikken goed afgesloten en buiten het bereik van kinderen. Als u vermoedt dat de vloeistof per ongeluk is ingenomen, roept u onmiddellijk medische hulp in. Als u de vloeistof op uw huid of in uw ogen krijgt, moet u dit onmiddellijk met veel water af- of uitspoelen. Remvloeistof is een zeer gemakkelijk ontvlambare vloeistof. Zorg dat remvloeistof niet in contact komt met open vuur of ontstekingsbronnen (zoals een hete motor). U mag niet met het voertuig rijden terwijl het vloeistofpeil onder het MIN-merkteken staat. 1. Haal de vergrendeling los en trek de afdekking naar voren. 2. Trek de afdekking vervolgens naar achteren om de scharnieren vrij te geven. 3. Maak de vuldop schoon met een schone en droge doek om te voorkomen dat er vuil of vocht in het reservoir komt. 4. Verwijder de vuldop. 5. Het remvloeistofpeil moet tussen de merktekens MAX en MIN op de zijkant van het reservoir liggen. Het remvloeistofpeil kan tijdens normaal gebruik iets dalen als gevolg van remblokslijtage, maar mag niet beneden het MIN-merkteken komen. 185

186 Vloeistofpeilcontroles REMVLOEISTOF BIJVULLEN Remvloeistof beschadigt de lak. Gebruik onmiddellijk een absorberende doek om gemorste vloeistof op te nemen en was de plek met een mengsel van voertuigshampoo en water. Gebruik alleen nieuwe vloeistof uit luchtdichte flessen of blikken. (Vloeistof uit geopende flessen/blikken of vloeistof die eerder uit een systeem is afgetapt zal vocht hebben geabsorbeerd, wat de prestaties kan verslechteren. U mag deze vloeistof dan ook niet gebruiken.) Vul het reservoir bij met Shell DOT4 ESLremvloeistof. Als deze remvloeistof niet beschikbaar is, mag u een remvloeistof met lage viscositeit gebruiken die voldoet aan de specificatie ISO 4925, klasse 6. U mag alleen vloeistof van dit type en volgens deze norm gebruiken. Vul het remvloeistofreservoir niet bij tot aan het MAX-merkteken, tenzij de remblokken zijn vervangen. Als u twijfelt, dient u vakbekwaam advies in te winnen. 1. Vul het reservoir bij tot ten minste het MINmerkteken. 2. Plaats de dop terug. 3. Breng de afdekking weer aan. STUURBEKRACHTIGINGSVLOEISTOF- CONTROLE Stuurbekrachtigingsvloeistof is uitermate giftig. Bewaar flessen en blikken goed afgesloten en buiten het bereik van kinderen. Als u vermoedt dat de vloeistof per ongeluk is ingenomen, roept u onmiddellijk medische hulp in. Als u de vloeistof op uw huid of in uw ogen krijgt, moet u dit onmiddellijk met veel water af- of uitspoelen. Stuurbekrachtigingsvloeistof is zeer gemakkelijk ontvlambaar. Zorg dat stuurbekrachtigingsvloeistof niet in contact komt met open vuur of ontstekingsbronnen (zoals een hete motor). U mag de motor niet starten als het vloeistofpeil onder het MIN-merkteken gedaald is. Als het vloeistofpeil duidelijk gedaald is, dient u onmiddellijk vakbekwaam advies in te winnen. Als er weinig vloeistofverlies is, mag u het reservoir tot het bovenste peilmerkteken bijvullen, zodat u het voertuig voor onderzoek naar een werkplaats kunt rijden. Wij raden u echter aan om vakbekwaam advies in te winnen voordat u weer met het voertuig gaat rijden. Controleer het vloeistofpeil en vul bij terwijl het voertuig op een vlakke ondergrond staat, de motor is uitgeschakeld en het systeem koud is. Verdraai het stuurwiel niet nadat de motor is uitgeschakeld. De buitenkant van het reservoir is doorzichtig, zodat u de vloeistof gemakkelijk kunt zien. Het vloeistofpeil moet tussen de merktekens MAX en MIN liggen. 186

187 Vloeistofpeilcontroles STUURBEKRACHTIGINGSVLOEISTOF BIJVULLEN Er mag absoluut geen vuil in het stuurbekrachtigingssysteem komen. Gebruik altijd nieuwe vloeistof en maak de omgeving van de vulnek zowel vóór als na het bijvullen altijd schoon. Vul het systeem nooit bij met afgetapte vloeistof. Stuurbekrachtigingsvloeistof beschadigt de lak. Gebruik onmiddellijk een absorberende doek om gemorste vloeistof op te nemen en was de plek met een mengsel van voertuigshampoo en water. 1. Maak de vuldop schoon voordat u hem verwijdert om te voorkomen dat er vuil in het reservoir komt. 2. Verwijder de vuldop. 3. Vul het reservoir bij met Mobil ATF320 PASvloeistof totdat de vloeistof op een peil tussen de MIN- en MAX-merktekens staat. 4. Plaats de vuldop terug. RUITENSPROEIERVLOEISTOFCONTROLE Zorg dat ruitensproeiervloeistof niet in contact komt met open vlammen of ontstekingsbronnen. Als u het voertuig gebruikt bij temperaturen onder 4 C (40 F), moet u ruitensproeiervloeistof met vorstbescherming gebruiken. Gebruik alleen goedgekeurde ruitensproeiervloeistof. Zorg dat u morsen vermijdt, vooral als u de vloeistof onverdund of in een hoge concentratie gebruikt. Mocht u toch vloeistof morsen, dan dient u de betreffende plek onmiddellijk met water te wassen. Het ruitensproeiervloeistofreservoir bevat de vloeistof voor de ruitensproeiers en de hogedruksproeiers voor de koplampen. Controleer het reservoirpeil minstens één keer per week en vul zo nodig bij. Vul bij met ruitensproeiervloeistof van Jaguar (Jaguar Windscreen Washer Fluid) die verdund is met schoon water, volgens de instructies op de fles. Gebruik van een niet-goedgekeurde vloeistof kan het rubber van de ruitenwisserbladen aantasten, wat leidt tot ondoeltreffend en lawaaierig wissen. Schakel de ruitensproeiers regelmatig in om te controleren of de mondstukken schoon zijn en in de juiste richting zijn afgesteld. RUITENSPROEIERVLOEISTOF BIJVULLEN 1. Maak de vuldop schoon voordat u hem verwijdert om te voorkomen dat er vuil in het reservoir komt. 2. Verwijder de vuldop. 3. Vul het reservoir bij totdat de vloeistof in de vulnek zichtbaar is. 4. Plaats de vuldop terug. 187

188 Technische specificaties Technische specificaties MOTORSPECIFICATIES Gegevens V8-benzinemotor (zelfaanzuigend) V8-benzinemotor (met supercharger) SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN Onderdeel Variant Specificatie Motorolie V6-benzinemotor Motorolie met een viscositeit van SAE 5W 30 die voldoet aan de specificatie WSS M2C913 C van Jaguar verdient de voorkeur. Olie die voldoet aan de specificatie ACEA A3/B3 mag ook worden gebruikt. V8-benzinemotor Uitsluitend motorolie met een viscositeit van SAE 5W 20 die voldoet aan de specificatie WSS M2C925 A van Jaguar. Dieselmotoren Uitsluitend motorolie met een viscositeit van SAE 5W 30 die voldoet aan de specificatie WSS M2C934 B van Jaguar. I4-dieselmotor V6-dieselmotor V6-benzinemotor Aantal cilinders Inhoud (cc) Compressieverhouding 15,8:1 16,1:1 10,5:1 11,5:1 9,5:1 Stuurbekrachtigingsvloeistof V6-benzinemotor voor Japan V8-benzinemotor voor Japan Alle modelvarianten Motorolie met een viscositeit van SAE 5W 30 die voldoet aan de specificatie ILSAC GF 5 met API SM verdient de voorkeur. Olie die voldoet aan de specificatie ILSAC GF 4 API SL mag ook worden gebruikt. Uitsluitend motorolie met een viscositeit van SAE 5W 20 die voldoet aan de specificatie WSS M2C925 A van Jaguar. Mobil ATF320 PAS-vloeistof. Remvloeistof Alle modelvarianten Shell DOT4 ESL verdient de voorkeur. Als deze vloeistof niet beschikbaar is, mag u een remvloeistof met lage viscositeit gebruiken die voldoet aan de specificatie ISO 4925, klasse 6. Ruitensproeiervloeistof Alle modelvarianten Ruitensproeiervloeistof met vorstbescherming. Koelvloeistof Alle modelvarianten 50% water en 50% antivries die voldoet aan de specificatie WSS M97B44 (oranje koelvloeistof voor lange levensduur). Als u twijfelt aan de vereiste specificatie van een smeermiddel of vloeistof voor uw voertuig, raadpleegt u uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. 188

