VORMGEVER / SIGNSPECIALIST

Transcriptie

1 VORMGEVER / SIGNSPECIALIST VORMGEVING NAAM: KLAS: VAK: PROJECT POLITIEK CODE: LB 121 LEERJAAR: 1 PERIODE: 1 TIJD: 20 uur DOEL: politieke begrippen/politiek stelsel in Nederland leren kennen politieke standpunten van politieke partijen in Nederland leren kennen onderscheid maken tussen feiten en meningen eigen mening vormen en onderbouwen lezen/formuleren presenteren pitchen samenwerken rekenen (basisbewerkingen en procenten) OPDRACHT: Deze periode ga je tijdens de lessen LB 5 weken werken aan het project Politiek. Je werkt daarbij voornamelijk in groepen. Het project bestaat uit een aantal deelopdrachten over het politieke systeem in Nederland, de standpunten van de politieke partijen en je eigen standpunten. Ook maak je een rekenopdracht over de verkiezingsuitslag van de Tweede Kamer. Als eindopdracht ga je een eigen politieke partij oprichten. De gemaakte deelopdrachten worden klassikaal gepresenteerd. TIPS: Lees de opdrachten en de gevonden informatie zorgvuldig door. Bewaar de uitwerkingen op je K-schijf. Zorg ervoor dat je geordend werkt, dus maak (sub)mappen aan. Maak altijd een back-up van je werk! Zorg ervoor dat ieder binnen het groepje over het gemaakte werk en de benodigde informatie kan beschikken! Als iemand er niet is, moeten de anderen verder kunnen werken. Overleg regelmatig met je docent. Stel vragen en laat je uitwerkingen zien. BEOORDELING: De eindopdracht levert een cijfer op voor LB. Deze maak je in tweetallen en lever je in bij je docent. DATUM: BEOORDELING: PARAAF:

2 OPDRACHT A DEMOCRATIE/DICTATUUR/RECHTSSTAAT De klas wordt verdeeld in zes groepen. Twee groepen werken opdracht I uit, twee groepen opdracht II en twee groepen opdracht III. Elke groep maakt een presentatie en houdt deze voor de klas. Beantwoord per opdracht de richtvragen. Het is echter belangrijk dat je zelf voor aanvullende informatie zorgt. I De twee meest voorkomende regeringsvormen zijn een dictatuur en een democratie. 1. Wat zijn de kenmerken van een dictatuur? 2. Noem twee voorbeelden van landen waar een dictatuur heerst. 3. Wat zijn de kenmerken van een democratie? 4. Noem twee voorbeelden van landen waar een democratie heerst. 5. Zoek een (stukje uit een) filmpje van maximaal 20 minuten over dit onderwerp. II De Nederlandse staat is een rechtsstaat. 6. Wat is een rechtsstaat en waarom is dit zo belangrijk? 7. Noem 5 kenmerken van een rechtsstaat. 8. Welke 3 machten zijn er in Nederland? Leg uit wat elke macht inhoudt en bij wie hij ligt. 9. Burgerlijke vrijheidsrechten beschermen de burgers tegen de overheid. Ze zorgen ervoor dat je bepaalde rechten (vrijheden) hebt die de overheid je niet kan afnemen. Noem 5 burgerlijke vrijheidsrechten en geef van elk een korte uitleg. 10. Sociale grondrechten zorgen ervoor dat iedereen een aantal zekerheden heeft op materieel gebied (bijv. een baan, inkomen). Wat wordt er bedoeld met het 'recht op bestaanszekerheid' en het 'recht op huisvesting'? 11. Maak twee kolommen: 'links' en 'rechts'. Zet de onderstaande beschrijvingen in de juiste kolom: verandering van de samenleving conservatief meer invloed van de staat op sociaal en economisch terrein progressief weinig verandering van de samenleving weinig invloed van de staat op sociaal en economisch gebied behoudend vooruitstrevend 12. Teken een horizontale lijn en zet hier de begrippen links, midden en rechts bij. Zet onderstaande politieke partijen op de juiste plek. - Partij Voor De Dieren - Christen Unie - SGP - PvdA - VVD - PVV - CDA - SP - Groen Links - D Geef van twee tegenover elkaar staande partijen een overzicht van hun Partijstandpunten. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Bijvoorbeeld: SP tegenover VVD, PVV tegenover PvdA. Maak er geen vraag-en-antwoord van, maar verwerk je antwoorden in een PowerPoint- of Prezi-presentatie.

