Kraaiachtigen een bedreiging voor weidevogels? Attie F. Bos Pim Vugteveen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Kraaiachtigen een bedreiging voor weidevogels? Attie F. Bos Pim Vugteveen"

Transcriptie

1 Rijksuniversiteit Groningen Wetenschapswinkel Biologie Rapport 67 Kraaiachtigen een bedreiging voor weidevogels? Een literatuuronderzoek naar de rol van kraaiachtigen als predator en de invloed daarvan op weidevogels Attie F. Bos Pim Vugteveen

2 Wetenschapswinkel Biologie Rapport 67 ISBN Kraaiachtigen een bedreiging voor weidevogels? Een literatuuronderzoek naar de rol van kraaiachtigen als predator en de invloed daarvan op weidevogels Attie F. Bos Pim Vugteveen Haren, mei 2005 Wetenschapswinkel Biologie Biologisch Centrum (RUG) Postbus AA Haren Telefoon Telefax

3

4 SAMENVATTING Het aantal kraaiachtigen is in de tweede helft van de vorige eeuw sterk toegenomen in Nederland, dit geldt vooral voor de zwarte kraai en de kauw in agrarische gebieden. De eksteraantallen gaan landelijk gezien achteruit, die van de Vlaamse gaai nemen eerder toe dan af. Het aantal roeken laat een groei zien, hoewel een maximum schijnt de zijn bereikt. Kraaiachtigen zijn altijd zwaar bejaagd, niet alleen vanwege de schade die zij toebrengen aan land- en tuinbouwgewassen, maar ook aan bedreigde vogelsoorten. Binnen de familie van de kraaiachtigen is de zwarte kraai de belangrijkste predator van eieren en jongen van weidevogels, de andere kraaiachtigen spelen hierin een ondergeschikte rol. Uit onwetendheid worden alle kraaiachtigen vaak over een kam geschoren als zijnde zwarte kraaien. De komst van de nieuwe Flora- en faunawet in 2002 vormde aanleiding tot heftige discussies over nut en noodzaak van de jacht op schadeveroorzakende kraaiachtigen. Wildbeheereenheden vreesden bijvoorbeeld dat een totaal jachtverbod een toename van predatoren zou veroorzaken waardoor bedreigde vogelsoorten, met name weidevogels, zouden afnemen. Voor- en tegenstanders konden hun beweringen echter niet staven met concrete cijfers over de werkelijke schade die kraaiachtigen aan weidevogels toebrengen. Het doel van deze literatuurstudie is een overzicht te geven van de huidige kennis over de predatiedruk van kraaiachtigen in het algemeen en op weidevogels in het bijzonder. In deze studie is gekozen voor kraaiachtigen als predatorgroep en niet voor de vos aangezien deze reeds uitvoerig is beschreven. Als grondbroeders vormen weidevogels een predatiegevoelige groep. Er zijn verschillende factoren die de predatiedruk van kraaiachtigen vergroten. Zo hangt de aanwezigheid van kraaiachtigen, en daarmee de predatiedruk, nauw samen met de mate waarin weidegebieden worden afgewisseld met kleine bossen en groepen bomen. Beheermaatregelen zoals schaalvergroting en het open houden van graslanden zijn daarom gunstig voor weidevogels. De laatste decennia gaat het aantal weidevogels in Nederland in hoog tempo achteruit. De belangrijkste oorzaken zijn biotoopverslechtering door inrichting (infrastructuur, gebouwen) en beheer van het landelijk gebied (areaalvermindering, laag grondwaterpeil); daarnaast spelen intensieve landbouwmethoden (hogere veedichtheid, nieuwe maai- en mesttechnieken) een grote rol. Predatie is de meest voorkomende natuurlijke verliesoorzaak. Aanpassingen zoals nestverdediging, vervolglegsels en gezamenlijk broeden verminderen de kans op predatie. Op zich is predatie geen ramp. Een gruttopaartje hoeft slechts gemiddeld 0,6 kuiken per jaar groot te brengen om een populatie in stand te houden. Bij de kievit en tureluur ligt het vereiste aantal iets hoger. Tussen soorten, gebieden en jaren is er veel verschil in oorzaken die het reproductiesucces en de overlevingskans van weidevogels bepalen. In het jaar 2000 kwam van de onderzochte nesten op percelen waar weidevogels worden beschermd 54% uit, ging 24% verloren door predatie, 9% door agrarische activiteiten (beweiding en maaien), 5% door verlating van het nest en 8% door onbekende oorzaken. Onduidelijk is in welke mate de verschillende predatorsoorten bijdragen aan het verlies van eieren en kuikens. Predatie wordt niet alleen bepaald door aantallen en soorten predatoren in een gebied maar ook door aantallen en dichtheden van (alternatieve) prooien. Ondanks de inspanningen van veel organisaties, terreinbeheerders, boeren en vrijwilligers neemt het aantal weidevogels af. De belangrijkste oorzaak lijkt de kwaliteit van de agrarische gebieden te zijn. Onderzocht moet worden of de gewenste

5 aantallen wel worden gehaald door verdergaande beheerovereenkomsten, waarbij onder meer het waterpeil wordt betrokken, door kwalitatief beter beheer en uitgebreidere beschermende maatregelen (ook later in het seizoen). De slotconclusie van dit rapport luidt dat een eenduidige uitspraak over de invloed van predatie door kraaiachtigen op weidevogelpopulaties op dit moment niet te geven is omdat betrouwbare cijfers ontbreken. De effecten van de predatatiedruk van kraaiachtigen, met name die van de zwarte kraai en kauw, dienen dan ook beter te worden onderzocht. Aanbevolen wordt een vergelijkend onderzoek te doen naar de populatieontwikkelingen van weidevogels en predatoren in gebieden waar wel en waar geen afschot plaatsvindt. Om eventuele schadelijke activiteiten van zwarte kraaien in bepaalde gebieden te voorkomen of te beperken zou moeten worden onderzocht of het mogelijk is gebruik te maken van de (slimme) eigenschappen van deze vogels.

6 INHOUD Inleiding 1 1 Ecologie van kraaiachtigen De ecologische kenmerken van vijf kraaiensoorten Competitie en aantalontwikkelingen 6 2 Status en bestrijding van kraaiachtigen Schade Bestrijding via wet- en regelgeving Jacht Nut van bestrijding 11 3 Predatie Factoren die predatie beïnvloeden Invloed van predatie op populaties 16 4 Weidevogels als prooidieren Weidevogels in Nederland Verliesoorzaken Predatie Overige verliesoorzaken Onderzoek en tellingen 23 5 Discussie 25 6 Conclusies en aanbevelingen 27 Referenties Bijlage

7

8 INLEIDING Kraaiachtigen worden sinds jaar en dag geassocieerd met kadavers, dood en verderf. De vogels staan erom bekend dat ze als alleseters schade aan gewassen toebrengen en nesten van (weide)vogels leegroven. Mede doordoor zijn ze altijd intensief bejaagd (Niewold & Jonkers, 1999; KNJV, 1996). Ons land kent zeven soorten kraaiachtigen: de zwarte kraai, de ekster, de kauw, de roek, de Vlaamse gaai, de bonte kraai en de raaf. De raaf is sinds de Vogelwet (1936) een beschermde soort en staat op de rode lijst van bedreigde en kwetsbare vogelsoorten in Nederland. De populatie werd in 1996 geschat op ongeveer 475 dieren waarvan het merendeel op de Veluwe verblijft (Lina & Ommering, 1996). De bonte kraai is als broedvogel praktisch verdwenen uit Nederland, in 1994 werd nog melding gemaakt van twee paartjes (Van Dijk et al., 1996). De discussie rond kraaiachtigen en predatie heeft in feite betrekking op de overige vijf soorten. Hiervan is de zwarte kraai de belangrijkste predator van vogeleieren en kuikens (Landschapsbeheer Nederland, 1999). De meningen over de schade die kraaiachtigen aan gewassen en aan weidevogels toebrengen lopen sterk uiteen en concrete cijfers ter onderbouwing worden node gemist. Bodembroeders zoals weidevogels (o.a. kievit, grutto), hoenderachtigen (o.a. korhoenders, patrijzen, fazanten) en koloniebroeders (o.a. sternen, lepelaars) zijn door hun leefwijze gevoelig voor predatie. De vogels broeden in open landschap op de grond en daarmee zijn de nesten toegankelijk voor zowel luchtpredatoren (kraaiachtigen, roofvogels) als grondpredatoren (vos, marterachtigen). (Martin, 1993; Beintema, et al., 1995). Tot 1960 namen de meeste weidevogelsoorten toe in Nederland, daarna is hun aantal drastisch gedaald. Een eenduidige definitie van de term weidevogel is nauwelijks te geven aangezien er grote verschillen zijn tussen de soorten en hun biotopen. Globaal zijn ze ingedeeld in primaire soorten (deze broeden voornamelijk in grasland) en secundaire soorten (deze broeden in mindere mate of lokaal in grasland) (Beintema, et al., 1995). De meest bekende weidevogelsoorten zijn kievit, grutto, tureluur, watersnip, wulp, scholekster en kemphaan. De achteruitgang van weidevogels kent verschillende oorzaken. Een belangrijke oorzaak is verlies aan broedbiotoop door wijzigingen in inrichting en beheer van het landelijk gebied. Daarnaast heeft de stedelijke uitbreiding met de bijbehorende infrastructuur geleid tot een afname van het areaal aan graslanden. Goede weidevogelgebieden moeten voldoen aan een aantal voorwaarden: rust, openheid, hoge waterstanden in de voorzomer en een adequaat voedselaanbod (Den Boer, 1995). Enkele decennia geleden vormden de hoge grondwaterstanden in de laaggelegen delen van Nederland en het daaruit voortvloeiende extensieve gebruik van graslanden een uitstekend broedbiotoop voor de meeste weidevogels. Intensivering van de landbouw met de hiermee gepaard gaande verhoogde mestgift had een verbetering van het voedselaanbod tot gevolg en de weidevogelaantallen namen in eerste instantie dan ook toe. Door de landerijen echter geleidelijk aan meer te ontwateren konden boeren steeds eerder hun land bewerken en vroeger in het seizoen bemesten. Hierdoor kwam de grasgroei vlugger op gang waardoor het gras eerder kon worden gemaaid en de koeien vroeger het land op konden. De mogelijkheid voor weidevogels ongestoord op graslanden te broeden is sindsdien onder druk komen te staan (Beintema et al., 1995; Teunissen, 2000). Inmiddels staat ruim 50% van de weidevogels op de Rode lijst van kwetsbare en bedreigde vogelsoorten in Nederland. De Nederlandse regering heeft zich nationaal en internationaal verplicht zorg te dragen voor het behoud van de populaties van deze weidevogelsoorten (Osieck, 1986; Lina & Van Ommering, 1996; LNV, 2004). 1