189 Technische specificaties GEWICHTEN Variant I4-dieselmotor V6-dieselmotor V6-benzinemotor Zelfaanzuigende V8-benzinemotor V8-benzinemotor met supercharger Voertuiggewicht vanaf 1745 kg 3847 lb 1810 kg 3990 lb 1690 kg 3726 lb 1780 kg 3924 lb 1891 kg 4169 lb Voorasgewicht vanaf 932 kg 2054 lb 1011 kg 2229 lb 883 kg 1947 lb 961 kg 2119 lb 1022 kg 2253 lb Achterasgewicht vanaf 813 kg 1793 lb 799 kg 1761 lb 807 kg 1779 lb 819 kg 1806 lb 869 kg 1916 lb Max. belasting van de kofferruimte ¹ 35 kg 77 lb 35 kg 77 lb 35 kg 77 lb 35 kg 77 lb 35 kg 77 lb ¹ De maximaal toelaatbare belasting van de kofferruimte kan overschreden worden, mits de vereisten wat betreft de maximaal toelaatbare asbelastingen en bandenspanningen worden opgevolgd. De maximaal toegestane dakbelasting, inclusief het gewicht van de imperiaal/ dakdragers, bedraagt 75 kg (165 lb). De dakbelasting moet worden inbegrepen bij het berekenen van het maximaal toelaatbare totaalgewicht (MTT). Jaguar raadt u aan om uitsluitend goedgekeurde accessoires te gebruiken. In geval van twijfel neemt u contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur voordat u een imperiaal/ dakdragers monteert of bagage op het dak vervoert. 189

190 Technische specificaties Variant I4-dieselmotor V6-dieselmotor V6-benzinemotor Maximaal toelaatbaar totaalgewicht (MTT) ¹ 2320 kg 5115 lb 2360 kg 5203 lb 2215 kg Maximaal toelaatbare voorasbelasting ² 1200 kg 2646 lb 1215 kg 2679 lb 1090 kg Maximaal toelaatbare achterasbelasting ² 1230 kg 2712 lb 1215 kg 2679 lb 1180 kg 4883 lb 2403 lb 2601 lb Zelfaanzuigende 2300 kg 1150 kg 1215 kg V8-benzinemotor 5071 lb 2535 lb 2679 lb V8-benzinemotor 2370 kg 1185 kg 1250 kg met supercharger 5225 lb 2612 lb 2756 lb ¹ Het maximaal toelaatbare gewicht van het voertuig inclusief passagiers en belasting. Brutogewicht ³ 4170 kg 9193 lb 4210 kg 9281 lb 4065 kg 8962 lb Niet van toepassing Niet van toepassing ² Maximale belasting van de vooras en de achteras is niet tegelijkertijd mogelijk, aangezien dan het maximaal toelaatbare totaalgewicht (MTT) zou worden overschreden. ³ Het maximaal toelaatbare gewicht van het voertuig en de aanhanger met remmen, inclusief belasting. 190

191 Technische specificaties AFMETINGEN Item Beschrijving mm/inch 1 Breedte 2077/81,8 2 Breedte met ingeklapte spiegels 1920/75,6 3 Wielspoor voor 1559/61,4 4 Maximale hoogte 1460/57,5 5 Wielspoor achter ¹ /61,9 63,2 6 Minimale bodemspeling (bij maximaal toelaatbaar totaalgewicht) 96/3,8 7 Wielbasis 2909/114,5 8 Lengte exclusief kentekenplaatsteun 4961/195,3 Draaicirkel (stoeprand tot stoeprand) 11,5 m/37,7 ft ¹ Nauwste afmeting uitsluitend bij montage van 20 inch-velgen. 191

192 Technische specificaties INHOUDEN Item Variant Inhoud Brandstoftank (bruikbaar) Dieselmotoren 68,1 liter (15 gallon) Benzinemotoren 69,5 liter (15,3 gallon) Brandstofinhoud Dieselmotoren 64 liter (14,1 gallon) (wanneer de brandstofpeilmeter aangeeft dat de tank leeg is) Benzinemotoren 64 liter (14,1 gallon) Reserve-inhoud Dieselmotoren 5,5 liter (1,2 gallon) (wanneer de brandstofpeilmeter aangeeft dat de tank leeg is) Benzinemotoren 5,5 liter (1,2 gallon) Motorolie bijvullen en I4-dieselmotor 5,86 liter (10,3 pint) filter vervangen V6-dieselmotor 6,4 liter (11,3 pint) V6-benzinemotor 6,5 liter (11,4 pint) V8-benzinemotor 7,25 liter (12,8 pint) Ruitensproeiervloeistofreservoir Met koplampsproeiers 5,5 liter (9,7 pint) Zonder koplampsproeiers 4,4 liter (7,7 pint) Koelsysteem I4-dieselmotor 11,56 liter (20,3 pint) (vullen in droge toestand) V6-dieselmotor 12,5 liter (22 pint) V6-benzinemotor 9,25 liter (16,3 pint) V8-benzinemotor (zelfaanzuigend) 12,5 liter (22 pint) V8-benzinemotor (met supercharger) 12,3 liter (21,6 pint) Koelsysteem I4-dieselmotor 8,2 liter (14,4 pint) (onderhoudsvulbeurt) V6-dieselmotor 9,7 liter (17,1 pint) V6-benzinemotor 7,42 liter (13,1 pint) V8-benzinemotor (zelfaanzuigend) 7,5 liter (13,2 pint) V8-benzinemotor (met supercharger) beide aftappunten gebruikt 8,6liter (15,1pint) De vermelde hoeveelheden zijn bij benadering en worden alleen als richtlijn gegeven. Alle peilen moeten worden gecontroleerd aan de hand van de merktekens of de informatie op het message centre (al naar gelang van toepassing). 192

193 Technische specificaties GEGEVENS VAN DE WIELUITLIJNING (CHINA) NIEUWE VELGEN EN BANDEN Wieluitlijning voor +0,22 Wieluitlijning achter +0,17 Wielvlucht linksvoor 0,20 Wielvlucht rechtsvoor 0,40 Wielvlucht achter 0,78 Naspoor voor 6,61 Naspoor achter Niet afstelbaar REMPEDAALSLAG (CHINA) De rempedaalslag is in de fabriek ingesteld en is niet afstelbaar. 1. Bandenspanning van de voorbanden 2. Bandenspanning van de achterbanden 3. Wiel- en bandinformatie (maat, snelheidsclassificatie enz.) Opmerking: gebruik de bovenstaande tabel om informatie over nieuwe wielen en banden te noteren. Neem contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur voordat u nieuwe wielen en banden monteert. 193

194 Technische specificaties LOCATIES VAN DE ZENDERS VOOR DE SMART-SLEUTEL 1. Zender voorin de passagiersruimte 2. Zender achterin de passagiersruimte 3. Zenders in de voorportierkrukken (buitenkant) 4. Zenders in de achterportierkrukken (buitenkant) 5. Zender in de kofferruimte 6. Zender aan de buitenkant van de kofferruimte 7. Regelmodule voor instappen zonder sleutel Personen met een geïmplanteerd medisch apparaat moeten zorgen dat ze dit apparaat op een afstand van minstens 22 cm (8,7 inch) van een in het voertuig gemonteerde zender houden. Hiermee wordt vermeden dat het systeem en het apparaat elkaar kunnen storen. 194

195 Accu Accu WAARSCHUWINGSSYMBOLEN OP DE ACCU Houd open vuur of andere ontstekingsbronnen uit de buurt van de accu, omdat er explosieve gassen uit de accu kunnen komen. Zorg dat u geschikte oogbescherming draagt wanneer u bij de accu werkt of de accu hanteert om uw ogen tegen zuurspetters te beschermen. Houd kinderen uit de buurt van de accu om letsel te voorkomen. Let op: de accu kan explosieve gassen uitstoten. De accu bevat zuur dat bijzonder bijtend en giftig is. Raadpleeg het instructieboekje voor informatie voordat u de accu hanteert. ACCUVERZORGING Als er accu-elektrolyt in uw ogen of op uw huid en/of kleren terecht komt, dient u de betreffende kleding te verwijderen en de ogen en huid met grote hoeveelheden water uit/af te spoelen. Roep onmiddellijk medische hulp in. Als het wordt ingenomen, kan accuelektrolyt dodelijk zijn. Roep onmiddellijk medische hulp in. U mag geen apparatuur van 12 V direct op de accupolen aansluiten. Hierdoor kan een vonk ontstaan, die een explosie kan veroorzaken. Wanneer de accu op het voertuig is aangesloten, dienen de accuvuldoppen en de ontluchtingsleiding altijd op hun plaats te zitten. Zorg dat de ontluchtingsleiding niet verstopt of geknikt is. Als u dit nalaat, kan er in de accu druk worden opgebouwd die een explosie tot gevolg kan hebben. U mag de accu niet aan een open vlam of vonk blootstellen, aangezien de accu een explosief, brandbaar gas produceert. U mag bij een bevroren accu nooit hulpstartkabels gebruiken, de accu opladen of het voertuig proberen te starten. Als u dit toch doet, kan er een explosie plaatsvinden. Verwijder voordat u werkzaamheden aan of in de buurt van de accu gaat uitvoeren eerst alle metalen sieraden en zorg dat metalen gereedschap of voertuigonderdelen geen contact maken met de accupolen. Zorg dat de accupolen of -aansluitklemmen niet tegen uw huid aankomen. Zij bevatten lood en loodverbindingen, die giftig zijn. Na het hanteren van de accu dient u uw handen altijd grondig te wassen. 195