3 III POLITIEK STELSEL In Nederland hebben we een indirecte democratie: de burgers hebben geen directe inspraak in de politiek, maar ze kiezen vertegenwoordigers die namens hen beslissingen nemen. Niet alle gekozen vertegenwoordigers besturen ook daadwerkelijk het land. Slechts een klein deel van hen vormt het 'dagelijks bestuur'. De overige vertegenwoordigers vervullen andere rollen. Aan de hand van onderstaande vragen ga je onderzoeken hoe het politieke stelsel in Nederland eruit ziet. Sommige antwoorden zul je moeten opzoeken. Vragen Beantwoord de onderstaande vragen. 1. Hoe worden de Eerste en de Tweede Kamer samen genoemd? 2. Wat is de belangrijkste taak van de Tweede Kamer? 3. Hoeveel zetels zijn er in de Tweede Kamer en hoe krijgt iemand een zetel? 4. Wat is de belangrijkste taak van de Eerste Kamer? 5. Hoeveel zetels zijn er in de Eerste Kamer en hoe krijgt iemand een zetel? 6. Wat is een coalitie? 7. Uit welke partijen bestaat de coalitie op dit moment? 8. Wat is een oppositie? 9. Hoe heet de minister-president en van welke partij is hij? 10. Van welke overheidsinstanties is de minister-president het hoofd? 11. Wie zijn de bestuurders van een provincie en wie controleert dat bestuur? 12. Wie zijn de bestuurders van een gemeente en wie controleert dat bestuur? 13. Wie beslist er in welke meren en rivieren je mag zwemmen? 14. Wie beslist welke vakken er op de middelbare school gegeven moeten worden? 15. Wie beslist welke ingrediënten in een breezer moeten of mogen zitten? 16. Wie beslist of er of de buurtvereniging in Tilburg subsidie krijgt voor een straatfeest? 17. Wat gebeurt er als een minister een voorstel heeft voor een nieuwe wet, maar de meerderheid van de Tweede Kamer wil die wet niet? 18. Maak er geen vraag-en-antwoord van, maar verwerk je antwoorden in een PowerPoint- of Prezi-presentatie. OPDRACHT B REKENEN: VERKIEZINGSUITSLAG TWEEDE KAMER Iedere vier jaar zijn er verkiezingen voor de Tweede Kamer. Na de verkiezingen worden de stemmen geteld en de zetels verdeeld. Hoe meer stemmen een partij heeft gekregen, hoe meer zetels deze partij krijgt. Je gaat nu zelf uitrekenen hoeveel zetels de verschillende partijen behalen. Dit doe je door bijlage 1 in te vullen. Hieronder wordt in stappen de werkwijze uitgelegd. Let op: Maak de opdracht individueel. Gebruik een rekenmachine en vul de uitkomsten eerst met potlood in. De gegeven getallen zijn verzonnen en geven dus niet de echte uitslag weer.

4 1. aantal stemmen Tel het aantal stemmen op en zet het totaal onderaan in kolom I. 2. percentage van de stemmen Reken uit hoeveel procent van de stemmen elke partij heeft gekregen. Dit kan op twee manieren: aantal stemmen per partij : totaal aantal stemmen x 100 % aantal stemmen per partij : 1% van het totaal aantal stemmen Noteer de uitkomsten in kolom II en controleer of het totaal uitkomt op 100%. Het aantal zetels dat een partij in de Tweede Kamer krijgt, wordt berekend door het aantal stemmen dat die partij heeft gekregen te delen door de kiesdeler. Dit is een getal dat aangeeft hoeveel stemmen je moet hebben voor één zetel. Je berekent de kiesdeler door het totaal aantal uitgebrachte stemmen te delen door het aantal zetels. 3. kiesdeler Bereken de kiesdeler. Zet de uitkomst (afgerond op 2 decimalen) in het vakje dat onder de tabel staat. 4. rekenkundig aantal zetels Als je het aantal behaalde stemmen per partij deelt door de kiesdeler, weet je hoeveel zetels die stemmen waard zijn. De uitkomsten noteer je in kolom III. Zojuist heb je het rekenkundige aantal zetels per partij uitgerekend. De uitkomsten zijn echter theoretische getallen. Een partij kan bijvoorbeeld nooit 3,68 zetels krijgen, want een zetel kun je niet in stukjes verdelen. Alleen als de kiesdeler helemaal is gehaald, heeft een partij recht op een zetel. Dit betekent dat de uitkomsten van stap 4 altijd naar beneden worden afgerond. De partij uit het voorbeeld van zojuist, krijgt dus in ieder geval 3 zetels. Dit noemen we het minimum aantal zetels. 5. minimum aantal zetels Noteer in kolom IV het minimum aantal zetels waar elke partij recht op heeft. Tel de uitkomsten van alle partijen op en zet het totaal onderaan in de kolom. Het grootste deel van de zetels is nu verdeeld over de partijen. Er blijven echter nog zetels over. Immers, alle stukjes zetel die een partij heeft gekregen, hebben we zojuist weggestreept. De zetels die nu nog niet verdeeld zijn (de zgn. restzetels), gaan naar de partijen die de grootste stukjes van een zetel hadden. Je kijkt daarvoor naar de getallen achter de komma. De partijen met de grootste getallen krijgen elk een restzetel, de andere partijen niet. 6. restzetels Noteer het aantal restzetels per partij in kolom V. Zet het totaal onderaan. Opmerking: bij sommige partijen is het aantal restzetels al ingevuld. Soms maken partijen onderling afspraken over de verdeling van de restzetels of wordt er gekeken welke partij de grootste winst heeft geboekt. 7. definitief aantal zetels Tel het minimum aantal zetels en de restzetels op. Noteer de uitkomsten in kolom VI. Controleer of je in totaal op 150 zetels uitkomt.