9 Er zijn verschillende factoren die de jaarlijkse verliezen van weidevogelbroedsels bepalen. Predatie is de belangrijkste natuurlijke verliesoorzaak. Over de vos als predator is reeds uitvoerig geschreven (Niewold & Jonkers, 1999), over de kraaiachtigen als predatorgroep is echter veel minder bekend. Al jarenlang behoorden verschillende leden van de kraaienfamilie tot het bejaagbare wild en waren deze dieren, met uitzondering van de Vlaamse gaai, het gehele jaar door bejaagbaar (Nota Jacht en Wildbeheer, 1993). Daar leek verandering in te komen met de komst van de Flora- en faunawet in 2002 (Flora- en faunawet, 1998). Het doel van deze nieuwe wet is een wettelijk kader te bieden voor de bescherming van inheemse en uitheemse dieren plantensoorten door onder meer een aantal verbodsbepalingen. Via vrijstelling en ontheffing zijn uitzonderingen op de beschermende verbodsmaatregelen mogelijk. In 2004 is de wet gewijzigd waardoor de zwarte kraai en de kauw opnieuw overal in Nederland verstoord en bejaagd mogen worden (Wijziging Ffw, 2004). De nieuwe wet leidde al voordat deze in werking trad tot felle discussies tussen boeren, jagers, terreinbeheerders en weidevogelbeschermers over de mogelijke schadelijke effecten van predatie op kwetsbare vogelpopulaties. Steevast komt daarbij de vraag aan de orde of het noodzakelijk is predatoren in en rond weidevogelgebieden te bestrijden door middel van verstoring en/of bejaging. Uit een enquêteonderzoek (Oranjewoud & Van Hall, 2000) bleek dat met name de wildbeheereenheden verwachten dat door de verminderde mogelijkheden tot toezicht, beheer en schadebestrijding belangrijke weidevogelgebieden er in kwaliteit op achteruit zullen gaan. Deze argumenten konden echter niet met deugdelijke cijfers worden onderbouwd. De Wetenschapswinkel Biologie werd benaderd met de vraag wat er bekend is over de predatiedruk van kraaiachtigen in het algemeen en op weidevogels in het bijzonder. Dit literatuuronderzoek probeert daar met behulp van de huidige kennis een antwoord op te geven. De hoofdvraag wordt beantwoord aan de hand van de volgende deelvragen. Wat zijn de ecologische kenmerken van kraaiachtigen? Wat zijn de trends in de populatieontwikkeling van kraaiachtigen? Waarom worden kraaiachtigen als plaagsoorten beschouwd en welke regelgeving is op hen van toepassing? Welke factoren beïnvloeden de predatiedruk van kraaiachtigen? In hoeverre heeft predatie invloed op prooidieren op populatieniveau? Hoe groot is de rol van predatie op de achteruitgang van de weidevogelstand in vergelijking met andere factoren? Zijn er empirische gegevens over een causaal verband tussen predatie door kraaiachtigen en de achteruitgang van weidevogels? Het rapport is als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 1 worden de ecologische kenmerken van de zwarte kraai, de kauw, de ekster, de Vlaamse gaai en de roek beschreven, evenals de onderlinge competitie en de aantalontwikkelingen per soort. De schade die kraaiachtigen aan kunnen richten, de wettelijke status en bestrijding komen in hoofdstuk 2 aan de orde. Hoofdstuk 3 is gewijd aan factoren die predatie beïnvloeden zoals habitatverschil, dichtheid en zichtbaarheid van nesten. In hoofdstuk 4 worden de achteruitgang en verliesoorzaken van weidevogels in Nederland besproken en de rol die predatie daarin speelt. Vervolgens wordt aandacht geschonken aan de resultaten van lopend onderzoek. Hoofdstuk 5 bevat de discussie en hoofdstuk 6 de conclusies en aanbevelingen. 2

10 1 ECOLOGIE VAN KRAAIACHTIGEN In dit hoofdstuk worden de ecologische kenmerken van de zwarte kraai, de kauw, de ekster, de Vlaamse gaai en de roek behandeld. 1.1 De ecologische kenmerken van vijf kraaiensoorten Zwarte kraai (Corvus corone) Zwarte kraaien worden in een grote verscheidenheid aan habitats aangetroffen, gewoonlijk in landschappen met voldoende bomen. Een kraaienpopulatie is verdeeld in territoriumhoudende paren en in groepen niet-broeders, waarvan de meeste juveniel zijn. De vogels blijven het gehele jaar in paren verdeeld. Groepen nietbroedende zwarte kraaien zijn variabel in grootte en het grootst in de winter. Deze groepen zwerven rond en proberen territoria van gevestigde paren binnen te dringen en te verjagen (Coombs, 1978). De actieradius van zwarte kraaien in een bepaald gebied is niet constant in grootte. Deze is het kleinst in de broedperiode en afhankelijk van het landschap. Gedurende de broedperiode verandert de omvang van het territorium niet meer. De broedperiode begint op het moment dat intensief aan een nest wordt gebouwd en eindigt op het moment dat de jongen uitvliegen. De belangrijkste functie van het territorium is het beschermen van eieren en jongen tegen kannibalisme. Territoria worden dan ook het felst verdedigd dicht bij het nest. Buiten het broedseizoen is het verspreidingsgebied van de zwarte kraai ongeveer twee keer zo groot. De verspreidingsgebieden van aangrenzende paren kunnen elkaar gedeeltelijk overlappen buiten de broedperiode; deze buren worden herkend en indringers worden deels getolereerd (Yom Tov, 1974). Zwarte kraaien zijn solitaire broeders en nestelen het liefst in toppen van bomen. In het nest worden ongeveer 4 tot 5 eieren gelegd en deze worden in 17 tot 19 dagen uitgebroed. Eind maart wordt begonnen met leggen, maar de piek wordt half april bereikt. Vogels die dicht bij elkaar nestelen zijn beter in staat synchroon te broeden dan paartjes die meer verspreid nestelen. Dit heeft als voordeel dat er minder kannibalisme en verstoring optreden, waardoor het broedsucces groter is (Coombs, 1978). Een belangrijke factor die bijdraagt tot het mislukken van een legsel is nestpredatie door soortgenoten. De broedende territoriumhoudende vogels kunnen hun nesten goed verdedigen als er genoeg voedsel in de buurt is. Wordt het voedselaanbod echter kleiner, dan moeten ze verder weg om te foerageren en is de kans op predatie door binnendringende groepen vogels groter. Dit werkt als een zelfregulerend mechanisme. In een goed kraaienjaar zullen er meer vliegvlugge jongen zijn en zal de aanwas groeien, de onderlinge competitie om voedsel en de confrontaties met buitenstaanders zullen toenemen, met als gevolg dat het broedsucces het jaar daarop weer lager zal zijn. Andere factoren die een rol spelen bij de populatieregulatie zijn wintersterfte en verstoring door mensen zoals het vernietigen van nesten ( human predation ) (Yom Tov, 1974). In de winter verzamelen de kraaien zich in grote gemeenschappelijke roestgroepen, inclusief de territoriale broedende paartjes. Ook andere kraaiachtigen kunnen deel uitmaken van de roestgroep. Dergelijke verzamelplekken kunnen zich buiten het broedseizoen in een territorium van een paartje bevinden zonder dat dit wordt 3

11 verdrongen. Volgens Coombs (1978) zou de gemeenschappelijke verzamelplaats als informatiecentrum dienen voor de lokalisatie van goede voedselplekken. Zwarte kraaien zijn generalisten en opportunistisch wat hun voedselkeuze betreft. Van nature zijn de vogels carnivoren en vormt aas een deel van hun dieet (Houston, 1977). Dit verschilt echter per gebied. In landbouwgebieden kan plantaardig materiaal (gewassen) tijdelijk de belangrijkste voedselbron zijn. Bij het zoeken naar nieuwe voedselbronnen maken kraaien gebruik van zoekbeelden. Croze (1970) toonde aan dat het vermogen van een zwarte kraai om een prooi te vinden wordt vergroot door succeservaringen. Het bleek dat kraaien kenmerken van de omgeving alsmede kenmerken van de prooi leren herkennen. Kauw (Corvus monedula) De kauw is de kleinste van de kraaiachtigen en neemt ongeveer tweederde van de grootte van een zwarte kraai in beslag. De soort is opportunistisch en past zich gemakkelijk aan. Kauwen komen voor in open landschap met verspreide bomen, in parken, in landbouwgebieden en in steden. De kauw is een standvogel in Nederland. In het najaar migreren trekkende kauwen uit Scandinavië naar ons land. De kauw is de enige kraaiensoort die in holen broedt, zowel in kolonies als solitair. Meestal zijn kauwen hun hele leven gepaard, waarbij zich soms partnerwisselingen voordoen. Kauwen hebben een groot aanpassingsvermogen wat nestelplaats betreft, in stedelijke gebieden nestelen ze bijvoorbeeld in schoorstenen. Een legsel bestaat uit 3 tot 8 eieren, gewoonlijk zijn het er 4. Eieren worden vanaf april gelegd, vooral in het begin van de maand mei. Gemeenschappelijke slaapplekken worden het hele jaar gebruikt, zowel door residenten als door migranten. Roeken en kauwen maken vaak gebruik van dezelfde roestplaats, binnen de roestplaats zijn ze wel gescheiden van elkaar (Coombs, 1978). Kauwen eten zowel plantaardig als dierlijk voedsel. Het grootste deel van het dieet, ongeveer 80 %, is plantaardig. In de broedtijd is de soort voornamelijk insectivoor. De kauw is in staat kikkers, eieren en vogeljongen te vangen en profiteert van afvalresten (Madge & Burn, 1999). Ekster (Pica pica) Van oudsher zijn eksters voor hun verspreiding zeer afhankelijk geweest van menselijke invloeden. In stedelijke gebieden heeft de soort zich goed aangepast. Stadsparken en grote tuinen met bomen zijn een geschikte habitat. In landbouwgebieden geven eksters de voorkeur aan struikgewas, bomen of bosranden. Eksterpaartjes bezitten een territorium van gemiddeld 5 ha waarin naar voedsel wordt gezocht en wordt genesteld. De broeddichtheid kan oplopen tot 30 paartjes/km². Paarbanden blijven intact voor een paar jaar. Broedende eksters zijn sedentair, dat wil zeggen dat ze binnen hun territoria blijven. Er zijn geen populaties bekend die migreren (Birkhead, 1991). Eksters broeden gewoonlijk in hun tweede jaar, soms in hun eerste. Voordat ze gaan broeden, leven de jonge vogels in losse groepen. Een populatie kan voor meer dan de helft uit dergelijke losse groepen bestaan. Rondzwervende eksters houden zich het vaakst op in niemandsland, dat wil zeggen op terreinen waarop door geen enkel 4

12 broedpaar aanspraak wordt gemaakt. Dit zijn voornamelijk de relatief open landsdelen Binnen de groepen van niet-broedende vogels bestaat een dominantiehiërarchie, dominante vogels komen het eerste aan broeden toe. Broedende paren roesten alleen of samen met andere paren binnen hun territorium. Buiten het broedseizoen roesten broeders en niet-broeders gezamenlijk, soms in grote groepen. Eksters bouwen grote nesten van takken, waarvan tweederde met een dak. Ze leggen ongeveer 6 eieren, die gemiddeld 1 tot 2 vliegvlugge jongen opleveren. De eieren worden meestal in april gelegd. Eksters zijn generalisten en omnivoor. Het dieet omvat een wijd spectrum aan voedseltypen, voornamelijk ongewervelde dieren in de zomer en plantaardig materiaal in de winter. Het meest wordt gefoerageerd in gebieden met kort gras. Surplus voedsel wordt verstopt, met name in de herfst en winter (Bossema et al., 1976). Vlaamse gaai (Garrulus glandarius) De Vlaamse gaai komt vooral voor in bosrijke omgevingen maar is ook in parken en grote bomenrijke tuinen te vinden. Van nature zijn gaaien solitair, paartjes hebben een sterke band en verdedigen hun territoria, maar blijven niet het hele jaar bij elkaar. Nesten worden vaak gebouwd in de takken van een kleine boom. In april en mei worden 3 tot 7 eieren gelegd, met een gemiddelde van vijf. De incubatie duurt 16 tot 19 dagen. Hoewel de gaai een adaptieve en opportunistische eter is, vormen eikels een belangrijk en gespecialiseerd deel van het dieet. Het zoeken naar eikels is beperkt tot de herfst en ook andere diersoorten hebben belang bij dit voedsel. Gaaien stellen een deel van hun voorraad veilig door eikels te verstoppen in hun territorium. Een groot deel hiervan ontkiemt in de lente; de cotylen worden in de zomer aan de jongen gevoerd (Coombs, 1978). Roek (Corvus frugilegus) De roek komt in gebieden voor waar voldoende bomen beschikbaar zijn maar zich geen dichte bossen bevinden. Landbouwgebieden met graanvelden en weilanden worden geprefereerd. De roek is ook te vinden in dorpen of steden met grote bomen (Coombs, 1978). In ons land komt de roek voor in Noord-, Oost, Midden- en Zuid- Nederland, echter niet op de Waddeneilanden, Flevoland en Zeeland en evenmin in grote delen van Noord- en Zuid-Holland (Van Dijk et al., 1999). Roeken nestelen in kolonies en hebben een sterk ontwikkeld sociaal gedrag. De banden tussen paren zijn stevig en kunnen jaren duren, soms een roekenleven lang. De territoria zijn klein en alleen het gedeelte van de boom rond het nest wordt verdedigd. Paartjes worden herkend wanneer ze zich eenmaal hebben gevestigd en kunnen, met behulp van buren die indringers weghouden, naar hun nest terugkeren zonder aangevallen te worden. Dit systeem van lokale wederzijdse territoriale verdediging zorgt ervoor dat excessieve leegroof en verstoring van nesten kan worden voorkomen. Kauwen kennen een soortgelijk overlevingssysteem (Coombs, 1978). De meeste oude nesten worden ieder seizoen opnieuw bezet, vaak door de 5