196 Accu Zorg dat er geen accu-elektrolyt op de bekledingsstoffen of de lak terecht komt. Als er accu-elektrolyt op een oppervlak terecht komt, dient u het oppervlak onmiddellijk met grote hoeveelheden schoon water te wassen. Voertuigen kunnen zijn uitgerust met een enkele accu die weinig onderhoud vergt of twee onderhoudsvrije accu s. Beide typen bevinden zich onder de vloer in de kofferruimte. Als het voertuig is uitgerust met een enkele accu, dient u in een warm klimaat het elektrolytniveau en de toestand van de accu vaker te controleren. U kunt de accucellen als dat nodig is bijvullen met gedestilleerd water. ACCUCONTROLESYSTEEM (BMS) Als wordt geconstateerd dat de accu te snel ontlaadt terwijl de motor niet is ingeschakeld, schakelt dit systeem niet-essentiële elektrische systemen uit om de accuspanning te handhaven. DE HULPSTARTKABELS AANSLUITEN Draag bij het uitvoeren van werkzaamheden aan accu s altijd een geschikte veiligheidsbril. Zorg dat beide accu s dezelfde spanning hebben (12 V), de hulpstartkabels voorzien zijn van geïsoleerde klemmen en de kabels voor gebruik bij accu s van 12 V zijn goedgekeurd. U mag de lege accu niet loskoppelen. Sluit geen hulpstartkabel aan op de accuminpool ( ). Sluit altijd aan op het voorgeschreven massapunt. Zorg dat de twee voertuigen elkaar niet raken. Als het voertuig is uitgerust met twee accu s, moet u de hulpstartkabels aansluiten op de grotere accu. Opmerking: controleer voordat u de hulpstartkabels aansluit dat de accuaansluitingen op het voertuig met de lege accu correct zijn en dat alle elektrische apparatuur is uitgeschakeld. 196

197 Accu 1. Sluit het ene uiteinde van de positieve hulpstartkabel aan op de accupluspool in het hulpvoertuig. 2. Sluit het andere uiteinde van de positieve hulpstartkabel aan op de accupluspool in het voertuig met de lege accu. Als het voertuig is uitgerust met twee accu s, moet u de hulpstartkabels aansluiten op de grotere accu. 3. Sluit het ene uiteinde van de negatieve hulpstartkabel aan op het aanbevolen massapunt in het hulpvoertuig. 4. Sluit het andere uiteinde van de negatieve hulpstartkabel aan op een geschikt massapunt op het voertuig met de lege accu. Het massapunt moet minstens 0,5 meter (20 inch) van de accu verwijderd zijn en zo ver mogelijk van de brandstof- en remleidingen. Controleer dat alle kabels op ruime afstand van eventuele bewegende onderdelen verwijderd liggen en dat alle vier de aansluitingen stevig vast zitten. 5. Start de motor van het hulpvoertuig en laat hem een paar minuten stationair lopen. 6. Start de motor van het voertuig met de lege accu. 7. Laat de motoren in beide voertuigen twee minuten lang stationair lopen. 8. Schakel het contact van het hulpvoertuig uit. DE HULPSTARTKABELS LOSKOPPELEN Om ernstig letsel te vermijden dient u bij het verwijderen van de hulpstartkabels uitermate voorzichtig te zijn, aangezien de motor van het voertuig met de lege accu nu zal lopen. Dit betekent dat u dichtbij onderdelen werkt die op hoge snelheid bewegen, een hoge spanning afgeven of heet kunnen zijn. Opmerking: wacht met het inschakelen van elektrische apparatuur totdat de kabels zijn losgekoppeld. De motor van het voertuig met de lege accu moet nu lopen en de motor van het hulpvoertuig moet zijn uitgeschakeld. Maak de hulpstartkabels los in exact de omgekeerde volgorde als waarin ze werden aangesloten. DE ACCU OPLADEN Voordat u met opladen begint, dient u de accu los te koppelen en uit het voertuig te verwijderen. Laat het loskoppelen, verwijderen of vervangen van een accu over aan vakbekwame monteurs. Neem contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. DE ACCU VERVANGEN Laat het loskoppelen, verwijderen of vervangen van een accu over aan vakbekwame monteurs. Neem contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur. Opgebruikte accu s moeten op de correcte manier worden weggegooid, omdat ze enkele schadelijke stoffen bevatten. Vraag advies bij uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur of bij de gemeente. 197

198 Banden Banden BANDVERZORGING Rijd niet met het voertuig wanneer een van de banden is beschadigd, overmatig versleten of niet goed opgeblazen. Zorg dat de banden niet worden vervuild met voertuigvloeistoffen, omdat deze vloeistoffen schade aan de band kunnen veroorzaken. Laat de wielen niet spinnen. De vrijgekomen krachten kunnen de constructie van de band beschadigen, waardoor de band defect kan raken. Als wielspin door verlies van grip onvermijdelijk is (bijvoorbeeld in diepe sneeuw), mag u niet sneller rijden dan 50 km/h (30 mijl/h). De maximale bandenspanning wordt weergegeven op de bandwand en mag in geen geval worden overschreden. BANDENSPANNINGEN Rijd nooit met uw voertuig als de bandenspanningen niet correct zijn. Controleer de bandenspanningen wanneer de banden koud zijn en het voertuig ten minste drie uur lang stil heeft gestaan. Als een warme band een lagere bandenspanning dan de voorgeschreven bandenspanning voor koude banden heeft, is de bandenspanning in werkelijkheid gevaarlijk laag. Als het voertuig in de felle zon heeft gestaan of gebruikt is bij hoge omgevingstemperaturen, mag u de bandenspanningen niet verlagen. Rijd het voertuig eerst in de schaduw en laat de banden afkoelen voordat u de spanningen nogmaals controleert. DE BANDENSPANNINGEN CONTROLEREN De aanbevolen bandenspanningen staan vermeld op een sticker in de opening van het bestuurdersportier. Controleer de toestand en de spanning van de banden, inclusief het reservewiel, wekelijks en voor lange reizen. Als u de bandenspanningen controleert in een beschermende overdekte ruimte (zoals een garage) en vervolgens bij lage buitentemperaturen met het voertuig rijdt, kan dit een te lage spanning tot gevolg hebben. Na verloop van tijd treedt steeds een klein drukverlies op. Als dit verlies groter is dan 0,14 bar (14 kpa, 2 psi) per week, dient u de oorzaak door een vakbekwame monteur te laten opsporen en verhelpen. Als het toch noodzakelijk is om de bandenspanningen te controleren terwijl de banden warm zijn, reken er dan op dat de spanning verhoogd is met ongeveer 0,3 0,4 bar (30 40 kpa, 4 6 psi). Onder deze omstandigheden mag u de bandenspanningen niet verlagen tot de waarden voor koude banden. Laat de banden eerst afkoelen voordat u de bandenspanningen aanpast. 198

199 Banden BANDVENTIELEN Schroef de ventieldopjes altijd stevig op de bandventielen om te zorgen dat er geen water of vuil kan binnendringen. Controleer de ventielen op lekkage terwijl u de bandenspanningen controleert. LEKKE BANDEN Ga niet rijden als het voertuig een lekke band heeft. Ook als de lekke band nog niet volledig is leeggelopen, is deze niet meer veilig. Hij kan dan plotseling alle spanning verliezen. VERVANGINGSBANDEN Gebruik bij vervanging altijd banden van hetzelfde type en zo mogelijk ook van dezelfde fabrikant en met hetzelfde profiel. Wanneer u geen andere keus hebt dan het gebruik van banden die niet door Jaguar worden aanbevolen, moet u eerst de instructies van de bandfabrikant lezen en deze volledig opvolgen. Het verdient aanbeveling om de banden als een complete voertuigset te vervangen. Als dit niet mogelijk is, vervangt u de banden per asset (voor of achter). Na het vervangen moeten de banden altijd opnieuw worden uitgebalanceerd en moet de wieluitlijning worden gecontroleerd. De correcte bandspecificaties voor uw voertuig vindt u op de bandeninformatiesticker. SPANNINGSCOMPENSATIE VOOR WISSELINGEN IN DE OMGEVINGSTEMPERATUUR Een koude plaatselijke omgevingstemperatuur zal ertoe leiden dat de bandenspanning wordt gereduceerd. Dit heeft een geringere bandwandhoogte en een toegenomen bandenslijtage tot gevolg, hetgeen eventueel kan leiden tot het defect raken van de band. Daarnaast kan dit de bewegingen van het voertuig op een negatieve wijze beïnvloeden. U kunt de bandenspanningen voor het vertrek aanpassen op een wijze waarop er voor het temperatuurverschil wordt gecompenseerd. Het is tevens mogelijk om de bandenspanningen aan te passen op het moment dat u het gebied met de lagere omgevingstemperatuur bereikt. In dat geval dient u het voertuig gedurende ten minste één uur in de lage omgevingstemperatuur te laten staan voordat u de spanning aanpast. Ter compensatie voor lage omgevingstemperaturen moet u de bandenspanning per 10 C (20 F) temperatuurverschil met 0,14 bar (14 kpa, 2 psi) verhogen. Opmerking: u dient er zorg voor te dragen dat de juiste bandenspanningen gehandhaafd blijven wanneer u naar gebieden met een afwijkende omgevingstemperatuur gaat. PLATTE PLEKKEN VOORKOMEN U kunt de vorming van platte plekken minimaliseren door de bandenspanningen voor de duur van de periode dat het voertuig wordt gestald te verhogen naar de maximale waarde aangegeven op de zijkant van de band. Voordat u weer met het voertuig gaat rijden, moet u de bandenspanningen weer aanpassen tot de waarde voor rijden op de weg. 199

200 Banden ACHTERUITGANG DOOR VEROUDERING De kwaliteit van banden verslechtert na verloop van tijd door de inwerking van ultraviolette straling, hoge temperaturen, zware belasting en andere milieufactoren. Wij raden u aan om de banden ten minste elke zes jaar te vervangen, maar mogelijk is vervanging al eerder vereist. WINTERBANDEN Als u door Jaguar goedgekeurde winterbanden gebruikt, mag u niet sneller rijden dan 240 km/h (150 mijl/h). U moet winterbanden op alle vier de wielen aanbrengen. Opmerking: banden die zijn voorzien van een pictogram dat de geschiktheid voor gebruik in alle seizoenen of M+S aangeeft, hoeven niet te worden vervangen, omdat deze tevens op winteromstandigheden zijn afgestemd. GOEDGEKEURDE BANDENMATEN VOOR WINTERBANDEN Voor: Dunlop Wintersport M3 235/55R17 99H, 245/45R18 96V, 245/45R18 100V, 245/40R19 98V. W240 Pirelli Sotto Zero 245/45R18 100V, 245/40R19 98V, 255/35R20 97V. Achter: Dunlop Wintersport M3 235/55R17 99H, 245/45R18 96V, 245/45R18 100V, 245/40R19 98V. W240 Pirelli Sotto Zero 245/45R18 100V, 245/40R19 98V, 285/30R20 97V. BANDENSPANNINGEN VAN WINTERBANDEN Tot en met 210 km/h (130 mijl/h) 17 inch-velgen 2,3 bar (230 kpa, 34 psi) voor en achter 18 inch-velgen 2,4 bar (240 kpa, 35 psi) voor en achter 19 inch-velgen 2,6 bar (260 kpa, 38 psi) voor en achter 20 inch-velgen 2,7 bar (270 kpa, 40 psi) voor en achter SNEEUWKETTINGEN Gebruik alleen sneeuwkettingen van het aanbevolen type. U mag sneeuwkettingen alleen op de achterwielen aanbrengen. Zij mogen niet op ruimtebesparende reservewielen worden gebruikt. Neem contact op met uw Regionaal Jaguar Centrum/ erkende reparateur voor meer informatie over de leverbaarheid van goedgekeurde sneeuwkettingen. De maximumsnelheid met sneeuwkettingen bedraagt 50 km/h (30 mijl/h). Opmerking: selecteer bij het gebruik van sneeuwkettingen de JaguarDrive-winterfunctie en schakel de DSC uit. De DSC reduceert het tractievermogen in diepe sneeuw, omdat de wielspin wordt beperkt tot een niveau dat lager is dan het niveau dat is vereist voor het genereren van een maximale tractie. 200

201 Zekeringen Zekeringen LOCATIES VAN DE ZEKERINGKASTEN Wanneer u het deksel van een zekeringkast verwijdert, dient u te zorgen dat er geen vocht in de kast komt. Doe het deksel zo spoedig mogelijk weer dicht. In het voertuig bevinden zich drie afzonderlijke zekeringkasten. Elke zekeringkast beveiligt een andere circuitgroep. 1. Zekeringkast in de motorruimte A. Draai de spanschroeven los en verwijder het afdekpaneel in de motorruimte. B. Druk op de ontgrendellippen en verwijder het deksel van de zekeringkast. 2. Zekeringkast in de passagiersruimte 3. Zekeringkast in de kofferruimte EEN ZEKERING VERVANGEN Schakel altijd het contact en het betreffende elektrische circuit uit voordat u een zekering vervangt. Breng door Jaguar goedgekeurde vervangingszekeringen aan met dezelfde sterkte en van hetzelfde type, of zekeringen die aan dezelfde specificatie voldoen. Mocht de vervangingszekering na het aanbrengen doorbranden, dan dient u het systeem door uw Regionaal Jaguar Centrum/erkende reparateur te laten controleren. Opmerking: Jaguar raadt eigenaren aan geen relais te verwijderen of vervangen. Wij raden u aan om vakbekwaam advies in te winnen wanneer een van de relais defect is. In de zekeringkast in de motorruimte bevinden zich reservezekeringen en gereedschap voor het verwijderen van zekeringen. 201

202 Zekeringen ZEKERINGKAST IN DE MOTORRUIMTE Zekeringnummer Sterkte (ampère) Zekeringkleur Circuit F1 F2 F3 20 A Geel Emissiesysteem (alleen benzinemotoren) F4 20 A Geel Emissiesysteem (alleen benzinemotoren) F5 40 A Oranje ABS-pomp F6 30 A Groen Koplampsproeierpomp F7 50 A Rood Aansteker F8 F9 50 A Rood Motormanagementsysteem F10 F11 F12 50 A Rood Secundaire luchtinjectie (alleen V6-benzinemotor) F13 30 A Groen Ruitenwissers F14 30 A Groen Startmotorsolenoïde F15 40 A Oranje Voorruitverwarming rechts F16 40 A Oranje Voorruitverwarming links F17 80 A Naturel Radiateurventilator (alleen V6-benzinemotor) F18 60 A Aqua Gloeibougies (alleen dieselmotoren) F19 5 A Geelbruin Adaptieve cruise control. FLS. F20 15 A Blauw Claxon F21 25 A Transparant ABS-kleppen F22 F23 F24 F25 10 A Rood ECM van het ABS F26 10 A Rood ECM van het motormanagementsysteem. Transmissieregelmodule. F27 5 A Geelbruin Secundaire luchtinjectie (alleen V6-benzinemotor) F28 5 A Geelbruin Adaptieve bochtverlichting links F29 5 A Geelbruin Adaptieve bochtverlichting rechts F30 F31 20 A Geel Accessoirestekkerdoos achterin F32 20 A Geel Aansteker F33 202

203 Zekeringen Zekeringnummer Sterkte (ampère) Zekeringkleur F34 Circuit F35 5 A Geelbruin Aircocompressorkoppeling F36 15 A Blauw Motormanagementsysteem 5 (alleen V6-dieselmotor) 20 A Geel Motormanagementsysteem 5 (alleen V8-benzinemotor) F37 15 A Blauw Ontstekingssysteem (alleen benzinemotoren) F38 5 A Geelbruin Stuurbekrachtiging F39 5 A Geelbruin Systeem voor koplamphoogte-instelling F40 15 A Blauw Waterpomp (alleen voertuigen met supercharger) F41 5 A Geelbruin Motormanagementsysteem 1 (alleen V6-dieselmotor) 10 A Rood Motormanagementsysteem 1 (alleen I4-dieselmotor) F42 10 A Rood Motormanagementsysteem 2 (alleen V8-benzinemotor) 20 A Geel Motormanagementsysteem 2 (alleen I4-dieselmotor) 30 A Groen Motormanagementsysteem 2 (alleen V6-benzinemotor en V6-dieselmotor) F43 5 A Geelbruin Motormanagementsysteem 3 (alleen dieselmotoren) 10 A Rood Motormanagementsysteem 3 (alleen benzinemotoren) F44 5 A Geelbruin Motormanagementsysteem 4 (alleen V6-dieselmotor) 10 A Rood Motormanagementsysteem 4 (alleen I4-dieselmotor) 15 A Blauw Motormanagementsysteem 4 (alleen V8-benzinemotor) F A Paars Radiateurventilator (alleen dieselmotoren en V8-benzinemotor) 203

204 Zekeringen ZEKERINGKAST IN DE PASSAGIERSRUIMTE Zekeringnummer Sterkte (ampère) Zekeringkleur Circuit F1 F2 F3 20 A Geel Verstelling van de bestuurdersstoel F4 20 A Geel Verstelling van de bestuurdersstoel F5 F6 F7 F8 20 A Geel Verstelling van de voorpassagiersstoel F9 20 A Geel Verstelling van de voorpassagiersstoel F10 20 A Geel Bedieningselementen op het portier linksachter F11 20 A Geel Bedieningselementen op het portier rechtsachter F12 F13 10 A Rood Verstelling van de stuurkolom F14 F15 F16 5 A Geelbruin Rolgordijn F17 F18 F19 F20 5 A Geelbruin Ontvanger van de Smart-sleutel F21 5 A Geelbruin Rempedaal F22 5 A Geelbruin Elektronische handrem F23 5 A Geelbruin Bestuurdersstoel. Geluidsinstallatie. Automatische inschakeling van de koplampen. Bovenste schakelaars van de middenconsole. F24 10 A Rood Voorpassagiersstoel. Elektrisch bediende ruiten. Buitenspiegelverstelling. F25 20 A Geel Verwarming/klimaatregeling van de bestuurdersstoel F26 15 A Blauw Aansluitpunt voor de aanhanger. Wegenbelasting. F27 20 A Geel Verwarming/klimaatregeling van de voorpassagiersstoel F28 15 A Blauw Accessoirestekkerdozen F29 20 A Geel Instappen zonder sleutel F30 10 A Rood Airconditioning F31 15 A Blauw Zonnedak 204

205 Zekeringen Zekeringnummer Sterkte (ampère) Zekeringkleur F32 5 A Geelbruin Startmotorregeleenheid F33 5 A Geelbruin Diagnose-aansluiting F34 5 A Geelbruin Instrumentengroep F35 15 A Blauw Binnenverlichting F36 10 A Rood Wielophanging Circuit 205

206 Zekeringen ZEKERINGKAST IN DE KOFFERRUIMTE Zekeringnummer Sterkte (ampère) Zekeringkleur Circuit F1 30 A Groen Aanjager F2 30 A Groen Elektronische handrem F3 F4 F5 F6 F7 30 A Groen Achterruitverwarming F8 30 A Groen Geluidsinstallatie (alleen hoogwaardig) F9 50 A Rood RBD-link F10 40 A Oranje Elektronisch achterdifferentieel (E-Diff) F11 F12 F13 F14 5 A Geelbruin Telefoon F15 10 A Rood Televisie. Dvd-speler. DAB-radio. F16 F17 F18 F19 F20 F21 F22 F23 F24 F25 25 A Transparant Brandstofpomp F26 15 A Blauw Geluidsinstallatie. Portable audio interface. F27 10 A Rood Navigatie (navigatiesysteem). Spraakherkenning. Touch screen. F28 15 A Blauw Aansluitpunt voor de aanhanger. Wegenbelasting. F29 15 A Blauw Aansluitpunt voor de aanhanger F30 25 A Transparant Regelmodule van het bestuurdersportier F31 25 A Transparant Regelmodule van het voorpassagiersportier F32 F33 5 A Geelbruin Bewakingssysteem van de bandenspanningen 206

207 Zekeringen Zekeringnummer Sterkte (ampère) Zekeringkleur F34 Circuit F35 10 A Rood Aanvullend beveiligingssysteem voor inzittenden F36 10 A Rood Voetgangerbeschermingssysteem 207

208 Wielen vervangen Wie len vervangen VEILIGHEID BIJ HET VERVANGEN VAN EEN WIEL Voordat u het voertuig omhoog zet of een wiel vervangt, dient u de onderstaande waarschuwingen te lezen en in acht te nemen. Zoek altijd een veilige plek om het voertuig stil te zetten, op ruime afstand van de weg en van langsrijdend verkeer. Zorg dat het voertuig en de krik beide op een stevige, vlakke ondergrond staan. Trek de handrem aan en selecteer de stand P (parkeerstand). Schakel de alarmknipperlichten in. Controleer dat de voorwielen recht vooruit staan en zet het stuurwiel op het stuurslot. Koppel een eventuele aanhanger/caravan los van het voertuig. Zorg dat alle passagiers en dieren zich uit de buurt van het voertuig en de snelweg en op een veilige plaats bevinden. Zet een waarschuwingsdriehoek op een geschikte afstand achter het voertuig, in de richting van het achteropkomende verkeer. Als u één achterwiel van de grond hebt gekrikt, vormt het feit dat de transmissie in de stand P staat geen garantie dat het voertuig niet beweegt en mogelijk van de krik glijdt. De handrem werkt alleen op de achterwielen. Gebruik de keg bij het opkrikken van het voertuig. Leg altijd een keg tegen het wiel diagonaal tegenover het te vervangen wiel. Gebruik de keg die is meegeleverd in de gereedschapsset. Plaats de keg bij een voorwiel aan de voorkant en bij een achterwiel aan de achterkant. Als u het voertuig toch op een lichte helling moet opkrikken, brengt u keggen aan de laagste kant van de helling aan, bij de twee tegenoverliggende wielen. U hebt in dit geval een extra keg nodig. Plaats nooit iets tussen de krik en de grond of de krik en het voertuig. Probeer het voertuig niet op te krikken als de kop van de krik niet helemaal in het krikpunt zit. Gebruik alleen de goedgekeurde krikpunten om het voertuig op te krikken. Haal het reservewiel uit het voertuig voordat u het voertuig opkrikt om te voorkomen dat het voertuig bij het omhoog zetten onstabiel wordt. Wees bij het optillen van het reservewiel en het verwijderen van een wiel met een lekke band erg voorzichtig. De wielen zijn zwaar en kunnen bij verkeerd hanteren letsel tot gevolg hebben. Start de motor niet of laat hem niet lopen wanneer het voertuig alleen door een krik wordt ondersteund. Kruip niet onder een voertuig dat door een krik wordt ondersteund. Werk nooit onder het voertuig en houd er geen lichaamsdelen onder wanneer het voertuig alleen door de krik wordt ondersteund. Gebruik altijd asbokken. Wees bij het losdraaien van de wielmoeren voorzichtig. De sleutel voor de wielmoeren kan eraf slippen als hij niet goed is bevestigd en de wielmoeren kunnen plotseling losschieten. Beide onverwachte bewegingen kunnen letsel tot gevolg hebben. Na gebruik moet u de gereedschapsset weer correct in de bergruimte onder het vloerpaneel opbergen. Zorg dat vervangingsbanden altijd de juiste waarden en specificaties (zoals de belastingsindex, maat en snelheidswaarde) voor uw voertuig hebben. 208

209 Wielen vervangen WIELEN VERVANGEN Kruip niet onder een voertuig dat door een krik wordt ondersteund. Draai de wielmoeren los (maar verwijder ze niet) voordat u het voertuig opkrikt. 1. Wielmoersleutel 2. T-vormige bout van het reservewiel 3. Sleepoog 4. Keg 5. Adapter voor de afsluitbare wielmoeren 6. Krik. Neem de op de krik gedrukte voorschriften in acht. 7. De onderkant van de vloer is voorzien van vier krikpunten. Op elk dorpelpaneel zitten twee driehoekige uitsparingen. Deze geven de plaats voor de krik aan. Krik het voertuig voorzichtig op door aan de krikhendel te draaien. Stop met opkrikken zodra de band net los van de grond is. Een minimale opkrikhoogte maakt het voertuig stabieler. U kunt het reservewiel verwijderen door de bout door het midden te verwijderen. Monteer het reservewiel en zet het losjes vast met de wielmoeren. Opmerking: gebruik het met plastic bedekte uiteinde van de hendel van de wielmoersleutel om het naafembleem er vanaf de binnenkant van het wiel uit te duwen. 209

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE ALGEMENE INFORMATIE oefenen hun werking uit via het beendergestel van het lichaam en horen laag over de voorkant van het bekken, de borstkas en de schouders gedragen te worden. Draag het heupgedeelte van

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited All rights reserved. Onderdeelnummer van de publicatie JJM

INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited All rights reserved. Onderdeelnummer van de publicatie JJM INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie JJM 12 02 34 111 Inleiding Inleid ing OVER DIT BOEKJE Wij raden u aan het volledige documentatiepakket voor de eigenaar dat bij uw voertuig werd geleverd

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen Veiligheid van kinderen KINDERZITJES Voor maximale veiligheid moeten kinderen altijd achterin zitten. Wij raden u aan om kinderen nooit voorin te laten zitten. Als het echter onvermijdelijk is om een kind

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited All rights reserved. Onderdeelnummer van de publicatie LRL

INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited All rights reserved. Onderdeelnummer van de publicatie LRL INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL 12 02 54 121 Inleiding Inleid ing OVER DIT INSTRUCTIEBOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig te lezen zodra u daartoe in

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Op een stoel waarvoor een werkende airbag is aangebracht, mag u geen kinderzitje plaatsen. Wanneer de airbag wordt opgeblazen, bestaat er een risico op ernstig letsel of zelfs

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

DISCOVERY INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited Onderdeelnummer van de publicatie LRL

DISCOVERY INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited Onderdeelnummer van de publicatie LRL DISCOVERY INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL 12 02 59 161 Inleiding OVER DIT INSTRUCTIEBOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig goed door te nemen zodra u daartoe

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEKJE Jaguar Land Rover Limited All rights reserved. Onderdeelnummer van de publicatie LRL

INSTRUCTIEBOEKJE Jaguar Land Rover Limited All rights reserved. Onderdeelnummer van de publicatie LRL INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL 12 02 60 121 Inleiding Inleid ing BELANGRIJKE INFORMATIE De informatie in dit instructieboekje behandelt alle modelvarianten en eventuele extra uitrusting.

Nadere informatie

RANGE ROVER EVOQUE INSTRUCTIEBOEKJE. Onderdeelnummer van de publicatie LRL

RANGE ROVER EVOQUE INSTRUCTIEBOEKJE. Onderdeelnummer van de publicatie LRL RANGE ROVER EVOQUE INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL 12 01 60 161 Inleiding OVER DIT INSTRUCTIEBOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig goed door te nemen zodra

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

Inleiding Inleid ing OVER DIT BOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig te lezen zodra u daartoe in de gelegenheid bent. BELANG

Inleiding Inleid ing OVER DIT BOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig te lezen zodra u daartoe in de gelegenheid bent. BELANG INSTRUCTIEBOEKJE Jaguar All rights Onderdeelnummer van de publicatie LRL 12 02 53 112 Inleiding Inleid ing OVER DIT BOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig te lezen zodra u daartoe

Nadere informatie

DISCOVERY SPORT INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL

DISCOVERY SPORT INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL DISCOVERY SPORT INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL 12 01 63 152 Inleiding OVER DIT INSTRUCTIEBOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig goed door te nemen zodra

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

F-PACE INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited Onderdeelnummer van de publicatie JJM

F-PACE INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited Onderdeelnummer van de publicatie JJM F-PACE INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie JJM 12 02 38 171 L Inleiding OVER DIT INSTRUCTIEBOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw voertuig goed door te nemen zodra u daartoe

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender Sloten en alarmen ALARMSYSTEEM* Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motorimmobilisatiesysteem. Teneinde maximale veiligheid en maximaal bedieningsgemak te garanderen

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas Autostoel 9-36 kg

GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas Autostoel 9-36 kg GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas 1-2-3 Autostoel 9-36 kg Opmerkingen: 1. Dit is een Universele Autostoel. Deze autostoel is goedgekeurd volgens de Richtlijn 40.04 en is bedoeld voor gebruik in een voertuig.

Nadere informatie

DISCOVERY SPORT INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited Onderdeelnummer van de publicatie LRL

DISCOVERY SPORT INSTRUCTIEBOEKJE. Jaguar Land Rover Limited Onderdeelnummer van de publicatie LRL R DISCOVERY SPORT INSTRUCTIEBOEKJE Onderdeelnummer van de publicatie LRL 12 02 63 171 L Inleiding OVER DIT INSTRUCTIEBOEKJE Neem de tijd om de bedieningsinstructies voor uw auto goed door te nemen zodra

Nadere informatie

Adaptieve cruise control (ACC)

Adaptieve cruise control (ACC) WERKINGSPRINCIPE WAARSCHUWING De adaptieve cruise control is geen systeem ter waarschuwing of preventie van aanrijdingen. Bovendien zal de adaptieve cruise control het volgende niet detecteren: stilstaande

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

Sleutels en zenders SLEUTELS EN ZENDERS

Sleutels en zenders SLEUTELS EN ZENDERS Sleutels en zenders Bedieningsorganen en instrumenten SLEUTELS EN ZENDERS H6718G Met het voertuig heeft u twee zenders met integrale sleutels ontvangen waarmee alle sloten van het voertuig kunnen worden

Nadere informatie

Wielen vervangen GEREEDSCHAPSSET HET RESERVEWIEL VERWIJDEREN AFSLUITBARE WIELMOEREN

Wielen vervangen GEREEDSCHAPSSET HET RESERVEWIEL VERWIJDEREN AFSLUITBARE WIELMOEREN Wielen vervangen GEREEDSCHAPSSET De krik en het gereedschap bevinden zich onder de stoel links voorin. HET RESERVEWIEL VERWIJDEREN Wees voorzichtig bij het optillen van een wiel. De wielen zijn zwaar en

Nadere informatie

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02 SCdefault 900 Montagerichtlijn SITdefault Kinderzitje Saab Child Seat MONTERINGSANVISNING INSTALLATION INSTRUCTIONS MONTAGEANLEITUNG INSTRUCTIONS DE MONTAGE Accessories Part No. Group Date Instruction

Nadere informatie

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt.

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt. VOORWOORD Dit instructieboekje maakt u vertrouwd met de bediening van en het onderhoud aan uw nieuwe auto. Verder vindt u in dit instructieboekje belangrijke informatie over veiligheid. Lees het daarom

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort O-Pair² Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 14.10 Zadelhoogte U stelt de zadelhoogte correct in, door op de

Nadere informatie

Gebruikershandleiding kort

Gebruikershandleiding kort Velo-Plus² Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Zadelhoogte U stelt de zadelhoogte correct in, door op de fiets te gaan zitten en een voet op het pedaal in de onderste stand te zetten. In die

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding MamaLoes Ding Twist 360 0-36kg Autostoel YB104A 1 Hoofdsteun Rugsteun Kussen Bovenstel Schouderkussen Gesp Onderstel Gordelhouder 0+) FIX-connector (voor Handgreep voor rotatie FIX-ontgrendelingsknop

Nadere informatie

Renault TRAFIC. Instructieboekje

Renault TRAFIC. Instructieboekje Renault TRAFIC Instructieboekje eenpassievoor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

Renault CLIO. Instructieboekje

Renault CLIO. Instructieboekje Renault CLIO Instructieboekje een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889.

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. COBRA 889 INLEIDING Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. De belangrijkste vernieuwing in deze 889-serie bestaat uit het systeem, dat de herkenningscode van de afstandsbediening

Nadere informatie

KINDEREN IN DE AUTO: ALTIJD VEILIG VASTGEKLIKT!

KINDEREN IN DE AUTO: ALTIJD VEILIG VASTGEKLIKT! KINDEREN IN DE AUTO: ALTIJD VEILIG VASTGEKLIKT! JE KIND VEILIG VASTKLIKKEN, WAAROM? Bij een ongeval loopt je kind veel minder risico op zware verwondingen als het veilig vastgeklikt zit in een aangepast

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm.

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm. a f d e b c i Gebruiksaanwijzing g h 4 > 5 cm izi Modular: voor- & achterwaarts gericht izi Modular RF: achterwaarts gericht 5 Lichaamslengte 6-05 cm. Lichaamslengte 88-05 cm. Max. gewicht 8 kg. Leeftijd

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

veilige reis fijne reis kies het juiste autostoeltje

veilige reis fijne reis kies het juiste autostoeltje veilige reis fijne reis kies het juiste autostoeltje Zit jouw kind veilig in de auto? Als je het juiste autostoeltje op de juiste manier gebruikt, bescherm je je kind als er een ongeluk gebeurt. Het klinkt

Nadere informatie

click! a b c d g h Gebruiksaanwijzing j k > 25 cm l m Lichaamslengte cm. Max. gewicht 13 kg. UN regulation no. R129 i-size Leeftijd 0-12 m.

click! a b c d g h Gebruiksaanwijzing j k > 25 cm l m Lichaamslengte cm. Max. gewicht 13 kg. UN regulation no. R129 i-size Leeftijd 0-12 m. 1 3 a b c d e f g h click! Gebruiksaanwijzing 4 i j k l m > 25 cm 2 5 Lichaamslengte 40-75 cm. Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. UN regulation no. R129 i-size 8 9 Dank u voor uw keuze voor de BeSafe

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak.