5 OPDRACHT C FEITEN EN MENINGEN Wanneer er over politieke onderwerpen wordt gepraat, hebben mensen vaak snel hun mening klaar en willen ze anderen overtuigen van hun gelijk. Om niet verwikkeld te raken in een eindeloze, zinloze discussie, is het belangrijk om je standpunt goed naar voren te kunnen brengen en je mening te kunnen onderbouwen met argumenten. Allereerst is het van belang om het verschil te weten tussen feiten en meningen. Feiten zijn objectief, staan vast, zijn controleerbaar/meetbaar bijv.: Het is 15 C. Meningen zijn subjectief, zijn niet controleerbaar/meetbaar en kunnen van persoon tot persoon verschillen bijv.: Het is koud. Om een mening kracht bij te zetten, gebruik je argumenten. Een argument ondersteunt je mening. Enkele voorbeelden: Ik vind Frans Bauer fantastisch. (mening) Hij kan ontzettend goed zingen en hij is zo grappig. (argumenten). Beyoncé is de beste artieste ter wereld. (mening) Ze heeft 16 Grammy Awards gewonnen. Dat is nog nooit eerder gebeurd bij een vrouwelijke artieste. (argumenten) In het eerste voorbeeld worden argumenten gegeven waarom Frans Bauer fantastisch is. Deze argumenten zijn op hun beurt ook weer meningen. Met andere woorden: een mening wordt hier ondersteund door meningen. Dit soort argumenten zijn niet sterk. Iemand die Frans Bauer niet goed vindt, zal het ook niet eens zijn met de argumenten. In het tweede voorbeeld wordt een argument gegeven waarom Beyoncé de beste artieste ter wereld is. Dit argument is een feit en daardoor is het een veel sterker argument. Iemand die Beyoncé geen goede artieste vindt, kan niet ontkennen dat ze 16 Grammy s heeft gewonnen en zal dus sneller toegeven dat ze goed is in haar vak. Op de volgende pagina vind je een aantal opdrachten die te maken hebben met feiten, meningen en argumenten. Maak deze opdrachten in tweetallen. Wanneer je mening wordt gevraagd, is het mogelijk dat jullie verschillende standpunten hebben. In dat geval geef je ieder afzonderlijk je mening weer. Zet er duidelijk bij welke antwoorden van wie afkomstig zijn. Opdrachten 1. De docent leest een aantal stellingen op. Feit? Steek je hand op. Mening? Houd je hand naar beneden. Wie een verkeerd antwoord geeft, moet gaan zitten. Wie blijft het langste staan? 2. Waar of niet waar? Niet alles wat mensen beweren is waar, je moet niet alles voor zoete koek nemen. In de oefening maak je onderscheid tussen waar en niet waar. Je oefent in kritisch luisteren. Je docent leest enkele beweringen voor.