13 oorspronkelijke eigenaars. Zij verdedigen het territorium continu met uitzondering van de periode tussen mei/juni en juli/ augustus. Begin april wordt met het leggen van eieren begonnen. Er worden 2 tot 7 eieren gelegd, gemiddeld vier, en het vrouwtje broedt deze uit in 16 tot 18 dagen. De jongen worden de eerste 21 dagen voornamelijk gevoed met regenwormen.na ruim een maand vliegen ze uit. Roeken zijn omnivoor en eten afhankelijk van het voedsel dat beschikbaar is. Het merendeel van het dierlijke voedsel wordt van graslanden gehaald, waarbij regenwormen de belangrijkste prooi vormen. In tegenstelling tot andere kraaiachtigen foerageren roeken door in de bodem te prikken. Aas is een minder belangrijk bestanddeel van het dieet dan dat van andere corviden. Plantaardig materiaal vormt een belangrijk component van het voedsel, vooral graan, aardappelen en eikels. Als predator van eieren zijn roeken onbelangrijk, de jacht op insecten en larven in weilanden wordt vaak ten onrechte aangezien als het zoeken naar eieren. In veel poldergebieden, met name in Friesland, maakt men geen onderscheid tussen kraaien en roeken en worden beide soorten als een bedreiging voor weidevogels ervaren (Beintema et al., 1995). 1.2 Competitie en populatieontwikkelingen Alle besproken kraaiachtigen zijn in meer of mindere mate generalisten en opportunistisch wat hun voedselkeuze betreft. Ze komen ten dele in dezelfde habitat voor. De zwarte kraai, roek, kauw en in mindere mate de ekster vertonen een grote ecologische overlap, daardoor ontstaat onderlinge competitie om voedsel en nestlocaties. De Vlaamse gaai is een typische bosvogel en is voor praktisch alle levensfuncties aangewezen op een bosbiotoop. De ekster is net als de gaai in belangrijke mate aangepast aan het leven in een boomrijke omgeving, maar gebruikt daarnaast ook het open veld. De zwarte kraai, roek en kauw zijn voor hun voedselvoorziening bijna geheel op het open veld aangewezen. Zoals uit hoofdstuk 1.1 blijkt bestaan er aanzienlijke verschillen in sociale organisatie tussen de kraaiachtigen. De zwarte kraai, de ekster en de Vlaamse gaai zijn territoriaal in een vrij groot gebied en leven daardoor geïsoleerder van hun soortgenoten dan de roek en de kauw. De laatste twee soorten verdedigen slechts de directe omgeving van hun nesten, leven vaak in kolonies en foerageren bij voorkeur in groepsverband. Bij interacties is de zwarte kraai dominant over de andere soorten, daarna volgt de ekster. Wederzijdse nestroof komt voor; territoriale zwarte kraaien en solitair broedende eksters staan bloot aan roof door zwarte kraaien. Ook eksters en gaaien roven nesten van elkaar. Kolonievorming (roek en kauw) en bedekte nestvormen (kauw) werken preventief tegen nestroof (Bossema et al., 1976). Figuur 1 laat de relatieve aantalontwikkelingen zien van de zwarte kraai, de kauw, de ekster en de Vlaamse gaai in drie landschapstypen, sinds De data zijn gebaseerd op de resultaten van het Broedvogel Monitoring Project (BMP), georganiseerd door SOVON in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In dit project worden de aantalveranderingen van algemene en schaarse vogelsoorten gevolgd in vaste steekproefgebieden. Het BMP ging in 1984 van start. Aangezien niet alle landschapstypen vertegenwoordigd zijn, het stedelijk gebied mist bijvoorbeeld, moeten de trends met enige voorzichtigheid worden bekeken en geïnterpreteerd. De gegevens van de roek zijn gebaseerd op de resultaten van het project Landelijk Soortonderzoek Broedvogels, ook georganiseerd door SOVON en CBS, in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring. Sinds 1992 worden kolonievogels en 6

14 zeldzame broedvogels in Nederland geteld. Van de roek zijn zoveel mogelijk alle kolonies betrokken en zijn landelijke totalen of schattingen berekend, daarbij is geen onderscheid naar landschapstypen gemaakt. Zwarte Kraai Kauw Aantal A B N Aantal A B N Jaartal Jaartal Aantal Ekster A B N Aantal Vlaamse Gaai A B C Jaartal Jaartal Roek Aantal Jaartal Figuur 1. Relatieve aantalontwikkelingen Relatieve aantalontwikkelingen (x 1000) van de zwarte kraai, de kauw, de ekster en de Vlaamse gaai t.o.v (=100) in drie landschapstypen: Bos en park (B), Agrarisch gebied (A) en Natuurlijk terrein (N) (Van Dijk et al., 2003a). Voor de roek geldt een andere schaalverdeling en is geen onderscheid naar landschapstypen gemaakt (Van Dijk et al., 2003b; Van Dijk et al., 1999). Het aantal zwarte kraaien is sinds 1960 sterk toegenomen (Osieck & Hustings, 1994), tot 1993 gold dit in gelijke mate voor alle landschapstypen. Uit latere gegevens blijkt dat de groei in de drie landschapstypen uiteen gaat lopen: het aantal stijgt tot 1996 het sterkst in agrarisch gebied (A) en schommelt wat in natuurlijk terrein (N) en in bos en park (B). Na 1996 laat het aantal zwarte kraaien een dalende trend zien in agrarisch gebied, neemt het aantal toe in 2000/2001 in bos en park ten opzichte van 1998/1999 en blijft het vanaf 1999 gelijk in natuurlijk terrein (Van Dijk et al., 2003a). De kauw laat sinds 1984 een opvallende toename zien in agrarisch gebied. Regionaal is de soort afgenomen sinds de jaren zestig (o.a. in Zuid-Limburg) maar er zijn geen aanwijzingen voor een afname op landelijke schaal (Osieck & Hustings, 1994). De ekster is de enige kraaiachtige waarvan duidelijk sprake is van een landelijke afname. Tot ongeveer 1991 is een toename te zien, vooral in bos en parkgebied, daarna neemt het aantal sterk af. Dat geldt voor alle drie de landschapstypen. Met de 7

15 eksters in stedelijke gebieden lijkt het echter veel beter te gaan dan in landelijke gebieden. Lokaal wordt zelfs achteruitgang gemeld en in de grotere bossen in de oostelijke helft van het land is de ekster vrijwel verdwenen (Osieck & Hustings, 1994). Wat de lokale achteruitgang betreft spelen waarschijnlijk ontwikkelingen in broedpopulaties een belangrijke rol, zoals predatie door de toename van haviken (Accipiter gentilis) en concurrentie met zwarte kraaien (Boele et al., 1999). Na de sterke groei van de populatie in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, bevindt de Nederlandse populatie zich echter nog steeds op een niveau dat veel hoger is dan dat van de jaren zestig (Osieck & Hustings, 1994). De populatie Vlaamse gaaien neemt eerder toe dan af in Nederland, vooral die van de winterpopulatie in het broedareaal in Noord- en West-Nederland (Boele et al., 1999). De roekenstand is van teruggelopen van naar paartjes. Vanaf eind jaren zeventig is de populatie sterk gegroeid tot ruim paren in 1985 (Osieck & Hustings, 1994). In figuur 1 is te zien dat de sterke toename zich heeft doorgezet. In 1999 is de populatie op paren geschat (Van Dijk et al., 1999), wat boven het niveau is van de jaren tussen 1935 en 1950 met tot paren (Osieck & Hustings, 1994). Het aantal grote kolonies loopt de laatste jaren door verstoring terug. Of aan de jarenlange toename een eind is gekomen is nog niet te voorspellen (Van Dijk et al., 2003b). Geconcludeerd kan worden dat populaties kraaiachtigen, met name de zwarte kraai, in de tweede helft van de vorige eeuw een sterke groei hebben doorgemaakt in Nederland. Die toename ging gepaard met een grotere overlast voor boeren en tuinders. Ook in stedelijke gebieden nam de hinder toe. Kraaiachtigen werden dan ook intensiever bestreden, vooral roeken werden sterk in aantal beperkt door (illegale) verstoring en verwijdering op locaties waar men kolonies niet wenselijk achtte (Feijen, 1976; Van Dijk et al., 1999). Als cultuurvolgers hebben de kraaiachtigen geprofiteerd van de intensivering van de landbouw en de toenemende welvaart (vuilstortplaatsen) waardoor het voedselaanbod toenam. Daarnaast zijn de broedmogelijkheden vergroot doordat open landschappen werden aangeplant met bomen en struiken. Hiermee werden meer nestmogelijkheden gecreëerd op plaatsen waar soorten als de zwarte kraai en de ekster anders niet tot broeden hadden kunnen komen. Ook hoogspanningslijnen worden door kraaien als nestplaatsen gebruikt, met name in gebieden waar hoge bomen ontbreken (Spaans, 1982). Een toename van kraaiachtigen (zwarte kraai, kauw, ekster en gaai) werd ook in het Verenigd Koninkrijk gesignaleerd, waarbij de sterkste toename plaatsvond in weidegebieden afgewisseld met akkerbouw (Gregory & Marchant, 1995). De invloed van de mens kan, naast de eerdere stijging, ook de recente daling van sommige soorten zoals de ekster verklaren. Veranderingen in de landbouw (mestinjectie in plaats van gieren) en afvalverwerking (verdwijnen van open vuilstortplaatsen) spelen vermoedelijk een rol. Daarnaast is wellicht sprake van een structureel verminderd voedselaanbod en vindt op regionale schaal intensieve bestrijding plaats (Van Dijk & Hustings, 1999). Naast antropogene factoren hebben ook natuurlijke factoren invloed op het aantal kraaiachtigen. De aanwezigheid van een toppredator kan al een temperende werking hebben. De havik neemt bijvoorbeeld toe in Nederland en daarmee de predatie op eieren en pullen van kraaiachtigen (Van Dijk et al., 1999; Landschapsbeheer Nederland, 1999). Gedegen onderzoek naar de oorzaken van de afname van het aantal eksters is volgens Van Dijk & Hustings (1999) uiterst zinvol en wenselijk. 8

16 2 STATUS EN BESTRIJDING VAN KRAAIACHTIGEN In dit hoofdstuk wordt beschreven waarom kraaiachtigen als plaagsoorten worden beschouwd en hoe dat tot uitdrukking komt in de Nederlandse wet-en regelgeving. Vervolgens komt de jacht en het nut van bestrijding aan de orde. 2.1 Schade Kraaiachtigen zijn altijd geassocieerd geweest met kadavers, dood en verderf en al in de Middeleeuwen hadden ze een slechte naam (Kraaiensymposium, 1982). Zoals uit hoofdstuk 1 blijkt zijn kraaiachtigen generalisten en opportunisten. Die eigenschappen stellen hen in staat gebruik te maken van verschillende vaak tijdelijk aanwezige voedselbronnen zoals gewassen, zaden, eieren of jongen van andere vogels of soortgenoten. Deze levenswijze doorkruist daarmee nogal eens de belangen van landbouwers en beheerders van natuurterreinen. Bij boeren komt het economisch belang in het gedrang als er schade ontstaat aan ingezaaide akkers of als ingekuilde landbouwproducten worden aangevreten (Iedema, 1982; Leever, 1982). In de groente-, fruit- en sierteelt treedt schade op door vraat en bevuiling van gekweekte producten (LNV, 1983 en 1984). Schade door kraaiachtigen, met name door roeken, kan een serieus probleem vormen in sommige regio s (Van Eekeren, 2000). Bejaging door boeren en tuinders op eigen terrein kan onderdeel van de bedrijfsvoering zijn als de schade te grote financiële consequenties heeft. Als jachtmethode wordt hierbij niet alleen het geweer gebruikt, maar worden ook kooien ingezet. Voor de nietberoepsmatige jager spelen ook andere argumenten mee. Kraaiachtigen kunnen in de broedtijd schade toebrengen aan vogelsoorten waar ook op wordt gejaagd en zijn op die manier concurrenten van de sportjager. Het concurrentieargument wordt versterkt door het feit dat deze jagers ook een economisch belang hebben. Jagen kost veel tijd en gaat gepaard met behoorlijke financiële investeringen (Dahles, 1990). Hoewel kraaiachtigen altijd fel zijn bestreden vanwege hun schadelijke effecten op de landbouw, wordt aan hun werkelijke schadelijke invloed wel getwijfeld. Een soort als de roek is in grote delen van het jaar niet schadelijk en zelfs nuttig te noemen (Feijen, 1976; Leever, 1982; Iedema, 1982). Daarnaast bestaat er twijfel of de aangebrachte schade terecht aan één soort kan worden toegeschreven. Op roeken verhaalde schade bleek deels door kauwen te zijn veroorzaakt (Leever, 1982). Bij het schatten van verliesoorzaken in 2002 werden al snel kraaien en vos genoemd zonder dat duidelijk werd gemaakt hoe dit was vastgesteld (Teunissen, Schekkerman & Paassen, 2004). Het blijkt dat veel mensen uit onwetendheid alle kraaiachtigen onder de noemer van kraaien rangschikken. Jonge roeken lijken bijvoorbeeld sterk op zwarte kraaien en kunnen de indruk geven dat het wemelt van deze vogels (Landschapsbeheer Nederland, 1999). Onder deze generalisatie heeft ook de beschermde raaf te lijden. Raven worden soms ten onrechte afgeschoten als zijnde zwarte kraaien (Lina & Ommering, 1996). De natuurbeschermer heeft in het algemeen geen economisch belang bij natuur of landschap. Toch worden kraaiachtigen door sommige beheerders van natuurterreinen met wantrouwen bekeken omdat hun belang, het voortbestaan van flora en fauna in een bepaald gebied, in het gedrang lijkt te komen (Denneman, 1982). 9

17 2.2 Bestrijding via wet- en regelgeving De wettelijke status van kraaiachtigen heeft er voor gezorgd dat bestrijding jarenlang mogelijk is gemaakt, de mate waarin verschilt per kraaiensoort (Dahles, 1990; Reiding, 1997). In de Vogelwet van 1936 werd de zwarte kraai voor onbepaalde tijd onbeschermd verklaard (Lijst I, art.2). De bonte kraai, Vlaamse gaai, ekster, roek en kauw werden op Lijst II geplaatst (art.3). Vogels die op deze lijst stonden konden via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) als onbeschermd worden aangewezen voor bepaalde periodes in het gehele Rijk der Nederlanden of delen daar van. Deze vogelsoorten werden dus als potentieel schadelijk aangemerkt. De onbeschermdverklaringen werden voor twee jaar vastgesteld door de verantwoordelijke minister en gepubliceerd in de Staatscourant. Alle kraaiachtigen, behalve de wettelijk beschermde raaf, werden in 1954 onder de Jachtwet gebracht. In artikel 2 van deze wet vielen ze onder de categorie schadelijk wild waarop het gehele jaar gejaagd kon worden. In 1977 werd de Jachtwet gewijzigd en werd de term schadelijk wild vervangen door overig wild. De roek en de bonte kraai werden geschrapt van de lijst met soorten die het gehele jaar door bejaagbaar waren. De jacht op de Vlaamse gaai werd in 1979 beperkt door de vaststelling van een schoontijd. Gedurende een bepaalde periode, in dit geval de broedtijd van 1 mei tot 15 juli, was het wettelijk niet toegestaan op Vlaamse gaaien te schieten (Nota Jacht en Wildbeheer, 1993). In 1998 is de Flora- en faunawet (1998) tot stand gekomen en per ingang van 1 april 2002 in werking getreden. De nieuwe wet vervangt de Vogelwet, de Jachtwet, de Wet Bedreigde Uitheemse Diersoorten en een deel van de Natuurbeschermingswet. De wet erkent de intrinsieke waarde van flora en fauna en geeft daaraan gevolg door de aanwijzing van beschermde dier- en plantensoorten en door een aantal verbodsbepalingen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid soorten te beschermen door beschermde leefomgevingen aan te wijzen. In de wet zijn bijzondere bepalingen opgenomen waarin uitzonderingen op de beschermingsmaatregelen zijn geregeld. In artikel 32 worden een aantal wildsoorten aangewezen waarop gejaagd mag worden. Verder voorziet de Flora- en faunawet in de mogelijkheid op landelijk en provinciaal niveau vrijstellingen van enkele verbodsbepalingen te geven voor diersoorten die veelvuldig belangrijke schade aanrichten. De provincies geven in een verordening aan welke van de 21 landelijk aangewezen diersoorten in hun provincie schade veroorzaken en op welke wijze afgeweken mag worden van de verbodsbepalingen. Dit is alleen toegestaan ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren als er geen andere bevredigende oplossing bestaat. De provincie (GS) kan ontheffing verlenen voor de jacht indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en een vrijstelling niet is of niet kan worden verleend. Een ontheffing wordt verleend in het belang van a) de volksgezondheid en openbare veiligheid, b) de veiligheid van het luchtverkeer, ter voorkoming van c) belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, d) schade aan flora en fauna, of e) met het oog op andere vastgestelde belangen. In principe wordt een ontheffing slechts verleend aan een faunabeheereenheid (FBE), een samenwerkingsverband van jachthouders, op basis van een faunabeheerplan (Floraen faunawet, 1998). Sinds de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet in 2002 behoorden de zwarte kraai en de kauw tot de beschermde vogels in Nederland. Inmiddels is de wet gewijzigd en zijn de zwarte kraai en de kauw alsnog op de landelijke vrijstellingslijst 10

18 geplaatst. Dat betekent dat deze soorten sinds 2004 weer overal in Nederland opzettelijk verontrust, gedood of gevangen mogen worden. Om dit mogelijk te maken moest de wet zodanig worden veranderd dat het ook mogelijk is vrijstelling te verlenen van de verbodsbepalingen indien belangrijke schade aan de fauna dreigt te ontstaan. Onder fauna worden beschermde inheemse diersoorten zoals weidevogels verstaan (Wijziging Ffw, 20-04). 2.3 Jacht Kraaiachtigen worden zowel in het voorjaar als in het najaar bejaagd. De jacht is gericht op vogels die tot de broedpopulatie (voorjaarsbestand) behoren alsmede op hun nakomelingen. Afschot van Vlaamse gaaien heeft ook betrekking op de doortrekkende en overwinterende vogels in Nederland (KNJV, 1996). Als voorbeeld worden in figuur 2 de afschotcijfers van kraaiachtigen uit de jaren 1992/1993 en 1994/1995 weergegeven. Soort Voorjaarsbestand Globale aanduiding herfstbestand 1 Afschot Afschot 1992/ / Zwarte kraai Ekster Kauw > Vlaamse gaai Roek Beschermd beschermd Raaf Beschermd beschermd Figuur 2. Aantallen en afschot van kraaiachtigen (Bronnen: 1 KNJV, 1996; 2 Nota Jacht en Wildbeheer, 1993; 3 Van Dijk et al., 1999) De tabel laat zien dat elk jaar een aanzienlijk deel van de populaties is afgeschoten om de stand van de vogels omlaag te brengen. De gepresenteerde cijfers zijn echter niet als absolute getallen te beschouwen, omdat het monitoren van vogels, in het bijzonder van dode vogels, altijd enige onzekerheid met zich meebrengt. Sinds 1992 worden afschotcijfers van de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (KNJV) verwerkt in de databank van de wildbeheereenheden (WBE). Jaarlijks zenden de wildbeheereenheden door middel van een enquête hun gegevens aan de WBEdatabank, die door de KNJV worden verwerkt en opgeslagen. De vragenlijst in de enquête die betrekking heeft op het afschot vervangt de vroegere 'Jachtveldenquête' van het ministerie van LNV. Deze gegevens worden verwerkt door het Informatie en Kennis Centrum (IKC) in Wageningen. Om de anonimiteit te waarborgen, vindt de verwerking van de gegevens onder nummer plaats. In 1996 stonden in totaal staan 387 WBE s in de databank geregistreerd (KNJV, 1996) Nut van bestrijding De gedachte achter het jagen op kraaiachtigen is dat dit leidt tot minder vogels en dat minder vogels vervolgens minder schade veroorzaken. Jacht hoeft echter niet altijd te leiden tot lagere aantallen. De grootte van de populaties plaagsoorten wordt bepaald door verschillende factoren waarvan sterfte één is. Reductie van het aantal vogels door jacht kan worden gecompenseerd door een hogere productiviteit, migratie en/of een lagere natuurlijke mortaliteit. Bejaging heeft in deze gevallen dan ook nagenoeg geen invloed op het aantal dieren (Iedema, 1982). 11

19 Tussen 1975 en 1980 hebben diverse doctoraalstudenten onder leiding van Spaans (1982) van het toenmalige Rijksinstituut voor Natuurbeheer onderzoek gedaan naar de invloed van zwarte kraaien (4 gebieden) en eksters (2 gebieden) op de stand van weidevogels. De weidevogels namen in aantal af en de terreinbeheerders zochten de oorzaak in de waargenomen predatie door kraaien en eksters. De vraag was of een intensievere bestrijding van de predatoren gerechtvaardigd was. Uit de daaropvolgende onderzoeken kwam echter naar voren dat niet predatie maar verlies of verslechtering van de biotoop de belangrijkste reden voor de achteruitgang van weidevogels was. In een andere studie werd aangetoond dat lokale verwijdering geen effect had op het aantal zwarte kraaien en kauwen in Burgers Dierenpark in Rhenen. Ondanks een hoge bestrijdingsdruk bleef de populatie in het park op een constant niveau en nam uiteindelijk zelfs toe. Verwijderde vogels werden vervangen door immigranten uit nabijgelegen gebieden, hoogstwaarschijnlijk laaggeplaatste dieren uit groepen van niet-broedende vogels. Mogelijk heeft opvulling door minder dominante vogels tot gevolg gehad dat de onderlinge agressie verminderde en het park in totaal meer vogels kon herbergen (Spaans & Renssen, 1983). Dat zou betekenen dat bestrijding averechts kan werken. Vanuit beheeroogpunt lijkt bestrijding dan weinig zinvol (Spaans, 1982). It Fryske Gea heeft wegens het vermeende effect van predatie een aantal jaren geprobeerd de kokmeeuwenpopulaties onder controle te houden. De beheersmaatregelen varieerden van niets doen tot het opruimen van nieuwe kolonievestigingen. De gehanteerde maatregelen hadden in de praktijk niet het gewenste effect maar eerder ongewenste effecten tot gevolg zoals verstoring van zeldzame vogelsoorten. Verder waren er geen sterke aanwijzingen dat predatie door kokmeeuwen op grote schaal plaatsvond. Dit was voor It Fryske Gea aanleiding het beleid ten aanzien van de kokmeeuw te herzien. De kokmeeuwenkolonies werden vanaf 1999 met rust gelaten (Kleefstra & Rintjema, 1999). Zoals uit paragraaf 2.2 blijkt is schade aan fauna sinds 2004 een argument om vrijstelling te krijgen voor het jagen op predatoren zoals kraaiachtigen en mag weer vrij worden gejaagd op de zwarte kraai en kauw. Volgens Hazekamp (2004) is de wet gewijzigd omdat het sinds 2002 moeilijk was een ontheffing voor het doden van deze kraaiensoorten te krijgen. Aanvragers konden moeilijk aan de voorwaarden voldoen aangezien historische gegevens over de toegebrachte schade ontbraken. Uitgangspunt voor de wijziging zou de werkelijke invloed van een predator op vogelpopulaties moeten zijn. Het is in dat kader belangrijk te weten 1) hoe groot het verliespercentage van broedsels door predatie is, 2) hoe de vogels predatie op kunnen vangen, bijvoorbeeld door middel van vervolglegsels en 3) in welk stadium van de jaarcyclus de regulatie van aantallen plaatsvindt (Spaans, 1982). Volgens Newton (1998) gaat het er uiteindelijk om of predatie het reproductiesucces van een populatie beïnvloedt en daarmee het populatieniveau van een soort. 12

20 3 PREDATIE Dit hoofdstuk is gewijd aan de factoren die de predatiedruk van kraaiachtigen beïnvloeden en aan de effecten die predatie op populatieniveau kunnen hebben. 3.1 Factoren die predatie beïnvloeden Kraaiachtigen zijn luchtpredatoren die gebruik maken van zoekbeelden en snel kunnen leren. Deze eigenschappen stellen hen in staat bepaalde kenmerken van goed gecamoufleerde prooien te herkennen en vervolgens te bejagen. Aangetoond is dat niet alleen kenmerken van de prooisoorten zelf, maar ook kenmerken van hun habitat worden herkend. Daardoor kunnen kraaiachtigen in een bepaald gebied gericht zoeken naar een prooisoort. Hebben kraaiachtigen een nest ontdekt dan zullen ze een paar keer terugkomen om het gehele nest leeg te halen, net zolang tot de oudervogels terugkomen en de indringers verjagen (Croze, 1970; Salathé, 1987). Kraaiachtigen hebben de gewoonte goed op andere predatoren te letten (Sullivan & Dinsmore, 1990). In het algemeen kan worden gesteld dat vogels met goed zichtbare en bereikbare nesten, gevoelig zijn voor predatie. Daarom ondervinden bodembroeders zoals weidevogels (kievit, grutto), hoenderachtigen (korhoenders, patrijzen, fazanten) en koloniebroeders (sternen, lepelaars) veel last van prederende vogels waarbij eieren en soms kuikens worden geroofd (Martin, 1993; Beintema, et al., 1995). Er zijn talrijke wetenschappelijke publicaties verschenen over de factoren die van invloed zijn op nestpredatie en daarmee op het reproductiesucces van vogels. Ongeveer 80% van deze publicaties zijn gebaseerd op experimenten waarbij gebruik is gemaakt van artificiële nesten en eieren. De reden hiervoor is dat artificiële nesten gemakkelijk zijn te manipuleren en echte eieren niet altijd voorhanden zijn (Major & Kendal, 1996). Hieronder worden enkele onderzoekresultaten besproken. Habitatverschillen De verspreiding van kraaiachtigen en daarmee van de predatiedruk lijkt sterk gerelateerd te zijn aan habitatverschillen die zijn ontstaan door versnippering van het landschap. De Zweedse onderzoeker Andrén (1992, 1994) bestudeerde de verspreiding van kraaiachtigen in een landschap met overwegend landbouw dat geleidelijk overging in een landschap waar bos domineerde. Het bleek dat er een positieve relatie bestond tussen het aantal kraaiachtigen en de fragmentatie van bos in landbouwgebied. In de kleine bosfragmenten nam de predatiedruk toe. De kraaiachtigen reageerden per soort verschillend op het aandeel bos in het landschap. De Vlaamse gaai en de raaf haalden de artificiële nesten in de kleine bosjes niet leeg maar bleven in de grote bosfragmenten. De dichtheid van bonte kraaien was groter in landschappen met een mixture van landbouwgrond en bos dan in landschappen die gedomineerd werden door landbouw of door bos. De bonte kraai bleek als habitatgeneralist dan ook de grootste veroorzaker te zijn van de toenemende predatiedruk in de kleine bosschages omringd door landbouw. De Zweedse onderzoekers Söderström et al. (1998) toonden aan dat in overgangsgebieden tussen bos en open landschap met grasland artificiële nesten in struiken bijna alleen door kraaiachtigen werden gepredeerd, terwijl de nesten op de grond voornamelijk door zoogdieren werden leeggehaald. De predatiedruk was significant groter voor nesten in struiken dan voor nesten op de grond op een afstand 13

21 van 0 m, 15 m en 30 m vanaf de bosrand in het open landschap. Verder bleek uit deze literatuurstudie dat in het algemeen gold dat de predatiedruk van artificiële nesten in het bos het hoogst was binnen een afstand van 50 m vanaf de bosrand en lager werd dieper het bos in ( 50 m) en in open habitat. Yahner & Scott (1988) onderzochten de predatie van artificiële nesten in een volgroeid bos waarvan de dichtheid aan bomen verschilde: 0 % kap, 25% kap en 50% kap. Nestpredatie was het grootst in de 50%-zone en het minst in de 0%-zone; nesten boven de grond in struiken ondervonden meer predatie dan nesten op de grond. Geconcludeerd werd dat bosfragmentatie een negatieve impact heeft op het broedsucces van vogels, vooral als de belangrijkste predatoren kraaiachtigen zijn. Onderzoek van Sullivan & Dinsmore naar de predatie van artificiële eendennesten door broedende Amerikaanse kraaien (Corvus branchyrhynchos ) en familie van onze zwarte kraai, toonde aan dat nesten dichtbij broedende kraaien vaker werden gepredeerd dan nesten verder weg. Nesten op een afstand van 700 tot 1000 m van kraaiennesten en nog net binnen het territorium, waren relatief veilig voor predatie en ongeveer vergelijkbaar met nesten buiten het territorium. Nesten op water ondervonden minder last van predatie dan nesten in hogere droge gedeelten. Redenen hiervoor zijn de verminderde mobiliteit van kraaien in waterrijke habitats en een slecht zicht op de nesten door de dichte vegetatie. Om predatie door kraaiachtigen te voorkomen adviseren de onderzoekers om meer natte gebieden (wetlands) voor watervogels te ontwikkelen (Sullivan & Dinsmore, 1990). Zichtbaarheid en dichtheid van nesten Sugden & Beyersbergen (1986) toonden de effecten aan van nestdichtheid enbedekking van eendennesten op de predatiedruk van Amerikaanse kraaien. Amerikaanse kraaien die niet vanuit de lucht maar op de begane grond jagen bleken beter goed verborgen namaaknesten te kunnen lokaliseren bij hoge dan bij lage dichtheden. Dit gold ook voor gedeeltelijk bedekte nesten, een gedeeltelijk bedekt nest zonder een andere nest in de omgeving werd echter zelden ontdekt. Dit zou betekenen dat spreiding van meer of minder bedekte eendennesten de predatiedruk kan verminderen. De belangrijkste reden voor de hoge nestpredatie bij hoge dichtheden is dat kraaien langer in succesvolle gebieden foerageren en daar ook naar terugkeren (Sugden & Beyersbergen, 1986). Via veldstudies en computersimulaties is aangetoond dat de predatiedruk op patrijzen sterk dichtheidsgebonden was: hoe groter de dichtheid aan nesten, hoe groter het aandeel vernietigde eieren en broedende vrouwtjes en hoe lager het broedsucces. Deze relatie verschilde per gebied, afhankelijk van de mate waarin de nesten zichtbaarder waren door de dichtheid aan heggen. Waar sprake was van acht km heg per vierkante km nam de predatiedruk slechts langzaam toe met een grotere nestdichtheid, maar was de dekkingsgraad minder dan vier km heg per vierkante km dan nam de predatiedruk wel snel toe. Waarschijnlijk omdat de predatoren minder zoektijd kwijt waren (Potts et al., In: Newton, 1998). Sullivan & Dansmore (1990) concludeerden dat eendennesten in een lage vegetatie het meest kwetsbaar voor kraaien waren, maar dat de predatie niet substantieel afnam bij een toename van 20 tot 50 cm vegetatiehoogte. Nestbescherming door natuurlijke begroeiing lijkt predatie dus niet altijd te kunnen voorkomen of te verminderen omdat predatoren doelbewust zoeken naar broedende vogels én naar andere predatoren (Sullivan & Dinsmore, 1990). 14

Kraaiachtigen een bedreiging voor weidevogels? Attie F. Bos Pim Vugteveen

Kraaiachtigen een bedreiging voor weidevogels? Attie F. Bos Pim Vugteveen Rijksuniversiteit Groningen Wetenschapswinkel Biologie Rapport 67 Kraaiachtigen een bedreiging voor weidevogels? Een literatuuronderzoek naar de rol van kraaiachtigen als predator en de invloed daarvan

Nadere informatie

University of Groningen

University of Groningen University of Groningen Kraaiachtigen, een bedreiging voor weidevogels? Een literatuuronderzoek naar de rol van kraaiachtigen als predator en de invloed daarvan op weidevogels. Bos, Attie F.; Vugteveen,

Nadere informatie

13.1 Zwarte kraai (Corvus corone)

13.1 Zwarte kraai (Corvus corone) 13.1 Zwarte kraai (Corvus corone) 1 Samenvatting Aantal en verspreiding In Nederland vanaf 1990 een significante toename van het aantal broedvogels van

Nadere informatie

12.1 Ekster (Pica pica)

12.1 Ekster (Pica pica) 12.1 Ekster (Pica pica) 1 Samenvatting Aantal en verspreiding Landelijk is over een langere periode zowel bij broedvogels als bij niet-broedvogels het aantal significant afgenomen, terwijl over de laatste

Nadere informatie

9 Zwarte kraai (Corvus corone)

9 Zwarte kraai (Corvus corone) 9 Zwarte kraai (Corvus corone) 9.1 Inleiding Tot een aantal jaren geleden werd de vangkooi zonder ontheffing gebruikt ter uitvoering van de landelijke vrijstelling bij de bestrijding van zwarte kraaien

Nadere informatie

Aantal gevonden legsels in 2008

Aantal gevonden legsels in 2008 10 1 Broedpaaraantallen 2. Reproductie Na terugkomst van weidevogels in hun broedgebied vormen zich paren en kiezen de vogels een plek om te gaan broeden: de vestiging. Daarna komen twee belangrijke reproductiefasen:

Nadere informatie

13.3 Meerkoet (Fulica atra)

13.3 Meerkoet (Fulica atra) 13.3 Meerkoet (Fulica atra) 1 Samenvatting Aantal en verspreiding Landelijk is het aantal broedvogels vanaf 199 niet significant veranderd, over de laatste 1 jaren is een significante afname van

Nadere informatie

KRAAIACHTIGEN. Ze zijn te zien rond het huis en ook op het platteland. Het zijn slimme dieren die zich goed aan de mens hebben aangepast.

KRAAIACHTIGEN. Ze zijn te zien rond het huis en ook op het platteland. Het zijn slimme dieren die zich goed aan de mens hebben aangepast. KRAAIACHTIGEN Vijf soorten van de kraaienfamilie zijn in Vlaanderen algemeen verspreid, het zijn de Vlaamse gaai, de ekster, de kauw, de roek en de zwarte kraai. Ze zijn te zien rond het huis en ook op

Nadere informatie

8.4 Kokmeeuw (Chroicocephalus ridibundus)

8.4 Kokmeeuw (Chroicocephalus ridibundus) 8.4 Kokmeeuw (Chroicocephalus ridibundus) 1. Status De kokmeeuw was reeds beschreven in het fbp. Omdat de tekst op een aantal punten herziening behoefde, is deze integraal herschreven. De kokmeeuw is een

Nadere informatie

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 6 oktober 2016) Nummer Onderwerp Vossen

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 6 oktober 2016) Nummer Onderwerp Vossen van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 6 oktober 2016) Nummer 3228 Onderwerp Vossen Aan de leden van Provinciale Staten Toelichting vragensteller In juni 2016 heeft de provincie

Nadere informatie

7.2 Kauw (Corvus monedula)

7.2 Kauw (Corvus monedula) 7.2 Kauw (Corvus monedula) 1. Status De kauw is een landelijk vrijgestelde soort van de verboden bedoeld in artikel 3.1 van de Wet Natuurbescherming. Zoals in paragraaf 3.1 van de nota van toelichting

Nadere informatie

8.5 Zilvermeeuw (Larus argentatus)

8.5 Zilvermeeuw (Larus argentatus) 8.5 Zilvermeeuw (Larus argentatus) 1. Status De zilvermeeuw is een vogelsoort als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, Wnb, waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Deze vrijstelling betreft (op basis

Nadere informatie

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (Partij voor de Dieren) (d.d. 2 november 2010) Nummer 2411

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (Partij voor de Dieren) (d.d. 2 november 2010) Nummer 2411 van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (Partij voor de Dieren) (d.d. 2 november 2010) Nummer 2411 Onderwerp Afschot kraaien en vossen Aan de leden van Provinciale Staten Toelichting vragensteller

Nadere informatie

4 november 2003 Nr , LG Nummer 37/2003

4 november 2003 Nr , LG Nummer 37/2003 4 november 2003 Nr. 2003-18.260, LG Nummer 37/2003 Voordracht van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten van Groningen betreffende een wijziging van de Verordening schadebestrijding dieren provincie

Nadere informatie

8.6 Roek (Corvus frugilegus)

8.6 Roek (Corvus frugilegus) 8.6 Roek (Corvus frugilegus) 1. Status De roek is een provinciaal vrijgestelde soort. De vrijstelling betreft sinds 1 januari 2017 het opzettelijk vangen, doden of verstoren, opzettelijk vernielen van

Nadere informatie

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) en J.A.R.M. van Egmond (GroenLinks) (d.d. 12 februari 2014) Nummer 2900

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) en J.A.R.M. van Egmond (GroenLinks) (d.d. 12 februari 2014) Nummer 2900 van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PvdD) en J.A.R.M. van Egmond (GroenLinks) (d.d. 12 februari 2014) Nummer 2900 Onderwerp Ontheffing doden knobbelzwanen Aan de leden van Provinciale

Nadere informatie

8.9 Konijn (Oryctolagus cuniculus)

8.9 Konijn (Oryctolagus cuniculus) 8.9 Konijn (Oryctolagus cuniculus) 1 Samenvatting Aantal en verspreiding De landelijke trend is over de gehele periode stabiel, over de laatste tien jaar treedt een matige toename op. De stand van het

Nadere informatie

PROVINCIAAL BLAD VAN ZEELAND

PROVINCIAAL BLAD VAN ZEELAND Nummer 6 van 2003 PROVINCIAAL BLAD VAN ZEELAND Verordening Flora- en faunawet Zeeland Provinciale Staten van Zeeland overwegende dat een aantal beschermde inheemse diersoorten in de provincie Zeeland veelvuldig

Nadere informatie

5.1 Fazant (Phasianus colchicus)

5.1 Fazant (Phasianus colchicus) 5.1 Fazant (Phasianus colchicus) 1. Status De fazant is een wildsoort waarop door de jacht populatiebeheer plaatsvindt. De jacht is toegestaan van 15 oktober t/m 31 december (hennen), resp. van 15 oktober

Nadere informatie

7.3 Zwarte kraai (Corvus corone)

7.3 Zwarte kraai (Corvus corone) 7.3 Zwarte kraai (Corvus corone) 1. Status De zwarte kraai is een landelijk vrijgestelde soort. De vrijstelling betreft het opzettelijk doden ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen,

Nadere informatie

Bezoekeffecten en nestbescherming bij weidevogels. Paul Goedhart Wolf Teunissen Hans Schekkerman Maja Roodbergen

Bezoekeffecten en nestbescherming bij weidevogels. Paul Goedhart Wolf Teunissen Hans Schekkerman Maja Roodbergen Bezoekeffecten en nestbescherming bij weidevogels Paul Goedhart Wolf Teunissen Hans Schekkerman Maja Roodbergen Aantalveranderingen 200 180 160 140 Index 120 100 80 60 40 20 1960 1970 1980 1990 2000 2010

Nadere informatie

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 16 juni 2016) Nummer Onderwerp Roeken

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 16 juni 2016) Nummer Onderwerp Roeken van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 16 juni 2016) Nummer 3197 Onderwerp Roeken Aan de leden van Provinciale Staten Toelichting vragensteller De provincie heeft een ontheffing

Nadere informatie

akkerbouw. Meest verbouwde gewassen zijn granen (vooral wintertarwe), aardappels, suikerbieten en uien. Bij het selecteren van de bedrijven voor deze

akkerbouw. Meest verbouwde gewassen zijn granen (vooral wintertarwe), aardappels, suikerbieten en uien. Bij het selecteren van de bedrijven voor deze Samenvatting Intensivering van de landbouw heeft ertoe geleid dat populaties van boerenlandvogels sterk zijn afgenomen sinds de jaren 60. Ooit veelvoorkomende soorten als patrijs (Perdix perdix) veldleeuwerik

Nadere informatie

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d.15 mei 2017) Nummer Onderwerp Ontheffingverlening doden vos

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d.15 mei 2017) Nummer Onderwerp Ontheffingverlening doden vos van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d.15 mei 2017) Nummer 3297 Onderwerp Ontheffingverlening doden vos Aan de leden van Provinciale Staten Toelichting vragensteller Op 31

Nadere informatie

OPKOMST VAN DE HALSBANDPARKIET IN NEDERLAND EN UTRECHT André van Kleunen

OPKOMST VAN DE HALSBANDPARKIET IN NEDERLAND EN UTRECHT André van Kleunen OPKOMST VAN DE HALSBANDPARKIET IN NEDERLAND EN UTRECHT André van Kleunen De halsbandparkiet (Psittacula krameri) komt van oorsprong voor in Afrika, in een gordel ten zuiden van de Sahara en op het Indisch

Nadere informatie

Beleidsnotitie bescherming en beheer ree Fryslân

Beleidsnotitie bescherming en beheer ree Fryslân Beleidsnotitie bescherming en beheer ree Fryslân Inhoud 1. Doel van de notitie 2. Vigerend beleid ree in Fryslân 3. Wettelijke status ree 4. Schade, overlast en risico s 5. Wettelijk kader bescherming

Nadere informatie

WEIDEVOGELS LOPIKERWAARD

WEIDEVOGELS LOPIKERWAARD WEIDEVOGELS LOPIKERWAARD 214 Er is goed nieuws en er is slecht nieuws WEIDEVOGELS LOPIKERWAARD 214: ER IS GOED NIEUWS EN ER IS SLECHT NIEUWS Sinds 211 telt DNatuur voor ANV Lopikerwaard hoeveel Grutto

Nadere informatie

Weidevogelnieuws. Landbouwkundige situatie vroeger en nu. Rijswijkse Veld

Weidevogelnieuws. Landbouwkundige situatie vroeger en nu. Rijswijkse Veld Landbouwkundige situatie vroeger en nu Weidevogelnieuws Het Zoelense en Rijswijkse Veld vind je in het meest westelijke deel van het werkgebied van onze VANL. De bodem bestaat er overwegend uit laaggelegen

Nadere informatie

Vossenbeheerplan WBE. Tubbergen

Vossenbeheerplan WBE. Tubbergen Vossenbeheerplan WBE. Tubbergen 1.0 Inleiding. Met het in werking treden van de FBE is gesteld dat iedere WBE een beheerplan voor vossen voorhanden dient te hebben. Voor u ligt dan ook het vossenbeheerplan

Nadere informatie

Notitie. 1 Inleiding. Referentienummer Datum Kenmerk PN mei Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode)

Notitie. 1 Inleiding. Referentienummer Datum Kenmerk PN mei Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode) Notitie Referentienummer Datum Kenmerk 20 mei 2014 Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode) 1 Inleiding 1.1 Kader van het onderzoek Projecten of handelingen dienen te worden getoetst aan de wet- en

Nadere informatie

GANZEN IN NEDERLAND OVERZOMERENDE GANZEN

GANZEN IN NEDERLAND OVERZOMERENDE GANZEN GANZEN IN NEDERLAND Nederland is met zijn laaggelegen graslanden, veel water en zachte winters een ideaal gebied voor vele ganzensoorten. Veel ganzen die Nederland aandoen zijn afkomstig uit het hoge noorden;

Nadere informatie

Fig. 4.3a. Dichtheden weidevogels in het reservaatsgebied Giethoorn-Wanneperveen 1987-2010 (229 ha)

Fig. 4.3a. Dichtheden weidevogels in het reservaatsgebied Giethoorn-Wanneperveen 1987-2010 (229 ha) Lichte groei weidevogelstand Giethoorn-Wanneperveen in 2010 Obe Brandsma De belangrijkste resultaten samengevat: Het onderzoeksgebied Giethoorn-Wanneperveen (229 ha) is één van de weinige gebieden in Nederland

Nadere informatie

Bescherming Weidevogels Zuid-Holland Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen

Bescherming Weidevogels Zuid-Holland Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen Bescherming Weidevogels Zuid-Holland 2018 Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen Dit jaarverslag is tot stand gekomen in samenwerking met 17 actieve weidevogelgroepen

Nadere informatie

KRAAIACHTIGEN DE ZWARTE KRAAI

KRAAIACHTIGEN DE ZWARTE KRAAI KRAAIACHTIGEN DE ZWARTE KRAAI (Corvus corone corone) Zwarte vogel van ongeveer 47 cm. met donkergrijze snavel en poten. In de vlucht staan de eerste 4 handpennen vrij ver uit elkaar. De kraai maakt een

Nadere informatie

8.8 Vos (Vulpes vulpes)

8.8 Vos (Vulpes vulpes) 8.8 Vos (Vulpes vulpes) 1 Samenvatting Aantal en verspreiding Landelijk blijft het aantal ongeveer gelijk. Provinciale cijfers aan de hand van het aantal (belopen en met jongen) burchten zijn onvoldoende

Nadere informatie

2013 wordt het jaar van de Patrijs.

2013 wordt het jaar van de Patrijs. 2013 wordt het jaar van de Patrijs. 1 Waarom? De soort kwam vroeger in grote aantallen voor in NL; er werd zelfs op gejaagd (en in sommige landen nog steeds) Bijna iedereen heeft de vogel wel eens gezien

Nadere informatie

maken bekend dat in hun vergadering van 1 juli 2003 is vastgesteld hetgeen volgt:

maken bekend dat in hun vergadering van 1 juli 2003 is vastgesteld hetgeen volgt: provinciaal blad nr. 30 ISSN: 0920-1092 V A N D E P R O V I N C I E G R O N I N G E N 9 juli 2003 Besluit van Gedeputeerde Staten der provincie Groningen van 1 juli 2003, nr. 2003-11149, afdeling LG, tot

Nadere informatie

Tegast in een vervreemd landschap? Eddy Wymenga, A&W

Tegast in een vervreemd landschap? Eddy Wymenga, A&W Tegast in een vervreemd landschap? Eddy Wymenga, A&W planologisch Hoog dynamische gebieden Stedelijk gebied, infrastructuur, economische zones, ontwikkelzones voor bedrijventerreinen, transportzones Laag

Nadere informatie

6.1 Houtduif (Columba palumbus)

6.1 Houtduif (Columba palumbus) 6.1 Houtduif (Columba palumbus) 1. Status De houtduif is een wildsoort waarop door de jacht populatiebeheer plaatsvindt. De jacht is toegestaan van 15 oktober t/m 31 januari. Daarnaast is de houtduif landelijk

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Wet natuurbescherming hoofdstuk 3, ontheffing soorten Datum besluit : 7 maart 2018 Onderwerp : Wet natuurbescherming 2015-001794

Nadere informatie

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. Nummer Aan de leden van Provinciale Staten

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. Nummer Aan de leden van Provinciale Staten van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PvdD), R. Klumpes (GroenLinks), A.L. Koning (PvdA) en R. van Aelst (SP) (d.d. 10 september 2018) Nummer 3439 Onderwerp Reduceren Canadese ganzen

Nadere informatie

7.1 Grote Canadese gans (Branta canadensis canadensis)

7.1 Grote Canadese gans (Branta canadensis canadensis) 7.1 Grote Canadese gans (Branta canadensis canadensis) 1. Status De Canadese gans is een landelijk vrijgestelde soort van de verboden bedoeld in artikel 3.1 van de Wet Natuurbescherming. Zoals in paragraaf

Nadere informatie

van Gedeputeerde Staten op vragen van

van Gedeputeerde Staten op vragen van van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PvdD) d.d. 20 maart 2017 nummer 3279 Onderwerp Bescherming faunabescherming Aan de leden van Provinciale Staten 1. De provincie Zuid-Holland gaat

Nadere informatie

van Gedeputeerde Staten op vragen van

van Gedeputeerde Staten op vragen van van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PvdD) d.d. 20 maart 2017 nummer 3279 Onderwerp Bescherming faunabescherming Aan de leden van Provinciale Staten 1. De provincie Zuid-Holland gaat

Nadere informatie

Rapportage natuurbeheer. Weidevogels. Stichting Agrarische Bedrijven Spaarnwoude (SAS) Melkveebedrijf de Ettingen Zoogkoeienbedrijf de Koningshoeve

Rapportage natuurbeheer. Weidevogels. Stichting Agrarische Bedrijven Spaarnwoude (SAS) Melkveebedrijf de Ettingen Zoogkoeienbedrijf de Koningshoeve Rapportage natuurbeheer Weidevogels Stichting Agrarische Bedrijven Spaarnwoude (SAS) Melkveebedrijf de Ettingen Zoogkoeienbedrijf de Koningshoeve 2016 1 Inhoud 1. Inleiding... 3 2. Weidevogels... 5 2.a.

Nadere informatie

06 april 2004 Nr. 2004-11705, LG Nummer 21/2004

06 april 2004 Nr. 2004-11705, LG Nummer 21/2004 06 april 2004 Nr. 2004-11705, LG Nummer 21/2004 Voordracht van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten van Groningen betreffende een wijziging van de Verordening schadebestrijding dieren provincie Groningen.

Nadere informatie

PREDATIEBEHEERPLAN. Een handleiding wat kan en mag in het tegengaan van predatie op weidevogelpopulaties. CONCEPT oktober 2017

PREDATIEBEHEERPLAN. Een handleiding wat kan en mag in het tegengaan van predatie op weidevogelpopulaties. CONCEPT oktober 2017 PREDATIEBEHEERPLAN Een handleiding wat kan en mag in het tegengaan van predatie op weidevogelpopulaties CONCEPT oktober 2017 Uitgave van: Collectief Noord-Holland Zuid Versie: concept Datum: oktober 2017

Nadere informatie

nummer 20 van 2005 Herziening Verordening vrijstelling grondgebruiker

nummer 20 van 2005 Herziening Verordening vrijstelling grondgebruiker nummer 20 van 2005 Herziening Verordening vrijstelling grondgebruiker Besluit namens gedeputeerde staten van Drenthe van 16 februari 2005, kenmerk LG/A7/2005001367, Productgroep Landelijk Gebied 1 Nummer

Nadere informatie

Beantwoording schriftelijke vragen van de Statenfractie PvdD over het provinciale ganzenbeleid

Beantwoording schriftelijke vragen van de Statenfractie PvdD over het provinciale ganzenbeleid Statenfractie Partij voor de Dieren M.C. van der Wel Postbus 90151 5200 MC S-HERTOGENBOSCH Brabantlaan 1 Postbus 90151 5200 MC s-hertogenbosch Telefoon (073) 681 28 12 Fax (073) 614 11 15 info@brabant.nl

Nadere informatie

Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet

Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet Ontheffing: Wilde eend (Anas platyrhynchos) Specificatie: (gelegerde) granen Periode: 1-7-2015 tot 15-8-2015 Zaaknummers: 2010-011997 en 2010-012002

Nadere informatie

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 2 december 2014 Onderwerp Activiteit/betreft Verlenen/afwijzen : Flora- en faunawet - zaaknummer 2014-014975 - Groesbeek :weren

Nadere informatie

Beheerevaluatie 2018 weidevogels

Beheerevaluatie 2018 weidevogels Beheerevaluatie 2018 weidevogels Auteur Opdrachtgever Status Stichting Landschapsbeheer Gelderland VALA Definitieve versie Datum 06-11-2018 1 Inhoudsopgave 1 Inhoudsopgave 2 Inleiding... 3 3 Beltrumse

Nadere informatie

9.1 Meerkoet (Fulica atra)

9.1 Meerkoet (Fulica atra) 9.1 Meerkoet (Fulica atra) 1. Status Tot 1 maart 2017 was onder voorwaarden ontheffing verleend voor het doden van meerkoeten met het hagelgeweer op percelen waar schade dreigt of voorkomt, ter voorkoming

Nadere informatie

Nota Faunabeleid Zeeland AANVULLEND VOORSTEL

Nota Faunabeleid Zeeland AANVULLEND VOORSTEL Provinciale Staten Gedeputeerde Vergadering PS: 20-12-2002 belast met Nr: behandeling: Kok, G.L.C.M. de Agenda nr: Vergadering GS: Nr: / Onderwerp: AANVULLEND VOORSTEL Aan de Provinciale Staten van Zeeland

Nadere informatie

9.2 Spreeuw (Sturnus vulgaris)

9.2 Spreeuw (Sturnus vulgaris) 9.2 Spreeuw (Sturnus vulgaris) 1. Status Tot 1 maart 2017 gold voor delen van de provincie een ontheffing voor het doden van spreeuwen met het hagelgeweer op percelen waar schade dreigde of voorkwam. Afschot

Nadere informatie

Notitie Quickscan flora en fauna

Notitie Quickscan flora en fauna Notitie Quickscan flora en fauna De Uithof/ Kromhout te Utrecht Projectnummer: 5755.9 Datum: 5-5-2017 Projectleider: Opgesteld: Opdrachtgever: Universiteit Utrecht Universiteit Utrecht laat jaarlijks bomen

Nadere informatie

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Haaksbergen 21 Mei 2014 Rapportnummer 031 Projectnummer 012 opdrachtgever Fam. Ten Dam Kolenbranderweg

Nadere informatie

Voorkomen van Bruine Kiekendief (Circus aeruginosus) in Het Verdronken Land Van Saeftinghe Walter Van Kerkhoven

Voorkomen van Bruine Kiekendief (Circus aeruginosus) in Het Verdronken Land Van Saeftinghe Walter Van Kerkhoven Voorkomen van Bruine Kiekendief (Circus aeruginosus) in Het Verdronken Land Van Saeftinghe. 2018 Walter Van Kerkhoven In het kader van de volledige broedvogelinventarisatie werd tijdens het broedseizoen

Nadere informatie

nestbescherming, Inleiding Bescherming weidevogellegsels in Noord-Holland

nestbescherming, Inleiding Bescherming weidevogellegsels in Noord-Holland 14 Bescherming weidevogellegsels in Noord-Holland Frans Parmentier * Inleiding Sedert begin jaren tachtig houden ook in Noord-Holland vrijwilligers zich bezig met nestbescherming, de laatste jaren in toenemende

Nadere informatie

Betreft: Effectbeoordeling vogels, herbestemming Groen Ruige Ruimte te Dussen (P10-0181)

Betreft: Effectbeoordeling vogels, herbestemming Groen Ruige Ruimte te Dussen (P10-0181) Gemeente Werkendam t.a.v. C.A.A.M. de Jong Postbus 16 4250 DA Werkendam Betreft: Effectbeoordeling vogels, herbestemming Groen Ruige Ruimte te Dussen (P10-0181) Gemert, 5 augustus 2010 Geachte heer/mevrouw

Nadere informatie

Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet

Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet Ontheffing: Roek (Corvus frugilegus) Specificatie: in combinatie met suikerbieten Periode: 1-5-2015 tot 30-6-2015 Zaaknummer: 2014-010833 Foto: R.

Nadere informatie

Titel : Verordening schadebestrijding dieren provincie Utrecht 2004. Bijlage(n): -

Titel : Verordening schadebestrijding dieren provincie Utrecht 2004. Bijlage(n): - S T A T E N V O O R S T E L Datum : 09 december 2003 Nummer PS : PS2004REG03 Dienst/sector : REG/RER Commissie : R&G Registratienummer : 2003REG003150i Portefeuillehouder : Lokker Titel : Verordening schadebestrijding

Nadere informatie

Weidevogels en predatie: een literatuuroverzicht

Weidevogels en predatie: een literatuuroverzicht Weidevogels en predatie: een literatuuroverzicht Weidevogels en predatie: een literatuuroverzicht i o o o o o ii A&W-rapport 1448 o o o Weidevogels en predatie: een literatuuroverzicht iii Weidevogels

Nadere informatie

Weidevogels en predatie. Wolf Teunissen Paul Goedhart Hans Schekkerman Maja Roodbergen

Weidevogels en predatie. Wolf Teunissen Paul Goedhart Hans Schekkerman Maja Roodbergen Weidevogels en predatie Wolf Teunissen Paul Goedhart Hans Schekkerman Maja Roodbergen kievit grutto tureluur wulp watersnip kemphaan scholekster slobeend krakeend kuifeend zomertaling tafeleend wintertaling

Nadere informatie

JACHT, BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING IN DE WET NATUURBESCHERMING. Presentatie t.b.v. Faunabeheerbijeenkomst d.d

JACHT, BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING IN DE WET NATUURBESCHERMING. Presentatie t.b.v. Faunabeheerbijeenkomst d.d JACHT, BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING IN DE WET NATUURBESCHERMING Presentatie t.b.v. Faunabeheerbijeenkomst d.d. 08-02-2016 WETSVOORSTEL Augustus 2012 wetsvoorstel door Stas Bleker ingediend bij 2e kamer;

Nadere informatie

TOELICHTING WEIDEVOGEL- LEEFGEBIEDEN

TOELICHTING WEIDEVOGEL- LEEFGEBIEDEN TOELICHTING WEIDEVOGEL- LEEFGEBIEDEN Foto: Onno Steendam Landschap Noord-Holland Toelichting Weidevogelleefgebieden Over wie gaat het? Weidevogels zijn vogels die in uitgestrekte en kruidige graslanden

Nadere informatie

Bescherming v an pl anten en dier

Bescherming v an pl anten en dier Inhoud 3 1. Over deze brochure 4 2. Eerst wat geschiedenis 4 Vroeger 4 Vogelbescherming 4 Jachtwet 5 Natuurbeschermingswet 5 Uitheemse planten- en diersoorten 5 Eén nieuwe wet 6 3. De Flora- en faunawet

Nadere informatie

Mahlerlaan Amsterdam. Roofvogelonderzoek. Opdrachtgever: O.G.A. Tussentijdsverslag : 2 september 2015

Mahlerlaan Amsterdam. Roofvogelonderzoek. Opdrachtgever: O.G.A. Tussentijdsverslag : 2 september 2015 Roofvogelonderzoek Mahlerlaan Amsterdam Opdrachtgever: O.G.A Tussentijdsverslag : 2 september 2015 Onderzoek : drs. Lex van Groningen, dr. M. Kuiper Oostermeerkade 6 1184 TV Amstelveen Telefoon: 06-29523020

Nadere informatie

rj) provinsje fryslân provincie fryslân Partij voor de Dieren t.a.v. mevrouw R. van der Zanden Postbus 20120 8900 HM LEEUWARDEN

rj) provinsje fryslân provincie fryslân Partij voor de Dieren t.a.v. mevrouw R. van der Zanden Postbus 20120 8900 HM LEEUWARDEN - 1 provincie fryslân postbus 20120 8900 hm leeuwarden tweebaksmarkt 52 telefoon: (058) 292 59 25 telefax: (058) 292 51 25 rj) Partij voor de Dieren t.a.v. mevrouw R. van der Zanden Postbus 20120 8900

Nadere informatie

Ontheffing Knobbelzwaan

Ontheffing Knobbelzwaan Faunabeheereenheid Fryslân Rapportage Ontheffing Knobbelzwaan - Ontheffingsperiode: juli t/m 3 juni 7 Stichting Faunabeheereenheid Fryslân Swichumerdyk 3, 88 AP Wirdum info@faunabeheereenheid.frl Auteur:

Nadere informatie

Vogels van soortbeschermingsplannen

Vogels van soortbeschermingsplannen Indicator 20 januari 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Voor lepelaar, grauwe kiekendief,

Nadere informatie

Kraaien. Algemeen. Pia Zomer/Zwarte kraai

Kraaien. Algemeen. Pia Zomer/Zwarte kraai Kraaien Algemeen De familie van de kraaien horen bij de zangvogels, al zou je dat niet zeggen als je ze hoort krassen. Het zijn hele slimme vogels en erg nieuwsgierigheid waardoor ze vaak in de buurt van

Nadere informatie

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt CONCEPT Omgevingsdienst Regio Utrecht juli 2012 kenmerk/ opgesteld door beoordeeld door Ronald Jansen Dagmar Storm INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding...

Nadere informatie

Uitgangspunten inzake gebiedsbescherming (Natura 2000), soortenbescherming, faunabeheer en bescherming houtopstanden

Uitgangspunten inzake gebiedsbescherming (Natura 2000), soortenbescherming, faunabeheer en bescherming houtopstanden Bijlage 1 bij Statenmededeling Implementatie Wet natuurbescherming: Uitgangspunten voor de Verordening natuurbescherming Uitgangspunten inzake gebiedsbescherming (Natura 2000), soortenbescherming, faunabeheer

Nadere informatie

Op Europees niveau is de soort in de periode 1980-2011 met 52% afgenomen, en ten opzichte van 1990 met 6%.

Op Europees niveau is de soort in de periode 1980-2011 met 52% afgenomen, en ten opzichte van 1990 met 6%. 1 De spreeuwenstand gaat vanaf eind jaren zeventig achteruit. Over de periode 1984-2012 is de broedpopulatie in Nederland zelfs met gemiddeld 4% per jaar afgenomen. Daardoor resteert momenteel minder dan

Nadere informatie

Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard 2011

Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard 2011 Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard 2011 Bureau Meervelt, Ecologisch onderzoek en advies Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard (2.1) 2011 Status: definitief In opdracht van: Molenparc bv Contactpersoon:

Nadere informatie

Omgevingscheck De Del te Rozendaal. categorie 5 nesten: koolmees, pimpelmees, grauwe vliegenvanger, boomklever, boomkruiper en grote bonte specht

Omgevingscheck De Del te Rozendaal. categorie 5 nesten: koolmees, pimpelmees, grauwe vliegenvanger, boomklever, boomkruiper en grote bonte specht Omgevingscheck De Del te Rozendaal categorie 5 nesten: koolmees, pimpelmees, grauwe vliegenvanger, boomklever, boomkruiper en grote bonte specht Omgevingscheck De Del te Rozendaal categorie 5 nesten: koolmees,

Nadere informatie

Utrecht, 8 september 2009 Pythagoraslaan 101 Tel

Utrecht, 8 september 2009 Pythagoraslaan 101 Tel Utrecht, 8 september 2009 Pythagoraslaan 101 Tel. 030-2589111 Afdeling nummer : AVV : 2009ONT239345 Onderwerp: Beantwoording schriftelijke vragen ex art. 47 van het RvO aan het College van GS, gesteld

Nadere informatie

Rapportage natuurbeheer. Weidevogels. Stichting Agrarische Bedrijven Spaarnwoude (SAS) Melkveebedrijf de Ettingen Zoogkoeienbedrijf de Koningshoeve

Rapportage natuurbeheer. Weidevogels. Stichting Agrarische Bedrijven Spaarnwoude (SAS) Melkveebedrijf de Ettingen Zoogkoeienbedrijf de Koningshoeve Rapportage natuurbeheer Weidevogels Stichting Agrarische Bedrijven Spaarnwoude (SAS) Melkveebedrijf de Ettingen Zoogkoeienbedrijf de Koningshoeve 2015 1 Inhoud 1. Inleiding... 3 2. Weidevogels... 5 2.a.

Nadere informatie

(nestkastenproject) Golfbaan Welschap

(nestkastenproject) Golfbaan Welschap (nestkastenproject) Golfbaan Welschap 4 Nestkastenverslag Golfbaan Welschap, 27 Wil de Veer In het voorjaar werd samen met diverse vrijwilligers begonnen met de noodzakelijke schoonmaak van de nestkasten.

Nadere informatie

Ruimtelijke ontwikkelingen en de Flora- en faunawet

Ruimtelijke ontwikkelingen en de Flora- en faunawet Ruimtelijke ontwikkelingen en de Flora- en faunawet Inleiding Praktisch overal in Nederland komen beschermde soorten flora en fauna voor. Bekende voorbeelden zijn de aanwezigheid van rugstreeppadden op

Nadere informatie

Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet. Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied)

Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet. Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied) Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied) 5 november 2011 Wat doen DR en DLG Dienst Regelingen is namens

Nadere informatie

PROVINCIAAL BLAD. Eerste wijzigingsregeling Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant

PROVINCIAAL BLAD. Eerste wijzigingsregeling Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant PROVINCIAAL BLAD Officiële uitgave van de provincie Noord-Brabant Nr. 1855 25 april 2017 Eerste wijzigingsregeling Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant; Gelet

Nadere informatie

Introductie Faunabeheer. FBE Limburg - Alfred Melissen

Introductie Faunabeheer. FBE Limburg - Alfred Melissen Introductie Faunabeheer FBE Limburg - Alfred Melissen 1 Introductie Faunabeheer FBE Limburg - Alfred Melissen Keerpunt v.w.b. Jacht : 1 april 2002 introductie Flora en faunawet (Samenvoeging van de Vogelwet,

Nadere informatie

Onderzoek flora en fauna

Onderzoek flora en fauna Onderzoek flora en fauna 1. Conclusie Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde functieveranderingen geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Hierbij dient wel gewerkt te worden

Nadere informatie

Advies betreffende de jacht op houtduiven in het Vlaamse gewest

Advies betreffende de jacht op houtduiven in het Vlaamse gewest Advies betreffende de jacht op houtduiven in het Vlaamse gewest Nummer: INBO.A.2010.197 Datum: 20/07/2010 Auteur(s): Contact: Frank Huysentruyt, Jim Casaer lon.lommaert@inbo.be Kenmerk aanvraag: e-mail

Nadere informatie

Wat feitjes rond de duizendste Eempoldertelling

Wat feitjes rond de duizendste Eempoldertelling AANTAL. Wat feitjes rond de duizendste Eempoldertelling Sinds 1973 worden elke veertien dagen de vogels in de westelijke Eempolders geteld. Dat is nu dus al ruim 38 jaar. Wat rekenwerk levert op dat op

Nadere informatie

Technische vragen over de stand van zaken van het Ganzenakkoord en het ganzenbeleid in Noord-Brabant. 2

Technische vragen over de stand van zaken van het Ganzenakkoord en het ganzenbeleid in Noord-Brabant. 2 Bijlage 6: Overzicht reeds gestelde schriftelijke en technische vragen met betrekking tot het ganzenbeleid 04-11-2013 Schriftelijke vragen over de jacht op de vos en het instellen van vosvriendelijke gebieden

Nadere informatie

Bruine kiekendieven in 2005

Bruine kiekendieven in 2005 Bruine kiekendieven in 2005 Het goede muizenjaar 2004 kreeg in 2005 een vervolg waardoor het ook voor de bruine kiekendief een uitstekend jaar werd. Dit zien we onmiddellijk aan het aantal broedgevallen.

Nadere informatie

Betreft: ontheffingaanvraag artikel 68 Flora- en faunawet voor de Wilde eend

Betreft: ontheffingaanvraag artikel 68 Flora- en faunawet voor de Wilde eend Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 provincie.overijssel.nl postbus@overijssel.nl RABO Zwolle 39 73 41 121 Stichting Faunabeheereenheid Overijssel t.a.v.

Nadere informatie

Ecologisch onderzoek huismussen Kerkweg-oost 157, Waddinxveen. Gemeente Waddinxveen

Ecologisch onderzoek huismussen Kerkweg-oost 157, Waddinxveen. Gemeente Waddinxveen Ecologisch onderzoek huismussen Kerkweg-oost 157, Waddinxveen Gemeente Waddinxveen Ecologisch onderzoek huismussen Kerkweg-oost 157, Waddinxveen Gemeente Waddinxveen Concept Rapportnummer: 211X07671 Datum:

Nadere informatie

Richtlijnen Dierplaagbeheersing laatst bijgewerkt: 14-4-2009

Richtlijnen Dierplaagbeheersing laatst bijgewerkt: 14-4-2009 Kip (Gallus gallus domesticus) Ontwikkelingssnelheid Afhankelijk van menselijk voeren Afhankelijk van zwerfvuil Risico om ziek te worden Schadelijk gedrag Samenvattend werkprotocol voor beheerder Bij Kippenoverlast

Nadere informatie

Archief VERZOHDEN 2 ^ SEP Uitvoeringsdienst oord-holland Noord

Archief VERZOHDEN 2 ^ SEP Uitvoeringsdienst oord-holland Noord Uitvoeringsdienst oord-holland Noord Archief VANL Water, Land & Dijken t.a.v. Mw. E. Wennekers Slenkstraat 70 1441 MS PURMEREND VERZOHDEN 2 ^ SEP. 2018 Hoorn, 24 september 2018 Zaaknummer Behandelaar Betreft

Nadere informatie

Aanvraagformulier EB-2

Aanvraagformulier EB-2 Aanvraagformulier EB-2 Ontheffing ex artikel 68 Flora- en faunawet overige Belangen: - in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid; - in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;

Nadere informatie

Quickscan. Een. Projectnummer 018. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Scholtenhagenweg 10

Quickscan. Een. Projectnummer 018. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Scholtenhagenweg 10 Quickscan natuuronderzoek ivm bestemmingsplan en ontwikkelingen Bellersweg 13 Hengelo Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Haaksbergen 9 juli 2013 Rapportnummer 0128 Projectnummer 018 Opdrachtgever

Nadere informatie

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 4 juni 2014 Onderwerp Activiteit/betreft Verlenen/afwijzen : Flora- en faunawet - zaaknummer 2014-004923 - Tiel, Neerijnen

Nadere informatie

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede Een inventarisatie van beschermde flora en fauna Enschede 2 December 2010 Rapportnummer 0123 Projectnummer

Nadere informatie

Besluit van GS van 15 september 2014, kenmerk 2014/ gehoord het Faunafonds van 18 juli 2004, kenmerk BIJ F F OVERWEGENDE;

Besluit van GS van 15 september 2014, kenmerk 2014/ gehoord het Faunafonds van 18 juli 2004, kenmerk BIJ F F OVERWEGENDE; Goedkeuringsbesluit Faunabeheerplan 2014-2019 Flora- en faunawet Flora- en faunawet: goedkeuring faunabeheerplan Besluit van GS van 15 september 2014, kenmerk 2014/025032 Gedeputeerde Staten van Overijssel;

Nadere informatie

BESLUIT. PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN. gelezen de voorstellen van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 31 maart 2015, nr.

BESLUIT. PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN. gelezen de voorstellen van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 31 maart 2015, nr. Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2015 BESLUIT PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN gelezen de voorstellen van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 31 maart 2015, nr. 1201683; gelezen het oordeel van

Nadere informatie

Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer H. van der Meer Postbus HB AMSTERDAM

Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer H. van der Meer Postbus HB AMSTERDAM > Retouradres Postbus 19530 2500 CM Den Haag Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer H. van der Meer Postbus 95089 1090 HB AMSTERDAM Postbus 19530 2500 CM Den Haag mijn.rvo.nl T 088 042 42 42 ffwet@rvo.nl

Nadere informatie