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Veiligheidsvoorzieningen Beschermingsvoorzieningen mogen alleen worden verwijderd resp. geopend na stilstand van de dumper met geactiveerde parkeerrem, uitschakelen

Nadere informatie

AluTech 500 Series Gebruikershandleiding.

AluTech 500 Series Gebruikershandleiding. Gebruikershandleiding. AluTech 3400 serie (opbouw) AluTech 3500 serie (inbouw) AluTech 540 AluTech 540/O Inhoud Pagina Overzicht bedieningselementen 2 Rugleuning instellen 3 Hoogte voetensteun instellen

Nadere informatie

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleidingding Effectief en gebruiksvriendelijk Het in uw voertuig gemonteerde Cobra alarmsysteem biedt een simpele, maar uiterst effectieve en gebruiksvriendelijke

Nadere informatie

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , ,

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , , Installation instructions, accessories Instructienr. 30756608 Versie 1.2 Ond. nr. 30756607, 30756606, 31316446 Stuurwiel, leer IMG-339612 Volvo Car Corporation Stuurwiel, leer- 30756608 - V1.2 Pagina 1

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene installatiehandleiding Alarmlicht met sirene INSTALLATIEHANDLEIDING ALARMLICHT MET SIRENE Gefeliciteerd met de aankoop van het Egardia alarmlicht met sirene. Website Egardia www.egardia.com Klantenservice

Nadere informatie

click! a b c d e f g Gebruiksaanwijzing i j > 25 cm k l Groep 0+ Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. ECE R44-04

click! a b c d e f g Gebruiksaanwijzing i j > 25 cm k l Groep 0+ Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. ECE R44-04 1 3 click! a b c d e f g Gebruiksaanwijzing 4 h i j k l > 25 cm 2 5 Groep 0+ Max. gewicht 13 kg. Leeftijd 0-12 m. ECE R44-04 8 9 Dank u voor uw keuze voor de BeSafe izi Go. Het is belangrijk dat u deze

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing OPair Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06 Let

Nadere informatie

Powerpack. gebruikshandleiding

Powerpack. gebruikshandleiding Powerpack gebruikshandleiding 1 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding De RMA powerpack is een hulpmiddel voor de begeleiding. Het vergemakkelijkt het duwen van een rolstoel gebruiker. De hulpmotor is niet ontworpen

Nadere informatie

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding Cobra Alarm 4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Cobra Alarmsysteem: Diefstal is de laatste tijd explosief gestegen. CAN Bus manipulatie

Nadere informatie

Montagevoorschriften

Montagevoorschriften Montagevoorschriften BCU Mont_BCU1_NL.Doc 1/9 Inhoudsopgave 1. Montage van de onderdelen... 3 2. Aansluitingen van de 8 polige stekker... 3 3. Aansluitingen van de 10 polige stekker... 4 4. Opstarten...

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo

Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo Importeur Gebruiksaanwijzing Autostoel Vigo Titaniumbaby International B.V. Monierweg 30 7741 KT Coevorden info@titaniumbaby.nl Lees de gebruiksaanwijzing alvorens de autokinderstoel in gebruik te nemen

Nadere informatie

VOORWOORD. Dank u dat u CHEVROLET hebt gekozen.

VOORWOORD. Dank u dat u CHEVROLET hebt gekozen. VOORWOORD Dank u dat u CHEVROLET hebt gekozen. Dit instructieboekje maakt u vertrouwd met de bediening van en het onderhoud aan uw nieuwe auto. Verder vindt u in dit instructieboekje belangrijke informatie

Nadere informatie

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 groep gewicht leeftijd 1 9-18 kg 9m-4j 1 Dank u voor uw keuze voor de Besafe izi Comfort. BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

Accu ipod Classic Installatie handleiding

Accu ipod Classic Installatie handleiding 1. De ipod Classic is erg moeilijk open te maken zonder schade aan te richten. Ga dus uiterst voorzichtig te werk! Zorg ervoor dat de ipod vergrendeld is voordat u verder gaat. 2. Om de ipod open te maken

Nadere informatie

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m Tegen de rijrichting in Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+ 0-13 kg 0-12 m 1 Bedankt voor uw keuze voor BeSafe izi Go BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

Zit jouw kind veilig in de auto?

Zit jouw kind veilig in de auto? Zit jouw kind veilig in de auto? Check of jouw kind in het juiste autostoeltje zit. Ga naar www.veiligheid.nl/autostoeltjes Ga veilig op weg In Nederland moeten kinderen tot 135 cm in een autostoeltje

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

AR280P Clockradio handleiding

AR280P Clockradio handleiding AR280P Clockradio handleiding Index 1. Beoogd gebruik 2. Veiligheid o 2.1. Pictogrammen in deze handleiding o 2.2. Algemene veiligheidsvoorschriften 3. Voorbereidingen voor gebruik o 3.1. Uitpakken o 3.2.

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door SYSTEEM 2980 COMPLEET ALARMSYSTEEM MET AFSTANDSBEDIENING GEBRUIKERSHANDLEIDING GOED BEWAREN VOOR TOEKOMSTIG GEBRUIK DIT SYSTEEM MAG UITSLUITEND DOOR EEN VAKKUNDIG INSTALLATEUR WORDEN INGEBOUWD BELANGRIJK

Nadere informatie

KOLEOS INSTRUCTIEBOEKJE

KOLEOS INSTRUCTIEBOEKJE KOLEOS INSTRUCTIEBOEKJE RENAULT adviseert ELF ELF ontwikkelt voor RENAULT een compleet assortiment smeermiddelen: motoroliën oliën voor handgeschakelde en automatische versnellingbakken Waarschuwing: voor

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

Citroën Berlingo. Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING. Blz. 1

Citroën Berlingo. Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING. Blz. 1 Citroën Berlingo Multifunctionele ombouw voor personen- en rolstoelvervoer GEBRUIKSAANWIJZING Blz. 1 1. INHOUDSOPGAVE 1. INHOUDSOPGAVE... 2 2. BEKNOPTE SAMENVATTING... 3 3. HANDELINGEN TEN BEHOEVE VAN

Nadere informatie

Gebruikershandleiding kort

Gebruikershandleiding kort kort Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Positie zitting Om de positie van de stoel correct in te stellen zet de berijder een voet op het pedaal in de uiterste stand vanaf de berijder. Stel de

Nadere informatie

Lcd scherm ipod Classic Installatie handleiding

Lcd scherm ipod Classic Installatie handleiding 1. De ipod Classic is erg moeilijk open te maken zonder schade aan te richten. Ga dus uiterst voorzichtig te werk! Zorg ervoor dat de ipod vergrendeld is voordat u verder gaat. 2. Om de ipod open te maken

Nadere informatie

lief! autostoeltjes gebruiksaanwijzing Cato (meisjesversie) Casper (jongensversie) geschikt voor kinderen van 9-36 KG

lief! autostoeltjes gebruiksaanwijzing Cato (meisjesversie) Casper (jongensversie) geschikt voor kinderen van 9-36 KG lief! autostoeltjes gebruiksaanwijzing Cato (meisjesversie) Casper (jongensversie) geschikt voor kinderen van 9-36 KG lief! autostoeltjes (Cato/Casper) GESCHIKT VOOR KINDEREN VAN 9-36 KG; Groep I, II en

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager mei 2015 Tilly Light BV Inhoudsopgave Algemeen 4 Onderdelen 5 Stekker aansluiting 10 Eerste gebruik 11 Op de auto plaatsen 15 Fietsen plaatsen 18 Rijden 23 Fietsen

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

Inhoud van de handleiding

Inhoud van de handleiding Kort overzicht AFSTANDSBEDIENING................ 9 CENTRALE VERGRENDELING.......... 10 ACHTERKLEP...................... 10 MOTORKAP........................ 11 ELEKTRISCH BEDIENBARE STOELVERSTELLING VOOR

Nadere informatie

AYGO. Instructieboekje

AYGO. Instructieboekje AYGO Instructieboekje Voorwoord Welkom in de steeds groeiende groep van waardebewuste automobilisten die voor Toyota hebben gekozen. Wij zijn trots op de vooruitstrevende techniek en hoge kwaliteit van

Nadere informatie

Click wheel ipod Classic Installatie handleiding

Click wheel ipod Classic Installatie handleiding 1. De ipod Classic is erg moeilijk open te maken zonder schade aan te richten. Ga dus uiterst voorzichtig te werk! Zorg ervoor dat de ipod vergrendeld is voordat u verder gaat. 2. Om de ipod open te maken

Nadere informatie

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING TOEPASSING DOCUMENT Dit document beschrijft de belangrijkste kenmerken ten tijde van het drukken van de: MODEL S SOFTWARE-versie: 5,0 Kenmerken van latere software-versies

Nadere informatie

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Belangrijke informatie Gefeliciteerd met de aankoop van uw voertuig beveiligingsysteem. Het is ontworpen om jaren van probleemloze

Nadere informatie

Achterkant ipod Classic Installatie handleiding

Achterkant ipod Classic Installatie handleiding 1. De ipod Classic is erg moeilijk open te maken zonder schade aan te richten. Ga dus uiterst voorzichtig te werk! Zorg ervoor dat de ipod vergrendeld is voordat u verder gaat. 2. Om de ipod open te maken

Nadere informatie

Dit instructieboekje gebruiken

Dit instructieboekje gebruiken Inhoudsopgave Inleiding...1 Kort en bondig...3 Sleutels, portieren en ruiten...17 Stoelen, hoofdsteunen...35 Opbergruimte...59 Instrumenten en bedieningsorganen... 71 Verlichting...107 Infotainment- systeem...115

Nadere informatie

MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE

MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten

Nadere informatie

Voorwoord. 2002 Mazda Motor Corporation Printed in Japan Mar. 2003(Print3)

Voorwoord. 2002 Mazda Motor Corporation Printed in Japan Mar. 2003(Print3) Voorwoord Hartelijk dank voor het kiezen van een Mazda. Bij het ontwerp en de constructie van automobielen geven wij bij Mazda aan de volledige tevredenheid van de klant de hoogste prioriteit. Wij raden

Nadere informatie

BELANGRIJK! BEWAREN TER REFERENTIE IN DE TOEKOMST

BELANGRIJK! BEWAREN TER REFERENTIE IN DE TOEKOMST A B D C E F NL BELANGRIJK! BEWAREN TER REFERENTIE IN DE TOEKOMST Veilig gebruik van de Caboo... Lees alle instructies aandachtig door voordat u de Caboo in gebruik neemt. Let vooral goed op de onderstaande

Nadere informatie

StyleView Envelope Drawer

StyleView Envelope Drawer User Guide StyleView Envelope Drawer www.ergotron.com User's Guide - English Guía del usuario - Español Manuel de l utilisateur - Français Gebruikersgids - Nederlands Benutzerhandbuch - Deutsch Guida per

Nadere informatie

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING TOEPASSING DOCUMENT Dit document beschrijft de belangrijkste kenmerken ten tijde van het drukken van de: MODEL S SOFTWARE-versie: 5,0 Kenmerken van latere software-versies

Nadere informatie

Montagehandleiding Screens screenstotaalshop.nl 1. Instructie plaatsen screen. 1.1 Aftekenen montage gaten

Montagehandleiding Screens screenstotaalshop.nl 1. Instructie plaatsen screen. 1.1 Aftekenen montage gaten Montagehandleiding Screens screenstotaalshop.nl 1. Instructie plaatsen screen Neem het screen uit de verpakking. Om beschadiging van het screen te voorkomen raden wij u aan hierbij geen mes te gebruiken.

Nadere informatie

Hard driver flexkabel ipod Classic Installatie handleiding

Hard driver flexkabel ipod Classic Installatie handleiding 1. De ipod Classic is erg moeilijk open te maken zonder schade aan te richten. Ga dus uiterst voorzichtig te werk! Zorg ervoor dat de ipod vergrendeld is voordat u verder gaat. 2. Om de ipod open te maken

Nadere informatie

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 2-3 15-36 kg 4-12 j 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw

Nadere informatie

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1.

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1. Paragraaf 1.1 Openen 1.2 Starten 1.3 Uitschakelen 1.4 Afsluiten 2.1 Tanken 3.1 Openen kap 3.2 Sluiten kap 1.3 Zijruiten verwijderen en plaatsen 1.3 Uitschakelen 5.1 Motorkap openenn 6.1 Kachel bedienenn

Nadere informatie

Veilig vervoer van kinderen in de auto

Veilig vervoer van kinderen in de auto Veilig vervoer van kinderen in de auto Daar kun je mee komen Waarom nieuwe regels? Auto s worden steeds veiliger. Met behulp van kreukelzones, kooiconstructies en airbags beschermen zij de inzittenden.

Nadere informatie

HANDLEIDING! " # $ %! & ' ' ' % $ %! & ( % ) * +, -. +/ ". +/

HANDLEIDING!  # $ %! & ' ' ' % $ %! & ( % ) * +, -. +/ . +/ HANDLEIDING! " # $ %! & ' ' ' % $ %! & ( % ) * +, -. +/ 0 +1 1 ". +/ 0 + 1 1 2 1. Instructie verstelling tafel De loungewerktafel is voor een correcte zithouding uitgerust met horizontale en verticale

Nadere informatie

Handleiding LifeGuard

Handleiding LifeGuard Handleiding LifeGuard I Introductie De LifeGuard bestaat uit een basisstation en een armband, die gebruikt kunnen worden als alarm bij onderdompeling in water en bij verdwalen. Ga naar www.manual-guide.com

Nadere informatie

Handleiding Morgan Plus 8

Handleiding Morgan Plus 8 Klassiekershuren.nl Huur een klassieke auto voor bruiloft, gala of dagje uit! http://www.klassiekershuren.nl Handleiding Morgan Plus 8 Om ervoor te zorgen dat je zo veel mogelijk kunt genieten van de Morgan,

Nadere informatie

Verklaring vervoersregeling

Verklaring vervoersregeling Verklaring vervoersregeling Hierbij geef ik toestemming voor mijn kind(eren) om in een auto met de gastouder mee te rijden. Deze neemt te allen tijde de veiligheidsregels in acht. Autogebruik door gastouders

Nadere informatie

TRAFIC INSTRUCTIEBOEKJE

TRAFIC INSTRUCTIEBOEKJE TRAFIC INSTRUCTIEBOEKJE een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op het circuit

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING. SELCA IS200 klasse 2 alarm SELCA IS300 klasse 3 alarm. SCM goedkeuringsnr. AA030037

GEBRUIKSAANWIJZING. SELCA IS200 klasse 2 alarm SELCA IS300 klasse 3 alarm. SCM goedkeuringsnr. AA030037 GEBRUIKSAANWIJZING SELCA IS200 klasse 2 alarm SELCA IS300 klasse 3 alarm SCM goedkeuringsnr. AA030037 Beste klant, Wij danken u voor de aanschaf van het hightech SELCA modulair alarm systeem. Deze gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Bedieningen Dutch - 1

Bedieningen Dutch - 1 Bedieningen 1. Functieschakelaar Cassette/ Radio/ CD 2. Golfband schakelaar 3. FM antenne 4. CD deur 5. Schakelaar om zender af te stemmen 6. Bass Boost toets 7. CD skip/ voorwaarts toets 8. CD skip/ achterwaarts

Nadere informatie

Wind, Sun & Rain Sensor Instructions

Wind, Sun & Rain Sensor Instructions Awning Instructions Wind, Sun & Rain Sensor Instructions B C D Nederlands Wind, Zon & Regen Sensor Instructies Inhoud Garantie Voordat u de sensor aansluit raden wij u aan de instructies zorgvuldig door

Nadere informatie

LAGUNA INSTRUCTIEBOEKJE

LAGUNA INSTRUCTIEBOEKJE LAGUNA INSTRUCTIEBOEKJE een passie voor presteren Un réseau automobile à l échelle mondiale 6 000 points Renault en France 11 000 en Europe ELF partner van de 14 000 dans le Monde À votre service RENAULT

Nadere informatie

DT-F1/DT-F1V. NL Revision 1

DT-F1/DT-F1V. NL Revision 1 DT-F1/DT-F1V NL Revision 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 Plaats van de bedieningsorganen Toets AAN/UIT (dient ook als FM/TV golfbereikschakelaar op DT-F1V) Keuzetoets zendergeheugenplaats en opslaggebied

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie KLIMAATREGELING Druk op de knop CLIMATE om het touchscreenmenu van de klimaatregeling weer te geven. 1. Menu voor instellingen van de klimaatregeling. 2. Menu voor stoelverwarming/-klimaat voorin. N.B.:

Nadere informatie

KADJAR INSTRUCTIEBOEKJE

KADJAR INSTRUCTIEBOEKJE KADJAR INSTRUCTIEBOEKJE een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op het circuit

Nadere informatie