6 Als je denkt dat een bewering waar is, steek je je hand op. Als je denkt dat de bewering niet waar is, houd je je hand naar beneden. Als je het fout hebt, ga je zitten. Wie blijft het langste staan? 3. Voorbereiding debat (individuele opdracht). Hieronder zie je zeven stellingen. Bedenk bij elke stelling twee argumenten om het met de stelling eens te zijn en twee argumenten om het niet met de stelling eens te zijn. Voorbeeld: In Nederland moet iedereen hardop kunnen zeggen wat hij wil. Voor de stelling: 1. In Nederland hebben we vrijheid van meningsuiting, dus alles mag gezegd worden. 2. Je mag een cabaretier nooit verbieden om grappen te maken. Tegen de stelling: 1. Je mag niet alles zeggen, je mag een ander niet beledigen. 2. Je mag een ander niet kwetsen, als die ander zich niet kan verdedigen. Stellingen: Nederland moet een gekozen premier krijgen Mensen die ongezond leven, moeten een hogere ziektekostenpremie betalen. Mensen die veel belasting betalen, moeten meer stemrecht krijgen. Nederland moet stemmen per internet of sms mogelijk maken. Voor alle jongeren in Europa moet een stage in één van de andere lidstaten verplicht onderdeel van de opleiding worden. Nederland moet een republiek worden, met een president. De pensioenleeftijd moet omhoog naar 70 jaar, anders moeten jongeren voor al die ouderen betalen. 4. Werk in een groep van 4 tot 6 leerlingen. Jullie kiezen één van de zeven stellingen. Verdeel de groep in voor- en tegenstanders. Spelregels: Eerst komt een voorstander aan het woord. Licht je argument toe. Daarna komt een tegenstander. Reageer kort op het argument van de vorige spreker en licht daarna je eigen argument toe. Vervolgens komt er weer een voorstander, enz. Je bent dus om beurten kort aan het woord. Je praat alleen als je aan de beurt bent en je laat anderen uitspreken. 5. De docent leest één van de stellingen op. De voorstanders gaan naar één hoek van het lokaal, de tegenstanders naar de tegenovergestelde hoek. Om beurten proberen de voorstanders en de tegenstanders met argumenten mensen uit de andere groep over te halen om zich bij hen aan te sluiten.

7 EINDOPDRACHT EIGEN PARTIJ Aan het einde van dit project ben je veel te weten gekomen over politiek. Je hebt geleerd over het politiek stelsel in Nederland, wat een democratie en een rechtsstaat is en je weet het verschil tussen feiten en meningen. Als eindopdracht ga je in tweetallen een eigen partij oprichten waarbij je een partijprogramma, een logo en een verkiezingspamflet maakt. Daarna ga je pitchen, waarbij je anderen overtuigt om op jouw partij te stemmen. Partij oprichten Onderzoek Als je een partij gaat oprichten, moet je weten welke kant je op wil. Je moet een duidelijk beeld hebben van je uitgangspunten. Om dit in beeld te krijgen, gaan jullie een woordspin maken, met het woordje partij in het midden. Daaromheen schrijf je zaken die jullie belangrijk vinden en die jullie in het partijprogramma willen hebben. Aan de hand van de woordspin gaan jullie op onderzoek uit. Je gaat partijprogramma s van bestaande politieke partijen bekijken en je koppelt de ideeën uit de woordspin aan de standpunten. Hierdoor ontstaat er een lijst met standpunten die jullie belangrijk vinden, oftewel: jullie partijprogramma. Dit programma dient minimaal 10 standpunten te bevatten. Nu het partijprogramma bekend is, ga je een naam voor de partij bepalen. Deze dient de uitgangspunten van de partij te vertegenwoordigen. Bedenk bij deze naam een logo en gebruik hierbij herkenbare kleur(en). Uitvoering Je gaat een overtuigend pamflet maken waarin je drie van je belangrijkste standpunten weergeeft. Ook komt natuurlijk het logo en de huisstijl hierin terug. Vervolgens gaan jullie een pitch houden. Een pitch houdt in dat je in korte tijd (ongeveer 2 minuten) reclame maakt voor je partij. De vorm waarin jullie dit gaat doen is een promotiefilmpje. Hierin vertel je over wie jullie zijn, waar de partij voor staat en waarom mensen op jullie partij moeten stemmen. Dit alles op een overtuigende, enthousiaste manier. Zorg dat je je mening/standpunten onderbouwt met feiten. Bijv. als je vindt dat er meer blauw op straat moet komen, dan onderbouw je dit met cijfers over criminaliteit. In de pitch is het niet de bedoeling dat je andere partijen erbij betrekt en onderuit haalt.

8 BIJLAGE 1 - OPDRACHT C: REKENEN Verkiezingsuitslag Tweede Kamer I II III IV V VI rekenkundig % v/d stemmen minimum definitief partij aantal stemmen aantal zetels restzetels (2 decimalen) aantal zetels aantal zetels (2 decimalen) 1. CDA ChristenUnie GROENLINKS Partij voor de Dieren PvdA SGP SP plus VVD PVV D overige partijen Tweede Kamer totaal 150 Kiesdeler:.. Coalitie: 1 partij:.. aantal zetels: 2 partij:.. aantal zetels: 3 partij:.. aantal zetels: totaal aantal zetels coalitie: